Samenwerkingsovereenkomst Provincies 2008-2013

advertisement
Samenwerkingsovereenkomst
Provincies 2008-2013
INHOUD
Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen
1)
2)
3)
4)
5)
Algemene beginselen
Duur van de overeenkomst, opbouw en ondertekeningsmogelijkheden
Rapportering over planning en uitvoering
Evaluatie
Ondersteuning van en samenwerking met de provincies
Hoofdstuk 2 Specifieke Bepalingen per thema
1) Thema Instrumentarium
2) Thema Afval
3) Thema Milieuverantwoord productgebruik
4) Thema Water
5) Thema Hinder
6) Thema Energie
7) Thema Mobiliteit
8) Thema Natuur
9) Thema Bodem
10) Thema Duurzame ontwikkeling
Hoofdstuk 3 Financiële Bepalingen
Bijlagen
- Definities
- Overzicht rapportering
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
1/38
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
1.
Algemene Beginselen
1.1
Algemene uitgangsprincipes
Art. 1 Door het ondertekenen van deze overeenkomst verbindt de provincie zich er toe volgende
beginselen van duurzaam milieubeleid te respecteren:
1°
2°
3°
4°
5°
1.2
het voorkomingsbeginsel of beginsel van preventief handelen: milieuschade moet worden
voorkomen;
het voorzorgsbeginsel: ernstige aanwijzingen zijn voldoende om een mogelijk probleem
aan te pakken, zonder dat wetenschappelijke consensus over het oorzakelijk verband
tussen verontreiniging en effect nodig is;
de voorkeur voor brongerichte maatregelen: het probleem wordt aan de bron aangepakt;
het stand-still-principe: de bestaande kwaliteit blijft minimaal behouden;
het beginsel van ‘de vervuiler betaalt’: wie schade of verstoring veroorzaakt, moet ook
instaan voor de (kosten van de) opruiming of hersteloperatie.
Uitvoeren van de overeenkomst
Art. 1 De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van alle bepalingen maar kan deze laten
gebeuren door of in samenwerking met derden. De bijlagen maken integraal deel uit van de
overeenkomst.
Bij de uitvoering van elk project kaderend in de samenwerkingsovereenkomst moet worden vermeld dat het
project wordt betoelaagd door de Vlaamse Overheid. Op elke publicatie, tekst,… die in het kader van het
project wordt verspreid, moet eveneens het logo van de Vlaamse Overheid worden aangebracht.
Ingeval van meerdere initiatiefnemende besturen bij het uitwerken van projecten, treedt de provincie op
als coördinerend bestuur om in aanmerking te komen voor deze subsidie.
1.3
Afwijken van de contractuele bepalingen
1.3.1 Termijnen van evaluatie en rapportering
Art. 1 De minister kan beslissen op vraag van een van beide partijen en in onderling overleg termijnen
van evaluatie en rapportering te verlengen voor de Vlaamse Overheid of voor de provincies. Alle
volgende data in de procedure voor het ingediende dossier worden met dezelfde termijn verlengd.
1.3.2 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 Als het uitvoeren van een actie of het treffen van een maatregel niet of slechts gedeeltelijk kan
gebeuren doordat de Vlaamse Overheid in gebreke blijft bij het aanreiken van ondersteuning die
uitsluitend door de Vlaamse Overheid, worden ter beschikking gesteld en deze zijn noodzakelijk voor de
uitvoering van de bepalingen, kan de Vlaamse minister van Leefmilieu beslissen om de niet-uitgevoerde
actie of maatregel of de gedeeltelijke uitvoering ervan niet in mindering aan te rekenen bij de beoordeling.
Art. 2 In gevallen van overmacht, die een provincie verhindert haar verplichting geheel of gedeeltelijk uit
te voeren, en waarbij de provincie haar goede trouw en haar poging om het gebrek aan uitvoering tot een
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
2/38
minimum te beperken, moet aantonen, kan de minister beslissen om de betrokken subsidie niet in
mindering te brengen, indien de minister de overmacht voldoende gemotiveerd acht.
1.4
Aanpassen van de contractuele bepalingen
Art. 1 Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Vlaamse Overheid om
regelgeving uit te vaardigen met betrekking tot de erin vervatte aangelegenheden. Te allen tijde moet de
vigerende wetgeving nageleefd worden, ongeacht of deze bepalingen werden opgenomen in de
overeenkomst of niet. De toepassing van de bepalingen in de huidige samenwerkingsovereenkomst
worden met onmiddellijke ingang aangepast aan eventuele nieuwe wettelijke bepalingen. Deze
overeenkomst kan ook aangepast worden na overleg tussen de Vlaamse Overheid en de gemeenten.
Daarnaast kunnen waar specifiek vermeld bepalingen van deze overeenkomst bijgestuurd worden door
de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, op basis van overleg met de provincies:
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
3/38
2. Duur van de overeenkomst, opbouw en
ondertekeningsmogelijkheden
2.1
Duur van de overeenkomst
Art. 1 De overeenkomst beslaat de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2013. De
overeenkomst wordt van kracht vanaf 1 januari van het jaar waarin de provincie de overeenkomst
ondertekent.
2.2
Opbouw van de overeenkomst
Art. 1 De overeenkomst bestaat enerzijds uit een basis en anderzijds een projectmodule.
2.3
Ondertekeningsmodaliteiten
2.3.1 Basis
Art. 1 De provincie die de overeenkomst ondertekent, voert tijdens de duur van de overeenkomst ten
minste de bepalingen van de basis uit.
2.3.2 Projecten
Art. 1 De provincie kan in het kader van de in deze overeenkomst vermelde thema’s een project
uitvoeren.
Het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, mag op het ogenblik van indiening nog niet in
uitvoering, noch uitgevoerd zijn. De uitvoering van het project is ten vroegste voorzien vanaf de indiening
van het project, zonder enige garantie op subsidiëring. Uitzonderingen kunnen toegestaan worden voor
ingrepen die nodig zijn omwille van hoogdringendheid.
Het project moet uitgevoerd zijn binnen een termijn van 3 jaar na de kennisgeving van de goedkeuring
van de subsidieaanvraag door de minister. Op basis van een gemotiveerde vraag tot uitstel en na
goedkeuring door de Vlaamse Overheid kan de uitvoeringstermijn verlengd worden met maximaal twee
jaar.
Ook projecten inzake sensibilisatie en educatie kunnen omwille van het draagvlak en de effectiviteit over
meerdere jaren lopen.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
4/38
3. Rapportering
3.1
Adres
Art. 1 Alle documenten worden ingediend bij de Vlaamse Overheid, op volgend adres:
Departement LNE
Afdeling Milieu-integratie en -subsidiëringen,
Koning Albert II-laan 20, bus 8,
1000 Brussel,
ter attentie van het Afdelingshoofd.
Van zodra beschikbaar gebeurt de indiening van de documenten via het digitaal loket, opgezet door de
Vlaamse Overheid.
3.2
Intekening
Art. 1 De provincie vult het ondertekeningsformulier in en stuurt dit voor 1 januari van het jaar van
intekening naar de Vlaamse Overheid. Voor het jaar 2008 wordt het ondertekeningsformulier ingediend
binnen 4 maanden na ontvangst van de contracttekst.
3.3
Basis en Projecten
3.3.1 Algemeen
Art. 1 De provincie rapporteert over de uitvoering van deze overeenkomst via het milieujaarprogramma.
De Vlaamse Overheid bepaalt de inhoudstafel van het milieujaarprogramma, zodat de rapportering over
de verschillende onderdelen van de overeenkomst snel kan teruggevonden worden.
In bijlage bij deze overeenkomst wordt telkens aangegeven welke informatie een provincie moet
rapporteren . Andere documenten of bijlagen bij het milieujaarprogramma zal de provincie ter plaatse
bewaren en ter beschikking houden en zal de provincie op eenvoudig verzoek aan de Vlaamse Overheid
voorleggen.
3.3.2 Basis
Art. 1 De provincie rapporteert jaarlijks tegen 1 april over de uitvoering van de basis van deze
overeenkomst in het voorgaande begrotingsjaar.
3.3.3 Projecten
Art. 1 Aanvraag
Overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst kan een provincie een project indienen met
betrekking tot een of meerdere in deze overeenkomst opgenomen thema’s.
De provincie dient het projectvoorstel in tegen 1 januari van het jaar van intekening. Voor 2008 moeten de
projectvoorstellen ingediend worden tegen 1 april.
Inhoudelijk goedgekeurde maar niet weerhouden projecten kunnen door een provincie worden
overgedragen naar het volgende jaar mits eenvoudige melding aan de Vlaamse Overheid.
Voor het thema water omvat het projectvoorstel een subsidieaanvraag en een uitvoeringsdossier. Het
uitvoeringsdossier wordt ofwel samen met de subsidieaanvraag ofwel tegen 1 januari van het volgende
jaar ingediend. 2013 is het laatste jaar waarop uitvoeringsdossiers kunnen worden ingediend.
Art. 2 Uitvoering
De provincie rapporteert binnen de zes maanden na afloop van een project over de uitvoering ervan en
dient hierbij ook de betaalaanvraag in.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
5/38
4. Evaluatie
4.1
Algemeen
Art. 1 De evaluatie gebeurt aan de hand van de bepalingen opgenomen in deze overeenkomst en haar
bijlagen.
De in de overeenkomst vermelde thematische doelstellingen bevatten geen verplichtingen, maar geven
een algemene omschrijving van de thematische doelstellingen die nagestreefd worden via de acties,
maatregelen en projecten die binnen het respectieve thema uitgevoerd worden in het kader van de
samenwerkingsovereenkomst.
Tijdens de evaluatie of in voorbereiding van een actie opgenomen in de basis of een project, wordt indien
noodzakelijk een terreinbezoek georganiseerd en/of kan schriftelijk bijkomende informatie opgevraagd bij
de provincie. Deze bijkomende informatie wordt schriftelijk overgemaakt aan de Vlaamse Overheid.
Zowel de provincie als de Vlaamse Overheid kan het initiatief nemen voor een plaatsbezoek.
4.2
Basis en Projecten
4.2.1 Basis
Art. 1 Na goedkeuring door de leidend ambtenaar, bezorgt de Vlaamse Overheid ten laatste op 15
november van het betrokken jaar haar evaluatie aan de provincie.
De provincie kan tot een maand na het ontvangen van de definitieve evaluatie bezwaar aantekenen tegen de
gemaakte evaluatie van de basis. Het bezwaar wordt ingediend op het algemene correspondentieadres. De
administratie adviseert de minister met betrekking tot het ingediende bezwaar.
4.2.2 Projecten
Art. 1 Aanvraag
De evaluatie van alle projectaanvragen gebeurt aan de hand van een aantal algemene en specifiek
themagebonden criteria, voor zover van toepassing.
Algemene criteria zijn waarop de projectvoorstellen worden gescreend zijn:
- de volledigheid van het projectvoorstel;
- de uitvoeringsgerichtheid en uitvoerbaarheid van het voorstel binnen de vooropgestelde timing;
- de verenigbaarheid van het voorstel met de Vlaamse en lokale milieu- en natuurdoelstellingen;
- een actieve doelgroepgerichte aanpak (als onderdeel van een project, tenzij expliciet anders
vermeld in deze overeenkomst);
- de gebiedsgerichte aanpak;
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met de ondersteuning van de gemeenten;
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met de bevoegdheidsverdeling tussen de
bestuursniveau;
- de kostprijs.
De specifiek themagebonden criteria zijn opgenomen bij de betreffende thema’s.
De evaluatie van de doelgroepgerichte en gebiedsgerichte aanpak gebeurt aan de hand van de
bepalingen opgenomen in de definitie.
De provincies worden tegen 1 juli op de hoogte gebracht van de door de minister goedgekeurde
projecten. Tegen deze evaluatie kan geen bezwaar worden ingediend.
Art. 2 Uitvoering
De evaluatie van de ‘rapportering over de uitvoering’ ontvangt de provincie binnen de 6 maanden na
indiening van de rapportering .
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
6/38
5. Ondersteuning van en samenwerking met de provincies
5.1
Vlaamse Overheid
Art. 1 In het kader van de overeenkomst tussen de Vlaamse Overheid en de provincies neemt de
Vlaamse Overheid een aantal ondersteunende taken op naar de provincies toe.
