Een gelovige benadering van de lijdensproblematiek

advertisement
Een gelovige benadering van de lijdensproblematiek
1. Dear God
DEAR GOD (XTC)
Dear God,
Hope you got the letter and …
I pray you can make it better down here.
I don’t mean a big reduction in the price of beer
But all the people that you made in your image,
See them starving on their feet
‘cause they don’t get enough to eat from God,
I can’t believe in you.
Beste God,
Hopelijk heb je de brief ontvangen en ...
Ik bid dat je het hier beneden wat beter zou willen maken.
Ik bedoel hiermee niet dat een pintje minder moet kosten
Maar al de mensen die je naar je evenbeeld schiep,
Zie ze sterven
omdat ze niet genoeg te eten krijgen van jou, God,
Ik kan niet in je geloven.
Dear God,
Sorry to disturb you but …
I feel that I should be heard loud and clear.
We all need a big reduction in amount of tears
and all the people that you made in your image,
See them fighting in the street
‘cause they can’t make opinions about God,
I can’t believe in you.
Beste God,
Het spijt me dat ik je stoor, maar …
Ik heb het gevoel dat ik luid en duidelijk gehoord moet
worden. We wensen allen een grote vermindering van het
verdriet in de wereld
En alle mensen die je geschapen hebt naar jouw beeld,
Kijk eens hoe ze vechten op straat omdat ze het niet eens
geraken over jou, God, Ik kan niet in je geloven.
Did you make disease and the diamond blue?
Did you make mankind after we made too?
And the devil too!
Maakte jij de ziekte en maakte jij de diamant blauw?
Heb jij de mensheid gemaakt nadat wij jou gemaakt
hebben? En de duivel ook!
Dear God
Don’t know if you’ve noticed but …
Your name is on a lot of quotes in this book,
And us crazy humans wrote it,
You should take a look
And all the people that you made in your image
Still believing that junk is true
Well I know it ain’t and so do you, dear God,
I can’t believe in. I don’t believe in.
Beste God,
‘k weet niet of je het al gemerkt hebt maar …
je naam staat dikwijls in dit boek,
en wij gekke mensen hebben het geschreven,
je zou er eens in moeten lezen,
en alle mensen die je gemaakt hebt naar je evenbeeld
geloven nog steeds dat die oude rommel waar is.
Wel, ik weet dat het niet zo is, en jij weet dat ook, beste
God, ik kan er niet in geloven en geloof er ook niet in.
I won’t believe in heaven and hell.
No saints, no sinners, no devil as well.
No pearly gates, no thorny crown.
You’re always letting us humans down.
The wars you bring, the babes you drawn.
Those lost at sea and never found
And it’s the same the whole world ‘round.
The hurt I see helps to compound
The Father, Son and Holy Ghost
Is just somebody’s unholy hoax,
And if you’re up there
You’d perceive that my heart’s here upon my
sleeve.
If there’s one thing I don’t believe in
It’s you … Dear God.
Ik weiger te geloven in hemel en hel,
Ook niet in heiligen, zondaars, of zelfs de duivel.
Geen hemelpoorten, geen doornenkroon.
Je laat ons mensen altijd in de steek.
De oorlogen die je laat begaan, de kinderen die je laat
sterven. Zij die omkwamen op zee en nooit meer werden
teruggevonden en het is over de hele wereld hetzelfde.
De pijn die ik zie helpt me begrijpen
Dat de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
Niets meer is dan iemands heidense grap,
En als je daarboven in de hemel bent
zul je wel merken dat ik mijn hart op de tong draag.
Als er één ding bestaat waar ik niet in geloof
Dan ben jij het wel … beste God.
XTC (Andy Partrige, Dave Gregory, Colin Mouldin) is een Britse new wave groep.
 Waarom kunnen de leden van XTC niet geloven in God?

Wat vind jij daarvan?
2. Confrontatie met de dood
Johan is vanmorgen door een auto aangereden en op weg naar het ziekenhuis overleden. Hij zat in het zesde
jaar. Alleen Sofie was erbij geweest. De godsdienstleraar komt er met de klas over praten. Er heerst grote
verslagenheid. De leraar zegt dat hij het verschrikkelijk vindt. Dan zegt iemand: “Die God van U is keihard.
