de arbeidsmarkt

advertisement
DE ARBEIDSMARKT
Hoofdstuk 1
Arbeidsmarkt:
De arbeidsmarkt op
het geheel van vraag naar en aanbod van arbeid.
Totale bevolking
Jonger dan 15 jaar
tussen 15 en 65 (= beroepsgeschikte
bevolking of potentiële beroepsbevolking)
beroepsbevolking
(= aanbod van arbeid)
werkloze beroepsbevolking
65 en
ouder
niet-beroepsbevolking
werkzame beroepsbevolking
werknemers
(werken in loondienst)
zelfstandigen
(hebben een eigen bedrijf)
Het aanbod van arbeid = de beroepsbevolking
beroepsbevolking
----------------------------------------- x 100%
beroepsgeschikte bevolking
Deelnemingspercentage of participatiegraad =
De volgende factoren hebben invloed op de grootte van de beroepsbevolking ( = het aanbod van
arbeid):
-
demografische factoren (bevolkingsgroei en bevolkingssamenstelling en immigratie / emigratie
-> meer dan wel minder mensen in de beroepsgeschikte leeftijd)
-
maatschappelijke opvattingen (grotere deelname van vrouwen -> meer jonge vrouwen werken
en meer oudere vrouwen herintreden)
-
aanzuigeffect en ontmoedigingseffect (als het economisch goed gaat bieden meer mensen
zich aan op de arbeidsmarkt vanwege grotere kans op een baan; als het economisch slecht
gaat geldt het omgekeerde)
-
wetgeving (leerplicht en pensioenleeftijd)
-
organisatie van het arbeidsproces (betere kinderopvang, betere mogelijkheden voor
deeltijdwerk)
1
De totale vraag naar arbeid bestaat uit de werknemers, de zelfstandigen en de (openstaande)
vacatures.
Vraag naar arbeid
( = arbeidsplaatsen)
werkgelegenheid
werknemers
vacatures
zelfstandigen
De volgende factoren hebben invloed op de vraag naar arbeid:
-
de groei van de economie (meer bestedingen -> meer productie -> meer mensen nodig)
-
de stand van de techniek ( mensen worden vervangen door machines -> vraag naar arbeid
daalt, anderzijds door technische ontwikkelingen worden er nieuwe goederen en diensten
geproduceerd -> vraag naar arbeid stijgt dan).
-
de loonkosten (als de loonkosten per arbeider harder stijgen dan zijn arbeidsproductiviteit dan
stijgen de loonkosten per eenheid product, met alle gevolgen van dien)
De arbeidsmarkt is een abstracte markt:
het geheel van vraag en aanbod zonder dat
er een plaats is waar de vragers en aanbieders elkaar
ook echt ontmoeten (geen aanwijsbare plek). Een
abstracte markt is niet zichtbaar.
Een banenmarkt is een concrete markt:
het gaat om een plek (één aanwijsbare plek) waar
vragers naar en aanbieders van een bepaald product
elkaar ontmoeten. Een concrete markt is zichtbaar.
De vraag naar arbeid = werknemers + zelfstandigen + vacatures
Het aanbod van arbeid = werknemers + zelfstandigen + werklozen
De beroepsbevolking = werknemers + zelfstandigen + werklozen
De werkgelegenheid = werknemers + zelfstandigen
Met = wordt hierboven bedoeld, bestaat uit de optelsom van…….
Bovenstaande begrippen kunnen worden uitgedrukt in personen of in arbeidsjaren.
Arbeidsjaar = een volledige baan (38 uur per week)
p/a-ratio: het aantal personen per arbeidsjaar.
aantal personen
p/a-ratio = ----------------------arbeidsjaar
2
De p/a-ratio geeft weer hoeveel personen er gemiddeld per arbeidsjaar werken. Door deeltijdwerk is
deze ratio altijd groter dan 1.
De deeltijdfactor vinden we door het aantal arbeiderjaren te delen door het aantal personen.
Bijvoorbeeld 4 personen werken samen 1 arbeidsjaar; de deeltijdfactor is dan ¼ = 0,25 deeltijdfactor.
Krappe arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is groter dan het aanbod. Er is dus een tekort aan
arbeidskrachten en werkgevers kunnen moeilijk aan personeel komen. Het
loon zal stijgen.
