Beschrijving van Griekenland

advertisement
Beschrijving van Griekenland
Pausanias
Beschrijving van Griekenland
Gids van toen voor
de toerist van nu
Vertaald door Peter Burgersdijk
Met een voorwoord van Fik Meijer
Athenaeum—Polak & Van Gennep
Amsterdam 2011
Oorspronkelijke titel Ellados Periègèsis
Vertaling © 2011 Peter Burgersdijk /
Athenaeum—Polak & Van Gennep,
Singel 262, 1016 ac Amsterdam
Omslag Brigitte Slangen
Omslagbeeld © Labrys Reizen
Binnenwerk Hannie Pijnappels
Kaarten © Hannie Pijnappels
Illustraties © Livius
isbn 978 90 253 6737 4 / nur 683
www.uitgeverijathenaeum.nl
Inhoud
Met Pausanias op reis
Inleiding
7
13
Boek i, Attika
Boek ii, Korinthe
Boek iii, Lakonië
Boek iv, Messenië
Boek v, Elis i
Boek vi, Elis ii
Boek vii, Archaia
Boek viii, Arkadië
Boek ix, Boiotië
Boek x, Phokis
31
77
121
147
165
203
225
239
279
313
Noten
Verantwoording
Beknopte bibliografie
Kaarten
Index van plaatsen
343
354
356
357
363
Met Pausanias op reis
De Poolse journalist en reisschrijver Ryszard Kapuscinski (1932-2007)
was een groot bewonderaar van de Griekse geschiedschrijver Herodotos. Hij kreeg geen genoeg van de spannende verhalen van de ‘vader
van de geschiedenis’, die in de vijfde eeuw v.Chr. de Perzische Oorlogen heeft beschreven in een imposant werk, bestaande uit maar liefst
negen boeken: de Historiën. Kapuscinski vond Herodotos vooral interessant omdat die zich niet tevreden stelde met een kaal verslag van de
oorlogsgebeurtenissen, maar ook de achtergronden van de conflicten
én de gewoonten en zeden van de volkeren die in de oorlogen een rol
speelden belichtte. Om alles waarover hij schreef te onderzoeken reisde
Herodotos door de toenmaals bekende wereld. Hij bezocht de piramiden van Egypte en de bronnen van de Nijl, keek zijn ogen uit in de
mysterieuze wereld van Arabië, trok door de ontoegankelijke Sahara,
vergaapte zich aan de koninklijke paleizen in Persepolis, maar zag ook
de ruwe steppen van Zuid-Rusland. Hij schreef over al die plaatsen op
een manier die respect afdwingt: zijn aantekeningen over de meest
buitenissige gewoonten worden met een positieve ondertoon gepresenteerd, met verbazing en verwondering, nooit vanuit een negatieve
vooringenomenheid.
Natuurlijk kun je kritiek hebben op de manier waarop Herodotos
ongeloofwaardige verhalen als waar gebeurd presenteert, maar je moet
daarbij wel beseffen dat hij zich niet kon baseren op het werk of de
werkwijze van voorgangers. Hij heeft de geschiedschrijving zelf moeten uitvinden, als een pionier die geheel alleen moest bepalen wat de
moeite van het vermelden waard was en wat niet. Hij deed verslag van
zijn belevenissen in een begrijpelijke taal die niet alleen in zijn eigen tijd
maar ook daarna velen heeft aangesproken. Niemand kan om de constatering heen dat Herodotos aan de basis staat van de reisliteratuur en
dat zijn invloed tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Zijn methode
van waarneming, van hoor en wederhoor, van gesprekken met de lokale
bevolking, priesters en paleismedewerkers mag niet altijd serieus geno7
men zijn door geleerden die vinden dat ieder feit geverifieerd moet
worden, hij heeft er wel waardering mee geoogst van mensen die zijn
‘impressionistische’ benadering kunnen billijken.
Kapuscinski heeft in zijn boek Reizen met Herodotos omstandig
uitgelegd wat hem zo aanspreekt in het werk van de ‘vader van de geschiedenis’. Vooral zijn nieuwsgierigheid en verwondering konden
hem bekoren. Hij voelde zich aan hem verwant en noemde hem zelfs
een persoonlijke vriend. Op de vele lange reizen die Kapuscinski door
Azië en Afrika heeft gemaakt, had hij Herodotos’ Historiën altijd binnen handbereik. Onder moeilijke omstandigheden bood de tekst hem
troost en op rustige momenten moest hij soms onbedaarlijk lachen om
Herodotos’ humor. Voor de wereldreiziger Kapuscinski was het niet
belangrijk of alle feiten controleerbaar waren, hij zag hem als een
inspirator die had toegegeven aan zijn verlangen de wijde wereld in
te trekken en zijn landgenoten verslag te doen van alles wat in zijn
ogen interessant was.
Als Kapuscinski Herodotos’ geschiedverhaal had willen gebruiken
als reisgids met informatie over de plekken waar hij geruime tijd heeft
vertoefd, zou hij minder enthousiast zijn geweest. Wie in Herodotos’
voetspoor door Griekenland en het Nabije Oosten reist, vindt in diens
werk weinig aanknopingspunten. In de tekst word je niet goed geïnformeerd over architectonische en (kunst)historische details. Dat was
ook niet Herodotos’ doel. Hij schreef niet voor toeristen. Mensen reisden in zijn tijd nog niet voor hun plezier, maar omdat ze een doel hadden. Ze wilden een orakel bezoeken, genezing vinden bij een van de heiligdommen van Asklepios of een grote sportwedstrijd bijwonen.