Dat doe je toch niet als je van mensen houdt?!” En een ander zegt: “God is goed, altijd goed, ook al
gebeuren er de meest verschrikkelijke dingen. Dat kan er bij mij niet in!”
De godsdienstleraar kijkt wat hulpeloos naar zijn leerlingen. Ze hebben het over de God waar hij af en toe
over praat. Nee toch? Ze hebben het over een andere God. Hij zegt: “Zo is God niet; als God zo was, dan
was Hij onmenselijk. Ik geloof niet in een God die het goed vindt te beschikken over het leven en die het
verdriet van de mensen wil. Zo ken ik God niet.” “Ik geloof in een God die alleen maar huilen kan om Johan
en samen met ons radeloos is. Ik geloof ook in een God die protesteert tegen het ongeluk van Johan. God
kan het niet voorkomen en heeft het ook niet gewild. Het enige wat God voor de moeder van Johan kan
betekenen, is dat ik er naartoe ga en doe wat God zou gedaan hebben: meehuilen en er zijn. Zo is God
volgens mij voor de mensen”.

Welke verschillende opvattingen vind je in dit verhaal terug over de verhouding van God tot het
lijden?
1.
2.
3.

Achter welke opvatting kan jij jezelf plaatsen? Waarom?
3. Interview met Filip Helderweirt
Hoe reageerde u toen u van de ene dag op de andere en totaal onverwacht zwaar ziek werd?
Als je zo van de ene dag op de andere overschakelt van gezond-zijn naar ziek-zijn, kun je dat moeilijk
geloven. Zo plots overvalt het je. Je bent er niet goed van. De eerste keer verbleef ik vijfenzestig dagen
in het Universitair Ziekenhuis. Nu ben ik thuis bij mijn moeder, maar ik moet nog twee keer per week
naar het ziekenhuis. Ik vind het erg jammer dat ik maar zo’n korte tijd medepastoor kon zijn in
Erembodegem. Dat valt vooral tegen, omdat je als jonge priester nog zoveel wil verwezenlijken. Soms
word ik opstandig en heel verdrietig.
Zou een beenmergtransplantatie u kunnen genezen?
Beenmergtransplantatie zit er voor mij niet meer in. Daarvoor heb ik te veel bloedtransfusies met
vreemd bloed gehad. Ik had bloedplaatjes nodig. Deze dienen om het bloed te doen stollen. Of de
geneeskunde me nog ooit zal kunnen redden, weet ik niet; hoewel ik het hoop. In feite hoop ik
spontaan te genezen. Zo op een mooie dag als genezen te mogen opstaan. Ben ik ook niet zo plots ziek
geworden? Het is een droom. Nog regelmatig krijg ik inspuitingen die de aanmaak van witte
bloedcellen bevorderen. Laat ons hopen dat het toch ooit mag lukken dat ik weer gezond zal zijn. Het
is erg om niets meer te kunnen doen. Ik droomde zoveel te kunnen doen in dit leven. Voorlopig kan ik
het niet meer. Zal dat voor altijd zijn? Komt daar nooit verandering in? Ik weet het niet. Ik weet
ondertussen wel dat nog veel andere jongeren hun droom zien instorten als gevolg van een ziekte. Als
je ziek bent, verlies je ook een groot deel van het sociale leven. Je kunt er nauwelijks nog aan
deelnemen. Vroeger had ik veel vrienden. Och nee, ze vergeten me niet, want ze sturen me nog af en
toe een kaartje. Toch zou het natuurlijk veel beter kunnen. Het is niet meer hetzelfde als vroeger. Toen
telefoneerden mijn vrienden me heel vaak, nu bijna nooit meer. Zo gaat dat nu eenmaal, als je al lang
ziek bent. In het begin van mijn ziekte stond de telefoon nooit stil. Nu staat hij veel te lang stil om
goed te zijn.
Hoe reageren de mensen op uw ziekte?