Ruime arbeidsmarkt: de vraag naar arbeid is kleiner dan het aanbod. Er is werkloosheid
waardoor de werkgevers vrij gemakkelijk aan personeel kunnen komen.
Het loon zal dalen.
Er is in feite geen sprake van één arbeidsmarkt, maar van verschillende deelmarkten.
Werkloosheidspercentage =
werklozen
------------------------- x 100%
beroepsbevolking
3
Hoofdstuk 2
Loondienst of zelfstandig
Als je een bedrijf wilt beginnen, moet je een bepaalde ondernemingsvorm kiezen.
Een ondernemingsvorm is de rechtsvorm (een organisatievorm die in de wet voorkomt) van de
onderneming.
De vier belangrijkste ondernemingsvormen zijn:
(1)
(2)
(3)
(4)
eenmanszaak
vennootschap onder firma (VOF)
besloten vennootschap (BV)
naamloze vennootschap (NV)
(1)
-
eenmanszaak
heeft één eigenaar (kan wel veel personeel hebben)
is privé aansprakelijk voor eventuele schulden
zelf voor voldoende startvermogen zorgen
Voordelen: - de eenvoudige manier waarop je kunt beginnen
- zelf (zonder last van anderen) belangrijke beslissingen kunnen nemen
- de hele winst voor jezelf houden
Nadelen: - privé-aansprakelijkheid
- het voortbestaan komt in gevaar als de eigenaar overlijdt
(2)
-
De vennootschap onder firma (VOF)
meerdere eigenaren
eigenaren met hun privé-vermogen aansprakelijk voor eventuele schulden
hoofdelijk aansprakelijk: de schuldeiser kan het bedrag bij ieder van de eigenaren opeisen.
Als bijvoorbeeld van de drie firmanten er maar één privé-vermogen heeft dan zal hij de hele
schuld moeten betalen.
Voordelen VOF boven een eenmanszaak:
Meer Eigen Vermogen, risico's kunnen gedeeld worden.
Taakverdeling is mogelijk: niet iedereen moet alles weten.
Overleg is mogelijk, waardoor de kwaliteit van de besluitvorming toeneemt.
De continuïteit is beter gewaarborgd. (Als een van de eigenaren overlijdt, dan zijn er nog altijd de
andere eigenaren die het bedrijf runnen)
Nadelen: meer overleg, kans op ruzie.
(3)
-
De besloten vennootschap
scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn
de BV is een rechtspersonen, dat wil zeggen dat zij juridisch zelfstandig is
de eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden
de aandeelhouders zijn de eigenaren van een BV
bij een BV staan de aandelen op naam (niet vrij verhandelbaar)
(4)
-
De naamloze vennootschap
scheiding tussen de leiding en de personen die eigenaar zijn
de NV is een rechtspersonen, dat wil zeggen dat zij juridisch zelfstandig is
de eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden
de aandeelhouders zijn de eigenaren van een NV
bij een NV staan de aandelen niet op naam en zijn ze vrij verhandelbaar op de beurs
aandeel: een eigendomsbewijs van een bedrijf
dividend:
winstuitkering op een aandeel
4
koerswinst: als een aandeel meer waard wordt
Elke aandeelhouder heeft stemrecht. Ieder aandeel betekent één stem. De aandeelhouders worden
vertegenwoordigd door de Raad van Commissarissen, die de Raad van Bestuur controleert. De Raad
van Bestuur zijn de directeuren. Zij hebben de dagelijkse leiding van het bedrijf.
Werkgever en werknemer moeten altijd een arbeidsovereenkomst opstellen.
Een arbeidsovereenkomst is een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer.
In een individuele arbeidsovereenkomst worden het loon en de arbeidstijd vastgelegd.
Voor het overige wordt verwezen naar de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO).
CAO = Collectieve arbeidsovereenkomst: afspraken gemaakt door werkgeversbonden en
werknemersbonden over de arbeidsvoorwaarden geldend voor alle werknemers in een bedrijfstak of
voor een groot bedrijf.
Bedrijfstak: alle bedrijven die zich bezighouden met een zelfde soort productie
Vakbonden (= werknemersbonden = vakverenigingen) en werkgeversbonden (als de CAO voor
meer bedrijven geldt) onderhandelen over de CAO’s.
