Beschrijving van Griekenland Pausanias Beschrijving van Griekenland Gids van toen voor de toerist van nu Vertaald door Peter Burgersdijk Met een voorwoord van Fik Meijer Athenaeum—Polak & Van Gennep Amsterdam 2011 Oorspronkelijke titel Ellados Periègèsis Vertaling © 2011 Peter Burgersdijk / Athenaeum—Polak & Van Gennep, Singel 262, 1016 ac Amsterdam Omslag Brigitte Slangen Omslagbeeld © Labrys Reizen Binnenwerk Hannie Pijnappels Kaarten © Hannie Pijnappels Illustraties © Livius isbn 978 90 253 6737 4 / nur 683 www.uitgeverijathenaeum.nl Inhoud Met Pausanias op reis Inleiding 7 13 Boek i, Attika Boek ii, Korinthe Boek iii, Lakonië Boek iv, Messenië Boek v, Elis i Boek vi, Elis ii Boek vii, Archaia Boek viii, Arkadië Boek ix, Boiotië Boek x, Phokis 31 77 121 147 165 203 225 239 279 313 Noten Verantwoording Beknopte bibliografie Kaarten Index van plaatsen 343 354 356 357 363 Met Pausanias op reis De Poolse journalist en reisschrijver Ryszard Kapuscinski (1932-2007) was een groot bewonderaar van de Griekse geschiedschrijver Herodotos. Hij kreeg geen genoeg van de spannende verhalen van de ‘vader van de geschiedenis’, die in de vijfde eeuw v.Chr. de Perzische Oorlogen heeft beschreven in een imposant werk, bestaande uit maar liefst negen boeken: de Historiën. Kapuscinski vond Herodotos vooral interessant omdat die zich niet tevreden stelde met een kaal verslag van de oorlogsgebeurtenissen, maar ook de achtergronden van de conflicten én de gewoonten en zeden van de volkeren die in de oorlogen een rol speelden belichtte. Om alles waarover hij schreef te onderzoeken reisde Herodotos door de toenmaals bekende wereld. Hij bezocht de piramiden van Egypte en de bronnen van de Nijl, keek zijn ogen uit in de mysterieuze wereld van Arabië, trok door de ontoegankelijke Sahara, vergaapte zich aan de koninklijke paleizen in Persepolis, maar zag ook de ruwe steppen van Zuid-Rusland. Hij schreef over al die plaatsen op een manier die respect afdwingt: zijn aantekeningen over de meest buitenissige gewoonten worden met een positieve ondertoon gepresenteerd, met verbazing en verwondering, nooit vanuit een negatieve vooringenomenheid. Natuurlijk kun je kritiek hebben op de manier waarop Herodotos ongeloofwaardige verhalen als waar gebeurd presenteert, maar je moet daarbij wel beseffen dat hij zich niet kon baseren op het werk of de werkwijze van voorgangers. Hij heeft de geschiedschrijving zelf moeten uitvinden, als een pionier die geheel alleen moest bepalen wat de moeite van het vermelden waard was en wat niet. Hij deed verslag van zijn belevenissen in een begrijpelijke taal die niet alleen in zijn eigen tijd maar ook daarna velen heeft aangesproken. Niemand kan om de constatering heen dat Herodotos aan de basis staat van de reisliteratuur en dat zijn invloed tot op de dag van vandaag zichtbaar is. Zijn methode van waarneming, van hoor en wederhoor, van gesprekken met de lokale bevolking, priesters en paleismedewerkers mag niet altijd serieus geno7 men zijn door geleerden die vinden dat ieder feit geverifieerd moet worden, hij heeft er wel waardering mee geoogst van mensen die zijn ‘impressionistische’ benadering kunnen billijken. Kapuscinski heeft in zijn boek Reizen met Herodotos omstandig uitgelegd wat hem zo aanspreekt in het werk van de ‘vader van de geschiedenis’. Vooral zijn nieuwsgierigheid en verwondering konden hem bekoren. Hij voelde zich aan hem verwant en noemde hem zelfs een persoonlijke vriend. Op de vele lange reizen die Kapuscinski door Azië en Afrika heeft gemaakt, had hij Herodotos’ Historiën altijd binnen handbereik. Onder moeilijke omstandigheden bood de tekst hem troost en op rustige momenten moest hij soms onbedaarlijk lachen om Herodotos’ humor. Voor de wereldreiziger Kapuscinski was het niet belangrijk of alle feiten controleerbaar waren, hij zag hem als een inspirator die had toegegeven aan zijn verlangen de wijde wereld in te trekken en zijn landgenoten verslag te doen van alles wat in zijn ogen interessant was. Als Kapuscinski Herodotos’ geschiedverhaal had willen gebruiken als reisgids met informatie over de plekken waar hij geruime tijd heeft vertoefd, zou hij minder enthousiast zijn geweest. Wie in Herodotos’ voetspoor door Griekenland en het Nabije Oosten reist, vindt in diens werk weinig aanknopingspunten. In de tekst word je niet goed geïnformeerd over architectonische en (kunst)historische details. Dat was ook niet Herodotos’ doel. Hij schreef niet voor toeristen. Mensen reisden in zijn tijd nog niet voor hun plezier, maar omdat ze een doel hadden. Ze wilden een orakel bezoeken, genezing vinden bij een van de heiligdommen van Asklepios of een grote sportwedstrijd bijwonen. Toen Pausanias in de tweede eeuw van onze jaartelling zijn Rondleiding door Griekenland schreef was de situatie totaal anders. Met de verovering van grote delen van de mediterrane wereld vanaf de tweede eeuw v.Chr. hadden de Romeinse legioenen de weg vrij gemaakt voor ‘toeristen’ om met eigen ogen te kunnen