Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 ■■ 1 Zouten ■■ 1.1 Atoombouw 1 a Dalton heeft zijn atoommodel ingevoerd om het optreden van chemische reacties te kunnen verklaren. Volgens Dalton gedragen atomen zich als harde bolletjes, die zich bij chemische reacties op een andere manier groeperen. 8 a Elk proton zorgt voor een lading 1+. Een heliumkern bevat dus 2 protonen. b Het atoomnummer = het aantal protonen = 2 c In een neutraal atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen. Een heliumatoom bevat dus 2 elektronen. d b – 2 Chemici doen altijd eerst een experiment en trekken dan een conclusie. Uitspraak II is zorgvuldiger. We kunnen met een experiment nagaan dat we een gas kunnen samenpersen. De conclusie is dan, dat de moleculen in een gas zich blijkbaar ver van elkaar bevinden. Zonder dit experiment hadden we dit niet kunnen beweren. 9 a naam koolstof chloor waterstof barium symbool C Cl H Ba atoomnummer 6 17 1 56 b 3 a Met de theorie van Dalton kun je radioactiviteit en elektriciteit niet verklaren. Om deze verschijnselen wel te kunnen verklaren, moet je aannemen dat atomen geen ondeelbare harde bolletjes zijn, maar zelf ook weer bestaan uit kleinere deeltjes. b Thomson nam aan dat in een atoom kleine, negatief geladen deeltjes aanwezig zijn. Bij zijn experimenten lukte het hem om die deeltjes aan te tonen. 4 – 5 a In een atoom komen dus negatieve deeltjes voor: elektronen. Verder komen er positieve deeltjes in voor: protonen. b Het aantal elektronen in een neutraal atoom moet gelijk zijn aan het aantal protonen. Als het aantal elektronen niet gelijk zou zijn aan het aantal protonen, zou het deeltje geladen zijn. 10 6 a Bereken eerst hoeveel maal zo groot een compleet atoom is als de atoomkern. De diameter van het atoom is 105 (dus 100 000) x zo groot als die van de kern. Als het kraaltje met een diameter van 1 cm de kern moet voorstellen, dan moet de diameter van het gehele atoom dus 100 000 cm zijn! Dat is 1 kilometer! b Een atoom bestaat dus voor een groot deel uit lege ruimte. De afstand tussen de kern en de buitenkant van het atoom is zeer groot. Als je alle atomen van de aarde zou samenpersen totdat er geen lege ruimte meer in die atomen is, dan kun je de diameter van de aarde verkleinen tot 6000 km : 100 000 = 0,06 km = 60 meter. Dat past best in de arena, die een diameter van 200 meter heeft. 7 Iedere atoomsoort heeft zijn eigen aantal protonen (en dus ook elektronen). © Noordhoff Uitgevers bv bevat proton neutron elektronenwolk elektron kern 11 massa 1u 1u 0u lading 1+ 0 1- De massa van een elektron is 2000 maal zo klein als die van een proton of een neutron. Aangezien het aantal elektronen gelijk is aan het aantal protonen, leveren elektronen een te verwaarlozen bijdrage aan de massa van een atoom. 12 a In tabel 104 zijn de atoomnummers van alle atoomsoorten te vinden. atoomsoort C-12 N-14 Ba-138 U-235 protonen 6 7 56 92 elektronen 6 7 56 92 neutronen 6 7 82 143 7 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 b b De kern van dit atoom bestaat uit 47 protonen en 107 – 47 = 60 neutronen. De elektronenwolk bestaat uit 47 elektronen. c De massa van dit atoom wordt bepaald door het aantal protonen en neutronen. De massa is dus 107 u. De massa van de elektronen kan hierbij worden verwaarloosd. d Ag-107 of 13 – 14 a Het plutonium wordt meegenomen om te voorzien in de energiebehoefte van de ruimtesonde. De kernreactie is blijkbaar exotherm: er wordt energie geleverd. 