Samenvatting Deel 1 H3-4-5

advertisement
Hoofdstuk 3
Basisbegrippen in het objectief recht
1) Positief recht
Recht dat op een bepaalde tijd of bepaalde plaats geldt  vb Belgisch positief recht.
2) Gemeen recht versus bijzonder recht
A. Primaat van de bijzondere regel als uitzondering op de algemene regel
De bijzondere regel heeft steeds voorrang op de algemene regel (gemeen recht).
De bijzondere regel is dan een uitzondering op de algemene regel.
B. Afleiding van het bijzonder karakter van een rechtsregel
Niet steeds eenvoudig om uit te maken wat een algemene (generalis) en wat een
bijzondere (specialis) bepaling is. De specialis bevat alle constitutieve bestanddelen
van de generalis (basis-identiteitsvereiste), maar een van deze wordt omkleed in
een bijzondere of speciale vorm, of er wordt een extra bijzonder bestanddeel
toegevoegd (bijzondere differentiatievoorwaarde). Met de specialis heeft de
wetgever een volledige en exclusieve (straf)regeling willen invoeren.
Bijzonder recht wordt vaak aangekondigd met ‘in afwijking van’ of ‘behalve’.
C. Relatief karakter van de begrippen gemeen en bijzonder recht
Het algemeen of bijzonder karakter is relatief. Sommige regels zijn tegelijk algemeen
en bijzonder recht.
Bij het zoeken moet men eerst bij de meest bijzondere bepaling zoeken, en dan evt
overgaan naar de algemene bepaling.
Toepasselijkheid afwijkend consumentenrecht: zelfstudie
3) Aanvullend recht, gewoon dingend recht en dwingend recht van
openbare orde
A. Principe van de wilsautonomie
Men laat individuen in grote mate de vrijheid om hetzij eenzijdig, hetzij bij onderlinge
afspraak hun wederzijdse rechten en plichten te regelen  principe van de
wilsautonomie  het recht verleent een bindende kracht aan een eenzijdige wil of
aan onderlinge afspraken.
Het gaat hier over materies die vooral private belangen aanbelangen, en het
persoonlijk belang vd betrokkenen wordt als de beste waarborg beschouwd voor de
persoonlijke competitie vd individuen om adequate afspraken te maken. Bovendien
verlamt een maatschappij met onvoldoende ruimte voor autonomie de private
initiatieven.
B. Aanvullend recht
B.1. Aanvulling van de door de partijen gelaten leemtes
Betrokkenen verzuimen vaak hun onderlinge verhouding te regelen. De wetgever
stelt dan een modeloplossing voor die moet gelden bij stilzwijgen van de partners (vb
secundair huwelijksvermogensrecht). De aanvullende regel is datgene waarvan de
wetgever denkt dat het de vermoedelijke wil van de partijen is.
B.2. Verbindend karakter van aanvullende rechtsregels
Als geen partijregeling werd overeengekomen alvorens de toepassingsvoorwaarden
van de wet vervuld zijn, moet de suppletieve wet worden nageleefd.
C. Dwingend recht
C.1. Gewone dwingende wetten
C.1.1. Bescherming tegen de excessen van de wilsautonomie
De wilsautonomie moet begrensd worden om de zwakkere personen te
beschermen. Dit gebeurt door dwingende rechtsregels, die onvoorwaardelijk
binden.
C.1.2. Bescherming van drie categorieën personen
-
-
Personen die niet voldoende rijp, intelligent of bewust zijn (vb
minderjarigen of geesteszieken).
Personen die tot een zwakkere economische klasse behoren, en owv hun
economische afhankelijkheid beschermd worden tav een ander die machtiger
of deskundiger is dan henzelf (vb: werknemer tov werkgever)
De gewone mens, die beschermd wordt tegen het onbedachtzaam maken
van bepaalde juridisch bindende afspraken.
C.1.3. Beschermingstechnieken
Geheel of gedeeltelijk verbod om gevaarlijk geachtige handelingen te stellen, verbod
om bepaalde clausules op te nemen in contracten, vormvereisten,…
C.1.4. Bepaling van het aanvullend dan wel dwingend karakter van een regel
Soms is het duidelijk uit de rechtsregel zelf, of het dwingend karakter kan uit de norm
blijken door de formulering vh gevolg daarvan (door te bepalen of de regel al dan
niet buiten werking kan worden gesteld door te verzien in een partijregeling).
Ook een verbodsbepaling is in principe dwingend.
Het komt vaak voor dat de rechtsregel geen enkele precisering over het suppletief
karakter bevat. In dat geval moet de rechter bepalen wat het karakter vd regel is.
Publiek recht: het recht dat de organisatie vd staat en haar relatie met de burgers en
personen beheerst; dit raakt de openbare orde, en is meestal dwingend
Privaatrecht: dit recht regelt de privébelangen van de individuen, en de meeste
bepalingen hier zijn van aanvullend recht.
C.2. Wetten die de openbare orde en/of de goede zeden raken
C.2.1. Wetten die de openbare orde raken
C.2.1.1. Begrip ‘openbare orde’
Sommige dwingende bepalingen beogen de bescherming vd essentiële belangen
vd staat/gemeenschap, of (in privaatrecht) leggen de juridische grondslagen vast
waarop de economische of morele orde vd maatschappij rust.