Concreet houdt deze ondersteuning in:
- het organiseren van een centraal loket bij wie de provincies terecht kunnen met hun vragen over
de uitvoering van deze overeenkomst;
- het samenwerken met alle actoren die een belangrijke rol kunnen spelen in het ondersteunende
en flankerende beleid;
- het organiseren van algemene ondersteuning (vb. periodiek overleg, vorming, campagnes,
algemene administratieve ondersteuning);
- het organiseren van ondersteuning op maat van individuele provincies (vb evaluatie over de
uitvoering van de overeenkomst, telefonische dienstverlening);
- het onderhouden van een webstek waarop de provincie de nodige informatie kan terugvinden
m.b.t. de samenwerkingsovereenkomst;
- het deelnemen aan de provinciale opvolgingscommissie (in functie van de noden);
- het organiseren van een Vlaamse opvolgingscommissie (in functie van de noden).
5.2
Steunpunten Tandem en SLA
Art. 1 Parallel aan de samenwerkingsovereenkomst met de gemeenten en provincies, wordt ook een
overeenkomst afgesloten met de BBL enerzijds en VODO anderzijds.
De samenwerkingsovereenkomsten voorzien in de oprichting van 2 ngo-steunpunten. Het steunpunt
‘Tandem’ opgericht door BBL is een samenwerkingsverband tussen een aantal Vlaamse ngo’s. Het
beperktere ‘Steunpunt Lokale Agenda 21’ wordt opgericht in de schoot van VODO.
De beide steunpunten hebben als opdracht de kennis van verenigingen inzake lokale duurzame
ontwikkeling ter beschikking te stellen. Ze spelen in op vragen en behoeften afkomstig van de gemeenten
en provincies en kunnen overgaan tot het ontwikkelen van projecten tussen lokale besturen en ngo’s.
5.3
Samenwerking met derden
Art.1 De provincie werkt samen met alle actoren die een belangrijke rol kunnen spelen in het
ondersteunende en flankerende beleid. Dit zijn onder meer gemeentelijke aanspreekpunten, provinciale
en gemeentelijke milieuraden, ngo’s en intercommunales. Met deze actoren worden bij voorkeur
afspraken inzake uitwisseling van informatie en samenwerking gemaakt.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
7/38
Hoofdstuk 2: Specifieke bepalingen per thema
1. Thema Instrumentarium
1.1
Doelstellingen
Art. 1 Het provinciale niveau is een belangrijke schakel tussen het Vlaamse en het lokale beleidsniveau.
De ondersteuning van de gemeenten met als doel het uitvoeren een flankerend beleid in dit opzicht is dan
ook een belangrijke pijler van deze samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast worden de provincies ook
ondersteund in het ontwikkelen van eigen instrumenten voor het voeren van een duurzaam lokaal
milieubeleid.
1.2
Basis
1.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1 Provinciale aanspreekpunten
Art 1.1 Algemeen
De provincie ondersteunt alle gemeenten bij de uitvoering van het gemeentelijk milieubeleid binnen het
kader van het Vlaamse beleid en ondersteunt in het bijzonder de uitvoering van deze overeenkomst.
De provincie zal kosteloos en in onderlinge samenwerking de nodige begeleiding verlenen en de
intergemeentelijke coördinatie verzekeren. De finale verantwoordelijkheid voor de rapportering van de
gemeentelijke overeenkomst, ligt bij de gemeente. De uiteindelijke evaluatie gebeurt door de Vlaamse
Overheid.
Art 1.2 Aantal aanspreekpunten
Om de bovenstaande bepalingen te kunnen naleven, beschikt de provincie over provinciaal personeel dat
zowel de steden en gemeenten als het provinciebestuur ondersteunt bij het gemeentelijke en provinciale
milieu- en natuurbeleid.
Elke provincie beschikt ten minste over één aanspreekpunt per thema: Instrumentarium, Afval,
Milieuvriendelijk productgebruik, Water, Bodem, Hinder, Mobiliteit, Energie, Natuur en ook voor het
gebiedsgerichte beleid.
Voor deze taken worden provinciale ambtenaren vrijgesteld voor 7 VTE van niveau A. Een afwijking van
de bepaling van niveau A kan gemotiveerd worden aangevraagd.
Art 1.3 Taken
Centraal loket
De provincie is een belangrijk aanspreekpunt voor de gemeenten die vragen hebben met betrekking op
de overeenkomst Vlaamse Overheid en gemeenten. Daarvoor organiseert de provincie een centraal loket
waar de gemeenten terecht kunnen met hun vragen. Voor het beantwoorden van de vragen doet dit loket
beroep op provinciale ambtenaren, themaverantwoordelijken van de Vlaamse Overheid, kenniscentra (bv.
STIP,….) en/of andere actoren.
Algemene ondersteuning
De provincie organiseert voor de gemeenten:
- periodieke provinciale overlegvergaderingen. Al naar gelang de behoefte of in overleg met de
Vlaamse Overheid worden specifieke thema’s behandeld;
- al naar gelang de nood en behoefte vorming, cursussen, voorbeeldprojecten, themadagen,
campagnes, … voor de verschillende thema’s van deze overeenkomst;
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
8/38
-
algemene administratieve ondersteuning inzake rapportering;
een digitale nieuwsbrief; of een extranet of ander forum waarlangs ze haar werking bekend maakt.
Specifieke bepalingen m.b.t. de thema’s zijn opgenomen in bij de betreffende thema’s.
Ondersteuning op maat van individuele gemeenten
De provincie neemt een actieve begeleidingsfunctie op naar individuele gemeenten. De provincie
begeleidt de gemeenten in functie van de noden.
Deze op maat gericht ondersteuning richt zich onder meer op:
- het proces van intekening: stimuleren van het ondertekenen van deze overeenkomst, nakijken wat de
(interessantste) mogelijkheden van intekening is voor de gemeente;
- het proces van opmaak van een dossier: Door de Vlaamse Overheid doorgegeven
knelpuntgemeenten worden individueel benaderd en ondersteund inzake rapportering.
- het proces van uitvoering: opzetten, begeleiden, coördineren van gezamenlijke projecten,
campagnes,… waarop de gemeente kan inspelen, en stelt hen daarvoor informatie ter beschikking;
- het proces van evaluatie: bespreken van de individuele evaluatie met de gemeente en nagaan hoe de
provincie de gemeente bijkomend kan ondersteunen.
De provincie heeft ten minste éénmaal in een periode van drie jaar met elke gemeente van de provincie
afzonderlijk een overleg over het gemeentelijke milieubeleid en de knelpunten. De provincie stelt voor
elke gemeente een beknopt verslag op. Er wordt gestart met deze bezoeken in 2008. De gemeenten die
zwak scoren inzake milieubeleid en gemeenten die nieuw intekenen worden extra ondersteund.
De bedoeling van dit overleg is:
- de noden en problemen te detecteren op gemeentelijk vlak inzake alle thema’s;
- de oplossingen of synergieën te zoeken;
- eventuele overige problemen te signaleren aan de bevoegde overheid.
De provincie kan hiervoor samenwerken met andere relevante partners en koppelt hierover terug met de
Vlaamse Overheid.
Specifieke bepalingen m.b.t. de thema’s zijn opgenomen bij de betreffende thema’s.
Art 1.4 Overleg tussen de Vlaamse Overheid en de provinciale aanspreekpunten
Om de provinciale en gewestelijke initiatieven zo veel als mogelijk op elkaar af te stemmen, zal de
Vlaamse Overheid op regelmatige tijdstippen een overleg met de provinciale aanspreekpunten
organiseren om informatie en ervaringen uit te wisselen en eventuele knelpunten te bespreken.
Onder meer volgende typen van overleg zullen georganiseerd worden:
- MILO;
- overleg per thema van de overeenkomst tussen de Vlaamse Overheid en provincies;
De provincies nemen actief deel aan het overleg dat in dit verband wordt gevoerd.
Volgende onderwerpen kunnen onder meer op dit overleg besproken worden:
- veel gestelde vragen;
- knelpunten;
- ondersteuning rapportering;
- suggesties voor verbetering;
- suggesties voor ondersteuning;
- initiatieven en informatiedagen;
- gezamenlijke campagnes
- opmaak handleidingen;
- bespreking evaluatie van de overeenkomst Vlaamse Overheid en provincies;
- bespreking algemeen overzicht van de evaluaties van de overeenkomst Vlaamse Overheid en
gemeenten. Individuele evaluatiefiches van gemeenten worden op initiatief van de gemeente aan de
provincie bezorgd;
- stand van zaken projecten;
- …
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
9/38
1.2.2 Eigen beleid
Art. 1 Milieubeleidsplan
De provincie heeft in overeenstemming met het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen
inzake milieubeleid een provinciaal milieubeleidsplan opgesteld. Voor elk jaar dat de provincie intekent is
er een milieubeleidsplan dat slaat op dat betreffende jaar.
Na definitieve vaststelling door de provincieraad geeft zij het milieubeleidsplan ter kennis aan de Vlaamse
Overheid.
Art. 2 Provinciale diensten
Art 2.1 Algemene werking
De provincie zal tijdens de duur van de overeenkomst haar provinciale diensten zo organiseren dat ze de
taken uitvoeren die te maken hebben met natuurontwikkeling, ecologisch bermbeheer, geïntegreerd
waterlopenbeheer, afvalbeheer, milieubeleidsplanning, medewerking aan milieu- en natuuracties van
gewestelijke of gemeentelijke besturen, sensibilisatie en educatie rond natuur-, milieu- en
duurzaamheidsthema’s, bijscholing op het gebied van de hierboven vermelde thema’s en het begeleiden,
coördineren en ondersteunen van het gemeentelijke milieubeleid. Daarnaast worden ook de andere taken
die expliciet in deze overeenkomst zijn vermeld en de andere taken die door de milieu- en
natuurwetgeving al aan de provincie zijn opgedragen door de provinciale diensten uitgevoerd.
De provincie zal op een geïntegreerde manier de bepalingen van deze overeenkomst uitvoeren.
Art 2.2 Interne milieuzorg
De provincie zet een milieuzorgsysteem op voor haar eigen diensten. Dit milieuzorgsysteem houdt
rekening met de inhoud van de gekozen clusters. De provincie neemt zelf een voortrekkersrol op. Daartoe
neemt ze de nodige maatregelen en acties voor de eigen werking.
Specifieke bepalingen inzake de rapportering over de uitvoering van elk thema, zijn opgenomen in de
respectievelijke thema’s.
De provincie werkt interne en externe sensibilisatie uit rond haar interne milieuzorgsysteem. Dit omvat de
volgende initiatieven:
- interne sensibilisatie: actieve en passieve sensibilisatie om het interne milieuzorgsysteem binnen de
eigen diensten te implementeren en op te volgen (bv. de resultaten)
- externe sensibilisatie: sensibilisatie van de doelgroepen rond het interne milieuzorgsysteem (de
genomen stappen en resultaten) met aandacht voor de huishoudelijke toepassing.
Deze initiatieven worden op een regelmatige basis uitgewerkt en maken deel uit van een
communicatiebeleid en –strategie van de provincie. De ingezette instrumenten staan in verhouding tot de
beschikbare kanalen, media, infrastructuur en middelen.
Art 2.3 Integratie
De provincie werkt aan een geïntegreerd duurzaam lokaal milieubeleid. Dit impliceert tenminste dat de
verschillende doelstellingen die de provincie beoogt met het aangaan van deze overeenkomst
(Instrumentarium en thema’s), op elkaar worden afgestemd. Dit alles past tegen een achtergrond van het
streven naar duurzame ontwikkeling.
Hiertoe wordt ambtelijk overleg georganiseerd met volgende doelstellingen:
1°
er wordt gestreefd naar een maximale afstemming tussen het milieubeleid en de andere
beleidsprocessen (zoals m.b.t. ruimtelijke ordening, mobiliteit, …). Een globaal kader wordt
opgemaakt, waarbinnen geïntegreerde acties worden aanbevolen;
2°
instaan voor communicatie van het lokale milieubeleid, zowel naar de provinciale diensten als
naar de doelgroepen en de bevolking;
3°
de coördinatie van de opmaak en de uitvoering van de rapportering van deze overeenkomst,
4°
het uitwerken van concrete projecten gericht op duurzaamheid en duurzame ontwikkeling en
rekening houdende met ecologische, economische, sociale overwegingen en met de Noord-Zuidverhouding;
5°
instaan voor concrete acties en maatregelen voor participatie.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
10/38
Dit ambtelijk overleg kan aansluiten bij bestaande overlegstructuren van de provincie en kan
verschillende vormen aannemen.
Art. 3 Provinciale adviesraad voor milieu en natuur
Art 3.1 Algemeen
Volgende bepalingen gelden onverminderd het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen
inzake milieubeleid en de uitvoeringsreglementering ervan.
