Bijbelstudie 4 Romeinen 2 Onderdeel van het eerste thema van de brief aan de Romeinen, te weten hfdst. 1 t/m 8 de bekendmaking van Gods gerechtigheid. Paulus haalt in dit hoofdstuk flink uit naar de Joden. Zij hadden er nog al een handje van zichzelf beter te beschouwen dan de heidenen. God had immers met hun stamvader Abraham een verbond gesloten Niemand staat onschuldig voor God. Of je nu volbloed jood, reformatorisch in de pas meeloopt of in de Geest door de Pinkstergemeente stuitert. We zijn allemaal zondaren en missen van nature, van onze geboorte af de aanwezigheid van God in ons leven. Alleen Jezus kan ons vrijstellen van het oordeel. Lezen: Romeinen 2 Het oordeel/ oordelen in Romeinen 2 is het Griekse woord “krima”, een woord dat niet zozeer duidt op straf maar meer op het uitspreken van een vonnis. Op rechtspreken. Wij mogen niet op Gods rechterstoel plaatsnemen of hem daarbij assisteren. (vergelijk Mattheus 20: vers 20 t/m 28 - links en rechts zitten betekent zoveel als assisteren bij het grote oordeel) Vers 1: “Daarom zijt gij, o mens, wie gij ook zijt, niet te verontschuldigen, wanneer gij oordeelt. Want waarin gij een ander oordeelt, veroordeelt gij uzelf” 1. Deze tekst linkt m.i. Romeinen 1 & de vorige Bijbelstudie over de boom van kennis van goed en kwaad. Als wij oordelen leven wij bij de verkeerde boom. Het oordeel is niet aan ons. Het oordeel is aan God. Hij heeft het recht, Hij heeft immers deze wereld met alles erop en er aan gemaakt. Hij heeft het recht van spreken. Daarnaast oordeelt God zonder aanziens des persoons. God houdt van ieder mens evenveel, zelfs als deze mens zich openlijk van hem afkeert. Daar ligt voor Hem dan ook de kern van de zonde. Het Hem niet erkennen als Heer en Schepper. God heeft in Christus de wereld, met alles er op, er aan en er in met zich verzoend leert de Bijbel ons. Het oordeel gaat dus niet over wat je goed en fout hebt gedaan, maar over: Wat heb je met zijn Zoon gedaan. Val je binnen of buiten het nieuwe verbond in Christus. Vergelijk maar de rede over de laatste dingen in Mattheus, hoofdstuk 25, vers 31 t/m 46 (wanneer hebben wij U …) 2. Als wij oordelen houden wij er van om een onderverdeling te maken. De ene zondige daad vinden we erger dan de ander. Daarmee zeggen we eigenlijk dat wij gelukkig een trapje hoger staan dan die ander. Dat wij wel trots mogen zijn, niet zo te zijn als de hoeren en tollenaars… Niets is minder waar. Op dat moment laten wij ons verblinden door het farizeïsme. Wij kunnen onszelf niet oppoetsen voor God. Onlangs hoorde ik iemand een mooi voorbeeld geven. Stel je voor: Ik leg hier voor mij neer een makelaarskrant, een automagazine en een Playboy. Wat is zonde? Uiteraard moet de Playboy het ontgelden, maar is dat eerlijk? Alle drie de bladen gaan toch over begeerte? Een groter huis, een duurdere auto en de blote mevrouw uit ons blaadje staan dan toch eigenlijk alle drie op de eerste plaats? Je kan je oprecht wakker liggen van de zonde die je om je heen ziet, maar wees wel voorzichtig. We moeten ons duidelijk tegen de zonde keren, maar wel met bescheidenheid. De zonden die wij bij anderen zo duidelijk zien, zijn vaak dezelfde die in ons eigen leven wortel hebben geschoten. Ook wij zondigen, zij het misschien alleen in een wat meer maatschappelijk geaccepteerde vorm. Paulus wil afrekenen met het oordelen en zegt eenvoudig dat iedere zonde straf van God verdient. Wij kunnen enkel en alleen door het geloof in Jezus Christus gerechtvaardigd (gered) worden. Vers 4 (NBG) “Of veracht gij de rijkdom van Zijn goedertierenheid , verdraagzaamheid en lankmoedigheid, en beseft gij niet dat de goedertierenheid Gods u tot boetevaardigheid leidt? Vers 4 (uit Het Boek vertaling) “Bent u dan niet blij dat God zoveel