De Feniciërs en Carthago http://phoenicia.org/index.shtml http://phoenicia.startpagina.nl/ De Feniciërs of Phoeniciërs waren de inwoners van Fenicië (Phoenicië) dat ongeveer het huidige Libanon bestrijkt. De belangrijkste steden waren eerst Baalbek en Sidon en later Tyrus. De oorsprong van de Feniciërs is duister maar waarschijnlijk waren ze een mengeling van nomaden uit het aangrenzende Kanaän en kustvissers. Nadat het Minoïsche Kreta in verval raakte werden de Feniciërs tussen 1500 en 400 v. Chr. de belangrijkste zeevaarders en handelaars van de Middellandse Zee en stichtten ze overal koloniën. Fenicische handelsroutes. Taal en godsdienst Het Fenicisch was een Semitische taal, die nauw verwant was aan het Hebreeuws en ook aan de taal van het volk van Kanaän vóór de verovering door de Joden. Ook de godsdienst van de Feniciërs heeft veel overeenkomsten met die van de heidense Kanaänieten. Bekende goden zijn Baäl ("de heer", ook wel "Melqart", "koning van de stad", genaamd) en Astarte (of Isjtar). Carthago Op hun vele handelsreizen over de Middellandse Zee werden vaak kleine maar permanent bemande handelsposten op verre kusten gesticht om de handel met de plaatselijke bevolking te vergemakkelijken. Deze posten groeiden op den duur uit tot echte havensteden die soms niet onderdeden voor Tyrus en Sidon. Vele steden rond de Middellandse Zee kunnen zo bogen op Fenicische wortels. De belangrijkste kolonie van de Feniciërs was Carthago in het huidige Tunesië. Na de verovering van Fenicië door de Perzen omstreeks 500 v. Chr. werd de maritieme en commerciële invloed van Fenicië minder en werd haar rol als handelaar in de Middellandse Zee overgenomen door Carthago en de Griekse stadstaten. Carthago was de grote rivaal van de Grieken in het zuiden van Italië en op Sicilië (Magna Graecia) met hier als belangrijkste stad Syracuse. http://www.mlahanas.de/Greeks/Cities/Syracuse.html Rome De suprematie van het vroege Rome over Carthago begon met de overwinning op Hannibal in de Tweede Punische Oorlog. De Romeinse senator Cato (234 - 149 v. Chr.) vond het gevaar van Carthago, ondanks deze nederlaag, nog steeds zo groot dat hij elke redevoering voor de Romeinse senaat eindigde met de zin: "Overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden" (Ceterum censeo Carthaginem esse delendam). Deze zin is nog steeds beroemd, omdat hij bij de opleiding Latijn wordt gebruikt als voorbeeld voor de werkwoordsvorm gerundivum. Nadat Cato zijn zin kreeg in de Derde Punische Oorlog, waarbij Carthago ten slotte verwoest werd, werden ook één voor één de hellenistisch Griekse koninkrijken van Griekenland, Egypte, Syrië en Klein-Azië onderworpen. Hiermee kwam ook Fenicië, dat onder Syrië viel, onder de Romeinen (150 v. Chr.). Al deze tijd bleef Fenicië betrekkelijk welvarend. Dit bleef zo totdat de islam de regio veroverde in ongeveer 680 na Chr. Daarna begon een langzaam verval. Uitvindingen die aan Feniciërs worden toegeschreven De belangrijkste bijdrage aan de wereld was het fonetische Fenicisch alfabet waaraan het Hebreeuwse en Griekse alfabet ontleend zijn. Via deze basis is het van nog veel meer schriften de moeder, zoals Latijn, Cyrillisch in Oost-Europa, Aramees en Arabisch; sommigen menen zelfs in het Devanagari-alfabet van het Sanskriet Fenicische invloeden te zien. De verfstof purper, afkomstig van een zeeslak (de purperslak), o.a. gebruikt voor koningsmantels. Soms wordt Fenicië in antieke verslagen het 'Purperland' genoemd. doorzichtig glas Proto-Sinaitic Quick Facts Type Consonantal Alphabetic Genealogy Proto-Sinaitic Location West Asia Time 1900 BCE to 1100 BCE Direction Right to Left Proto-Sinaitic, also known as Proto-Canaanite, was the first consonantal alphabet. Even a quick and cursory glance at its inventory of signs makes it very apparent of this script's Egyptian origin. Originally it was thought that at round 1700 BCE, Sinai was conquered by Egypt, and the local West-Semitic population were influenced by Egyptian culture and adopted a small number of hieroglyphic signs (about 30) to write their own language. However, recent discoveries in Egypt itself have compounded this scenario. Inscriptions dating to 1900 BCE written in what appears to be ProtoSinaitic were found in Upper Egypt, and nearby Egyptian texts speak of the presence of Semitic-speaking people living in Egypt. No matter where and when the adoption of Egyptian signs onto a Semitic language occurred, the process of adoption is quite interesting. Egyptian hieroglyphs already have phonetic signs (in addition to logograms), but the Sinaitic people did not adopt these phonetic signs. Instead, they randomly chose pictorial Egyptian glyphs (like ox-head, house, etc), where each sign stood for a consonant. How did they decide which sign get which consonant? A sign is a picture of an object, and the first consonant of the word for this object becomes the sound the sign represents. In short, this is called the acrophonic principle. For example, the word for an ox is /'aleph/, which is the first sign on the left Proto-Sinaitic column. It stood for the sound /'/, which is the glottal stop (also written as /?/). Proto-Sinaitic soon spread to Canaan, hence its other name, ProtoCanaanite, or Old Canaanite script. It evolved locally into the Phoenician script. Phoenician was the immediately descendent of Proto-Sinaitic. Its major change is the more linear (less curved) shapes of its signs. Other than this cosmetic change, everything else remained pretty much the same. South Arabian was also an early offshoot of ProtoSinaitic, as its letters are very different in shape and order from Phoenician. The following is a comparison between Proto-Sinaitic, Phoenician, and Greek alphabets. 