BIJLAGE 3 Voorgeschiedenis koppeling vergoedingen met de werkloosheidsuitkering Vóór 1987 Het systeem van de WW is bij wetswijziging per 1 januari 1987 drastisch gewijzigd. Vóór 1987 was het systeem van de WW als volgt. De WW-uitkering werd voor 6 maanden toegekend. Na ommekomst van de WW-uitkering voorzag de WWV (Wet Werkloosheidvoorziening) in een uitkering gedurende 2 jaar of wanneer de werknemer 57,5 jaar of ouder was tot 65 jaar. Een afvloeiingsregeling (vergoeding) werd in beginsel op de WW-uitkering gekort. Aanvulling van de WW-uitkering werd echter toegelaten en ook een bedrag ineens, mits daar maar duidelijk de bestemming aan was gegeven. Het systeem vóór 1987 was derhalve dat een bedrag ineens (een vergoeding die in een geldelijk bedrag ineens werd uitgekeerd) op de WW-uitkering werd gekort. Hierop gold een uitzondering: indien aan het bedrag duidelijk de bestemming van aanvulling van de WW-uitkering was gegeven, werd dit niet gekort op de WW-uitkering. In de praktijk leidde dit ertoe dat korting nooit plaatsvond, omdat altijd een standaardzin (in de beëindigingsovereenkomst of ontbindingsuitspraak) werd toegevoegd dat het bedrag ineens strekte tot suppletie et cetera. Tussen 1987 en 1999 Bij de stelselherziening van de WW per 1 januari 1987 werd de duur van de loongerelateerde WW-uitkering gekoppeld aan het arbeidsverleden van de werknemer. Ook is in de WW de vervolguitkering opgenomen. Deze WW-vervolguitkering bedroeg aanvankelijk een jaar en later twee jaar 70 procent van het minimumloon. De WWV werd afgeschaft. Schadeloosstellingen in verband met ontslag werden ongemoeid gelaten. Afvloeiingsregelingen mochten na de stelselherziening derhalve niet op enigerlei wijze op de WW-uitkering worden gekort. Hierop was een uitzondering in de wet opgenomen: ingeval een werknemer zijn opzegtermijn verruilt voor een schadeloosstelling werd een korting op de WW toegepast overeenkomend met het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen over de voor hem geldende opzegtermijn, indien deze in acht zou zijn genomen. Juridisch gezien was er echter geen sprake van een korting maar van een ontbreken van het recht op uitkering omdat de werknemer nog recht had op onverminderde doorbetaling van zijn loon. Het recht op een WW-uitkering werd opgeschort. De bedoeling van deze regeling was dat een werknemer die zijn opzegtermijn verruilt voor een schadeloosstelling, nu die schadeloosstelling op grond van de WW niet gekort kon worden, niet in een betere positie gebracht moest worden dan een werknemer die zijn opzegtermijn uitdient. Vergoedingen toegekend door de Kantonrechter in het kader van de ontbinding van de arbeidsovereenkomst bleven geheel buiten beschouwing. Deze werden op geen enkele wijze op de WW-uitkering gekort. Het wetsvoorstel dat leidde tot de WW-wijziging die per 1 maart 1994 in werking is getreden, probeerde hier een verandering in te brengen door 87 BIJLAGE 3 te bepalen dat met het recht op onverminderde loondoorbetaling worden gelijkgesteld vergoedingen in het kader van de beëindiging van het dienstverband (ongeacht of het gaat om opzegging, ontbinding of wederzijds goedvinden), voor zover de geldende opzegtermijn niet in acht was genomen. Het recht op WW-uitkering werd dan opgeschort met de ‘fictieve’ opzegtermijn. Nog voordat de nieuw voorgestelde WW (per 1 maart 1994) in werking trad bleek dat er een fundamentele tekortkoming in zat. Men had namelijk verzuimd te regelen dat de ‘opgeschorte’ werknemer verzekerd zou blijven krachtens verzekeringswetten in de periode dat zijn uitkeringsrecht was opgeschort. De commotie die daardoor ontstond leidde tot een bijzonder besluit van de minister van SZW, waarin werd bepaald dat de voorgestelde regeling buiten toepassing zou blijven. In de ‘Veegwet’ van 21 december 1995 is de desbetreffende bepaling in de WW ingetrokken. Conclusie: Tussen 1987 en 1999 werden vergoedingen anders dan in het kader van de opzegging buiten beschouwing gelaten bij de toekenning van een WW-uitkering. Een werknemer die zijn opzegtermijn verruilde voor een schadeloosstelling werd ‘gekort’ op de WW, maar die korting beperkte zich tot de ‘fictieve’ opzegtermijn. Vergoedingen toegekend door de kantonrechter in het kader van een ontbindingsprocedure werden op geen enkele wijze gekort. Na 1999 Met de inwerkingtreding van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid op 1 januari 1999 is ook de zogenoemde ‘fictieve’ opzegtermijn in de WW opgenomen. De bepaling in de WW betreffende de opzegtermijn is na 1999 nog een aantal malen ‘gerepareerd’1. Kern van de wijziging is dat als de arbeidsovereenkomst is geëindigd en de werknemer recht heeft op “inkomsten in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking”, dit recht wordt aangemerkt als een recht op onverminderde doorbetaling van loon “tot aan het bedrag aan loon dat de werknemer zou hebben ontvangen indien de dienstbetrekking door opzegging met inachtneming van de geldende opzegtermijn zou zijn geëindigd”. Thans is het dus zo geregeld dat indien de werknemer bij de beëindiging van zijn dienstverband een vergoeding van zijn werkgever ontvangt en de geldende opzegtermijn niet in acht wordt genomen, de datum waarop de WW-uitkering ingaat wordt opgeschort met de fictieve opzegtermijn. Deze regel is van toepassing op alle vormen van beëindiging, dus zowel op de opzegging zonder dat de geldende opzegtermijn (correct) in acht is genomen, als op de ontbinding van de arbeidsovereenkomst alsook op de beëindiging met wederzijds goedvinden. 1 Deze reparaties hadden betrekking op het begrip opzegtermijn: aanvankelijk ging de wet uit van de wettelijke opzegtermijn van de werkgever. Daarnaast ging men uit van de langere opzegtermijn voor de oudere werknemers. Thans is het zo dat rekening wordt gehouden met de geldende opzegtermijn (kan wettelijk en contractueel zijn) van werkgever en wanneer de werknemer zelf opzegt of ontbinding vraagt, van de werknemer. In geval van oudere werknemers wordt uitgegaan van de kortere opzegtermijn 88 BIJLAGE 3 Conclusie In de WW is altijd een koppeling gemaakt met de wijze van beëindiging van het dienstverband. Voor zover de werknemer zijn rechten van de opzegtermijnen verruilt met een geldelijke vergoeding, hanteert de WW door de jaren heen een zekere vorm van een sanctie. In de geschiedenis van de WW is het in de praktijk nooit tot een algehele verrekening van de ontslagvergoeding met de WW-uitkering gekomen. 89