samenvatting bio hfst 4

advertisement
Paragraaf 1
Thema 4 DNA
Chromosoom
BINAS 76A
1 lang DNA-molecuul
DNA-molecuul
bestaat uit 2 lange ketens
nucleotiden
2 nucleotiden ketens
dubbele spiraal om elkaar
Gewonden
Fosfaatgroep, desoxyribose en stikstofbase
Nucleotide bestaat uit fosfaatgroep, desoxyribose
en een stikstofbase
De stikstofbasen van beide nucleotideketens zijn twee aan twee met elkaar verbonden
ze vormen vaste paren:
Adenine (A)
thymine (T)
Cytosine (C)
guanine (G)
DNA-replicatie: DNA-molecuul wordt gekopieert
Verbinding tussen basenparen van 2 nucleotideketens wordt verbroken
Vrije nucleotiden in het kernplasma verbinden zich aan de vrijkomende stikstofbasen
 Er ontstaan 2 nieuwe nucleotideketens, aan elke oude keten 1
Paragraaf 2
BINAS 75A, 75B
Celcyclus
interfase
G1-fase
S-fase
periode tussen mitose en DNA-replicatie
mitose
G2-fase
Periode van mitose en celdeling
Periode tussen DNA-replicatie en mitose
Periode waarin DNA-replicatie plaatsvindt
- Plasmagroei (dochtercellen worden net zo groot als moedercel
- Chromosomen zijn draadvormig en niet zichtbaar
- Vooral G1-fase bepaalt duur van een celcyclus
- In weefsels waarin veel celdelingen plaatsvinden duurt G1-fase kort
M-fase:
-Vorming nieuwe cellen
- in moedercel worden chromosomen zichtbaar doordat ze zich spiraliseren  elk chromosoom bestaat uit 2 chromotiden
- Kernmembraan verwijnt
- chromosomen komen in equatoriaal vlak van de cel te liggen
- ontstaat spoelfiguur van draden van de polen naar centromeren van de chromosomen
- spoeldraden trekken de chromatiden van elk chromosoom uit elkaar; van elk chromosoom gaat 1 chromatide naar iedere
pool
- de chromosomen vormen 2 celkernen
- chromosomen despiraliseren zich en er ontstaan kernmembranen
- er ontstaan celmembranen, waarbij het cytoplasma wordt verdeeld over de dochtercellen
Na mitose en celdeling bevatten de dochtercellen dezelfde erfelijke informatie als de moedercel
Paragraaf 3
Ongeslachtelijke voortplanting: deel van individu groeit uit
tot nieuw individu
Vindt plaats door mitose en celdeling
Nakomelingen hebben zelfde
genotype als de ouder
Voorbeelden ongesl. voortplant. bij zaadplanten:
• Knollen: verdikte stengels met knoppen.
• Bollen: verdikte bladeren met knoppen.
• Stekken: stuk van blad of stengel wordt afgesneden.
• Enten: tak wordt vastgezet op een onderstam.
Kloon: individuen die door ongesl. voortplan. uit 1
ouder zijn ontstaan
Zelfde genotype,
NIET hetzelfde
fenotype
Weefselkweektechniek: stukje weefsel wordt uit plant
gesneden en onder steriele omstandigheden opgekweekt tot
nieuwe planten
Uit stukje weefsel ontwikkelt zich
wondweefsel (callus).
Door toediening van plantenhormonen
groeien uit het callus plantjes (embryoïden).
Paragraaf 4
bij een man vindt meiose plaats in de teelballen
 1 zaadcelmoedercel levert 4 zaadcellen.
BINAS 75B
Meiose
bij een vrouw vindt meiose plaats in de eierstokken
Alle cytoplasma komen in 1 dochtercel te liggen
 andere dochtercellen gaan ten gronde.
Uit diploïde moedecellen (2n
chromosomen per cel) haploïde
geslachtscellen gevormd (met n
chromosomen per cel
Meiose I (reductiedeling) 2n = n + n
Meiose II n = n + n
In beide cellen komen de chromosomen
in het equatoriaal vlak te liggen.
Chromosomen worden zichtbaar doordat ze spiraliseren
 Elk chromosoom bestaat uit 2 chromatiden
Chromosomen van een paar liggen tegenover elkaar in
equatoriaal vlak.