18 – ■■ 1.2 Stroomgeleiding 19 lood kaarsvet zinkchloride Voor de reactie: Pu 238: 94 protonen en 144 neutronen Na de reactie: -deeltje: 2 protonen en 2 neutronen en X. X moet dus bevatten: 94 – 2 = 92 protonen en 144 – 2 = 142 neutronen. Groep 1: (waartoe lood behoort) geleidt in vaste en in gesmolten toestand de stroom Groep 2: (waartoe kaarsvet behoort) geleidt nooit de stroom Groep 3: (waartoe zinkchloride behoort) geleidt in vaste toestand de stroom niet en in vloeibare toestand wel. 21 Zinkchloride is dus een zout. 22 a Aan de negatieve elektrode ontstaat een grijze vaste stof: waarschijnlijk zink b Aan de positieve elektrode ontstaan belletjes: een gas, waarschijnlijk chloor c zinkchloride (l) zink (l) + chloor (g) Atoomnummer 15: fosfor, symbool P 8 d Het zinkchloride ontleedt. De energie die hiervoor nodig is, wordt als elektrische energie aangevoerd. Het proces is dus elektrolyse. Kijk nog eens naar figuur 1-2 en lees bron 3 nog eens. Volgens het atoommodel van Rutherford bestaat een atoom uit een kern met op relatief grote afstand de elektronen. Het atoom bestaat grotendeels uit lege ruimte. Als het atoom (in theorie!) wordt samengeperst komen de elektronen op de kern te liggen. De lege ruimte binnenin het atoom verdwijnt daarmee. 17 a Gebruik tabel 104 van je Binas informatieboek! Atoomnummer 47: zilver © Noordhoff Uitgevers bv ja nee ja 20 c Gebruik bij dit soort vragen altijd je Binas informatieboek. 16 ja nee nee b Lood geleidt dus in vaste en in vloeibare toestand de stroom; kaarsvet geleidt nooit de stroom; zinkchloride geleidt alleen in vloeibare toestand de stroom. 15 a Deze atoomsoort heeft atoomnummer 15. Er zijn dus 15 protonen. Het massagetal bedraagt 31. Er zijn dus 31 protonen + neutronen. Het aantal neutronen is 31 – 15 = 16 In een neutraal atoom zijn er evenveel protonen als elektronen. Dus zijn er 15 elektronen. b De massa wordt vrijwel geheel bepaald door de protonen en de neutronen. 31 protonen en neutronen zorgen voor een atoommassa van 31 u. We verwaarlozen hierbij de massa van de elektronen. geleidt als geleidt als vaste vloeistof de stof de stroom stroom a b Bij een kernreactie moet je het aantal neutronen en protonen goed in de gaten houden. Er verdwijnt niet zomaar een proton of een neutron. c Een atoom X heeft dus 92 protonen en daarmee atoomnummer 92: uranium, symbool U. Ag 23 – 24 – 25 8 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 ■■ 1.3 Zoutformules 26 a 30 a Maak gebruik van Binas tabel 104. Het atoomnummer van zink is 30. Een zinkatoom heeft dus 30 protonen en 30 elektronen. Een zinkion heeft lading 2+ en heeft dus 30 protonen en 28 elektronen. b Een zuurstofatoom heeft 8 protonen en 8 elektronen. Een zuurstofion heeft lading 2- en heeft dus 8 protonen en 10 elektronen. b Denk aan het optellen van positieve en negatieve getallen. Het aantal protonen is het positieve getal, het aantal elektronen is het negatieve getal. – 31 32 a Het natriumion Bij een atoomsoort ligt het aantal protonen in de kern vast. Bij een neutraal, ongeladen