gaan zien wat de verslagen volkeren ooit hadden gepresteerd. Aanvankelijk reisden gefortuneerde Romeinen vooral naar Griekenland, later stonden ook Klein-Azië, Syrië, Libanon en Egypte op het programma. Een betrouwbare handleiding ontbrak echter, ze moesten zich behelpen met vage aanwijzingen en met de verhalen die ze ter plekke te horen kregen. Met de toe8 name van het aantal toeristen groeide ook de vraag naar reisgidsen. Reislustigen hadden immers geen behoefte aan schrijvers als Herodotos, maar aan auteurs die hen uitvoerig informeerden over de bezienswaardigheden. De bekendste van de schrijvers die aan hun wensen tegemoet kwamen was Pausanias, een Griek uit het gehelleniseerde oosten. Hij leefde in de tweede eeuw n.Chr., toen de keizers in Rome een grote belangstelling aan de dag legden voor alles wat Grieks was. Vooral Hadrianus, keizer van 118 tot 137, heeft sterk bijgedragen aan de Griekse ‘renaissance’. De stimulans die van hem uitging was zo groot dat er van een doorbraak van het toerisme gesproken kan worden. Velen boekten passage op een van de grote vrachtschepen en voeren naar Griekenland en Klein-Azië. Pausanias’ reisboek sloeg aan omdat toeristen zich nu vóór vertrek naar Griekenland konden inlezen en voorbereiden op wat ze daar te zien zouden krijgen. Anders dan Herodotos wijdt Pausanias uitvoerig uit over de bezienswaardigheden, zodat zijn lezers direct in de gelegenheid waren (en zijn) om van ieder bijzonder bouwwerk de mythologische en historische context te achterhalen. Het is zelfs bij benadering niet te zeggen hoeveel toeristen met Pausanias in de hand ooit de roemrijke plekken uit de Griekse geschiedenis hebben bezocht. Zij die de moeite hebben genomen zich van tevoren in te lezen zullen er hun voordeel mee hebben gedaan, want Pausanias biedt veel informatie. Ik heb dat vele malen ervaren sinds ik als reisleider toeristen in Griekenland begon rond te leiden. Zoals Kapuscinski de tekst van Herodotos altijd binnen handbereik had, zo heb ik op mijn reizen altijd Pausanias bij me. Natuurlijk, je kunt een moderne reisgids nemen waarin de belangrijkste gegevens keurig worden opgesomd, maar je mist dan de historische en mythologische achtergronden en de persoonlijk getinte beschrijvingen van Pausanias, die de kunstwerken vaak nog in hun volle, oorspronkelijke en goeddeels onaangetaste schoonheid aanschouwde en daar uitgebreid verslag van deed. Ieder jaar weer tijdens een nieuwe ‘grand tour’ door Griekenland ervaar ik de zeggingskracht van Pausanias’ woorden. Of ik nu in Athene, Delphi, Olympia, Sparta, Mykene of Korinthe sta, overal citeer ik uit Pausanias’ werk. Tot nu toe had ik altijd een Engelse vertaling bij me, nu kan ik voorlezen uit de nieuwe vertaling van Peter Burgersdijk. 9 De volgende keer dat ik bij Kaap Sounion ben, zal ik de openingszin van Pausanias voorlezen: ‘Op het Griekse vasteland, tegenover de eilanden der Kykladen en de Aigeïsche Zee, steekt Kaap Sounion vanaf het Attische land in zee.’ Ik verlaat mij volledig op Pausanias en citeer hem voortdurend wanneer we een opvallend monument bezoeken. Dankzij hem zijn de ruïnes van de Atheense agora voor veel van mijn reisgenoten hun geheimzinnigheid kwijtgeraakt en zijn ze voor hen tot leven gekomen. Ik hoef zijn tekst over het Bouleuterion, het gebouw waar de vijfhonderd raadsleden vergaderden, de mysterieuze Tholos, waar de prytanen offerden, of de bontgekleurde Stoa maar uit te spreken of de ruïnes krijgen een gezicht en een verhaal. Pausanias leidt ons als het ware door de stad. Als je op de akropolis zijn woorden over de hooggelegen burcht leest, word je vanzelf alerter door zijn aanstekelijke enthousiasme. Hij neemt de monumenten uitgebreid onder de loep en vertelt allerlei architectonische, mythologische en historische details van de Propylaeën, het Parthenon en het Erechtheion. Als hij bij de tempel van Nikè is beland, vanwaar hij een goed zicht had over de zee, beschrijft hij de wanhoop van de mythologische koning Aigeus, de vader van Theseus, die was uitgevaren om de bloeddorstige stier van de Kretenzische koning Minos te bestrijden. Na zijn overwinning op de Minotauros was Theseus vergeten de zwarte zeilen waarmee hij was uitgevaren te vervangen door witte (het afgesproken teken van zijn victorie), vanwege het verlies van zijn geliefde Ariadne, dat hem veel pijn deed. Toen Aigeus het schip met zwarte zeilen zag naderen, meende hij dat zijn zoon dood was en stortte zich in de zee, die voortaan zijn naam zou dragen. Door zijn gevarieerde informatie vol wonderlijke anekdotes en bloemrijke beschrijvingen van verdwenen beelden en gebouwen brengt Pausanias het oude Griekenland dichterbij. Waar je ook bent, onze reisauteur weet samenhang aan te brengen. Zijn berichtgeving over Olympia en de Olympische Spelen is daarvan een fraai voorbeeld. Hij schetst een duidelijk beeld van het grote complex en van het daar gehouden Griekse sportfestival. Je ziet de wedstrijden zich voor je ogen afspelen in een prachtige