In een individuele arbeidsovereenkomst en in een CAO maken werkgevers en werknemers afspraken
over arbeidsvoorwaarden:
- Primaire arbeidsvoorwaarden zijn loon en de normale arbeidstijd
- Secundaire arbeidsvoorwaarden zijn vakantieregelingen, duur middagpauze,
reiskostenvergoeding, kinderopvang, scholing etc.
Een Centraal Akkoord wordt afgesloten door werkgeverscentrales en werknemerscentrales op
landelijk niveau. De vertegenwoordigers van de centrales overleggen samen in de Stichting van de
Arbeid.
Een Centaal Akkoord is richtlijn voor de afzonderlijke CAO’s.
Een CAO wordt afgesloten door vakbonden en werkgeversbonden op bedrijfstak- of
bedrijfniveau.
De CAO geldt voor alle bedrijven die lid zijn van de werkgeversbond in de bedrijfstak.
Een individuele arbeidsovereenkomst wordt afgesloten door een werkgever en een werknemer
op individueel niveau.
Een minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan een CAO Algemeen Verbindend
Verklaren.
Het Algemeen Verbindend Verklaren van een CAO door de Minister van Sociale Zaken en
werkgelegenheid betekent dat de CAO dan voor alle bedrijven in de bedrijfstak geldt, dus ook voor
de bedrijven die geen lid zijn van de werkgeversbond.
Organisatiegraad: het percentage van de werknemers / werkgevers dat is aangesloten bij een
erkende vakbond (werknemersbond) / werkgeversbond
5
wat
afgesloten door
Centraal akkoord
werkgeverscentrale
en werknemerscentrale
landelijk
CAO
vakbond en werkgeversbond
bedrijfstak of
bedrijf
Individuele arbeidsovereenkomst
werknemer + werkgever
individueel
6
niveau
Hoofdstuk 3
De strijd om de poen
Voor een werknemer is het loon inkomen, voor een werkgever is het loon een kostenpost
We kennen drie soorten loonstijgingen:
(1)
prijscompensatie: loonstijging die gelijk is aan de inflatie = stijging algemeen prijspeil;
deze loonstijging is bedoeld om de koopkracht op peil te houden
(2)
initiële loonstijging: loonstijging vanwege stijging arbeidsproductiviteit  koopkracht
(= reële loonstijging)
stijgt
(3)
incidentele loonstijging: individuele loonstijging bijv. vanwege promotie, periodiek etc.
Prijscompensatie en initiële loonstijging worden afgesproken in een CAO en zijn voor iedereen
gelijk.
De incidentele loonstijging is niet voor iedereen gelijk en soms niet terug te vinden in een CAO
(bijv. loonsverhoging wegens promotie). Andere incidentele loonstijgingen liggen wel in de CAO vast
(bijv. de jaarlijkse loonsverhoging = periodiek)
Arbeidsproductiviteit = gemiddelde productie per arbeider per tijdseenheid
De arbeidsproductiviteit stijgt als gevolg van:
(1) mechanisering en automatisering (technische ontwikkeling)
(2) arbeidsverdeling en specialisatie
(3) scholing
In de quartaire sector ( = de niet commerciële dienstverlening, zoals onderwijs en de zorgsector:
bejaardenhuizen, ziekenhuizen, etc.) zijn mogelijkheden om de arbeidsproductiviteit te vergroten veel
kleiner dan in de primaire sector (landbouw, visserij, jacht, bosbouw), de secundaire sector
(industrie en bouwnijverheid e.d.) en de tertiaire sector (commerciële dienstverlening). In deze
laatste sectoren kun je gemakkelijker automatiseren en mechaniseren. De quartaire sector blijft
mensenwerk.
Een loonstijging kan tot problemen leiden wanneer de loonsstijging groter is dan de stijging van
de arbeidsproductiviteit. Dan stijgen namelijk de loonkosten per product!!!
Aan het loon zitten twee kanten.
Enerzijds is loon een kostenpost voor bedrijven!!!!!
Hogere loonkosten per product kunnen ertoe leiden dat de werkgelegenheid bij bedrijven daalt.