Het verschil tussen een bepaling van dwingend recht en een regel van openbare
orde ligt dan ook in de aard vh belang dat wordt beschermd: (zuiver) private
belangen vs algemene belangen die het particuliere belang overstijgen.
Ook de bescherming van bepaalde (groepen van) personen kan van openbare orde
zijn. Dat is echter geen voldoende voorwaarde.
C.2.1.2. Aanwijzingen voor het openbare orde karakter van een rechtsregel
-
-
Als er sprake is van sanctionering met strafbepalingen, wijst dit erop dat
niet alleen de bescherming van private belangen, maar ook vh algemeen
belang beoogd wordt. Deze indicatie is op zichzelf echter niet beslissend.
Een niettigheidssanctie ten voordele van een welbepaalde partij wijst op de
afwezigheid van een openbare orde karakter.
Als de wetgever uitdrukkelijk verbiedt aan een bepaling te verzaken, gaat
het vaak om een regel van openbare orde.
C.2.1.3. Restrictieve interpretatie van het begrip ‘openbare ord’
Het feit dat een bepaalde materie in principe de openbare orde raakt, betekent niet
dat alle hieruit voortvloeiende rechten dat karakter hebben. Dit geldt ook voor
dwingend recht.
Bij twijfel over de aard van een regel moet men steeds opteren tegen de openbare
orde kwalificatie (op grond vh principe vd wilsautonomie)
C.2.1.4. Voorbeelden van rechtsregels van openbare orde
C.2.2. Wetten die de goede zeden raken
De rechtsorde komt tussenbeide waar een minimale norm, de goede zeden, wordt
overschreden.
C.3. Gewone dwingende wetten versus dwingende wetten van openbare orde
C.3.1. Verschil qua soorten verzoekers van relatieve en absolute nietigheid
De relatieve nietigheid (= gewoon dwingend) kan enkel worden ingeroepen door de
perso(o)n(en) waarvan het belang wordt beschermd; terwijl de absolute nietigheid
(= openbare orde) door iedere belanghebbende worden opgeroepen, ook door de
rechter (afwijking op het beschikkingsbeginsel, waarbij de rechter enkel argumenten
kan opwerpen die door de partijen in het geschil werden ingeroepen).
C.3.2. Verschil qua mogelijkheid tot afstand doen van een recht
Afstand doen vh recht mag niet verward worden met vervreemding of overdracht van
het recht.
-
-
Gewoon dwingend: de beneficiaris kan er niet aan verzaken zolang hij
bestemming moet genieten, maar eenmaal de rechten verworven zijn, kan
er meestal afstand van gedaan worden, omdat de reden vd bescherming dan
meestal vervalt (vb afstand vh recht op opzeggingsvergoeding eenmaal de
opzegging gegeven is, en hij niet meer in de afhankelijke positie zit).
Dwingend van openbare orde: in principe geen afstand mogelijk (ook
eenmaal verworven), want ze betreffen het maatschappelijk belang
(nuancering: verjaring + schadevergoeding; als het de openbare orde niet
meer raakt, zie boek).
Dadingsvatbaarheid: niet mogelijk bij openbare orde, wel bij gewoon dwingend,
eenmaal het recht is verworven.
Schema: zie boek.
C.4. Bescherming van de internationaal privaatrechtelijke openbare orde
Zie boek (snap er niet teveel van..)
Hoofdstuk 4
Indeling en inhoud van objectief recht
1) Indelingen van het recht
A. Soorten indelingen
A.1. Indeling naar het voorwerp van de regels
Bij deze indelingen worden vaak vragen gesteld  is een afzonderlijke rechtstak
hiervoor altijd noodzakelijk? De creatie van nieuwe rechtstakken leidt tot
particularisme, waarbij men soms nodeloos afwijkt vh gemeenrecht.
A.2. Indeling naar de functie van de regels
Afhankelijk van de mate waarin de regel het algemeen belang beoogt, maakt men
een onderscheid tussen privaat- en publiekrecht.
Andere indeling: onderscheid tussen nationaal recht en internationaal publiekrecht.
B. Belang van de indelingen
De indeling bakent de werkingssfeer vd beginselen af die slechts in één bepaalde
rechtssector toepasselijk zijn  privaatrecht: autonomiebeginsel (de burger mag
alles doen wat niet verboden is); publiekrecht: toegewezen karakter van elke
bevoegdheid.
Maar bepaalde begrippen worden in een rechtstak soms anders geïnterpreteerd
dan in een andere tak (vb ‘woonst’ in strafrecht vs burgerlijk recht).
2) Indeling tussen publiek-en privaatrecht
A. Criterium van het onderscheid
A.1. Klassiek onderscheid
Publiekrecht: onderlinge verhoudingen van de overheidsorganen + verhoudingen
van de overheidsorganen tot de burgers
Privaatrecht: verhoudingen tussen de burgers onderling
A.2. Bevraging van het klassieke onderscheid
A.2.1. Moeilijke classificatie van bepaalde rechtstakken
Het onderscheid is vaag. Vb: gerechtelijk privaatrecht  privaatrecht; want
sanctioneert de rechten van particulieren, maar ook publiek recht; want het regelt de
inrichting van een openbare dienst.
A.2.1. Vervaging van het onderscheid tussen private en publieke sfeer
Het overheidsoptreden deint uit tot alle sectoren vh maatschappelijk leven
(welvaartsstaat) + de overheid gaat ook meer als private persoon aan het
rechtsverkeer delnemen. Er is een wisselwerking tussen privaat- en publiekrecht.