Toen Pausanias in de tweede eeuw van onze jaartelling zijn Rondleiding
door Griekenland schreef was de situatie totaal anders. Met de verovering van grote delen van de mediterrane wereld vanaf de tweede eeuw
v.Chr. hadden de Romeinse legioenen de weg vrij gemaakt voor ‘toeristen’ om met eigen ogen te kunnen gaan zien wat de verslagen volkeren ooit hadden gepresteerd. Aanvankelijk reisden gefortuneerde
Romeinen vooral naar Griekenland, later stonden ook Klein-Azië,
Syrië, Libanon en Egypte op het programma. Een betrouwbare handleiding ontbrak echter, ze moesten zich behelpen met vage aanwijzingen en met de verhalen die ze ter plekke te horen kregen. Met de toe8
name van het aantal toeristen groeide ook de vraag naar reisgidsen.
Reislustigen hadden immers geen behoefte aan schrijvers als Herodotos, maar aan auteurs die hen uitvoerig informeerden over de
bezienswaardigheden. De bekendste van de schrijvers die aan hun
wensen tegemoet kwamen was Pausanias, een Griek uit het gehelleniseerde oosten. Hij leefde in de tweede eeuw n.Chr., toen de keizers
in Rome een grote belangstelling aan de dag legden voor alles wat
Grieks was. Vooral Hadrianus, keizer van 118 tot 137, heeft sterk bijgedragen aan de Griekse ‘renaissance’. De stimulans die van hem uitging was zo groot dat er van een doorbraak van het toerisme gesproken kan worden. Velen boekten passage op een van de grote
vrachtschepen en voeren naar Griekenland en Klein-Azië.
Pausanias’ reisboek sloeg aan omdat toeristen zich nu vóór vertrek
naar Griekenland konden inlezen en voorbereiden op wat ze daar te
zien zouden krijgen. Anders dan Herodotos wijdt Pausanias uitvoerig
uit over de bezienswaardigheden, zodat zijn lezers direct in de gelegenheid waren (en zijn) om van ieder bijzonder bouwwerk de mythologische en historische context te achterhalen.
Het is zelfs bij benadering niet te zeggen hoeveel toeristen met Pausanias in de hand ooit de roemrijke plekken uit de Griekse geschiedenis hebben bezocht. Zij die de moeite hebben genomen zich van tevoren in te lezen zullen er hun voordeel mee hebben gedaan, want
Pausanias biedt veel informatie. Ik heb dat vele malen ervaren sinds ik
als reisleider toeristen in Griekenland begon rond te leiden. Zoals
Kapuscinski de tekst van Herodotos altijd binnen handbereik had, zo
heb ik op mijn reizen altijd Pausanias bij me. Natuurlijk, je kunt een
moderne reisgids nemen waarin de belangrijkste gegevens keurig worden opgesomd, maar je mist dan de historische en mythologische achtergronden en de persoonlijk getinte beschrijvingen van Pausanias,
die de kunstwerken vaak nog in hun volle, oorspronkelijke en goeddeels
onaangetaste schoonheid aanschouwde en daar uitgebreid verslag van
deed.
Ieder jaar weer tijdens een nieuwe ‘grand tour’ door Griekenland
ervaar ik de zeggingskracht van Pausanias’ woorden. Of ik nu in
Athene, Delphi, Olympia, Sparta, Mykene of Korinthe sta, overal citeer
ik uit Pausanias’ werk. Tot nu toe had ik altijd een Engelse vertaling bij
me, nu kan ik voorlezen uit de nieuwe vertaling van Peter Burgersdijk.
9
De volgende keer dat ik bij Kaap Sounion ben, zal ik de openingszin
van Pausanias voorlezen: ‘Op het Griekse vasteland, tegenover de
eilanden der Kykladen en de Aigeïsche Zee, steekt Kaap Sounion vanaf
het Attische land in zee.’
Ik verlaat mij volledig op Pausanias en citeer hem voortdurend
wanneer we een opvallend monument bezoeken. Dankzij hem zijn de
ruïnes van de Atheense agora voor veel van mijn reisgenoten hun
geheimzinnigheid kwijtgeraakt en zijn ze voor hen tot leven gekomen.
Ik hoef zijn tekst over het Bouleuterion, het gebouw waar de vijfhonderd raadsleden vergaderden, de mysterieuze Tholos, waar de prytanen offerden, of de bontgekleurde Stoa maar uit te spreken of de ruïnes krijgen een gezicht en een verhaal. Pausanias leidt ons als het ware
door de stad. Als je op de akropolis zijn woorden over de hooggelegen
burcht leest, word je vanzelf alerter door zijn aanstekelijke enthousiasme. Hij neemt de monumenten uitgebreid onder de loep en vertelt
allerlei architectonische, mythologische en historische details van de
Propylaeën, het Parthenon en het Erechtheion. Als hij bij de tempel van
Nikè is beland, vanwaar hij een goed zicht had over de zee, beschrijft
hij de wanhoop van de mythologische koning Aigeus, de vader van
Theseus, die was uitgevaren om de bloeddorstige stier van de Kretenzische koning Minos te bestrijden. Na zijn overwinning op de Minotauros was Theseus vergeten de zwarte zeilen waarmee hij was uitgevaren te vervangen door witte (het afgesproken teken van zijn victorie),
vanwege het verlies van zijn geliefde Ariadne, dat hem veel pijn deed.
Toen Aigeus het schip met zwarte zeilen zag naderen, meende hij dat
zijn zoon dood was en stortte zich in de zee, die voortaan zijn naam zou
dragen.
