De zekerheid van Gods liefde – preek over Romeinen 5:6 Deze preek is al gehouden in de kerken te Kornhorn, Marum en Siegerswoude-Frieschepalen. Aanwijzingen voor de liturgie Middagdienst (Orde van Dienst B, Kampen 1975) Votum en vrede-/zegengroet Psalm 131:1,2 en 3 Gebed Lezen: Romeinen 1:16-32 Psalm 14:1,2 en 5 Lezen: Romeinen 5:1-11 Lezing van de tekst: Romeinen 5:6 Preek Gezang 140:1,2 en 3 Belijdenis van het geloof Psalm 119:28 en 29 Dankgebed en voorbede Collecte Lied 427:1,5,6 en 7 Zegen DE ZEKERHEID VAN GODS LIEFDE - preek over Romeinen 5:6 Gemeente van onze Here Jezus Christus! Graag wil ik de preek van vanmiddag beginnen, met een beeld. Stel u voor: een roeiboot. Nu, dat moet toch niet al te moeilijk zijn, dacht ik zo. Want misschien, dat zelfs de kinderen al wel eens in zo’n boot gezeten hebben. Of gevaren, over het water. Want dat kan heel plezierig zijn en rustgevend. Zeker, op een mooie zomerdag. Tenzij je natuurlijk degene bent, die roeien moet. Want dan is het mínder rustgevend, allemaal...... Of, want dat kan óók nog. Het zijn de omstandigheden, die je alle rust en plezier ontnemen. Ik bedoel: als je met een roeiboot gaat varen op volle zee, zal het óók zo plezierig en rustge-vend niet meer zijn. En zéker niet, als dan ook de wind nog eens opsteekt. En de golven wor-den opgezweept tot ongekende hoogte. Ja, sterker nog: dan wordt het zelfs gevaarlijk, daar in die roeiboot. En wordt de kans groot, dat je omslaat. Nu, en kun je je zo soms ook als gelóvige niet voelen? Als was je een roeiboot, op volle zee? Een roeiboot, die op de golven heen en weer wordt geslingerd? En elk moment ten onder kan gaan? Schipbreuk kan lijden? Want ja, soms krijg je met dingen te maken in je leven. Die grote invloed hebben op je geloof. Alles op z’n kop zetten, je heen en weer doen slingeren. En je doen afvragen, of je geloof wel stand zal houden. Ik bedoel: zolang het rustig is, in je leven. Alles z’n gewone gangetje gaat, en je met bij-zondere moeite niet te maken hebt. Kan het ‘makkelijk’ lijken, om te geloven. Ofschoon ook die schijn bedriegen kan. Maar als je in de moeite komt. En de HERE dingen laat gebeuren, waar je niet op gerekend had. En die je niet voor mogelijk had gehouden. Dán kom je er pas achter vaak, wat of je geloof nu werkelijk waard is. Want als er ‘zwaar weer’ komt, levert dat vragen op. De vraag bijvoorbeeld, naar het ‘waarom’ van dingen. En of de HERE wérkelijk wel zo ‘goed’ is. En zo ‘liefdevol’, als je altijd gedacht had. Want ja, als de HERE wérkelijk liefde is. En écht van me houdt. Zoals de bijbel ook zegt, en getuigt. Hoe kan het dan, dat Hij dit soort dingen op m’n pad brengt? Dit soort moeilijke, ingrijpende, niet-te-vatten dingen? En dan zijn die vragen ook heel makkelijk te verbinden met het Schriftgedeelte dat we gelezen hebben. Uit Romeinen 5. Want als de storm opsteekt in je leven. Leef je dan wérke-lijk nog ‘in vrede met God’? En prijs je jezelf dan wérkelijk nog gelukkig, onder alle ‘ellen-de’? Of valt dat tegen, en is ook de ‘hoop’ in je leven ver te zoeken? Nu, over die dingen willen we het gaan hebben. Onder het volgende thema: CHRISTUS’ DOOD IS HET BEWIJS VAN GODS LIEFDE! Want Hij stierf voor 1. hulpeloze mensen 