07-0202_SER en WRR debatteren over de verzorgingsstaat

advertisement
SER en WRR debatteren over de verzorgingsstaat
Kinderen zijn aan de beurt
Langzaam maar zeker maakt de Nederlandse verzorgingsstaat plaats voor de
participatiemaatschappij. Op het congres dat de SER hierover vorige maand samen met
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid organiseerde, bleken sociale
partners, bestuurders en deskundigen het heel aardig eens over de toekomstvisie voor
Nederland. Er moet meer geïnvesteerd worden in onderwijs en sociale samenhang.
Corien Lambregtse
Mensen moeten de verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen leven en daarop
aanspreekbaar zijn. Volgens SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan was de
verzorgingsstaat een goede stap in de richting van dat doel, de activerende
participatiemaatschappij is de volgende.
In de afgelopen decennia hebben de thema’s verzorgen en verzekeren prioriteit gehad.
De komende jaren gaat het in de termen van het recente WRR-rapport ‘De
verzorgingsstaat herwogen’ over verbinden en verheffen. Het zouden volgens de SociaalEconomische Raad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dé thema’s
van het nieuwe kabinet moeten worden: versterken van de sociale samenhang en
investeren in beter onderwijs en betere kinderopvang.
Nederland heeft de afgelopen decennia goed voor zijn ouderen gezorgd, maar de
kinderen zijn erbij ingeschoten, constateert WRR-lid Peter van Lieshout (tevens
hoogleraar Theorie van de Zorg in Utrecht). De door hem gepresenteerde cijfers, onder
meer over de onderwijsuitgaven in Europa, onderstrepen dat Nederland samen met
Ierland en Griekenland onderaan de lijst bungelt als het gaat om investeringen in
onderwijs, gemeten in een percentage van het nationaal product. Het Nederlandse
onderwijs kent veel uitvallers en we houden hier ook al snel op met leren als eenmaal
een certificaat of diploma is behaald. Met het percentage kinderen in de kinderopvang zit
Nederland ook onder het Europese gemiddelde.
In allerlei andere opzichten is Nederland er volgens Van Lieshout de afgelopen tien jaar
enorm op vooruit gegaan. Er zijn bijvoorbeeld flinke verbeteringen als het gaat om de
sociale zekerheid en vernieuwing van de arbeidsmarkt. Maar op een aantal dossiers lopen
we achter bij andere landen in Europa, is Van Lieshouts conclusie. “We hebben veel
geïnvesteerd in AOW, AWBZ, pensioenvoorzieningen en het wegwerken van armoede,
maar veel minder in kinderopvang, onderwijs en verlofmogelijkheden. Blijkbaar zijn
ouderen toch beter georganiseerd dan jongeren en zijn zij beter in staat hun belangen te
verdedigen.”
Verbinden
In Rotterdam is het verbinden van mensen een stadsprioriteit. Het stadsburgerschap
geeft álle Rotterdammers, afkomstig uit 168 verschillende landen en culturen, een
gedeelde identiteit, zegt Orhan Kaya, wethouder Participatie en Cultuur. “Die identiteit zit
misschien meer in Erasmus, de universiteit, de haven en de Zwaanbrug, dan in de
nationale leeuw of het rood-wit-blauw.” Het stadsbestuur draagt het stadsburgerschap
uit als een middel om onderlinge banden te smeden. “Het burgerschap is gratis, maar
niet vrijblijvend. Het vraagt van iedereen inspanningen en democratische vaardigheden
om invloed uit te oefenen en op een beschaafde manier te twisten.”
Volgens Kaya is taal hét voertuig om betrokken te raken bij de samenleving. “De
komende vier jaar volgen 20.000 Rotterdammers een taaltraject gericht op
arbeidsparticipatie. En daar moeten concrete resultaten uit komen.”
Rotterdam volgt daarbij een wijkgerichte aanpak. “We werken met agenda’s voor straten
en buurten, we belonen ideeën die de leefbaarheid in een buurt verbeteren. Ons beleid is
gericht op insluiting in plaats van uitsluiting.” Maar dat is een langdurig proces. “Onlangs
had ik twintig moslimmeiden op bezoek. Ze hadden moeite om een stageplek te vinden,
omdat ze een hoofddoek dragen. Dat is niet meer van deze tijd. Willen we hen insluiten,
dan moeten we deze kinderen niet naar hun afkomst vragen, maar hen een toekomst
bieden.”