Door zijn gevarieerde informatie vol wonderlijke anekdotes en
bloemrijke beschrijvingen van verdwenen beelden en gebouwen brengt
Pausanias het oude Griekenland dichterbij. Waar je ook bent, onze
reisauteur weet samenhang aan te brengen. Zijn berichtgeving over
Olympia en de Olympische Spelen is daarvan een fraai voorbeeld. Hij
schetst een duidelijk beeld van het grote complex en van het daar gehouden Griekse sportfestival. Je ziet de wedstrijden zich voor je ogen afspelen in een prachtige ambiance. Talloze sporthelden passeren de revue,
maar de absolute hoofdrolspeler in Olympia is de god Zeus. Te zijner
ere werden de Spelen immers gehouden. Zijn tempel stond midden op
10
het heilige terrein. De verbrokkelde monumentale zuilen die naast de
tempel in schijven op de grond liggen bieden een ontluisterende aanblik. Je staat erbij, kijkt ernaar en probeert wijs te worden uit de chaos.
Dan haal je Pausanias uit je rugzak en je begint te lezen. Langzaam
richten de verbrokkelde zuilen zich op, de friezen krijgen een gezicht.
Je hoeft bijna niet meer naar het museum van Olympia te gaan om je
een voorstelling te kunnen maken van de daarop afgebeelde taferelen.
Pausanias vertelt er prachtig over. Een hoogtepunt van zijn verslag is
het moment waarop hij het binnenste van de Zeustempel beschrijft,
en dan met name het van goud en ivoor gemaakte beeld van Zeus, het
meesterwerk van de beeldhouwer Pheidias. Je probeert je voor te stellen hoe die Zeus, zittend op een troon met een olijfkrans om zijn hoofd,
er ooit heeft uitgezien. In zijn rechterhand hield hij een beeld van Nikè,
de godin van de overwinning, in zijn linkerhand een scepter met daarop
zijn adelaar. Zijn vergulde gewaad was verfraaid met opvallend gestileerde figuren en lelies en zijn gouden sandalen waren oogverblindend. De troon waarop hij was gezeten, een kunstwerk op zich, was
gemaakt van ebbenhout, ivoor, goud en edelstenen. Mythologische
voorstellingen waren erop afgebeeld: de Gratiën, Nikè-figuren, de
sfinx met jonge Thebaanse knapen, de zonen van Niobe die door
Apollo worden gedood en de gevechten van de Amazones. Het beeld
stond op een grote sokkel midden in de tempel.
Pausanias beschrijft alle details zeer nauwgezet, en tegelijk heeft hij
ook aandacht voor de maker van het beeld. Met enkele pennenstreken brengt hij diens twijfels over het welslagen van zijn werk onder
woorden, in de scène waarin de beeldhouwer Zeus verzoekt om door
een teken blijk te geven van zijn instemming. Op dat moment slaat
vlak voor het beeld de bliksem in. Pheidias weet dat Zeus zijn goedkeuring geeft.
Het zijn dit soort mededelingen die Pausanias’ verslaglegging kleur
geven en tot een fraai geheel maken. De kunstobjecten zijn op zich al
mooi en ze winnen aan schoonheid door ze in de juiste context te plaatsen. Dat is nu precies wat Pausanias doet. Daarom ben ik zo op hem
gesteld.
Fik Meijer
11
Inleiding
De Hellenisering van Rome
Het Romeinse imperium beleefde zijn hoogtijdagen in de tweede
eeuw van onze jaartelling. De omvang van het rijk was groter dan ooit
tevoren. Het strekte zich uit van de Noordzee en de Atlantische Oceaan in het westen tot de Arabische woestijn in het oosten. De Rijn en
Donau vormden de noordelijke grenzen en in het zuiden was NoordAfrica stevig in het rijk geïntegreerd. Voor de Romeinen gold de Middellandse Zee als Mare Nostrum (‘Onze Zee’). Deze tweede eeuw was
de tijd, waarin Pausanias leefde en zijn Perihegesis Hellados (‘Rondleiding in Griekenland’) schreef. Griekenland behoorde al enkele eeuwen tot het Romeinse rijk. De bemoeienissen van Rome met Griekenland waren vroeg in de tweede eeuw v.Chr. begonnen. Sinds het
optreden van Philippus van Macedonië en zijn zoon Alexander hadden de Griekse stadstaten hun autonomie verloren. Zij waren verenigd in twee organisaties, de Achaeïsche bond, die een groot deel
van de Peloponnesos omvatte, en de Aetolische bond, waartoe o.a.
Thessalië, Boiotië en Delphi behoorden. Macedonië was de leidende
macht in de Griekse wereld, maar toen de Macedoniërs hun invloed
wilden uitbreiden in de richting van Illyrië, een Romeins protectoraat, leidde dat tot oorlog met Rome. In 197 v.Chr. versloeg de
Romeinse generaal Flamininus het Macedonische leger onder leiding
van koning Philippus v bij Kynoskephaloi, een bergrug in Thessalië.
Rome nam de rol van Macedonië als leidende macht in Griekenland
over. Een jaar later werden de Griekse steden door Flamininus tijdens de Isthmische Spelen vrij verklaard. Philippus’ opvolger Perseus
streefde er naar om van Macedonië weer een sterke en invloedrijke
staat te maken. Dat was niet naar de zin van Rome en het gevolg was
een nieuwe oorlog tussen Rome en Macedonië. In 168 v.Chr. werd
Perseus bij de Macedonische stad Pydna verslagen door de Romeinse
generaal Lucius Aemilius Paullus. Twintig jaar later, in het jaar 148
13
v.Chr., werd Macedonië geannexeerd en ingericht als een Romeinse
provincie. Een opstand van de zuidelijke Achaeïsche bond, die zich
in zijn autonomie bedreigd voelde, leidde tot niets en in 146 v.Chr.
werd Korinthe op de Peloponnesos door consul Mummius veroverd,
verwoest en geplunderd. Mummius liet talloze kunstschatten uit
Korinthe overbrengen naar Rome. Griekenland werd ingedeeld bij de
Macedonische provincie en hiermee was de onderwerping van de
Grieken definitief.