De provincie beschikt ten laatste 6 maanden na het ondertekenen van deze overeenkomst over een
provinciale adviesraad voor milieu en natuur, hierna milieuraad te noemen,
1°
die de provincie adviseert over het provinciaal milieu- en natuurbeleid:
- hetzij op verzoek van de Deputatie of van de Provincieraad;
- hetzij op verzoek van de gedeputeerde voor Leefmilieu;
- hetzij op eigen initiatief;
2°
die eventueel andere acties uitvoert, op niet dwingend verzoek of uit eigen beweging.
De milieuraad is een belangrijke actor in het creëren van een draagvlak voor het provinciale milieu- en
natuurbeleid en in het stimuleren van het maatschappelijke debat met betrekking tot dit provinciale milieuen natuurbeleid.
Art 3.2 Statuten
De provincieraad bepaalt de statuten. In deze statuten worden ten minste de algemene werking en de
samenstelling bepaald. De provincieraad legt het aantal zetels per geleding vast en bepaalt de termijn
binnen dewelke de geledingen hun voorstel over de invulling van de zetels moeten overmaken. Indien er
geen eensgezind voorstel komt, neemt de Deputatie de beslissing.
Art 3.3 Bevoegdheden
De milieuraad zal om advies worden gevraagd over aangelegenheden die te maken hebben met het
provinciale en intergemeentelijke beleid waar de provincie een initiatief neemt of betrokken partij is inzake
leefmilieu, natuur en duurzame ontwikkeling. Daarnaast heeft de raad het recht om op eigen initiatief over
alle beleidsdossiers waarvan ze vindt dat er milieu- of natuurbelangen in het geding zijn, advies uit te
brengen aan de provincieraad of de Deputatie, hierna de provincie genoemd.
De milieuraad wordt in ieder geval om advies gevraagd over:
1°
bij het opstellen van een ontwerp van milieubeleidsplan en jaarlijkse rapportering in het kader van
deze overeenkomst;
2°
de provinciale begroting en begrotingswijzigingen over leefmilieu, voor zover dit niet al is
vergezeld van de jaarlijkse rapportering waarover de milieuraad advies gaf.
Art 3.4 Adviesvraag en -verlening
Om de adviesfunctie van de milieuraad mogelijk te maken, zal de provincie, op vraag, aan de milieuraad
de agenda's en de verslagen van de provincieraden en de nodige informatie om advies uit te brengen
bezorgen. De provincie zal de adviesvragen steeds schriftelijk stellen. De adviestermijn voor de
adviesaanvragen bedraagt minimaal een maand. In onderling overleg kan hiervan afgeweken worden.
Het advies bevat, naast een duidelijk standpunt of een herformulering, een omstandige motivering.
Het advies van de milieuraad maakt steeds deel uit van het desbetreffende dossier.
De provincie brengt de milieuraad binnen drie maanden na de aflevering van het advies systematisch op
de hoogte van het gevolg dat aan een advies werd of zal worden gegeven. Als de provincie beslist om
een advies niet te volgen, motiveert ze die keuze.
Art 3.5 Samenstelling
De milieuraad bestaat uit stemgerechtigde leden, niet-stemgerechtigde leden en waarnemers. De
provincieraad bepaalt de samenstelling van de milieuraad.
1°
Stemgerechtigde leden:
De milieuraad bevat minimaal de sectoren milieu- en natuur, landbouw, werkgevers en
werknemers en is verder aan te vullen naar gelang de provinciale eigenheid.
De provincieraad bepaalt het aantal leden en het aantal stemgerechtigden per organisatie.
Ten minste een derde van de milieuraad bestaat uit leden van een milieu- en natuurvereniging.
Indien het niet mogelijk is om te komen tot deze vertegenwoordiging (omdat in de provincie
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
11/38
2°
3°
4°
bijvoorbeeld maar 1 milieuvereniging actief is), dan kan de provincie ook niet-erkende milieu- en
natuurverenigingen in dit quotum meetellen mits akkoord van de milieuraad. Niet erkende milieuen natuurverenigingen zijn verenigingen die natuur en milieu als nevendoelstelling hebben, zoals
de Fietsersbond vzw of een plaatselijke actiegroep. Ook mannen en vrouwen zijn voor ten minste
een derde in de milieuraad vertegenwoordigd. De diverse geledingen dienen hier rekening mee te
houden. Deze berekeningen geschieden op basis van het totaal aantal stemgerechtigde leden.
Niet-stemgerechtigde leden:
Niet-stemgerechtigde leden kunnen deelnemen aan de discussies. Het aantal nietstemgerechtigde leden bedraagt maximaal de helft van het aantal stemgerechtigde leden.
Waarnemers:
De volgende personen kunnen op initiatief van de milieuraad als waarnemer omwille van hun
deskundigheid de vergaderingen bijwonen:
- de bestendig afgevaardigden;
- de ambtenaren van de belanghebbende provinciale administraties;
- een door elke fractie in de provincieraad aangewezen persoon.
Deze personen kunnen geenszins drukken op het formuleren van het advies. De onafhankelijke
werking van de milieuraad mag hierdoor niet in het gedrang komen.
De milieuraad kan zelf beslissen individuele burgers of afgevaardigden van een groep burgers uit
te nodigen. De milieuraad bepaalt zelf het maximaal aantal dat gelijktijdig de milieuraad kan
bijwonen.
Waarnemers kunnen deelnemen aan de discussies.
Voorzitter en secretaris:
De voorzitter en de secretaris worden door (maar niet noodzakelijk uit) de stemgerechtigde leden
verkozen. Noch de gouverneur, noch de gedeputeerde, noch een vertegenwoordiger van een
politieke fractie, noch een ambtenaar werkzaam op provinciaal niveau kan voorzitter worden van
de milieuraad.
Art 3.6 Werking en ondersteuning
De milieuraad vergadert zo dikwijls als de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren het vereisen en ten
minste viermaal per jaar.
De milieuraad zal een huishoudelijk reglement opstellen. Dit wordt ter bekrachtiging aan de provincieraad
voorgelegd. Hieraan wordt een afsprakennota toegevoegd waarin de samenwerking en de ondersteuning
tussen provincie en milieuraad nader worden bepaald.
De provincie stimuleert de werking van de milieuraad door voldoende financiële, logistieke en educatieve
ondersteuning te verlenen. Het gaat ten minste om het ter beschikking stellen van een lokaal, een
halftijdse provinciale ambtenaar niveau A en minimale werkingsmiddelen. Het budget is aangepast aan
de taken die de provincie aan de adviesraad opdraagt of de activiteiten die de milieuraad vrijwillig uitvoert.
Om de adviesfunctie van de milieuraad mogelijk te maken, zal de provincie, op vraag, aan de milieuraad
de agenda en het verslag van de provincieraad bezorgen en tevens alle nodige informatie met betrekking
tot de dossiers waarop het advies betrekking heeft.
De milieuraad ressorteert onder de provincie. Om de risico’s burgerlijke aansprakelijkheid, rechtsbijstand
en lichamelijke ongevallen te dekken, zal de provincie de nodige verzekeringspolissen afsluiten voor de
leden en medewerkers van de milieuraad.
Art 3.7 Samenwerking met andere adviesraden
Er wordt naar gestreefd om intensief samen te werken met andere provinciale adviesraden, bijvoorbeeld
door het organiseren van gezamenlijke thematische vergaderingen of door het organiseren van een
jaarlijkse gezamenlijke start- en evaluatievergadering van alle raden samen. Ook de samenwerking met
milieuraden op andere bestuursniveaus wordt nagestreefd.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
12/38
Art 3.8 Jaarverslag
De milieuraad stelt een jaarverslag op. In dit jaarverslag komen ten minste volgende elementen aan bod:
1°
opsomming van de reglementen over de oprichting en werking van de milieuraad;
2°
samenstelling (namen, vertegenwoordigers van …, stemgerechtigd/niet-stemgerechtigd, vaste
waarnemers, functie binnen de milieuraad);
3°
financiële, logistieke, informatieve en educatieve ondersteuning door de provincie;
4°
een schematisch overzicht van alle uitgebrachte adviezen: onderwerpen en aard, gevolgen,
respons van de provincie;
5°
schematisch overzicht van de data van de vergaderingen en de belangrijkste agendapunten;
6°
andere activiteiten (vb. gevoerde sensibilisatieacties );
7°
globale evaluatie van de werking van de milieuraad.
Dit jaarverslag en alle stukken, met inbegrip van eventuele minderheidsstandpunten, zijn openbaar. Het
jaarverslag wordt als bijlage opgenomen bij de jaarlijkse rapportering. Na goedkeuring binnen de
milieuraad ligt het jaarverslag ter inzage op de milieudienst.
Art. 4 Milieu Management Informatiesysteem
Art 4.1 De diensten betrokken bij het milieu- en natuurbeleid hebben via een internetverbinding vlot
toegang tot online milieuinformatie.
Art 4.2 De provincie en de Vlaamse Overheid verzorgen binnen hun bevoegdheden de gegevensinvoer
voor volgende databanken:
1° digitaal loket van de Samenwerkingsovereenkomst;
2° jaarlijkse inventaris van de gebruikte hoeveelheden bestrijdingsmiddelen in het kader van het
pesticidenreductieprogramma;
3° milieuvergunningendatabank;
4° waterbodemdatabank: kwaliteit- en kwantiteitsgegevens gegenereerd via onderzoeksopdrachten van
gemeenten, provincies, polders en wateringen.
Deze lijst kan worden aangepast in overleg met gemeenten en provincies.
Art 4.3. Voor de databanken vermeld onder art.4.2 geldt:
1° de invoer start ten laatste zes maanden na bericht van de Vlaamse Overheid dat de databank, of een
deel ervan, operationeel is.
2° de invoer betreft nieuwe gegevens. De invoer van oude gegevens is optioneel.
3° de invoer gebeurt via een systeem naar keuze, maar conform de uitwisselingsstandaard en eventuele
bijkomende richtlijnen voorgeschreven door de Vlaamse Overheid in overleg met de gemeenten en
provincies.
4° voor de milieuvergunningen geldt: de provincie draagt de vereiste documenten digitaal over aan de
Vlaamse Overheid conform richtlijnen voorgeschreven door de Vlaamse Overheid in overleg met de
gemeenten en provincies
5° de Vlaamse Overheid voorziet een gebruikershandleiding, demonstratie- en opleidingssessies i.s.m. de
provincies, een testomgeving waarin potentiële gebruikers kunnen leren werken met de toepassing en
een helpdesk die via telefoon en e-mail vragen beantwoordt.
Art. 4.4. De provincie organiseert i.s.m. de Vlaamse Overheid voor elke databank, vermeld in artikel 4.2,
een eerstelijns helpdesk waar gemeenten per telefoon en e-mail terechtkunnen met vragen en problemen
voor inhoudelijke ondersteuning, alsook desgevraagd jaarlijks een demonstratie- en opleidingssessie voor
de gemeenten, in een computerlokaal met internettoegang.
Art 4.5. Met betrekking tot de waterbodemdatabank geldt:
1° de provincie gebruikt de waterbodemdatabank voor het aanmaken van een werkplanning en gebruikt
het veldprotocol om de karakteristieken van de meetplaats op een uniforme manier bij te houden en aan
te vullen.
2° de provincie duidt één persoon aan die fungeert als aanspreekpunt voor de centrale beheerder.
3° de provincie zorgt voor de nodige hardware en draagt de hieraan verbonden kosten.
4° alle bevestigde gegevens zijn door de Vlaamse Overheid en de waterloopbeheerders inclusief de
gemeentebesturen, Polders en Wateringen raadpleegbaar en vrij beschikbaar voor eigen gebruik mits de
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
13/38
volgende bronvermelding “gegevens afkomstig uit de VMM waterbodemdatabank en aangeleverd door
eigenaar(s) van de gegevens”.
5° bevestigde gegevens worden door de Vlaamse Overheid en de waterloopbeheerders niet rechtstreeks
aan derden andere dan vermeld onder 75° ter beschikking gesteld, tenzij na schriftelijke toestemming van
de eigenaar.
Art. 5 Milieubarometer
De provincie zal tijdens de duur van de overeenkomst instaan voor de communicatie van het lokale
milieubeleid, zowel naar de provinciale diensten, als naar de gemeenten toe.
Bovendien zal de provincie tijdens de duur van de overeenkomst aan de hand van een milieubarometer
de toestand van het milieu opvolgen. Dit houdt in dat een set van minimaal 15 indicatoren (meetbare
doelstellingen) wordt opgesteld en opgevolgd.
De milieubarometer zal ingezet worden als beleidsondersteunend instrument en communicatief
instrument. Door het meten en interpreteren van evoluties zal de milieubarometer input geven in de
strategische planning van de provincie. Een afgewerkte milieubarometer is een instrument dat een basis
is om over het milieubeleid van de provincie te communiceren naar haar burgers toe en een debat naar
het middenveld op gang te brengen.