Hans de Boer, voorzitter van de Taskforce Jeugdwerkloosheid, sluit daar onmiddellijk bij
aan. “Laten werkgevers gewoon zelf beginnen met de invoering van anoniem solliciteren,
voordat iemand in de Tweede Kamer daar een wet van maakt. Die methode kan jongeren
van allochtone afkomst net een betere startpositie geven bij sollicitaties. En baat het
niet, dan schaadt het in ieder geval ook niet.”
De Boer vindt begrippen als verheffen en verbinden prachtig gevonden, maar volgens
hem komt het aan op de praktijk. Alles draait om mensen die er werk van maken om
groepen met elkaar in contact te brengen en jongeren een kans te geven op de
arbeidsmarkt. “Wij zoeken als Taskforce een leerwerkplek voor 15.000 jongeren die een
tweede kans nodig hebben. Daar hebben we met 35 steden afspraken over gemaakt. We
hebben een no-risk-polis afgesloten en werkgevers krijgen per jongere € 5.000 subsidie.
Toch hebben we het afgelopen half jaar voor nog maar 400 jongeren een plek gevonden.
Ik noem het de Hollandse ziekte: we schrijven mooie rapporten, we zijn het allemaal met
elkaar eens, maar als het eropaan komt zijn we niet actief genoeg in het concreet zoeken
naar stages en leerwerkplekken.”
Volgens De Boer moeten scholieren en studenten ook zelf aan de slag om de kloof tussen
verschillende groepen te overbruggen. “Op veel scholen blijft iedereen bij zijn eigen
groep hangen, jongeren moeten zelf ook veel meer mixen met andere groepen.” Het
onderwijs moet er bovendien alles aan doen om alle jongeren gelijke kansen te bieden.
“We moeten daarbij ook veel meer inzetten op lerend werken, want het zogenoemde
nieuwe leren, waarbij scholieren veel vrijheid krijgen, pakt voor jongeren die van huis uit
niet veel meekrijgen vaak heel slecht uit.” Scholen en werksituaties zijn volgens De Boer
de beste plekken om te integreren. “We moeten allemaal een beetje harder lopen om het
voor elkaar te krijgen dat alle jongeren mee kunnen doen. De economische wind zit mee;
als we het nu niet doen, komt er nooit wat van.”
Verheffen
Investeringen in onderwijs zijn goed voor de economie, stelt Coen Teulings, directeur van
het Centraal Planbureau. “Sinds 1945 gaan we in dit land gemiddeld tien jaar langer naar
school. Dat is een enorme investering, maar die investering is zeer lonend gebleken.
Allereerst voor individuen, maar ook voor de samenleving als collectief.
Onderwijs levert een enorme bijdrage aan de groei van het nationaal inkomen.”
Dat geldt volgens hem vooral voor onderwijs op jonge leeftijd. Kinderen en jongeren
hebben een hoog leervermogen, ze hebben een heel leven voor zich om de investering
terug te verdienen en in de jaren dat ze op school zitten, zouden ze toch nog niet veel
kunnen verdienen. De kosten van het gederfde inkomen zijn dus nog niet hoog. Voor
onderwijs op latere leeftijd ligt dat anders. Volgens Teulings heeft scholing van werklozen
nauwelijks een positief effect op de economie. “Oudere mensen hebben een lager
leervermogen en de tijd om de investering terug te verdienen is korter.” Voor bijzondere
groepen als migranten, vrouwen en hoogopgeleide vluchtelingen kan dat anders liggen,
omdat hun vooropleiding al goed is. Zijn advies is om voorzichtig te zijn met collectieve
regelingen voor individuele scholing op latere leeftijd, omdat die investeringen
uiteindelijk niet economisch rendabel zijn.
Dat advies is tegen het zere been van Margot Vliegenthart, voorzitter van de MBO Raad
die juist een pleidooi voert voor een leven lang leren. “Ik ken voorbeelden van vrouwen
die op latere leeftijd de kans hebben gekregen om in de zorg een vak te leren. Een groot
deel van hen grijpt die kans en werkt zich binnen een paar jaar omhoog. Hoezo geen
rendement?” Bovendien is er een verschil tussen economisch en sociaal rendement,
meent Vliegenthart. “Als een investering in scholing en onderwijs voor individuele
mensen een verschil maakt, dan vind ik dat die investering al waard.”
Aanbod
Voorlopig is er volgens Vliegenthart nog een wereld te winnen op het gebied van
gekwalificeerd personeel. “De komende jaren ontstaat een enorm tekort aan vakmensen.