De veroveringsoorlogen in Macedonië en Griekenland brachten
de Romeinen in aanraking met de Grieks-Hellenistische cultuur, ontstaan na de veroveringstochten van Alexander de Grote, die vooral
in het oostelijke deel van het imperium dominant was. Helemaal nieuw
was deze kennismaking niet, want in het zuiden van Italië en op Sicilië lagen vele Griekse steden, die daar als Griekse kolonies waren
gesticht. De Griekse cultuur maakte grote indruk op de Romeinse
aristocratie. Aemilius Paullus was een groot bewonderaar en liet talloze kunstschatten overbrengen naar Rome, waar ze werden opgesteld in tempels en openbare gebouwen. Alleen de bibliotheek van
Perseus behield hij voor zichzelf. Zijn zoon, de latere Publius Scipio
Africanus Minor, was het middelpunt van de befaamde Scipionenkring, een gezelschap van geleerden, dichters en politici, die grote
aandacht schonken aan de taal, geschiedenis en cultuur van Griekenland in de bloeitijd van de vijfde en vierde eeuw v.Chr. Andersom
raakten Griekse immigranten, van wie de Griekse geschiedschrijver
Polybios een beroemd voorbeeld is, onder de indruk van het imperium
van de Romeinen en gedijden in die politieke situatie. Er ontstond
een interessante wisselwerking tussen culturen. In politiek en economisch opzicht speelde Griekenland geen rol van betekenis meer,
maar de Romeinen raakten overtuigd van de superioriteit van de
Griekse cultuur. In de eerste eeuw voor Christus schreef de dichter
Horatius de in dit verband vaak aangehaalde woorden: Graecia capta
ferum victorem cepit/ et artes intulit agresti Latio. (‘Het veroverde Griekenland onderwierp de ruwe winnaar/ en bracht beschaving in het
boerse Latium’). Ruim een eeuw later beschreef Plinius in een brief
aan een vriend de provincie Achaia, die toen Zuid- en Midden-Griekenland omvatte, als ‘het echte pure Griekenland, waar volgens ieders
overtuiging de beschaving, de literatuur en zelfs de landbouw hun
14
oorsprong hebben’. Goed onderlegd zijn in de Griekse taal en cultuur was fundamenteel voor de eruditie van de Romeinse elite. In de
keizertijd was Athene nog steeds het culturele centrum, waar het intellectuele leven volop bloeide.
Die fascinatie voor de Griekse cultuur en haar grote verleden
leidde er toe dat veel leden van de Romeinse aristocratische families
en de elite naar Griekenland reisden, veelal om er te studeren en hun
intellectuele vorming te voltooien. Zo studeerde Cicero een tijd lang
in Athene en Caesar volgde op het eiland Rhodos, na Athene het
tweede centrum van kunst en wetenschap, lessen van beroemde leraren in de retorica en filosofie. Ook toeristische reizen werden steeds
meer ondernomen. Een van de eerste reizigers in Griekenland over
wie wij vernemen is de reeds genoemde Aemilius Paullus. Na zijn
overwinning in de slag bij Pydna maakte hij van de gelegenheid gebruik
om een soort archeologische rondreis door Griekenland te maken,
waarbij hij veel historische steden en plaatsen bezocht. Over zijn reis
wordt verslag gedaan door de reeds genoemde Polybios, die in de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. in Rome verbleef en goed bevriend
was met Scipio. Nog uitgebreider is de beschrijving van deze reis door
de Latijnse geschiedschrijver Titus Livius. In de eerste twee eeuwen
van onze jaartelling waren de mogelijkheden om efficiënt te reizen erg
toegenomen. Door de Pax Augusta, de stabiele politieke situatie in
het Romeinse rijk sinds de tijd van keizer Augustus, heerste er vrede
en veiligheid in vrijwel het hele rijk. Als er oorlog werd gevoerd of
gevochten, gebeurde dat vaak alleen in grensgebieden, het binnenland bleef meestal relatief rustig. Het wegennet werd steeds verder
ontwikkeld en ook in Griekenland kwam een uitgebreide infrastructuur tot stand, zodat het mogelijk werd ook meer afgelegen gebieden
te bereiken. Dit alles leidde tot grotere mobiliteit en reizigers konden hun nieuwsgierigheid steeds beter bevredigen. Favoriete reisdoelen waren behalve Griekenland ook Klein-Azië en Egypte, de oude
cultuurlanden.
Grieks toerisme
In Griekenland werden vooral de plaatsen en steden bezocht uit het
grote, glorieuze verleden van de vijfde en vierde eeuw. Athene, Delphi,
15
Sparta, Epidauros, Korinthe waren trekpleisters, plaatsen die beroemd
waren door mythen en historie. Festivals als de Olympische spelen
trokken grote aantallen bezoekers. De reisroute van de toerist in de
eerste en tweede eeuw verschilde niet zo heel veel van die van zijn
moderne navolger. Relikwieën uit de heroëntijd stonden erg in de
belangstelling. Heroën waren verdienstelijke helden en vorsten uit
het mythische grijze verleden, aan wie een zekere vergoddelijking ten
deel was gevallen. De ontwikkelde toerist was vertrouwd met de
geschiedenis en verhalen over hen door het onderwijs, waarin de lectuur van de grote dichters een belangrijke plaats innam, met een lange
en heroïsche geschiedenis om op terug te zien en als ritualisering van
het verleden. Tempels en heiligdommen dienden als een soort musea,
waar allerlei curiositeiten en relikwieën bewaard werden, die men
bezocht om het verleden voor zich te laten spreken. In Delphi stond
de ijzeren stoel van de dichter Pindaros, in een tempel in Sparta hing
aan het plafond het ei dat Leda had gebaard, nadat Zeus haar had
bezocht in de gedaante van een zwaan en waaruit drie kinderen,
Helena en de twee Dioscuren Kastor en Polydeukes, waren geboren.