1 The Greek letter that resembles F was called digamma and actually represented the sound /w/. It existed in archaic Greek scripts except the Ionian variant, which supplanted other archaic scripts. 2 The Greek letter that looks like M was the letter san. It appeared in scripts from Corinth and Argos, and represented an alternative to sigma. 3 The letter Q actually existed in Greek for a little while, and it was adopted by the Etruscans before it disappeared due to its extraneous existence. Phoenician Quick Facts Type Consonantal Alphabetic Genealogy Proto-Sinaitic Location West Asia Time 1100 BCE to 300 CE Direction Right to Left The Phoenician script is an important "trunk" in the alphabet tree, in that many modern scripts can be traced through it. Arabic, Hebrew, Latin, and Greek scripts are all descended from Phoenician. Phoenician is a direct descendent of the Proto-Sinaitic script. Like ProtoSinaitic, Phoenician is a "consonantal alphabet", also known as "abjad", and only contains letters representing consonants. Vowels are generally omitted in this phase of the writing system. The major change between Proto-Sinaitic and Phoenician is graphical. The Phoenician letter shapes grew to be more abstract and linear, in comparison to the more "pictographic" shape of Proto-Sinaitic signs. The following are the 22 Phoenician letters. There were many branches that sprang up from Phoenician, like Hebrew, Greek, and Aramaic. Phoenician itself remained in use, in the form of Punic (more cursive), until about 200 AD. http://www.ancientscripts.com/phoenician.html Baalbek Tempel van Jupiter in Baalbek Baalbek of Balabakk is een stad in Libanon. De naam betekent "Baäl (God) van de Beka". De stad is gelegen in de Bekavallei, tussen de rivieren Litani en Asi. De stad is vooral bekend vanwege de Romeinse ruïnes. Geschiedenis De stad werd oorspronkelijk gebouwd door de Feniciërs en stond in de oudheid bekend als Heliopolis. De god Baäl was namelijk net als Helios, onder andere de god van de zon. (in Egypte was nog een Heliopolis). De bloeiperiode van Baalbek begon in het jaar 15 v. Chr. toen het een Romeinse provinciehoofdstad werd onder de princeps Augustus. Het bleef ook tijdens het Romeinse Rijk een belangrijk religieus centrum, toen de tempel van Jupiter er duizenden bezoekers trok. In 635 werd de stad door het Arabische Rijk veroverd. De Omajjaden verwoestten de historische stad in 748. Een grote aardbeving verwoestte nog meer monumenten in 1759. In 1984 werden de verschillende ruïnes van Baalbek door UNESCO tot Werelderfgoed verklaard. Carthago Carthago (Punisch: Qart Hadasht ( ; "nieuwe stad"); Grieks: Καρχηδών/Karchedon; Nederlands, verouderd: Karthaag), was een stad in de oudheid, nabij het huidige Tunis in wat door de Romeinen Africa genoemd werd. Inhoud 1 Geschiedenis o 1.1 Oorsprong 1.2 Uitbreiding o 1.3 De Punische oorlogen o 1.4 Onder Rome o 1.5 Middeleeuwen 2 Samenleving o 2.1 Bevolkingsklassen o 2.2 Dagelijks leven o 2.3 De handel o 2.4 Regeringsvorm o 2.5 Godsdienst 3 Carthago in de kunst o Geschiedenis Overzichtsfoto Carthago. Foto: 8 juni 2006 (NASA) Oorsprong De stad werd volgens de overlevering in 814 v. Chr. gesticht door Feniciërs. Hoewel de oudste gedateerde archeologische vondsten op ongeveer 725 v. Chr. gedateerd zijn, lijkt het gegeven jaartal redelijk correct, omdat er ook aardewerkresten gevonden werden die waarschijnlijk ouder zijn. Het meest plausibel is de stad geleidelijk gegroeid uit een van de lokale handelsposten van de Feniciers die deze op gunstige plaatsen overal langs de Middellandse zeekusten vestigden. Volgens de legende, zoals verhaald door de geschiedschrijver Pompeius Trogus, werd de stad gesticht door de gevluchte prinses Dido uit Tyrus. De legende vertelt verder dat die prinses dankzij haar betoverende glimlach door de Amazighische (Berberse) koning Iarbas is verwelkomd en uitgenodigd om te blijven. Een meer pragmatische reden was waarschijnlijk dat de Feniciërs tijdens hun handelsreizen al eerder in contact kwamen met de Imazighen en toen de Feniciërs van Dido naar Tamazgha vluchtten, beseften de Imazighen dat ze hun handelskennis goed konden gebruiken. Volgens de Romeinse mythologie bracht de Trojaanse held Aeneas tijdens zijn reizen ook een bezoek aan Dido. Zij werd verliefd op hem en toen Aeneas verder trok naar Italië pleegde ze uit verdriet zelfmoord. Bij hun vestiging beperkten de Feniciers zich aanvankelijk tot een klein gebied om oorlog met de Imazighen te vermijden en alhoewel er een intensieve samenwerking was, bleef deze in de handel relatief beperkt (volgens de Arabische schrijver Mohamed Chafik). Uitbreiding Nadat het Fenicische thuisland onder invloed van Perzië kwam en Tyrus' handel beperkt werd tot het oostelijke deel van de Middellandse Zee, ontwikkelde Carthago zich snel tot de belangrijkste zeemacht in het westelijke bekken van de Middellandse Zee. Een voor een werden de westelijke Fenicische kolonies en handelsposten door Carthago overgenomen en ook vele nieuwe werden door hen gesticht. Zelfs buiten de Middellandse zee, voorbij de Zuilen van Hercules, werden handelsposten gevestigd en verkenningstochten uitgevoerd. Bekend is dat ze de Canarische eilanden, Madeira en de Azoren bezochten, wat ook door opgravingen is bevestigd. Of de Carthagers ook Amerika hebben bezocht, wat sommige hedendaagse schrijvers beweren, is een omstreden standpunt. Volgens sommige geschiedschrijvers voer de Carthaagse ontdekkingsreiziger Hanno zelfs om Afrika heen in opdracht van een Egyptische farao. Carthago eiste tenslotte zelfs het