Hiervoor zijn vier oorzaken aan te wijzen:
(2)
(3)
arbeidsbesparende machines worden ingezet  substitutie (=vervanging) van arbeid door
kapitaal
productie wordt verplaatst naar lagelonenlanden
prijzen worden verhoogd -> dit kan de concurrentiepositie verslechteren (zie schema
(4)
er wordt minder uitgebreid als gevolg van dalende winstgevendheid
(1)
volgende blz.)
7
Schema
loonkosten prijzen concurrentiepositie  export daalt  afzet daalt  werkgelegenheid
per product stijgen t.o.v. het buitenland
en import
en productie daalt
stijgen
verslechtert
stijgt
daalt
Anderzijds is het loon ook een koopkrachtbron!!!
Hogere lonen kunnen ertoe leiden dat de koopkracht van werknemers stijgt. Als werknemers meer
gaan kopen, stijgt de afzet van de bedrijven. Bedrijven zullen meer gaan produceren, waardoor de
werkgelegenheid stijgt.
lonen stijgen  koopkracht  consumptie  bestedingen  afzet en productie  werkgelegenheid
sneller dan
werknemers door gezinnen stijgt
van bedrijven
stijgt
prijzen
stijgt
stijgt
stijgt
Als de loonstijging gelijk is aan de stijging van de arbeidsproductiviteit plus de stijging van de
verkoopprijs dan blijft de winst / loon verhouding gelijk.
8
Hoofdstuk 4
De werkgelegenheid wordt bepaald door twee factoren: de productie en de arbeidsproductiviteit.
In formule:
productie
--------------------arbeidsproductiviteit
werkgelegenheid =
productie = werkgelegenheid x arbeidsproductiviteit
productie
-------------------------werkgelegenheid
arbeidsproductiviteit =
Als procentuele veranderingen van productie, arbeidsproductiviteit of werkgelegenheid gegeven
worden, dan is het handig om met indexcijfers te werken.
Indexcijfer werkgelegenheid =
indexcijfer productie
-------------------------------------------- x 100
indexcijfer arbeidsproductiviteit
Bijvoorbeeld: De productie in een land stijgt met 5% en de arbeidsproductiviteit stijgt met 10%.
Vraag: Wat gebeurt er met de werkgelegenheid?
Antwoord:
Indexcijfer werkgelegenheid =
105
----110
x 100 = 95,45
De werkgelegenheid is gedaald met 100 – 95,45 = 4,55  4,55%
Zo heb je ook:
Indexcijfer productie =
indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit
-------------------------------------------------------------------------------------------100
Indexcijfer arbeidsproductiviteit =
Innovatie:
indexcijfer productie
----------------------------------------- x 100
indexcijfer werkgelegenheid
De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of
productieprocessen (procesinnovatie).
Innovatie leidt op korte termijn vaak tot werkloosheid, op langere termijn groeit de werkgelegenheid in
andere bedrijfstakken of sectoren of ontstaan er nieuwe bedrijfstakken.
9
Wordt bij de productie meer arbeid in verhouding tot machines (kapitaal) ingeschakeld, dan wordt
de productie arbeidsintensiever.
Wordt bij de productie meer machines (kapitaal) in verhouding tot arbeid ingeschakeld, dan wordt
de productie kapitaalintensiever.
Consumeren: het kopen van goederen en diensten door gezinnen voor hun behoeftebevrediging
Investeren: het kopen van kapitaalgoederen (machines, gebouwen, transportmiddelen, computers
e.d.) door bedrijven en overheid.
Een breedte-investering is een investering in dezelfde soort machines waarbij de
arbeidsproductiviteit gelijk blijft. De verhouding tussen machines (kapitaal) en arbeiders
(arbeid) blijft gelijk dus blijft het bedrijf net zo kapitaalintensief en arbeidsintensief als het al was.
Een diepte-investering is een arbeidsbesparende investering!!!!! die tot gevolg heeft dat de
arbeidsproductiviteit stijgt. De verhouding tussen machines (kapitaal) en arbeiders (arbeid)
verandert (stijgt ten gunste van kapitaal) dus het bedrijf wordt kapitaalintensiever.
Zowel een breedte-investering als een diepte-investering kan betrekking hebben op het vervangen
van oude machines maar ook op uitbreiding van het machinepark.