liefde toont en trouw en geduldig is? Begrijpt u dan niet dat Hij zolang met Zijn straf (lees het oordeel) wacht om u de kans te geven met de zonde te breken? o “De rijkdom van” = beter vertaald is “de overvloed van”. Het stroomt over bij God, er is meer dan genoeg en dan nog veel meer! o Goedertierenheid (Grieks: chrestotetos) = Gods eigenschap om in de eerste plaats Zijn liefde en niet Zijn toorn aan de mensen kenbaar te maken. o Verdraagzaamheid (Grieks: anoches) = het inhouden van straf en boosheid o Lankmoedigheid (Grieks: makrothumias) = het verdragen van de zonde van de mens. = Het is de gewoonte van Paulus om vaak iets met meerdere woorden te omschrijven om te bekrachtigen dat het echt zo is. Er valt niet aan te twijfelen!! 1. Hetgeen Paulus hier op zijn eigen wijze behoorlijk ingewikkeld weet te zeggen, zien we terug in de Evangeliën. Jezus, Gods zoon die het volste recht heeft om te oordelen spreekt mensen vrij. (vb. overspelige vrouw: Ga heen en zondig niet meer). Wat wel interessant is om te zien in het leven van Jezus dat Hij geen goed woord over heeft voor mensen die oordelen. Mensen, zoals de farizeeërs die dachten dat ze heel wat voorstelden scheld hij uit voor wit gepleisterde graven. Vers 6, 7 “… het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken: hun, die, in het goed doen volhardende, heerlijkheid, eer en onvergankelijkheid zoeken, het eeuwige leven;” 1. Hier lijkt het toch even dat het wel om goede werken gaat. Toch, als je goed leest zie je dat Paulus iets ander bedoelt. Hij zegt dat mensen die Gods wil doen eeuwig leven zullen ontvangen. Dat is niet in tegenspraak met zijn vorige uitspraak dat redding alleen door geloof is (Rom 1; vers 16 en 17) Wij worden niet gered door goede daden, maar als wij ons leven helemaal aan God toewijden, willen wij graag doen wat hij wil. Volharden duidt hier dan ook op iemand die zijn best doet om goed te doen. Wellicht zal hem dat niet altijd lukken, maar hij jaagt ernaar. Onze goede daden zijn dan een dankbaar antwoord op wat God heeft gedaan en niet een voorwaarde om Zijn genade te verdienen. In Romeinen 2 spreekt Paulus dus wederom harde taal. Niet om te kwetsen maar om door te dringen tot onze botte koppen dat God nu nog geduldig wacht op onze bekering. Het is nog niet te laat om je te bekeren/ om je om te keren naar God en voortaan dicht bij Hem te leven. Hij wil de lezers er van doordringen (dus ook ons!!) dat wij het nooit zelf in orde kunnen maken met God. Welke rituelen je ook hebt ondergaan, of het je houden aan allerlei wetten, je besnijdenis of je doop is, het brengt je niet dichter bij God. De handelingen zijn ceremonieel. Het gaat erom of je hart besneden, of je hart gedoopt is. Doe je het voor God om hem te bedanken, om je keus voor hem te laten zien, of denk je dat het ritueel je dichterbij God zal brengen. Het gaat niet om de uiterlijkheden, maar om de gehele instelling van de mens ten opzichte van de wil van God. Uiterlijkheden zijn leeg, God ziet het hart aan… Trouwens, niet alleen God hoor, schijnheiligheid wordt echt wel opgemerkt en laat pijnlijke sporen na met verstrekkende gevolgen… Vers 24 “Want de naam van God wordt om u gelasterd onder de heidenen” Vragen: 1. Waarom vind Paulus het zo belangrijk om niet te oordelen? 2. In het boven genoemde gedeelte uit Mattheus 23 lezen we dat Jezus de gelovigen bedankt omdat zij in Zijn naam anderen hebben geholpen. Herken je deze houding ni je eigen leven? Waarom wel/ niet? 3. Betrekken wij Gods geduld, vers 4, ook op onszelf? Realiseren we ons dat wij meestal meer verbaasd zijn over Gods geduld met de zonden van anderen, dan verbaasd en nederig door Zijn geduld met ons. 4. Hoe kan jij Gods naam hoog houden in je dagelijks leven? (n.a.v. vers 24)