ambiance. Talloze sporthelden passeren de revue, maar de absolute hoofdrolspeler in Olympia is de god Zeus. Te zijner ere werden de Spelen immers gehouden. Zijn tempel stond midden op 10 het heilige terrein. De verbrokkelde monumentale zuilen die naast de tempel in schijven op de grond liggen bieden een ontluisterende aanblik. Je staat erbij, kijkt ernaar en probeert wijs te worden uit de chaos. Dan haal je Pausanias uit je rugzak en je begint te lezen. Langzaam richten de verbrokkelde zuilen zich op, de friezen krijgen een gezicht. Je hoeft bijna niet meer naar het museum van Olympia te gaan om je een voorstelling te kunnen maken van de daarop afgebeelde taferelen. Pausanias vertelt er prachtig over. Een hoogtepunt van zijn verslag is het moment waarop hij het binnenste van de Zeustempel beschrijft, en dan met name het van goud en ivoor gemaakte beeld van Zeus, het meesterwerk van de beeldhouwer Pheidias. Je probeert je voor te stellen hoe die Zeus, zittend op een troon met een olijfkrans om zijn hoofd, er ooit heeft uitgezien. In zijn rechterhand hield hij een beeld van Nikè, de godin van de overwinning, in zijn linkerhand een scepter met daarop zijn adelaar. Zijn vergulde gewaad was verfraaid met opvallend gestileerde figuren en lelies en zijn gouden sandalen waren oogverblindend. De troon waarop hij was gezeten, een kunstwerk op zich, was gemaakt van ebbenhout, ivoor, goud en edelstenen. Mythologische voorstellingen waren erop afgebeeld: de Gratiën, Nikè-figuren, de sfinx met jonge Thebaanse knapen, de zonen van Niobe die door Apollo worden gedood en de gevechten van de Amazones. Het beeld stond op een grote sokkel midden in de tempel. Pausanias beschrijft alle details zeer nauwgezet, en tegelijk heeft hij ook aandacht voor de maker van het beeld. Met enkele pennenstreken brengt hij diens twijfels over het welslagen van zijn werk onder woorden, in de scène waarin de beeldhouwer Zeus verzoekt om door een teken blijk te geven van zijn instemming. Op dat moment slaat vlak voor het beeld de bliksem in. Pheidias weet dat Zeus zijn goedkeuring geeft. Het zijn dit soort mededelingen die Pausanias’ verslaglegging kleur geven en tot een fraai geheel maken. De kunstobjecten zijn op zich al mooi en ze winnen aan schoonheid door ze in de juiste context te plaatsen. Dat is nu precies wat Pausanias doet. Daarom ben ik zo op hem gesteld. Fik Meijer 11 Inleiding De Hellenisering van Rome Het Romeinse imperium beleefde zijn hoogtijdagen in de tweede eeuw van onze jaartelling. De omvang van het rijk was groter dan ooit tevoren. Het strekte zich uit van de Noordzee en de Atlantische Oceaan in het westen tot de Arabische woestijn in het oosten. De Rijn en Donau vormden de noordelijke grenzen en in het zuiden was NoordAfrica stevig in het rijk geïntegreerd. Voor de Romeinen gold de Middellandse Zee als Mare Nostrum (‘Onze Zee’). Deze tweede eeuw was de tijd, waarin Pausanias leefde en zijn Perihegesis Hellados (‘Rondleiding in Griekenland’) schreef. Griekenland behoorde al enkele eeuwen tot het Romeinse rijk. De bemoeienissen van Rome met Griekenland waren vroeg in de tweede eeuw v.Chr. begonnen. Sinds het optreden van Philippus van Macedonië en zijn zoon Alexander hadden de Griekse stadstaten hun autonomie verloren. Zij waren verenigd in twee organisaties, de Achaeïsche bond, die een groot deel van de Peloponnesos omvatte, en de Aetolische bond, waartoe o.a. Thessalië, Boiotië en Delphi behoorden. Macedonië was de leidende macht in de Griekse wereld, maar toen de Macedoniërs hun invloed wilden uitbreiden in de richting van Illyrië, een Romeins protectoraat, leidde dat tot oorlog met Rome. In 197 v.Chr. versloeg de Romeinse generaal Flamininus het Macedonische leger onder leiding van koning Philippus v bij Kynoskephaloi, een bergrug in Thessalië. Rome nam de rol van Macedonië als leidende macht in Griekenland over. Een jaar later werden de Griekse steden door Flamininus tijdens de Isthmische Spelen vrij verklaard. Philippus’ opvolger Perseus streefde er naar om van Macedonië weer een sterke en invloedrijke staat te maken. Dat was niet naar de zin van Rome en het gevolg was een nieuwe oorlog tussen Rome en Macedonië. In 168 v.Chr. werd Perseus bij de Macedonische stad Pydna verslagen door de Romeinse generaal Lucius Aemilius Paullus. Twintig jaar later, in het jaar 148 13 v.Chr., werd Macedonië geannexeerd en ingericht als een Romeinse provincie. Een opstand van de zuidelijke Achaeïsche bond, die zich in zijn autonomie bedreigd voelde, leidde tot niets en in 146 v.Chr. werd Korinthe op de Peloponnesos door consul Mummius veroverd, verwoest en geplunderd. Mummius liet talloze kunstschatten uit Korinthe overbrengen naar Rome. Griekenland werd ingedeeld bij de Macedonische provincie en hiermee was de onderwerping van de Grieken definitief. De veroveringsoorlogen in Macedonië en Griekenland brachten de Romeinen in aanraking met de Grieks-Hellenistische cultuur, ontstaan na de veroveringstochten van Alexander de