atoom is het aantal protonen gelijk aan het aantal elektronen. Als het aantal elektronen kleiner is dan het aantal protonen zijn er dus meer positieve dan negatieve ladingen. Er is dan sprake van een positief ion. 27 a Loodjodide behoort tot dezelfde groep van stoffen als zinkchloride. Karlijn zal aan de negatieve elektrode een grijze stof waarnemen: lood b Loodjodide behoort ook tot die groep van stoffen. Loodjodide is opgebouwd uit positieve loodionen en negatieve jodide-ionen. b Het oxide-ion c Het fluoride-ion 33 a Er zijn twee soorten ijzerionen bekend: Fe2+ en Fe3+ Om misverstanden te voorkomen moet altijd vermeld worden om welk van beide ionsoorten het gaat. Dat doen we met behulp van Romeinse cijfers, II of III. Dan weet je dus ook direct de lading van het ion: 2+ of 3+ b Het tin(IV)ion heeft een lading 4+. c Sn4+ 28 a Maak gebruik van je Binas informatieboek, tabel 104. Chloor heeft atoomnummer 17: dus 17 protonen en 17 elektronen. b Chloride-ionen zijn negatief geladen. Ze hebben dus meer elektronen (negatief geladen) dan protonen (positief geladen). 34 a Een zout is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Magnesium- en aluminiumionen zijn positief geladen en kunnen dus nooit samen een zout vormen. De ionen stoten elkaar af. b Chloride- en oxide-ionen zijn negatief geladen en kunnen dus samen nooit een zout vormen. De ionen stoten elkaar af. 35 a Natriumchloride bestaat uit Na+ ionen en Cl ־ionen. Bij ieder natriumion hoort één chloride-ion. Er zijn dus evenveel positieve als negatieve ionen aanwezig. c b Kaliumsulfide bestaat uit K+ ionen en S2- ionen. Bij ieder sulfide-ion horen twee natriumionen. Er zijn dus twee maal zoveel positieve als negatieve ionen. 36 d De zinkionen hebben een positieve lading. De chloride-ionen hebben een negatieve lading. In zinkchloride zijn die beide ladingen precies even groot. 29 Een schok betekent een overdracht van lading. Dat betekent dat er elektronen of protonen overgedragen worden. Maar als het metaal protonen zou overdragen, verandert daarmee de kern (het atoomnummer) en dus de atoomsoort. Aangezien het metaal niet verandert, worden dus geen protonen overgedragen. Dus moet bij een schok elektronen worden overgedragen. © Noordhoff Uitgevers bv 37 positief ion natriumchloride Na+ koperbromide Cu2+ ijzer(III)oxide Fe3+ negatief ion Cl Br O2- naam zout naam zout 1:1 1:2 2:3 positief negatief verhouion ion ding - 1:1 ijzer(II)bromide Fe2+ Br - 1:2 aluminiumsulfid 3+ Al e S2- 2:3 kaliumjodide verhouding K + I formule K+I - of KI Fe2+Br -2 of FeBr2 Al3+2S2-3 of Al2S3 9 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 38 Probeer terug te redeneren: uit welke ionen is de stof opgebouwd? Je weet dan ook de naam. Hierbij is het handig om te weten dat oxide-ionen altijd een lading 2- hebben. Al2O3 : opgebouwd uit Al3+ en O2- : aluminiumoxide Fe2O3: opgebouwd uit Fe3+ en O2- : ijzer(III)oxide TiO2 : opgebouwd uit Ti4+ en O2- : titaan(IV)oxide H2O : trap er niet in! Dit is natuurlijk gewoon water! 43 naam fosfaat ammon ium carbonaat nitraat formule PO43- naam ethanoaat formule CH3COO- NH4+ waterstofcarbonaat HCO3- CO32- hydroxide OH- NO3- sulfaat SO42- 44 a In het nitraation zitten drie zuurstofatomen. Nitriet heeft één zuurstofatoom minder. 