In Panopeus in de landstreek Phokis bevonden zich restanten van de
klei waaruit Prometheus de eerste mensen had gevormd en waaraan
men de geur van de menselijke huid nog kon ruiken. Ook historische
voorwerpen werden bewaard. In de tempel van de godin Athene
Polias, het latere Erechtheion, op de akropolis in Athene bevond zich
het pantser van Masistios, onderbevelhebber van de Perzische generaal Mardonios, die door de Grieken in 479 v.Chr. bij Plataiai verslagen was. Daarbij lag het zwaard van Mardonios, waarvan Pausanias
overigens de echtheid in twijfel trekt.
Onder de Romeinse keizers waren enkele enthousiaste philhellenen. Twee van hen, Nero en Hadrianus, verdienen nadere aandacht,
omdat ze belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van de Griekse
cultuur in Rome en het beeld daarvan in Pausanias’ tijd. In het jaar 66
vertrok Nero voor een reis naar Griekenland, omdat alleen de Grieken, zo vond hij, in staat waren zijn kunstenaarschap op zijn waarde
te beoordelen. Korinthe werd zijn keizerlijke residentie. Ruim een
eeuw na de verwoesting door Mummius was Korinthe hersticht door
Julius Caesar, in het jaar 44 v.Chr., als kolonie voor zijn veteranen en
vrijgelatenen. De stad was in de tijd van het bezoek van Nero weer in
16
volle bloei. Nero wilde zich manifesteren als een groot kunstenaar,
toneelspeler en zanger. Hij nam deel aan alle grote festivals, de Olympische, Nemeïsche, Isthmische en Pythische spelen. Overal werd hij
tot winnaar uitgeroepen, overal ontving hij zegekransen, hoewel hij
in Olympia zijn span van tien paarden niet in bedwang kon houden,
uit de wagen werd geslingerd en door het zand van de arena rolde. In
weerwil van deze wanprestatie werd hij door de scheidsrechters tot
winnaar uitgeroepen, waarvoor hij hun met een royaal geldbedrag
begiftigde. Nero’s liefde voor de Griekse kunst was zo groot dat hij
alleen al uit Delphi vijfhonderd beelden naar Rome liet overbrengen.
Hij beroofde Apollo van zijn beelden, zegt Pausanias misprijzend.
Een van de projecten die Nero wilde uitvoeren was het graven van
een kanaal door de Isthmos van Korinthe, de landengte die de Peloponnesos verbindt met de rest van Griekenland. De Isthmos heeft
bij Korinthe een breedte van ruim zes kilometer en het kanaal zou
veertig tot vijftig meter breed moeten worden. Maar evenals eerdere
pogingen was ook Nero’s plan tot mislukken gedoemd. De Peloponnesos bleef wat zij van nature is, namelijk vasteland, schrijft Pausanias,
en voor een mens is het onmogelijk de door de goden ingestelde orde
geweld aan te doen.
Een belangrijke episode in de ontwikkeling van de Grieks-Hellenistische cultuur onder Romeinse heerschappij was tijdens de regering van keizer Hadrianus (117-138 n. Chr.), die alle provincies van het
rijk bereisde. Tussen de jaren 123 en 131 bracht hij driemaal de winter
in Athene door. Zijn enthousiasme voor de Griekse cultuur was zo
groot dat hij op spottende toon ook wel Graeculus (Griekje) werd
genoemd, zoals de auteur van de biografieënverzameling de Historia
Augusta meldt. Dezelfde auteur zegt dat hij al vanaf zijn vroege jeugd
imbutus impensius Graecis studiis (‘buitengewoon geïnteresseerd in de
Griekse cultuur’) was. Hij was de eerste keizer die volgens Grieks
gebruik en tegen alle Romeinse gewoontes in een baard droeg om
zichzelf een Grieks filosofenuiterlijk te verschaffen. Grote bedragen
spendeerde Hadrianus aan bouwwerken in de stad Athene. Hij liet
een aquaduct aanleggen en een gymnasion bouwen. Restanten van
de indrukwekkende bibliotheek die Hadrianus liet bouwen zijn nog
steeds te zien. De gigantische tempel van de Olympische Zeus, waarvan de bouw al begonnen was in de tijd van de Atheense tiran Peisi17
stratos aan het eind van de zesde eeuw v.Chr., liet hij voltooien. Dichtbij deze tempel liet hij een boog oprichten met aan de voor- en achterkant een inscriptie. De inscriptie aan de kant van de akropolis luidt:
‘Dit is de stad van Theseus’. Theseus was de legendarische stichter
van de stad Athene. De inscriptie aan de andere zijde: ‘Dit is de stad
van Hadrianus, niet die van Theseus’. Daar moesten de gebouwen
komen van het door Hadrianus gestichte Panhellenion, een verbond
van Griekse steden, met taken op cultureel en religieus gebied. Hiermee benadrukte Hadrianus de belangrijke positie van Griekenland
in de culturele hiërarchie van het Hellenisme. Athene moest de culturele en intellectuele hoofdstad van het rijk worden, naast Rome als
de politieke hoofdstad.