Grote, die vooral in het oostelijke deel van het imperium dominant was. Helemaal nieuw was deze kennismaking niet, want in het zuiden van Italië en op Sicilië lagen vele Griekse steden, die daar als Griekse kolonies waren gesticht. De Griekse cultuur maakte grote indruk op de Romeinse aristocratie. Aemilius Paullus was een groot bewonderaar en liet talloze kunstschatten overbrengen naar Rome, waar ze werden opgesteld in tempels en openbare gebouwen. Alleen de bibliotheek van Perseus behield hij voor zichzelf. Zijn zoon, de latere Publius Scipio Africanus Minor, was het middelpunt van de befaamde Scipionenkring, een gezelschap van geleerden, dichters en politici, die grote aandacht schonken aan de taal, geschiedenis en cultuur van Griekenland in de bloeitijd van de vijfde en vierde eeuw v.Chr. Andersom raakten Griekse immigranten, van wie de Griekse geschiedschrijver Polybios een beroemd voorbeeld is, onder de indruk van het imperium van de Romeinen en gedijden in die politieke situatie. Er ontstond een interessante wisselwerking tussen culturen. In politiek en economisch opzicht speelde Griekenland geen rol van betekenis meer, maar de Romeinen raakten overtuigd van de superioriteit van de Griekse cultuur. In de eerste eeuw voor Christus schreef de dichter Horatius de in dit verband vaak aangehaalde woorden: Graecia capta ferum victorem cepit/ et artes intulit agresti Latio. (‘Het veroverde Griekenland onderwierp de ruwe winnaar/ en bracht beschaving in het boerse Latium’). Ruim een eeuw later beschreef Plinius in een brief aan een vriend de provincie Achaia, die toen Zuid- en Midden-Griekenland omvatte, als ‘het echte pure Griekenland, waar volgens ieders overtuiging de beschaving, de literatuur en zelfs de landbouw hun 14 oorsprong hebben’. Goed onderlegd zijn in de Griekse taal en cultuur was fundamenteel voor de eruditie van de Romeinse elite. In de keizertijd was Athene nog steeds het culturele centrum, waar het intellectuele leven volop bloeide. Die fascinatie voor de Griekse cultuur en haar grote verleden leidde er toe dat veel leden van de Romeinse aristocratische families en de elite naar Griekenland reisden, veelal om er te studeren en hun intellectuele vorming te voltooien. Zo studeerde Cicero een tijd lang in Athene en Caesar volgde op het eiland Rhodos, na Athene het tweede centrum van kunst en wetenschap, lessen van beroemde leraren in de retorica en filosofie. Ook toeristische reizen werden steeds meer ondernomen. Een van de eerste reizigers in Griekenland over wie wij vernemen is de reeds genoemde Aemilius Paullus. Na zijn overwinning in de slag bij Pydna maakte hij van de gelegenheid gebruik om een soort archeologische rondreis door Griekenland te maken, waarbij hij veel historische steden en plaatsen bezocht. Over zijn reis wordt verslag gedaan door de reeds genoemde Polybios, die in de eerste helft van de tweede eeuw v.Chr. in Rome verbleef en goed bevriend was met Scipio. Nog uitgebreider is de beschrijving van deze reis door de Latijnse geschiedschrijver Titus Livius. In de eerste twee eeuwen van onze jaartelling waren de mogelijkheden om efficiënt te reizen erg toegenomen. Door de Pax Augusta, de stabiele politieke situatie in het Romeinse rijk sinds de tijd van keizer Augustus, heerste er vrede en veiligheid in vrijwel het hele rijk. Als er oorlog werd gevoerd of gevochten, gebeurde dat vaak alleen in grensgebieden, het binnenland bleef meestal relatief rustig. Het wegennet werd steeds verder ontwikkeld en ook in Griekenland kwam een uitgebreide infrastructuur tot stand, zodat het mogelijk werd ook meer afgelegen gebieden te bereiken. Dit alles leidde tot grotere mobiliteit en reizigers konden hun nieuwsgierigheid steeds beter bevredigen. Favoriete reisdoelen waren behalve Griekenland ook Klein-Azië en Egypte, de oude cultuurlanden. Grieks toerisme In Griekenland werden vooral de plaatsen en steden bezocht uit het grote, glorieuze verleden van de vijfde en vierde eeuw. Athene, Delphi, 15 Sparta, Epidauros, Korinthe waren trekpleisters, plaatsen die beroemd waren door mythen en historie. Festivals als de Olympische spelen trokken grote aantallen bezoekers. De reisroute van de toerist in de eerste en tweede eeuw verschilde niet zo heel veel van die van zijn moderne navolger. Relikwieën uit de heroëntijd stonden erg in de belangstelling. Heroën waren verdienstelijke helden en vorsten uit het mythische grijze verleden, aan wie een zekere vergoddelijking ten deel was gevallen. De ontwikkelde toerist was vertrouwd met de geschiedenis en verhalen over hen door het onderwijs, waarin de lectuur van de grote dichters een belangrijke plaats innam, met een lange en heroïsche geschiedenis om op terug te zien en als ritualisering van het verleden. Tempels en heiligdommen dienden als een soort musea, waar allerlei curiositeiten en relikwieën bewaard werden, die men bezocht om het verleden voor zich te laten spreken. In Delphi stond de ijzeren stoel van de dichter Pindaros, in een tempel