39 a Het atoomnummer van zwavel is 16. b Dit verschil is er ook bij sulfaat (vier zuurstofatomen) en sulfiet (drie zuurstofatomen). Het scheelt dus één zuurstofatoom. Een zwavelatoom heeft 16 protonen en dus ook 16 elektronen. Het S22- ion bestaat uit twee zwavelatomen en heeft twee elektronen extra. Het aantal protonen is dan 2 x 16 = 32 Het aantal elektronen is 2 x 16 + 2 = 34 c In “aat” zit één zuurstofatoom meer dan in “iet”. Je kunt ook onthouden ‘een iet heeft ietsje minder’. d Fosfaat is PO43-, dus fosfiet is PO33-. b Denk aan de verschillen tussen de drie groepen stoffen. Tot welke groep behoort goud? Tot welke groep behoort pyriet? Welke methode is dus geschikt? Goud is een metaal. Pyriet is een zout, want het is opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. In de vaste toestand zal goud de stroom geleiden en pyriet niet. Maak een opstelling waarvan het schema in onderstaande tekening is weergegeven. Als het lampje gaat branden is het goud. Zo niet, dan is het pyriet. 45 a sulfide = S2-, sulfaat = SO42- en sulfiet = SO32b Sulfaat en sulfiet zijn samengestelde ionen (bestaan uit meerdere atomen). Sulfide is geen samengesteld ion. 46 a nitraat, ammonium, citraat, kalium, oxide b NO3-, NH4+ , citraat laten we buiten beschouwing, K+, O2-. c nitraat en ammonium zijn samengestelde ionen. Ze bevatten meerdere atomen. 47 naam zout positief ion bariumnitraat Ba2+ kaliumsulfaat K+ zinksilicaat Zn2+ ammoniumchloride NH4+ calciumsulfiet Ca2+ negatief ion NO3SO42SiO32ClSO32- verhouding 1:2 2:1 1:1 1:1 1:1 48 naam zout positief negatief verhou- formule ion ion ding Ca2+CO32- of calciumcarbonaat Ca2+ CO321:1 CaCO3 Mg2+(NO3-)2 2+ magnesiumnitraat Mg NO3 1:2 Mg(NO3)2 Ba2+(NO2-)2 2+ bariumnitriet Ba NO2 1:2 Ba(NO2)2 (NH4+)2SO42ammoniumsulfaat NH4+ SO422:1 (NH4)2SO4 Na+3PO43+ 3natriumfosfaat Na PO4 3:1 Na3PO4 40 a Denk eraan, dat NO geen zout is. Het is een gas, dat uit moleculen is opgebouwd. In de derde klas heb je de Griekse telwoorden geleerd die je moet gebruiken bij de naamgeving. De systematische naam van NO is dus stikstofmono-oxide. b Het O2- -ion is opgebouwd uit twee zuurstofatomen en een extra elektron. Een zuurstofatoom heeft 8 elektronen. Het O2--ion bevat dus 2 x 8 + 1 = 17 elektronen. c 2 O2- + 2 H+ → H2O2 + O2 41 – 10 ■■ 1.4 Samengestelde ionen 42 Naast NO3- komen er ook SO42- en HCO3- ionen voor in Chaudfontaine. © Noordhoff Uitgevers bv 49 – 50 a Calciumfosfaat is opgebouwd uit Ca2+ en PO43-. De formule is dus Ca2+3(PO4 3-)2. b Je mag de haakjes niet weglaten! Dat zou dan Ca2+3PO43-2 worden. 10 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 51 a BaCO3 is opgebouwd uit Ba2+ en CO32- . De naam is bariumcarbonaat. b Fe(NO3)3 is opgebouwd uit Fe3+ en NO3-: ijzer(III)nitraat. c Cu3(PO4)2 is opgebouwd uit Cu2+ en PO43-: koperfosfaat. 