alleenrecht op over de zeehandel en de Carthaagse schepen gingen over tot het tot zinken brengen van rivalen die ze op 'hun zee' aantroffen. Carthago werd daarmee de meest geduchte tegenstander en rivaal van de eveneens handeldrijvende en koloniserende Westelijke Grieken (hoofdzakelijk de Grieken uit Syracuse op Sicilië en uit Massilia in Zuid-Frankrijk) en nog later van de zich uitbreidende stadstaat Rome. Vaak verbonden de Carthagers zich met de Etruskische stadstaten om zo beter de concurrentie van de Grieken te weerstaan. Uiteindelijk leidde de rivaliteit met de Romeinse Republiek tot de drie Punische Oorlogen. De Carthagers werden door de Romeinen 'Puniërs' genoemd; deze naam is afgeleid van 'Feniciërs'. Invloedssfeer van Carthago vlak voor de eerste Punische oorlog (264 v. Chr.) De Punische oorlogen De eerste Punische Oorlog was vooral een oorlog tussen de zeevloten van Rome en Carthago en vond plaats tussen 264 en 241 v. Chr.. De Romeinen veroverden hierbij de macht over de westelijke Middellandse Zee. De Carthaagse suprematie over de zeehandel kwam hiermee ten einde. Noodgedwongen legden de Carthagers zich toen toe op de vergroting van hun landimperium: in Noord-Afrika en vooral in Spanje. Om deze reden kwam hun leger, dat voor de meerderheid uit de lokale en Numidische huurlingen bestond, in opstand tegen deze strategie. Maar later konden de Carthagers die opstand met behulp van Griekse huurlingen en veel bloedvergieten neerslaan. Na verloop van tijd kwamen ze weer in conflict met de Romeinen over de afbakening van hun invloedssferen in Spanje. Vooral de Iberische stad Saguntum, het huidige Sagunto, speelde hierin een rol. Tijdens de tweede Punische Oorlog, van 218 tot 202 v. Chr., besloot Hannibal Italië rechtstreeks aan te vallen en stak vanuit Spanje de Alpen over met een groot leger, grotendeels bestaande uit Iberische kelten en Noord-Afrikaanse Lybiërs, en vooral uit Numidiërs en Moren, waarvan de Berbers ofwel Imazighen afstammen. Volgens de Romeinse schrijver Livius deed hij dat in oktober/november 218 v. Chr. en had hij 37 olifanten bij zich. Aanvankelijk boekte hij grote successen tegen de Romeinen. Hierover vermeldde Livius dat de zwaarden van Numidiërs de beslissende rol speelden in de slag bij Cannae, waarbij de Romeinen de tot dan toe zwaarste nederlaag ooit leden. De Romeinse legerleider Fabius Maximus kon toen eindelijk zijn gelijk halen met de door hem al eerder bepleite en toegepaste uitputtingstactiek. Na een bijna 15 jaar van belegeringen (maar nooit van de stad Rome), veelal onbesliste veldslagen, zonder noemenswaardige versterkingen te kunnen krijgen, moest Hannibal oversteken naar zijn vaderstad, want de Romeinen hadden inmiddels Carthaags Hispania veroverd, waren overgestoken naar Africa en bedreigden Carthago. Hannibal werd daar in de buurt beslissend verslagen in de Slag bij Zama. Hij bracht het er zelf (voorlopig) levend vanaf, maar bij de vredesonderhandelingen moesten de Carthagers nu hun invloedssfeer beperken tot de stad Carthago zelf en werden ze als het ware onder curatele van Rome gesteld. Hannibal De derde Punische Oorlog, De aanleiding voor deze oorlog was de gewapende reactie van Carthago op de voordurende aanvallen op haar grondgebied door de Numidiërs, die inmiddels de kant van Rome hadden gekozen. Deze (zelf)verdediging van Carthago was echter niet conform het verdrag met Rome uit de tweede Punische Oorlog en vormde een bruikbare aanleiding voor Rome om voor eens en altijd af te rekenen met Carthago. Rome verklaarde Carthago daarom de oorlog. Deze derde Punische Oorlog, die woedde tussen 149 en 146 v. Chr. resulteerde uiteindelijk in de volledige vernietiging van de stad Carthago, onder andere ook van de grote stadsbibliotheek, waarbij wellicht zo'n 200.000 van de 250.000 inwoners omkwamen door uithongering of slachtpartijen, en de overlevenden als slaaf werden verkocht. Er bestaat een verhaal dat de ruïnes van de stad werden omgeploegd en vervolgens zout over de velden werd gestrooid om die onvruchtvaar te maken, maar dit is waarschijnlijk een verzinsel, al was het maar omdat zout daarvoor veel te kostbaar was. Hannibal Fenicische schrijfwijze van Hannibal - - De naam Hannibal (= Hani Ba'al) of Chan-i-bal ( - - *) betekent gunsteling van Baäl in het Fenicisch en Carthaags. Het was een populaire naam in Carthago en werd dan ook door meerdere Carthagers gedragen: Hannibal Mago, leider van Carthaagse expeditie naar Sicilië (409 v. Chr.); Hannibal Gisko, (rond 260 v. Chr.) aanvoerder in de Eerste Punische Oorlog; Hannibal Barkas (247 v. Chr. - 183 v. Chr.), waarschijnlijk de meest bekende Hannibal, een neef en adoptiefzoon van Hamilcar. Onder Rome Aanvankelijk mocht er niemand meer op de ruïnes van Carthago huizen bouwen maar omdat de plek zo gunstig lag werd dit verbod door de pragmaticus keizer Augustus weer opgeheven. De Romeinen bouwden een nieuwe stad die ook weer de naam Carthago kreeg en al snel was ze weer van flinke betekenis, mede doordat zich weer veel 'Puniërs' vestigden op de plek van hun voorouders. In de loop van de eerste eeuw n. Chr. groeide de stad zelfs uit tot de tweede stad in de westelijke helft van het Romeinse rijk met ongeveer 500.000 inwoners. Alleen Rome zelf was met wellicht 800.000 bewoners nog groter. In de christelijke periode was Carthago eveneens belangrijk door verschillende concilies die er gehouden werden en door de belangrijke bisschop Augustinus van Hippo die in Carthago studeerde. Middeleeuwen In de 5e eeuw werd Noord-Afrika bezet door de Vandalen en bijna 80 jaar was Carthago hun hoofdstad van waaruit ze de Middellandse zee afschuimden als piraten totdat in