in Sparta hing aan het plafond het ei dat Leda had gebaard, nadat Zeus haar had bezocht in de gedaante van een zwaan en waaruit drie kinderen, Helena en de twee Dioscuren Kastor en Polydeukes, waren geboren. In Panopeus in de landstreek Phokis bevonden zich restanten van de klei waaruit Prometheus de eerste mensen had gevormd en waaraan men de geur van de menselijke huid nog kon ruiken. Ook historische voorwerpen werden bewaard. In de tempel van de godin Athene Polias, het latere Erechtheion, op de akropolis in Athene bevond zich het pantser van Masistios, onderbevelhebber van de Perzische generaal Mardonios, die door de Grieken in 479 v.Chr. bij Plataiai verslagen was. Daarbij lag het zwaard van Mardonios, waarvan Pausanias overigens de echtheid in twijfel trekt. Onder de Romeinse keizers waren enkele enthousiaste philhellenen. Twee van hen, Nero en Hadrianus, verdienen nadere aandacht, omdat ze belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van de Griekse cultuur in Rome en het beeld daarvan in Pausanias’ tijd. In het jaar 66 vertrok Nero voor een reis naar Griekenland, omdat alleen de Grieken, zo vond hij, in staat waren zijn kunstenaarschap op zijn waarde te beoordelen. Korinthe werd zijn keizerlijke residentie. Ruim een eeuw na de verwoesting door Mummius was Korinthe hersticht door Julius Caesar, in het jaar 44 v.Chr., als kolonie voor zijn veteranen en vrijgelatenen. De stad was in de tijd van het bezoek van Nero weer in 16 volle bloei. Nero wilde zich manifesteren als een groot kunstenaar, toneelspeler en zanger. Hij nam deel aan alle grote festivals, de Olympische, Nemeïsche, Isthmische en Pythische spelen. Overal werd hij tot winnaar uitgeroepen, overal ontving hij zegekransen, hoewel hij in Olympia zijn span van tien paarden niet in bedwang kon houden, uit de wagen werd geslingerd en door het zand van de arena rolde. In weerwil van deze wanprestatie werd hij door de scheidsrechters tot winnaar uitgeroepen, waarvoor hij hun met een royaal geldbedrag begiftigde. Nero’s liefde voor de Griekse kunst was zo groot dat hij alleen al uit Delphi vijfhonderd beelden naar Rome liet overbrengen. Hij beroofde Apollo van zijn beelden, zegt Pausanias misprijzend. Een van de projecten die Nero wilde uitvoeren was het graven van een kanaal door de Isthmos van Korinthe, de landengte die de Peloponnesos verbindt met de rest van Griekenland. De Isthmos heeft bij Korinthe een breedte van ruim zes kilometer en het kanaal zou veertig tot vijftig meter breed moeten worden. Maar evenals eerdere pogingen was ook Nero’s plan tot mislukken gedoemd. De Peloponnesos bleef wat zij van nature is, namelijk vasteland, schrijft Pausanias, en voor een mens is het onmogelijk de door de goden ingestelde orde geweld aan te doen. Een belangrijke episode in de ontwikkeling van de Grieks-Hellenistische cultuur onder Romeinse heerschappij was tijdens de regering van keizer Hadrianus (117-138 n. Chr.), die alle provincies van het rijk bereisde. Tussen de jaren 123 en 131 bracht hij driemaal de winter in Athene door. Zijn enthousiasme voor de Griekse cultuur was zo groot dat hij op spottende toon ook wel Graeculus (Griekje) werd genoemd, zoals de auteur van de biografieënverzameling de Historia Augusta meldt. Dezelfde auteur zegt dat hij al vanaf zijn vroege jeugd imbutus impensius Graecis studiis (‘buitengewoon geïnteresseerd in de Griekse cultuur’) was. Hij was de eerste keizer die volgens Grieks gebruik en tegen alle Romeinse gewoontes in een baard droeg om zichzelf een Grieks filosofenuiterlijk te verschaffen. Grote bedragen spendeerde Hadrianus aan bouwwerken in de stad Athene. Hij liet een aquaduct aanleggen en een gymnasion bouwen. Restanten van de indrukwekkende bibliotheek die Hadrianus liet bouwen zijn nog steeds te zien. De gigantische tempel van de Olympische Zeus, waarvan de bouw al begonnen was in de tijd van de Atheense tiran Peisi17 stratos aan het eind van de zesde eeuw v.Chr., liet hij voltooien. Dichtbij deze tempel liet hij een boog oprichten met aan de voor- en achterkant een inscriptie. De inscriptie aan de kant van de akropolis luidt: ‘Dit is de stad van Theseus’. Theseus was de legendarische stichter van de stad Athene. De inscriptie aan de andere zijde: ‘Dit is de stad van Hadrianus, niet die van Theseus’. Daar moesten de gebouwen komen van het door Hadrianus gestichte Panhellenion, een verbond van Griekse steden, met taken op cultureel en religieus gebied. Hiermee benadrukte Hadrianus de belangrijke positie van Griekenland in de culturele hiërarchie van het Hellenisme. Athene moest de culturele en intellectuele hoofdstad van het rijk worden, naast Rome als de politieke hoofdstad. Pausanias en zijn tijd Het culturele klimaat werd in deze tijd in grote mate bepaald door wat men de Tweede Sofistiek noemt. Sofisten waren in de vijfde en begin vierde eeuw voor Chr. rondreizende leraren, die tegen betaling een vorm van hoger onderwijs (retorica) gaven. Bekende sofisten waren o.a. Protagoras, Hippias