20 juni 2010, 12e zondag door het jaar, Sint Augustinuskerk (Lc 9

advertisement
19 juni 2016, 12e zondag dhjaar, Sint Augustinuskerk (Lc 9,18-24) C
En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben? Petrus antwoordde: De Messias van God
(Lc 9,20). Broeders en zusters, als we dit antwoord plaatsen binnen de politieke
situatie van het toenmalige Palestina, dan had Petrus, door zo te antwoorden,
zich aardig in de nesten kunnen werken. Spreken over de Messias was een
directe aanslag op het gezag van de bezetter, de Romeinen. Misschien dat Jesus
daarom zijn leerlingen zo uitdrukkelijk verbood om openlijk over zijn
Messiasschap te spreken. Want Messias, Gezalfde, betekende in die tijd een
greep doen naar het koningschap.
De Romeinen hadden Palestina bezet. Ofschoon ze de Joden in hun
godsdienst tamelijk vrij lieten en hun daarin zelfs een zekere autonomie
toestonden, waren ze tegelijk zeer gespitst op alles wat maar naar oproer riekte.
In dat geval betoonden ze zich niet mals, die Romeinen. Dan stonden de kruizen
klaar om er de opstandelingen aan op te hangen. En de kruisdood was, zoals u
weet, onder de terechtstellingen, wel de meest gruwelijke.
Jesus is met zijn leerlingen aan het bidden. In de gewijde situatie van het gebed,
waarin mensen niet alleen dichter bij God maar ook dichter bij elkaar zijn, stelt
Jesus z’n leerlingen de vraag: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Die vraag is
maar een inleiding, want de ham-vraag moet nog komen. En wie zeggen jullie
dat Ik ben? Zijn tijdgenoten hadden natuurlijk wel in de gaten dat er met Jesus
iets bijzonders aan de hand was. Hij had zopas een aantal mensen genezen. Hij
had de storm op het meer tot bedaren gebracht. Hij had de knecht van de
honderdman beter gemaakt, en daarna ook nog de gestorven jongeling van Naïm
levend aan zijn moeder teruggegeven. Jesus was als wonderdoener geen
onbekende in het land. Vandaar dat men beslist een mening over Hem had. De
mensen vergeleken Hem met andere grote figuren uit het verleden. Hij lijkt wel
wat op Elia, zeiden ze. Maar Hij heeft veel weg van Johannes de Doper. Kort
tevoren had koning Herodes deze Johannes laten onthoofden. Daarom maakte
het optreden van Jesus zelfs koning Herodes erg nieuwsgierig … en bang. Zou
Johannes zijn teruggekeerd, moet hij gedacht hebben.
Als je een beroemdheid bent, kun je dat gaan uitbuiten. Maar dat was
precies wat Jesus niet wilde. Hij wilde niet als een of andere sportheld of icoon
op de schouders genomen worden door de uitzinnige bewondering van het
publiek. Hij wilde niet dat de meute, van zijn optreden een politieke factor zou
maken, en zo met Hem aan de haal ging. Hij weigerde zich te beroepen op zijn
populariteit. In plaats daarvan toetste Hij zijn léérlingen. Wie zeggen jullie dat Ik
ben? Waar staan jullie eigenlijk? Het evangelie van vandaag gaat evenzeer over
de leerlingen als over Jesus zelf.
Petrus geeft het goede antwoord. Maar een correct antwoord geven en de
volle consequentie ervan dragen is niet hetzelfde. En dat wil Jesus heel duidelijk
maken. Daarom drukt Hij zijn leerlingen op het hart om nog maar even niet over
zijn koningschap te spreken. Dat zou te gevaarlijk zijn. Maar bovendien - en dat
weegt nog zwaarder - is zijn uur nog niet gekomen.
In plaats van zich te beroepen op zijn bekendheid en zijn wondermacht,
bereidt Jesus zijn leerlingen vast voor op wat Hem - en wat ook hen - te wachten
staat. Want het zal een tegendraads Messiasschap zijn: als Messias zal Hij juist
moet lijden. De echte messiaanse koning zal door de zittende macht worden
verworpen. De leiders van het volk, die met de bezetters collaboreren, vatten
Jesus’ gezalfd-zijn zelfs op als een aantasting van hun eigen machtspositie, en
daarbij verschuilen zij zich achter het gezag van de Romeinen.
Broeders en zusters, we kunnen het evangelie lezen als een spannend verhaal
over een historische figuur die ooit geleefd heeft; die goede dingen heeft gedaan
en daardoor in moeilijkheden is geraakt. Maar dan komen we niet verder dan de
vaststelling: Hij lijkt wel een beetje op Elia; Hij heeft veel weg van Johannes de
Doper; Hij heeft beslist iets profetisch. Je zou Hem ook kunnen vergelijken met
Boeddha of Ghandi of Martin Luther King. Maar zo zet je Jesus bij, in het
mausoleum van historische beroemdheden uit het verleden.
Daarom stelt Jesus die veel indringender vraag. En Hij stelt die niet alleen
aan de apostelen maar ook aan ons: En jullie, wie zeggen jullie dat Ik ben? We
zijn dan natuurlijk best in staat, net als Petrus, het correcte antwoord te geven:
Gij zijt de Messsias van God. In feite doen we dat iedere zondag in de
geloofsbelijdenis, en dat is helemaal niet verkeerd.
Maar wat betekent die belijdenis voor ons zelf? Blijven het loze woorden
die iedere zondag ritueel herhaald worden, en verder niets? Een vanouds
vertrouwde uitspraak die we vasthouden om de geruststelling te hebben over een
beetje zekerheid in ons leven te beschikken? Of zijn wij bereid Jesus’ woorden
ernstig te nemen, wanneer Hij tot ons zegt: Wie achter Mij aan willen komen,
laten die dan met zichzelf breken en dagelijks hun kruis opnemen. Met jezelf
breken, dat is: over jezelf heenstappen, om beter rond te kunnen kijken en
scherper te zien wat er aan de hand is. Wel scherp zien, maar niet met een
afstandelijke blik, doch met de ogen van de liefde, met de ogen van Jesus.
Uit onszelf maken we van het grote kruis, waarmee Hij de mensheid heeft
verlost, het liefst kleine privé-kruisjes: een klein kruisje strikt voor onszelf: ieder
huisje heeft zijn kruisje. Veelal maken we ons vooral druk louter om onze eigen
moeilijkheden. Maar bekommeren we ons ook zo hard om de moeilijkheden van
anderen?
Als wij belijden dat Jesus de Messias is van God, dan behoren we juist
nieuwsgierig te zijn naar het uitzicht, het vergezicht dat Hij niet alleen aan ons,
maar aan iedere mens van goede wil wil brengen. Jesus zegt namelijk, dat het
juist goed is om je eigen bekrompen visie op het leven te verliezen, terwille van
Hem. En in plaats daarvan te beseffen - en dat ook te verkondigen en daarvoor te
lijden - dat niet alleen jij, maar de hele wereld door Hem zal worden gered.
Amen.
Download