de 6de eeuw de Byzantijnse generaal Belisarius hen vernietigde. De Punische taal bleef ondertussen, naast het officiële Latijn, van betekenis als de volkstaal tot de verovering van Carthago door de Arabieren in de 7e eeuw. Hierna nam de betekenis van Carthago snel af omdat de Arabieren niet veel behoefte hadden aan havensteden. Hun handel ging als vanouds over land via karavaan routes. Ruïnes van het Romeinse Carthago Het kleine landinwaarts gelegen plaatsje Kairouan werd een belangrijke pleisterplaats voor de arabische karavaans die door NoordAfrika trokken en veel Carthaagse handelaars vestigden zich hier. Lange tijd was Kairouan zelfs de hoofdstad van het machtige islamitische Rijk van de Aghlabiden. Later werd vlakbij Carthago de stad Tunis gesticht, wat gedurende de middeleeuwen het bruisende middelpunt was van het Rijk van de Hafsiden; het inmiddels bijna verlaten Carthago werd als steengroeve gebruikt voor de uitbreiding van Tunis waardoor na een paar eeuwen er niet veel meer over bleef van de ruïnes. Samenleving De ligging De kuststrook wordt, aankomende vanuit de richting van Marseille, eerst gekenmerkt wordt door lange kale stranden, die vervolgens overgaan in hoge duinen en dan vrij snel in steile, rode rotswanden. Voorbij het huidige Sidi Bou Saïd wordt de kust weer vlak en zandig. Boven de zuidelijkste top is dan de acropolis van Punisch en Romeins Carthago te zien, met een kathedraal. Achter het strand ligt hetgeen wat vroeger de ingang was van de Punische havens. De klippen voor de kleine kaap zijn ruïnes van de Choma, de kunstmatige aarden wal, waarop de soldaten van Scipio hun eerste bruggenhoofd vestigde. Het omringende gebied was (en is) rijk aan olijven, vruchtbomen, moestuinen en korenvelden, en de temperatuur is ideaal. De kustformaties waren perfect voor de aanleg van een haven. Alleen de drinkwatervoorziening was een probleem. De ligging bood vele voordelen wat betreft handel. Al met al beschikte Carthago over een zeer gunstige locatie. De havens Ten tijde van de Punische oorlogen bezat Carthago een uitgebaggerde binnenhaven, die in twee kommen was verdeeld. De ene was bestemd voor de koopvaardijschepen en was rechthoekig van vorm, de andere, welke rond van vorm was, was de marinehaven. Midden in de marinehaven lag een eiland met een gebouw waar de admiraliteit zich bevond. Er wordt verondersteld dat er rond deze haven een natuurlijke lagune heeft gelegen. Dit had het nadeel, dat er een gebrek aan drinkwater was. Overal in het Carthaagse land leveren de putten slechts brak water. Appianus, die in de 2e eeuw v.Chr. leefde, geeft een beschrijving van de havens. Hij schrijft:’De havens waren zodanig aangelegd, dat de schepen van de ene in de andere konden varen. Vanuit de zee kwam men door een 20 meter brede ingang, die door ijzeren kettingen werd afgesloten. De voorste haven, bestemd voor de kooplieden, was voorzien van een groot aantal zeer uiteenlopende ligplaatsen. Midden in de achterste haven lag een eiland. Dit eiland en de haven zelf waren omgeven door brede kaden. Langs deze kaden stonden botenhuizen, die 220 vaartuigen konden herbergen; boven op de botenhuizen waren magazijnen gebouwd voor tuigage. Voor elk botenhuis stonden twee Ionische zuilen, zodat de omtrek van de haven en ook het eiland er uitzag als een zuilengalerij. Op het eiland was een paviljoen gebouwd voor de admiraal, waaruit trompetsignaal en herautencommando's werden gegeven en vanwaar de vlootvoogd het geheel kon overzien. Het eiland lag tegenover de ingang en rees hoog boven het water uit; zo kon de admiraal zien wat er op zee voorviel, terwijl zij die kwamen aanvaren het binnenste van de haven niet nauwkeurig konden onderscheiden. Zelfs voor de koopvaarders die binnenkwamen bleven van de arsenalen onzichtbaar: ze waren namelijk omgeven door een dubbele muur en havenwerken, zodat de koopvaarders via de voorste haven de stad konden bereiken zonder de marinewerf aan te doen.’ Belangrijke gebouwen Carthago bediende zich van een zeer gevarieerde bouwstijl. In de loop der jaren werden er ook vele vernieuwingen doorgevoerd, waarvan enkele zeer ingrijpend waren. De architectuur begon zich geleidelijk open te stellen voor de Griekse invloed. De Carthagers zelf hebben veel bouwstijlen uit andere culturen gebruikt en ze soms ongenuanceerd door elkaar gebruikt wat het uiterlijk van sommige gebouwen niet bevorderde. De openbare marktplaatsen en wandelwegen waren aan de rand van de stad gesitueerd, bij de poorten. Het is aannemelijk dat de Carthagers, dit door nauwe contacten met andere volkeren die hier al jaren lang gebruik van maakte, hebben afgekeken. Dit type marktplaatsen, pleinen, hadden niet slechts een commerciële maar ook een politieke functie. Men moet niet de illusie hebben dat dit plein strak van vorm was of omgeven werd door mooie beelden en dergelijke opsmuk. Er waren lange, smalle, rechte straten die uitkwamen op deze pleinen. De wijken, waar deze straten doorheen liepen, werden als een geheel ontworpen. De hoogteverschillen in het terrein werden door trappen overbrugd, zoals de 60 treden die naar een prestigieuze tempel leidden. Voor wat betreft de huizen: deze waren in eerste instantie heel simpel opgezet; het waren vierkante of rechthoekige blokken. Iets wat naarmate de tijd verstreek zou gaan veranderen. Zo zijn er huizen gevonden met vloeren van roze cement, ingelegd met kleine stukjes wit marmer, een kenmerk van de Hellenistische bouwkunst. Wat ook in Carthago te vinden was, was hoogbouw, welke aan onze flatgebouwen doet denken. Bekend van deze hoogbouw is dat die ongeveer zes verdiepingen hoog was, maar over de uiterlijke kenmerken