Van elk chromosomenpaar gaat 1 chromosoom in
zijn geheel naar een pool van de cel.
Er ontstaan 2 haploïde cellen
In beide cellen gaat van elk chromosoom 1
chromatide
naar iedere pool van de cel.
Er ontstaan 4 haploïde cellen
Paragraaf 5
Bij gesl. voortplant. verschilt het genotype van
nakomeling van ouder(s)
chromosomen van een chromosomenpaar
verschillen van elkaar wat allelen betreft
hierdoor onstaan na meiose geslachtscellen met
verschillende genotypen. In de geslachtscellen
kunnen
2n verschillende genotypen voorkomen.
Bij veredelen (van landbouwgewassen) en fokken
(van dieren) tracht men door kruisingen en selectie
een combinatie
van gunstige eigenschappen in 1 nakomeling te
krijgen
gewassen worden hierna alleen nog ongesl. voortgeplant
 genetische variatie gaat verloren.
na bevruchting treedt recombinatie op
 er onstaan nieuwe combinaties genen.
door recombinatie ontstaat grote
verscheidenheid
in genotypen
Paragraaf 6
erfelijke eigenschappen komen tot uiting
in fenotype door bepaalde eiwitten
eiwitmolecuul bestaat uit aan elkaar
gekoppelde aminozuurmoleculen
in eiwitten van de mens komen 20
verschillende aminozuren voor
het aantal en volgorde van de
aminozuren bepalen de eigenschappen
en de werking van eiwitmolecuul
synthese van eiwitmoleculen in
ribosomen wordt bepaald door DNA in
celkern
volgorde van stikstofbasen in DNA
bepaalt volgorde van aminozuren in
eiwitmolecuul
op locus van ingeschakeld gen worden van
1 van beide nucleotideketens
afschriften van DNA gemaakt: RNA moleculen
RNA-moleculen verlaten celkern via kernporiën.
mRNA brengt in ribosomen de eiwitsynthese op gang.
BINAS 70E
Paragraaf 6 (vervolg)
RNA-molecuul bestaat uit 1 nucleotideketen.
elke nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, ribose en stikstofbase
volgorde van stikstofbasen
in een mRNA-molecuul codeert welke
aminozuren in eiwitmolecuul worden ingebouwd
(de genetische code).
mRNA-molecuul bevat groot aantal codons van 3
opeenvolgende nucleotiden (triplets).
RNA bevat als stikstofbasen:
• adenine
• uracil (U)
• cytosine
• guanine
er zijn 64 verschillende codons
een mRNA-molecuul begint met een startcodon
61 mRNA-codons zorgen voor inbouw van 1 specifiek aminozuur in een eitwitmolecuul
3 mRNA-codons kunnen de eiwitsynthese beëindigen (stopcodons)
Paragraaf 6 (vervolg)
een virus bestaat uit 1 molecuul nucleïnezuur met
daaromheen een capside (eiwitmantel)
 sommige virussen hebben om de capside een envelop
van vetten en eitwitten.
virussen vallen buiten indeling van organismen in rijken
• virussen bestaan niet uit cellen
• virussen bevatten óf alleen DNA, óf alleen RNA
• geïsoleerde virussen vertonen geen levensverschijnselen
bacteriofagen: virussen die bacteriën infecteren
1. bacteriofaag komt op een bacterie terecht.
2. het DNA of RNA van de bacteriofaag dringt
bacterie binnen
3. het DNA of RNA van de bacteriofaag ondergaat
replicaties
4. in ribosomen van de bacterie worden nieuwe
capsiden gesynthetiseerd
5. ontstaan een groot aantal bacteriofagen in de
bacterie
6. de bacterie gaat ten gronde en de bacteriofagen
komen vrij
Paragraaf 7
mutatie: plotselinge verandering van het genotype
mutaties hebben meestal geen grote uitwerking doordat:
• meeste genen in een cel uitgeschakeld zijn.
• meeste gemuteerde allelen recessief zijn.
