“IN DE SCHOOL VAN HET LIJDEN” Een spiritualiteit van ‘verzet en overgave’ In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en onder tranen gebeden en gesmeekt tot God, die Hem uit de dood kon redden. Na de doorstane angst is Hij verhoord. Hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij tot de voleinding was gekomen, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen, oorzaak geworden van eeuwige redding.” (Heb 5,7-9) 1. ‘WEERLOZE OVERMACHT’? Zoekrichting in de hedendaagse theologie 1.1 1.2 1.3 1.4 Een machteloze God? De Weerloze overmacht Een mede-lijdende God God als de onzichtbare die ons draagt … doorheen het lijden 2. IN DE SCHOOL VAN HET LIJDEN 2.0 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 Damiaan De Veuster Verzet en overgave : een godsdienst van paradoxen Loutering en “het vreemde samengaan van lijden en liefde” (Mens)waardigheid in het lijden Mededogen en ‘consolatio’ Met het lijden naar God gaan VRAAG Maak een kritische bespreking van het concept ‘weerloze overmacht’ om Gods almacht te denken. School van het lijden - 2 1. ‘WEERLOZE OVERMACHT’? Zoekrichting in de hedendaagse theologie In hun omgaan met lijden zijn Elie Wiesel en Dietrich Bonhoeffer voorbeelden van de ‘klimaatsverandering’ die plaatsvond in het theologische denken over God en het lijden. De aandacht gaat niet zozeer uit naar de (goddelijke?) oorsprong van het lijden, dan wel naar de goddelijke respons op het lijden. God wil het lijden niet, maar blijft niet onverschillig (apathisch) en lijdt mee (sym-pathisch). De hedendaagse theologie probeert Gods transcendentie en immanentie samen te denken vanuit concrete lijdenservaringen. 1.1 Een machteloze God? In zijn vaak herdrukte boekje In het voorbijgaan dat voor het eerst verscheen in 1968, omschrijft Huub OOSTERHUIS feilloos het hedendaagse aanvoelen over God dat in de lijn ligt van Bonhoeffers ‘lijdende God’ 1: “Er zijn eeuwen geweest die hem stralend en ongecompliceerd aandurfden, God. Die, heel oprecht en gloeiend van geloof, zijn naam durfden versieren met geweldige epitheta2 : alwetend, alomtegenwoordig, almachtig. Mensen en eeuwen die zulke grote woorden konden vullen met hun geloof en er zichzelf in konden uitspreken en herkennen. Niemand is geroepen om de eeuwen te oordelen of tegen elkaar uit te spelen. Wij hebben enkel maar te leven in onze eeuw, en – die heeft het niet gemakkelijk met de stralende epithata Gods. Misschien zijn alle woorden over hem ons wel te groot. God is niet iemand groot en glorieus, met macht en majesteit, hij heeft geen aanzien en geen eerste plaats, geen plek in deze wereld. Niemand wordt beter van God, je hebt niets aan hem, ellende blijft ellende, hij maakt je niet heel als je kapot bent, hij komt in geen enkel debat tussenbeide (ook niet in de kerk), hij is niet ‘het antwoord op alle vragen’. Hij is niet het licht en de klaarlichte dag maar duisternis en leegte, hij is geen levensboom maar een vormeloos twijgje, hij is niet de immense zee maar een bekertje water, hooguit, een lepel water tegen de dorst. Hij is niet een machtige stem maar een kwetsbare stilte. Eenzame en wanhopige God, als een mens die zoekt naar een ander mens en niet kan vinden. Onmogelijke god, god met een naam van niks, kleine god die er niet tegen op kan, tegen de mensen, tegen hun goden van geld en geweld. God van Jezus. Er zal altijd met hem gebeuren, wat is gebeurd met die machteloze man uit Nazareth. Hij gaat de weg van alle zaad, hij is altijd de minste der mensen. Alles wat klein is en vernederd doet denken aan hem. (…) Geloven, bidden, dat is : het uithouden met de God van Jezus, of, naar een woord van Bonhoeffer: delen in het lijden van God, deelnemen aan de onmacht van God in deze wereld.” Oosterhuis biedt hier geen uitgewerkte dogmatiek. Het tekstfragment hoort thuis in wat hij noemt : ‘vijf fragmenten over God’. Hij gebruikt de poëtische kracht van tegengestelde beelden. Toch roept dit beeld van een ‘machteloze God’, ook vragen op. Elie Wiesel formuleert ze heel raak : “Hebben wij iets aan de gedachte dat God ook lijdt? Helpt deze 1 Huub OOSTERHUIS, In het voorbijgaan, Ambo/Baarn, 1968/1975 (2de druk geheel herziene uitgave), 17-18. 2 Epitheton = (lett.) bijvoeglijk naamwoord of kernmerk/karakteristiek School van het lijden - 3 gedachte ons om onze nood te verdragen? Of wordt die daardoor juist alleen maar groter?”3 Wat heb je aan een ellendige of lijdende God? De Duitse theoloog Karl Rahner zegt het ongezouten : ”Om – primitief gesteld – uit mijn modder of wanhoop te geraken, word ik toch allerminst geholpen door het feit dat ook God – om het brutaal te formuleren – net in dezelfde boel verzopen is.” Waar lijdende mensen naar uitzien, is naar een God die effectief kan redden en helpen, een God die het lijden kan overwinnen. In de woorden van E.Schillebeeckx 4 : “Dat God mede-lijdt met de mens kan niet het laatste woord zijn. Daarmee wordt niet duidelijk, in hoeverre, hoe en vooral of God nog wel een reddende en bevrijdende God is. Een God die alleen mee-lijdt met ons, laat het laatste en definitieve woord aan het kwaad en het lijden. Dan is niet de God van Jezus van Nazaret, maar het kwaad de definitieve almacht. En wat betekent zo’n God dan voor mensen? Zo’n God is niet mijn God, niet een God van christenen.” 1.2 Weerloze overmacht Opnieuw stoten we hier op de oude vraag : hoe moeten we Gods “almacht” verstaan? Jan VAN BAVEL schrijft hierover 5 : “Wij spreken altijd over God vanuit onze ervaringen. Zo zeggen we dat God een persoon is en geen ding, dat Hij liefde is en geen haat, dat Hij vrijheid is en geen onvrijheid, dat Hij zin is en geen onzin, dat Hij geluk betekent en geen ongeluk, dat Hij machtig is en niet krachteloos. In feite hebben we het dan over persoon, liefde, vrijheid, geluk, macht zoals wij die kennen. En dan vaak nog in een onbevraagde betekenis, want het is lang niet eenvoudig (misschien zelfs onmogelijk) te zeggen wat echt persoon-zijn, echte liefde, echte vrijheid of echte macht zijn. Is het dan te veel beweerd dat ons spreken over God altijd verwijzend en vooruitgrijpend blijft? (…) Men kan klaarblijkelijk niet alles van God zeggen : wat mensonwaardig is, komt zonder meer niet meer in aanmerking. Hoewel onze appreciatie van menselijk onwaardig en waardig aan evolutie onderhevig is, kan men toch stellen dat niemand een onmenselijke God wenst. Ligt daar niet het criterium dat onze Godsvoorstellingen moet behoeden voor willekeur?” De Nederlandse theoloog H.BERKHOF en in zijn spoor E.SCHILLEBEECKX hebben een theologisch denkspoor ontwikkeld dat de almacht van God bijbels herdenkt6 : Ofschoon de apostolische geloofsbelijdenis begint met de belijdenis van Gods almacht : “Ik geloof in God, de almachtige Vader, schepper van hemel en aarde”, zou het een grote vergissing zijn te denken dat in het Oude en Nieuwe Testament de almacht van God centraal 3 Elie WIESEL, De medelijdende, in Rudolf WALTER (red.), God heeft wel honderd namen, Ten Have/Baarn, 1986, 63-66, 64. We nemen hier verder de kritische bedenkingen over die Marc STEEN formuleert in : Een God die met ons lijdt? In COLLATIONES, 1991, 37-56, 49. 