tasten onderzoekers in het duister. Over de tempels is meer bekend. De puriteinse godsvoorstelling leidden er toe, dat aanvankelijk heilige gebouwen en gesneden beelden werden afgewezen. Hoogstens werden er sobere gedenktekens opgericht, oorspronkelijk gewone stenen. Onder Egyptische invloed vatte het denkbeeld post dat goden een huis nodig hadden om in te wonen. De tempels die toen werden gebouwd waren op zichzelf nog geen heiligdommen, want daarvoor was een kleine, ingewijde, heilige ruimte noodzakelijk. Qua uiterlijk hadden de tempels een glorieus aanzien. Voor de Carthagers waren van hygiëne en comfort geen onbekende begrippen. Ze hadden dit te danken aan de Hellenisten. Carthago had een gotensysteem voor afvalwater, nog niet zo vernuftig als de Romeinen later, omdat er een gebrek aan water was. De begraafplaatsen lagen aan de buitenkant van de stad, weg van de benedenstad, die dienst deden als een soort park. De dodenakkers leken erg op die van de Moslims tegenwoordig; grote grafmonumenten kwamen nauwelijks voor. Bevolkingsklassen Priesters De voornaamste positie in de stad werd zonder twijfel ingenomen door de priesters. Of het nu ging om de oogst, de vruchtbaarheid van mens en dier of om politieke en economische zaken, de priesters waren hier onherroepelijk mee verbonden. Zodra zij het nalieten offers te brengen aan bovennatuurlijke krachten, raakte de bevolking in rep en roer, in de veronderstelling dat priesters daadwerkelijk invloed op deze zaken hadden. Wie zich aan god wijdde gaf zijn lot totaal uit handen en de Heer kon zo nodig aanspraak maken op het leven van zijn dienaar. Soms werd een dergelijk offer inderdaad gebracht. Zo liet koning Malchus zijn zoon, een priester, diens zoon, dus Malchus' kleinzoon, gehuld in priester gewaad kruisigen. Deze straf kan heel goed gezien worden als een mensenoffer. De priesters moesten zich houden aan het celibaat, maar kuisheid was geen blijvende eis voor alle priesters: vele waren gehuwd en bekleedden zelfs een erfelijk ambt. In dit opzicht leken de Carthaagse priesters veel op middeleeuwse katholieke priesters. Het voornaamste kledingstuk van de priesters was een lang gewaad vaan doorzichtig linnen, met daaronder een Egyptisch aandoende lendendoek. Aristocratie Van zijn stichting tot zijn ondergang is Carthago beheerst geweest door een aristocratie, die haar positie zowel aan afstamming als aan rijkdom te danken had. De macht van de aristocraten was groot, maar Hannibal vaardigde wetten uit die deze macht inperkten. De controle over de rechtspraak wordt haar ontzegd en de magistraten (een soort senatoren) dienen voortaan rekenschap af te leggen. Maar toch slaagt de democratische partij, in nagedachtenis van Hannibal, er na enige tijd weer in om aan de macht te komen. De verdrijving van de aristocraten droeg bij aan de ondergang van Carthago. De democraten weigerden namelijk een verbond met Massinissa, de koning van Numidië. Toen de aristocratie nog volledig aan de macht was in deze staat, met zijn uiterst gemengde bevolking, was deze vooral trots op het feit, dat zij tot het heersende klasse behoorde. Dit standbewustzijn komt duidelijk tot uiting op de gedenkstenen. Hierop wordt de volledige genealogie vermeld, de ambten en waardigheden die hun voorouders hadden bekleed en de eigen namen. Het aanzien van de aristocraten berustte voornamelijk op hun rijkdom. Alle schrijvers uit die tijd benadrukken hoe belangrijk geld was in Carthago. Het geld wat werd verworven was grotendeels afkomstig uit de handel, maar ook legde de rijke burgerij beslag op de landbouwgrond, waar ze het plebs op lieten werken. Ambacht De kennis omtrent de Carthaagse arbeider is veelal gebaseerd op de archeologische vondsten, en niet zozeer op geschreven teksten. Het Carthaagse proletariaat is een typische stadsbevolking. Het omvat de zeelui, de arbeiders van de tuighuizen, de ambachtslieden, de beambten van de handelshuizen, de beroepssoldaten en de slaven. De Carthaagse nijverheid had niet de positie die je zou verwachten bij een handelsnatie met zo´n enorm afzetgebied. Carthaagse producten kwamen zelden verder dan de binnenlandse markt. Er zijn twee redenen aan te wijzen voor de middelmatigheid van de producten. Ten eerste is er het overdreven protectionisme van de staat en ten tweede: de afzetmarkt van Carthago bestond vooral uit barbaarse volkeren, die weinig oog hadden voor kwaliteit. Metaalbewerkers: Deze beroepsgroep metaalwerkers stond onder staatstoezicht, in dienst van de marine en landmacht. Ten tijde van oorlog was er volop werk voor de metaalarbeiders, ze stonden dan volledig in dienst van de staat. In vredestijd werkten veel metaalarbeiders voor eigen rekening, of onder een baas. Bij opgravingen zijn naast gereedschap de volgende nijverheidsproducten aan het licht gekomen: bijlen, hamers, allerlei wapens, messen, beitels, haken, schrappers en lepels. Maar ook werden toiletartikelen en sieraden gevonden. De metaalindustrie werd door de koopvaardijvloot van grondstoffen voorzien. Houtbewerkers: Houtbewerking was een grote bedrijfstak in Carthago. Hierin waren de Carthagers hun tijd ver vooruit. Spijkers waren in Carthago onbekend, maar toch wisten zij gebouwen te vervaardigen die andere volkeren niet eens mét spijkers wisten te bouwen. Bij het bouwen van de tempel van Salomo werden deze vakmensen ingeroepen. Veel van de balken die zij legden hielden meer dan 1000 jaar stand, zonder vervangen te hoeven worden. Maar hun belangrijkste taak was de bouw en het herstel van schepen. Zij waren daarin heer en meester en de Grieken gaven dan ook zonder aarzeling de superieure bekwaamheid van de Carthagers op dit gebied