De milieubarometer is geen evaluatie-instrument voor de beoordeling van de bepalingen van deze
overeenkomst. Indien bepaalde indicatoren wel als beoordelingscriterium worden gebruikt, staat dit
uitdrukkelijk bij de verschillende thema’s van deze overeenkomst vermeld.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
14/38
2. Thema Afval
2. 1
Doelstellingen
Art.1 De provincie werkt, samen met de hogere overheid, mee aan de uitvoering van het Vlaamse
afvalstoffenbeleid zowel binnen de provinciale diensten en domeinen, als ter ondersteuning van de
gemeenten. Daarnaast onderneemt en ondersteunt de provincie ook initiatieven voor de inwoners en
bedrijven gevestigd in de provincie. De provincie streeft hierbij naar een coherent afvalstoffenbeleid met
aandacht voor afvalpreventie, hergebruik, selectieve inzameling, voorkomen van illegaal ontwijkgedrag en
ze respecteert de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus.
2.2
Basis
2.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1 De provincie biedt de gemeenten ondersteuning op het vlak van het gemeentelijke
afvalstoffenbeleid. In het bijzonder is deze ondersteuning gericht op de uitvoering van het thema afval van
de gemeentelijke samenwerkingsovereenkomst en in het algemeen op het gemeentelijke
afvalstoffenbeleid. Deze ondersteuning kadert binnen het Vlaamse afvalstoffenbeleid en respecteert de
bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus.
2.2.2
Eigen beleid
Art. 1 De provincie neemt een principebesluit dat minimaal geldig is voor de periode 2008-2013. Dit
principebesluit omvat dat de herbruikbare afvalstoffen van de eigen provinciale diensten aangeboden
worden aan de door de OVAM erkende kringloopcentra.
Art. 2 De provincie voert op 5 provinciale entiteiten een geïntegreerd afvalstoffenbeheer uit
overeenkomstig het Vlaamse afvalstoffenbeleid en –wetgeving. Deze 5 provinciale entiteiten worden
bepaald in overleg met de Vlaamse Overheid, waarbij het potentieel aan milieuwinst een belangrijk
criterium is. Mogelijke voorbeelden zijn de provinciale hoofdzetel, een recreatief domein, een educatief
centrum, een sportcomplex en een school. De 5 entiteiten worden tijdens de looptijd van de
samenwerkingsovereenkomst opgevolgd en het geïntegreerde afvalstoffenbeheer wordt in deze periode
verder geoptimaliseerd. De provincie rapporteert voor elk van deze entiteiten over de organisatie van het
afvalstoffenbeheer, de knelpunten en de optimalisatie ervan. De provincie toont deze voorbeeldfunctie
aan de bezoekers van deze vijf entiteiten en de provincie gebruikt de ervaring van deze vijf entiteiten als
voorbeeld voor de andere provinciale entiteiten en voor andere instellingen, gemeenten, bedrijven e.d.
2.3
Projecten
2.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan binnen het kader van het Vlaamse afvalstoffenbeleid een project uitvoeren.
Het project stimuleert afvalpreventie, hergebruik en/of selectieve inzameling van huishoudelijke
afvalstoffen, vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen of het flankerende beleid hierbij. De
provincie kan hiervoor een eigen projectvoorstel opmaken en uitvoeren.
.
2.3.2 Criteria beoordeling
Art. 1 Bij de beoordeling van het projectvoorstel en de uitvoering ervan worden volgende criteria
gehanteerd die nader omschreven worden door de provincie in het projectvoorstel:
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met het vigerende Vlaamse afvalstoffenbeleid;
- de te bereiken resultaten op het vlak van afvalpreventie, hergebruik en/of selectieve inzameling of het
flankerende beleid.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
15/38
3. Thema Milieuverantwoord productgebruik
3.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie werkt mee aan de uitvoering van het Vlaamse beleid rond milieuverantwoord
productgebruik zowel binnen de provinciale diensten en domeinen, als ter ondersteuning van de
gemeenten. Daarnaast onderneemt de provincie ook initiatieven voor de inwoners en bedrijven gevestigd
in de provincie. De provincie streeft hierbij naar een coherent beleid en respecteert de
bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus.
3.2
Basis
3.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1 De provincie biedt de gemeenten ondersteuning op het vlak van het gemeentelijke beleid voor
milieuverantwoord productgebruik. In het bijzonder is deze ondersteuning gericht op de uitvoering van het
thema milieuverantwoord productgebruik van de gemeentelijke samenwerkingsovereenkomst en in het
algemeen op het gemeentelijke beleid rond milieuverantwoord productgebruik. Deze ondersteuning
kadert binnen het Vlaamse beleid rond milieuverantwoord productgebruik en respecteert de
bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus.
3.2.2
Eigen beleid
Art. 1
1° De provincie implementeert het gebruik van duurzaam geëxploiteerd hout in de werking van de eigen
provinciale diensten. De provincie neemt standaard in elk bestek voor de aankoop van hout en
houtproducten het standaardbestekvoorschrift duurzaam geëxploiteerd hout op. De Vlaamse Overheid
stelt dit standaardbestekvoorschrift ter beschikking van de provincies.
2° De provincie stimuleert bij de uitvoering van provinciale werken met duurzaam geëxploiteerd hout,
aannemers/onderaannemers/leveranciers een Chain of Custody certificering aan te vragen.
3° De provincie stimuleert minstens eenmaal per 3 jaar via een actieve sensibilisatie het gebruik van
duurzaam geëxploiteerd hout bij de bouwsector, met daarbij aandacht voor de chain of custody
certificering,
4° De provincie neemt jaarlijks voor minstens 6 producten acties en maatregelen met betrekking tot het
milieuverantwoord productgebruik binnen de eigen provinciale diensten:
- de provincie gebruikt compost met Vlaco-label of gelijkwaardig;
- de provincie gebruikt gekeurd breekpuin ter vervanging van nieuwe materialen;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde materialen uit gerecycleerde kunststoffen;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde kantoormaterialen;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde cateringproducten;
- de provincie gebruikt biologische producten;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde schoonmaakmiddelen;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde houtverduurzamingsmiddelen;
- de provincie gebruikt milieuverantwoorde verven en vernissen.
In overleg met de provincies, gemeenten en de Vlaamse Overheid kan de keuzelijst van producten verder
uitgebreid worden voor zover de Vlaamse Overheid reeds een milieuverantwoorde beleidskeuze voor
deze producten heeft uitgewerkt.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
16/38
3.3
Projecten
3.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan een project uitvoeren binnen het kader van het Vlaamse beleid rond
milieuverantwoord productgebruik.
Onder punten 1°-2° worden mogelijke projecten aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag kan worden
ingediend. De provincie kan ook zelf een eigen projectvoorstel uitvoeren rond milieuverantwoord
productgebruik.
1° De provincie voert een geïntegreerd project uit rond milieuverantwoord productgebruik in de
bouwsector. De bouwsector omvat architecten, aannemers, schrijnwerkers, technische scholen met een
bouwopleiding, e.d. In het kader van dit project komen alle relevante producten binnen het thema
milieuverantwoord productgebruik aan bod en het project wordt eveneens afgestemd op het
Uitvoeringsplan Milieuverantwoord materiaalgebruik en afvalbeheer in de bouw.
2° De provincie voert een project rond biologische producten of biologische landbouw:
- een project dat actief sensibiliseert over biologische producten en ook het gebruik van biologische
producten stimuleert tijdens activiteiten zoals recepties, festivals, braderijen, e.d.;
- een project dat actief sensibiliseert over biologische producten en ook het gebruik van biologische
producten stimuleert in scholen, bijvoorbeeld Bio met Klasse, Biofruitopschool, e.d.;
- een project dat actief sensibiliseert over biologische landbouw en het ook stimuleert.
3.3.2 Criteria beoordeling
Bij de beoordeling van het projectvoorstel en de uitvoering ervan worden volgende criteria gehanteerd die
nader omschreven worden door de provincie in het projectvoorstel:
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met het vigerende Vlaamse beleid rond
milieuverantwoord productgebruik;
- de te bereiken resultaten op het vlak van milieuverantwoord productgebruik.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
17/38
4. Thema Water
4.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie onderschrijft de doelstellingen en beginselen van het decreet integraal waterbeleid,
zoals opgenomen onder artikels 5 en 6 van het decreet integraal waterbeleid en de doelstellingen van het
pesticidenreductiedecreet en haar uitvoeringsbesluit. De nadruk wordt gelegd op uitvoeringsgerichte
projecten.
De provincie sensibiliseert en ondersteunt ook gemeenten bij de uitwerking van een duurzaam lokaal
waterbeheer zoals vorm gegeven in de deelbekkenbeheerplannen en het pesticidenreductiedecreet.
4.2
Basis
4.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1. Lokale waterprojecten
De provincie is het aanspreekpunt voor de gemeenten voor de lokale waterprojecten en voert hiervoor
minstens volgende taken uit:
- begeleidt gemeenten op hun vraag bij subsidieaanvragen voor lokale waterprojecten ingediend in het
kader van de gemeentelijke samenwerkingsovereenkomst;
- adviseert en sensibiliseert rond onderhoud en inrichting van waterlopen en de oevers (opmaak
typebestek, adviseren van gemeentelijke bestekken, typebestek natuurvriendelijke oevers,
vademecum Natuurtechniek Waterlopen 1994, technisch en juridisch advies inzake slibruimingen,
…);
- informeert en ondersteunt bij de plantenexotenbestrijding;
- sensibiliseert gemeenten en polders en wateringen om de kwaliteit- en kwantiteitgegevens van de
waterbodem door te geven en brengt deze in in de Vlaamse waterbodemdatabank (zie
Instrumentarium);
- sensibiliseert en informeert over het vrijhouden van de ‘5 meter erfdienstbaarheidszone’ langs 2de en
3de categorie waterlopen.
Art. 2. Pesticidenreductie
De provincie verzorgt een trekkersrol inzake pesticidenreductie en voert hiervoor minstens volgende
taken uit:
- ondersteunt de gemeenten technisch en inhoudelijk bij de uitvoering van hun
pesticidenreductieprogramma;
- werkt samen met de gemeenten om te komen tot een reductie van het gebruik van
bestrijdingsmiddelen op huishoudelijk niveau met prioritaire aandacht voor beschermingszones type
III voor grondwaterwinning;
- ondersteunt de gewestelijke sensibilisatieacties rond pesticidenreductie.
Art.3. Bruine ratbestrijding
De provincie ondersteunt de gemeenten in de bestrijding van de bruine rat vanuit een werkgroep ‘bruine
ratbestrijding’. Deze werkgroep wordt door een provincie voorgezeten.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
18/38
4.2.2
Eigen beleid
Art. 1. Wateraudit
De provincie verbindt zich ertoe om bij nieuwbouw, herbouw of verbouwing van provinciale gebouwen
een wateraudit van het gebouw in kwestie uit te voeren met betrekking tot de mogelijkheden van een
duurzaam watergebruik. De provincie implementeert de concrete maatregelen die voortvloeien uit de
audit in het ontwerp.
Art.2. Onderhoud van waterlopen
De provincie beheert haar waterlopen op kwantitatief, kwalitatief en ecologisch duurzame wijze conform
de leidraad voor het onderhoud van waterlopen en grachtenstelsels, de leidraad en algemene code van
goede praktijk voor bagger- en ruimingsspecie en de richtlijnen van/in de bekken- en
deelbekkenbeheerplannen.
Art.3 Aanpakken van prioritaire vismigratieknelpunten tegen 2015
De provincie werkt tegen uiterlijk 1 april 2008 een globaal actieplan uit voor de sanering van de prioritaire
vismigratieknelpunten op de waterlopen van 2de categorie onder beheer van de provincie. Het actieplan
geeft aan welke acties de provincie zal ondernemen om de vrije vismigratie tegen 2015 in uitvoering van
de
BENELUX-beschikking vrije vismigratie en de EU kaderrichtlijn Water op deze waterlopen in de praktijk te
brengen.
De provincies engageren zich ertoe om tegen eind 2013 het aantal van de op 1 januari 2008 in de
databank opgenomen prioritaire vismigratieknelpunten in fases 1, 2 ,3 en 5 te laten dalen met minstens
50%.
Art.4. Digitaliseren waterlopen
De provincie verbindt er zich toe om in de VHA data in te brengen met een geometrische afwijking
minstens tussen 25 cm en 2,5 meter (= geocode 1). Tegelijkertijd brengt de provincie de
code van de lokale oppervlaktewaterlichamen van tweede orde in de VHA overeenkomstig de afspraken
gemaakt binne de CIW.