52 toepassingen formule met ionladingen aluminiumchloride deodorant, een vochtbindend middel Al3+Cl־3 aluminiumhydroxide in maagmiddelen Al3+(OH) ־3 aluminiumoxide tegen overdadig maagzuur Al3+2O2-3 in drop, in batterijen, in dieetzout NH4+Cl־ ammoniumcarbonaat bakpoeder voor koekjes (NH4+)2CO32- ammoniumsulfaat kunstmest, onkruidverdelger (NH4+ )2SO42- röntgenfoto’s Ba2+SO42- calciumchloride vochtvreter Ca2+Cl־2 calciumfosfaat in beenderen Ca2+3(PO43-)2 zout ammoniumchloride bariumsulfaat triviale naam salmiak ‘bariumpap’ calciumhydroxide gebluste kalk in cement en beton Ca2+(OH)־2 calciumoxide ongebluste kalk voor gebluste kalk Ca2+O2- calciumsulfaat gips bij botbreuken, bouwmateriaal Ca2+SO42- kopersulfaat kopervitriool schimmelwerend middel Cu2+SO42- lood(IV)oxide in accu’s Pb4+O2-2 magnesiumcarbonaat in rennies Mg2+CO32- magnesiumsilicaat talkpoeder babypoeder Mg2+SiO32- magnesiumsulfaat bitterzout laxeermiddel Mg2+SO42- turnpoeder Mg2+O2- magnesiumoxide kaliumnitraat (kali)salpeter kunstmest en in vuurwerk K+NO3־ kaliumcarbonaat potas in glas K+2CO32- kaliumjodide ‘jodiumpil’ tegen overmatige bestraling K+I־ natriumhydroxide ‘natron’ tegen verstopte afvoeren, bakovenreiniger Na+OH־ natriumnitraat chilisalpeter in kunstmest en in vuurwerk Na+NO3־ natriumcarbonaat soda natriumsulfiet sulfiet ijzer(III)chloride ijzer(II)sulfaat zilvernitraat © Noordhoff Uitgevers bv Helse steen schoonmaakmiddel en grondstof voor glas conserveermiddel in vlees en wijn tegen bloedingen (bloedneus) Na+2CO32Na+2SO32Fe3+Cl־3 tegen mos in gazons Fe2+SO42- tegen wratten en littekenweefsel Ag+NO3־ 11 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 53 a Loodoxide is opgebouwd uit Pb2+ en O2-, dus de formule is Pb2+O2-. b Pb3(OH-)2(CO32-)2 60 a Zinkchloride is opgebouwd uit Zn2+ ionen en Cl- ionen. c De negatieve ionen hebben samen een lading van 6-. De drie loodionen hebben samen dus een lading van 6+. Dus per loodion 2+. Fe2+ en Cl- Dus Fe2+Cl־2. Cl is maar één atoomsoort, dus haakjes zijn overbodig. 54 ontstaan geen vrije ionen en er is dus geen stroomgeleiding. b Dat moeten wel de zinkionen en de chloride-ionen zijn. 61 a kaliumchloride(s) chloride-ionen(aq) b magnesiumbromide(s) magnesiumionen(aq) + bromide-ionen(aq) Cu2+ en OH- Dus Cu2+(OH)־2. Hier zijn de haakjes wel nodig, omdat anders alleen het aantal H atomen met twee wordt vermenigvuldigd. CuOH2 is dus fout! – ■■ 1.5 Zouten in water 62 – 56 c aluminiumsulfaat(s) sulfaationen(aq) d natriumsilicaat(s) silicaationen(aq) 55 57 toegevoegd zout vloeistof helder/troebel calciumchloride calciumsulfaat calciumcarbona at geleidingsvermogen na één schepje geleidingsvermogen na twee schepjes helder troebel Calciumchloride is volledig opgelost. Calciumsulfaat is een beetje opgelost. Calciumcarbonaat is niet opgelost. Calciumchloride lost op, waardoor het aantal vrije ionen toeneemt. 5 Calciumcarbonaat lost niet op, waardoor het aantal vrije ionen niet toeneemt. 6 In de oplossing van calciumchloride zijn de meeste ionen aanwezig. 7 Hoe meer vrije ionen in de oplossing aanwezig zijn, hoe groter het geleidingsvermogen is. 58 a groot b Het handigste is om goed te kijken. Als er een heldere vloeistof ontstaat, lost het zout blijkbaar goed op. Als het zout een kleur heeft, ontstaat meestal ook een gekleurde oplossing. 