Het is een illusie om te denken dat alleen de uitstroom uit het onderwijs dit tekort kan
oplossen. Daar zijn domweg niet genoeg jongeren voor. Bovendien is er een tekort aan
hoger gekwalificeerd personeel en een overschot aan mensen met een lagere opleiding.
Daarom moeten we werkenden de gelegenheid geven zich verder te scholen en te
ontwikkelen.”
Vliegenthart pleit dan ook voor de mogelijkheid om individuele scholingsrechten op te
bouwen. “Het is ondenkbaar dat mensen in een kenniseconomie genoeg hebben aan de
kwalificatie die ze op jonge leeftijd verworven hebben. Investeren in mensen is een
noodza-kelijke voorwaarde om participatie duurzaam te bevorderen.”
Het komt eropaan op om een concrete agenda op te stellen, concludeert SER-voorzitter
Alexander Rinnooy Kan als hij op het eind van de bijeenkomst terugblikt. Een agenda
met duidelijke doelstellingen en inspanningsverplichtingen. De SER wil de komende jaren
inzetten op de versterking van de participatiepijler. Dat betekent: investeren in onderwijs
(van voorschoolse educatie tot scholing van werknemers), onderzoek, innovatie en
ondernemerschap. “Ons aanbod is niet vrijblijvend. We willen hier samen met de
komende kabinetten serieus werk van maken. Wat ons betreft, biedt dat een kansrijk
vertrekpunt voor een brede aanpak van twee grote maatschappelijke vraagstukken: de
afbrokkeling van de sociale cohesie en de kosten van de vergrijzing.”
Een lesje uit Vlaanderen
Een participatiemaatschappij met hoge scores als het gaat om welvaart, onderwijs en
zorg, gecombineerd met hoge scores op gelijke verdeling. Dat is het ideaal van Frank
Vandenbroucke, Vlaams minister van Werk, Onderwijs en Vorming. Daar ligt volgens
hem ook precies de uitdaging voor zowel Nederland als België. “Hoog mikken én eerlijk
verdelen.” Want anders neemt de polarisatie tussen mensen en groepen toe.
Nederland staat er volgens hem op verschillende punten beter voor dan België. “België
heeft angst voor veranderen, maar in Nederland lijkt er haast sprake van een
hervormingsmoeheid.” Vandenbroucke benadrukt zowel voor Nederland als België het
belang van een open hervormingsagenda, uitgaand van wederzijds vertrouwen tussen
sociale partners, publiek, onderwijs en overheid. “We moeten helder uiteenzetten
waarom hervormingen nodig zijn, welke richting we uit moeten en wat we ermee kunnen
en willen bereiken.”
De Vlaamse minister probeert in zijn land voorbeeldprojecten van de grond te trekken,
bijvoorbeeld een banenproject voor allochtone jongeren. “We moeten niet drammerig
worden, maar mensen met positieve succeservaringen overtuigen van de richting die we
uit willen. We moeten investeren in succesverhalen én in professionals, bijvoorbeeld in
het onderwijs en de zorg, zodat zij de kwaliteit van hun vak hoog kunnen houden en
gemotiveerd zijn om hun ambities en aspiraties over te brengen. De
participatiemaatschappij betekent dat iedereen mee kan doen en gelijke kansen heeft, én
dat we hoog scoren als het gaat om welvaart, zorg en onderwijs.”
In drie stappen van droom naar daad
“Je zegt niet tegen mensen: het wordt tijd dat we u eens gaan verheffen. Abstracties
vragen om een concrete vertaling.” Ben Verwaayen, bestuursvoorzitter British Telecom,
krijgt als buitenstaander de gelegenheid om het debat over de toekomst van de
verzorgingsstaat te becommentariëren. Hij wil het concept van de
participatiemaatschappij in drie stappen operationeel maken.
Bij de eerste stap gaat het om de vraag: is het meetbaar? “De rapporten van SER en
WRR zijn intentievormend, maar nog niet taakstellend. Zolang je die intenties niet in
tijdslimieten, meetbare kosten en opbrengsten vertaalt, houden dit soort rapporten toch
een hoog kaasstolpgehalte.”
De tweede stap is: kan ik het onthouden? De boodschap moet in één zin duidelijk zijn:
wat gaat er veranderen en waarom? Wat is de verdienkracht en wat gaan de
investeringen opbrengen? Want alleen met een heldere boodschap kun je mensen
overtuigen.
Het derde is: heeft het draagvlak? Een vernieuwingsoperatie begint met te weten wat we
moeten en wat we willen. Als we met z’n allen weten wat we moeten en willen, dan
weten we ook dat we het voor elkaar kunnen krijgen.”
Download