Voorts moeten de provincies tegen 1 januari 2010 de afstroomgebieden zoals gebruikt voor de watertoets
actualiseren. De actualisatie moet gebeuren volgens de afspraken binnen de VHA-stuurgroep.
Eventuele afwijkingen op bovenstaande bepalingen kunnen worden toegestaan mits uitdrukkelijk akkoord
van de centrale beheerder van de VHA.
.
Art5. Pesticiden
Risico-evaluatie
De provincie dringt het gebruik van bestrijdingsmiddelen terug en voert een risico-evaluatie door zoals
bepaald in het uitvoeringsbesluit van 14 juli 2004. Dit gebeurt aan de hand van de lijst met gedoogde
producten die de Vlaamse Overheid jaarlijks aanpast en publiceert op www.zonderisgezonder.be.
Restanten van niet-gedoogde producten mag men opgebruiken tot maximum één jaar nadat deze de
eerste keer als niet-gedoogd werden geklasseerd.
Pesticidentoets
De pesticidentoets bepaalt waaraan elke (her)aanleg of omvorming van het openbaar domein dient te
voldoen, zodat deze gebeurt met het oog op onkruidpreventie of een efficiëntere bestrijding toelaat met
bestaande niet-chemische methoden. De provincie voert de pesticidentoets uit zoals bepaald in het
uitvoeringsbesluit van (datum nog niet gekend – nog in voorstelfase). De Vlaamse Milieumaatschappij
stelt het instrument ter beschikking voor de uitvoering van de pesticidentoets vanaf 1 januari 2009.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
19/38
4.3
Projecten
4.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan in het kader van het thema ‘water’ een subsidieaanvraag indienen voor projecten
die kaderen in de doelstellingen van het decreet integraal waterbeleid en/of het pesticidenreductiedecreet.
Onder punten 1°-7° worden mogelijke types van projecten aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag
kan worden ingediend. De werken moeten gerealiseerd worden met maximale toepassing van de
principes van natuurtechnische milieubouw.
1° De aanleg van overstromingsgebieden die noodzakelijk zijn:
- voor de duidelijke vertraging van de afvoer van oppervlaktewater en hemelwater naar de waterlopen,
- voor de instandhouding, ontwikkeling en herstel van de natuur en het natuurlijk milieu;
- om lokale wateroverlast voor bestaande bebouwing langs waterlopen waarvoor de provincie bevoegd
is, te beperken.
2° Ingrepen in of op waterlopen waarvoor de provincie bevoegd is, nodig om de risico's op
overstromingen die de veiligheid kunnen aantasten terug te dringen.
3° Ecologische inrichtingswerken aan waterlopen in beheer van de provincie, zoals de aanleg van
visdoorgangen, werken die het meanderend karakter verhogen, aanleg van natuurvriendelijke oevers, de
aanleg van een zand- en/of slibvang;
4° Werken ter voorkoming van diffuse verontreiniging naar het watersysteem:
- de aanleg van een koolwaterstofafscheider en bijhorende slibvang als voorzuivering voor afspoelend
hemelwater van bestaande intensief gebruikte wegen en parkings;
- een aanpassing van de inrichting van één groenzone(s) of meerdere kleine groenzones met een
maximale totale oppervlakte van 1 ha/jaar teneinde een nulgebruik te bekomen zoals bepaald in het
pesticidenreductiedecreet.
5° Aanleggen van gemeenschappelijke infiltratievoorzieningen indien niet verplicht opgelegd volgens
de gewestelijke stedenbouwkundige verordening;
6° Ingrepen die infiltratie en bufferend vermogen van het grachtenstelsel voor hemelwater
verhogen en die niet worden gesubsidieerd i.k.v. het RIO-besluit.
7° Aanleg van wachtbekkens en bufferbekkens voor de watervoorziening aan de landbouw, met het
oog op het voorkomen van overstromingen, het vermijden van erosie door afspoeling of het realiseren
van een meerwaarde op ecologisch gebied.
4.3.2 Beoordelingscriteria
Art. 1 Criteria voor de beoordeling van de subsidieaanvragen zijn:
- relatie van het project met het planningsinstrumentarium uit het integraal waterbeleid of met het
pesticidenrecuctieplan;
- noodzaak en (snelle) uitvoerbaarheid van het project;
- mate waarin de risico’s voor overstromingen worden teruggedrongen;
- impact op de ecologische toestand van het watersysteem;
- impact op het verhogen van infiltratie, berging en vertraagde afvoer van hemelwater;
- mate waarin diffuse verontreiniging wordt beperkt of voorkomen;
- mate waarin bodemerosie en sedimenttransport naar de waterloop worden beperkt;
- mate waarin maatregelen van natuurtechnische milieubouw zijn opgenomen.
Het advies van het waterschap wordt mee in overweging genomen bij de beoordeling van de
subsidieaanvragen.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
20/38
5. Thema Hinder
5.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie voert een beleid dat erop gericht is om door haar activiteiten zo weinig mogelijk
milieuhinder (geur, geluid, licht, stof, rook en/of roet) te veroorzaken en tegelijkertijd acties te ondernemen
en maatregelen te treffen om bij inwoners of andere doelgroepen eenzelfde gedrag te stimuleren. Ter
ondersteuning van haar beleid zal de provincie ervoor zorgen dat zij zelf een voortrekkersrol opneemt.
De provincie ondersteunt en omkadert de gemeenten inzake milieuhinder. De provincie ondersteunt en
adviseert de gemeenten bij de invulling van informatie- en sensibilisatiecampagnes in verband met de
hinderthema’s.
5.2
Basis
5.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1 Opleidingen organiseren
Naar gelang de behoefte of de vraag bij de gemeenten organiseert de provincie onderstaande
opleidingen:
­ MKROS;
­ uitvoeren van geluidsmetingen en de beoordeling van de geluidsniveaus;
­ geur meten en beoordelen.
Indien de vraag naar opleiding beperkt is, kan de provincie samenwerkingsverbanden aangaan met
andere provincies. De provincie moet er voor zorgen dat elke gemeente binnen een redelijke termijn een
opleiding kan volgen. Daarnaast zullen de provincies op maat individuele begeleiding aan de gemeenten
aanbieden.
Art. 2 Bijdragen aan het tot stand komen van een gedetailleerde inventaris van milieuhinder
De provincie ondersteunt de gemeenten bij het opstellen van een gedetailleerde inventaris van
milieuhinder.
De provinciale ondersteuning kan onder meer bestaan uit:
­ het in kaart brengen van gemeentegrensoverschrijdende bronnenclusters of bronnencomplexen;
­ het ruimtelijk voorstellen van de gemeentelijke hinderbelasting op een kaart;
­ het aanbieden van methodieken;
­ ...
Hierbij is het de bedoeling dat de provincie in de eerste plaats optreedt als ervaringsdeskundige. Zij
signaleert knelpunten bij de gemeenten en werkt mee aan oplossingen hiervoor. Wanneer gewenst gaat
zij samenwerkingsverbanden aan met derden (Vlaamse Overheid, steden/gemeenten, studiebureaus, ...)
en neemt de coördinatie hiervan op zich. De provincie is zeker niet verplicht op te treden als
studiebureau.
Art. 3 Meehelpen aanpakken van gesignaleerde gemeentegrensoverschrijdende
milieuhinderproblemen
De provincie ondersteunt en adviseert gemeenten in geval van gemeentegrensoverschrijdende
milieuhinderproblemen.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
21/38
Art. 4 Sensibiliseren van de lokale overheden of andere doelgroepen rond hinder
De provincie onderneemt jaarlijks minstens één sensibilisatieactie (passief of actief) naar de gemeenten
of andere doelgroepen over milieuhinder. Een zelfde actie kan over meerdere jaren lopen. De gemeenten
moeten de campagne kunnen aanwenden binnen hun eigen werking.
Art. 5 Ondersteunen van gemeenten in het kader van stiltegebieden
De provincie ondersteunt gemeenten en geeft hen advies bij het uitvoeren van een stiltegebiedenproject.
5.2.2 Eigen beleid
Art. 1 Actief participeren in overlegcommissies
De provincie participeert actief in overlegcommissies die voor hinderlijke inrichtingen en gebiedsgerichte
projecten worden opgericht bv. luchthavens, stortplaatsen en bronnencomplexen (ROM-projecten). Deze
commissies worden opgericht vanwege het specifieke hinderlijke karakter van die inrichtingen en de
potentiële grote weerslag die ze hebben op de ruime omgeving. Via deze commissies wordt een forum
gecreëerd waarop de exploitant, de betrokken besturen en de vertegenwoordigers van de omwonenden
elkaar regelmatig ontmoeten en informatie uitwisselen.
5.3
Projecten
5.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan binnen het kader van het Vlaamse milieubeleid een project uitvoeren.
Het project vermindert de hinder of het aantal gehinderden door de integratie van milieuhinder in het
beleid inzake ruimtelijke ordening en verkeer, sensibilisatie van bepaalde doelgroepen rond de
hinderproblematiek en/of het opzetten van beleidsonderbouwend onderzoek inzake milieuhinder
(enquêtering, meten en berekenen, inventarisatie, etc.).
Onder 1° wordt een mogelijk type van project aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag kan worden
ingediend.
1°
Milieuhinder in eigen beheer terugdringen
De milieuhinder die in eigen beheer kan worden teruggedrongen, wordt aangepakt.
5.3.2 Criteria beoordeling
Art. 1 Bij de beoordeling van het projectvoorstel en de uitvoering ervan worden volgende criteria
gehanteerd die nader omschreven worden door de provincie in het projectvoorstel:
Algemeen
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met het Vlaamse milieubeleid;
- de te bereiken resultaten op het vlak van het terugdringen van milieuhinder;
Specifiek mbt bovenvermeld voorbeeld
1° Milieuhinder in eigen beheer terugdringen
- Geen louter sensibiliserende acties (bijv. Nacht van de Duisternis)
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
22/38
6. Thema Energie
6.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie voert een beleid dat erop gericht is om aan de hand van haar energiebeleid het milieu
zo weinig mogelijk te belasten. Tegelijkertijd onderneemt ze acties en maatregelen naar haar inwoners of
andere doelgroepen toe om een gelijkaardig gedrag te stimuleren. Ter ondersteuning van haar beleid zal
de provincie ervoor zorgen dat zijzelf een voortrekkersrol opneemt.
De provincies zet een energiezorgsysteem op waarbij aan een aantal basisvoorwaarden wordt voldaan.
Een eerste voorwaarde is dat het energieverbruik in eigen beheer systematisch moet controleren. In dat
opzicht vormt de energieboekhouding het geraamte van het energiezorgsysteem. Een tweede
voorwaarde is dat zo’n systeem moet leiden tot eenvoudige ingrepen om onnodig energieverbruik te
vermijden. Een laatste voorwaarde van het energiezorgsysteem is dat het duurzaam energiebeleid moet
versterken. Dat kan door periodiek overleg te stimuleren tussen de verschillende diensten en de
beleidsverantwoordelijken. Op die manier wordt dit systeem een instrument dat een continue controle van
de resultaten mogelijk maakt.
De provincie ondersteunt en omkadert de gemeenten inzake duurzame energie (REG en hernieuwbare
energie). De provincie ondersteunt en adviseert de gemeenten bij de invulling van informatie- en
sensibilisatiecampagnes in verband met duurzame energie.
6.2
Basis
6.2.1 Ondersteuning gemeenten
Art. 1 Sensibiliseren van de lokale overheden of andere doelgroepen rond duurzaam
energiegebruik
De provincie onderneemt jaarlijks minstens één sensibilisatieactie (passief of actief) naar de gemeenten
of andere doelgroepen toe over REG of hernieuwbare energie. Een zelfde actie kan over meerdere jaren
lopen. Bij sensibilisatieacties over REG gericht naar de burgers, wordt de voorkeur gegeven aan één of
meerdere van volgende energiebesparende investeringen:
het plaatsen van dakisolatie in bestaande woningen;
het vervangen van oude verwarmingsinstallaties;
het vervangen van enkel glas door superisolerende beglazing.
De gemeenten moeten de acties kunnen aanwenden binnen hun eigen werking.
Art. 2 Ondersteunen van gemeenten bij het opstellen van een energieprestatiecertificaat.
De provincie ondersteunt gemeenten bij het opstellen van energieprestatiecertificaten.
De ondersteuning kan bestaan uit:
­ het organiseren van infomomenten,
­ het ter beschikking stellen van een energiedeskundige (bv. voor kleine gemeenten),
­ het inrichten van een aanspreekpunt waarbij de provincie de meest voorkomende vragen van
gemeenten beantwoord en indien nodig de gemeente doorverwijst naar de bevoegde instantie
(Vlaamse Overheid, opleidingscentra, ...)