2. schuldige mensen 1. Christus stierf voor hulpeloze mensen. Gemeente, heeft God ons wérkelijk lief? Zoals Hij zegt in zijn Woord? Dat kan een vráág worden, in een mensenleven. Onder druk van de omstandigheden. Maar weet u: als dat ge-beurt, en we zoeken vertwijfeld naar een bewijs voor Gods liefde. Dan wijst Paulus ons in Romeinen 5 op de dood van Christus. Die gestorven is voor ‘hulpeloze’ mensen. Of, dat kan óók: voor ‘zwakke’, of ‘zieke’ mensen. En dat gaat dan over óns. Maar daarom: hoe bedóelt Paulus dat precies? Als hij zegt, dat wij ‘hulpeloze’ mensen waren? Of ‘zwakke’, of ‘zieke’ mensen? Nu, om dat een beetje duidelijk te maken. Heb ik vóór de preek van vanmiddag dat gedeelte uit Romeinen 1 met u gelezen. Want daaruit kunnen we opmaken, wat Paulus met die woorden bedoelt. En daarom: laten we daar ‘ns even wat beter naar kijken, met elkaar. En dan zegt Paulus daar opvallende dingen. Bijvoorbeeld, dat álle mensen God kunnen kennen. Zonder uitzondering. Of ze nu wel of niet de bijbel kunnen lezen. Want de HERE heeft Zich niet alleen bekend gemaakt door zijn Woord. Maar ook door de schepping. Ja, “zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar.” Met andere woorden, want dat wil Paulus maar zeggen. Als je wilt weten, of er een God is. Kijk dan maar omhoog, naar de hemel. En kijk dan maar om je heen, naar de schepping. Want dan zíe je daar Gods kracht en goddelijkheid. Want een schepping, die zó wonderlijk in elkaar zit. En waarin de dingen vaak zó precies op elkaar zijn afgestemd. En ingrijpen. Daar moet wel de kracht en wijsheid van een God achter zitten. Een Schepper. En ja, dan zóu je zeggen - misschien. Dat als zó de HERE zich al bekend maakt. En zijn macht laat zien, door zijn werken. Zijn belangrijkste schepsel, de mens - voor Hem dan wel op de knieën gaat. En Hem looft, prijst en dankt. Maar dat is nu juist wat er vaak níet gebeurt, zegt Paulus. En niet gebeurd ís. ‘Hoewel ze God kennen, hebben de mensen hem niet de eer en dank gebracht die hem toekomen’. Intégendeel, zelfs. Want de mensen, ze zijn dwaas - zegt Paulus. ‘En hebben de majesteit van de onverganke-lijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende dieren”. Met andere woorden: omdat God Zich aan hen bekend maakte, door zijn werken. Kónden ze hun Schepper eren en dienen. Maar dat hebben ze niet gedaan, ze zijn op de knieën gegaan voor schepsels. En voor beelden van schepsels. Maar dat is van de kant van de HERE niet zonder gevolgen gebleven. En gelaten. O zeker, hij heeft ze niet weggedaan van voor zijn ogen. In zijn toorn ze niet weggevaagd. Maar wel heeft Hij wat ánders gedaan. “Hen uitgeleverd aan onterende verlangens”, namelijk. En dan is dat, júist vandaag de dag. Een confronterend stukje, wat Paulus daar schrijft. Omdat het gaat over homoseksualiteit. Maar daarom tegelijk niet minder hélder. Want natuurlijk, ik weet ook wel. Dat veel christenhomo’s zich niet herkennen in de din-gen, die hier beschreven staan. En de levensstijl ook, die hier beschreven staat. En ook: het moet gezegd: niet alle homofiele gevoelens en verlangens. Hoeven per se in het kader van Romeinen 1 te staan, het kader van Gods toorn, die zichtbaar wordt. Maar tegelijk: feit