Handreikingen voor preek en bijbelstudie Handreikingen voor preek en bijbelstudie bij Mattheüs 25:31-46 1. Voorwoord Aan de inhoud van deze handreikingen werkten verschillende mensen mee. Daarnaast is op de projectavonden die in oktober 2015 op verschillende plaatsen werden gehouden, een korte bijbelstudie gedaan. Ook hieruit kwamen allerlei gedachten op die verwerkt zijn in deze handreiking. De handreiking wil niet compleet zijn en is ook geen uitgebreide exegese van het bijbelgedeelte. Het reikt verzamelde gedachten aan die helpen bij uw/jouw eigen studie van het bijbelgedeelte ter voorbereiding voor preek of gespreksgroep in het kader van het thema ‘Delen in overvloed’. Er zijn in het gedeelte van Mattheüs 25:31-46 minimaal twee hoofdlijnen te ontdekken: - Dit bijbelgedeelte biedt troost omdat je als geringste recht gedaan zal worden (eschatologische spits). - Het sluit aan bij de hoofdlijn in het Mattheüs-evangelie: de wil van God doen is de vraag stellen of jij recht gedaan hebt aan de geringste (diaconale spits). In deze handreiking leggen we als HGJB accent op de tweede hoofdlijn, die sterk aansluit op het diaconale project. We erkennen dat we daarmee onze eigen context meebrengen. Mensen uit de verdrukte of lijdende kerk zullen dit gedeelte anders lezen dan wij. Zij zullen het mogelijk vooral als een troostwoord zien. Voor ons als westerse kerk - die nu pas realiseert een minderheid te zijn, maar nog leeft in enorme rijkdom - is dit gedeelte mogelijk meer een vermaning, een waarschuwing. Daarbij komt dat we leven in een context van wereldwijde migraties, vereenzaming van mensen en afbrokkeling van de verzorgingsstaat. Het is belangrijk om in de gemeente breder dan alleen het jeugdwerk na te denken over het thema ‘Delen in overvloed’. Niet alleen omdat het thema voor iedereen in de gemeente van belang is, maar ook omdat het samen – gemeentebreed en intergeneratief – bezig zijn met hetzelfde thema de bezinning versterkt. We wensen u en jullie een gezegende projectzondag of bijbelstudie toe! 2.Thema en plaats in het project Themakeuze Het jaarthema van de HGJB gaat over delen. De vraag komt op ons af: wat doen we met de overvloed die God ons geeft? Wat doen we met Zijn liefde en genade, Zijn goedheid en vergeving, en met de specifieke mogelijkheden die Hij ons geeft? Vanuit de overvloed die we zelf bij de Bron ontvangen, mogen en kunnen we ook weer uitdelen. God wil ons concrete leven in beweging zetten. Hij stuurt ons erop uit om een bron van zegen te zijn voor anderen. Hoe kun je deze overvloed uitdelen aan anderen? Hoe werkt dat, juist in een cultuur waarin je ongemerkt toch veel met jezelf bezig bent? Hoe geef je in zo’n context door wat je zelf van God ontvangen hebt? En hoe doe je dat als in onze cultuur de toekomst onzekerder wordt en de ‘vanzelfsprekendheid’ van welvaart wegvalt? We hebben iets ontvangen dat relevant is, niet alleen voor onszelf, maar juist ook voor de mensen om ons heen. Of zoals iemand het heel scherp zei: ‘God heeft ons iets in bewaring gegeven wat eigenlijk onze medemens toekomt.’ Kortom: zet Gods overvloed, zetten Zijn gaven ons in beweging? Doelstelling jaarthema Met het thema ‘Delen in overvloed’ denken we over drie inhoudelijke lijnen na. 1. Wie verbonden is met God als bron, mag delen in de overvloed die Hij geeft/is. God is niet karig, maar gul/rijk in liefde, genade, goedheid, rechtvaardigheid, barmhartigheid, etc. Door Jezus Christus mogen we onverdiend delen in de overvloed die bij God te vinden is. Deze lijn vormt de brug met ons vorige jaarthema ‘Meer dan genoeg’. 2. Wie leeft met God als bron, heeft ook de verantwoordelijkheid om te delen van de overvloed die God geeft. We zijn geroepen om wat Hij ons heeft toevertrouwd, vruchtbaar te laten zijn in het leven van alle dag. Deze lijn vormt het hart van het jaarthema ‘Delen in overvloed’, dat startte met het winterwerk 2015. 