SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (1) Handboek p. 295-299 1a: Protagonist of eerste speler Antagonist of tegenspeler (uit de tegengestelde zienswijzen of handelingen van deze beide acteurs groeit het conflict) Tritagonist of derde speler: veroorzaakt de intrige, maar is zelf niet actief bij het conflict betrokken. Daarna kwamen andere spelers de bezetting aanvullen, zoals een oplossingsspeler (soms een deus ex machina) en diverse hulpspelers. 1b: Het drama wordt ingedeeld in 5 bedrijven en verder nog in tonelen. Eerste bedrijf of epeisodion Dit bedrijf is bedoeld als inleiding of expositie, waarbij de personages voorgesteld worden en de situatie geschetst wordt aan het begin van het stuk. Het is nog kort, het wordt later uitgewerkt. Het gebeurt onder de vorm van inlichtingsfiguren en in dialoog- of monoloogvorm. Op het einde krijgen we het motorische moment, het ogenblik waarop de crisis begint. Dat gebeurt door een onverwachte gebeurtenis of door de onverwachte komst van een personage. Tweede bedrijf De ontwikkeling van de handeling in stijgende lijn: de uitwerking van de in de expositie bijeengebrachte elementen. Derde bedrijf Hier heeft men de grote crisis: het moment waarop de protagonist zich moet inspannen om de hinderpaal te overwinnen. Er wordt over zijn lot beslist. Dat is ook het moment waarop de held tot inzicht komt, alles wordt hem duidelijk. Dit moment is de anagnorisis. Vierde bedrijf In dit bedrijf vindt men de peripetie of ommekeer: de gevolgen en de afloop van de crisis beginnen duidelijk te worden. Het is een wending, een plotse ommekeer, namelijk de afwijking van de ingeslagen richting, die beslissend is voor het verdere verloop. Vijfde bedrijf Dit bedrijf ten slotte onthult de catastrofe, de ontknoping: het resultaat en de nawerking op de protagonist. Hier krijgt men ook de catharsis of loutering: de handeling wekt bij toeschouwers een gevoel van medelijden en vrees. Er is dan nog een stemmingsuitleiding en een epiloog met het besluit of de zedenles. SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (2,3,4) 2 De Griekse tragedie is voortgekomen uit de eredienst voor Dionysus (Bacchus). Hij was de god van leven en dood in mens en natuur, ook de god van de wijn. De heel intens beleefde Dionysuscultuur genoot een geweldig succes bij de brede volkslagen van de Griekse gemeenschap. Oorspronkelijk kenden de Grieken rituele dansen en zangen, tijdens ceremoniën ter ere van vruchtbaarheidsgoden, processies en smeektochten om de bevolking voor plagen, epidemieën en andere rampen te beschermen. Aanvankelijk deed elke bewoner van het dorp of de stad aan het ritueel mee. Later werden enkele leden van de gemeenschap uitgekozen en geoefend in dans en zang, terwijl de overige bewoners toekeken. De verering van Dionysus ging een prominentere plaats opeisen, tot deze zich ontwikkelde tot de tragedie. Bij het ritmische dansen kwamen dan vertolkingen en uitbeeldingen van de avonturen van hun goden, zoals ze zich deze voorstelden in hun mythen. De Grieken waren er immers van overtuigd dat hun goden ooit op aarde geleefd hadden en dat zij, na door de mensen te zijn verdreven, zich schuilhielden op de top van de Olympus. 3 Het eigen heroïsche verleden, met mythische figuren bv. De Trojaanse oorlog; De Griekse godenwereld; Het koningshuis van Thebe; De mens die het moet afleggen tegen de goden; Menselijke hartstochten; (algemeen: liefde, jaloezie, verraad, wraak, dood…) Eenheid van tijd: het verhaal speelt zich af tussen zonsopgang en zonsondergang van dezelfde dag (het verhaal mag dus slechts één dag duren); Eenheid van plaats: het verhaal speelt zich af op één bepaalde plaats; Eenheid van handeling: het verhaal heeft een aaneengesloten verloop, er is slechts één hoofdhandeling, er zijn geen nevenintriges. 4 2 SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (5,6) 5a Bij een goed gespeeld stuk, met goede vertolkingen, treedt er identificatie op tussen de toeschouwer en het personage. Wij sterven mee met Hamlet, zijn vertwijfeling wordt de onze. Als we dan na de opvoering naar huis gaan, voelen we ons ontroerd en verlicht, alsof we van een last bevrijd zijn. Die zuivering van het gemoed noemen we catharsis. Aristoteles noemde dit de essentie van theater. (Literatuur: bij Aristoteles staat catharsis (reiniging) in de definitie van de tragedie voor fysieke, emotionele, religieuze en mentale reiniging.) 