blijft, dat Paulus hier spreekt van een ‘tegennatuurlijke omgang’. Met andere woorden: zo’n omgang wordt hier getekend als ‘niet natuurlijk’, of ook: ‘tegennatuurlijk’. En dat geeft toch wel te denken. Maar tegelijk: dat is niet het enige, waar God ongehoorzame mensen in zijn toorn aan over kan geven. Nee, er wordt méér genoemd. Ze zijn “boosaardig, hebzuchtig en slecht. Ze zijn door en door afgunstig, moordzuchtig en twistziek, doortrapt en kwaadaardig”. En zo gaat het nog even door..... En ja, dan zijn dat ook in onze tijd bepaald geen vreemde woorden. Veel van wat Paulus hier aanwijst, als openbaring van de toorn van God. Is ook in onze tijd en maatschappij gemakkelijk terug te vinden en aan te wijzen. En toch, zou iemand kunnen vragen. Wat heeft dit alles, en dit stukje uit Romeinen 1. Nu te maken met de ‘hulpeloosheid’ uit Romeinen 5? Want ja, zo kwamen we er toch op, is het niet? Jazeker, en dat lijkt misschien wat vreemd. Dat als gevraagd wordt, wat Paulus in Romei-nen 5 bedoelt met zijn uitspraak dat wij ‘hulpeloos’ waren. Ik u dan wijs op dat stukje uit Ro-meinen 1. Want ja, dat lijkt allerminst te gaan over de ‘hulpeloosheid’ van de mens. Maar juist veel meer over zijn ‘schuld’. Want alle dingen die daar gezegd worden. Zijn toch blijken van Gods toorn over mensen, die Hem niet eren wilden? Ja, en toch zit er ook een stuk ‘hulpeloosheid’ in dit stukje. En wel in die zin, dat als je eenmaal die weg bent ingeslagen. Die weg van Romeinen 1, die de weg is van het niet willen kennen en eren van je Schepper. Zodat de HERE je overgeeft aan allerlei slechtheid. Het dan om zo te zeggen ‘onmogelijk’ wordt, om op je schreden nog terug te keren. En is dat ook niet, wat we juist in onze tijd en maatschappij zien gebeuren? Want als samenleving zijn we óók die weg ingeslagen. De weg van de secularisatie, en van het sluiten van onze ogen voor Gods aanwezigheid, en Gods openbaring. Met als gevolg, dat de HERE ons óók heeft overgegeven aan allerlei slechtheid. En allerlei zonde. En ja, is het ook voor ons. Als samenleving. Daarmee niet ‘onmogelijk’ geworden, om daarvan ooit nog terug te keren? Ja, ons daarvan ooit nog te békeren? Ik bedoel: allerlei seksuele gedragingen, die door de HERE worden afgewezen. Zoals bij-vóórbeeld homoseksuele omgang, of ook: seksuele omgang buiten het huwelijk. Zijn in onze tijd en maatschappij de normaalste zaak van de wereld geworden. En dat geldt evengoed voor tal van ándere dingen die Paulus noemt. Zoals afgunst, roddel en hoogmoed. Maar wat dacht u: zouden we daar ooit nog van terug kunnen keren? Nu, dat lijkt niet erg waarschijnlijk - is het wel? Bepaalde keuzes die we vroeger gemaakt hebben, als samenleving. Zijn min of meer ‘feiten’ geworden, waar we niet meer achter terug kunnen. Hè, de revolutie van de jaren zestig maken we niet zo makkelijk meer ongedaan, als samenleving. En zeker niet, in eigen kracht. Daar is met recht een Gódswonder van bekering voor nodig. Nu, en dát is dan onze ‘hulpeloosheid’. Want we kúnnen niet terug, achter keuzes die gemaakt zijn. Niet achter de revolutie van de jaren zestig, maar óók niet achter de keuze die we als mensheid maakten bij de zondeval. En die even goed een keuze was, tegen