3. Heel concreet wordt dat zichtbaar in het delen van ons leven met mensen die het minder hebben. Een christen leeft niet afgepast in deze wereld, maar deelt van de gaven die God geeft. Door zo te handelen, krijg je zelf meer zicht op de overvloed die God geeft. Deze lijn is uitgewerkt in het diaconale HGJB-project ‘Delen in overvloed’. Plaats van deze handreiking Deze handreiking hoort bij alle andere materialen die de HGJB uitgeeft met het oog op het jaarthema 2015/2016 ‘Delen in overvloed’ en bij het gelijknamige diaconale project. Deze materialen zijn te vinden op www.hgjb.nl (onder andere: diverse bezinningsmaterialen voor het jeugdwerk en de catechese en een programma voor een gemeenteavond). Veel gemeenten kiezen voor een specifieke projectweek in het voorjaar van 2016. In deze week worden niet alleen gemeentebrede acties voor de kerk in Colombia en Mexico georganiseerd, maar wil men ook nadenken over wat ‘Delen in overvloed’ werkelijk voor onszelf betekent. In de aanloop naar zo’n projectweek wordt er op de clubs en verenigingen nagedacht over het inhoudelijke thema. Voor bijbelstudiegroepen en voor de predikant die voorgaat in een themadienst in het kader van het project, biedt deze handreiking informatie. Op de zondag aan het begin van zo’n projectweek, of aan het einde ervan, kan er in de eredienst aandacht geschonken worden aan de inhoud van het thema. Het is handig om als kringleider of predikant het projectmagazine ‘Delen in overvloed’ in bezit te hebben. Zorg er ook voor dat u/jij weet welke activiteiten en bezinning er in het jeugdwerk en gemeentebreed plaatsvinden. Folder bijbelleesweek Om in de gezinnen of persoonlijk verder na te denken over ‘Delen in overvloed’ is een bijbelleesfolder gemaakt. Deze folder kost 50 cent per stuk en is te bestellen bij de HGJB ([email protected]). Gemeenten kunnen deze folder uitdelen aan het begin van zo’n projectweek (bijvoorbeeld bij de uitgang van de kerk). Het gaat om een A5-boekje waarmee je zeven dagen stilstaat bij een bijbelgedeelte waarin een aspect van ‘Delen in overvloed’ centraal staat. 3. Motivatie bij keuze van het bijbelgedeelte Jaarthema 2015-2016 Tijdens de opening van het winterwerk stond Mattheüs 25:14-30 centraal, de gelijkenis van de talenten. Het is het verhaal van een heer die onverwachts op reis gaat en zijn vermogen toevertrouwt aan zijn knechten. Glashelder wordt de lijn van het Koninkrijk in Mattheüs 25 onthuld. God vertrouwt Zijn rijkdom aan ons toe om daarmee – tot Hij terugkomt - te handelen. Iedere gelovige wordt (op)geroepen om te ‘handelen’ met de talenten (gigantische vermogens!) die God geeft. Niemand kan zeggen dat hij/zij geen talent ontvangen heeft. Het aantal talenten is niet bepalend. Speciale instructies worden ook niet gegeven. Het enige wat lijkt te tellen, is: wie trouw is aan de heer, gaat vanzelf handelen… Lijnen vanuit Mattheüs 25:14-30 Ontdekken dat God aan elke gelovige (koninklijke) gaven toevertrouwt . Ontdekken hoe we in ons leven met deze talenten handelen/aan de slag gaan (vooral de houding ten opzichte van de heer). In het diaconale project willen we het thema ‘Delen in overvloed’ concretiseren. Daarvoor zoomen we in op Mattheüs 25:31-46, het gedeelte over het dienen van de minste, dat direct volgt op de gelijkenis van de talenten. In dit gedeelte ontdek je dat talenten die God geeft, rendement hebben op plekken waar de liefde het meest nodig is. Voor die opdracht moeten je ogen wel geopend worden: durf je zo naar de (onaantrekkelijke) wereld om je heen te kijken en beschikbaar te zijn voor de minsten? Dienen met de talenten die God geeft, is zelfs een vereiste voor iedere gelovige. De gaven die God geeft - de beker water, het bord met eten, de set kleding, het persoonlijke bezoek krijgen een veel grotere waarde dan gedacht. Door ze in te zetten voor de minsten, ontvang je Jezus en beërf je het Koninkrijk der hemelen. Lijnen vanuit Mattheüs 25:31-46 Ontdekken dat we geroepen zijn om de talenten/overvloed die God geeft, in te zetten op plekken waar dat het meest nodig is. Ontdekken dat een dienende levensstijl door God zelf beloond zal worden. Troost voor de minste broeders en zusters van Jezus omdat in het oordeel alles recht gezet zal worden. 4. Aantekeningen bij Mattheüs 25:31-46 (1) met het oog op bijbelstudie Vooraf Mattheüs 25:31-46 is het laatste deel van het onderwijs dat de Heere Jezus in 24:1 is begonnen. Het gaat over Zijn wederkomst en de tijd die daaraan voorafgaat. Net hiervoor heeft Jezus twee gelijkenissen verteld: die over de vijf wijze en vijf dwaze meisjes, en die over de heer die zijn bezittingen (talenten) toevertrouwt aan zijn slaven. Dit gedeelte sluit daarop aan. Je zou kunnen zeggen dat het in 31-46 nog steeds over de talenten gaat. Hét bewijs dat je winst gemaakt hebt met je talenten, zal te zien zijn in hoe je bent omgegaan met Jezus’ geringste broeders. Overigens is 31-46 géén gelijkenis! Het beschrijft op profetische wijze de realiteit van wat er zal gebeuren als de Zoon des mensen komt in al Zijn heerlijkheid en alle volken van de wereld zal oordelen. Twee vragen De boodschap van Jezus lijkt op het eerste gezicht heel duidelijk. Toch doemen er, als je nauwkeurig leest, een paar belangrijke vragen op. 1. Wie bedoelt Jezus met ‘deze geringste broeders’ in vers 40 en met ‘deze geringsten’ in vers 45? Bedoelt Hij daarmee – in dit verband - alleen Zijn discipelen (‘broeders in het geloof’)? In dat geval gaan deze verzen dus niet over diaconaat in het algemeen, maar alleen over hulp aan verarmde en/of vervolgde christenen, of aan verkondigers van het evangelie. 