­ ...
Het is aangewezen dat de provincie de netbeheerder betrekt om de gemeenten te ondersteunen bij de
opmaak van het energieprestatiecerificaat.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
23/38
Art. 3 Ondersteunen van gemeenten bij het uitvoeren van de DE-scan
De provincie ondersteunt gemeenten bij het uitvoeren van de DE-scan.
De ondersteuning kan bestaan uit:
­ het organiseren van infomomenten/opleidingen,
­ het coördineren van de vraag naar gegevens/informatie. Hierbij treedt de provincie op als
contactpersoon tussen de verschillende gemeenten en derden (bv. de netbeheerder),
­ het inrichten van een aanspreekpunt waarbij de provincie de meest voorkomende vragen van
gemeenten beantwoord en indien nodig de gemeente doorverwijst naar de bevoegde instantie
(Vlaamse Overheid, ODE Vlaanderen, ...)
6.2.2 Eigen beleid
Art. 1 Voeren van een energieboekhouding
De provincie zet vanaf het eerste jaar van intekening een energieboekhouding op voor provinciale
entiteiten.
Deze energieboekhouding bestaat uit:
­ alle publieke gebouwen met een oppervlakte groter dan 1000 m² waarvoor een
energieprestatiecertificaat moet worden opgesteld;
­ minimum van 15 entiteiten. Indien dit minimum niet wordt bereikt met alle publieke gebouwen met een
oppervlakte groter dan 1000 m², wordt de energieboekhouding uitgebreid tot het minimum van 15
entiteiten wordt bereikt. Hierbij wordt de voorkeur gegeven aan de entiteiten met een jaarlijks
elektriciteitsverbruik boven de 17.000 kWh of een jaarlijks warmteverbruik hoger dan 50.000 kWh
(50.000 kWh verwarming komt overeen met 180 GJ of ongeveer 5000 m³ gas) vertrekkende van de
meest energie-intensieve.
Art. 2 Het opnemen van energie-efficiëntie als criterium bij overheidsopdrachten
De provincie neemt initiatieven om energie-efficiëntie op te nemen als evaluatiecriterium bij
overheidsopdrachten.
De provincie kan hiervoor kiezen uit de volgende mogelijkheden:
1° voorschriften voor het gebruik van financiële instrumenten voor energiebesparing, zoals
energieprestatiecontracten, waarin wordt vastgelegd welke meetbare en vooraf bepaalde
energiebesparing (ook wanneer de overheid taken heeft uitbesteed) moet worden gehaald;
2° voorschriften voor de aankoop van apparatuur op basis van lijsten van energie-efficiënte
productspecificaties van verschillende categorieën apparatuur, indien van toepassing, gebruik wordt
gemaakt van analyse van de minimale kosten van de levenscyclus of vergelijkbare methoden om de
kosteneffectiviteit te waarborgen;
3° voorschriften voor de aankoop van apparatuur die in alle modi een efficiënt energieverbruik heeft, ook
in standby-modus, waarbij, indien van toepassing, gebruik wordt gemaakt van analyse van de minimale
kosten van de levenscyclus of vergelijkbare methoden om de kosteneffectiviteit te waarborgen;
4° voorschriften om bestaande apparatuur te vervangen door de onder b) en c) opgesomde apparatuur,
of deze achteraf in te bouwen;
5° voorschriften voor het gebruik van energieaudits en de uitvoering van de daaruit resulterende
aanbevelingen voor kosteneffectiviteit;
6° voorschriften om energie-efficiënte gebouwen of delen van gebouwen aan te kopen of te huren of
voorschriften om aangekochte of gehuurde gebouwen of delen van gebouwen te vervangen of aan te
passen, om ze energie-efficiënter te maken.
6.3
Projecten
6.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan binnen het kader van het Vlaamse milieu- en klimaatbeleid een project uitvoeren.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
24/38
Het project stimuleert duurzaam energiegebruik door het terugdringen van het energieverbruik en/of de
inzet van hernieuwbare energie.
De lokale overheden staan erg dicht bij de bevolking. Zij kunnen hierdoor een belangrijke
communicatieopdracht vervullen. In dit opzicht voert de provincie voor elk project een uitgebreide
communicatie naar de gemeenten en/of andere doelgroepen toe waarbij zij het duurzame energiekarakter
van het project toelicht .
Onder 1°-3° worden mogelijke types van projecten aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag kan
worden ingediend. De provincie kan ook een eigen projectvoorstel uitwerken.
1° REG in bestaande gebouwen
Bij de keuze van het gebouw wordt de voorkeur gegeven aan publieke gebouwen waarvan het
energieverbruik hoger is dan het referentiegebouw zoals bepaald in het Energieprestatiecertificaat (EPC).
De provincie motiveert de keuze van het gebouw. Ook één maatregel in verschillende gebouwen kan in
aanmerking komen.
Bij de keuze van de maatregelen wordt de voorkeur gegeven aan de maatregelen vermeld op het EPC.
De provincie motiveert de keuze van de uit te voeren maatregelen. Om haar keuze beter te onderbouwen
kan de provincie beslissen een energie-audit uit te voeren. De kosten voor de uitvoering van deze audit
mogen opgenomen worden in het project.
Het uitvoeren van de maatregelen moeten een aanzienlijke verbetering van de energieprestatie van het
gebouw teweeg brengen. Hierbij wordt vooropgesteld dat gebouwen die zich in de oranje-rode zone van
het EPC bevinden zich naar de gele zone verplaatsen en dat gebouwen die zich in de gele zone bevinden
zich naar de groene zone verplaatsen.
2° Nieuwbouw
De provincies realiseert een energiezuinig utiliteitsgebouw of school waarbij zij streeft naar een E-peil
kleiner of gelijk aan 70.
De Vlaamse Overheid voorziet in een handleiding die de provincie kan ondersteunen bij het realiseren
van energiezuinige gebouwen.
3° Hernieuwbare energie
De provincie realiseert een hernieuwbare energie-installatie.
Mogelijke installaties zijn:
­ fotovoltaïsche zonnepanelen
­ zonneboiler
­ warmtepomp (niet voor koeling)
­ ...
De provincie kan ook het initiatief en de coördinatie op zich nemen voor de realisatie van
participatieprojecten voor grotere hernieuwbare energie-installaties zoals de installatie van windmolens,
biomassa-installaties, ...
6.3.2 Criteria beoordeling
Art. 1 Bij de beoordeling van het projectvoorstel en de uitvoering ervan worden volgende criteria
gehanteerd die nader omschreven worden door de provincie in het projectvoorstel:
Algemene criteria
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met het Vlaamse milieu- en klimaatbeleid;
Specifieke criteria met betrekking tot:
1° REG in bestaande gebouwen
­ Maximum 1 gebouw per jaar of één maatregel in verschillende gebouwen, waarbij voorrang wordt
gegeven aan publieke gebouwen waar een aanzienlijke verbetering van de energieprestatie mogelijk
is.
­ De uitvoering van de maatregelen moeten een aanzienlijke verbetering van de energieprestatie van
het gebouw teweeg brengen.
- De uitgevoerde maatregelen moeten minstens voldoen aan de voorwaarden opgelegd door het
Vlaams Energieagentschap en indien deze ontbreken de voorwaarden opgelegd door de
netbeheerder voor het toekennen van premies
2° Nieuwbouw
- E-peil kleiner of gelijk aan 70
3° Hernieuwbare energie
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
25/38
De installaties moeten minstens voldoen aan de voorwaarden opgelegd door het Vlaams
Energieagentschap en indien deze ontbreken de voorwaarden opgelegd door de netbeheerder voor het
toekennen van premies.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
26/38
7. Thema Mobiliteit
7.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie verbindt er zich toe een beleid te voeren dat erop gericht is integratie te bevorderen
van het milieubeleid, het mobiliteitsbeleid en het ruimtelijke-ordeningsbeleid. Op deze wijze tracht de
provincie bij te dragen tot een vermindering van de druk op het leefmilieu uitgeoefend door de sector
verkeer en vervoer. Met de druk op het leefmilieu wordt bedoeld luchtverontreiniging, effecten op natuur,
groenstructuren, hinder en waterverontreiniging. Ter ondersteuning van haar beleid zal de provincie
ervoor zorgen dat zijzelf een voortrekkersrol opneemt.
De provincie ondersteunt en omkadert de gemeente inzake milieuvriendelijke mobiliteit. De provincie
ondersteunt en adviseert de gemeenten bij de invulling van informatie- en sensibilisatiecampagnes in
verband met milieuvriendelijke mobiliteit.
7.2
Basis
7.2.1
Ondersteuning gemeenten
Art. 1 Ondersteuning bij ontwikkelde instrumenten
De provincie voorziet ondersteuning bij het gebruik van onderstaande ontwikkelde instrumenten:
­
­
Milieutoetsing Voertuigenpark (MTV);
Stratenmodel CAR-Vlaanderen.
Naar gelang de behoefte of de vraag bij de gemeenten organiseert de provincie opleidingen rond MTV
en/of CAR Vlaanderen. Indien de vraag naar opleiding beperkt is, kan de provincie
samenwerkingsverbanden aangaan met andere provincies. De provincie moet er voor zorgen dat elke
gemeente binnen een redelijke termijn een opleiding kan volgen. Daarnaast zullen de provincies op maat
individuele begeleiding aan de gemeenten aanbieden.
Daarnaast staat de provincie in eerste lijn in voor het beantwoorden van vragen van de gemeenten bij het
gebruik van CAR Vlaanderen en/of MTV.
Art. 2 Luchtverontreiniging door verkeer
De provincie ondersteunt de gemeenten bij de gemeentegrensoverschrijdende aanpak van knelpunten
inzake luchtverontreiniging door verkeer. De provincie kan de verschillende betrokken gemeenten rond de
tafel brengen en het overleg coördineren.
Indien de provincie op eigen initiatief gemeentegrensoverschrijdende knelpunten inzake luchtkwaliteit wil
aanpakken of hier een trekkersrol wil in opnemen, kan zij dit indienen als een project.
Art. 3 Sensibiliseren van de lokale overheden of andere doelgroepen rond duurzame mobiliteit
De provincie onderneemt jaarlijks minstens één sensibilisatieactie (passief of actief) naar de gemeenten
of andere doelgroepen toe over duurzame mobiliteit. De gemeenten moeten de campagne kunnen
aanwenden binnen hun eigen werking.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
27/38
7.2.2
Eigen beleid
Art. 1 Bedrijfsvervoersplannen
De provincie voert een evaluatie uit van het woon-werkverkeer en de dienstverplaatsingen voor de
hoofdzetel en de entiteiten met de grootste potentialiteit. Deze entiteiten worden in overleg met de
Vlaamse Overheid bepaald. De provincie stelt voor deze activiteiten een actieplan op om het woonwerkverkeer en dienstverplaatsingen op een meer milieuvriendelijke manier te laten verlopen.
Voor de evaluatie van het woon-werkverkeer en de dienstverplaatsingen maakt de provincie een analyse
van haar mobiliteit- en bereikbaarheidsprofiel.
Het mobiliteitsprofiel beschrijft het verplaatsingspatroon van haar personeel en dit zowel voor het woonwerkverkeer als de dienstverplaatsingen. Voor het opstellen van een mobiliteitsprofiel moet de provincie
over voldoende gegevens beschikken:
­ aankomst- en vertrekuren
­ adressen van de werknemers
­ huidige keuze van vervoersmiddel
­ mogelijkheden van thuis- of telewerken
­ ...
Indien de provincie over onvoldoende gegevens beschikt om een mobiliteitsprofiel op te stellen, kan zij
een personeelsenquête organiseren. De provincie kan hiervoor gebruik maken van de enquête De
diagnostiek woon-werkverkeer van de Federale overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer. De enquête is
raadpleegbaar en in te vullen op: www.mobilit.fgov.be/forens/static/onthaal/information_nl_BE.html
De provincie maakt een gebruiksanalyse van het voertuigenpark voor de hierboven aangeduide entiteiten,
waarbij alle vervoersmodi (personen-, bestel- en vrachtwagens, dienstfietsen, ...) worden opgenomen.
Naast het vergelijken van de voertuigen onderling worden ook de verschillende vervoersmodi tegen over
elkaar afgewogen (hoe en waarom, afstanden, bezettingsgraad, frequentie van gebruik, ...).
Het bereikbaarheidsprofiel geeft een overzicht van het geheel aan bestaande faciliteiten om de
provinciale diensten te bereiken. Dit zijn zowel externe faciliteiten (wegennet, buslijnen, fietsroutenet, ...)
als interne faciliteiten die een directe of indirecte invloed hebben op de verplaatsingen (parking,
fietsstallingen, carpoolen, ...).