• uitwerking van een mutatie in een lichaamscel meestal
beperkt blijft tot die cel.
mutaties kunnen wél een grote uitwerking hebben als ze
optreden in een geslachtsmoedercel, een geslachtscel, een zygote of een cel van een
embryo
mutaties kunnen vaker voorkomen door mutagene invloeden:
• kortgolvige straling (bijv. radioactieve straling, röntgenstraling etc.)
• bepaalde chemische stoffen (bijv. stoffen in sigarettenrook, asbest)
• virussen
mutant: individu waarbij een mutatie tot uiting komt in het fenotype
wildtype: het fenotype waarbij geen enkele mutatie tot uiting komt
mutanten komen vaker voor bij inteelt
Paragraaf 7 (vervolg)
het vermoedelijke ontstaan van kanker:
in een cel heeft een aantal mutaties plaatsgevonden, waardoor de cel ongevoelig
is geworden voor stoffen die de celdeling remmen.
de kankercel gaat zich ongeremd delen en er ontstaat
een primaire tumor (gezwel)
bij kanker is de tumor kwaadaardig: de bouw van het
weefsel wordt verstoord en de delingssnelheid wordt niet
afgeremd
in dit stadium is genezing goed mogelijk, een primaire tumor
kan operatief worden verwijderd. De tumor kan ook door
bestraling worden gedood (radiotherapie)
metastase (uitzaaiing): cellen uit de primaire tumor komen in het
bloed of in de lymfe terecht en
veroorzaken in andere organen secundaire tumoren.
genezing zeer bemoeilijkt
bij chemotherapie worden cytostatica
toegediend: stoffen die de celdeling
remmen
(ook van gezonde weefsels)
Paragraaf 8
prenatale diagnostiek: in een embryonaal
stadium worden mogelijke afwijkingen
opgespoord.
• echoscopie: door middel van hoogfrequente
trillingen wordt het embryo zichtbaar gemaakt
op een scherm
• vlokkentest: er wordt wat vlokkenweefsel uit
de placenta weggehaald. Hiervan worden de
chromosomen in een karyogram onderzocht.
• vruchtwaterpunctie: er wordt wat
vruchtwater met cellen van de foetus uit de
baarmoeder weggehaald. Hiervan worden de
chromosomen in een karyogram onderzocht.
erfelijkheidsadvisering: men onderzoekt hoe groot de
kans
is op een ernstige ziekte of afwijking bij een kind.
• via erfelijkheidsonderzoek in de familie probeert
men vooraf
vast te stellen hoe groot de kans is op een ernstige
ziekte of
afwijking bij een toekomstig kind
• tijdens zwangerschap kan de ziekte of afwijking
worden
geconstateerd door prenatale diagnostiek.
Syndroom van Down: elke cel bevat het 21e chromosoom in drievoud
(trisomie 21)
vermoedelijk is bij meiose bij een ouder non-disjunctie opgetreden:
beide chromosomen van een paar
of beide chromatiden van een chromosoom gaan naar dezelfde pool van
de cel.
Paragraaf 9
biotechnologie: het gebruiken van organismen
om producten te vervaardigen
voor de mens.
Polyploïdie: behandeling met colchicine,
waardoor na mitose geen celdeling optreedt.
hierdoor ontstaan polyploïde cellen (met een
veelvoud van het oorspronkelijke aantal
chromosomen).
polyploïde planten dragen meestal grotere
bladeren, grotere bloemen en grotere vruchten.
celfusietechniek: 2 typen cellen versmelten tot 1
hybridecel
 de hybridecel bevat de eigenschappen van beide
cellen.
 men kan ook cellen van individuen laten
versmelten, hierdoor worden nieuwe organismen
gemaakt.
recombinant-DNA-techniek: een stukje DNA van een
bepaald organisme wordt overgebracht in een cel van een
ander organisme.
erfelijke eigenschappen van verschillende soorten
organismen kunnen worden gecombineerd.
genetische modificatie: bij een organisme is kunstmatig
DNA van een ander organisme ingebracht.
 een transgeen organisme is genetisch gemodificeerd.
DNA-fingerprinting: ieder persoon
heeft een eigen, uniek DNA-patroon
DNA-fingerprinting kan een rol spelen
bij bewijsvoering tegen personen die
van misdrijven worden verdacht.
Download