2. Worden mensen dan (tóch) gerechtvaardigd op grond van hun werken? Hoef je dus helemaal geen christen te zijn om zalig te worden, als je maar goed bent geweest voor ‘de geringsten’ over wie Jezus het hier heeft? Geringste broeders Er zijn uitleggers die zeggen dat Jezus het hier inderdaad alleen heeft over hulp die christenen moeten geven aan mede-broeders in nood. Daarmee willen ze niet ontkennen dat we volgens Jezus ook niet-christenen moeten helpen, maar ze vinden wel dat het daar in dít gedeelte niet over gaat. In dit programma volgen we deze uitleg niet. Juist vanwege Jezus’ onderwijs op andere plaatsen, mogen we ervan uitgaan dat Hij ook hier bedoelt dat we de ander moeten helpen, of het nu een broeder is (‘deze geringste broeders’ in vers 40?) of niet (‘de geringsten’ in het algemeen, vers 45?). Het zou een beetje vreemd zijn als Jezus hier de kring van mensen die geholpen moeten worden, beperkt tot ‘broeders’ in de enge betekenis van het woord. Eerder in zijn evangelie heeft Mattheüs verteld over Jezus’ Bergrede. Daarin doet Jezus het tegenovergestelde. Hij zegt zelfs: ‘Heb uw vijanden lief [-]; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen. [-] En als u alleen uw broeders groet, wat doet u meer dan anderen?’ (5:43-48). Een ander voorbeeld is de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan in Lukas 10. Zoals het in Mattheüs 25 erover gaat wie het Koninkrijk zullen beërven, gaat het hier over de vraag wie het eeuwige leven zullen beërven (wat dus hetzelfde is). Opvallend is dan dat Jezus vier hoofdpersonen noemt, van wie Hij er drie expliciet ‘labelt’: het gaat om een priester, een Leviet en een Samaritaan. Van de persoon die langs de kant van de weg ligt en die dus geholpen moet worden, zegt Jezus alleen dat het ‘een man’ was. De Naardense Bijbel heeft hier: ‘zomaar een mens’. Kortom, de would-be hulpverleners worden gedefinieerd naar hun religie, maar ten aanzien van het slachtoffer is het genoeg om te zeggen dat het ‘zomaar een mens’ is, wie dan ook! Maar waarom heeft Jezus het in Mattheüs 25 dan toch expliciet over ‘deze geringste broeders’? Of dat een probleem voor bovenstaande uitleg is, hangt ervan af of Jezus ‘broeders’ hier op een uitsluitende manier bedoelt, zo van: die zijn wel Mijn broeders en die niet. Dat is nog maar de vraag. Er zijn meer plaatsen in de Bijbel waar begrippen als ‘kind van God zijn’ héél dicht ligt bij de betekenis van: ‘mensen die naar Gods beeld en gelijkenis geschapen zijn’. In zekere zin is God – als Schepper – de Vader van elk mens. Daarom mag elk mens zichzelf zien als een (helaas) verloren zoon van de Vader (Luk. 15:11-32). Als christenen mogen we onszelf daarom ook niet boven andere mensen verheven voelen. In zekere zin zijn het onze verloren broeders. Waarschijnlijk heeft Jezus Zijn onderwijs in Mattheüs 25 zo bedoeld. Als mensgeworden Zoon van God identificeert Hij zichzelf zó sterk met elk mens in nood, dat Hij ze zelfs Zijn broeders kan noemen. Dat betekent niet dat elk mens ook in de meest diepe betekenis van het woord Zijn broeder is. Want zoals er veel ‘verloren zonen’ zijn, zijn er ook veel ‘verloren broeders’. Maar als mens kan en wil Hij héél dichtbij ze staan, omdat Hij in élk mens het beeld van Zijn Vader herkent. Hij wil dat wij dat ook doen. Nog één opmerking hierover. Ook al zou de Heere Jezus hier in eerste instantie gedacht hebben aan Zijn geestelijke broeders, dan nog ligt het voor de hand dat Hij over hun schouders heen ook breder heeft gedacht. Vergelijk hier wat Paulus zegt in Galaten 6 vers 10: ‘Laten wij dus, terwijl wij gelegenheid hebben, goeddoen aan allen, maar vooral [in de eerste plaats, te beginnen bij] de huisgenoten van het geloof.’ De gemeente is de oefenplaats voor de opdracht die we in de wereld hebben. Op grond van werken? Dan de vraag of Jezus hier een ‘rechtvaardiging op grond van de werken’ leert. Hoewel het een begrijpelijke vraag is, is het toch ook een verkeerde vraag. Want ook wat dit betreft, moeten we Jezus’ onderwijs in Mattheüs 25:31-46 zien binnen het geheel van Zijn totale onderwijs. En dan is het uitgesloten dat Jezus hier algemene medemenselijkheid aanwijst als grond voor onze zaligheid. Wat Hij wél wil zeggen, is dat geloof zichzelf bewijst uit de werken. Geloof zonder werken is dood (Jak. 2:17). Zaligmakend geloof is geloof dat door de liefde werkzaam is (Gal. 5:6). Dáárom kan Jezus hier zeggen dat bij het oordeel de liefde het criterium zal zijn. Ds. G. van den Brink noemt dat in zijn ‘Matteüs – deel III’: ‘het criterium van het criterium’. ‘Een mens wordt inderdaad gerechtvaardigd door het geloof alleen (sola fide), alleen uit genade (sola gratia). Dat is het criterium. Maar dat criterium heeft ook zelf weer een criterium. En dat is de liefde. De top van de piramide van het geloof heet liefde. Het geloof werkt door (middel van) de liefde (Gal. 5:6). De liefde is de hand, de voet, het oog van het geloof. Geloof dat de liefde mist, mag bergen verzetten, maar het is waardeloos (1 Kor. 13), scheefgroei, karikatuur, dood (Jacobus). Het is naar dit criterium van het criterium dat de grote rechter vraagt: wat heb jij die gelooft, gedaan voor mijn geplaagde, opgejaagde broedertjes?’ Verbondenheid aan Hem Bovenstaande vatten we samen met wat dr. J.P. Versteeg schrijft over vers 40 in ‘Tekst voor Tekst – De Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht’: ‘Jezus onderkent in een liefdedaad jegens de minste mens gedaan een liefdedaad jegens Hemzelf. Het woord ‘broeders’ zal hier niet in beperkende zin verstaan mogen worden, zodat het slechts op de kring van de discipelen of medegelovigen ziet. Voor de liefde is typerend, dat ze zich tot geen enkele kring laat beperken, maar alle grenzen doorbreekt (vgl. 5:43-47). De liefde tot één van Jezus’ minste broeders staat dus op één lijn met de liefde tot onze naaste. Het gaat Jezus in deze woorden om de liefde die opkomt uit de verbondenheid aan Hem en die zich richt op ieder die op onze weg geplaatst wordt. Zo spreken deze woorden nóch over de medemenselijkheid in het algemeen, nóch over de specifieke onderlinge liefde binnen de gemeente.’ Vers 34-36 We kunnen ons nu richten op het appèl dat vanuit deze verzen op ons afkomt. Daarover ten slotte nog een paar opmerkingen. In vers 34-36 valt op dat het gaat om het uitdelen van heel gewone dingen die iedereen beschikbaar heeft. Jezus vraagt geen bijzondere inspanningen die bijzondere gaven of talenten vereisen. Blijkbaar is er bij iedereen iets voorhanden om in te zetten voor het Koninkrijk van God: basale dingen als het delen van je brood, je water, je gastvrijheid, je huis, je kleding en je tijd. Tegelijkertijd zijn het moeilijke dingen, omdat het een houding van ons vraagt die niet natuurlijk is: afzien van jezelf en je eigen behoeften, en werkelijk afdalen naar de ander die hulp nodig heeft. Sowieso vraagt het om zien dat er anderen zijn die hulp vragen of iets van je nodig hebben. Deze houding is niet zomaar aanwezig, ook niet in de christelijke gemeente. Jezus laat hier dus heel scherp zien wat juist voor ons (als westerse kerk) heel moeilijk is. ● dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld: Dit duidt de vastheid en zekerheid van de erfenis aan. Vers 37-40 De rechtvaardigen hebben zelf niet door gehad dat Christus in de ander aanwezig was. Hun verwondering was dus niet dat zij recht hebben gedaan of barmhartigheid hebben bewezen, maar dat de Koning zelf in die situaties was. 5. Werkvormen voor bijbelstudie Onderstaande werkvormen staan ook in programma ‘Delen in overvloed’ voor abonnees HGJB-Tienerwerk en HGJB-Jongerenwerk. Als u ze wilt gebruiken voor bijvoorbeeld een gemeente-avond, is het dus raadzaam om dat af te stemmen. We ontdekken wat Jezus ons te zeggen heeft als het gaat om meer geven om mensen met minder. Het bijbelgedeelte is op zich niet ingewikkeld; het is snel duidelijk wat Jezus hiermee wil zeggen. Daarom richten we ons in de bijbelstudie vooral op wat het met ons doet om dit te lezen. Doe als het kan beide werkvormen. Vooraf 5.1 Lees eerst het bijbelgedeelte met elkaar en vertel dan kort iets over wie Jezus bedoelt met ‘deze geringste broeders’ (zie 9. Achtergrondinformatie). Bijvoorbeeld met deze woorden: Jezus bedoelt daarmee niet ‘broeders’ in de betekenis van ‘gelovigen’. Dat zou een beetje raar zijn, alsof je gelovigen wel moet helpen en niet-gelovigen niet. Hij bedoelt daarmee elk mens in nood. Jezus voelt zich zó nauw met hen verbonden dat Hij hen ‘broeders’ noemt. Zeker voor tieners hoef je er niet veel méér over te zeggen, dat maakt het onnodig ingewikkeld. Houd verder in de gaten dat óók duidelijk wordt dat de Heere Jezus met dit gedeelte niet bedoelt dat je behouden wordt door alleen je goede werken. Mogelijk komt dat bij de werkvormen als vanzelf boven tafel. Als dat niet zo is, vertel