Op basis van de analyse van het woon-werkverkeer en de dienstverplaatsingen eventueel aangevuld met
gegevens uit een personeelsenquête, maakt de provincie een actieplan op dat moeten leiden tot een
meer milieuvriendelijk verplaatsingsgedrag. Hierbij is het belangrijk om een samenhangend geheel te
bekomen met een evenwichtige mix van maatregelen.
Een goed actieplan kan o.a. volgende maatregelen bevatten:
­ maatregelen gericht op het verminderen van verplaatsingsbehoeften (preventief)
­ maatregelen om personeel aan te zetten tot het gebruik van duurzame vervoermiddelen
­ een samenhangend aanbod van duurzame vervoerswijzen waarin alle vervoermiddelen elkaar
aanvullen en samenwerken (collectief vervoer, fiets, carpooling,…)
­ harde maatregelen (aanpassing van het infrastructuur- en vervoeraanbod) gericht op een beter
aanbod van duurzame vervoermiddelen
­ zachte maatregelen om werknemers aan te sporen gebruik te maken van het bestaande
infrastructuur- en vervoersaanbod
­ aanmoedigingsmaatregelen ten voordele van de duurzame vervoerswijzen (fietsvergoeding)
­ ontmoedigingsmaatregelen die het gebruik van de auto minder aantrekkelijk maken (parkeeraanbod)
Een vervoerplan eindigt niet nadat de maatregelen gekozen en uitgevoerd zijn. Het is van essentieel
belang om het vervoerplan te blijven opvolgen, anders dreigen de resultaten verloren te gaan. Een goede
opvolging is noodzakelijk op drie verschillende vlakken:
­ een constante sensibilisatie en verdeling van informatie
­ een goede organisatorische opvolging (uitvoering van maatregelen, ontwikkeling van het plan en
aanpassen indien nodig, ...)
­ de permanente evaluatie van het plan
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
28/38
7.3
Projecten
7.3.1
Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan in het kader van het Vlaamse milieu- en mobiliteitsbeleid een projectvoorstel
indienen.
Het project stimuleert duurzaam verplaatsingsgedrag door het promoten van het gebruik van
milieuvriendelijke transportmodi, de uitbouw van vervoersmanagement, de realisatie van een
milieuvriendelijk voertuigenpark, het stimuleren van milieuvriendelijk rijgedrag en/of de aanpak van
luchtverontreiniging door verkeer op haar grondgebied. .
De link tussen milieu en mobiliteit moet aangetoond worden.
Onder punt 1° wordt een mogelijk project aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag kan worden
ingediend. De provincie kan ook een eigen projectvoorstel uitwerken.
1° Actieplan milieuvriendelijk voertuigenpark
Aan de hand van de resultaten van een vlootevaluatie via MTV maakt de provincie een actieplan op om
haar voertuigenpark milieuvriendelijker te maken.
Mogelijke acties binnen dit actieplan zijn:
­ Aankoop milieuvriendelijk voertuig
­ Toepassing van technische maatregelen aan (een) voertuig(en) om dit voertuig milieuvriendelijker te
laten rijden
7.3.2 Criteria beoordeling
Algemeen
- de mate waarin het project kadert in het Vlaamse milieu- en mobiliteitsbeleid:
- de mate waarin het duurzaam verplaatsingsgedrag stimuleert;
- de mate waarin de link tussen milieu en mobiliteit is uitgewerkt.
Specifieke criteria m.b.t.
1° Actieplan milieuvriendelijk voertuigenpark
- De maatregelen uit het actieplan moeten tot gevolg hebben dat het verschil tussen de gewogen
ecoscore van de provinciale vloot en de maximum ecoscore van 100 wordt verminderd met 5 % of
meer.
- Bij de aankoop van personenwagens moet tot en met 2010 de ecoscore hoger of gelijk aan 68 zijn,
vanaf 2010 moet de ecoscore hoger of gelijk aan 70 zijn.
- Bij de aankoop van een lichte vrachtwagen moet tot en met 2010 de ecoscore hoger of gelijk aan 62
zijn, vanaf 2010 moet de ecoscore hoger of gelijk aan 65 zijn.
- Vrachtwagen en zware vrachtwagen moeten tot het in werking treden van de Euro 5 norm voldoen
aan de Euro 5 norm, vanaf het in werking treden van de Euro 5 norm moeten ze voldoen aan de Euro
6 norm. Dezelfde redenering wordt gevolgd voor toekomstige hogere Euro-normen.
­ Een overzicht van technische maatregelen die in aanmerking komen is terug te vinden in bijlage MO.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
29/38
8. Thema Natuur
8.1.
Doelstellingen
Art. 1 De provincie verbindt er zich toe een beleid te voeren dat gericht is op het stopzetten van het
verlies van de biodiversiteit, met inbegrip van de genetische diversiteit, door instandhouding, ontwikkeling
en herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en door het duurzaam gebruik van ecosystemen en
soorten.
In het kader van deze overeenkomst richt de provincie zich op het ondersteunen van gemeenten bij het voeren van
een beleid inzake natuur, bos, groen en landschap, het realiseren van natuurverbindingsgebieden en het uitvoeren
van voorbeeldprojecten.
8.2.
Basis
8.2.1 Ondersteuning gemeenten
Art. 1 Ondersteuning gemeenten inzake beleid rond natuur, bos, groen en landschap
De provincie ondersteunt de gemeenten bij het uitvoeren van een beleid inzake natuur, bos, groen en
landschap. Deze ondersteuning richt ze minimaal op:
- Bermbesluit: hieronder kunnen volgende acties aan bod komen:
o ondersteuning bij de opmaak van bestekken voor het maaien van bermen;
o ondersteuning bij de opmaak van bermbeheerplannen;
o stimuleren en sensibiliseren van gemeenten over ecologisch bermbeheer;
o aanbieden van goede praktijkvoorbeelden.
- Natuurverbinding: hieronder kunnen volgende acties aan bod komen:
o uitwerken van (inrichtings)maatregelen;
o uitwerken van ontsnippering van wegen en waterlopen;
o aanbieden van goede praktijkvoorbeelden.
- Soortenbescherming: hieronder kunnen volgende acties aan bod komen:
o ondersteuning naar keuze van de soort;
o ondersteuning bij de uitwerking van concrete beschermingsmaatregelen;
o stimuleren en sensibiliseren van gemeenten over soortbescherming;
o aanbieden van goede praktijkvoorbeelden.
8.2.2 Eigen beleid
Art. 1 Opvolging subsidieprojecten
De provincie zorgt voor de realisatie en het verdere beheer van de projecten die goedgekeurd werden
voor subsidiëring via de Samenwerkingsovereenkomst 2002-2007 in het kader van het thema Natuurlijke
entiteiten en optie 3, respectievelijk hoofdstuk 5 van de Milieuconvenanten. Knelpunten bij het verdere
beheer worden gerapporteerd.
Art. 2 Streekeigen soorten
De provincie gebruikt streekeigen soorten en indien beschikbaar autochtoon plantmateriaal bij
aanplantingen en promoot het gebruik ervan.
Art. 3 Bermbeheer
De provincie volgt het bermbesluit op en neemt initiatieven voor het verhogen van de natuurwaarde van
bermen langsheen de wegen en waterlopen die vallen onder haar bevoegdheid.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
30/38
8.3
Projecten
8.3.1
Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan in het kader van het Vlaamse milieu- en natuurbeleid een projectvoorstel
indienen.
Onder punt 1-4 worden mogelijke types van projecten aangegeven waarvoor een subsidieaanvraag kan
worden ingediend.
1°
Aankoop gronden voor behoud of aanleg van natuur, bos of park
1.
Een provincie kan een subsidie aanvragen voor de aankoop van gronden met het oog op de
aanleg of het behoud van natuur, bos1 of park, op voorwaarde dat:
- het terrein niet aangewend wordt voor een bebossing ter compensatie van een ontbossing in
gevolge art. 90bis van het Bosdecreet;
- het behoud van het terrein als natuur, bos of park en de eraan verbonden natuurwaarden
gegarandeerd blijven;
- het aankoopproject niet gelegen is binnen een aankoopperimeter van het ANB of
terreinbeherende natuurverenigingen, tenzij er onderlinge goedkeuring is.
De subsidie wordt berekend op basis van de aankoopprijs vermeld in het schattingsverslag.
2°
Inrichting ten behoeve van natuur, bos, groen of landschap
Een provincie kan een subsidie aanvragen voor de inrichting van terreinen en voor de aanleg van
natuurtechnische infrastructuur langs wegen en waterlopen op voorwaarde dat:
- de werken een verhoging van de ecologische of landschappelijke waarden betekenen;
- het project voorbeeldstellend is.
Kosten verbonden aan randinfrastructuur mogen maximaal 20% bedragen van de totale voor subsidie in
aanmerking komende kosten. Uitzondering hierop vormen:
- inrichting van parken en speelbossen of bos- en natuurleerpaden waarbij dit kan oplopen tot 60%;
- acties rond integrale toegankelijkheid waarbij de kosten voor de infrastructuur noodzakelijk voor
de integrale toegankelijkheid volledig in aanmerking komen (zie 4°);
Onder randinfrastructuur wordt verstaan alle infrastructuur die niet gericht is op het vergroten van de
ecologische waarde, maar gericht is op toegankelijkheid en recreatief medegebruik, zoals ondermeer
infoborden, toegangssluizen, afsluitingen, vogelkijkhutten, knuppelpaden, voetgangersbrugjes, banken en
picknicktafels.
Vanaf 2011 moeten inrichtingswerken m.b.t. parken kaderen binnen een HPG-beheerplan.
3°
Soortbescherming
Een provincie kan subsidie ontvangen voor het uitvoeren van een soortbeschermingsproject.
Provincies richten zich op soorten opgenomen in de rode lijsten en de lijst van prioritaire soorten
uitgewerkt in overleg met het INBO.
Voor soorten van internationaal belang (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn) kan de provincie uitvoering
geven aan de soortbeschermingsplannen die opgesteld zijn door het ANB.
Indien het project een aankoop van gronden, respectievelijk inrichtingswerken, omvat, moet men ook de
bepalingen van 1°, respectievelijk 2°, van dit artikel volgen.
4°
Integrale toegankelijkheid
Een provincie kan een subsidie aanvragen voor ingrepen gericht op de verbetering van de
toegankelijkheid voor gehandicapten van een groengebied, op voorwaarde dat:
- er een gunstig advies is van ARO, onroerend erfgoed indien het gaat om een beschermd
landschap, monument, stads- of dorpsgezicht.
Indien het project ook een aankoop van gronden, respectievelijk inrichtingswerken, omvat, moet men ook
de bepalingen van 1°, respectievelijk 2°, van dit artikel volgen.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
31/38
5° Harmonisch Park- en groenbeheerplan
Een provincie kan een subsidie ontvangen voor de opmaak van een harmonisch park- en
groenbeheerplan op voorwaarde dat:
- het terrein in eigendom of beheer is van de provincie;
- het ANB betrokken wordt bij de opmaak van het plan;
- Het HPG-beheerplan goedgekeurd is door het ANB;
- er overeenstemming is van het luik cultuurhistorie met de inhoud van de landschapsatlas indien het
terrein (een deel van) een ankerplaats omvat;
- er een positief advies is van het ARO, onroerend erfgoed indien het terrein beschermd is als landschap,
monument, stads- of dorpsgezicht;
- er voor dit beheerplan geen subsidie werd verleend voor opmaak van een landschapschapsbeheerplan
binnen het beschermd landschap.
2. De kosten voor participatie aan stuurgroepen en het opvolgen van het planproces komen niet in
aanmerking.
6° Bermbeheerplan
Een provincie kan een subsidie ontvangen voor de opmaak of evaluatie van een bermbeheerplan op
voorwaarde dat:
- het bermbeheerplan of de evaluatie goedgekeurd is door het ANB.
7°
Niet toegelaten projecten
Volgende projecten of kosten komen niet in aanmerking voor subsidie:
- opmaak plannen (behalve HPG, natuurverbindingsplrojecten en bermbeheerplan), bestekken,
studies, inventarisaties, reglementen en politieverordeningen. Voor de opmaak van een
bosbeheerplan kan de provincie subsidie aanvragen via het Bosdecreet (zie
www.natuurenbos.be).