De overheid komt tussen in een privaatrechtelijk domein en gebruikt nu ook een
aantal typisch privaatrechtelijke instrumenten (vb: overleg en contract met partijen).
Nu kunnen we zeggen dat het publiekrecht het algemeen belang dient, terwijl het in
het privaatrecht nu gaat om de verzoening van conflicterende private belangen. In
het publiekrecht sanctioneert de overheid zelf, bij het privaatrecht laat de overheid
het initiatief aan de benadeelde.
Het verschil blijft echter gradueel. Zo vindt het eigendomsrecht zowel in het
publiekrecht (algemeen belang is gebaat bij een goede regeling) als in het
privaatrecht (regelen vh eigendom vh individu) zijn bescherming.
Men kan dus niet strikt scheiden, maar men dient wel te onderscheiden.
B. Belang van het onderscheid
Privaatrecht  in principe suppletief recht
Publiekrecht  openbare orde; meer eenzijdig afgedwongen regels. De staat
beschikt hierbij over bijzondere voorrechten (vb: recht van de administratie om
eenzijdig uitvoerbare beslissingen te nemen (zonder uitvoerbare titel), cfr boete)
3) Verdere onderdelen van het publiekrecht
4) Verdere onderdelen van het privaatrecht
Publiekrecht
A. Grondwettelijk recht
A.1. Definitie
GwR  fundamentele regels betreffende de staatsvorm en de organen van de
staat + de grondrechten vd burgers.
A.2. Bronnen
- Grondwet van 7 februari 1831
- andere nationale en internationale wetgeving, algemene rechtsbeginselen en
zelfs gewoonrecht
B. Administratief recht
B.1. Definitie
Organisatie en de werking vd uitvoerende macht. Het omvat ook een deel van
het grondwettelijk, sociaal, proces- en belastingsrecht, dat men vh administratief
recht wil onderscheiden.
B.2. Bronnen
Geen typische rechtsbron: terug te vinden in talrijke wetten, verordeningen
(steeds nieuwe bevoegdheden voor administratieve overheden) en algemene
rechtsbeginselen.
C. Gerechtelijk recht (ook: procesrecht)
C.1. Definitie
C.1.1. Algemeen
Regelt de organisatie, de bevoegdheid en de werking vd rechterlijke functie
(‘eigenlijke rechtspraak’  beslechten van geschillen door een rechterlijke
instantie op grond van rechtsregels).
C.1.2. Onderdelen
- Gerechtelijk privaatrecht: privaatrechtelijke aard vd geschillen (doch
publiekrecht: het schrijft voor hoe een typische overheidsfunctie wordt
uitgeoefend)
- Strafvordering: het formele strafrecht (zie D.3.)
- Geschillen van bestuur: beslechten van geschillen tussen de burger en de
overheid of tussen de overheden onderling.
C.2. Bronnen
Het gerechtelijk wetboek + het wetboek van strafvordering. Administratief
procesrecht: te vinden in verspreide wetgeving.
D. Strafrecht
D.1. Strafrecht sensu lato
Bepaalt onder welke voorwaarden aan misdrijven strafrechtelijke sancties zijn
verbonden + schrijft voor op welke wijze die sancties opgelegd en uitgevoerd
moeten worden. Er is het materieel en het formeel strafrecht
D.2. Materieel strafrecht (ook: strafrecht sensu stricto)
Regels betreffende de tijdelijke, ruimtelijke en personele geldingssfeer vd
strafwetten + regels die bepalen wanneer gedragingen misdrijven (drie soorten
misdrijven: misdaden (zwaarst), wanbedrijven en overtredingen) zijn en met
welke sancties (niet alleen straffen, ook beveiligingsmaatregelen, vb plaatsing
van krankzinnigen, om de maatschappij te beschermen) ertegen gereageerd
wordt. Hoofdzakelijk in het Strafwetboek.
D.3. Formeel strafrecht (ook: strafprocesrecht)
Opsporing, vervolging, gerechtelijk onderzoek en de berechting vd misdrijven +
bevoegdheid en inrichting vd publiekrechtelijke instellingen die daarmee belast
zijn. Hoofdzakelijk in het Wetboek van Strafvordering.
E. Fiscaal recht
Regels betreffende het heffen en innen van belastingen (heffing zonder
aanwijsbare tegenprestatie, geheven door de overheid; de staat, de gewesten,
de gemeenschappen, de provincies en de gemeenten)  legaliteitsbeginsel
(enkel belasting op grond van wet; bescherming tegen uitvoerende macht) +
annaliteitsbeginsel (overheid moet elk jaar (‘eenjarigheid vd belastingen’)
instemming vh parlement vragen om belastingen te heffen).
Belastingen  onderscheiden van ‘retributies’ en ‘verhaalbelastingen’: dit zijn
betalingen van door de overheid geleverde diensten
Privaatrecht
A. Burgerlijk recht
A.1. Definitie
Geheel van rechtsnormen die de verhoudingen tussen de private personen
(burgers) in het algemeen regelen.
A.2. Inhoud
Voornaamste rechtsbron: Napoleontisch wetboek (1804)
A.2.1. Vermogensrecht
Bevat het zakenrecht (rechten die men als rechtssubject heeft op een bepaalde
zaak), verbintenissenrecht (algemene regels inzake de vermogensrechtelijke
rechtsplichten; ook het algemeen overeenkomstenrecht) en het bijzonder
contractenrecht (‘benoemde’ (koop, huur,…) of ‘onbenoemde’/‘gemengde’
(huurkoop, leasing,…) overeenkomsten)
A.2.2. Personen-en familierecht
Regels inherent aan de persoon en betreffende de familiale verhoudingen
tussen personen.