4 E.SCHILLEBEECKX in L.APOSTEL en E.SCHILLEBEECKX in gesprek, (A)theïstische spiritualiteit, Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 1988 (extra nummer), 45. 5 T.J.VAN BAVEL, De lijdende God, in TIJDSCHRIFT VOOR THEOLOGIE, 1974, jrg.14, 131-150, 141-142. 6 H.BERKHOF, Christelijk geloof. Een inleiding tot de geloofsleer, Callenbach/Nijkerk, 1993 (7de druk – eerste uitgave, 1973), 136-142 ; E.SCHILLEBEECKX, Overwegingen rond Gods ‘weerloze overmacht’, in Tijdschrift voor Theologie, 1987, nr.4, 370-381 en zijn inbreng in het extra nummer van Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 1988 (zie n.4). Zie ook : E.SCHILLEBEECKX, Mensen als verhaal van God, Nelissen/Baarn, 1989, 103-109. School van het lijden - 4 staat. Integendeel. “De geschiedenis van God met Israël is in hoge mate de geschiedenis van een God die zijn plannen ziet mislukken en die steeds opnieuw moet reageren op het vijandige of tenminste ongehoorzame initiatief van zijn partner, zonder blijkbaar de macht te (willen) hebben om die partner naar zijn wil te dwingen.”7 Berkhof spreekt van een ‘machtsafstand’ van God die we onmiddellijk ontmoeten in de schepping : “God treedt als het ware terug door een wereld als het andere tegenover zich te stellen. Hij geeft aan haar een eigen wetmatigheid en dynamiek mee, die Hij met alle consequenties aanvaardt. Dat geldt nog veel meer voor de mens. Hij wordt door God geschapen naar zijn beeld, wat in elk geval mede betekent: dat de mens analoog aan God de vrijheid heeft om lief te hebben en macht uit te oefenen. Hij kan antwoord geven, tegenspel leveren, initiatief ontwikkelen, ja hij kan met, onder en namens God een stuk heerschappij over de schepping uitoefenen. Door mensen te maken, wijkt God als het ware terug om ruimte te maken voor een ander. Die ruimte is nodig omdat de ander een partner moet zijn met wie God in ontmoeting en gemeenschap wil treden. Men kan geen echte partner zijn zonder een eigen ruimte van vrijheid en initiatief. Door die ruimte te geven met alle risico’s die dat inhoudt, staat God macht af en maakt Hij zich in meerdere of mindere mate afhankelijk. Hoe ingrijpend die machtsafstand ook voor God zelf is, wordt pas goed duidelijk, wanneer de mens er de voorkeur aan blijkt te geven om zijn vrijheid te gebruiken om zich aan de bedoelde ontmoeting en gemeenschap met God te onttrekken. Dat is de zonde, dat de mens de geschonken ruimte voor zichzelf opeist. De mens wordt Gods concurrent in plaats van zijn partner. In de door God geschonken ruimte gaat zich een leven ontwikkelen dat niet langer door de gemeenschap met en het gezag van God wordt bepaald. De macht van God heeft hier een duidelijke grens gevonden. Als Hij ook over die grens aanwezig is, dan toch als de verborgene of de toornende of de uitgedaagde of de miskende, op de wijze die wij de wijze van de weerloosheid noemen.” Berkhof en Schillebeeckx verkiezen het woord ‘weerloosheid’ boven ‘onmacht’ of ‘machteloosheid’: “Ik spreek liever niet van onmacht of machteloosheid van God, maar van zijn weerloosheid, omdat macht en onmacht elkaar tegenspreken, terwijl ‘weerloosheid’ niet per se Gods macht hoeft tegen te spreken. Uit ervaring weten we immers dat wie zich kwetsbaar opstelt het kwade weleens kan ontwapenen.” 8 Die weerloosheid wordt verscherpt zichtbaar wanneer Jezus, de messias die van Godswege heil zou brengen, het voorwerp wordt van de onverschilligheid, de afkeer en zelfs de haat van zijn omgeving. Ze bereikt haar dieptepunt aan het kruis. Daar triomferen machtige mensen, terwijl Jezus zichzelf niet kan bevrijden en zijn God zich hult in volslagen stilzwijgen. Diezelfde weerloosheid ervaart de christen die Jezus wil navolgen : “Als iemand achter Mij aan wil komen, laat hij dan met zichzelf breken, zijn kruis opnemen en Mij volgen” (Mc 8,34). Weerloosheid zal de christen vandaag bijvoorbeeld ervaren in de prediking en de verkondiging. Je kan (mag) niemand dwingen om te geloven. Je komt in een moeilijk spanningsveld tussen opdringerige confrontatie en vrijblijvende ontvankelijkheid, tussen zwijgen en spreken, tussen loslaten en meegaan. Geloofsovertuigingen zijn bovendien ‘weerloze overtuigingen’ : 7 H.BERKHOF, Christelijk geloof, 138-139. E.SCHILLEBEECKX in L.APOSTEL en E.SCHILLEBEECKX in gesprek, (A)theïstische spiritualiteit, Tijdschrift voor Geestelijk Leven, 1988 (extra nummer), 46. 8 School van het lijden - 5 “Ze zijn zo broos en zo weerloos, zo aanvechtbaar. Dat God er is, dat Hij de Schepper is van al wat bestaat, dat Hij bevrijdt en de dood vernietigt, dat Christus Gods Zoon is, opgestaan uit de dood: het behoort allemaal tot de diepste overtuigingen van een christen. Ze zijn ons zo heilig en dierbaar. Maar als neutrale stellingen of opinies klinken ze dikwijls zo onwerkelijk. Zeker als ze met de grootste evidentie worden gedebiteerd en de gelóófsdimensie er uit verdwenen is (…) Soms worden geloofsinzichten zelfs geridiculiseerd. Onze samenleving weet steeds minder weg met godsdienst en met geloven. Gelovigen zelf voelen zich soms vervreemd. We doorleven vandaag ten volle de confrontatie tussen geloof en moderniteit. Boeiend, dat is waar, maar niet zonder pijn en innerlijke verscheurdheid bij de christenen zelf.” 9 Maar ‘weerloos’ is niet het enige woord wanneer het over God gaat : “Het kan wel een bijvoeglijk, maar geen zelfstandig naamwoord opleveren”10. Het is ook niet de weerloosheid van de machteloosheid. Het tegendeel is het geval. De weerloosheid is, aldus Berkhof, de uitdrukking van zijn overmacht. God is een reddende God, die aanwezig blijft in zijn schepping. Hij laat de mens niet los. Dat is de ervaring van Israël, dat God ondanks de vervreemding en de ontrouw van zijn volk, zijn trouw handhaaft. Vooral in de opstanding van Jezus komt de ‘overmachtige aanwezigheid’ van God