Vragen bij paragraaf 4.1 en 4.2 1. Differentiatie Specialisatie van stamcellen in specifieke celtypen groei Groter worden van organismen door verschillende processen (o.a) celdeling en plasmagroei) lengtegroei Groter worden in de lengte, bij planten alleen aan de uiteinden. diktegroei Groter worden in de omtrek, bij planten alleen in houtige gewassen 2. a) Stamcel b) Differentiatie c) Nee, sommige stamcellen kunnen nog maar in bepaalde cellen differentiëren (bijv in beenmerg in bloedcellen) 3. B De stamcellen kunnen nog in verschillende cellen te differentiëren 4. totipotente stamcellen 5. a) b) c) d) 6. beenweefsel en kraakbeenweefsel kraakbeenweefsel na een breuk celstrekking a en e) b) dag 18-20 c) dag 1-3 d) dag 1-3 f) 1e week 7. a) 4 b) hier zijn de cellen al voorzien van een complete celwand van cellulose c) celdeling, celstrekking en plasmagroei d) water e) osmose Vragen bij paragraaf 4.3 1. celdeling: proces waarbij uit een cel twee cellen ontstaan kerndeling: proces waarbij de chromosomen van een cel verdeeld worden homologe chromosomen: twee gelijke chromosomen in de cel, bijvoorbeeld chromosoom 1 van de vader en chromosoom 1 van de moeder interfase: Fase tussen twee celdelingen, (hierbij is de kern zichtbaar ) mitose: Kerndeling waarbij het aantal chromosomen gelijk blijft chromatiden: Eén van de twee helften van een verdubbeld chromosoom, zichtbaar tijdens de mitose profase, metafase, anafase, telofase: opeenvolgende fases in de mitose plasmagroei Groter worden van de cel door de aanmaak van cytoplasma G-fase Fase in de interfase waarin de chromosomen niet verdeeld en niet verdubbeld worden. S-fase Fase in de interfase waarin de er chromosomen verdubbeld worden. replicatie Kopiëren van chromosomen tijdens de S-fase celcyclus Opeenvolgende gebeurtenissen vanaf ontstaan va ncel tot aan einde van de volgende deling (waarbij er weer nieuwe cellen ontstaan etc.) dus de interfase en de mitose samen. 2. a) G1, S en G2 b) G2 ,want dan is het DNA verdubbeld c) Alle drie 3. a) Witte bloedcellen b) veel c) 120 dagen is 10368000 seconden (± 1 * 107) 2,5 x 1013 /1 * 107= 2,5 x 106 (2,5 miljoen) d) Beenmerg e) Nucleïnezuren en eiwitten f) nucleotiden en aminozuren 4. thymine. cytosine. 5. 32% A B C D E F G 6. a) Geef bij elke situatie aan in welk van de fases uit de celcyclus deze kan optreden. Er treedt replicatie op: S-fase De chromosomen worden gescheiden: mitose Er treedt plasmagroei op: G1 fase De mitochondriën vermeerderen zich: G2 - fase De chromosomen spiraliseren: mitose (profase) Er kan nog differentiatie plaatsvinden: G1 fase Nucleotiden uit het kernplasma worden gebruikt: S-fase b) 1”mitose 2: mitose 3: S fase 7. a) b) c) De volgende figuur geeft een aantal fases tijdens de celcyclus weer. profase Nee, kerndeling plaatje 2 :metafase 8. a) 2, 3, 1, 4, 6, 5 b) Uit welke rijken kan deze cel afkomstig zijn? planten of schimmelrijk, want er is een celwand te zien. Vragen bij paragraaf 4.4 1. reductiedeling Kerndeling waarbij het aantal chromosomen wordt gehalveerd meiose Reductiedeling diploïde cel Cel met twee stuks va nelk chromosoom (2n chromosomen) haploïde cel Cel met een set unieke chromosomen (n chromosomen) meiose 1 Eerste gedeelte van de meiose waarbij het aantal verdubbelde chromosomen wordt gehalveerd meiose 2 Tweede gedeelte van de meiose waarbij de chromatiden van de verdubbelde chromosomen worden gescheiden 2. a) b) c) d) e) 46 46 92 per generatie verdubbeld het aantal chromosomen meiose 3. In de volgende opdracht vergelijk je de mitose en de meiose. Ga uit van een diploïde cel met zes chromosomen. vul de missende getallen in of vul mitose of meiose in. a) Na de mitose ontstaan 3 cellen met 6 chromosomen. b) Na de meiose ontstaan 4 cellen met 3 chromosomen. c) Na bevruchting ontstaat een cel met 6 chromosomen. d) De mitose vindt plaats in lichaamscellen e) In de mitose wordt de verdubbeling van DNA gevolgd door 1 celdeling. f) In de meiose wordt de verdubbeling van DNA gevolgd door 2 celdelingen. g) Cellen die in de mitose worden gevormd zijn (bijna altijd) diploïd. h) Cellen die in de meiose worden gevormd zijn haploïd. i) Tijdens de meiose komen de chromosomen in de metafase in paren voor. 4. a) b) 16 16 5. a) 50% b) 25% c) 2 d)1 e) 2 f) Alleen de primaire oöcyt 6. weefsel/cellen huid tumor baarmoederslijmvlies hersenen zaadbal meioses te zien x mitoses te zien x x x x x 7. Cellen onder een microscoop a) P b) Geen celwand te zien c) Elk chromosoom is uniek/de chromosomen komen niet in paren voor en het is dus een haploide cel (n is dus 1) d) E Profase 2 van de meiose 8. Mossen a) beiden: in beiden delen de cellen waarbij de ontstane cellen evenveel chromosomen hebben dan de moedercel b) sporofyt c) Niet voor de mosplant 1: Uit mitoses ontstaan altijd diploide cellen