Wat houdt Geschiedenis in? TOETS-EXAMEN 1. Wat moet ik kennen? (= stap 1: AFBAKENEN van de leerstof) A. UIT DE CURSUS Van les 1,2,3,4 en 5 de werkblaadjes de aanvullingen (ook atlasoefeningen) De tips voor het gebruik van de atlas moet je KUNNEN (niet kennen) het handboek = tijdlijnen (les 1 en 2) Inhoud: Situering in de tijd (L1+2), Situering in de ruimte (L3 + atlasoefeningen), Situering in de socialiteit (L4 + gele fiche), Soorten bronnen (L5) – Historische Kritiek (L5) B. WOORDENLIJST de lijst van A tot Z C. HANDBOEK Les 1 en 2 (tijdlijnen) 2. Welke zijn de hoofdlijnen? (= stap 2: DIAGONAAL LEZEN) a Je overloopt je inhoudstafel. Aan de hand van deze inhoudstafel kan je al heel wat over de leerstof vertellen. b Maak van de titels vragen. Kan je deze beantwoorden? c Je overloopt de kernwoorden van elke les. d Beantwoord volgende vragen: - Waarover gaat de les? - Welke zaken worden in deze les besproken? 3. Waarover gaat de les? (= stap 3: BEGRIJPEND LEZEN) a Je bekijkt 1 titel. (Meestal was dat het onderwerp voor 1 les) en leest aandachtig alles van dit hoofdstukje door. b Zaken die je niet begrijpt: 1) noteer je op een apart blad 2) zoek het antwoord in het handboek, atlas, cursus van medeleerling, encyclopedie, woordenboek, vraag aan de leerkracht, … NADAT JE ALLES GELEZEN EN BEGREPEN HEBT … c Tracht in je eigen woorden na te vertellen waarover het gaat … d Neem even terug je inhoudstafel erbij: Zie je nu al beter hoe dit hoofdstuk past in het geheel? (= welke zijn de verbanden met de andere titels?) 4. Hoe kan ik dit hoofdstuk instuderen? VOORAF GOED WETEN DAT: Je dient 2 zaken te doen: elk onderdeel van dit hoofdstuk instuderen het geheel van dit hoofdstuk instuderen HET KLAARMAKEN VAN DE LEERSTOF VOOR “STUDIE” Vooraleer je dit doet dien je de leerstof “klaar” te maken voor instuderen. Dit kan je op verschillende manieren: - via een samenvatting - via een schema - via aangeduide kernwoorden - via de “w-vragen” - via ezelsbruggetjes a Een samenvatting maken: 1) Je noteert de verschillende kernwoorden in je kladschrift 2) met deze kernwoorden maak je een samenvatting (vergeet de voorbeelden niet) OPMERKINGEN: Een samenvatting hoeft geen volledig uitgeschreven zinnen te bevatten. Maak gebruik van allerlei tekens zoals: - 1) 2) enz… > ? () { ± ‼ ≠ + / & * enz. b Een schema maken: 1) Je noteert de verschillende kernwoorden in je kladschrift 2) met deze kenmerken stel je een schema op. (vergeet de voorbeelden niet) 3) Aan de hand van dit schema kan je dit stukje leerstof nu instuderen c Via aangeduide kernwoorden: Soms volstaat het om in een doorlopende tekst de kernwoorden aan te duiden. Op basis van die kernwoorden moet jij opnieuw kunnen vertellen waarover het gaat d Via de “w-vragen”: * Stel jezelf de volgende vragen bij een lesonderdeel: - Wie? - Waar? - Waarom? - Wat? - Wanneer? - Hoe? * Je kan ook vragen naar - Oorzaken? - Gevolgen? * Vergeet ook niet voorbeelden te geven e Via ezelsbruggetjes: Via allerlei trucjes kan je makkelijker de verschillende elementen in een opsomming of een volgorde onthouden. Een voorbeeld: De socialiteit bestaat uit volgende onderdelen: - sociaal - politiek - economisch - cultureel Neem je van alle 4 de 1e letter dan krijg je S-P-E-C (specialiteit) Je onthoudt dit woordje. Je zal ze alle 4 vlugger onthouden! HET STUDEREN ZELF VAN DE LEERSTOF (= stap 4: MEMORISEREN) LET OP: 1. Eerst kleinere stukjes instuderen Je gehele cursus in 1 keer instuderen en opsommen gaat natuurlijk niet. Daarom deel je het best op in kleinere deeltjes. De leerstof van 1 les bijvoorbeeld. Is die nog te groot deel dan nog eens in, in kleinere stukjes. 