ten overstaan van zonde en dood naar voren. Heel de Schrift is doordrongen van het besef dat God ooit zijn wil zal realiseren : “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” waarin er van dood, rouw, geween of smart geen sprake meer zal zijn (Apk 21,1-4). Volgens de Duitse nieuwtestamenticus Gerhard Lohfink bestaat Gods ‘almacht’ precies daarin dat zijn plan met de wereld zal slagen 11: “Gods almacht erkennen betekent dan niet alleen een theoretisch voor waar houden dat God alles kan wat Hij wil. Het betekent veeleer een concreet verwachten dat God ondanks elke weigering en niettegenstaande alle onheil dat daaruit voortkomt, uiteindelijk zijn doel zal bereiken: een volk dat zich aan Hem toevertrouwt en door dit vertrouwen de wereld omvormt.” Jan Van Bavel spreekt over de “macht van de liefde” : een God die almachtig is in liefde. Darmee wordt aan het macht een positieve inhoud gegeven : het goede willen voor een ander. “Als God zich vrijwillig in bepaald opzicht onmachtig maakt, dan is het om ruimte te geven aan een vrijheid buiten Zich, maar Hij blijft almachtige liefde die verlossend is.” 12 ‘Weerloze overmacht’ is een paradoxale uitdrukking en daarom precies geschikt om de voortdurend dubbelheid van de bijbelse godservaring uit te drukken13. In de woorden van Berkhof 14: “Als we op Gods weerloosheid in de wereld letten, zouden we die bijna onmacht noemen. En als we op zijn overmacht in de wereld letten, zouden we die bijna almacht noemen. Maar als we op hun onderlinge betrokkenheid letten, moeten we die beide woorden vermijden. Helaas is de kerk onder de druk van een verkeerd godsbegrip hier wel naar de eerste zijde op haar hoede geweest, maar niet naar de tweede. Zij heeft zelfs met grote nadruk de almacht van God geleerd en is daardoor verantwoordelijk geworden voor onnoemlijk veel onnodige berusting, opstandigheid, 9 Jozef DE KESEL in TERTIO, jrg.1, nr.10. H.BERKHOF, Christelijk geloof, 140. 11 Gerhard LOHFINK, Heeft God de kerk nodig?, Carmelitana/Gent, 2001, 64-76, 65. 12 T.J.VAN BAVEL, Waar is God als de mens lijdt?, in J.LAMBRECHT (red.), Hoelang nog en waarom toch? God, mens en lijden, Acco/Leuven, 1988, 155-174, 168. 13 Zie voetnoot 14 in het hoofdstuk ‘kruis en opstanding’ over christendom en het dialectisch denken. 14 H.BERKHOF, Christelijk geloof, 141. 10 School van het lijden - 6 vertwijfeling en ongeloof. In de bijbel komt de uitdrukking ‘almachtig’ weinig voor en dan nog in eschatologisch verband” (met name in het boek Apocalyps over Gods visioen over deze wereld). Anderzijds is er ontegensprekelijk Gods overmacht. “Wij durven dit woord gebruiken op grond van het feit dat de gekruisigde Jezus ook de opgestane is. Daarin ontmoeten wij de overmacht van de liefde. De consequentie van dat geloof is de hoop, dat wil zeggen de zekere verwachting dat deze liefde eenmaal alle weerstand zal doen wegsmelten en dan almachtig zal zijn.” 1.3 Een Mede-lijdende God Op de vraag : “wat betekent het geloof in een ‘weerloze God’ voor ons als wij lijden of met lijden geconfronteerd worden?”, antwoordt Jan Bavel : “Het betekent dat God ook in het lijden aanwezig is, en dat Hij ons door de verrijzenis in zijn leven opneemt.”15 Het is belangrijk om beide aspecten samen te houden. Wanneer Gods volledige transcendentie ten opzichte van het lijden wordt benadrukt, stoten we op een onberoerde God die niet geraakt wordt door het lijden. Wanneer we Gods immanentie of betrokkenheid op het lijden benadrukken stoten we op een mede-lijdende God die echter een onmachtige ‘god’ en dus geen God blijkt te zijn. Volgens Luc Anckaert spreken we dan ook beter van een mede-lijdende God dan wel van een mede-lijdende God : God staat naast de lijdende, geen afzijdigheid, maar ook geen volledige identificatie16. Willy Van Soom verwoordt dit aldus17 : “De Vader staat naast ons wanneer ziekte, de dood van een dierbare, tegenslag of ongeluk ons treffen. Ons lijden komt niet van Hem. Hij leeft met ons mee, Hij doorstaat mee onze machteloosheid, en Hij houdt ons vast wat, er ook moge gebeuren. Ook als wij zelf moeten sterven houdt Hij ons nog vast, zoals Hij Jezus vastgehouden heeft aan het kruis en in de dood … tot het uur van de verrijzenis. (…) Aan deze God hebben we een vaste bondgenoot in het lijden : Iemand die we steeds vertrouwvol mogen aanspreken.” 1.4 God als de onzichtbare die ons draagt … doorheen het lijden Marc Steen heeft terecht gewaarschuwd voor verkeerde en eenzijdige interpretaties van het ‘lijden van God’. God blijft, ook in het lijden, de Ander, een tegenover. Precies daarom, omdat Hij niet mee ten onder gaat, betekent Hij een steun voor de mens die lijdt en is Hij een betrouwbare God die mensen draagt doorheen het lijden 18 : “Een verpleegster vertelde hoe één van haar patiënten op zijn ziekbed had gezegd: ‘Ik voel me nu door God gedragen als door onzichtbare, sterke vleugels van een arend’. Voorwaar een bijbels beeld. God draagt ons. Ook al wijst alles ogenschijnlijk op het tegendeel. In lijdenssituaties lijkt God vaak afwezig. Je kan de indruk krijgen dat Hij er niet is. Of dat Hij slaapt. En slapen getuigt van desinteresse. Gaandeweg 15 T.J.VAN BAVEL, Waar is God als de mens lijdt?, in J.LAMBRECHT (red.), Hoelang nog en waarom toch? God, mens en lijden, Acco/Leuven, 1988, 155-174, 170.. 16 Luc ANCKAERT, God en het kwaad – erfzonde, tekst voor theologische pastorale studiedagen, CCV-Regio Vlaams Brabant, 1996, 4. 17 W.VAN SOOM, Lijden en tegenslag…en geloof, in L.AERTS en M.STEEN (red.), Met een naam en een gezicht. Christelijke visies op God, Altiora/Averbode, 2002, 56-70, 66. 