A.2.3. Familiaal vermogensrecht
Vermogensrechtelijke gevolgen vd familieband. Wordt opgesplitst in het
huwelijksvermogensrecht en in schenkingen, testamenten en erfrecht.
B. Handelsrecht
B.1. Definitie
Regels vh afwijkend privaatrecht; van toepassing op daden van koophandel (Art
2-3 W.KH.) en op de handelaars (Art 1 W.KH.  natuurlijke persoon: feitelijke
activiteit (winstoogmerk + beroepsmatig) is bepalend; rechtspersoon: statutair
doel (activiteit vd vennootschap  objectieve daden van koophandel 
handelaar) is bepalend; al dan niet aanwezigheid van winstoogmerk heeft geen
belang).
Subjectieve daden van koophandel: alle handelingen die de handelaar verricht,
tot hij het tegendeel bewijst.
Handelsrecht sensu lato: ook recht op intellectuele eigendom,
verzekeringsrecht, transportrecht, handelsovereenkomstenrecht en
vennootschapsrecht
B.2. Bronnen
Wetboek van Koophandel + specifieke materies in bijzondere wetgevingen
5) Gemengde rechtstakken
Ten gevolge van de steeds grotere inmenging van de overheid (verzorgingsstaat) 
takken die bezwaarlijk exclusief tot privaat-of publiekrecht kunnen gerekend worden.
A. Sociaal recht
A.1. Sociale zekerheidsrecht
Geheel van bepalingen op grond waarvan enerzijds aan de sociaal-verzekerden
(regelingen voor werknemers en daarnaast de ‘gewaarborgde regelingen’)
uitkeringen (vervangingsinkomens, uitkeringen tot dekking van bijzondere kosten en
prestatie in natura, bvb herscholing) worden verschaft wanneer er bij hen een
sociaal risico (gezondheidsrisico’s, demografische risico’s en economische risico’s)
gerealiseerd wordt, en anderzijds de voor financiering van deze uitkeringen vereiste
bijdrages worden geheven.
A.2. Arbeidsrecht
Betrekking op de individuele en collectieve verhoudingen tussen privé-werkgevers en
werknemers (die hun arbeid in ondergeschikt verband presteren).
B. Economisch recht
B.1. Handelsrecht
Betreft het juridisch statuut en de werking (bij de normale werking, maar ook bij de
beëindiging vd ondernemingsactiviteiten + de instrumenten waarover de
onderneming beschikt om haar doel te verwezenlijken) van de onderneming.
B.2. Economisch recht
Beïnvloeden de economische verhoudingen op de markt. Twee categorieën:
- Toegang tot de markt (vb: vestigingsrecht: bepaalde bekwaamheidsvereisten)
- Hoe de concurrentiestrijd dient te verlopen
- Regels mbt overheidsoptreden om de economische activiteit te steunen
6) Intern recht ten opzichte van internationaal en buitenlands recht
A. Intern, nationaal recht
A.1. Algemeen
Intern of nationaal recht  staat als hoogste gezagsinstantie en heeft van geen
enkel ander gezag bevelen te ontvangen. De staat heeft een principieel verbod tot
inmenging in de aangelegenheden van een ander land.
A.2. Internationaal privaatrecht (IPR)
A.2.1. Definitie
IPR omvat het geheel van rechtsregels mbt privé-betrekkingen die zich niet volledig
en uitsluitend binnen een enkele rechtsorde ontwikkelen. Drie luiken:
- internationale bevoegdheid vd Belgische rechters: IPR onderzoekt of een zaak
met internationale elementen in België kan worden behandeld (vb
echtscheiding tussen 2 Belgen die in het buitenland wonen  kan in België)
- toepasselijk recht: welk recht is toepasselijk op een bepaalde situatie met
internationale elementen ?  verwijzingsregels vh IPR wijzen het toepasselijk
recht aan (vb: Spaanse man wil kind erkennen  verwijzingsregel IPR: kijken
naar het land waarvan de man de nationaliteit heeft).
-
Erkenning + tenuitvoerlegging in België: wanneer een buitenlands vonnis of
arrest ook in België wordt erkend, wordt de vaststelling erin ook in België als
juridische waarheid beschouwd. In België gebeurt dit automatisch, tenzij er
een weigeringsgrond bestaat op basis vh Wb IPR.
Een buitenlands vonnis kan in België worden tenuitvoergelegd via de
exequaturprocedure.
IPR is onderdeel vh intern recht  de eigen rechtsorde beslist of op haar
grondgebied al dan niet buitenlands recht wordt toegepast.
IPR kan ook als onderdeel vh publiekrecht worden beschouwd  bepaalt aan welk
staatsgezag de betrokkenen in een concrete situatie onderworpen zijn.
A.2.2. Bronnen
 Wetboek van IPR
 EU: Verdrag van Rome
B. Internationaal recht
B.1. Internationaal publiek recht
B.1.1. Definitie
Regelt de rechtsbetrekingen tussen de staten en de andere tot het internationaal
rechtstverkeer toegelaten rechtssubjecten, alsook de structuur, de bevoegdheden en
het functioneren vd internationale organisaties.
