20 juni 2010, 12e zondag door het jaar, Sint Augustinuskerk (Lc 9,18-24) C En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben? Petrus antwoordde: De Messias van God (Lc 9,20). Broeders en zusters, als we dit antwoord plaatsen binnen de politieke situatie van het toenmalige Palestina, dan had Petrus, door zo te antwoorden, zich aardig in de nesten kunnen werken. Spreken over de Messias was een directe aanslag op het gezag van de bezetters, de Romeinen. Misschien dat Jesus daarom zijn leerlingen zo uitdrukkelijk verbood om openlijk over zijn Messiasschap te spreken. Want Messias, Gezalfde, betekende in die tijd een greep doen naar het koningschap. De Romeinen hadden Palestina bezet. Ofschoon ze de Joden in hun godsdienst tamelijk vrij lieten en hun daarin zelfs een zekere autonomie toestonden, waren ze tegelijk zeer gespitst op alles wat maar naar oproer riekte. In dat geval betoonden ze zich niet mals, die Romeinen. Dan stonden de kruizen al klaar om er de opstandelingen aan op te hangen. En de kruisdood was, zoals u weet, onder de terechtstellingen, wel de meest gruwelijke. Jesus is met zijn leerlingen aan het bidden. In de gewijde situatie van het gebed, waarin mensen niet alleen dichter bij God maar ook dichter bij elkaar zijn, stelt Jesus z’n leerlingen de vraag: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Die vraag is maar een inleiding, want de hamvraag moet nog komen. En wie zeggen jullie dat Ik ben? Zijn tijdgenoten hadden natuurlijk wel in de gaten dat er met Jesus iets bijzonders aan de hand was. Hij had zopas een aantal mensen genezen. Hij had de storm op het meer tot bedaren gebracht. Hij had de knecht van de honderdman beter gemaakt, en de jongeling van Naïm weer levend aan zijn moeder teruggegeven. Jesus was als wonderdoener geen onbekende in het land. Vandaar dat men beslist een mening over Hem had. De mensen vergeleken Hem met andere grote figuren uit het verre of nabije verleden. Hij lijkt wel wat op Elia, zeiden ze. Hij heeft veel weg van Johannes de Doper. Kort tevoren had koning Herodes deze Johannes laten onthoofden. Daarom maakte het optreden van Jesus, zelfs koning Herodes erg nieuwsgierig … en bang. Als je een beroemdheid bent, kun je dat gaan uitbuiten. Maar dat was precies wat Jesus niet wilde. Hij wilde niet als een of andere sportheld gedragen worden door de uitzinnige bewondering van het publiek. Hij wilde niet dat de meute, van zijn optreden een politieke factor maakte, en zo met Hem aan de haal ging. Hij beriep zich niet op zijn populariteit. In plaats daarvan toetste Hij zijn léérlingen. Wie zeggen jullie dat Ik ben? Waar staan jullie eigenlijk? Het evangelie van vandaag gaat evenzeer over de leerlingen als over Jesus zelf. Petrus geeft het goede antwoord. Maar een goed antwoord geven en de volle consequentie ervan dragen is niet hetzelfde. En dat wil Jesus duidelijk maken. Daarom drukt Hij zijn leerlingen op het hart om nog maar even niet over zijn koningschap te spreken. Dat zou te gevaarlijk zijn. Maar bovendien -en dat weegt nog zwaarder- is zijn uur nog niet gekomen. In plaats van zich te beroepen op zijn bekendheid en zijn wondermacht, bereidt Jesus zijn leerlingen vast voor op wat Hem -en ook hen- te wachten staat. Want het zal een tegendraads Messiasschap zijn: als Messias zal Hij juist moet lijden. De echte koning zal door de zittende macht worden verworpen. De leiders van het volk, die met de bezetters collaboreren, vatten Jesus’ gezalfd-zijn zelfs op als een aantasting van het gezag van de Romeinen en van hun eigen machtspositie. Broeders en zusters, we kunnen het evangelie lezen als het spannende verhaal over een historische figuur die ooit geleefd heeft; die goede dingen heeft gedaan en daardoor in moeilijkheden is geraakt. Maar dan komen we niet verder dan de vaststelling: Hij lijkt wel een beetje op Elia; Hij heeft veel weg van Johannes de Doper; Hij heeft beslist iets profetisch; je kunt Hem vergelijken met Boeddha of Ghandi of Martin Luther King. Zo zet je Jesus bij, in het mausoleum van historische beroemdheden uit het verleden. Daarom stelt Jesus ons die indringende vraag; ook ons vraagt Hij: En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben? We zijn dan natuurlijk best in staat, net als Petrus, het correcte antwoord te geven: Gij zijt de Messsias van God. In feite doen we dat iedere zondag in de geloofsbelijdenis, en dat is helemaal niet verkeerd. Maar wat betekent die belijdenis voor ons zelf? Blijven het loze woorden die iedere zondag ritueel herhaald worden, en verder niets? Een vanouds vertrouwde uitspraak die we vasthouden om wat zekerheid te hebben in ons leven? Of zijn wij bereid Jesus’ woorden ernstig te nemen, wanneer Hij tot ons zegt: Wie achter Mij aan willen komen, laten die dan met zichzelf breken en dagelijks hun kruis opnemen. Met jezelf breken, dat is: over jezelf heenstappen, om beter rond te kunnen kijken en scherper te zien wat er aan de hand is. Wel scherp, maar niet met een hatelijke blik, doch met de ogen van de liefde, met de ogen van Jesus. Uit onszelf maken we van het grote kruis, waarmee Hij de mensheid heeft verlost, het liefst kleine privé-kruisjes: ieder huisje heeft zijn kruisje. Veelal maken ons vooral druk om onze strikt eigen moeilijkheden. Maar bekommeren we ons even hard om de moeilijkheden van anderen? In de afgelopen weken, tijdens het heetst van de verkiezingsstrijd, ging het alleen nog maar over Nederland. Het leek wel of de rest van de wereld niet meer bestond. Als wij belijden dat Jesus de Messias van God is, dan behoren we juist nieuwsgierig te zijn naar het uitzicht, het vergezicht dat Hij iedere mens van goede wille wil brengen. Jesus zegt namelijk, dat het juist goed is je eigen bekrompen visie op het leven te verliezen om Zijnentwil; opdat niet alleen jij, maar de hele wereld, door Hem gered zal worden. Amen.