18 Naar : Marc STEEN, Een God die met ons lijdt? In COLLATIONES, 1991, 37-56, 55-56. School van het lijden - 7 kan bij godgelovigen echter de zekerheid groeien dat God helemaal niet inslaapt, maar dat Hij alert en present is. Hij is er! Ook al zien we Hem niet, ook al blijft Hij verborgen. Dat is juist geloven : beseffen dat God jou toch waakzaam en liefdevol draagt, tegen de schijnbare evidentie in. In de brief aan de Hebreeën lezen we : ‘Het geloof overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen’ (Heb 11,1). In die gezindheid heeft een joodse jongen op de muur van het ghetto van Warschau ooit deze treffende woorden geschreven : ‘Ik geloof in de zon, ook als ze niet schijnt. Ik geloof in de liefde, ook als ik haar niet bespeur. Ik geloof in God, ook als ik Hem niet zie’. We vertrouwen erop dat de onzichtbare God ons in uren van duisternis en nood nimmer loslaat, dat Hij ons steeds bijstaat. Hoe moeten we ons die steunende nabijheid voorstellen? Laten we maar niet te vlug een al té menselijk beeld van Hem smeden door bijvoorbeeld te beweren dat Hij werkelijk met ons lijdt. Hij blijft immers de Onzichtbare, de geheel Andere. Hij is aanwezig als de Ondoorgrondelijke. Wel heeft Hij een zichtbaar en werkdadig teken gegeven van zijn zorgende nabijheid voor de lijdende en verlaten mensen in Jezus van Nazareth, die bij uitstek het sacrament van zijn liefde is. Jezus zelf heeft op het kruis, tegen alle hoop in, zijn leven aan de handen van zijn Vader toevertrouwd. Uit zijn geschiedenis is gebleken dat ons geen weg beloofd is zonder lijden, maar een weg doorheen het lijden. We mogen in zijn voetstappen treden, zijn ‘pascha’, zijn doortocht door het lijden heen, dankbaar en hoopvol gedenken en mee voltrekken. Bij het lijden van mensen blijven nog heel wat vragen open en onbeantwoord. God blijft de Verborgene. Ook al kunnen wij niet alles inzien of verstaan, als Hij ons draagt kunnen wij het lijden doorstaan. Dit verzekert ons ook dit pareltje van een geloofsgetuigenis : ‘In de woestijn hebt gij ervaren hoe Jahwe uw God u gedragen heeft zoals iemand zijn zoon draagt, heel de lange tocht’ (Dt 1,31).” Benedictus XVI formuleert ditzelfde inzicht indringend in zijn encycliek over de hoop, Spe salvi 19 : “Lijden met de ander, voor de anderen, lijden omwille van de waarheid en de gerechtigheid, lijden uit liefde en om iemand te worden die werkelijk liefheeft, dat zijn de fundamentele elementen van de menselijkheid, en als die prijs zouden gegeven worden, zou de mens zelf vernietigd worden. Maar nogmaals dient zich de vraag aan: kunnen we dat? Is de ander belangrijk genoeg dat ik omwille van hem een lijdende wil worden? (…) En is de belofte van de liefde zo groot dat ze mijn zelfgave rechtvaardigt? In de geschiedenis van de mensheid is het juist het christelijk geloof dat in de mens op een nieuwe en diepgaander wijze het vermogen heeft losgemaakt tot deze voor de menselijkheid beslissende manier van lijden. Dit geloof heeft ons getoond dat waarheid, gerechtigheid en liefde niet slechts idealen zijn, doch een zeer intense werkelijkheid. Het geloof heeft ons namelijk getoond dat God, de waarheid en de liefde in Persoon, voor ons en met ons wilde lijden. Van Bernardus van Clairvaux is de schitterende uitdrukking : Impassibilis est Deus, sed non incompassibilis – God kan niet lijden, maar Hij kan wel mee-lijden. De mens is God zoveel waard, dat Hij zelf mens geworden is, om met de mens te kunnen mee-lijden, reëel, in vlees en bloed, zoals ons getoond wordt in het lijdensverhaal van Jezus. Van daaruit is in alle menselijke lijden Iemand binnengetreden die mee-lijdt, mee-draagt. In alle lijden is van daaruit de con-solatio, de troost van de mee-lijdende liefde van God aanwezig en daarmee is de ster van de hoop opgegaan.” (nr. 39) “Spe salvi” – Encycliek van BENEDICTUS XVI - in Kerkelijke Documentatie – jaargang 36, nr.1 / 2008 - http://www.katholieknederland.nl/documents/2007/Spe_salvi.pdf 19 School van het lijden - 8 2. IN DE SCHOOL VAN HET LJDEN Hoe kunnen wij met lijden, verlies en tegenslag omgaan? Kunnen we bij die vraag vanuit de bijbelse traditie en het christelijke geloof iets bijleggen – als fragment van een antwoord? Om daarop zicht te krijgen begonnen we onze zoektocht in de bijbel: wat lezen we bij de ‘wijzen’ van Israël? Daarna vroegen we ons af hoe het kruis en de opstanding van Jezus een weg toonden. Via twee geloofsgetuigen die met het lijden hebben geworsteld, presenteerden we een zoekrichting in de hedendaagse theologie : Gods ‘Weerloze Overmacht’. In dit laatste deeltje willen we geen ‘synthese’ geven. De zoekrichtingen in onze traditie zijn divers, de antwoorden fragmentair en uiteindelijk praktisch van aard : “in de school van het lijden” kan men een weg vinden “doorheen” het lijden. 2.0 Damiaan de Veuster 20 “Nadat met zekerheid was vastgesteld dat Damiaan lepra had opgelopen, leefde hij nog bijna vijf jaar met wat hij de ‘vreselijke ziekte’ noemde. (…) De laatste jaren van zijn leven behoren eigenlijk tot de mooiste van zijn leven. Hoewel de ziekte hem almaar meer tekende in zijn gelaat en ledematen, bleef hij lichamelijk opmerkelijk sterk en actief. (…) Tegelijkertijd werd zijn gevoel van verlatenheid doorbroken. Het nieuws dat hij melaats tussen de melaatsen was geworden ging de wereld rond en vermenigvuldigde de steun en sympathiebetuigingen. Bovenal viel hem de genade van nieuwe gezellen en medewerkers te beurt. Onder Damiaans kruis vormde zich stilaan een nieuwe familie. In de laatste jaren kwamen een gemoedsrust en zachtheid over hem, die door niets meer konden worden verstoord. Zijn brieven vertonen stilaan een tot dan toe ongekende spirituele diepte. De identificatie met de lijdende dienaar werd compleet. Zijn profetische uitdrukking ‘wij melaatsen’ kreeg zijn volle dimensie. In de school van het lijden werd de ‘vreselijke ziekte’ van een menselijk drama een goddelijke genade.” 21 “Wat zegt het leven van een negentiende-eeuwse heilige aan onze tijd? Tijdens en na zijn leven is Damiaan De Veuster beschreven als een held, een heilige, een martelaar. Die begrippen klinken gezwollen in een tijd als de onze, die vooral rationeel en geseculariseerd wil zijn. Ons mediatijdperk schotelt ons dagelijks ‘helden’ voor, uit de sport-, film- of de muziekwereld, die vaak even snel weer van hun voetstuk tuimelen. Niettemin zijn heldendom en heroïek termen die vandaag overdreven aandoen. Alsof Damiaan niet een gewoon mens was, net als wij. Maar in Damiaans leven zit ontegensprekelijk een aspect van heldhaftige onverschrokkenheid, namelijk in de manier waarop hij met het lijden omging. Hij wijdde zijn leven aan de slachtoffers van een van de ellendigste ziekten uit de mensheid. Hun uitzichtloze situatie werd nog verzwaard door hun segregatie uit de samenleving. Hoeveel lijden wordt ook vandaag verzwaard door uitzichtloosheid en eenzaamheid? Dat is meer regel dan uitzondering: gaande van aidszieken op wie een stigma rust, tot kankerpatiënten, psychisch zieken, gevangenen, daklozen, bedelaars en hoogbejaarden die van de gewone samenleving worden geïsoleerd. (…) Het getuigenis van Damiaan toont evenwel dat er schoonheid, vreugde en menswaardigheid te vinden is, zelfs in de diepste ellende. Misschien juist daar. Hij gaf niet toe aan de hopeloosheid, zijn liefdevolle aanwezigheid alleen al bracht hoop. Een getuigenis wordt pas echt relevant door liefdevolle en onbaatzuchtige aanwezigheid te midden van de armen. 