Het doet pijn als mensen je zeggen: je ziet er goed uit. Het is een dooddoener. Het wordt zo
gemakkelijk gezegd. Het duidt op de onmacht van mensen om over de ziekte te praten. Velen hebben
over mijn ziekte reeds hun conclusie gemaakt. Weten ze niet allemaal wat kanker betekent? En loopt
dat vaak niet verkeerd af? Als ik in het ziekenhuis kom, ontmoet ik allerhande zieke mensen. Daar
denk ik vaak diep na. De gedachte aan de dood speelt soms door mijn hoofd. Geen dokter zet er een
termijn op. Als ze nu maar konden zeggen: over een paar jaar zal je genezen zijn! Dan zou ik
tenminste weten waar me aan te houden. Nu leef ik in de grootste onzekerheid. Regelmatig wordt mijn
bloed onderzocht. Als de uitslag slecht is, ben ik te neer geslagen. Af en toe is het beter en dan krikt
me dat op.
Bent u als priester niet beter gewapend tegen ziekte? Kunt u niet gemakkelijker de ziekte aanvaarden?
Helemaal niet. Priesters zijn toch ook maar mensen zoals alle mensen. Ook al ben ik priester, toch stel
ik me ook de vraag: waarom zo lijden als je nog jong bent? Ik vraag me ook af waarom zoveel mensen
jong moeten sterven. In het ziekenhuis kom ik regelmatig in contact met een jongere van zeventien
jaar en een kind van vier, die aan dezelfde ziekte lijden als mij. Met hen kan ik praten. We zitten op
dezelfde golflengte. Je trekt je ogen wijd open als je zo’n jonge mensen ziet met dezelfde ziekte. Voor
mij is het erg zinvol om met hen te praten. Als je ziek bent, krijgen de woorden een andere betekenis,
omdat je als zieke de wereld anders bekijkt. Voor een zieke hebben zelfs de kleinste en de
eenvoudigste dingen een grote waarde.
Hoe verlopen uw dagen?
De dagen kunnen inderdaad heel lang duren. Ik sta op, rust dan veel op het bed in de living. De hele
dag luister ik naar de radio. Die is mijn gezel tijdens mijn ziekte. Zo gaat de tijd vlugger voorbij. De
televisie is er ook nog, maar alleen in de avond. Ik heb het reeds gezegd, ik ben vaak heel verdrietig en
voel me eenzaam. Gelukkig zijn er nog een aantal mensen, die heel dicht bij me staan en me
bemoedigen. Vooral mijn moeder is daar sterk in. Aan zo’n mensen kan ik me optrekken.
Als jong priester moet u toch een ander godsbeeld hebben dan veel oudere mensen. Is God voor u een
medelijdende God?
(Nu is het even wachten. Blijkbaar brengt mijn vraag hem wat in de war. Dan komt het langzaam en
peinzend.) Als je zo ziek bent, stel je veel vragen over God. Voor mij is God géén straffende God.
Mijn ziekte is geen straf vanwege God. In zo een God kan ik trouwens niet geloven. Of God met me
meevoelt? (Weer volgt wat stilte.) Voor mij gaat het om een God die met mij meegaat in mijn ziekte.
Het is echter in zo’n omstandigheden vaak moeilijk om met God bezig te zijn, zozeer neemt de ziekte
je in beslag. Je stelt soms veel vragen. Bidden is voor mij ver van gemakkelijk. Toch bid ik
regelmatig, maar zelden of nooit voor mijzelf. Ik vraag God niet dat Hij me zou genezen. Dat kan niet,
want het kadert niet in mijn godsbeeld. Bidden om kracht om het vol te houden, ja dat wel. God
bepaalt niet wanneer ik ziek moest worden en dus bepaalt Hij ook niet wanneer ik gezond zal worden
of zelfs zou sterven. Ik heb het ook moeilijk, net als mijn moeder, met het aanroepen van bepaalde
heiligen voor mijn gebezing. Als ik toch nog eens in een eucharistie kan voorgaan, dan voel ik me
meer dan ooit verbonden met alle zieke en eenzame mensen.
(Jos Beel, Het doet pijn als iemand me zegt dat ik er goed uitzie, Kerk en Leven, nr.48, 17 december 1992, blz. 3)
- Kan je als gelovige ziekte en lijden makkelijker aanvaarden? Ben je het ermee eens?
-
Welk godsbeeld wijst hij af? Wat vind je van zijn standpunt?
- Welke godsbeeld heeft hij dan wel? Wat vind je daarvan?