en Gorgias. In de tweede eeuw oriënteerde men zich op de klassieke voorgangers van de vijfde en vierde eeuw v.Chr. Rondreizende leraren traden op als een soort voordrachtskunstenaars. Ze onderwezen in de retorica en hielden voor een groot publiek glanzende redevoeringen, improviserend op een door het publiek opgegeven onderwerp. Het was een combinatie van onderricht in welsprekendheid en openbaar vermaak. De herinnering aan het grote klassieke verleden voerde de boventoon, er werd gepronkt met citaten uit de werken van de klassieke auteurs. Het publiek vond het prachtig en briljante sofisten ontvingen een schitterend honorarium. Sommigen werden erg rijk en traden op als weldoeners van Griekse steden. Een zeer vooraanstaande retor was Herodes Atticus of, zoals Pausanias hem noemt, Herodes van Athene, een van de rijkste mensen van de oudheid. Hij gebruikte zijn immense rijkdom voor de verfraaiing van Athene. Het Panathenaeïsche stadion met een capaciteit van ongeveer 50.000 toeschouwers was een van zijn grote projecten, gelegen op de plaats waar het huidige stadion herbouwd is. Hij bouwde het Odeion aan de voet van de akropolis, ter 18 nagedachtenis aan zijn in het jaar 160 overleden vrouw Regilla, en een tempel voor de godin Tychè (Lot). Ook in andere steden was Herodes actief. In Olympia legde hij een waterleiding aan en bouwde hij een nymphaeum, in Korinthe restaureerde hij de Peirene-bron en in Delphi het stadion. Bij de Grieken heerste nostalgie over het grote klassieke verleden, bij de Romeinen, de heersende politieke macht, was erkenning en acceptatie van de Griekse culturele superioriteit. Anders dan andere delen van het rijk was het Griekenland van de tweede eeuw nauwelijks geromaniseerd, de Romeinse elite was daarentegen cultureel wel sterk gehelleniseerd. In het oostelijke deel van het Romeinse imperium werd nauwelijks Latijn gesproken, terwijl de Romeinse elite naast het Latijn meestal ook het Grieks goed beheerste. Die ontwikkelde elite, die in de gelegenheid was reizen te maken in de oude cultuurlanden, was het publiek waar Pausanias zich op richtte. Over de persoon van Pausanias is weinig bekend. In de literatuur van zijn tijd wordt hij niet genoemd en op een enkele uitzondering na wordt hij nergens geciteerd. Als persoon houdt hij zich vrijwel geheel op de achtergrond en wat we over hem weten moeten we tussen de regels van zijn eigen werk door lezen. Zijn naam kennen we door Stephanos van Byzantium, die leefde in de zesde eeuw. Hij was de auteur van een belangrijke geografische encyclopedie, de Ethnica, waarvan we, behalve een aantal fragmenten van het werk zelf, slechts een uittreksel over hebben. Stephanos noemt ook voor het eerst de titel van Pausanias’ boek, Perihegesis Hellados (‘Rondleiding in Griekenland’). Anders dan collega-historiografen, zoals zijn grote voorganger Herodotos, vertelt Pausanias niet waar hij is geboren of uit welk land hij afkomstig was. Waarschijnlijk stamde hij uit Klein-Azië (het westelijke deel van het huidige Turkije), waar al sinds de achtste eeuw v.Chr. veel Griekse koloniën gesticht waren. Vermoedelijk was Magnesia zijn vaderstad. Die stad lag aan de zuidelijke voet van het Sipylosgebergte in Lydië, ten noorden en noordoosten van Smyrna, het huidige Izmir. In de tweede eeuw was Lydië een deel van de Romeinse provincie Asia en het was een van de meest welvarende delen van het rijk. Pausanias geeft blijk van een zo grote affiniteit met deze streek dat algemeen wordt aangenomen dat het inderdaad zijn geboortestreek is. Hij was dus niet afkomstig uit het eigenlijke Grie19 kenland, maar behoorde tot een van de Grieks sprekende gemeenschappen in Klein-Azië. Ook over Pausanias’ geboorte- en sterfjaar weten we niets met zekerheid. Maar op grond van gegevens die hij in de loop van zijn werk meedeelt kunnen we schatten dat hij omstreeks het jaar 115 geboren moet zijn en gestorven omstreeks of kort na 180. Een groot deel van zijn leven heeft hij besteed aan reizen. Behalve Griekenland bezocht hij Syrië en Palestina, in Egypte voer hij over de Nijl tot Thebe en hij bezocht het beroemde orakel van Zeus-Ammon in Libye. In het westen bereisde hij Sicilië, misschien ook Sardinië, verder steden in Campanië, zoals Capua, en hij kende Rome. Reizen vergde nog altijd veel tijd en was kostbaar. Slechts mensen met ruime financiële middelen en voldoende vrije tijd konden het zich veroorloven hun tijd op deze manier door te brengen. Waarschijnlijk behoorde Pausanias tot een rijke familie, die deel uitmaakte van de provinciale elite in zijn geboortestreek. Pausanias’ werk Rijkdom verschafte toegang tot goed onderwijs en ontwikkeling. In Klein-Azië lagen steden als Pergamon en Ephese, centra van intellectuele activiteiten. Pausanias was een ontwikkeld iemand met grote intellectuele, culturele en vooral religieuze belangstelling en zal dankbaar gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheden die in deze steden aanwezig waren. Zijn werk vereiste een