2. Vervolgens het grotere geheel ook instuderen. Vaak studeren leerlingen de kleine stukjes apart, zonder het geheel te bekijken. Wil je echter verbanden vinden tussen de verschillende stukjes van de leerstof dan dien je na het instuderen van die kleine stukjes alles samen (de gehele les of lessen) te herhalen!!! a SAMENVATTING 1. Je zorgt ervoor dat je de samenvatting uit het hoofd leert (door bijvoorbeeld enkele malen aandachtig te herhalen) 2. Je probeert zonder te kijken de kernwoorden op een leeg blad te schrijven. 3. Aan de hand van deze kernwoorden vertel je de inhoud van de les (4. Controleer of alles juist is) b SCHEMA 1. Je zorgt ervoor dat je het schema uit het hoofd leert (door bijvoorbeeld enkele malen aandachtig te herhalen) 2. Je probeert zonder te kijken dit schema op een leeg blad op te stellen 3. Aan de hand van dit schema vertel je de inhoud van de les (4. Controleer of alles juist is) c AANGEDUIDE KERNWOORDEN Zelfde als bij samenvatting d W-VRAGEN 1. Leer de antwoorden uit het hoofd (door bijvoorbeeld enkele malen aandachtig te herhalen) 2. Je beantwoordt de verschillende w-vragen voor een stukje leerstof (3. Controleer of alles juist is) e EZELSBRUGGETJES 1. Studeer uw ezelsbruggetje in, dit wil zeggen: Voor welk woord staat elke letter. (enkele malen herhalen) 2. Leer de leerstof per woord uit het hoofd (door enkele malen te herhalen) 3. Je noteert je ezelsbruggetje op een leeg blad van je kladschrift. Vervolgens som de verschillende woorden op. Tenslotte vertel je wat deze verschillende woorden inhouden. TIP: Een vreemd beeld kan je soms makkelijker onthouden. 5. Hoe kan ik controleren of ik de leerstof ken ? (= stap 5: CONTROLEREN) Neem de volgende dag na het instuderen van (een stuk van) de leerstof, je kladschrift. (Je map en handboek blijven dicht). Probeer nu zonder te kijken de samenvatting, het schema terug op papier te zetten. Bespreek de les terwijl je dit schema opstelt. Of los de w-vraagjes op voor deze leerstof. Vergelijk nu met je schema dat je reeds eerder hebt gemaakt en vergelijk met je blaadjes. Doe hetzelfde nog eens tijdens het weekeinde Doe hetzelfde nog eens 2 weken later Doe hetzelfde nog eens voor de toets/examens Controleer na de toets. Waar heb je fouten gemaakt? Waarom? Los de problemen op en pas je studiemethode aan. BELANGRIJK: Nu je weet wat je al wel en wat nog minder goed kan, herhaal onmiddellijk nog eens je leerstof!!! Zo ben je uitstekend voorbereid voor de examens!!! CONCLUSIE: 1) HERHALEN = CONTROLEREN 2) REGELMATIG HERHALEN = BETER EN LANGER ONTHOUDEN 3) TOETS = LEREN UIT JE FOUTEN … 6. Wat moet ik kunnen? LET OP: Geschiedenis is niet enkel kennis … maar ook vaardigheden. Je moet niet enkel een aantal zaken kennen maar ook dingen kunnen doen. WAT JE MOET KUNNEN: een inhoudstafel opstellen en gebruiken vragen historische kritiek opsommen en toepassen op een voorbeeld van een bron bepalen of het over een feit of een mening gaat bepalen tot welke soort een bron behoort (schriftelijk – niet-schriftelijk) (materieel – mondeling) een bron situeren in de tijd werken met een tijdslijn een tijdslijn (volgens de klassieke Westerse indeling) opstellen een datum bepalen: in welke eeuw ? begin of einde ? verschillende data, bronnen in chronologische volgorde plaatsen een bron situeren in de ruimte werken met kaarten kaarten lezen en informatie eruit halen door middel van de legende, oriëntatie, schaal, symbolen kaarten met elkaar vergelijken op titel en inhoud veranderingen en constanten ontdekken door kaarten te vergelijken een bron situeren in de socialiteit (maatschappelijk domein) … (zie kunnen bij elk hoofdstuk) 7. Welke houding verwachten we van jou? dat je nauwkeurig bent bij: - het verzamelen - het ordenen van informatie - het analyseren - het interpreteren dat je informatie kritisch gaat behandelen. Dit kan je door bijvoorbeeld de vragen van de historische kritiek te stellen. dat je beseft dat niet alles wat we over het verleden weten ook echt “volledig waar” is. Onze kennis is onvolledig en voorlopig! (bv. Columbus > vroeger dacht men dat hij Amerika ontdekt had Vikingen > nu denkt/weet men dat het de Vikingen zijn!) (ONS BEELD VAN) DE GESCHIEDENIS “VERANDERT” bvb. Kennis prehistorie verandert voortdurend dat je beseft dat we alle vragen die we stellen bij een gebeurtenis, bron, thema uit het verleden ook kunnen stellen bij zaken van nu! bv. - vragen historische kritiek > toegepast bij aanslag op Amerika videobeelden dansende Palestijnen - situering in tijd en ruimte - situering in socialiteit > vragen p.8 kunnen we ook nu stellen! dat je belangstelling toont voor: - het verleden - onze (Vlaamse) samenleving van nu dat je waardering toont voor strijd van de mens om er een “betere wereld van te maken” (door uitvindingen, door beter te leren samenleven, …) dat je je kunt inleven in het dagelijkse leven van de mens in wat wij behandelen (zowel vroeger als nu) bv. doc 1: onderwijs in Mesopotamië, wereldbeeld vroeger, … dat je open staat voor hoe de zaken werkelijk zijn en waren! 8. Welke vragen kan je verwachten? - Stel vast dat je verschillende soorten vragen kunt krijgen. - Je kan niet alle vragen op dezelfde manieren instuderen. Sommige zaken die je uit het hoofd te leren (bvb. woorden), andere zaken dien je te oefenen (bvb. welke eeuw?) door oefeningen opnieuw te maken. 1) Inhoudsvragen: Welke materialen gebruikt men vooral in het metaaltijdperk? 2) Woordverklaring: Wat is de betekenis van het woord “millennium”? 3) Toepassingen: In welke eeuw zijn we in het jaar 1955? Begin of einde? Plaats in chronologische volgorde: 753 v.C. – 3761 v.C. – 1302 Tot welk thema van de socialiteit behoort dit artikel: sociaal – politiek economisch of cultureel? 4) Tijdlijn: Vul volgende periode op de tijdslijn aan “Klassieke Oudheid” Teken de tijdlijn die in West-Europa het vaakst gebruikt wordt om de geschiedenis in te delen. 5) Kaartoefening: Bekijk kaart 23: Wat zie je? Vergelijk met kaart 24. 6) Kennisvraag/Toepassingen: Pas de historische kritiek toe op dit document (= vragen vanbuiten kennen + toepassen) 7) (Persoonlijke) Meningsvragen: Wat vind jij van een job als archeoloog? Waarom zou jij dit wel/niet willen doen? 8) Actualiteitsvraag: (Dit trimester zijn er voorlopig geen) Waarom is 11 september zo belangrijk? (vraag in 2001) VEEL SUCCES TOEGEWENST HOU DIT BUNDELTJE BIJ !!!