er dan aan het einde iets over (zie opnieuw 9. Achtergrondinformatie). Dit valt me op! We zetten onze persoonlijke uitroep- en vraagtekens bij het bijbelgedeelte. Doel is vooral: nadere verkenning van het bijbelgedeelte, ter voorbereiding op één van de volgende twee werkvormen. Nodig / voorbereiding Voor iedereen het bijbelgedeelte op papier, en een pen. Zet op het papier onderstaande opdracht. Het is handig om op het papier ook al de opdracht van 5.2 te zetten (bij voorkeur op de achterkant). Aankondiging - Als het gaat over ‘meer geven om mensen met minder’, heeft de Heere Jezus daar een vrij duidelijke mening over. Daar gaan we nu met elkaar naar kijken. Werkwijze Maak (of handhaaf de eerder gevormde) groepjes van 4 à 5 personen. Laat iedereen voor zichzelf (dus zonder er met groepsleden over te praten) in de kantlijn de volgende symbolen zetten: ! bij iets wat je opvalt ? bij iets wat je niet snapt of waar je een vraag bij hebt → bij iets wat je mooi vindt. Laat ze dan met elkaar delen en bespreken waar welke symbolen zijn gezet. Vertel dat ze vooral ook moeten letten op de vraagtekens. Kunnen jullie elkaar helpen bij het vinden van een antwoord? Afronding – Hopelijk is het bijbelgedeelte een stukje duidelijker voor ons geworden. We willen nu verder kijken naar wat de betekenis hiervan is voor ons. 4.2 De kern voor mij We zoeken naar wat voor ieder van ons – op dit moment – de kern van het bijbelgedeelte zou kunnen zijn. Daarvoor worden vier keuzemogelijkheden gegeven, die alle vier bij het bijbelgedeelte passen. Er is hier dus geen fout antwoord. Het gaat erom wat ons het meest raakt. Nodig / voorbereiding Zie bij 5.1. Naast de opdracht van 5.1 zet je op het vel papier: Wat het bijbelgedeelte mij vooral laat zien, is dat… □ Jezus is waar mensen zijn met minder □ het heel gewone dingen zijn die je kunt delen □ het niet anders kan of je geloof blijkt in de praktijk □ geloven soms lastige dingen van je vraagt □ iets anders, namelijk… Werkwijze Laat iedereen eerst voor zichzelf een keuze maken. Benadruk dat alle vier mogelijkheden bij het bijbelgedeelte passen, maar dat ze moeten kiezen wat het meest bij ze binnenkomt. Vervolgens worden binnen de groepjes de keuzes gedeeld en toegelicht. Afronding – Het is duidelijk: Jezus zegt hier scherpe woorden. Natuurlijk bedoelt Hij hier niet dat we onze zaligheid moeten verdienen door te delen met anderen. Maar wel dat we niet kunnen geloven zonder óók te delen met anderen. 6. Aantekeningen bij Mattheüs 25:31-46 (2) met het oog op preek Opmerkingen vooraf Er zijn een paar factoren die het voor ons moeilijk maken om te begrijpen wat Jezus precies heeft bedoeld. 1. Het gedeelte vormt in Mattheüs het scharnierpunt tussen de vertellingen over hoe het gaat in het Koninkrijk van God (en wat dat voor ons betekent) én het concrete lijden van de Heere, waarbij wordt gezegd dat Zijn volgelingen eenzelfde weg te wachten staat. Enerzijds kan het gedeelte dus gezien worden als een laatste aanscherping van het voorafgaande, anderzijds als een nieuw aspect dat Jezus gaat inbrengen: namelijk de geringste zijn, lijden in de navolging van Hem. 2. Het is niet helemaal duidelijk wie Jezus bedoelt met ‘deze geringste broeders’ of ‘deze geringsten’. Meningen van theologen gaan hier uiteen. We komen verschillende lezingen tegen: a. De geringsten zijn een aparte groep naast de volken, namelijk discipelen/apostelen die op dat moment om Hem heen vergaderd zijn en dit verhaal horen. b. De geringsten zijn een aparte groep naast de volken, namelijk de joden. c. De geringsten zijn een aparte groep, namelijk allen die apostel, verkondiger van het Evangelie zijn en in deze wereld uitgezonden worden. d. De geringsten zijn allen die schaap zijn geworden, maar tegelijk in achterstandssituaties zitten (door eigen schuld of door anderen). e. De geringsten zijn alle mensen, alle schepselen van God de Vader die in achterstand leven, door eigen schuld of door anderen. Voor de discipelen, die aan de vooravond van het lijden van (en met) Christus stonden, zullen deze woorden een enorme troost geweest zijn: God zal uiteindelijk recht doen; Jezus is onder ons de Aanwezige. Daarnaast sluit het gedeelte sterk aan bij de grote lijn van het Mattheüs-evangelie waarin ‘de wil van God doen’ een sterk thema is. Het sluit ook aan bij gedeelten in het Oude Testament waar God Zijn volk ter verantwoording roept over de omgang met de ander. Ook in deze gedeelten valt de scheiding niet op grond van het in stand houden van een zuivere leer of vrome toewijding aan God (‘Ik walg van jullie offers’), maar