4. Het boek Job
1. Het raamverhaal (Job 1-2 en 42,7-17)
Het eerste deel van de oudste overlevering, een bekend volksverhaal met de allure van een charmant
volkssprookje, begint in de hemel. De satan beweert dat de mens slechts godvrezend is omdat hij er
voordeel bij heeft (geluk, gezondheid en rijkdom). God staat dan toe de proef op de som te nemen en
de welstellende en vrome Job met beproevingen te overladen (vernietiging van de veestapel, knechten
en kinderen van Job). God test aldus de trouw van de mens. Uiteindelijk wordt Job zelfs in zijn
gezondheid geraakt (met zweren overdekt …). Toch blijft Job de geduldige en aanvaardende man die
op God vertrouwt.
‘Naakt kom ik uit de schoot van moeder aarde, naakt keer ik daar terug; de HEER geeft, de
HEER neemt. Gezegend is de naam van de Heer .’ (Job 1,21)
‘Het goede nemen we wel aan van God, waarom dan het kwade niet?' Ook nu kwam er geen
onvertogen woord over zijn lippen.’ (Job 2,10)
De trouw van Job wordt beloond: hij krijgt het dubbele terug van al wat hij vroeger bezat.
God beloont de mens die aan Hem trouw blijft ondanks het lijden.
2. Poëtische dialogen
2.1 Jobs monoloog, de vervloeking van zijn geboortedag (Job 3)
‘Waarom ben ik niet in de schoot gestorven? Uit de schoot komen, en een laatste zucht? Waarom
hebben knieën mij ontvangen? Waarom hebben borsten mij gezoogd?’ (Job 3,11-12)
‘Of was ik maar verborgen als een misgeboorte, als een zuigeling die nooit
het levenslicht zag.’ (Job3,16)
De dialoog met zijn drie vrienden (Job 4-26)
De vrienden zien Jobs lijden als een gevolg van zijn zonden en verwachten dat hij berouw zal tonen.
Hun troost wordt algauw een beschuldiging.
Vooral Elifaz poneert de vergeldingsleer: de rechtvaardigen worden beloond en
de bozen gestraft.
‘Vertel mij: is ooit een schuldeloze verloren gegaan? Waar zijn ooit
rechtvaardigen omgekomen? Mijn ervaring is: onheil ploegen en zaaien, doet onheil maaien. God
blaast en de onrechtvaardigen komen om, één ademtocht van zijn woede, en zij liggen geveld.’ (Job
4,7-9)
“Waarom hebben goddelozen het goed, ja, steeds beter naarmate zij langer leven? Hun familie vaart
wel, ouders leven nog, en de nieuwe generatie treedt al aan. Ongestoorde vrede geniet hun huis. Gods
gesel treft hen niet.” (Job 21,7-9)
Maar Job kan zich met het geloof van zijn vrienden niet
verzoenen.
2.2 Jobs monoloog met het Loflied op de wijsheid (Job 27-31)
Kost wat kost wil de onschuldige Job de niet te begrijpen God van zijn lijdenservaringen verzoenen
met de goede en rechtvaardige God van zijn gelovig hart.
“Dit heb je als zondaar van God te verwachten, dit houdt de
Almachtige voor zo iemand achter de hand: talrijk zijn zijn kinderen, maar ze komen om door het
zwaard; groot is zijn gezin, maar het verhongert. Wie gespaard blijft sterft aan de pest, geen weduwe
die er om treurt”. (Job 27, 13-15)
‘Roep ik om hulp, U antwoordt niet al ziet U mij goed staan. U bent zo meedogenloos geworden en
achtervolgt mij met uw machtige arm. (Job 30,20-21)
‘Als God mij eerlijk weegt, moet Hij weten wat ik waard ben.’ (Job31,6)
2.3 Het optreden van Elihu (Job 32-37)
De vierde vriend Elihu vermeldt het belang van de pedagogische kracht die in het lijden schuilt. Het
lijden is een middel om de mens beter te maken.
“Dan wil Hij gehoord worden. Hij schrikt de mens op door zijn
waarschuwing om hem zijn hoogmoed af te leren en hem daarvan te genezen.’ (Job33,16-17)
Elihu benadrukt ook het veraf zijn
van God, zijn onaantastbaarheid: God kan zich niet inlaten met het lijden van ieder mens. God staat
daarboven.