toe. Textielarbeiders: De textielnijverheid was een der voornaamste industrieën in Carthago. Zoals in vrijwel alle klassieke samenlevingen werd de dagelijkse kleding vrijwel geheel door de vrouwen thuis gemaakt. Inscripties vermelden evenwel ook beroepswevers, welke hun werkzaamheden uitvoerden in grote ateliers. De binnenlandse beplanting leverde een overvloed aan grondstoffen hiervoor geschikt. De Carthaagse kussens en geborduurde tapijten werden in de 5e eeuw tot in Griekenland verkocht. Pottenbakkers: De ceramische industrie was de nijverheid met het grootste afzetgebied. Talloze gebruiksartikelen werden gemaakt door pottenbakkers: van kruiken tot de kleinste fiolen voor parfums, alle vloeistoffen werden opgeslagen in ceramische producten. De Carthaagse pottenbakkers lijken, in tegenstelling tot de Grieken, zich vooral op de massaproductie te hebben gericht. De Carthagen waren een tamelijk oncreatief volk en als ze luxevazen nodig hadden dan importeerden ze die uit Griekenland. Het is er nooit van gekomen om hiervoor een eigen industrie te scheppen; de Carthagen waren altijd meer praktisch gericht. Glasblazers: Bekend stonden de Carthagers om hun glasindustrie, het was een van de weinige producten die ook daadwerkelijk geëxporteerd werd. Het Carthaagse glaswerk is in groten getale geëxporteerd naar de westelijke oevers van de Middellandse Zee, tot in Gallië toe. Dagelijks leven Multiculturele samenleving Kooplieden uit alle landen hadden toegang tot de haven en in de stad zelf woonden volkeren uit verscheidene gebieden. De Etrusken hadden zelfs een soort culturele uitwisseling met de Carthagers. Griekse beeldhouwers vestigden hun ateliers in Carthago en er woonde een grote groep Oost Aziaten in de stad. De Carthaagse samenleving werd dus door veel verschillende volken beïnvloed. De slaven in Carthago hadden geen gewelddadige haat voor hun meesters. Bij geen enkele revolutie hebben de slaven meegewerkt en zijn ze trouw gebleven. De opstandigheid kwam van het huurleger (wat bestond uit vroegere slaven en deserteurs) en de Libische boeren die onder een soort feodaal systeem hun arbeid verrichtten; ze moesten een deel van hun oogst afstaan, wat in oorlogstijd wel tot de helft kon oplopen. De boeren hebben verschillende malen geprobeerd een revolutie te ontketenen, zonder succes. De Libische boeren zouden uiteindelijk de ondergang betekenen voor Carthago. De conflicten ontstonden dus niet in de stad zelf maar door de verschillende economische taken voor verschillende groepen. Alle Carthagers profiteerden van de welvaart van de stad, ze stonden met zijn allen aan één kant. Mentaliteit De Punische religie stond bekend om het offeren van baby's. Hoewel dit tegenwoordig natuurlijk te gruwelijk voor woorden is, had een kind dat in Carthago geboren werd niet meer kans om verbrand te worden dan dat een kind in Rome of Griekenland ergens werd achtergelaten of overgeleverd werd aan dieren. Afgezien van deze ceremonie gingen de Carthagers niet wreder met hun kinderen om dan andere volkeren uit die tijd, denk aan de Grieken en de Romeinen. Vrouwen waren niet van elk onderwijs buitengesloten, al waren deze studies vaak de minder praktische. Toch konden vrouwen uit de aristocratie hoge functies bekleden. Carthago kende geen amusement zoals bijvoorbeeld de Grieken hun sportwedstrijden en toneelspelen hadden. Er moet weinig te beleven zijn geweest: verder dan godsdienstceremoniën kwam het nooit, wat het onkunstzinnige karakter van de Carthagers nog meer benadrukt. De doorsnee Puniër geloofde dat hij constant omringd was door talloze boze machten. Dit is ook de verklaring waarom de Puniërs als een ruig en zwartgallig volk werden gezien. Tot zelfs in het heden geloven de Tunesiërs hier nog in en gebruiken ze eeuwenoude tegenmaatregelen waarmee ze zich proberen te beschermen. De handel De kooplieden De kooplieden waren het belangrijkste en beroemdste deel van de Carthaagse samenleving, ze zochten hun fortuin ver van het vaderland. Het beleid van Carthago was erop gericht hun handelaren een monopolie-positie te geven op bepaalde markten door middel van geweld of diplomatie. Dit heeft zijn bijdrage geleverd aan het succes van de Carthaagse handel. De eenvoudige manier van handelvoeren, vergeleken met de Grieken, heeft Carthago geen windeieren gelegd. In Carthago kon men zeer goed zaken doen, mits er veel geld was. en dat was er. Het beeld van de Carthaagse handelaar is zeer verschillend. Er zijn schrijvers die ze beschrijven als de kinderontvoerder maar andere beschrijft de handelaar als een bijna heroïsche ontdekkingsreiziger. De waarheid lag waarschijnlijk ergens in het midden. Concurrentie Rond de 8e eeuw v. Chr. leken Carthago en Griekenland een stilzwijgend verbond te hebben. De Phoeniciërs gaven alle aanspraken op Italië op en de Grieken zich van het zuidelijk deel van Italië meester maakten. Nadat de Grieken door een economische coalitie van de Puniërs, de Perzen en de Etrusken omringd werden, kwam hun nijverheid tot grote bloei waardoor ze minder afhankelijk werden van het invoeren van producten en de export groeide. De Punische producten schoten tekort in vergelijking met de Griekse en ze verloren terrein in het Oostelijk deel van de Middellandse zee. Hierna volgde een economische recessie in Carthago. Door middel van vooral oorlog kwam Carthago weer uit deze recessie en bloeide weer op. Rond 350 v. Chr. sloot Carthago een verbond met Rome. Dit contract was relatief gunstig omdat Rome nog als een Etruskische stad werd beschouwd. De Etrusken waren een bondgenoten van Carthago. De Carthaagse handelaren vergrootten hun macht in Griekenland en op het Iberisch