grondige voorbereiding, waarvoor hij de bibliotheken in Pergamon en Ephese intensief geraadpleegd moet hebben. Hij was goed thuis in de literatuur, vooral de archaïsche en klassieke literatuur, waaruit hij veel citeert: Homeros, Hesiodos, de tragici, Pindaros, de lyrische dichters, geschiedschrijvers als Herodotos en Thucydides en vele anderen. Vooral Herodotos heeft Pausanias tot voorbeeld gediend. Ook in de kunst gaat zijn voorkeur uit naar de archaïsche periode en de klassieke tijd van de vijfde en vierde eeuw v.Chr. Zijn favoriete schilder was de eerste grote Atheense schilder Polygnotos. Omdat er van de Griekse schilderkunst vrijwel niets bewaard is gebleven, zijn de uitgebreide beschrijvingen door Pausanias van Polygnotos’ schilderingen in de Stoa Poikilè in Athene en de Leschè (een soort vergadergebouw) van de 20 Knidiërs in Delphi des te waardevoller. Van de beeldhouwers noemt Pausanias voor de archaïsche periode Daidalos, en verder Pheidias, Praxiteles, Lysippos, Myron en talrijke anderen. In zijn voorkeur voor deze periodes sluit Pausanias geheel aan bij de algemene voorkeur van zijn tijd. De selectie van gebouwen en voorwerpen die hij noemt of beschrijft laat dat goed zien. Opvallend is dat dat hij bij zijn rondgang over de agora van Athene aan de grote, in de jaren vijftig van de vorige eeuw herbouwde Stoa van Attalos voorbij gaat en die zelfs niet noemt, maar wel uitgebreid aandacht geeft aan de Stoa Poikilè. Deze bevatte schilderingen van Polygnotos met voorstellingen van grote gebeurtenissen uit het verleden, o.a. de Trojaanse oorlog en de slag bij Marathon, waarin het kleine leger van de Atheners in het jaar 490 v.Chr. het enorme Perzische leger versloeg. De Stoa van Attalos, gebouwd in het midden van de tweede eeuw v.Chr., was een geschenk van Attalos ii, koning van Pergamon in Klein-Azië, aan de stad Athene. Het was een prestigeproject en diende als een soort luxe winkelcentrum. Waarschijnlijk was dat voor Pausanias voldoende reden om deze Stoa te negeren, zij riep geen herinnering op aan het grote verleden. Bovendien besteedt Pausanias meer aandacht aan religieuze gebouwen en voorwerpen als tempels, heiligdommen en godenbeelden dan aan het profane, zoals publieke gebouwen en seculiere beelden. In zijn beschrijvingen wil hij veelal het algemeen bekende vermijden of slechts kort aanduiden. Hij zoekt naar het bijzondere, wat niet algemeen bekend was. Zo beschrijft hij bijvoorbeeld uitgebreid de lamp van Kallimachos in het Erechtheion, maar nauwelijks het Erechtheion zelf. Ook het Parthenon op de akropolis krijgt opvallend weinig aandacht, dit in tegenstelling tot het grote door Pheidias gemaakte cultusbeeld van de godin Athene Parthenos. Indeling in boeken en methode ‘Op het Griekse vasteland, tegenover de eilanden der Kykladen en de Aigeïsche zee, steekt kaap Sounion vanaf het Attische land in zee’. Zo begint Pausanias zijn rondleiding in Griekenland. Op de top van de kaap staat een tempel, door Pausanias abusievelijk toegeschreven aan de godin Athene Sounias. Deze tempel was van ver op zee te zien 21 en diende als baken voor zeelieden, die uit Klein-Azië naar Griekenland voeren. Anders dan bij zijn voorganger en voorbeeld Herodotos ontbreekt in Pausanias’ boek een voorwoord of inleiding, maar begint hij mediis in rebus. Mogelijk is een voorwoord verloren gegaan, maar daarover bestaat geen zekerheid. In boek i beschrijft Pausanias Attika, waar Athene de belangrijkste stad is. Uitgebreide aandacht krijgt het heiligdom van Eleusis, waar de mysteriecultus van de Grote Godinnen, Demeter en haar dochter Koré of Persephone, was gevestigd. Het is bijzonder jammer dat Pausanias de geheime rituelen niet onthult, wat niet mocht, omdat hij zelf een mystes, een in de mysteriën ingewijde, was. Dan gaat hij naar de Peloponnesos. In boek ii komt de Argolis aan de orde, met de Isthmos en steden als Korinthe, Argos, Epidauros met het grote heiligdom van Asklepios, Nauplia en het eiland Aigina. In boek iii worden we rondgeleid in Lakonië, met o.a. Sparta en een uitgebreide beschrijving van de troon van Apollo in het zuidelijk van Sparta gelegen Amyklai. Boek iv is gewijd aan het zuid-westelijke district Messenië. De boeken v en vi, waarin Elis wordt behandeld, staan centraal in Pausanias’ werk. Olympia en de geschiedenis van de Olympische spelen krijgen veel aandacht. Het beroemde Zeusbeeld van Pheidias kennen we doordat het op grond van de nauwkeurige beschrijving van Pausanias gereconstrueerd kon worden. Talloze beelden van Olympische winnaars worden opgesomd, schathuizen en wijgeschenken vulden de Altis, het heilige terrein van Olympia. Het beroemde beeld van Hermes van de grote beeldhouwer Praxiteles is precies op de door Pausanias aangegeven plek teruggevonden. Boek vii behandelt de streek Achaia. Boek viii geeft de beschrijving van Arkadië. Dan verplaatst de aandacht zich naar gebieden aan de noordkant van de Golf van Korinthe en komen we in Midden-Griekenland. In boek ix wordt Boiotië