B.1.2. Bronnen
Vooral de internationale gewoonten en de verdragen (zie deel 2, hfst 3, §1).
B.1.3. Inhoud
Betrekking op ontstaan, tenietgaan, grondgebied en aansprakelijkheid van staten;
statuut vd zeeën, poolgebieden en de ruimte; statuut van vreemdelingen,
vluchtelingen en diplomaten; regeling van internationale geschillen; economische
verhoudingen tussen staten en internationale en regionale organisaties.
B.2. Supranationaal recht
 soevereine staten richten een internationale instelling op, waaraan zij een deel
van hun soevereiniteit afstaan. Zo ontstaat een nieuwe soevereine ‘staat’ met een
eigen rechtsorde, die supranationaal (de staten zijn eraan ondergeschikt) wordt
genoemd. Het kan worden opgesplitst in oprichtings-en werkingsverdragen (primair
gemeenschapsrecht) en het recht dat door de organen van die gemeenschappen
zelf wordt uitgevaardigd (secundair gemeenschapsrecht).
Zie ook deel 2, hfst 3, §3.
Hoofdstuk 5
Gerechtelijke organisatie en rechtspraak
1) Inrichting van hoven en rechtbanken
Rechtbanken zijn rechtscolleges die zich bevinden op het niveau vd kantons en de
arrondissementen, waarin rechters zetelen die vonnissen uitspreken; hoven zijn de
andere rechtscolleges waarin raadsheren zetelen die arresten uitspreken.
A. Principes
A.1. Eenheid van de rechtspraak
De interpretatie en de toepassing vd wetgeving mag niet al teveel verschillen van
rechtsinstantie tot rechtsinstantie (coherentie). Daarom is de gerechtelijke
organisatie piramidaal opgebouwd.
A.2. Dubbele aanleg
Elk geschil kan in hoger beroep (behalve bij minder belangrijke geschillen, bvb voor
bepaalde geschillen van minder dan 1860 EUR in burgerlijke zaken) een tweede
keer volledig opnieuw behandeld worden door een andere rechtsinstantie. Een
derde aanleg is niet moeilijk: bij procedures in cassatie worden de geschillen
nooitvoor een derde keer volledig opnieuw behandeld.
A.3. Specialisatie van de rechtbanken
Elke rechtbank is bevoegd voor een bepaald domein vh recht  materiële
bevoegdheid. Voor een aantal domeinen bestaan eigen rechtbanken of eigen
afdelingen binnen eenzelfde rechtbank. Ook binnen die domeinen kan er nog een
onderverdeling zijn. De samenstelling vd rechtbank kan ook aangepast worden aan
de aard vd geschillen die ze moet beslechten.
A.4. Territoriale organisatie van de rechtbanken
Elke rechtbank is slechts bevoegd voor een bepaald grondgebied. Er zijn zes
niveaus:
- kantons: er zijn er 225 in België  vredegerecht voor burgerlijke en
handelszaken.
- Arrondissementen: 27 in België  politierechtbank, rechtbank van eerste
aanleg, de correctionele rechtbank, de rechtbank van koophandel en de
arrondissementsrechtbank
- Provincies: assisenhoven + arbeidshoven na interne opsplitsing in afdelingen
- Hoven van beroep + arbeidshoven  Belgisch grondgebied in 5 delen
- Hof van Cassatie  het hele Belgische grondgebied
- Europees Hof van Justitie + Europees Hof voor de Rechten van de Mens
B. Burgerlijke rechtscolleges: samenstelling en bevoegdheden
B.1. Vredegerecht
De vrederechter heeft een algemene bevoegdheid voor alle kleine burgerlijke of
handelsgeschillen, waarvan het bedrag niet hoger is dan 1860 EUR. Beroep voor
de burgerlijke rechtbank of rechtbank van koophandel is mogelijk, tenzij het bedrag
niet hoger is dan 1240 EUR. De vrederechter beslecht ook een aantal geschillen,
wat het bedrag vd vordering ook is:
- Familierechtelijke geschillen: geschillen betreffende onderhoudsuitkeringen, of
voorlopige maatregelen ingeval van feitelijke scheiding. De vrederechter
beslist ook over de plaatsing van geesteszieken.
- Onroerende goederen: huurgeschillen, geschillen tussen mede-eigenaars, en
geschillen mbt erfdienstbaarheden
B.2. Rechtbank van eerste aanleg
Drie afdelingen: correctionele, burgerlijke en jeugdrechtbank. Zij hebben elk een
eigen specialisatie. De rechtbank bestaat uit een voorzitter, een/meer
ondervoorzitters en meerdere rechters. De voorzitter heeft een aantal
rechtssprekende bevoegdheden (zie verder) en is belast met de materiële
organisatie vd rechtbank.
B.2.1. Burgerlijke rechtbank
 een of meer kamers van een of drie rechters. In bepaalde gevallen (hoger beroep
tegen vrederechter of tuchtzaken) zijn drie rechters verplicht. Deze rechtbank neemt
kennis van alle burgerlijke geschillen met uitzondering vd handelsrechtelijke
(rechtbank v koophandel) of sociaalrechtelijke (arbeidsrechtbank) geschillen waarbij
de waarde vd vordering boven de 1860 EUR ligt. Ze is ook belast voor een aantal
bijzondere geschillen, zoals persoonsrecht, vermogensrecht, onteigening,… Als het
bedrag vd vordering 1860 EUR niet overschrijdt (beroep tegen vrederechter), is geen
hoger beroep mogelijk. De voorzitter is bevoegd om in kort geding een uitspraak bij
voorraad te doen in spoedeisende gevallen.