schiereiland. De Griekse invloed in de Oriënt nam af., gedeeltelijk ten gunste van Carthago, dat aldus haar oude positie herstelde. In het begin van de 3e v. Chr. lijfde Carthago Sicilië in maar verloor het al snel weer. Rome verpletterde het Carthaagse leger en hun vloot. Carthago bevond zich aan de rand van ineenstorting, maar werd gered door de militaire overwinning van de nieuwe militairen: ( opgeleid in de school van Alexander) Hamilcar, Hasdrubal en Hannibal. Hamilcar verovert binnen 10 jaar het grootste deel van Spanje, hierdoor kan Carthago snel haar schulden aan Rome afbetalen. Hannibal’s zegetocht, die start in Spanje en doorgaat tot diep in Italië, blijkt van korte duur te zijn. De Romeinen bezetten heel Spanje terwijl Hannibal in Italië zegeviert en als Hannibal uiteindelijk Italië ontvlucht, is er niet veel meer van Carthago over. De Carthaagse hulpbronnen zijn uitgeput door oorlogsuitgaven en hun macht is grotendeels verloren. Regeringsvorm De meeste tijd van zijn bestaan werd Carthago door een oligarchie geregeerd, bestaande uit de rijkste en belangrijkste families. Deze kozen, als er een crisisperiode was, meestal uit hun gelederen, iemand die meer bevoegdheden kreeg om de crisis te lijf te gaan. Het leek wel wat op het systeem dat Rome er op na hield hoewel de democratische beginselen die er in theorie waren er in de praktijk nooit veel te betekenen hadden. Godsdienst Carthago had zijn godsdienst, de baälsdienst, bekend uit de bijbel, met de hoofdgod Melkart meegenomen uit zijn moederstad Tyrus. Deze was berucht om de kinderoffers die, vaak in crisistijden, werden gebracht. Ook in Carthago waren deze praktijken gangbaar zoals de Romeinse schrijver Plutarchus en anderen berichtten. Later werd de (oorspronkelijk Noord-Afrikaanse) godin Tanit de belangrijkste god. Recente opgravingen in Tunesië waarbij veel urnen met verbrande kinderbeenderen werden gevonden uit 400-200 v. Chr. schijnen de Romeinse visie te bevestigen. Anderen menen dat de gruwelverhalen over Carthaagse kinderoffers gewoon Romeinse propaganda was en dat deze menselijke resten van normale crematies zijn. Punisch Punisch is de taal van Carthago en werd gesproken tot in de late Romeinse tijd in de Carthaagse koloniën en handelsposten in NoordAfrika, Spanje en speciaal in het gebied van het huidige Tunesië. Het was een dialect voortgekomen uit het Fenicisch van Tyrus, de oorspronkelijke moederstad van de Carthagers en was als semitische taal verwant aan het Hebreeuws en Arabisch. Het werd verdrongen door het Latijn als officiële spreektaal en deze taal maakte op zijn beurt, na de Islamisering van Noord-Afrika, weer plaats voor het Arabisch dat nog steeds de officiële taal van Tunesië is. Het Punisch was niet dood SAMENVATTING Het Punisch is na de verwoesting van Carthago binnen 200 jaar vervangen door het Latijn, zo luidt de gangbare stelling. Niet waar, constateert Robert Kerr na een analyse van laat-Punische inscripties. Het Punisch was een levende taal, waarschijnlijk tot de komst van de islam. Het Punisch is na de verwoesting van Carthago binnen 200 jaar vervangen door het Latijn, zo luidt de gangbare stelling. Niet waar, constateert Leids Semitist en vergelijkend taalkundige Robert Kerr na een analyse van laat-Punische inscripties. Het Punisch was een levende taal, waarschijnlijk tot de komst van de islam. Lepcis Magna was een Fenicische kolonie aan de kust van Noord-Afrika, in het huidige Libië. De stad was ongeveer zo groot als Rome, maar is na de Arabische veroveringen nooit meer bewoond geweest. De oude Romeinse stad is volledig opgegraven. ‘Een indrukwekkende ervaring’, vindt Robert Kerr. ‘Je kunt je voorstellen hoe Rome er vroeger uit moet hebben gezien.’ Robert Kerr onderzocht voor zijn promotie laat-Punische inscripties. Het Punisch is een noordwest-Semitische taal, net als het Bijbels Hebreeuws. De Feniciërs, of Puniërs, waren een handelsvolk, dat in de achtste eeuw voor Christus vanuit het huidige Libanon koloniën stichtte langs de noordkust van Afrika en in Zuid-Spanje. De bekendste daarvan is Carthago, de grote tegenspeler van Rome in het Middellandse Zeegebied, dat na de Derde Punische Oorlog in 146 voor Christus werd verwoest. Tripolitanië Kerr trok samen met zijn co-promotor Karel Jongeling door Libië om foto’s en tekeningen te maken van Punische inscripties. Vorige week promoveerde hij – cum laude – op een systematische analyse van de 69 laat-Punische inscripties die in Libië, vroeger Tripolitanië, zijn gevonden. De vroegste inscripties komen uit Lepcis Magna, en zijn gedateerd in de eerste en tweede eeuw na Christus. De latere inscripties, die de meerderheid vormen, komen uit het binnenland, uit het droge gebied vlak voor de echte woestijn, waar de Romeinen een cordon van verdedigbare boerderijen hadden neergezet. Deze inscripties stammen uit de derde en vierde eeuw, een paar misschien zelfs uit de vijfde. Geen Punisch? Voor de inscripties is het Latijnse alfabet gebruikt. Maar de taal, zo toonde Kerr als eerste systematisch aan, is Punisch. Lang is gedacht dat het Punisch al in de eerste twee eeuwen na de verwoesting van Carthago in 146 v. Chr. door het Latijn was vervangen. Dat is niet zo, stelt Kerr: ‘De taal van de inscripties is een typisch voorbeeld van een functionerende, noordwest-Semitische taal.’ Dat de taal van de inscripties geen Latijn was had men eerder ook wel gezien. Maar wat was het dan? De eerste tekst in Lepcis Magna werd door Italiaanse archeologen gevonden in de jaren twintig. In de taal van de inscripties zaten Semitische elementen, zagen Italiaanse geleerden. Maar Punisch kon het gezien de datering – ca. 130 AD – niet zijn, want toen werd er immers geen Punisch meer gesproken in Afrika, zoals classici beweerden? ‘Dan zal het wel Berber zijn’, was de conclusie. Na de Tweede Wereldoorlog vonden Britse onderzoekers meer teksten, die werden geïdentificeerd als Latino-Libisch; het schrift was Latijn, de taal moest wel Libisch zijn, een taal waar weinig over bekend is. Later, toen steeds meer Semitische woorden werden gevonden was het idee: het is Punisch, maar zwaar in verval. Kerr: ‘Sommige Berberologen en Afrikanisten wilden nog wel geloven dat arme pachters Punisch waren blijven spreken, maar de elite niet, die sprak Latijn. Maar de inscripties zijn bewijs uit de eerste hand dat het Punisch ook door de upper class aan de kust nog in de derde eeuw na Christus werd gesproken, zoals ook al blijkt uit de overlevering rond keizer Septimius Severus (rond 200 AD, red.), die uit Lepcis Magna kwam.’ Meerderheid Het genre teksten, de epigrafiek, was wel van de Romeinen overgenomen. In Noord-Afrika zijn 30.000 – 60.000 Latijnse inscripties gevonden. De niet-Romeinse bevolking imiteerde dit immens populaire en prestigieuze genre. De 69 Punische inscripties uit Tripolitanië, lijken in het niet te vallen bij de enorme hoeveelheid Latijnse inscripties uit Noord-Afrika. Kerr: ‘Maar in het pre-desert gebied van Tripolitanië waren de Punische inscripties juist veruit in de meerderheid. Daar zijn bijna geen Latijnse inscripties gevonden.’ Spot Kerr heeft de spelling en fonologie van de Punische inscripties vergeleken met die van het locale Latijn van Noord-Afrika. Hij ontdekte dat de spellingsconventies van de inscripties daaraan ontleend moeten zijn, en vermoedt dat de typisch Noord-Afrikaanse uitspraak van het Latijn, waar klassieke schrijvers altijd zo de spot mee dreven, en de uitspraak van het Punisch sterk op elkaar leken. In beide talen vielen onbeklemtoonde klinkers bijvoorbeeld weg. Kerr denkt dat zowel het Punisch als het Afrikaanse vulgair Latijn de tongval hebben overgenomen van een andere taal die in de regio gesproken werd, en die hij het Berbero-Libisch noemt. ‘Vergelijk het met de overeenkomst in uitspraak tussen het Afrikaans en het Zuid-Afrikaanse Engels, of tussen het Iers en het Engels dat in Ierland wordt gesproken. De taal is anders, maar de tongval is herkenbaar.’ Kerr bij een obeliskmausoleum tussen Bani Walid en Ghadames. Laatste benzinestation Wie waren die mensen die zo lang nog Punisch spraken? Volgens Kerr was het een gemengde bevolking, voortgekomen uit Punische mannen en inheemse, Libische vrouwen. ‘De Romeins bronnen spreken ook over zo’n mengvolk. De Punische mannen waren in het grensgebied neergezet door de Romeinen. Ze hadden in het leger gezeten, en werden nu ingezet om tegen een goede betaling de verdedigbare grensboerderijen bemannen. Ze hadden een grote vrijheid. In Romeinse bronnen stonden Punischtalige mensen erom bekend dat ze in droge gebieden succesvol landbouw konden bedrijven. Uit archeologische vondsten blijkt dat ze een ingewikkeld maar vrij succesvol systeem hadden om regenwater uit de wadi’s op te slaan om te gebruiken in droge tijden. Het was hun taak om de grenzen te verdedigen tegen plunderende bendes uit de Sahara. Tevens fungeerden ze als het “laatste benzinestation voor de woestijn”. Ze kregen extra inkomsten van karavanen, in ruil voor bescherming en bevoorrading.’ Ploegsporen Zolang dit systeem intact bleef werd er Punisch gesproken, aldus Kerr. ‘Het systeem van de verdedigbare boerderijen en het opslaan van water was fragiel en onderhoudsintensief, en heeft de invallen van Berberstammen vanaf de zesde, en de islamitische veroveringen in de zevende eeuw niet overleefd. Maar het hele gebied ligt nu nog bezaaid met de overblijfselen van deze boerderijen. De percelen, olijfboomgaarden, zelfs de ploegsporen zijn nog zichtbaar.’ Augustinus De conclusie dat het Punisch in de eerste vijf eeuwen na Christus een levende taal was past goed in het beeld dat de literaire bronnen oproepen. Latijnse auteurs refereerden bijvoorbeeld vaak aan Punische boeken. Punisch was ook de moedertaal van kerkvader Augustinus (354-430), meent Kerr. ‘Vaak wordt aangenomen dat Augustinus eigenlijk ‘Berbers’ bedoelde als hij het over Punisch had. Maar hij wist heel goed dat er verschil was tussen het Punisch en het Libico-Berber. Van het laatste wist hij dat het bestond, maar hij kende het niet. Augustinus herkende bijvoorbeeld ook Hebraïsmen in de oud-Latijnse Bijbelvertaling, doordat hij Punisch kende. Hij kende geen Hebreeuws.’ Leenwoorden Het onderzoek van Kerr heeft niet alleen het laat-Punisch op de kaart als een volwaardige noordwest-Semitische taal, het levert daarmee ook welkom vergelijkingsmateriaal voor de studie van andere talen uit die familie, zoals het Hebreeuws. Maar ook kan het helpen bij het thuisbrengen van Punische leenwoorden op Latijnse inscripties, en geeft het een inkijkje in de werking van het Romeinse Rijk in Noord-Afrika. Hannibal Kerr: ‘Er is lang gedacht dat het afgelopen was met de Punische cultuur toen Carthago was verwoest, en ‘Africa’ een provincie werd van het Romeinse Rijk. Maar in Tripolitanie kwam die cultuur toen eigenlijk pas tot bloei. Het gebied ging zijn eigen gang. Rome bemoeide zich er niet intensief mee, en met de Carthaagse invloed was het al afgelopen sinds de Tweede Punische Oorlog, toen de regio zich aan het gezag van Carthago had onttrokken. We zijn snel geneigd om te denken in een dichotomie Romeins-Carthaags. Maar echt niet iedereen in Noord-Afrika die Punisch sprak had posters aan de muur hangen van Hannibal als bevrijdingsheld.’ Dit artikel is verschenen in de nieuwsbrief van de Universiteit Leiden.