20 21 Jan DE VOLDER, De geest van Damiaan. Een heilige voor onze tijd, Lannoo/Tielt, 2009. Idem, 136-137. School van het lijden - 9 Mahathma Gandhi had gelijk toen hij stelde dat het nodig was op zoek te gaan naar de bron van Damiaans heldhaftigheid. De grootste schat die Damiaan de melaatsen gaf, was het evangelie en het geloof in Jezus. ‘Aan armen wordt de blijde boodschap verkondigd’, is een teken van Gods rijk op aarde. Meer nog dan met zijn woorden, toonde Damiaan met zijn daden aan dat de echte dienst van God nooit losstaat van de dienst aan de mensen. Bij uitstek door de dienst ‘van de minsten van mijn broeders’ wordt God gediend. Dat is de blijde boodschap die Jezus van Nazareth heeft gebracht en die Damiaan, in de omstandigheden die de zijne waren, consequent heeft beleefd. Daarom is hij een heilige. Niet in de zin van een volmaakte mens: lang niet iedereen mocht hem en soms had hij zelf wat last van zijn weerbarstige karakter. Maar wat in de ogen van God uiteindelijk telt, is: ik was ziek en gij hebt mij bezocht, ik was naakt en gij hebt mij gekleed, ik had dorst en gij hebt mij te drinken gegeven… Damiaan heeft niet anders gedaan. Tegenslagen of onbegrijpende oversten konden hem niet van die levenstaak doen afwijken. Het goede nieuws is dat de liefde tal van fouten bedekt. Hoewel velen, ook katholieken, vandaag vinden dat het geen verschil maakt of Damiaan ook heilig wordt verklaard, toch siert het de rooms-katholieke kerk dat ze zo’n leven, zij het na vele decennia, tot universeel voorbeeld wil stellen. De weg naar de heiligheid is bewandelbaar voor iedere mens, wat zijn karakter of geschiedenis ook is. Door zijn ziekte heeft Damiaan zich ten slotte geïdentificeerd met de lijdende Christus. De sprekende foto van de ‘martelaar van de naastenliefde’ op zijn sterbed is die van het ecce homo, die aan de top van zijn Golgotha is gekomen. In de school van het lijden werd Damiaan gelouterd en bereikte hij een ongeziene spirituele diepte en zuiverheid. Hij had de melaatsheid niet gezocht, maar toen hij zelf de ziekte opliep, werd ze voor hem een onverwacht geschenk. Dat is geen verheerlijking van het lijden, wat de christenen zo vaak wordt verweten. Alleen door zijn zelfgave, zijn lijden en de dood heeft Jezus de wereld verlost. De dienaar is niet beter dan zijn meester, en ook Damiaan is die weg gegaan. Over het lijden en de dood heen wordt onvermoed nieuw leven geschonken. Er is geen Pasen zonder Goede Vrijdag. Dat brengt ons bij de kern van het mysterie dat het christendom is.” 22 22 Jan DE VOLDER, De geest van Damiaan, 217-219. School van het lijden - 10 2.1 Verzet en overgave : een godsdienst van paradoxen De christelijke houding tegenover, of beter in het lijden, lijkt paradoxaal. Ze werd goed weergegeven in de titel van de verzameling brieven die Dietrich Bonhoeffer schreef vanuit zijn cel : Wiederstand und Ergebung, Verzet en Overgave. Daarmee wordt uitgedrukt dat een christelijke spiritualiteit in verband met het lijden onlosmakelijk bestaat uit “neen” en “ja” 23: “De uitdrukking ‘verzet en overgave’ typeert goed Bonhoeffers eigen houding in de lijdenssituatie teweeggebracht door het nazi-regime in Duitsland. Bonhoeffer heeft zijn verzet beleefd op een zeer radicale manier : niet alleen door het woord te nemen tegen onderdrukkende en goddeloze structuren, maar zelfs door deel te nemen aan de verzetsbeweging die probeerde door een aanslag Hitler uit de weg te ruimen. Na het mislukken van deze aanslag en tijdens zijn gevangenname blijft Bonhoeffer zich verzetten, in een steeds grotere overgave aan Gods wil over zijn leven, in een steeds verdergaande navolging van en overgave aan Jezus’ lijdensweg. Deze overgave en trouw aan de verbondenheid met de God die de jodenvervolgingen en de vernietiging aan het christelijk geloof niet belette, die zelfs Bonhoeffers leven niet redde, is Bonhoeffers ultieme vorm van verzet. Dit is het engagement van een christen die zijn verantwoordelijkheid als mens ernstig neemt, zonder zich achter God te verschuilen, maar toch volledig op Gods liefdestoezegging in Jezus Christus steunend. Niet alle christenen zijn geroepen om de weg te gaan die Bonhoeffer ging, niet alle christenen worden geconfronteerd met de verdrukkings- en lijdenssituaties waarmee Bonhoeffer geconfronteerd werd. Toch lijken de woorden ‘verzet’ en ‘overgave’ goed weer te geven welke de houding van christenen is in om het even welke lijdenssituatie : neen aan kwaad en onrecht, in volle overgave aan de verbondenheid met God, ook wanneer God ver en afwezig lijkt. De roep tot de afwezige God, de kreet op het kruis, die schreeuw is tegen kwaad en onrecht in een mensenleven. Deze roep kan weerklinken in actief engagement én in weerloze machteloosheid. Het vraagt veel geloof om deze weg van het kruis te gaan, en om hopend te aanvaarden dat op het kruis van Jezus tegelijk Gods verzet tegen kwaad en onrecht én zijn diepe liefde voor de mensen, zijn ‘nee’ en zijn ‘ja’, zegevieren.” Jef Van Gerwen wijst er op de weg van ‘overgave’ of van “inkeer in en contemplatie van het lijden dat we ondergaan als deel van onze condition humaine” minder evident is voor de hedendaagse mens 24 : “Naast de duidelijke weg van het handelen in verzet en strijd ligt de minder evidente weg van het contemplatieve voelen, van onze affectieve reacties op het kwaad en het zinloze lijden. Hier speelt de religieuze ervaring een grotere rol. Deze weg vindt zijn uitgangspunt wel bij de vraag ‘waarom ik?’. Wie zich deze vraag stelt, moet zich in de eerste plaats bevrijden van de misplaatste theorieën van de theodicee. God heeft het kwaad niet gewild, ook niet mijn ziekte of ongeluk. Ik ben niet schuldig omdat ik in tegenspoed beland. Het kwaad laat zich niet zo eenduidig verklaren. Vanuit dit inzicht kan wie gebukt gaat onder het kwaad tot een nieuwe aanklacht tegen God komen, zoals Elie Wiesel naar aanleiding van de holocaust. Een aanklacht tegen God, maar niet zonder God, want ondanks alles blijft de joodse gelovige hopen… Zo rijpt het inzicht dat een mens in God kan blijven geloven ondanks de storende ervaring van het ultieme kwaad; dat hij ook in de verwerking van lijden en dood een vrijheid blijft 23 Jacques HAERS, Zijn de klassieke modellen nog relevant om met het lijden om te gaan?, in D.POLLEFEYT en J.BULCKENS (red.), Niet lijdzaam toezien! Godsdienstige verwerking van lijden in de huidige (jongeren)cultuur, Acco, Leuven, 1995, 59-110, 71-72. 