Pausanias en zijn tijd
Het culturele klimaat werd in deze tijd in grote mate bepaald door
wat men de Tweede Sofistiek noemt. Sofisten waren in de vijfde en
begin vierde eeuw voor Chr. rondreizende leraren, die tegen betaling
een vorm van hoger onderwijs (retorica) gaven. Bekende sofisten
waren o.a. Protagoras, Hippias en Gorgias. In de tweede eeuw oriënteerde men zich op de klassieke voorgangers van de vijfde en vierde
eeuw v.Chr. Rondreizende leraren traden op als een soort voordrachtskunstenaars. Ze onderwezen in de retorica en hielden voor
een groot publiek glanzende redevoeringen, improviserend op een
door het publiek opgegeven onderwerp. Het was een combinatie van
onderricht in welsprekendheid en openbaar vermaak. De herinnering aan het grote klassieke verleden voerde de boventoon, er werd
gepronkt met citaten uit de werken van de klassieke auteurs. Het
publiek vond het prachtig en briljante sofisten ontvingen een schitterend honorarium. Sommigen werden erg rijk en traden op als weldoeners van Griekse steden. Een zeer vooraanstaande retor was Herodes Atticus of, zoals Pausanias hem noemt, Herodes van Athene,
een van de rijkste mensen van de oudheid. Hij gebruikte zijn immense
rijkdom voor de verfraaiing van Athene. Het Panathenaeïsche stadion met een capaciteit van ongeveer 50.000 toeschouwers was een
van zijn grote projecten, gelegen op de plaats waar het huidige stadion
herbouwd is. Hij bouwde het Odeion aan de voet van de akropolis, ter
18
nagedachtenis aan zijn in het jaar 160 overleden vrouw Regilla, en
een tempel voor de godin Tychè (Lot). Ook in andere steden was Herodes actief. In Olympia legde hij een waterleiding aan en bouwde
hij een nymphaeum, in Korinthe restaureerde hij de Peirene-bron en
in Delphi het stadion. Bij de Grieken heerste nostalgie over het grote
klassieke verleden, bij de Romeinen, de heersende politieke macht,
was erkenning en acceptatie van de Griekse culturele superioriteit.
Anders dan andere delen van het rijk was het Griekenland van de
tweede eeuw nauwelijks geromaniseerd, de Romeinse elite was daarentegen cultureel wel sterk gehelleniseerd. In het oostelijke deel van
het Romeinse imperium werd nauwelijks Latijn gesproken, terwijl
de Romeinse elite naast het Latijn meestal ook het Grieks goed
beheerste. Die ontwikkelde elite, die in de gelegenheid was reizen te
maken in de oude cultuurlanden, was het publiek waar Pausanias zich
op richtte.
Over de persoon van Pausanias is weinig bekend. In de literatuur
van zijn tijd wordt hij niet genoemd en op een enkele uitzondering na
wordt hij nergens geciteerd. Als persoon houdt hij zich vrijwel geheel
op de achtergrond en wat we over hem weten moeten we tussen de
regels van zijn eigen werk door lezen. Zijn naam kennen we door
Stephanos van Byzantium, die leefde in de zesde eeuw. Hij was de
auteur van een belangrijke geografische encyclopedie, de Ethnica,
waarvan we, behalve een aantal fragmenten van het werk zelf, slechts
een uittreksel over hebben. Stephanos noemt ook voor het eerst de
titel van Pausanias’ boek, Perihegesis Hellados (‘Rondleiding in Griekenland’). Anders dan collega-historiografen, zoals zijn grote voorganger Herodotos, vertelt Pausanias niet waar hij is geboren of uit
welk land hij afkomstig was. Waarschijnlijk stamde hij uit Klein-Azië
(het westelijke deel van het huidige Turkije), waar al sinds de achtste
eeuw v.Chr. veel Griekse koloniën gesticht waren. Vermoedelijk was
Magnesia zijn vaderstad. Die stad lag aan de zuidelijke voet van het
Sipylosgebergte in Lydië, ten noorden en noordoosten van Smyrna,
het huidige Izmir. In de tweede eeuw was Lydië een deel van de
Romeinse provincie Asia en het was een van de meest welvarende
delen van het rijk. Pausanias geeft blijk van een zo grote affiniteit met
deze streek dat algemeen wordt aangenomen dat het inderdaad zijn
geboortestreek is. Hij was dus niet afkomstig uit het eigenlijke Grie19
kenland, maar behoorde tot een van de Grieks sprekende gemeenschappen in Klein-Azië.
Ook over Pausanias’ geboorte- en sterfjaar weten we niets met
zekerheid. Maar op grond van gegevens die hij in de loop van zijn
werk meedeelt kunnen we schatten dat hij omstreeks het jaar 115 geboren moet zijn en gestorven omstreeks of kort na 180. Een groot deel
van zijn leven heeft hij besteed aan reizen. Behalve Griekenland
bezocht hij Syrië en Palestina, in Egypte voer hij over de Nijl tot Thebe
en hij bezocht het beroemde orakel van Zeus-Ammon in Libye. In
het westen bereisde hij Sicilië, misschien ook Sardinië, verder steden
in Campanië, zoals Capua, en hij kende Rome. Reizen vergde nog
altijd veel tijd en was kostbaar. Slechts mensen met ruime financiële
middelen en voldoende vrije tijd konden het zich veroorloven hun
tijd op deze manier door te brengen. Waarschijnlijk behoorde Pausanias tot een rijke familie, die deel uitmaakte van de provinciale elite
in zijn geboortestreek.