Het kenmerkende van een diepte-investering is dat het een arbeidsbesparende investering is.
Diepte-investeringen leiden tot een daling van de werkgelegenheid als het om
vervangingsinvesteringen gaat.
Productiecapaciteit: de maximale hoeveelheid die geproduceerd kan worden gegeven de
productiefactoren.
Schaalvoordelen treden bijvoorbeeld op als er met een machine meer producten gemaakt worden.
De kosten van de machine kunnen dan over meer producten worden verdeeld. Met schaalvoordelen
bedoelen we dat de kosten per product dalen als de productieomvang stijgt.
10
Hoofdstuk 5
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebruikt de volgende definitie voor de
officiële (geregistreerde) werkloosheid:
Werkloos zijn mensen van 16 tot en met 64 jaar, die niet of minder dan 12 uur per week werken, en
die werk zoeken voor minstens 12 uur per week, en die staan ingeschreven bij een Centrum voor
Werk en Inkomen, en die binnen twee weken aan de slag kunnen als er een geschikte baan voor ze
is.
Je telt pas officieel als werkloze mee als je aan álle criteria voldoet.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert ook cijfers over de ‘werkloze
beroepsbevolking’. Onder ‘werkloze beroepsbevolking’ verstaat het CBS:
Personen van 15 tot en met 64 jaar, die verklaren tenminste 12 uur per week te willen werken, en die
daarvoor beschikbaar zijn, en die activiteiten ontplooien om werk voor tenminste 12 uur per week te
vinden.
Verborgen werklozen: mensen die wel zouden willen werken, maar die niet staan ingeschreven bij
een CWI.
In een periode dat het goed gaat met de economie vermindert het aantal verborgen werklozen door
het aanzuigeffect. Het aanbod van arbeid neemt dan toe omdat meer mensen zich laten inschrijven
bij een CWI omdat de kans op een baan groter is.
In een tijd van economische teruggang gebeurt het omgekeerde. Het aantal verborgen werklozen
neemt toe doordat het aanbod van arbeid afneemt. We spreken dan van het ontmoedigingseffect.
Verborgen werkgelegenheid: dit is werkgelegenheid die niet in de officiële cijfers tot uiting komt,
bijv. zwart werk en vrijwilligerswerk.
Soorten werkloosheid
De soorten werkloosheid kunnen als volgt worden ingedeeld:
(1)
(2)
(3)
(4)
(5)
conjunctuurwerkloosheid
frictiewerkloosheid
seizoenwerkloosheid
kwalitatieve structuurwerkloosheid
kwantitatieve structuurwerkloosheid
CONJUNCTUURWERKLOOSHEID: werkloosheid die het gevolg is van het tekort schieten van de
bestedingen (= effectieve vraag) ten opzichte van de
productiecapaciteit.
De effectieve vraag (= de totale vraag naar alle goederen en
diensten) is kleiner dan de productiecapaciteit.
Productiecapaciteit: de maximaal mogelijke productie in een
bepaalde periode, gegeven de hoeveelheid en kwaliteit van de
productiefactoren.
Bezettingsgraad =
werkelijke productie
----------------------------productiecapaciteit
11
x 100%
Bestrijding conjunctuurwerkloosheid
Volgens J.M.Keynes (bekende econoom; 1884-1946) heeft de overheid twee mogelijkheden om de
conjunctuurwerkloosheid te bestrijden:
(1) de overheid gaat zelf meer besteden (bijv. aanleg van wegen, bouwen van scholen)
(2) het verlagen van de belastingen (het besteedbaar inkomen van de mensen wordt groter)
of het verstrekken van subsidies (bijv. investeringssubsidies aan bedrijven)
FRICTIEWERKLOOSHEID: werkloosheid die een gevolg is van frictie (= wrijving) op de
arbeidsmarkt:
- tussen het ontstaan van de vacature en het vervullen ervan gaat tijd
verloren
- tussen het verlaten van de oude baan en het aanvaarden van een
nieuwe verloopt enige tijd.
Bestrijding frictiewerkloosheid
* het verbeteren van de arbeidsbemiddeling
* verplichte vacaturemelding door bedrijven en het aanleggen van minder strenge selectiecriteria
(m.a.w. sollicitatieprocedures bespoedigen)
SEIZOENSWERKLOOSHEID: werkloosheid die een gevolg is van het wegvallen van bepaalde
producties in bepaalde jaargetijden (denk aan de horeca, de bouw, de
landbouw etc.)