met steden als Plataiai en Thebe en de berg van de Muzen, de Helikon, beschreven. Boek x behandelt Phokis, de laatste streek in Pausanias’ rondleiding. Delphi, met onder meer het grote heiligdom en orakel van Apollo, is hier het belangrijkste centrum. Zo plotseling als hij zijn 22 beschrijving bij Sounion begint, zo abrupt beëindigt Pausanias zijn werk in Phokis. Dit abrupte einde roept de vraag op of Pausanias’ werk zoals wij dat nu hebben wel volledig is. Grote delen van Griekenland worden niet door Pausanias beschreven. Van de eilanden komt alleen Aigina ter sprake; het noorden van Griekenland, met Thessalië, Epirus en Aitolië, ontbreekt. Wel heeft Pausanias deze streken bezocht. In Epirus kende hij het beroemde orakel van Zeus in Dodona, waar in een eikenbos het ruisen van de bomen en de vlucht van de heilige duiven voorspellingen gaven. In de Thessalische stad Larisa had hij een xenos, een gastvriend. Vrijwel zeker heeft hij het traditionele graf van de Thracische zanger Orpheus in Macedonië gezien. Omdat we een reisverslag van deze gebieden in de Perihegesis missen, heeft men wel verondersteld dat Pausanias nog een deel of misschien zelfs meerdere delen heeft geschreven, waarin zij behandeld werden en die verloren zijn gegaan. In zijn boek over Attika zegt hij dat hij panta ta Hellenika wil behandelen. Letterlijk vertaald is dit: ‘alle Griekse dingen’. Over deze woorden is veel gediscussieerd. Bedoelde Pausanias: ‘Heel Griekenland’? Als hij dit wilde zeggen, had hij een minder dubbelzinnige uitdrukking kunnen bezigen. Een andere uitleg lijkt aantrekkelijk: alles wat voor een Grieks sprekende, erudiete reiziger in Griekenland in de hoogtijdagen van het Romeinse imperium interessant is. De noordelijke streken liggen in de periferie van het echte oude klassieke Griekenland. Vermoedelijk rekende Pausanias het noorden niet tot het klassieke kerngebied. Het lag buiten de gebruikelijke toeristische route en stond niet zo zeer in zijn belangstelling en in die van de lezers tot wie hij zich richt, omdat het veel minder appelleerde aan het grote verleden. Vanaf boek ii hanteert Pausanias een geheel eigen methode om ordening aan te brengen in zijn materie. Wanneer hij in een streek arriveert, gaat hij rechtstreeks naar de centrale plaats, de agora, van de hoofdstad. Van daaruit beschrijft hij de bezienswaardigheden ter plaatse, kiest dan een weg naar de grens van het gebied en beschrijft wat hij langs die weg aan bezienswaardigheden aantreft. Dan gaat hij terug naar de hoofdstad, kiest een andere weg en noemt ook daar weer wat hem interesseert. Zo gaat hij de hele streek door, tot hij de grens met het naburige district passeert, waar dit patroon zich herhaalt. 23 Deze manier van werken is in boek i, het deel over Attika, nog niet aanwezig. Het lijkt alsof Pausanias daar nog op zoek is naar de juiste methode. Daarom wordt aangenomen dat dit boek veel eerder geschreven en gepubliceerd is dan de andere delen van het werk. Een aanwijzing op grond waarvan we iets kunnen zeggen over de tijd van ontstaan van boek i is te vinden in boek vii, het deel over Achaia. Daarin zegt Pausanias dat hij in zijn beschrijving van Athene het aan de voet van de akropolis gelegen Odeion van Herodes Atticus niet heeft genoemd, omdat hij het boek over Attika voltooid had, voordat Herodes met de bouw daarvan was begonnen. We weten al dat hij dit had laten bouwen ter nagedachtenis aan zijn in het jaar 160 gestorven vrouw Regilla. Wel noemt Pausanias het door Herodes gebouwde Panathenaeïsche stadion, waarvan de bouw omstreeks het jaar 140 begon. Boek i, het boek over Attika, moet dus in de tussenliggende periode zijn geschreven. Tegenwoordig wordt op grond van verwijzingen binnen het werk algemeen aangenomen dat Pausanias de verschillende boeken schreef in de volgorde, waarin wij ze nu bezitten. De volgende boeken zijn dan van latere datum. In het begin van boek v zegt Pausanias dat de Korinthiërs hun land 217 jaar geleden van de keizer hadden gekregen. Korinthe was, zoals we al zagen, na de verwoesting door Mummius, in 44 v.Chr. door Caesar opnieuw gesticht. Dit boek is dus na het jaar 174 geschreven. Pausanias heeft zeker nog een aantal jaren nodig gehad om de volgende delen te schrijven. Omdat hij kort na 180 is gestorven, zijn het de laatste jaren van zijn leven geweest, die hij heeft besteed aan de voltooiing van zijn werk. Het schrijven van het geheel heeft waarschijnlijk vijftien jaar of meer in beslag genomen. Daarom kan het werk ook niet het verslag zijn van één enkele reis, maar heeft hij gedurende een reeks van jaren meerdere malen in afzonderlijke delen van Griekenland gereisd en deze achtereenvolgens beschreven. Hoe komt Pausanias aan zijn informatie? Om een reisboek als dat van Pausanias te kunnen schrijven is een grondige voorbereiding vereist. Op velerlei gebied moest hij informatie verzamelen, voordat de reis daadwerkelijk een aanvang kon nemen. Hij kende zijn literatuur en maakte gebruik van de bronnen 24