26 januari 2014, 3de zondag door het jaar, Catharinakathedraal (Mt 4,12-17) Dierbare broeders en zusters, het feit dat Jesus zich in Kafarnaum vestigt, aan het meer van Galilea, en van daaruit zijn verkondiging begint, wordt door Mattheus met een uitvoerig Schriftcitaat verhelderd. We hebben dat zojuist gehoord. Zo ging in vervulling het woord van de profeet Jesaja: Land van Zebulon, land van Naftali, liggend aan de zee, Overjordanië, Galilea van de heidenen. Met dit citaat plaatst Mattheus het optreden van Jesus in een helder licht. Waar Jesus verschijnt, wijken duisternis en dood voor licht en leven. Bovendien zal zijn licht niet alleen voor Israel stralen, maar eveneens voor de heidenen, ja, voor de hele wereld. Over heidenen gesproken. Ook in Israel gold: hoe verder weg van de heilige stad Jerusalem, des te minder orthodox het volk was. Daarom ging Johannes de Doper in de buurt van Jerusalem preken, en riep hij dáár tot bekering op. Maar vanwege zijn kritische houding tegenover Herodes, werd hij door de koning gevangen gezet. Kritische predikers waren in Judea niet welkom. Ze werden door de overheid beschouwd als opruiers van het volk. Jesus achtte het dan ook niet verstandig zijn openbaar optreden in Judea te beginnen, in Jerusalem. Hij week uit naar het Noorden, naar Galilea waar Nazareth, zijn vaderstad lag, en ook Kana en Naim. Maar met voorbijgaan van Nazareth, vestigde Hij zich in Kafarnaum, in het grensgebied van Zebulon en Naftali. Het was een gebied waar joden en niet-joden veel meer gemengd waren dan in Judea. Het zuidelijke Judea stond er zich op vóór, zuiver joods te zijn. En daarom werd het noordelijke Galilea ook wel het Galilea van de heidenen genoemd. Mattheus buit dit gegeven uit; niet om Galilea te kleineren, maar om er op te wijzen hoe het heil verbreed wordt. Dat Jesus zich in Kafarnaum gaat vestigen, wordt door de evangelist in een groter kader geplaatst. Het wordt uitvergroot. Met behulp van de profeet Jesaja, legt Mattheus de naam van Jesus’ vestigingsplaats onder een Bijbels vergrootglas. Door op te treden in een half heidens gebied, maakt de Heer Jesus van het begin af aan duidelijk, hoe zijn boodschap niet alleen voor Israel is bestemd, maar voor alle volkeren. Mattheus haalt dan ook opnieuw de profeet Jesaja aan: Het volk dat in de duisternis zat, heeft een groot licht aanschouwd, en over hen die in het land van doodse duisternis gezeten waren, over hen is een licht opgegaan (Jesaja 9). Dezelfde tekst hoorde u al voorlezen in de nachtmis van Kerstmis. We vierden toen dat Gods Woord uit den hoge is neergedaald om als simpel kindje geboren te worden, in een kribbe, in een voederbak. Wij geloven dan ook dat dit Kind de honger in de wereld zal weten te stillen, de honger naar vrede en gerechtigheid. Het Woord van God is immers niet alleen mens geworden voor het volk Israel. Het is zelfs niet alleen mens geworden voor de christelijke kerken; laat staan alleen voor katholieken of protestanten. Het Woord is mens geworden om Gods stem te laten horen, waar dan ook; voor ieder die er naar wil luisteren. Heel speciaal in onze tijd kunnen de profetische woorden, die Mattheus aanhaalt, zowel voor troost als voor verwarring zorgen. Voor verwarring, omdat de eens zo onwrikbaar in de cultuur verankerde kerkelijke orde, in West-Europa steeds zwakker lijkt te worden. Er is minder bewustzijn van een kerkelijke traditie, er zijn minder mensen die duidelijk aan de kerkorde willen deelnemen. Talloze kerksluitingen hangen ons boven het hoofd. Alsof het heilige zich terugtrekt. En dat verlies van het vertrouwde is een beproeving. Het brengt de trouwe gelovige in verwarring. Verwarring dus bij U, en ook bij mij, zeker weten! Deze situatie gaat ons allen aan het hart. Jesus is uitgeweken naar andere gebieden omdat Hij in Judea, in de tempel van Jerusalem, zijn blijde boodschap niet kwijt kan. Juist op die heilige plaats staat men zijn boodschap in de weg. Lijkt die situatie niet een beetje op de onze? De verdeeldheid onder de christenen staat haaks op Jesus’ bidden om eenheid. Mogen zij allen een zijn, Vader, zoals Gij het zijt in Mij en Ik in U. Mogen zij een zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij hebt gezonden. Wordt de eenvoud van zijn boodschap niet vaak overwoekerd door een veelvoud van verboden en de onenigheid daarover? Maar er is niet louter verwarring. Er is ook bevestiging en troost. Want als de Heer van plan is zich te vestigen in het gebied der heidenen, om zo te zeggen; dan zal dat winst betekenen. Door zo’n uitbreiding krijgen ook anderen de gelegenheid zich met God te verzoenen; kan voor degenen die Hem nog niet kennen, zijn licht opgaan. En wat wordt er dan van ons verwacht? Van ons wordt verwacht te blijven geloven in zijn werkelijke en levende aanwezigheid: aanwezig als de verrezen Heer, aanwezig in de eucharistie, aanwezig in de Kerk die zijn Lichaam is. Van dat geloof kun je getuigen: met woorden, maar ook met je levenshouding; door lief te hebben; door trouw te zijn; door bewust te leven; door Hem niet te vergeten. Kortom, door Hem te belijden in woorden en daden. Wij belijden dat uitdrukkelijk, onmiddellijk na de consecratie van brood en wijn, wanneer we zingen: Als wij dan eten van dit brood en drinken uit deze beker, verkondigen wij de dood des Heren totdat Hij komt. Laat dat de manier zijn, waarop wij ons verlangen woorden geven, ons verlangen dat Hij naar ons terugkeert. Of om het liturgisch te zeggen: ons verlangen dat Hij komt. Amen.