Pausanias’ werk
Rijkdom verschafte toegang tot goed onderwijs en ontwikkeling. In
Klein-Azië lagen steden als Pergamon en Ephese, centra van intellectuele activiteiten. Pausanias was een ontwikkeld iemand met grote
intellectuele, culturele en vooral religieuze belangstelling en zal dankbaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden die in deze steden aanwezig waren. Zijn werk vereiste een grondige voorbereiding,
waarvoor hij de bibliotheken in Pergamon en Ephese intensief geraadpleegd moet hebben. Hij was goed thuis in de literatuur, vooral de
archaïsche en klassieke literatuur, waaruit hij veel citeert: Homeros,
Hesiodos, de tragici, Pindaros, de lyrische dichters, geschiedschrijvers als Herodotos en Thucydides en vele anderen. Vooral Herodotos heeft Pausanias tot voorbeeld gediend. Ook in de kunst gaat zijn
voorkeur uit naar de archaïsche periode en de klassieke tijd van de
vijfde en vierde eeuw v.Chr. Zijn favoriete schilder was de eerste grote
Atheense schilder Polygnotos. Omdat er van de Griekse schilderkunst vrijwel niets bewaard is gebleven, zijn de uitgebreide beschrijvingen door Pausanias van Polygnotos’ schilderingen in de Stoa Poikilè in Athene en de Leschè (een soort vergadergebouw) van de
20
Knidiërs in Delphi des te waardevoller. Van de beeldhouwers noemt
Pausanias voor de archaïsche periode Daidalos, en verder Pheidias,
Praxiteles, Lysippos, Myron en talrijke anderen.
In zijn voorkeur voor deze periodes sluit Pausanias geheel aan bij
de algemene voorkeur van zijn tijd. De selectie van gebouwen en voorwerpen die hij noemt of beschrijft laat dat goed zien. Opvallend is dat
dat hij bij zijn rondgang over de agora van Athene aan de grote, in de
jaren vijftig van de vorige eeuw herbouwde Stoa van Attalos voorbij
gaat en die zelfs niet noemt, maar wel uitgebreid aandacht geeft aan
de Stoa Poikilè. Deze bevatte schilderingen van Polygnotos met voorstellingen van grote gebeurtenissen uit het verleden, o.a. de Trojaanse
oorlog en de slag bij Marathon, waarin het kleine leger van de Atheners in het jaar 490 v.Chr. het enorme Perzische leger versloeg. De
Stoa van Attalos, gebouwd in het midden van de tweede eeuw v.Chr.,
was een geschenk van Attalos ii, koning van Pergamon in Klein-Azië,
aan de stad Athene. Het was een prestigeproject en diende als een
soort luxe winkelcentrum. Waarschijnlijk was dat voor Pausanias voldoende reden om deze Stoa te negeren, zij riep geen herinnering op
aan het grote verleden. Bovendien besteedt Pausanias meer aandacht
aan religieuze gebouwen en voorwerpen als tempels, heiligdommen
en godenbeelden dan aan het profane, zoals publieke gebouwen en
seculiere beelden.
In zijn beschrijvingen wil hij veelal het algemeen bekende vermijden of slechts kort aanduiden. Hij zoekt naar het bijzondere, wat
niet algemeen bekend was. Zo beschrijft hij bijvoorbeeld uitgebreid
de lamp van Kallimachos in het Erechtheion, maar nauwelijks het
Erechtheion zelf. Ook het Parthenon op de akropolis krijgt opvallend weinig aandacht, dit in tegenstelling tot het grote door Pheidias
gemaakte cultusbeeld van de godin Athene Parthenos.
Indeling in boeken en methode
‘Op het Griekse vasteland, tegenover de eilanden der Kykladen en de
Aigeïsche zee, steekt kaap Sounion vanaf het Attische land in zee’.
Zo begint Pausanias zijn rondleiding in Griekenland. Op de top van
de kaap staat een tempel, door Pausanias abusievelijk toegeschreven
aan de godin Athene Sounias. Deze tempel was van ver op zee te zien
21
en diende als baken voor zeelieden, die uit Klein-Azië naar Griekenland voeren. Anders dan bij zijn voorganger en voorbeeld Herodotos
ontbreekt in Pausanias’ boek een voorwoord of inleiding, maar begint
hij mediis in rebus. Mogelijk is een voorwoord verloren gegaan, maar
daarover bestaat geen zekerheid.
In boek i beschrijft Pausanias Attika, waar Athene de belangrijkste stad is. Uitgebreide aandacht krijgt het heiligdom van Eleusis, waar
de mysteriecultus van de Grote Godinnen, Demeter en haar dochter
Koré of Persephone, was gevestigd. Het is bijzonder jammer dat Pausanias de geheime rituelen niet onthult, wat niet mocht, omdat hij zelf
een mystes, een in de mysteriën ingewijde, was.
Dan gaat hij naar de Peloponnesos.
In boek ii komt de Argolis aan de orde, met de Isthmos en steden
als Korinthe, Argos, Epidauros met het grote heiligdom van Asklepios,
Nauplia en het eiland Aigina.
In boek iii worden we rondgeleid in Lakonië, met o.a. Sparta en
een uitgebreide beschrijving van de troon van Apollo in het zuidelijk
van Sparta gelegen Amyklai.
Boek iv is gewijd aan het zuid-westelijke district Messenië.
De boeken v en vi, waarin Elis wordt behandeld, staan centraal in
Pausanias’ werk. Olympia en de geschiedenis van de Olympische spelen krijgen veel aandacht. Het beroemde Zeusbeeld van Pheidias kennen we doordat het op grond van de nauwkeurige beschrijving van
Pausanias gereconstrueerd kon worden. Talloze beelden van Olympische winnaars worden opgesomd, schathuizen en wijgeschenken
vulden de Altis, het heilige terrein van Olympia. Het beroemde beeld
van Hermes van de grote beeldhouwer Praxiteles is precies op de door
Pausanias aangegeven plek teruggevonden.
Boek vii behandelt de streek Achaia.
Boek viii geeft de beschrijving van Arkadië.
Dan verplaatst de aandacht zich naar gebieden aan de noordkant
van de Golf van Korinthe en komen we in Midden-Griekenland.