op grond van de vraag of er recht gedaan is aan weduwen en wezen, aan de kwetsbaren van het volk. 3. Het beeld in deze vertelling wisselt sterk: a. Het begint met het beeld van de Mensenzoon die rechtspreekt over de volken van de wereld. b. Dan is er het beeld van een Herder die schapen scheidt van bokken, zoals een oosterse herder zijn eigen schapen aan het eind van de dag, als ze de kooi in gaan, scheidt van de wilde geiten of schapen van andere herders. c. Dan is er het beeld van de Koningszoon (met een Vader) die mensen tot erfgenamen adopteert, tot koningskinderen maakt. d. Dan volgt het beeld van mensen die als broeders van Jezus blijkbaar te maken hebben gehad met vervolging en achterstelling, waarin Jezus steeds op een onnavolgbare manier de Aanwezige is geweest. Dit vraagt van de lezer schakelen. Het is belangrijk om mensen hierin goed mee te nemen. 4. Er kan op verschillende manieren identificatie zijn met de groepen die hier beschreven worden. Die verschillende manieren kunnen bovendien wisselen of samenvallen. Er kan herkenning zijn in de oordeelssituatie, waarin je voelt dat God rekenschap van je vraagt. Tegelijkertijd kan er identificatie zijn met de geringsten. In die zin is het goed om jezelf de vraag te stellen waar jouw eigen identificatie zit en hoe dat komt. Zo wordt je hulp aan anderen bij het lezen van dit gedeelte existentieel. Gedachten uit de bijbelstudie van de projectavonden Het was mooi om op de projectavonden met allerlei mensen uit verschillende gemeenten bij elkaar te komen en na te denken over dit bijbelgedeelte. Uiteraard lazen zij dit bijbelgedeelte sterk met de bril op van het thema ‘Delen in overvloed’, met de focus op mensen die minder hebben. Dat is dus gekleurd. In onderstaande opmerkingen lopen de verschillende interpretatiemogelijkheden door elkaar heen. Dit zal ook gelden voor de mensen met wie je in het kader van het thema nadenkt over dit bijbelgedeelte. Daarbij speelt de actualiteit van de context waarin we kerk zijn een grote rol: vluchtelingen, aanslagen, eenzaamheid ondanks sociale media, afbraak van de verzorgingsstaat, meer besef van de gebrokenheid van het leven etc. Zo kwamen op de projectavonden de volgende gedachten en ontdekkingen op tafel:: Vers 34 - De kanteling van het beeld van ‘Herder met schapen’ naar ‘Koning met erfgenamen’ vraagt erom het vers erg zorgvuldig te lezen. Hier gebeurt iets vreemds, iets onmogelijks… Vers 34 - Dit geeft veel verwondering: hoe kan God aan schapen die soms zo dom en eigenwijs zijn, zelfs niet eens behoren tot Zijn uitverkoren volk, zo’n hoge status van erfgenamen schenken? Wat is daarvoor de grond, de reden? Schaap wordt koningskind, hoe is dat mogelijk…? Hier deelt God overdadig overvloed uit aan sterfelijke mensen. God schenkt ons boven bidden en beseffen. Het maakt tegelijk nieuwsgierig naar het vervolg van Jezus’ woorden, want… Vers 34-36 - Er is verwondering over de reden die ten grondslag ligt aan het worden van een rechtvaardige. Het heeft blijkbaar te maken met het uitdelen van heel gewone dingen die iedereen beschikbaar heeft. Jezus vraagt geen bijzondere inspanningen die bijzondere gaven of talenten vereisen. Blijkbaar is er bij iedereen van deze wereld iets voorhanden om in te zetten in het Koninkrijk van God. Basale dingen als het delen van je brood, je water, je gastvrijheid, je huis, je kleding en je tijd. Maar het zijn tegelijk dingen die zo moeilijk zijn, omdat het een houding van ons vraagt die niet natuurlijk is: afzien van jezelf en eigen behoeften, en werkelijk afdalen naar de ander die hulp nodig heeft. Sowieso vraagt het om zien dat er anderen zijn die hulp vragen of iets van je nodig hebben. Deze houding is niet zomaar aanwezig, ook niet in de christelijke gemeente. Jezus laat hier heel scherp zien wat juist voor ons als westerse kerk heel moeilijk is. Vers 34-36 - Het heeft te maken met het doen van barmhartigheid en gerechtigheid. Bij deze verzen komt ook de verwondering dat Jezus blijkbaar onder ons de Aanwezige is, in de gestalte van de minste. Vers 37-40 - De rechtvaardigen hebben zelf niet door gehad dat Christus in de ander de Aanwezige was. Hun verwondering is niet dat zij recht hebben gedaan of barmhartigheid hebben bewezen, maar dat de Koning zelf in die situaties was. Ze kunnen dat blijkbaar niet zien of narekenen. ‘We zijn U toch niet tegengekomen?’ Vers 40 en 45 - Dat je niet weet wie de geringsten precies zijn, vraagt van ons om recht te doen aan allen die God op onze weg plaatst. Wij hoeven niet na te rekenen of te gaan onderscheiden of Christus wel in de ander aanwezig is - alsof wij God kunnen narekenen in Zijn gang met deze wereld. Het brengt ons terug bij de eenvoud van de schets die Jezus geeft: hongerigen voeden, dorstigen laven, vreemdelingen gastvrij herbergen, naakten kleden, gevangenen bezoeken. Vers 40 en 45 - Te makkelijk wordt er bij ons een excuus geboren dat we deze groepen mensen weinig tegenkomen. Kijkend naar dit bijbelgedeelte kunnen we niet ontkennen dat we de geringsten zoals Jezus die bedoelt, tegenkomen. De bokken hebben geen excuus. Vers 40 en 45 - Het is voor de geringsten zelf wel een enorme bemoediging dat Jezus zich als Koning en Rechter van de hele wereld met hen vereenzelvigt. Hij is de Nabije, de Meelijdende. Hij zal recht doen. Vers 40 en 45 - Dit laat misschien ook wel iets zien van het lijden dat ons als navolgers van Jezus Christus te wachten staat. Des te meer is het een waarschuwing aan een kerk die zo verworteld is met een welvaartscultuur. Waar lijden wij omdat we zo geheel anders zijn? Omdat we het kruis van de zelfverloochening op ons nemen? Enkele exegetische/hermeneutische gedachten Mattheüs 25:31-46 is ingewikkeld, omdat het gedeelte meerdere boodschappen lijkt te hebben. Daarbij maakt het nogal uit vanuit welke context je het leest. Is dat vanuit de situatie van een lijdende of juist een dominerende kerk? Die context blijkt ook bepalend te zijn voor de exegetische keuzes die mogelijk zijn. Enkele mogelijke invalshoeken: ● Duiding met het oog op diaconaal handelen - In dit kader wordt deze perikoop vaak gebruikt. Ook hieronder zal dit benadrukt worden, omdat het gedeelte wordt gebruikt in het kader van het diaconaal project ‘Delen in overvloed’. ● Wederkomst als referentiekader - Voor veel hoorders zal het gedeelte verstaan worden binnen het kader van de wederkomst van Christus en het laatste oordeel dat hiermee verbonden wordt. Daarbij zal het criterium de naastenliefde zijn. ● Moeite met apocalyptische scènes rond het (laatste) oordeel en het spreken over een oordelende God - Het gedeelte kan worden ervaren als moeilijk omdat wij niet zo bekend of vertrouwd zijn met het apocalyptische genre, maar ook omdat het spreken over oordeel stuit op weerstand. Het maakt ons sneller tot beschouwende lezers. ● Lezing vanuit de positie van westerse kerk - Onze westerse context en de manier van lezen die dat met zich meebrengt, kan gekenmerkt worden door dominantie. We hebben een neiging tot een gevoel van superioriteit ten opzichte van de rest van de wereld. Dan is er sneller de neiging het gedeelte te lezen vanuit de vraag naar ons diaconale handelen en minder vanuit een identificatie met de ‘minste broeders en zusters’. ● Kerk als minderheid, hier en elders - De ervaring dat de kerk een minderheid is geworden in een geseculariseerde samenleving kan het hiervoor genoemde gevoel van superioriteit doen afnemen. Of dit ook leidt tot een identificatie met de ‘minste broeders en zusters’ is daarmee nog niet vanzelfsprekend. Maar door de globalisatie zijn we ons veel meer bewust van de realiteit van de lijdende kerk. Daardoor kan er ruimte komen voor meer identificatie met de ‘geringsten’ en met het lijden in navolging van Christus. ● Actualiteit van vandaag rond vluchtelingen en andere ontwikkelingen - Door de nadruk die in het gedeelte ligt op concrete, herkenbare handelingen, ligt het voordehand dat de tekst verbonden wordt met de actuele situatie rond bijvoorbeeld de komst van vluchtelingen naar ons land. De HGJB wil in het kader van het project dit gedeelte vooral lezen door de bril van een westerse kerk die gewezen wordt op haar diaconale handelen. We kiezen dus voor de lijn waarbij de nadruk ligt op het goed doen, in de stijl van Deuteronomium: recht zijn voor God is recht doen. De volken zullen worden beoordeeld op hoe ze zijn omgegaan met de minsten. De volken en de geringsten Zowel bij de volken als bij de ‘geringsten’ kun je je afvragen wie daarmee bedoeld worden. De volken: Zijn dat alle mensen inclusief christenen? Of zijn dat alle mensen behalve christenen? Of zijn dat alle mensen behalve joden? Of alle mensen behalve de joden en christenen? De geringsten: Zijn dat specifiek de volgelingen van Christus op dat moment, dus de apostelen? Zijn het allen die het evangelie brengen? Zijn het alle christenen? Is het een groep uit de schapen die in een bepaalde situatie zit? In dit gedeelte wordt het belang van het goed doen voor mensen onderstreept. De visie op wie de geringsten zijn, levert in ieder geval twee opties op: a. De volken zijn 'alle mensen'; de geringste broeders behoren ook tot 'alle mensen', evenals