5b Elke menselijke emotie wordt op het voetbalveld gespeeld: blijdschap, ontgoocheling, woede, verdriet enz. Er wordt vooral geacteerd: de geschopte speler doet of hij niet meer recht kan, de doelwachter is de wanhoop nabij, een speler die scoort, neemt het applaus van het publiek in ontvangst enz. Het is ten slotte maar een spel. Heel zeker ook treedt hier identificatie op tussen toeschouwers en spelers, die bij de toeschouwers leidt tot catharsis: na de wedstrijd gaan ze verlicht en blijgemoed of droevig naar huis. 6 Hij voerde het mom in, het gebruik van maskers om rolwisselingen aan te geven. Door de dialoog in te voeren (tussen koorleider en lid van het koor) kwam hij tot een vroege vorm van drama. Hij voerde eveneens de hypokritès in, dit is de antwoorder, een echte toneelspeler die los staat van het koor en één of meer rollen uitbeeldt. Er was nu al een individu dat naar voren trad en een dialoog aanging: de eerste acteur of protagonist. Dat is het begin van de tragedie. Volgens de traditie is Thespis de uitvinder van de tragedie. Hij zou met een wagen door Attika zijn getrokken om zijn acteerkunst te vertonen. We horen voor het eerst van hem tijdens spelen van 534 voor Chr. In zijn spel experimenteerde hij met vermommingen. Uiteindelijk gaf hij met maskers rolwisselingen aan. Door de dialoog in te voeren, kwam hij tot een vroege vorm van drama. 3 SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (7) 7 a Aantal spelers en specifieke rol b De rol van de goden en het noodlot C De rol van het koor Schrijver 1= Aischylos (525-456 v. Chr) Invoering van een tweede speler (antagonist), met wie de eerste in dialoog treedt (terwijl in de vroegere drama’s de dialoog plaatsvond tussen de enige speler en het koor); deze techniek maakte een concrete actie en een botsing van karakters mogelijk. Centraal thema is de mens die de goddelijke wetten overtreedt en daarmee op zichzelf en zijn nakomelingen schuld laadt. Groot aandeel van het koor 4 Schrijver 2= Sophocles (496-406 v. Chr) Invoering van een derde speler (tritagonist). Schrijver 3= Euripides (480-408 v. Chr.) Verschillende acteurs, spreken en zingen. -De mens kan toch zijn uitwendig levenslot niet zelf bepalen en moet daardoor lijden. -Beperkt het aandeel van de Moira (de godinnen van het noodlot) en de interventies van de goden, zonder aan traditionele waarden te raken. -Vaak wordt lijden aanvaard als komende uit de hand van een welwillende godheid (niet in vraag gesteld!). Evenwicht tussen koor en dialoog. -Lijden komt voort uit het conflict tussen handhaving van eigen persoonlijkheid en passies binnen en toeval buiten de mens. -Vaak ontbreekt de positieve zingeving aan het lijden (dan komt verzoening door een deus ex machina). Koor verdwijnt naar de achtergrond. SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (8,9,10) 8 Zie compendium blz. 336-337. In Oedipus slaat het noodlot al toe voor hij het zelf goed en wel beseft: het orakel doet een voorspelling die onontkoombaar zal uitkomen. Voor de vervulling van de voorspelling zorgt Oedipus zelf. Zie samenvatting in het compendium. 9a Een bodeverhaal is een dramaturgisch hulpmiddel om het probleem van de eenheid van plaats te omzeilen. Een boodschapper (bode) of een ander personage komt achteraf verslag uitbrengen van gebeurtenissen die wel van belang zijn voor de handeling in het drama, maar die niet op het toneel vertoond kunnen worden. De tekst van een kort bodeverhaal wordt bericht genoemd. Ook het afbeelden van gruwelijke gebeurtenissen of technische bezwaren, zoals veld- of zeeslagen, werden daarmee uit de weg gegaan. 9b Oedipus: Oedipus wordt in de bergen gevonden en opgevoed, onderweg vermoordt hij zijn vader, eigenlijk alles wat gebeurt voor hij naar Thebe vertrekt… 10 (lat. = god uit de machine), de ontknoping van een drama, niet door de natuurlijke ontwikkeling der karakters van de hoofdpersonen, maar door het plotselinge optreden van een persoon, die buiten de handeling staat. (In de klassieke treurspelen kwam het voor, dat plotseling een god met een machine (soort kraan) op het toneel neergelaten werd.) Op die manier werd een einde gemaakt aan een hopeloos vastgelopen situatie waarvoor de schrijver kennelijk zelf geen andere oplossing wist. Vooral Euripides maakte hier dikwijls gebruik van. De term wordt in deze zin nog altijd gebruikt, al gaat het dan niet meer om een god. In literaire werken en in films komt het nog regelmatig voor dat een vastgelopen plot tot een einde gebracht wordt via een onwaarschijnlijke of onlogische gebeurtenis. 