‘Zie,
hoogverheven is God, we kennen Hem niet, onnaspeurlijk is zijn ouderdom.’ (Job36,26)
‘Hoe
zou iemand Hem kunnen begrijpen? Zijn tent is een wolk, Hij woont in de stormen.’ (Job36,29)
2.4 Eerste rede van God (Job 38-39) met het antwoord van Job (Job 40,1-5)
Job legt de eed af van zijn onschuld en daagt God voor de rechtbank. Vanuit de wervelwind antwoordt
God op de uitdaging van Job:
‘Wie waagt het daar, mijn bestel met woordenkraam te verdoezelen?
Weer u als een man, want ik ga u vragen stellen, u geeft antwoord. Waar was u toen Ik de aarde begon
te bouwen? Spreek op als u zoveel weet.’ (Job38,2-4)
2.5 Tweede rede van God (Job 40,6-41,26) met de reactie van Job (Job 42,1-6)
De ergernis en het onbegrip worden niet weggenomen. God daagt Job uit om het beter te doen en de
beesten te verslaan. God verantwoordt zich niet voor het lijden, maar in zijn verschijning en in de
ervaring van zijn nabijheid is Hijzelf het antwoord.
In de strijdvragen die Hij aan Job stelt, laat God
vermoeden dat Hij zelf de grootste moeite heeft om (de oorzaak van) het lijden, voorgesteld in
beesten, te bedwingen.
‘Hebt u een arm, zo sterk als
die van God? Hebt u een donderstem, zo luid als die van God? Omhang u dan met de versierselen van
uw heerlijkheid, kleed u in glorie en luister.’ (Job9-10)
‘U hoeft maar te
kijken en de hoogmoedigen vallen, uw heerlijkheid doet hen ineenkrimpen.’ (Job 40,12) ‘Eenmaal
wakker gemaakt, is dat beest niet te benaderen, niemand houdt het bij hem uit.’ (Job41,2)
‘Als
hij zich opricht, deinst zelfs de zeegod terug, weten de golven niet waarheen te vluchten.’ (Job 41,17)
‘De wateren laat hij koken als in een poten hij maakt van de zee een ziedende ketel; een lichtend spoor
laat hij na, de oerzee krijgt zilverwit haar. Niemand op aarde kan hem aan, schrik is hem onbekend.
Hij kijkt neer op alles wat groot is, want zelfs onder de groten is hij nog koning.’ (Job41, 23-26)
‘Nu sprak Job tot de HEER: “Inderdaad, U kunt alles, voor U is niets
onuitvoerbaar. Hoe durft onze kortzichtigheid uw plan verdoezelen? En ik maar spreken zonder iets te
weten, over wondere dingen die ik niet begreep, en dan nog in de trant van : luister, ik zal spreken, ik
stel vragen, probeer eens te antwoorden. Alleen van horen zeggen, kende ik U, nu heb ik U gezien met
eigen ogen. Alles herroep ik, over alles heb ik spijt, zittend in stof en as.” (Job 42,1-6)





Hoe zou jij de vraagstelling van het boek Job verwoorden?
Welke zinnen uit het boek Job spreken jou bijzonder aan?
Welke houdingen en vragen deel je met de personages?
Welke godsbeelden ontdek je en herken je bij jezelf?
Willen we het boek Job en het antwoord dat het geeft begrijpen, dan moeten we onze aandacht
richten op drie uitspraken die iedereen in het boek en de meeste lezers ervan, graag zouden
willen geloven:
- God is almachtig en de oorzaak van alles wat er in de wereld gebeurt. Er gebeurt niets
buiten Zijn wil om.
- God is rechtvaardig en eerlijk en staat ervoor in dat de mensen krijgen wat ze
verdienen, zodat het de goeden wel gaat en de slechten gestraft worden.
- Job is een goed man.
Zolang Job gezond en welvarend is, kunnen we die drie uitspraken zonder moeite tegelijkertijd
geloven. Wanneer Job lijdt, wanneer hij zijn bezittingen, gezin en gezondheid kwijtraakt,
zitten we met een probleem. Dan verliest de combinatie van de drie stellingen haar zin. Alleen
door één ervan te ontkennen, kunnen we de overige twee nog onderschrijven.
Welke stelling gooien Jobs vrienden overboord?
Welke stelling gooit Job overboord?
Welke stelling geeft de schrijver van het boek Job op?
