PowerPoint Presentation - Nederlands in de onderbouw

advertisement
De grote Grammatica woordsoorten
Quiz!
Van lidwoord
tot en met voornaamwoorden
WAT IS DE BEDOELING?
•
•
•
•
Maak een team van vier leerlingen
Bestudeer deze PowerPoint goed!!
Je krijgt daarvoor 20 minuten de tijd.
Aantekeningen maken mag, taken
verdelen mag!
• Na 20 minuten spelen de teams de
woordsoorten Kahoot quiz
Wat is een lidwoord?
• Er zijn drie lidwoorden (lw):
de (bepaald lidwoord)
het (bepaald lidwoord)
een (bepaald lidwoord)
• Een lw hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord:
een brood, de broden, het broodje
• Staat het niet bij een zn, dan is het geen lidwoord.
Ik vind het een moeilijk onderwerp.
Het wordt mooi weer morgen.
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Zo vind je een zelfstandig naamwoord (zn):
• Je kunt er een lidwoord voor zetten (het brood).
• Je kunt er meestal een verkleinwoord van maken (het broodje).
• Je kunt er meestal meervoud of enkelvoud van maken (de broden).
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een:
• mens: dierenarts, ober
• dier: krab, zeehond
• plant: cactus, narcis
• ding: filmpje, skype
TIP: medipladi (MEnsenDIerenPLantenDingen)
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Een naam is ook een zelfstandig naamwoord (zn):
• voor- en achternaam: Tinkerbell, Ursela, De Vries
• dierennaam: Bello, Pluisje, Snoopy
• merknaam: Batavus, Pickwick, Verkade
• aardrijkskundige naam: Colombia, Kralingse Bos, Zeeland
• voor een gebouw, vereniging of winkel: Burgers’ Zoo,
kinderboerderij Hazenpad, volleybalvereniging Deto ‘84
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord (bn)
• geeft een kenmerk of eigenschap van het zelfstandig
naamwoord.
• staat voor óf achter een zelfstandig naamwoord.
• Je kunt de trappen van vergelijking toepassen
(groot – groter – grootst).
Voorbeeld:
Die blauwe tuinbroek vind ik ouderwets.
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord:
• geeft aan van wat voor stof iets is gemaakt.
gouden armband, nylon tas
De trappen van vergelijking kun je niet op een stoffelijk bijvoeglijk
naamwoord toepassen.
Wat is een werkwoord?
• Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt:
melden  Mijn moeder meldde me bij de muziekdocent
ziek.
omhakken  De buren hakken de oude beuk om.
• Er zijn ook werkwoorden waarbij er niemand iets doet of
overkomt:
zijn
 Romy is volgende week jarig.
• Een werkwoord kun je vervoegen: fluisteren
(ik) fluister, (jij) fluistert, (hij) fluisterde, (wij) fluisteren,
(jullie) fluisterden, (zij heeft) gefluisterd.
Zelfstandig werkwoord
• Een zelfstandig werkwoord (zww) heeft een duidelijke
betekenis.
• Kan alleen (zonder hulp van andere ww) het gezegde vormen.
• In een zin kan maar één zww staan
De docent vertelt zijn verhaal.
De leerling luistert naar het verhaal.
De docent loopt door het lokaal.
Hulpwerkwoord
• Een hulpwerkwoord (hww) heeft geen duidelijke betekenis
• ‘helpt’ het belangrijkste werkwoord. (zijn,worden,hebben
komen, willen, moeten, kunnen> komen veel voor)
De docent is het verhaal aan het vertellen.
De leerling heeft geluisterd naar het verhaal.
De docent wordt gebeld.
Koppelwerkwoord
• Een koppelwerkwoord (kww) komt alleen voor in een
naamwoordelijk gezegde.
• Vormt samen met een zn of bn het naamwoordelijk gezegde.
De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken,
schijnen.
Hij is een aardige jongen.
Hij blijft een aardige jongen.
Hij wordt een aardige jongen.
Wederkerend werkwoord
• Aparte groep werkwoorden.
• Deze ww hebben in de infinitief ALTIJD het voornaamwoord ‘zich’
• Bij vervoeging krijgen ze de voornaamwoorden me/je/zich/ons
Voorbeelden:
Zich vergissen: ik vergis me, je vergiste je, hij vergist zich, wij
vergissen ons
Zich ergeren: ik erger me, je ergert je hij ergert zich, wij ergeren
ons
Zich amuseren: ik amuseer me, je amuseert je, hij amuseert zich,
wij amuseren ons.
Algemene punten werkwoorden
• Twee (of meer) ww in de zin?:
*De pv is dan altijd HWW.
*Infinitief of voltooid deelwoord is dan het KWW of ZWW
Hij wordt (hww) straks opgehaald (zww).