5 SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (11) 11a De kleine tekst is ter info. Orchestra: (afgeleid van het Griekse werkwoord orcheisthai = dansen / huidige benaming: podium): een cirkelvormige voorstellingsruimte op de begane grond, plaats voor het koor en de acteurs. Theatron: (afgeleid van het Griekse werkwoord theasthai = toekijken /huidige benaming: tribune): een reeks trapsgewijze oplopende banken die een halve cirkel vormden rond de orchestra en tegenover de skene. Vooraan bevonden zich de erezetels voor priesters, hoogwaardigheidsbekleders en oudstrijders. De publieksruimte is schuin oplopend in de rots uitgehouwen. De banken worden doorsneden door oplopende trappen. Het publiek aanwezig tijdens de drie dagen van de Grote Dionysia was afkomstig uit alle bevolkingsgroepen van Athene: mannen, jongens, waarschijnlijk vrouwen en mogelijk ook slaven. Omdat de feesten samenvielen met de tijd waarin de zeeën weer bevaarbar werden, bezochten ook veel vreemdelingen de voorstellingen. Pas rond 330 v. Chr. werd het stenen theater, waarvan nu nog resten zichtbaar zijn, gebouwd. De toegangsprijs werd sinds de tijd van Pericles voor Atheense burgers gesubsidieerd. De voorstelling begon bij het aanbreken van de dag en duurde tot de avond. De toneelstukken werden vrijwel zonder onderbreking achter elkaar gespeeld: drie tragedies en een satyrspel, gevolgd door een komedie. Het publiek bleef de hele dag in het theater zonder beschutting tegen de zon. Het publiek was meestal zeer betrokken bij de gebeurtenissen op het toneel en kon luid uiting geven aan zijn goed- of afkeuring. Skène: (huidige benaming: coulissen): een gebouw waarin zich de kleedkamers en de magazijnen bevonden (achter de schermen). Het Griekse woord betekent letterlijk tent. Het is een breed, ondiep gebouw, waarin de acteurs zich verkleden en hun opkomst afwachten. De naar de toeschouwers gekeerde kant vormt het ‘achterdoek’ en stelt een paleis, tempel of iets dergelijks voor; één of meer deuren geven toegang tot het toneel. Links en rechts zijn er zijgebouwen, die o.a. een akoestische functie hadden. Op het dak ervan verscheen soms (met name in de stukken van Euripides) de god die de ontknoping brengt. De acteur wordt dan van achter de skene met een soort kraan naar boven gehesen; deus ex machina. Vlak voor de skene bevindt zich het logeion (spreekplaats): een laag podium waarop de acteurs als regel spelen. 11b De kleine tekst is ter info. Landschapsarchitectuur: Griekse theaters werden gebouwd in harmonie met het landschap. Er werd een plaats gezocht met een natuurlijke glooiing zodat het landschap zoveel mogelijk gerespecteerd kan worden. Het theater van Dionysos waarin de toneelstukken tijdens de Dionysosfeesten worden gehouden, is oorspronkelijk van hout geweest en biedt aan 15000 toeschouwers plaats. Omdat de festiviteiten aan het begin van het nieuwe vaarseizoen vallen, komen veel vreemdelingen erop af. De grote bezoekersaantallen en de populariteit van toneelstukken die in de vierde eeuw v. Chr. worden heropgevoerd, noopt tot de bouw van een vast theater. Het eerste stenen theater dateert uit ongeveer 350 v. Chr. De restanten die nu nog steeds aan de voet van de zuidelijk helling van de Akropolis te zien zijn, stammen uit de Romeinse tijd. Griekse theaters, anders dan hun latere Romeinse opvolgers, zijn voorbeelden van landschapsarchitectuur. Waar Romeinen het terrein aan zich onderwerpen door tonnen aarde aan te voeren om de toeschouwersruimte kunstmatig op te hogen, zoeken Grieken de natuurlijke glooiingen van het terrein om er hun theaters neer te vlijen. Het toneel werd in open lucht gespeeld. 6 In de tijd van de grote tragediedichters waren de theaters van hout, pas later werden ze in steen of marmer opgetrokken. Het waren massatheaters (17000-56000 mensen). 7 SLEUTEL HET OUDE GRIEKENLAND (12) 12a Maskers: maskers geven rolwisselingen aan. Ze omsloten het hele gezicht en stelden een stereotype voor (oude man, koning, koningin, heraut, slaaf, jonge held…) De maskers bevorderden de herkenbaarheid van het personage. Een vrij grote mondopening met een trechter werkte als een megafoon en droeg er toe bij dat de acteurs tot op de achterste rijen verstaanbaar waren. 12b Kleding: van de acteurs is bekend dat zij soepele laarzen droegen. Aischylos zou deze als eerste van een verhoogde zool (van hout en 20 cm hoog) hebben voorzien: de cothurnen. Verder droegen de acteurs lange, rijk versierde gewaden en een fel gekleurde pruik. 8 9