Jobs vrienden zijn bereid om hun geloof in de derde stelling overboord te gooien. Ze willen in God
blijven geloven op de manier waarop hen dat geleerd is. Ze willen dat God goed is en de dingen onder
controle heeft. En de enige manier om waarop ze dat kunnen doen, is door zichzelf ervan te overtuigen
dat Job wat er met hem gebeurd is, verdiend heeft.
We komen dat psychologische verschijnsel ook elders tegen, waneer het slachtoffer de schuld krijgt,
om het kwaad wat minder irrationeel en dreigend te doen voorkomen. Als de joden zich anders hadden
gedragen dan zou Hitler er niet toe gebracht zijn om ze te vermoorden. Als de jonge vrouw niet zo
uitdagend gekleed was gegaan, dan had de man haar niet aangerand. Als de mensen harder werkten,
dan zouden ze niet arm zijn. Als de maatschappij arme mensen niet provoceerde door reclame te
maken voor spullen die ze zich niet kunnen veroorloven, dan zouden ze niet stelen. Door het
slachtoffer de schuld te geven, stellen we onszelf gerust dat de wereld nog zon kwaad niet is als hij
lijkt, en dat er goede redenen zijn waarom mensen lijden.
Jobs oplossing houdt in dat hij de tweede stelling, de bevestiging van Gods goedheid, verwerpt. Job is
werkelijk een goed mens, maar God is zo machtig dat Hij niet aan overwegingen van eerlijkheid en
rechtvaardigheid gebonden is.
In Jobs visie is God hoog verheven boven de noties van eerlijkheid, omdat Hij zo machtig is dat op
Hem geen morele regels van toepassing zijn. God wordt beschouwd als een soort van oosterse
potentaat, wiens macht over het leven en het eigendom van zijn onderdanen boven alle kritiek
verheven is. En in feite schildert het oude Jobverhaal God precies op die manier af: als een godheid die
Job zonder enige morele scrupules kwelt om zijn trouw op de proef te stellen en die het idee heeft dat
Hij het met Jo ‘goedgemaakt heeft’ wanneer Hij hem naderhand rijkelijk beloont.
Ik heb een ander suggestie, namelijk dat de schrijver van het boek Job voor het standpunt kiest dat
noch Job noch zijn vrienden innemen. Hij gelooft in Gods goedheid en in de goedheid van Job en hij is
bereid zijn geloof in de eerste stelling op te geven. Kwade dingen treffen goede mensen, maar dat is
niet Gods wil. Gedwongen om te kiezen tussen een goede God die geen absolute macht bezit en een
machtige God die niet absoluut goed is, verkiest de schrijver van het boek Job te geloven dat in Gods
goedheid.
God wil dat de rechtvaardigen leven in vrede en geluk, maar soms kan zelfs Hij daar niet voor zorgen.
Het is te moeilijk voor God om te voorkomen dat wreedheid en chaos hun onschuldige slachtoffers
opeisen.
In die wereld krijgen onschuldige mensen ongelukken. Er gebeuren dingen met hen die veel erger zijn
dan ze verdienen – ze raken hun baan kwijt, hun kinderen lijden of zij lijden onder hun kinderen. Maar
als het gebeurt, betekent dat niet dat God hen straft voor iets wat ze verkeerd gedaan hebben.
Tegenspoed is helemaal niet van God afkomstig.
Als God een God van gerechtigheid is, en niet van macht, dan kan Hij nog steeds aan onze kant staan
als ons iets kwaads overkomt. Hij kan weten dat wij goede, eerlijke mensen zijn die beter verdienen.
Ons ongeluk is niet Zijn werk, en dus kunnen we ons tot Hem wenden om hulp. Onze vraag zal niet
die van Job zijn: ‘God, waarom doet Gij mij dit aan?’ maar veeleer: ‘God, kijk eens wat er met me
gebeurd is! Kunt U me helpen?’ We zullen ons naar God toe keren, niet om geoordeeld of vergeven te
worden, niet om beloond of gestraft te worden, maar om gesterkt en getroost te worden.
En meer dan dat, we kunnen onze boosheid over de onrechtvaardigheid van het leven, ons instinctieve
medelijden met mensen die we zien lijden, onderkennen als iets wat van God afkomstig is. Hij leert
ons boos te zijn over onrechtvaardigheid en medelijden te hebben met de getroffenen. We kunnen
aanvoelen dat onze verontwaardiging over Gods boosheid onrechtvaardigheid is. We kunnen ook
beseffen dat als we het uitschreeuwen, we nog steeds aan Gods kant staan en Hij nog steeds aan de
onze.