Hij schijnt (hww) een zeer slimme leerling te zijn (KWW)
Algemene punten werkwoorden
HWW/KWW/ZWW
•
Een aantal ww kan afwisselend zww/hww/kww zijn.
*zijn/blijven/worden: zww/kww/hww
*Hebben/gaan: zww/hww
Je moet dus goed kijken naar het soort gezegde en de hoeveelheid
werkwoorden in de zin.
Wat is een voorzetsel?
• Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit.
• Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten.
Voorbeeld: op een bruine boterham.
• Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.
• TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.
Voorbeeld: De cadeaus liggen veilig opgeborgen in de kast.
Tijdens het feest waren alle straten versierd.
Wat is een telwoord?
• Woorden die een hoeveelheid (hoofdtelwoord) of volgorde
(rangtelwoord) aangeven.
• Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een
precieze plaats in een rij.
• Een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een
onduidelijke plaats in de rij.
Wat is een telwoord?
In schema:
bepaald
hoofdtelwoord
(bep.htw)
een
bepaald
rangtelwoord
(bep.rtw)
eerste
onbepaald
hoofdtelwoord
(onbep.htw)
sommige
onbepaald
rangtelwoord
(onbep.rtw)
zoveelste
twaalf
twaalfde
alle
middelste
25
25e
wat (een beetje) laatste
¼
duizendste
hoeveel
hoeveelste
Wat is een bijwoord?
Een bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, noemen we een
bijwoord.
1. Gisteren was ik er op tijd.
2. Komt je broer vanavond ook?
3. Waarschijnlijk zal hij er bij zijn.
• Een bijwoord zegt iets over:
1. een werkwoord
2. Bijvoeglijk naamwoord
3. Een ander bijwoord.
1.Wat dans jij goed!
2.Dat is een erg mooi verhaal
3.Dat is een ontzettend erg verhaal!
Wat is een bijwoord?
•Een bijwoord (bw) geeft antwoord op de vragen Waar?, Wanneer?
Waarom?, Hoe? enz.
•Bijwoorden die in een zin gebruikt zijn als opvulwoordjes kun je meestal
weglaten.
Voorbeeld:
daarom, gisteren, hier, nooit enz.
Wat is een voegwoord?
Een voegwoord plakt twee zinnen aan elkaar.
Er zijn twee soorten:
1. Nevenschikkende voegwoord (en, maar, want, of, dus)
2. Onderschikkende voegwoord (aangezien, als, dat , doordat,
hoewel, mits, nadat, of, ofschoon, omdat, zodat, opdat,
terwijl, toen, zodra)
Wat is een persoonlijk naamwoord?
• Persoonlijke voornaamwoorden (pers.vnw) verwijzen
naar personen.
Voorbeeld: Zij wil verkering met hem.
• pers.vnw verwijzen ook naar dieren, voorwerpen of
onzichtbare dingen zonder dat het bij naam wordt
genoemd.
Voorbeeld: Poes Suus wil niet dat je haar optilt.
Wat is een bezittelijk voornaamwoord?
• Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is.
• Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
Soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen.
enkelvoud
mijn, m’n,
jouw, je,
uw, zijn,
z’n, haar,
d’r
(nieuwe)
sneakers
meervoud
jullie, hun,
uw
ons
onze
(nieuwe)
sneakers
(nieuwe)
sneakers
(nieuwe)
sneakers
Wat is een aanwijzend voornaamwoord?
• Een aanwijzend voornaamwoord wijst iets aan.
• Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, die, dit, dat, zulk(e),
zo’n en dergelijk(e).
• De woorden dat en die zijn aanwijzende voornaamwoorden als
je ze in een zin kunt vervangen door dit of deze.
Welk woord hoort niet in het rijtje thuis?
1. bakt - fietste – geschaatst – vlieger – zingen
zn, overige woorden zijn ww
2. bij – het – op – uit – van
lw, overige woorden zijn vz
3. dat – dergelijke – dit – wat – zulke
vr.vnw, overige woorden zijn
aanw.vnw
4. ergens – misschien – nooit – soms – tussen
vz, overige woorden zijn bw
5. Denemarken – Franse – Italiaan – Londen – Polen
bn, overige woorden zijn zn
Kies het juiste antwoord
Tot welke woordsoort hoort ‘morgen’?
A. bn
B. bw
C. zn
B. bw
C. zn
Kies het juiste antwoord
Tot welke woordsoort hoort ‘waarom’?
A. bw
B. vr.vnw
C. vz
A. bw
Kies het juiste antwoord
Tot welke woordsoort hoort ‘wie’?
A. aanw.vnw
B. bw
C. vr.vnw
C. vr.vnw
Kies het juiste antwoord
Tot welke woordsoort hoort ‘met’?
A. lw
B. vz
C. zn
B. vz
Download