De beslagrechter is belast met geschillen betreffende beslagen en middelen van
tenuitvoerlegging.
B.2.2. Correctionele rechtbank
 afdeling voor strafzaken. Bestaat uit meerdere kamers van één of drie rechters
die oordelen over wanbedrijven. Ze behandelt ook het hoger beroep tegen
vonnissen vd politierechter.
B.2.3. Jeugdrechtbank
Bevoegdheden  jeugdbeschermingswet van 8 april 1965
B.3. Rechtbank van koophandel
Bestaat uit beroepsmagistraten (rechters in de rechtbank v koophandel) en
lekenrechters (rechters in handelszaken), die worden gekozen uit het bedrijfsleven.
Die worden benoemd door de Koning (op voordracht vd ministers van
justitie/economische zaken/middenstand), en kunnen zich spontaan kandidaat stellen
of worden voorgedragen door representatieve beroepsorganisaties.
De rechtbank van koophandel heeft een voorzitter, een of meer ondervoorzitters en
een of meer rechters; allemaal beroepsmagistraten. De kamers worden uit drie
rechters samengesteld: voorgezeten door een beroepsrechter, bijgestaan door twee
handelsrechters als bijzitter.
De voorzitter heeft eigen jurisdictionele bevoegdheden en is belast met de materiële
organisatie van de rechtbank.
Bevoegdheid  drie criteria:
- hoedanigheid van de partijen: geschillen tussen handelaars
- aard vd betwisting: om geschillen die de wet als daden van koophandel
aanmerkt
- bedrag vd vordering moet hoger dan 1860 EUR zijn (zoniet: vrederechter)
Ze is ook bevoegd voor bepaalde geschillen, ook al is geen vd partijen handelaar:
geschillen inzake faillissement, wisselbrieven en handelsvennootschappen. De
rechtbank behandelt ook het beroep tegen vonnissen vd vrederechter (vordering
>1240 EUR). Deze vonnissen zijn hierna niet meer opnieuw vatbaar voor beroep.
De voorzitter heeft een aantal eigen bevoegdheden: kort geding, geschillen over
handelspraktijken, oneerlijke mededinging en bescherming vd verbruikters.
B.4. Arbeidsrechtbank
Bestaat uit beroepsrechters (rechters in de arbeidsrechtbank; voorzitter,
ondervoorzitter en de rechters die een kamer voorzitten) en lekenrechters (rechters
in sociale zaken; gekozen uit het bedrijfsleven; bevoegd voor geschillen over
individuele arbeidsbetrekkingen, maar ook voor betwistingen betreffende de sociale
zekerheid, oa arbeidsongevallen en beroepsziekten).
Er zijn verschillende kamers, dus steeds voorgezeten door een beroepsrechter,
bijgestaan door ten minste twee lekenrechters (doorgaans één rechter benoemd
namens de werkgever, de andere namens de werknemer).
B.5. Arrondissementsrechtbank
 bevoegdheidsconflicten tussen de verschillende rechtscolleges, bestaat uit de
voorzitters vd rechtbank van eerste aanleg, van koophandel en vd arbeidsrechtbank.
B.6. Hof van Beroep
Drie soorten kamers: voor burgerlijke zaken, voor correctionele zaken en
jeugdkamers. Ze behandelen de hogere beroepen tegen de vonnissen vd
rechtbanken van eerste aanleg en de rechtbanken van koophandel, zolang het
bedrag vd vordering hoger dan 1860 EUR (lager: beroep reeds door rechtbanken
van eerste aanleg en rechtbanken van koophandel) is. Zij zullen het vonnis
bevestigen of hervormen.
Het hof van beroep bestaat uit een voorzitter, kamervoorzitters en raadsheren (géén
raadsheren in handelszaken = lekenrechters; zoals bij rechtbank van koophandel).
De kamers zijn doorgaans samengesteld uit een voorzitter en twee raadsheren, maar
om de gerechtelijke achterstand te verminderen, laat men nu een alleen zetelend
rechter toe).
B.7. Arbeidshof
Nemen kennis vd hogere beroepen tegen de vonnissen vd arbeidsrechtbank. Ze zijn
samengesteld uit beroepsmagistraten (eerste voorzitter, kamervoorzitters en
raadsheren in het arbeidshof) en lekenrechters (raadsheren in sociale zaken).
Bestaat uit kamers die zitting houden met een raadsheer in het arbeidshof (+
voorzitter) en twee tot vier raadsheren in sociale zaken.
B.8. Hof van Cassatie
Opgericht om eenvormige interpretatie vd wet te verzekeren. Het beoordeelt enkel
de wettigheid vd bestreden beslissing, en doet geen onderzoek of uitspraak over de
feiten.
Samengesteld uit een eerste voorzitter, een voorzitter en dertig raadsheren. Het
bestaat uit drie kamers (voor burgerlijke en handelszaken; voor strafrechterlijke
zaken; en tot zaken die tot de bevoegdheid vd arbeidsrechtbank behoren). Elke
kamer is opgesplitst in een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling. Er is een
parket-generaal, dat in alle zaken advies moet uitbrengen.