(Naar H. S. Kushner, Als ’t kwaad goede mensen treft)



Welke van de drie uitspraken die Kushner in het begin van de tekst formuleert, kun je niet
verzoenen met de lijdenservaring?
Zoek voorbeelden van Kushners bezwaren en geloofsredenering;
Hoe sta jij tegenover zijn godsbeeld?
5 Bij het menselijk lijden lijkt God veraf en toch is Hij dichtbij (derde paradox)
Het zoeken naar de oorzaak van het lijden eindigt met de harde vaststelling van de eindigheid en de
beperktheid van de wereld en de mens. Dit roept vragen op. Wat is de zin van zo’n wereld? Waarom
moeten mensen lijden?
Deze vragen maken voor velen godsgeloof onmogelijk. Het verhaal van een liefdevolle en scheppende
God wordt niet verstaan en met klem tegengesproken.
Ook voor een gelovige roept het lijden vragen op betreffende God: Hoe is het met elkaar te rijmen?
Hoe kan God, een goede God zoiets toelaten? Verschillende godsbeelden openbaren zich hier.
1. God boven het lijden
Zoals men zich in het lijden afgesloten voelt van anderen, zo ook van God. God lijkt de
onbewogen Beweger, de grote Toekijker, de grote Afwezige.
2. God achter het lijden
Er bestaat een beeld van God als leedbezorger. Een beeld dat er van uitgaat dat God zijn
bedoelingen kenbaar maakt via het lijden. De eeuwen door hebben mensen troost gevonden in
deze overweging: het was door God gewild, dus niet voor niets.
a) De bestraffende God:
De koppeling lijden als straf voor begane fouten kent al een lange traditie. Het OT
stelt het duidelijk: God straft de goddelozen.
God is a.h.w. een rechter die lijden gebruikt als vergelding voor begane fouten en een
verkeerde levenshouding.
Het NT toont een ander godsbeeld vanuit Jezus: Hij doorbreekt duidelijk de kringloop
van zonden en lijden.
b) De beproevende God: God wil de mens via het lijden duidelijk maken hoe ze moeten
leven, of hun geduld op de proef stellen, of hem genezen van zijn
zelfgenoegzaamheid.
Dankzij het lijden wordt de mens bewuster en innerlijk sterker. Nadien wordt hij door
God beloond.
Er zijn inderdaad mensen die door het lijden een andere, diepere kijk op het leven
hebben gekregen. Maar je mag de zaken niet op zijn kop zetten. Lijden is nergens voor
bedoeld, het dient NIET als opvoedingsmiddel.
Deze beelden doen tekort aan de mens en aan (de christelijke) God:
Aan de mens wordt tekort gedaan want zo’n lijdensopvatting houdt de mens klein, onderdanig
en passief.
Aan God wordt tekort gedaan omdat God als de beschikker over lief en leed helemaal niet te
rijmen valt met de traditie van een bevrijdende God bij wie de mens ten volle kan leven.
3. God aan de kant van de lijdende
Uit de bijbel houden wij geen duidelijk antwoord over op de vraag naar het waarom van alles
wat gebeurt. Maar we houden wel een naam over die doorheen de traditie als een belofte is
ervaren: Jahwe, Ik zal er zijn.
We houden ook een God over die BONDgenoot is in ons lot en LOTgenoot is in het verbond.
Een opdracht houden we over: om net als God lot- en bondgenoot te zijn met mensen: om
elkaar bij te staan als het lijden ons treft.
God dient niet om het lijden te benoemen of te verklaren.
Dan kunnen er misschien godsbeelden ontstaan die meer recht doen aan God en de mens.
a) de aanwezige God (zie het boek Job)
b) de mee-lijdende en mee-strijdende God
In het leven van Jezus is het heel duidelijk geworden dat God het lijden niet duldt. Heel duidelijk
komt uit het NT het beeld van Jezus naar voor, die in relatie met God zich verzet tegen het lijden.
Maar het lijden werd ook Jezus’ deel, niet gezocht maar als uiterste consequentie van zijn
levenswijze. God bewaart ons niet voor het lijden maar blijft ons in het lijden nabij.
Download