de schappen en de bokken. b. De volken zijn 'alle anderen'; de geringste broeders zijn 'het volk dat hoort bij de Zoon des mensen' tegenover de rest; en de schapen en de bokken zijn een onderverdeling van 'alle anderen'. Voor de diaconale boodschap van het gedeelte maakt de exacte duiding van ‘de geringste’ niet uit. Accent ligt op ‘het doen van de wil van Mijn Vader’. In Mattheüs is dat het tegenovergestelde van ‘de wetteloosheid werken’. Dit accent ligt in het verlengde van de lijn vanuit het begin van Mattheüs. Uiteindelijk draait het in Mattheüs 7:21 om de Bergrede als vertolking van ‘de wil van Mijn Vader’ en om de vraag of je die woorden ook ‘hoort en doet’ (7:24). De Bergrede in de praktijk brengen is wat onderscheid maakt tussen mensen, volgens Mattheüs. Onder die praktijk valt ook wat in 5:44-48 staat: zorgen voor alle mensen, ook anderen dus, zelfs vijanden. Wij worden door dit gedeelte opgeroepen om de weg van de Bergrede te gaan, zelfs als ons dit tot ‘geringste broeders’ zal maken (Matth. 5:10-12). Ons dienen en helpen van anderen in Nederland en daarbuiten, maar ook ons helpen van hen die elders ‘geringste broeders’ zijn, zal wellicht uitlopen op het punt dat we zelf ‘geringste broeders’ zullen zijn in Nederland. Als we gehoorzaam zijn aan de opdracht die Jezus hier schetst, zijn we ‘zalig’ (Matth. 5). Het vraagt van ons om ons niet te voegen naar een samenleving die uiteindelijk geoordeeld zal worden - in het licht van Mattheüs 25: in negatieve zin. Tot slot Gezien bovenstaande is het o.i. gerechtvaardigd om in deze gelijkenis een oproep te zien om goed te doen aan ‘de geringsten’ van deze wereld, of het nu om onze broeders gaat of niet. Jezus sprak hier over ‘deze geringste broeders’, omdat zij het waren die op dat moment om Hem heen stonden. Maar gezien Zijn uitspraken in de rest van het Mattheüs-evangelie lijkt het onwaarschijnlijk dat Hij achter deze geringste broeders niet iedereen zag die in deze wereld ‘gering’ is. Daarmee is niet gezegd dat Jezus het hier heeft over humanitair werk zonder meer, alsof mensen gerechtvaardigd worden door hun inzet voor bijvoorbeeld Amnesty International. Vergelijk hierover prof. dr. J.P. Versteeg in ‘Tekst voor tekst – De Heilige Schrift kort verklaard en toegelicht’. Bij vers 40 schrijft hij: ‘Jezus onderkent in een liefdedaad jegens de minste mens gedaan een liefdedaad jegens Hemzelf. Het woord ‘broeders’ zal hier niet in beperkende zin verstaan mogen worden, zodat het slechts op de kring van de discipelen of de kring van de medegelovigen ziet. Voor de liefde is het typerend, dat ze zich tot geen enkele kring laat beperken, maar alle grenzen doorbreekt (vgl. 5:43-47). De liefde tot één van Jezus’ minste broeders staat dus op één lijn met de liefde tot onze naaste. Het gaat Jezus in deze woorden om de liefde die opkomt uit de verbondenheid aan Hem en die zich richt op ieder die op onze weg geplaatst wordt. Zo spreken deze woorden nóch over de medemenselijkheid in het algemeen, nóch over de specifieke onderlinge liefde binnen de gemeente.’ Zie hierover ook bij Aantekeningen bij Mattheüs 25:31-46 (1) – met het oog op bijbelstudie. 5. Tips bij preek Algemeen Veel gemeenteleden/jongeren denken al snel te groot of te specifiek als het gaat om ‘overvloed’. Overvloed heeft voor hen te maken met bijzondere dingen of gaven die God aan mensen kan geven. Ze denken veel minder aan wat iedere gelovige beschikbaar zou moeten hebben: liefde, aandacht, barmhartigheid, dichterbij komen, dienen, etc. Hoe kun je meer inzetten op de houding van gemeenteleden, zodat dienen niet alleen maar een ‘actie’ is, maar iets wat ontstaat van binnenuit? Tips voor voorbereiding van de preek Vraag aan de leiding van het jeugdwerk of aan enkele jongeren die met het project ‘Delen in overvloed‘ actief aan de slag zijn geweest: o Welke gedachten zij hebben bij ‘Delen in overvloed’ o Als ze al met dit bijbelgedeelte bezig zijn geweest: wat hebben ze er vooral uit geleerd? Kijk de projectfilm waarin vanuit Colombia/Mexico en Nederland iets gezegd wordt over ‘Delen in overvloed’ : http://www.hgjb.nl/werken-met-jongeren/project/delen-in-overvloed. htm Veel jongeren uit de gemeente hebben deze film waarschijnlijk ook gezien. Bedenk op z’n minst één voorbeeld (van dichtbij) uit de groep ‘mensen die minder hebben’ en/of ’broeders/zusters van Jezus’ die past bij hongerigen, dorstigen, naakten, zieken, gevangenen. Bedenk ook of je deze mensen zelf wel tegenkomt en ziet. Bedenk ook wat er al in jullie gemeente gedaan wordt als het gaat om hulp aan mensen die het minder hebben.