24 Jef VAN GERWEN, Onderweg. Over de navolging van Christus in de 21ste eeuw, Lannoo/Tielt, 2003, 164. School van het lijden - 11 behouden. Deze houding vinden we zowel in de leer van het mededogen van Boeddha als in de christelijke spiritualiteit van solidariteit van God in het lijden, in zijn Zoon. Ze is echter alleen maar authentiek wanneer ze samengaat met de strijd tegen het morele kwaad dat mensen elkaar aandoen.”25 Deze houding van verzet en overgave, geworteld in de bijbels-christelijke traditie, biedt voor Van Gerwen de basis om als christenen de dialoog met de (post)moderne tijdsgeest aan te gaan 26: “In tegenstelling tot het moderne humanisme, dat met rationele middelen het kwaad en het lijden wil elimineren, is de postmoderne mens er niet zo zeker van dat de mensheid zichzelf kan redden, als zij in plaats van op God rekent op de krachten van wetenschap en techniek. In het postmoderne levensgevoel is het geloof verdwenen dat de mens van nature goed is, en het kwaad slechts in de instituties of in de uitwendige natuur schuilt. De postmodernen beseffen dat rationaliteit alleen het probleem van het kwaad niet kan aanpakken, en dat een vorm van geloven nodig is. Op dit punt lijken hedendaagse gelovigen en postmoderne ongelovigen elkaar nader te komen. Het geloof van de postmodernen is echter niet gegrond in een ethische antropologie. Om met het lijden en het kwaad om te gaan nemen ze dan ook vaak hun toevlucht tot een zelfbewust hedonisme (pluk de dag, geniet zolang het nog kan) en tot eclectisme (een beetje boeddhistische gelatenheid, een beetje stoïcijnse onverschilligheid, een beetje christelijke naastenliefde), zonder veel consistentie en duurzaamheid in het handelen. De vraag blijft dus staan : kunnen moderne christenen hun tijdgenoten een alternatieve houding bieden?.” Deze “alternatieve houding” kan volgens Van Gerwen enkel gevonden worden in het zich op een persoonlijke en kritische wijze toe-eigenen van de bijbels-christelijke traditie 27 : “Om het mysterie van lijden en dood, van kwaad en onrecht te verwerken kunnen we niet alleen steunen op persoonlijke smaak en momentane invallen van het autonome ik, maar moeten we de culturele bronnen van zingeving aanspreken en actualiseren. De wijsheid van de christelijke traditie, van de generaties voor ons moeten we ons opnieuw kritisch toe-eigenen, en aldus de discussie aangaan met postmoderne agnostici of andersgelovigen.” ‘Overgave’ is trouwens niet hetzelfde als ‘opgave’! J.VAN GERWEN, Onderweg, 164-165. 27 J.VAN GERWEN, Onderweg, 165. 25 26 School van het lijden - 12 2.2 Loutering en “het vreemde samengaan van lijden en liefde” Volgens Antoon Vergote krijgt de vraag naar de zin van het lijden in het geloof een paradoxaal antwoord. “Voor het vragende verstand is het lijden een on-zin : de mens kan het niet verklaren en de openbaring geeft geen antwoord. Maar de gelovige kan een zin eraan geven. Hij kan het lijden zinvol maken door het te aanvaarden en het gedeeltelijk te overwinnen.”28 De gedachte dat lijden ook een kans inhoudt, is oeroud en wordt in de bijbel frequent gebruikt. Zo wordt de ballingschap in deze zin geïnterpreteerd. Zij was volgens de profeten een straf, maar juist zo ook een tijd van loutering29. Wij weten het ook vanuit onze eigen ervaring. Ziekte, tegenslag en lijden kunnen soms een hele ommekeer in een mensenleven teweeg brengen. Men moet stilvallen. Men wordt door elkaar geschud. Men moet zich heroriënteren. Mensen getuigen inderdaad dat zij “in de leerschool van het lijden” andere en nieuwe mensen geworden zijn. Soms ook heel uitdrukkelijk op religieus en gelovig vlak. Men is tot verdieping gekomen, tot een andere gevoeligheid voor het mysterie achter het leven, tot een nieuwe ervaring van God. Maar deze ervaringen betekenen daarom niet dat lijden op zichzelf goed is of niet moet bestreden worden. In zoveel andere gevallen blijken mensen er alleen maar door kapot gemaakt te worden, figuurlijk en letterlijk. Het komt er dus op aan zowel de negativiteit van het lijden als de positiviteit die zich in de lijdensweg kan aandienen te erkennen. “Die spanningsvolle eenheid volhouden,” is volgens Marc Steen, “een delicate evenwichtsoefening” 30: “In onze houding tegenover het lijden duikt een dubbelheid op die vruchtbaar lijkt te zijn. Enerzijds willen we niets afdoen van de ernst die eigen is aan het zinloze lijden. Anderzijds merken we dat dit lijden tegelijk een kans worden om nieuwe horizonten en betekenissen te ontdekken, die vaak met de kracht van de liefde verbonden zijn. (…) Kan je zin vinden in lijdenssituaties? Gaandeweg kan het gebeuren dat je die vindt. We blijven voorzichtig : het kan. Soms. Het is geen noodzaak, geen algemene regel. Sommige mensen verbitteren door het lijden en klappen toe. Anderen evenwel groeien in de breukervaringen naar een nieuwe harmonie met zichzelf, de omgeving, de anderen, het leven zelf. Het lijden is een crisis. Maar een crisis is ook steeds een kans tot uitzuivering en verdieping. Die kans zal pas gevonden worden als de vraag : ‘Waarom en hoe ben ik in dit lijden geraakt?’ minder belangrijk begint te worden dan de vraag : ‘Hoe kan ik uit dit lijden geraken?’ Of beter nog: ‘Hoe kan ik er doorheen geraken?’. De verbondenheid met anderen, en voor gelovigen ook met de Andere, zal hierbij van doorslaggevend belang zijn. Het is dan meestal pas als je terugblikt op de afgelegde lijdensweg dat je bepaalde verrijkende perspectieven ziet oplichten.” 28 Antoon VERGOTE, Het meerstemmige leven. Gedachten over mens en religie, Pelckmans, Kapellen, 1987, 79. 29 Over de ballingschapn als tijd van loutering en het leermodel van de ballingschap, zie B.ROOTMENSEN, Waar het op aankomt. Een werkboek bij het begin van een nieuwe eeuw en een nieuw millennium, Meinema/Zoetermeer, 1998, 56-74. 