C. Administratieve rechtbanken
In het kader vd uitvoerende macht zijn er administratieve rechtscolleges 
onlogisch mbt driemachtenleer. Men verantwoordt dit door te stellen dat een aantal
reglementeringen die vd uitvoerende macht uitgaan, zo technisch zijn, dat ze beter
aan speciaal door de administratie opgerichte rechtscolleges worden toevertrouwd.
Nochtans is het bestaan van een onafhankelijke rechterlijke macht in een rechtsstaat
essentieel. Het vinden van een gepast evenwicht tussen uitvoerende en rechterlijke
macht is bijzonder delicaat.
(tekst met kleine alinea: lectuur voor het slapengaan)
2) Beginselen van de burgerlijke rechtspleging
A. Lijdelijkheid van de rechter en beschikkingsbeginsel van de partijen
 beschikkingsbeginsel: de partijen nemen het initiatief tot aanhangig maken van
een zaak voor de rechter, en mogen in grote mate zelf beslissen over het geding (zie
boek). De rechter kijkt lijdelijk of vrij passief toe, maar heeft wel de leiding vh geding,
zal waken over de naleving vd procedurele regels, en kan, bij de bewijsvoering,
onderzoeksmaatregelen bevelen. Het zijn echter de partijen die die maatregel
moeten uitvoeren.
Deze passieve rol is een vd oorzaken vd gerechtelijke achterstand, want de rechter is
afhankelijk vh initiatief vd eiser of de verweerder. Hij kan niet zelf de rechtsdag
bepalen of maatregelen tegen de traagheid vd partijen nemen.
B. Schriftelijk en mondeling karakter van de procedure
-
Het geding wordt ingeleid bij een akte (schriftelijk)
Ook de argumentatie gebeurt schriftelijk, via conclusies (zie verder)
De debatten zijn dan weer mondeling, tenzij de partijen er met wederzijds
goedvinden anders over beslissen (de mondelinge fase valt weg, zie verder).
C. Verschillende stadia van rechtspleging
C.1. Inleiden van de procedure
C.1.1. Dagvaardig van de verweerder door de eiser
Drie manieren:
- De eiser moet de verweerder dagvaarden; dat gebeurt via een dagvaarding:
oproeping met het voorwerp en de middelen vd eis, wordt door de
gerechtsdeurwaar aan de verweerder, die tekent voor ontvangst, overhandigd.
- Goedkopere manier: door de griffie vd bevoegde rechtbank een
verzoekschrift laten sturen.
- De partijen nemen samen het initiatief om hun betwisting aan de rechter voor
te leggen  verschijnen vrijwillig voor de rechtbank.
C.1.2. Inschrijving op de algemene rol van de rechtbank
Algemene rol = register van alle zaken die bij een rechtbank aanhangig zijn gemaakt.
Om de zaak op de rol in te schrijven zal een bepaald rolrecht bepaald moeten
worden. Een zaak op de algemene rol kan worden doorgehaald (= het geding
vervalt) als de partijen daarmee akkoord gaan; of bij zaken die sinds meer dan drie
jaar op de rol staan waarvan de debatten niet zijn geopend of niet meer werden
voortgezet, tenzij gevraagd wordt ze op de rol te houden.
C.2. Proces
C.2.1. Verschijning op de inleidingszitting
-
eenvoudig geschil: rechter doet een onmiddellijke uitspraak en wijst zijn
vonnis in de volgende weken
complexe zaken: de zaak wordt opnieuw naar de algemene rol of naar een
gespecialiseerde kamer verzonden.
C.2.2. Onderzoek van de zaak
Complexe zaken  onderzoeksmaatregelen om de aanspraken te staven alvorens
de rechter een uitspraak kan doen. De partijen moeten de door de rechter bevolen
onderzoeksmaatregelen uitvoeren of aan een deskundige vragen om de zaak te
onderzoeken. Er zijn verschillende soorten maatregelen: overlegging van stukken,
plaatsopneming door de rechter, getuigenverhoor, deskundigenonderzoek,…
Elke partij moet aan de tegenpartij de stukken laten zien die ze wenst te gebruiken
(kopie).
C.2.3. Conclusies
De partijen lichten hierin hun aanspraken toe, net als de feitelijke en wettelijke
argumenten (middelen). De verweerder moet als eerste besluiten opstellen, waarop
de eiser dan antwoordt (termijn: elk één maand). Daarna heeft de verweerder nog
vijftien dagen voor een tweede besluit. De termijnen worden vaak overschreden (de
rechter mag niet ambtshalve verplichten te concluderen: pas als één van de partijen
hierom verzoekt kan de rechter de tegenpartij die nalaat conclusies neer te leggen
sanctioneren: hij zal niet meer reageren op conclusies die naderhand worden
ingediend), of er worden nog meerdere besluiten opgesteld.
C.2.4. Debatten en pleidooien
Na de conclusies, legt men een datum voor een openbare terechtzitting vast. De
partijen zetten hun argumenten mondeling (tenzij anders overeengekomen) uiteen.
Na de pleidooien sluit de rechter de debatten en neemt de zaak in bereid (hij kan nu
een vonnis vellen). Indien van deze fase wordt afgezien, worden de conclusies en
stukken aan de rechter overhandigd; hij kan de partijen vragen om bepaalde punten
uit hun conclusies te verduidelijken alvorens hij een beslissing neemt.