Door seizoenwerkloosheid zullen werkloosheidscijfers in de wintermaanden hoger uitvallen en in de
zomermaanden lager. Het CBS corrigeert de werkloosheidscijfers voor het seizoen om een beter
beeld van de economische ontwikkeling te krijgen. De gecorrigeerde werkloosheidscijfers liggen in de
wintermaanden beneden de feitelijke werkloosheidscijfers omdat de seizoenwerklozen niet meetellen.
Bestrijding seizoenswerkloosheid
* vakantiespreiding
* het aanleren van een nevenberoep
* het geven van subsidies, bijv. aan de winterschilder
* klimaatbeheersing (tuinbouwkassen)
STRUCTUURWERKLOOSHEID:
werkloosheid die bestaat of ontstaat als gevolg van de
structuur van de productie en de veranderingen in die
structuur (problemen in de aanbodkant van de economie)
KWALITATIEVE STRUCTUURWERKLOOSHEID:
Er zijn wel arbeidsplaatsen, maar de
mensen hebben bijv. een verkeerde
opleiding of wonen in de verkeerde regio
12
werkloosheid ten gevolge van verschillen in
de kwaliteit van gevraagde en aangeboden
arbeid (qua beroep, ervaring etc.) en in
regionale spreiding van gevraagde en
aangeboden arbeid.
Kwalitatieve structuurwerkloosheid kan bestreden worden door de arbeidsmobiliteit te
vergroten. De arbeidsmobiliteit wordt groter als het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking
dus) zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid.
Bestrijding van kwalitatieve structuurwerkloosheid
* omscholingsprojecten (arbeidsmobiliteit tussen beroepen)
* het geven van verhuiskostensubsidies en reiskostenvergoedingen (regionale arbeidsmobiliteit)
* het verstrekken van subsidies aan bedrijven die langdurig werklozen in dienst nemen
* zorgen voor goede kinderopvang (arbeidsmobiliteit werken-niet werken)
* het verruimen van het begrip "passende arbeid" (d.w.z. dat een werkloze eerder
kan worden verplicht een aangeboden baan te aanvaarden wil hij/zij niet zijn uitkering verliezen)
KWANTITATIEVE STRUCTUURWERKLOOSHEID:
er zijn te weinig arbeidsplaatsen bijvoorbeeld
door te weinig kapitaalgoederen ten opzichte
van de aangeboden hoeveelheid arbeid.
Er zijn te weinig arbeidsplaatsen
Oorzaken: - er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat werknemers worden vervangen door
machines (diepte-investeringen).
- er verdwijnen arbeidsplaatsen door reorganisaties in bedrijven die efficiënter willen
werken (fusies)
- er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat bedrijven hun productiecapaciteit verplaatsen
naar het buitenland. (lagelonenlanden)
- er verdwijnen arbeidsplaatsen omdat de winsten van bedrijven zijn ingezakt
Bestrijding kwantitatieve structuurwerkloosheid
* Het verlagen van de loonkosten.
Lagere loonkosten kunnen om verschillende redenen een positief effect op de werkgelegenheid
hebben:
- Lagere kosten kunnen leiden tot lagere prijzen concurrentiepositie t.o.v. buitenland verbetert
 afzet stijgt.
- Lagere loonkosten vergroten de winstgevendheid  bedrijven gaan uitbreiden
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk mensen te vervangen door machines,
- Lagere loonkosten maken het minder aantrekkelijk om productie te verplaatsen naar het
buitenland.
Er zijn verschillende manieren om de loonkosten te beperken:
(a) De overheid kan de loonkosten beïnvloeden door belastingen en sociale premies te
verlagen (verkleining van het wig) of door subsidies aan bedrijven te geven.
(b) Een andere manier is het verschuiven van belastingen op arbeid naar belasting op kapitaal.
(c) flexibilisering van de arbeidsmarkt.
Wat verstaan we onder het wig?