30 Marc STEEN, Lijden en liefde. Enkele reflecties, in COLLATIONES, 2009, nr. 4, 465-476. Hoe het lijden een mens verandert staat mooi beschreven in het boekje van Leo FIJEN, Man onderuit. Lessen in afhankelijkheid, Ten Have, 2009 en in Maurice BELLET, De beproeving f over goddelijke zachtheid, Averbode, 2002. School van het lijden - 13 In alles past respect voor de manier waarop mensen hun lijden ervaren. Die ervaring moet ernstig genomen worden, ook al zijn we het er niet mee eens. Wie weet eigenlijk wat er werkelijk in het hart van een mens omgaat? CH.Lindijer geeft daarom volgend advies voor pastores die geconfronteerd worden mensen die hun lijden beleven als straf 31 : “Als pastores hebben wij niet het recht er al bij voorbaat van uit te gaan, dat het gevoel gestraft te zijn in ieder geval een verkeerde interpretatie is. Iemand kan vanuit een levende relatie met God, vanuit de ‘verborgen omgang’, dit zo beleven. En wie zijn wij dat wij met onze theologische interpretaties zouden proberen tussenbeide te komen in een ik-Gij-relatie, die toch ten diepste voor ons verborgen blijft? Wie kent het geheim van een mensenhart in zijn omgang met God?” 2.3 (Mens)waardigheid in het lijden Een verpleegkundige van een Gents ziekenhuis, vertelt volgende ‘anekdote’ : “Een meneer van 93 jaar is zwaar ziek opgenomen op de afdeling. Hij voelt dat zijn toestand achteruit gaat. Hij is terminaal, maar lijkt te berusten. Het leven is lang en goed geweest. Aan de jonge arts zegt hij : ‘Ik zal mijn kist maar al bestellen!’ Waarop de arts de verpleegkundige toefluistert : ‘We zullen antidepressiva opstarten.’” Marc Desmet, jezuïet en als arts verantwoordelijk voor de dienst palliatieve zorgen van het Virga Jesseziekenhuis in Hasselt, schreef een boekje met de uitdagende titel : “Is lijden mensonwaardig?”32 In de huidige maatschappelijke discussie sluiten lijden en menswaardigheid elkaar blijkbaar uit : zodra iemand aftakelt of lijdt, wordt dit algauw bestempeld als ‘mensonwaardig’. “Bestaat er dan geen menswaardigheid in het lijden?”, vraagt Desmet zich af, “Sterker nog: is de mens niet juist door het soort waarden dat hij koestert, zoals verbondenheid en liefde, het levende wezen dat meer dan welk ander levend wezen lijdt? En duikt niet juist in het lijden een menselijke waardigheid op die we enkel daar vinden? Kortom: is er nog plaats voor het lijden in onze maatschappij en kun je dat werkelijk vruchtbaar bestrijden zonder het tegelijkertijd ergens een plaats te geven? Moeten we niet zowel het lijden bestrijden als de waardigheid van de lijdende ontvangen?” 33 Marc Desmet wil oproepen tot een cultuur van gevoeligheid voor de waardigheid van de mens in en ondanks het lijden. Hij kiest voor de verwoording van zijn overtuiging die gegroeid is vanuit zijn ervaringen in de palliatieve zorg, een uitspraak van Etty Hillesum. Deze Nederlandse jodin werd in 1943 vermoord in Auschwitz. In haar nagelaten geschriften, genoteerd tijdens de Duitse bezetting en jodenjacht, schrijft ze op 2 juli 1942 34: “Lijden is niet beneden de menselijke waardigheid. Ik bedoel: men kan menswaardig lijden en onmenswaardig. Ik bedoel: de meeste westerlingen verstaan de kunst van het lijden niet en ze krijgen er duizend angsten voor in de plaats. Dit is geen leven meer wat de meesten doen: angst, resignatie, verbittering, haat, wanhoop.” 31 Geciteerd in K.DEPOORTERE, God anders, Acco/Leuven, 2000, 55. Marc DESMET, Is lijden mensonwaardig?, Lannoo/Tielt, 2002. 33 Marc DESMET, Is lijden mensonwaardig?, 15-16. 34 Het verstoorde leven. Dagboek van Etty Hillesum 1941-1943, Balans, 1997, 105. 32 School van het lijden - 14 “Hoe waardig lijden?”, is volgens Marc Desmet de vraag die we ons dringend moeten stellen en die lijden en menswaardigheid samenbrengt. Als gelovige herformuleert hij zijn vragen ook vanuit leven en sterven van Jezus35 : “Bestond de waardigheid van Jezus van Nazaret enkel in de bestrijding van het lijden? Zoals kan blijken uit de eerste periode van zijn openbaar optreden waarin Hij mensen bevrijdt van ziekte en andere vormen van lijden. Of bleek de waardigheid van de Mensenzoon veeleer – en misschien vooral – uit zijn houding ten aanzien van zijn eigen afgang en aftakeling? Redde Jezus de waardigheid van mensen enkel door zijn strijd tegen lijden en onvrijheid, of ook door de waardigheid die Hij toonde in zijn lijden? Heeft Hij ons enkel verlost door zijn stichtende voorbeeld van genezing of evenzeer door zijn eigen lijden?” In zijn encycliek Spe salvi formuleert Benedictus XVI het aldus 36 : “We kunnen proberen het lijden te beperken, te bestrijden, maar we kunnen het niet uit de wereld helpen. Juist waar mensen, in een poging lijden te vermijden, zich trachten te onttrekken aan alles wat leed zou kunnen veroorzaken, zich de moeite en de pijn van de waarheid, de liefde, het goede, willen besparen, drijven ze een leeg leven binnen, waarin misschien weinig pijn is, maar het doffe gevoel van zinloosheid en verlorenheid des te sterker aanwezig is. Niet het vermijden van het lijden, niet de vlucht voor het lijden, heelt de mens, maar het vermogen het lijden te aanvaarden, daardoor te rijpen, er zin in te vinden door de vereniging met Christus, die met eindeloze liefde heeft geleden.” (nr. 37) De bijbels-christelijke traditie weet de ‘waardigheid van het lijden’ te plaatsen. Deze traditie heeft weet van het (uitzichtloze) lijden van de mens. Tegelijkertijd spreekt ze de overwinning uit op het lijden. 2.4 Mededogen en ‘con-solatio’ Tevergeefs zoeken we in de evangeliën naar grote theorieën over naastenliefde. Wel lezen we er hoe Jezus heel concreet de naaste is geworden van lijdende mensen. Dit mededogen vraagt hij ook van zijn leerlingen. Mededogen is iets anders dan ‘medelijden hebben met’. Medelijden kan een zekere neerbuigendheid inhouden. Mededogen is samenzijn met de ander in het lijden. Het is je toewenden tot wie broos en kwetsbaar is en ermee verbonden zijn. Dit veronderstelt dat je zelf ook kwetsbaar durft te zijn. Mededogen is een ander woord voor barmhartigheid. Het gaat om een bewogenheid om de kwetsbare andere te dragen en bij te staan. “Waar is God als mensen lijden…? In mensen die anderen zorgzaam omringen in uren van pijn en nood is Hij te vinden. In mensen die zieken helen, eenzamen en treurenden omarmen, opkomen voor verontrechten, kunnen we vanuit een gelovige blik een glimp van zijn Aanwezigheid ontwaren. En zelf kunnen we zijn handn, voeten, zijn lippen en zijn oren worden voor wie het moeilijk heeft. Zo worden we deelgenoot van Gods mededogen, dat toch altijd groter is dan ons hart.” 37 35 Marc DESMET, Is lijden mensonwaardig?, 17. “Spe salvi” – Encycliek van BENEDICTUS XVI - in Kerkelijke Documentatie – jaargang 36, nr.1 / 2008 - http://www.katholieknederland.nl/documents/2007/Spe_salvi.pdf 37 Marc STEEN, Lijden en liefde. Enkele reflecties, in COLLATIONES, 2009, nr. 4, 465-476, 474. 