C.2.5. Vonnis
 altijd in openbare zitting, binnen een maand na het sluiten vd debatten. Indien
die termijn overschreden wordt, moet de oorzaak van vertraging vermeld worden. Als
de rechter langer dan zes maand verzuimt een beslissing te nemen, kan de zaak
door het Hof van Cassatie naar een andere rechter worden verwezen.
De rechter doet een uitspraak over de ontvankelijkheid (zijn de voorwaarden om
een vordering in te stellen vervuld ?  indien onontvankelijk, wordt de vordering
meteen afgewezen) en de gegrondheid (indien gegrond  eiser wint). De rechter
moet zijn beslissing motiveren door te antwoorden op de argumenten vd partijen en
door de feitelijke en wettelijke elementen waarop zijn uitspraak steunt aan te geven.
C.2.6. Betekening
Beslissing laten uitvoeren  laten betekenen aan de in het ongelijk gestelde partij:
een gerechtsdeurwaarder stuurt een uitgifte vh vonnis naar de andere partij; zo is
men zeker dat de veroordeelde partij kennis heeft vd partij. Vanaf dan heeft de in het
ongelijk gestelde partij één maand om hoger beroep aan te tekenen. Als dat niet
gebeurt wordt het vonnis definitief en kan de winnende partij overgaan tot de
tenuitvoerlegging. De partij die heeft gewonnen moet beslissen om de uitspraak al
dan niet te laten betekenen en eventueel ten uitvoer te leggen
(beschikkingsbeginsel). Dit is een recht, en geen plicht.
C.3. Rechtsmiddelen
Om een nieuwe beslissing te verkrijgen in een geschil waarin al uitspraak is gedaan:
- gewone rechtsmiddelen (hoger beroep, verzet)
- buitengewone rechtsmiddelen (cassatie)
C.3.1. Verzet
Rechtsmiddel voor de partij die verstek gaf (niet aanwezig was) voor het proces 
de zaak wordt volledig opnieuw behandeld, door dezelfde rechtbank. Dit is mogelijk
voor alle zaken, maar slechts één keer toegestaan.
C.3.2. Hoger beroep
Alle beslissingen in eerste aanleg zijn vatbaar voor hoger beroep, behalve als het
bedrag vd vordering <1240 EUR (enkel vrederechter) of <1860 EUR (rechtbank van
eerste aanleg / rechtbank van koophandel reeds als “hoger beroep”).
Het wordt ingeleid door een dagvaarding of verzoekschrift. Alle regels vh verloop vd
procedure in eerste aanleg, zijn ook op hoger beroep van toepassing.
Ook hoger beroep is slechts een keer mogelijk.
Vanaf de betekening begint een termijn van drie maanden om evt in cassatie te
gaan.
Indien een partij misbruik (tergend en roekeloos hoger beroep) maakt vh recht om
hoger beroep in te stellen, kan die partij tot schadevergoeding worden veroordeeld.
C.3.3. Voorziening bij het hof van cassatie
Het Hof van Cassatie gaat na of de beslissing niet werd genomen met overtreding
van een wettelijke bepaling, een verkeerde interpretatie vd wet of een schending van
een substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvereiste. Het
behandelt de zaak niet volledig opnieuw.
Voorziening in cassatie wordt ingediend bij verzoekschrift. De procedure verloopt
volledig schriftelijk en leidt tot:
- Afwijzing: de genomen beslissing heeft de wet niet geschonden  definitief
en niet meer vatbaar voor enig rechtsmiddel
- Cassatie: de aangevochten beslissing wordt vernietigd  zaak wordt
verwezen naar een rechtsbank in de hoogste feitelijke aanleg van dezelfde
rang als die die de bestreden beslissing heeft genomen, en die behandelt de
zaak volledig opnieuw.
Hiertegen kan men nogmaals in cassatie gaan, maar als dit op dezelfde
gronden als het eerste cassatieberoep steunt, zal de rechter die een derde
keer uitspraak moet doen, gebonden zijn door het arrest van cassatie (?).
C.4. Tenuitvoerlegging
Burgerlijke zaken  meestal betaling van een geldsom (maar niet altijd, ook bvb
hoederecht of verdeling van gemeenschappelijke goederen bij echtscheidingen;
verbod om iets te doen; of een verplichting om iets ongedaan te maken). De partijen
moeten beroep doen op een gerechtsdeurwaarder of notaris, die tot (gedwongen)
tenuitvoerlegging zal overgaan als de veroordeelde partij nalaat de verschuldigde
geldsom te betalen. Als het vonnis uitvoerbaar is, beveelt de gerechtsdeurwaarder
om te betalen. Indien de betaling dan nog niet gebeurt, neemt de deurwaarder
goederen vd verweerder in beslag. Vervolgens kunnen de goederen op een
bepaalde dag openbaar verkocht worden: de opbrengst ervan is (na aftrek vd kosten)
voor de uitvoerende partij tot beloop van haar schuldvordering. Deze procedure kan
op elk moment stilgelegd worden wanneer de schuldenaar vrijwillig betaalt.
Er zijn drie soorten van gedwongen tenuitvoerlegging, afhankelijk vh voorwerp
waarop beslag wordt uitgeoefend: roerend beslag (roerende goederen, verkocht
door deurwaarder), beslag onder derden (bedragen en zaken die een derde
verschuldigd is aan de beslagene, bvb loon) en onroerend beslag (onroerende
goederen, verkocht door notaris).
In praktijk wordt met de meeste schuldenaars een afbetalingsplan overeengekomen
voor het effectief tot een openbare verkoop komt.
Download