Arbeidskosten (of loonkosten)
- werkgeversaandeel in de sociale premies (werkgeverswig)
----------------------------------------------------------= Bruto loon
- werknemersaandeel in de sociale premies
- loonheffing ( = premies volksverzekeringen + loonbelasting)
--------------------------------------------------------------------------------------------= Netto loon
13
(werknemerswig)
Wig = Arbeidskosten – netto loon
Wig bestaat uit het werkgeversaandeel in de sociale premies + het werknemersaandeel in de
sociale premies + loonheffing.
Bijvoorbeeld:
loonkosten
€ 60.000
min sociale premies werkgever € 5.000
min sociale premies werknemer € 7.500
min loonheffing
€ 15.000
-----------------------------------------------------netto loon
€ 32.500
Het wig = € 60.000 - € 32.500 = € 27.500
Het wig = € 5.000 + € 7.500 + € 15.000 = € 27.500
Een verkleining van het (werkgevers)wig (de loonkosten dalen) kan leiden tot een vermindering
van de kwantitatieve structuurwerkloosheid.
Een verkleining van het (werknemers)wig (het netto loon stijgt) kan leiden tot een vermindering
van de conjuncturele werkloosheid.
* Ook kan de overheid de structurele werkloosheid terugdringen door innovatie te bevorderen.
* Ten slotte is arbeidstijdverkorting (ATV) een middel tegen kwantitatieve structuurwerkloosheid.
Deeltijd, Arbeidstijd en flexibilisering
Deeltijd: een deeltijdwerker werkt een vast aantal uren per week, maar minder uren dan een
werknemer met een volledige baan.
Verkorting arbeidstijd
ATV: als iedereen in een bedrijf of bedrijfstak minder gaat werken. Hierdoor stijgt de werkgelegenheid
in personen.
Het verkorten van de arbeidstijd bij gelijkblijvend loon heeft een financieel nadeel voor het bedrijf: de
arbeidskosten per eenheid product stijgen. De bedrijfstijdverlenging heeft een financieel voordeel:
omdat de machines langer draaien, dalen de machinekosten per product, de kapitaalkosten per
eenheid product dalen. Daarom willen bedrijven vaak dat ATV samen gaat met
bedrijfstijdverlenging!!!!!
Vormen van ATV: - ATV- dagen
- van 38 uur naar 36 uur per week
- roostervrije dagen
- studieverlof
Door vergrijzing denkt men tegenwoordig aan verlenging van de arbeidstijd (bijv. van 36 naar 40
uur per week; verhoging pensioenleeftijd).
Flexibilisering van de arbeidsmarkt komt in verschillende vormen voor:
- het versoepelen van het ontslagrecht
- het loslaten van vaste werktijden en vaste werkdagen.
Het verschil tussen deeltijdwerk en flexibel werk is dat bij flexibel werk het aantal uren dat je per week
werkt niet vastligt (denk aan oproepkracht).
Het belangrijkste doel van flexibilisering is de kosten van arbeid te laten dalen.
Er zijn verschillende redenen waarom flexibilisering tot lagere arbeidskosten leidt:
- Werknemers in vaste dienst zijn duur.
- Het aanpassen van het personeelsbestand aan de productieomvang gaat gemakkelijker.
14
Mogelijke maatregelen aan de onderkant (ongeschoolden / laaggeschoolden) van de arbeidsmarkt
-
Uitzendbureau:
CWI:
Een verlaging van het minimumloon kan er voor zorgen dat arbeidskosten van
eenvoudig werk weer overeenstemmen met de arbeidsproductiviteit
Koppeling lonen – uitkeringen loslaten
Mensen met betaald werk krijgen arbeidskorting (fiscaal voordeel)
Werkgevers vrijstellen van het betalen van werkgeverspremies bij het in dienst
nemen van langdurig werklozen
I/D banen creëren (Melkert-banen)
Langdurig werklozen in de bijstand krijgen individuele trajectbegeleiding
CWI’s verzorgen sollicitatietrainingen voor werklozen
is een commerciële organisatie (= winstgericht) die bemiddelt in tijdelijk werk.
is niet-commercieel (= niet winstgericht) en bemiddelt bij het vinden van werk; het CWI biedt
werkzoekenden de mogelijkheid een opleiding of cursus te volgen waardoor werkzoekenden
hun kansen op de arbeidsmarkt vergroten.
15
Download