God. En dat maakt ons ‘hulpeloos’, en ‘zwak’. We zitten als het ware ‘gevangen’ in de zonde, en kunnen onszelf niet bevrijden. En dat is te méér een schrijnend iets, omdat zonde de dood tot gevolg heeft. Nu, maar wat doet Gód dan? Hoe gaat hij om, met ‘hulpeloze’ en ‘zwakke’ mensen zoals wij zijn? Laat Hij ons aan ons lot over? Zegt Hij: “jullie hebben er zelf voor gekózen als mensen? Om je van mij af te keren, en mij niet te willen kennen? En dan moet je de gevolgen daarvan ook maar dragen?” Of doet de HERE wat anders? Nu, als we die vraag stellen. Wijst het gebeuren na de zondeval ons een richting. Want toen Adam tegen God in opstand was gekomen. Heeft de HERE hem de ‘moeder-belofte’ gegeven. De belofte, dat Hij de sindsdien ‘hulpeloze’ en in zonde gevangen mens. Zélf redding wilde gaan geven. Een belofte, die Hij vervuld heeft door zijn Zoon te geven. Die, naar de woorden van ons tekstvers. Voor ons gestorven is, ‘toen wij nog hulpeloos waren’. Nu, en dát is dan een groot bewijs van Gods liefde. Immers, God had het niet hoeven doen. Had volledig in z’n recht gestaan. Als Hij mensen zoals wij. Die door eigen schuld, en eigen keuzes. Gevangen waren geraakt in zonde. En zo in hulpeloosheid. Daarin had laten liggen. Maar Hij heeft het niet gedaan! Integendeel, Hij zond zijn Zoon. Om voor zúlke mensen te lijden, en te sterven. En daarom: als u twijfelen mocht aan Gods liefde. Zie dan op de dood van zijn Zoon! 2. Christus stierf voor schuldige mensen. Gemeente, Christus is voor ons gestorven toen wij nog ‘hulpeloos’ waren. En ‘zwak’ en ‘ziek’ en ‘gevangen in de zonde’. Maar Paulus zegt nog méér. Want Christus is óók gestorven, op het moment dat wij nog ‘schuldig’ waren. En dat lijkt dat een vreemde toevoeging, omdat het één het ander uitsluit. Hè, je bent óf ‘hulpeloos’. Dan kun je d’r niks aan doen. Óf ‘schuldig’. Dan kun je d’r wel wat aan doen. Maar niet allebei tegelijk. En ja, omdat ons in het eerste punt al is uitgelegd dat we ‘hulpeloos’ zijn. Als mensen. Gevangen in de zonde, en niet meer in staat om op onze schreden terug te keren. Lijkt het onmogelijk, dat we tegelijk ook nog ‘schuldig’. Want ja, als er geen weg meer terug is. Kun je het mensen toch niet verwijten. En niet aanrekenen. Dat ze die weg ook niet gaan. Toch? En toch is het allebei waar. Zijn we ‘hulpeloos’ én ‘schuldig’. Ik bedoel: bekijk deze dingen nu eens met de ogen van de HERE. De Schepper van hemel en aarde, die ook óns goed geschapen heeft. Gesierd met grote gaven, en volkomen heilig. Maar dan moet meemaken, hoe die mens. Die Hij geschapen heeft, als kroon op zijn schep-ping. Tégen Hem kiest, en in opstand komt. Met alle vreselijke gevolgen van dien. Voor zichzelf, zijn nakomelingen. Maar ook de rést van de schepping. Nu, en zou de HERE die mens daar dan niet voor verantwoordelijk houden? Voor alle verschrikkelijke dingen, die hij met zijn keuze heeft aangericht? Ja toch, zeker? Want hoe zou die mens in Gods ogen níet schuldig zijn? Ook al is er na zijn keuze geen weg meer terug? Omdat hij gevangen is geraakt in de zonde? Want ja, dat is toch zeker de zonde waar hij zélf voor gekozen heeft? Eens, in het allereerste begin? En ook, ook kunnen wij ons niet verschuilen. Achter