36 School van het lijden - 15 Benedictus XVI gebruikt in zijn encycliek Spe salvi het Latijnse woord ‘con-solatio’ (letterlijk: ‘samen zijn met’ (cum) hen die er ‘alleen’ (solus) voor staan) 38 “De maatstaf voor menselijkheid wordt wezenlijk bepaald in relatie met lijden en met de lijdende. Dat geldt zowel voor het individu als voor de samenleving. (…) Het aannemen van de ander, die lijdt, betekent dat ik zijn lijden tot het mijne maak, dat het ook mijn lijden wordt. Maar juist daardoor, doordat het nu gedeeld lijden is geworden, waarin ook een ander aanwezig is, dringt het licht van de liefde in lijden door. Het Latijnse woord con-solatio, troost, drukt dit heel mooi uit, omdat het het beeld oproept van ‘erbij zijn’ in de eenzaamheid, die dan geen eenzaamheid meer is.” (nr. 38) 2.5 Met het lijden naar God gaan Met ons lijden naar God gaan : het belang ervan is in de Schrift en in de christelijke traditie altijd onderstreept. De psalmen doen het ons voor. Bidden is vragen om aanwezigheid, is zich toevertrouwen aan een ‘betrouwbare God’. Daarom is de ‘voorbede’ zo belangrijk, waarin we de namen noemen van mensen en hen aan God toevertrouwen. Bidden is ook smeken. Ook wanneer er menselijkerwijze geen uitweg meer is. We hebben er veel vragen rond. Is het geen primitieve vorm van bidden die niet meer past in een geseculariseerde wereld? Er is waarschijnlijk geen sluitend antwoord op al die vragen. Daarom is het smeekgebed echter nog niet primitief of ouderwets. Misschien geldt ook het omgekeerde: onze gebeden zijn dikwijls veel te mooi en te gepolijst, gladgestreken. Zij dragen niet meer de sporen van het harde en soms naakte bestaan. In de Schrift wordt ook gebeden 'uit angst en nood' (psalm 130). Het bidden heeft iets oneindig ontwapenends: het gebed is de plaats waar álles kan gezegd worden, zelfs 'dat men van God niet meer moet hebben'. De enige voorwaarde opdat het gebed zou zijn is, dat het inderdaad tot God gezegd wordt, hoe stamelend en twijfelend ook. Wie of wat zou God voor ons zijn, als wij Hem onze onmacht en ons verdriet niet meer mogen uitspreken of uitschreeuwen? Ook hier is het smeekgebed allereerst het gebed dat God God mag zijn, dat zijn Naam mag geheiligd worden in deze wereld, dat zijn heerschappij in ons midden mag doorbreken, ja dat zijn wil hier onder ons mag geschieden. Dit theocentrisch gebed heeft verstrekkende antropologische betekenis: want door zo te bidden, vraagt en hunkert men naar de omvorming van mens en wereld, naar solidariteit en liefde onder de mensen, naar het einde van alle onrecht en onmenselijkheid. Aan het gebed van een individu of een gemeenschap is het te zien hoe sterk zij verbonden leven met de vreugden en de angsten van de mensen. Samen met het gebed is er de liturgie waarin we nu reeds de belofte van een verzoend en geheeld leven kunnen beleven 39: “Heil-van-Godswege wordt symbolisch, spelend beleefd in de christelijke liturgie. De sacramenten zijn immers vooruitgrijpende, bemiddelende tekenen van heil, d.i. gehééld en verzoend leven. “Spe salvi” – Encycliek van BENEDICTUS XVI - in Kerkelijke Documentatie – jaargang 36, nr.1 / 2008 - http://www.katholieknederland.nl/documents/2007/Spe_salvi.pdf 38 39 E.SCHILLBEBEECKX, Mysterie van ongerechtigheid en mysterie van erbarmen. Vragen rond het menselijk lijden in TIJDSCHRIFT VOOR THEOLOGIE, 1975, jrg.15, 3-25, 23-24. School van het lijden - 16 Zolang er nog werkelijke lijdensgeschiedenis onder ons bestaat, kunnen we de sacramentele liturgie niet missen. Ze afschaffen of ze links laten liggen, zou betekenen: de stellige hoop op vrede en verzoening laten verstommen. Want zolang heil en vrede nog geen feitelijke werkelijkheid zijn, moet de hoop erop beleden en vooral gevoed en levend gehouden worden, wat slechts in anticiperende symbolen mogelijk is. Juist daarom staat de christelijke liturgie in het teken van de grote symbolen van Jezus’ dood en verrijzenis. Het kruis is daarin het symbool van het totterdood volgehouden protest tegen de vervreemding van onze menselijke lijdensgeschiedenis, consequentie van een op menselijkheid bedachte God; Jezus’ verrijzenis maakt ons duidelijk dat lijden niet het allerlaatste woord mag hebben. De sacramentele praxis roept de christen daarom op tot bevrijdend handelen in onze wereld.” Zoals zo dikwijls is alles wat wij hier willen zeggen hebben, al veel eerder en veel juister weergegeven in de Schrift zelf. Met psalm 73 kunnen wij ‘in verzet en overgave’ bidden tot de God van Israël en van Jezus Christus die als ‘Weerloze Overmacht’ mensen nabij is en van wie wij geloven dat Hij zijn plan met deze wereld zal realiseren 40 : 40 Psalm 73 in vertaling van Huub OOSTERHUIS e.a., Vijftig psalmen, Ambo/Baarn, 1967, 35-37. School van het lijden - 17 Ja, God is wèl goed voor ons, voor een mens die is gelouterd. Bijna was ik uitgegleden, het scheelde niets of ik was gevallen; ik was afgunstig op zo’n blaaskaak, ik zag zijn vrede zonder God. Voor hem geen zorgen: puike gezondheid, het leed der mensen kent hij niet, hij wordt niet geplaagd als ieder ander; hoogmoed is zijn zegelring, machtswellust zit hem als gegoten. Zijn ogen puilen uit zijn vet, zijn hart loopt over van gemeenheid, spot, cynisme, dreigementen, grote mond tegen de hemel, tong die heel de aarde bederft. Natuurlijk krijgt hij de massa mee. Ze slurpen zijn woorden als water op: ‘Wat heeft God met ons te maken, als die tenminste nog bestaat.’ Zo gaat hij lustig zijn goddeloze gang, maakt het best, krijgt het steeds beter. Waarom heb ik in U geloofd, heb ik mijn handen schoon gehouden? Iedere dag is een straf voor mij, elke morgen word ik geslagen. Vaak genoeg dacht ik: doe als die anderen. Maar dan zou ik breken met U, en het geloof van mijn vader verloochenen. Zo werd ik heen en weer geslingerd, gekweld, wanhopig en zonder uitzicht. Totdat ik rust vond in uw mysterie en leerde zien vanuit uw toekomst: heel hun bestaan is op drijfzand gebouwd, het valt in puin, ze worden in een oogwenk vernietigd – een boze droom zo vaagt Gij hen weg uit de wereld der mensen. Ik was verbitterd en opstandig, ik was gewond tot in mijn ziel. Ik was als een redeloos dier bij U. Bij U, ik ben altijd bij U. Gij houdt mij vast, uw hand in mijn hand. Alles zult Gij ten goede leiden, Gij voert mij mee in uw raadsbesluit. Wat is de hemel voor mij zonder U, wat moet ik op aarde als Gij niet bestaat? Al wordt mijn lichaam ook afgebroken, al sterft mijn hart, Gij zijt mijn Rots, mijn God, de toekomst die op mij wacht. Ver weg van U is het geen leven, U ontrouw zijn is niemand zijn. Bij U, mijn hoogste goed, mijn God, bij U ben ik geborgen.