- deelname aan werk- en stuurgroepen;
- opruimen zwerfvuil;
- regulier onderhoud en beheer;
- beheer-, onderhoudsovereenkomsten en provinciale subsidiereglementen;
- controles op wetgeving en reglementen;
- registratie, notaris- en hypothecaire kosten;
- uitwinnen pachters;
- compensaties en voorwaarden opgelegd in kader van natuurvergunning, stedenbouwkundige
vergunning of artikel 36ter van het Natuurdecreet;
- materiële uitbouw van bezoekerscentra;
- aanleg van speeltuinen;
- geleide wandelingen en infoavonden;
- persvoorstelling.
Criteria beoordeling
Algemene criteria
- de mate waarin het project kadert in het Vlaamse milieu- en natuurbeleid;
Specifieke criteria met betrekking tot de hierboven vermelde projecten:
1° Aankoop
- de ecologische meerwaarde;
- de locatie;
- de aankoopprijs. De aankoopprijs mag niet marktverstorend werken en dient in overeenstemming
te zijn met de prijzen gehanteerd door het ANB of terreinbeherende natuurverenigingen in het
gebied.
2° Inrichting
- de ecologische en/of landschappelijke meerwaarde;
- het gebruik van streekeigen soorten;
- de betrokkenheid van gemeenten;
- het voldoen aan de criteria HPG voor groenprojecten;
- aandacht voor ontsnippering (zie vademecums Natuurtechtniek Waterlopen 1994 en Wegen
1996).
3° Soortbescherming
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
32/38
- de soort(en);
- de ecologische meerwaarde van de maatregelen;
- de afstemming met andere initiatieven rond soortbescherming;
- het project voorbeeldstellend is;
- gemeenten betrokken zijn.
4° Integrale toegankelijkheid
- de keuze van het gebied;
- het project voorbeeldstellend is;
- gemeenten betrokken zijn.
5° Harmonisch Park- en groenbeheerplan
- de eigendomssituatie;
- de verantwoordelijke voor het beheer;
- het geselecteerde gebied.
6° Bermbeheerplan
- de methodiek van de studie;
- de geselecteerde bermen.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
33/38
9. Thema Bodem
9.1
Doelstellingen
Art. 1 De provincie werkt mee aan de uitvoering van het Vlaamse bodembeleid zowel binnen de
provinciale diensten en domeinen, als ter ondersteuning van de gemeenten. Daarnaast onderneemt de
provincie ook initiatieven voor de inwoners en bedrijven gevestigd in de provincie. De provincie streeft
hierbij naar een coherent beleid en respecteert de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursniveaus.
9.2
Basis
9.2.1 Ondersteuning gemeenten
Art. 1 De provincie biedt de gemeenten ondersteuning op het vlak van het gemeentelijke bodembeleid. In
het bijzonder is deze ondersteuning gericht op de uitvoering van het thema bodem van de gemeentelijke
samenwerkingsovereenkomst en in het algemeen op het gemeentelijke bodembeleid. Zo kan ondermeer
ondersteuning geboden worden bij de interpretatie van milieuvergunningen (ARAB, Vlarem, Vlarebo).
Deze ondersteuning kadert binnen het Vlaamse bodembeleid en respecteert de bevoegdheidsverdeling
tussen de bestuursniveaus.
Daarnaast ondersteunt de provincie de gemeenten bij het uitwerken van erosiebestrijdingsmaatregelen.
9.3
Projecten
9.3.1 Inhoudelijke bepalingen
Art. 1 De provincie kan binnen het kader van het Vlaamse bodembeleid een project uitvoeren.
9.3.2 Criteria beoordeling
Art. 1 Bij de beoordeling van het projectvoorstel en de uitvoering ervan worden volgende criteria
gehanteerd die nader omschreven worden door de provincie in het projectvoorstel:
- de overeenstemming van de projectdoelstellingen met het vigerende Vlaamse bodembeleid;
- de te bereiken resultaten op het vlak van het lokale bodembeleid.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
34/38
10. Thema Duurzame ontwikkeling
10.1 Doelstellingen
Art. 1 De provincie werkt mee aan de uitvoering van de Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling.
Daarnaast onderneemt en ondersteunt de gemeente conform artikel 2 van het provinciedecreet van 9
december 2005, initiatieven die het bewustzijn en de kennis van duurzame ontwikkeling bij inwoners en
doelgroepen verhogen. De provincie streeft hierbij naar een integrale, participatieve en
beleidsoverschrijdende aanpak van ecologische, sociale en economische thema’s.
10.2 Basis
Er worden voor de instap in de samenwerkingsovereenkomst geen basisvereisten onder dit thema
gesteld.
10.3 Projecten
Art 1. De provincie vervult een ondersteunende rol in het duurzaamheidsbeleid van de gemeenten.
De provincie organiseert regelmatig overleg zodat gemeenten ervaringen kunnen uitwisselen rond lokaal
duurzaam ontwikkelingsbeleid.
Art 2. De provincie organiseert of stimuleert participatieve en sensibiliserende initiatieven voor
duurzame ontwikkeling
De provincie besteedt bijzondere aandacht aan de samenhang en de synergie tussen de ecologische,
sociale en economische aspecten van onderstaande beleidsdomeinen en voert in samenwerking met
adviesraden een algemene doorlichting uit van het eigen beleid in minstens 3 daarvan:
- Toerisme
- Landbouw
- Mobiliteit
- Ruimtelijke ordening
- Openbare werken
- Economie
- Onderwijs
- Sociaal beleid, sociale voorzieningen
- Jeugd, cultuur, sport en vrije tijdsbeleid
- Milieu
- Energie
Art. 3. De provincie stimuleert of ondersteunt duurzaam bouwen en wonen
De provincie neemt criteria met betrekking tot duurzaam bouwen en wonen op in haar
vergunningenbeleid of in een stedenbouwkundige verordening.
Art. 4. De provincie stimuleert of ondersteunt het maatschappelijk verantwoord ondernemen
De provincie houdt in haar aankoopbeleid naast milieuaspecten ook rekening met sociale aspecten (vb.
Schone Kleren, Fair trade…)
Art. 5. De provincie kan een subsidie aanvragen voor de start van een project rond duurzame
ontwikkeling.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
35/38
Dit project kan op volgende elementen betrekking hebben:
– De provincie organiseert of ondersteunt (al dan niet in samenwerking met één of meerdere
gemeentes en/of organisaties) planadviezen aan kandidaat-bouwheren; van zodra op basis van de
meetlat duurzaam bouwen een standaard op Vlaams niveau zal ontwikkeld en ter beschikking gesteld
zijn, moeten deze adviezen daaraan conform zijn. Deze adviezen kunnen ook betrekking hebben op
energie-aspecten.
– De provincie inventariseert de overheidsaankopen en de daarbij gevolgde interne werkwijzen en
bestekken, engageert zich om gefaseerd over te gaan tot economisch, sociaal en ecologisch
duurzame overheidsaankopen, en voert dit engagement uit.
– De provincie neemt in haar structuurplan, in de voorschriften van ruimtelijke uitvoeringsplannen of in
de vergunningsvoorschriften een aantal nieuwe criteria op voor zuinig ruimtegebruik, voor rationeel
afval-, water- of energiegebruik of voor toegankelijkheid. Bestaande plannen of voorschriften komen
niet in aanmerking voor subsidie.
– Een gewijzigd algemeen beleidsplan waarin tastbare engagementen zijn opgenomen in verband met
duurzame ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld:
o Energiebesparing of alternatieve energie
o Reductie van afval
o Waterbesparing of maximaal gebruik van hemelwater
o Toegankelijkheid in overheidsgebouwen
o Het gebruik van duurzaam geëxploiteerd hout in overheidsgebouwen
- De provincie zet op zijn grondgebied een project op waarbij het ruimtelijke beleid, het milieubeleid, het
mobiliteitsbeleid en het economische beleid in een specifiek gebied beter op elkaar worden
afgestemd, de zogenaamde ROME-projecten (Ruimtelijke Ordening, Milieu en Economie). Een
dergelijke geïntegreerde benadering kan volledig gebeuren in het kader van duurzame ontwikkeling
om ruimtelijk in een gebied economische ontwikkelingen, milieuhinderaspecten, natuur,
verkeersinfrastructuur e.a. gezamenlijk aan te pakken.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
36/38
Hoofdstuk 3: Financiële bepalingen.
3.1
Algemeen
Art. 1 De bepalingen van artikel 55 tot en met 58 van het Koninklijk Besluit houdende coördinatie van de
wetten op de Rijkscomptabiliteit d.d. 17 juli 1991 zijn van toepassing op de subsidies verleend door de
Vlaamse Overheid ter uitvoering van onderhavige overeenkomst.
3.2
Basis
Art. 1 De Vlaamse Overheid kent de provincie tijdens de looptijd van dit contract een jaarlijkse subsidies
toe van 420.000 EUR ter ondersteuning van de uitvoering van de basis.
3.3
Projecten
Art. 1 Binnen de jaarlijkse budgettaire perken zal de Vlaamse Overheid een aanvullende subsidie
toekennen aan de provincie na positieve evaluatie van de betreffende projectvoorstellen voor een jaarlijks
maximaal bedrag van 280.000 EUR. Het maximum van € 280.000 kan opgetrokken worden indien er
budget over is.
De Vlaamse Overheid financiert maximaal 50% van de totale kosten van het projectvoorstel.
Indien de werkelijke kosten lager zijn dan de raming, wordt de subsidie herberekend op basis van de
bewezen kosten.
De totale kostprijs van het project per provincie moet hoger zijn dan 2.500 EUR.
Voor aankopen van gronden in het kader van het thema Natuur of Water die noodzakelijk zijn voor de
uitvoering van de werken, financiert de Vlaamse Overheid maximaal 50% van de totale kosten. Het
subsidiebedrag wordt berekend op basis van een schattingsverslag. Indien de aankoop lager is dan de
raming, wordt het subsidiebedrag op de aankoopprijs berekend.
Voor het project waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, mag een subsidie ontvangen worden via
andere kanalen, tenzij dit uitgesloten wordt via andere regelgeving.
Bij de eindafrekening wordt een verklaring toegevoegd met alle instanties waarvan een subsidiebedrag
voor datzelfde project werd verkregen met vermelding van het subsidiebedrag. Het totale subsidiebedrag
kan nooit hoger zijn dan 100% van de totale kostprijs van de delen het project waarvoor de subsidie wordt
aangevraagd.
De controle op de aanwending van de subsidie wordt uitgeoefend door de Vlaamse Overheid op basis
van de gevraagde verantwoordingsstukken.
Alleen directe kosten gemaakt voor de uitvoering van het project kunnen worden ingebracht. Hieronder
vallen eventuele investeringskosten, werkingskosten en externe prestaties. Loonsubsidies komen niet in
aanmerking voor subsidie.
Binnen de rubriek werkingskosten, investeringskosten en externe prestaties van de begroting kunnen er
zonder voorafgaande toestemming van de administratie, mits rapportering ervan bij de schriftelijke
aanvraag tot vrijgave van een schijf van de projectsubsidie, overhevelingen gebeuren tussen individuele
kostensoorten indien het bedrag van de overheveling maximaal 20% bedraagt van het totaal voorzien
bedrag van de individuele kostensoort in de begroting. Voor overhevelingen van in totaal meer dan 20%
is er een voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het hoofd van het departement LNE.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
37/38
Overhevelingen tussen de rubrieken werkingskosten, investeringskosten en externe prestaties kunnen
zonder voorafgaande toestemming gebeuren indien het bedrag van deze overhevelingen maximaal 10%
bedragen van de totale voorziene bedragen van deze rubrieken in de begroting. Voor de overhevelingen
van in totaal meer dan 10% is er een voorafgaande schriftelijke toestemming nodig van het hoofd van het
departement LNE.
3.4
Betalingsmodaliteiten
Art. 1 De subsidie wordt uitgekeerd op rekeningnummer van de provincie
De subsidies worden als volgt uitgekeerd:
1°
2°
Als voorschot: de subsidies verbonden aan de basis. Deze subsidies worden uitbetaald
na staving m.b.v. loonfiches, dat betrekking heeft op het voorgaande jaar en bij een
positieve evaluatie van de laatst beschikbare rapportering.
Als saldo: de subsidies verbonden aan de gunstige evaluatie van de uitgevoerde
projecten.
De uitbetaling gebeurt op basis van het voorleggen van de nodige bewijsstukken.
Het voorschot wordt uitbetaald in het jaar van intekening. De uitbetaling van het saldo gebeurt in principe
tegen september van het jaar volgend op de rapportering.
Bij een negatieve evaluatie van de uitvoering van het basisniveau, zullen de hierop betrekking hebbende
uitgekeerde voorschotten op eenvoudig verzoek binnen de 6 maanden worden teruggestort.
Samenwerkingsovereenkomst provincies – 2008-2013
38/38
Download