onze voorouders, en de keuzes die zij gemaakt hebben. Want of we dat nu willen of niet. En of we dat nu leuk vinden niet. Adam stond er, namens ons allemaal. Namens heel de mensheid. En dus houdt de HERE ons ook allemaal verantwoordelijk voor de keuze die hij gemaakt heeft. Rekent Hij ons die allemaal aan. En bovendien: gaan wij nu wérkelijk vrij uit? Immers, we kunnen tegen beter weten in. Wel proberen vol te houden, dat wij geen schuld hebben. Aan de keuze en de zonde van Adam. Maar wat doen we zelf? Maken wij die schuld niet elke dag groter? Door tegen de HERE te zondigen, en eigen wegen te gaan? En daarom: hoewel we in zekere zin inderdaad ‘hulpeloos’ zijn. Zijn we tegelijk toch óók schuldig. Schul-dig voor God, vanwege onze onreinheid en zonde. Maar dan vraag ik het opnieuw, net als aan het slot van het eerste punt. Wat doet Gód dan? Hoe gaat Hij om met ‘schuldige’ mensen, als wij zijn? Laat Hij ons aan ons lot over? Ons om-komen, in onze schuld? En opnieuw, is daarbij dan het gebeuren na de zondeval richtingge-vend. Want zeker, toen heeft de HERE de schúldige mens. De deur gewezen. Hem uit het paradijs verbannen. Maar tegelijk: Hij deed méér. Want in het eerste punt is er al op gewezen. Dat Hij tegelijk de ‘moederbelofte’ gaf. En daarmee een belofte van rédding. En Hij die belofte ook vervuld heeft, door het zenden van zijn Zoon. Die naar de aarde kwam, om voor schúldige mensen te sterven aan het kruis op Golgotha. En dan is het Paulus, die in Romeinen 5 ons voorgaat in de verwondering, over zó’n grote liefde van de HERE. Immers, hoe vaak gebeurt het nu - zegt-ie in vers 7 en 8. Dat een mens voor iemand anders zijn leven geeft. Nu, niet vaak - of wel dan? Een enkele keer misschien, bij wijze van grote uitzondering. En áls het gebeurt, zal zo iemand alleen sterven voor een rechtvaardige. Een goed mens. Maar Christus is voor ons gestorven, toen wij nog zóndaars waren. We schuldig stonden aan onze overtredingen en zonde. En ja, als dát geen bewijs is van Gods liefde. Dan zou ik niet meer weten, hoe Hij ons die liefde nog wél zou kunnen bewijzen. En ons daarvan kunnen overtuigen. Want als iemand zijn Zoon laat sterven, voor schuldige mensen als wij waren. Dan bewíjs je daarmee toch je liefde? En daarom: laten we dáár ons op richten. En daar ons aan vastklampen. Als we het moeilijk vinden, om in ons leven Gods liefde nog te zien. Ik bedoel: we begonnen deze preek met dat beeld van die roeiboot. Die roeiboot bij storm op zee. Die heen en weer wordt geslingerd, en elk moment kan vergaan. En zeiden toen, dat we ons als gelovigen soms óók zo voelen kunnen. Als de dingen die gebeuren, ons aan het twijfelen brengen. En ons doen vragen, of de HERE wel wérkelijk die liefdevolle God is, waar de bijbel van spreekt. En in wie we altijd geloofd hebben. Maar als we ons dat afvragen, als gevolg van de moeite. En we komen daarmee te worstelen. Laten we dan ons houvast zoeken in de dood van Jezus. Zijn dood voor de hulpe-loze en schuldige mensen, die wij waren. Want dat broeders en zusters, is hét bewijs van Gods liefde. En alleen als we daarop zien, kunnen we leven in vrede met God. En ons gelukkig prijzen. Zelfs in alle ellende van het leven. Amen.