In boek ix wordt Boiotië met steden als Plataiai en Thebe en de
berg van de Muzen, de Helikon, beschreven.
Boek x behandelt Phokis, de laatste streek in Pausanias’ rondleiding. Delphi, met onder meer het grote heiligdom en orakel van
Apollo, is hier het belangrijkste centrum. Zo plotseling als hij zijn
22
beschrijving bij Sounion begint, zo abrupt beëindigt Pausanias zijn
werk in Phokis.
Dit abrupte einde roept de vraag op of Pausanias’ werk zoals wij
dat nu hebben wel volledig is. Grote delen van Griekenland worden
niet door Pausanias beschreven. Van de eilanden komt alleen Aigina
ter sprake; het noorden van Griekenland, met Thessalië, Epirus en
Aitolië, ontbreekt. Wel heeft Pausanias deze streken bezocht. In Epirus kende hij het beroemde orakel van Zeus in Dodona, waar in een
eikenbos het ruisen van de bomen en de vlucht van de heilige duiven
voorspellingen gaven. In de Thessalische stad Larisa had hij een xenos,
een gastvriend. Vrijwel zeker heeft hij het traditionele graf van de
Thracische zanger Orpheus in Macedonië gezien. Omdat we een reisverslag van deze gebieden in de Perihegesis missen, heeft men wel verondersteld dat Pausanias nog een deel of misschien zelfs meerdere
delen heeft geschreven, waarin zij behandeld werden en die verloren
zijn gegaan. In zijn boek over Attika zegt hij dat hij panta ta Hellenika
wil behandelen. Letterlijk vertaald is dit: ‘alle Griekse dingen’. Over
deze woorden is veel gediscussieerd. Bedoelde Pausanias: ‘Heel Griekenland’? Als hij dit wilde zeggen, had hij een minder dubbelzinnige
uitdrukking kunnen bezigen. Een andere uitleg lijkt aantrekkelijk:
alles wat voor een Grieks sprekende, erudiete reiziger in Griekenland in de hoogtijdagen van het Romeinse imperium interessant is. De
noordelijke streken liggen in de periferie van het echte oude klassieke
Griekenland. Vermoedelijk rekende Pausanias het noorden niet tot het
klassieke kerngebied. Het lag buiten de gebruikelijke toeristische route
en stond niet zo zeer in zijn belangstelling en in die van de lezers tot
wie hij zich richt, omdat het veel minder appelleerde aan het grote
verleden.
Vanaf boek ii hanteert Pausanias een geheel eigen methode om
ordening aan te brengen in zijn materie. Wanneer hij in een streek
arriveert, gaat hij rechtstreeks naar de centrale plaats, de agora, van de
hoofdstad. Van daaruit beschrijft hij de bezienswaardigheden ter
plaatse, kiest dan een weg naar de grens van het gebied en beschrijft
wat hij langs die weg aan bezienswaardigheden aantreft. Dan gaat hij
terug naar de hoofdstad, kiest een andere weg en noemt ook daar weer
wat hem interesseert. Zo gaat hij de hele streek door, tot hij de grens
met het naburige district passeert, waar dit patroon zich herhaalt.
23
Deze manier van werken is in boek i, het deel over Attika, nog niet
aanwezig. Het lijkt alsof Pausanias daar nog op zoek is naar de juiste
methode. Daarom wordt aangenomen dat dit boek veel eerder
geschreven en gepubliceerd is dan de andere delen van het werk. Een
aanwijzing op grond waarvan we iets kunnen zeggen over de tijd van
ontstaan van boek i is te vinden in boek vii, het deel over Achaia.
Daarin zegt Pausanias dat hij in zijn beschrijving van Athene het aan
de voet van de akropolis gelegen Odeion van Herodes Atticus niet
heeft genoemd, omdat hij het boek over Attika voltooid had, voordat
Herodes met de bouw daarvan was begonnen. We weten al dat hij dit
had laten bouwen ter nagedachtenis aan zijn in het jaar 160 gestorven
vrouw Regilla. Wel noemt Pausanias het door Herodes gebouwde
Panathenaeïsche stadion, waarvan de bouw omstreeks het jaar 140
begon. Boek i, het boek over Attika, moet dus in de tussenliggende
periode zijn geschreven. Tegenwoordig wordt op grond van verwijzingen binnen het werk algemeen aangenomen dat Pausanias de
verschillende boeken schreef in de volgorde, waarin wij ze nu bezitten. De volgende boeken zijn dan van latere datum. In het begin van
boek v zegt Pausanias dat de Korinthiërs hun land 217 jaar geleden
van de keizer hadden gekregen. Korinthe was, zoals we al zagen, na
de verwoesting door Mummius, in 44 v.Chr. door Caesar opnieuw
gesticht. Dit boek is dus na het jaar 174 geschreven. Pausanias heeft
zeker nog een aantal jaren nodig gehad om de volgende delen te schrijven. Omdat hij kort na 180 is gestorven, zijn het de laatste jaren van
zijn leven geweest, die hij heeft besteed aan de voltooiing van zijn
werk. Het schrijven van het geheel heeft waarschijnlijk vijftien jaar of
meer in beslag genomen. Daarom kan het werk ook niet het verslag
zijn van één enkele reis, maar heeft hij gedurende een reeks van jaren
meerdere malen in afzonderlijke delen van Griekenland gereisd en
deze achtereenvolgens beschreven.
Hoe komt Pausanias aan zijn informatie?
Om een reisboek als dat van Pausanias te kunnen schrijven is een
grondige voorbereiding vereist. Op velerlei gebied moest hij informatie verzamelen, voordat de reis daadwerkelijk een aanvang kon
nemen. Hij kende zijn literatuur en maakte gebruik van de bronnen
24
Download