59 a Kijk nog eens naar de tekening bij opdracht 25. In de oplossing van zinkchloride komen blijkbaar geladen deeltjes voor. Dat moeten wel de ionen zijn, waaruit zinkchloride is opgebouwd. De positieve zinkionen worden aangetrokken door de negatieve elektrode, de chloride-ionen worden aangetrokken door de positieve elektrode. b Een zout kan in water alleen de stroom geleiden als het oplost, waarbij vrije ionen ontstaan. Blijkbaar lost koperoxide niet op in water: er © Noordhoff Uitgevers aluminiumionen(aq) + natriumionen(aq) + – 63 a 2 Br -(aq) betekent: twee bromide-ionen, beide met een lading 1-. De bromide-ionen zijn opgelost in water. Een bromide-ion is een broomatoom met één elektron extra. Br2-(aq) betekent: één ion, bestaande uit twee broomatomen en één elektron extra. De twee broomatomen zijn blijkbaar aan elkaar verbonden tot een molecuul. troebel 1 2 3 4 kaliumionen (aq) + b Een bromide-ion is een broomatoom met één extra elektron. De juiste notatie is Br(־aq) 64 – 65 a K+Cl(־s) b Mg2+Br־2(s) c Al3+2(SO42-)3(s) d Na+2SiO32-(s) 66 Ca2+Cl-2(s) ) K+(aq) + Cl(־aq) Mg2+(aq) + 2 Br(־aq) 2 Al3+(aq) + 3 SO42-(aq) 2 Na+ (aq) + SiO32- (aq) Ca2+(aq) + 2 Cl(־aq) 67 a Een oplossing is altijd elektrisch neutraal. Er kunnen dus nooit alleen maar negatieve chlorideionen in een oplossing voorkomen. Naast de chloride-ionen zullen er ook positieve ionen aanwezig zijn. b Je moet dan een zout oplossen, waarin onder andere zinkionen voorkomen. Dat kan met behulp van zinkchloride. De oplossing bevat dan zinkionen en chloride-ionen. 68 a Triviale namen zijn te vinden in tabel 103A. b Een systematische naam is handiger, omdat de formule samenhangt met de naam. Een triviale naam zegt niets over de bouw en de formule van de stof. 15 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 c Barietwater is een oplossing van bariumhydroxide. ionen, maar minder dan in de oplossing van natriumsulfide. IJzer(II)sulfide lost zeer slecht op in water. Er ontstaan niet of nauwelijks ionen en de oplossing geleidt de stroom niet. Ca2+(aq) + 2 OH-(aq) d Ca(OH)2(s) 69 a – Voeg een kleine portie van het zout toe aan water, schud flink en kijk of een heldere vloeistof ontstaat. In dat geval lost het zout goed op. – Voeg een kleine portie zout toe aan water en meet tijdens het roeren het geleidingsvermogen van de vloeistof. Als het geleidingsvermogen sterk toeneemt, lost de stof goed op. 74 a Je weet wat de normale ionladingen zijn van calcium, fosfaat en hydroxide. Er moeten evenveel positieve ladingen zijn als negatieve ladingen. Ca5(PO4)3OH is opgebouwd uit 5 Ca2+, 3 PO43- en 1 OH־ De totale positieve lading is 5 x 2+ = 10+. De totale negatieve lading is 3 x -3 + 1 x -1 = 10-. Het zout is dus ongeladen. Kortom: de normale ionladingen zijn van toepassing. b Mg2+O2- , Mg2+(OH)־2, Ag+Cl־ c Na+NO3־, Na+Cl־, Na+2SO42d Mg2+S2-, Mg2+SO32- b Ca5(PO4)3OH (s) OH(־aq) 70 a Dit geldt ook voor kaliumionen en ammoniumionen. 5 Ca2+(aq) + 3 PO43-(aq) + c Als calciumhydroxyapatiet wordt behandeld met een oplossing waarin fluoride-ionen voorkomen, wordt calciumhydroxyapatiet omgezet in Ca5(PO4)3F. Dit is beter bestand tegen aantasting, want het is minder goed oplosbaar. b kalium- en ammoniumzouten c NO3- en CH3COOd Dat zijn de nitraten en de ethanoaten (acetaten). 71 ■■ Op weg naar het proefwerk lading bol 1 lading bol 2 – + + – + – aantrekking of afstoting? afstoting afstoting aantrekking – 1 4 a IJzer heeft atoomnummer 26. b Als natrium reageert met chloor ontstaat het zout natriumchloride. De binding tussen de positieve natriumionen en de negatieve chloride-ionen heet de ionbinding. Gesmolten natriumchloride geleidt de stroom. We noemen dit proces elektrolyse. Hierbij ontstaat aan de positieve elektrode chloorgas en aan de negatieve elektrode natrium. Bij de elektrolyse van een oplossing van koperchloride ontstaan koper en chloor. Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen. Zouten geleiden in opgeloste en gesmolten toestand de stroom. 72 In zout water zijn veel zouten opgelost. Zeewater geleidt daarom veel beter de stroom dan zoet water. In zout water vormen batterij, draden, lampje en zout water een stroomkring en het lampje gaat branden. Zoet water geleidt de stroom slecht, de weerstand is veel groter en het lampje brandt niet. 73 a Na+2S2-, Mg2+S2- en Fe2+S216 b Natriumsulfide lost goed op in water en er ontstaan veel ionen (Na+, S2-). De oplossing geleidt hierdoor goed de stroom. Magnesiumsulfide lost matig op en er ontstaan wel © Noordhoff Uitgevers c Er zijn 56 protonen en neutronen. Atoomnummer 26 betekent dat er 26 protonen zijn. Er zijn dus 56 – 26 = 30 neutronen. d CuFeS2 is in totaal neutraal. De positieve ionen hebben een lading x + 3 De sulfide-ionen hebben een lading van 2 x 2- = 4Dus x + 3 = 4 en x = 1. Er is dus sprake van koperionen met lading 1+: Cu+ e Ca52+(PO43-)nF־ f De totale lading moet 0 zijn. De vijf calciumionen hebben een lading 10+. Fluoride heeft een lading 1-. De fosfaationen moeten dus samen een lading hebben van 9-. Een fosfaation is 3-. Er zijn dus drie fosfaationen: n = 3. 16 Pulsar – Chemie havo bovenbouw deel 1 Uitwerkingen Hoofdstuk 1 5 a De formule van ‘rood kwik’ is gegeven. De totale lading van een stof is altijd gelijk aan nul. Door de bekende ladingen in te vullen, is de onbekende lading te berekenen. De formule van rood kwik is Hg2Sb2O7. Het is opgebouwd uit Hg2+, Sbx+ en O2- in de verhouding 2 : 2 : 7. Dus 4 + 2x – 14 = 0 → x = 5. De antimoonionen hebben dus een lading 5+. b Voor het antwoord heb je Binas, tabel 104 nodig. Je kunt dan de atoomnummers van de atoomsoorten opzoeken. Bereken het totale aantal protonen en elektronen met behulp van die atoomnummers. Sb2O74- bevat twee antimoonatomen en 7 zuurstofatomen. Het aantal protonen bedraagt dus 2 x 51 + 7 x 8 = 102 + 56 = 158. De totale lading van het ion is 4-. Er zijn dus vier elektronen te veel. Het zijn er dus 158 + 4 = 162. c Je moet bedenken wat de formule is van antimoonoxide. In onderdeel a heb je berekend dat de antimoonionen een lading hebben van 5+. Daarmee kun je de formule van antimoonoxide opstellen. Antimoonoxide bestaat uit Sb5+ en O2-. De formule is dus Sb5+2O2-5 ofwel Sb2O5. Uit het artikel is af te leiden dat kwikoxide en antimoonoxide samen rood kwik opleveren. De reactievergelijking is dan: 2 HgO(s) + Sb2O5(s) → Hg2Sb2O7 (s) 7 a Aluminiumfosfide bestaat dus uit Al3+ en P3-. De formule is AlP. b Aluminiumhydroxide is opgebouwd uit Al3+ en OH־. De formule is dus Al(OH)3. AlP(s) + 3 H2O(l) → PH3 (g) + Al(OH)3(s) c Het gaat eigenlijk om fosfine. Dit is zeer giftig en ontstaat uit aluminiumfosfide (zie b). d Aluminiumfosfide zelf is veel minder giftig dan fosfine. Het gaat dus niet om de stof zelf, maar om het reactieproduct. e Overeenkomsten: – fosfine wordt gebruikt als middel tegen ongedierte – als de stof in aanraking komt met water, treedt een chemische reactie op. f Verschillen: – Volgens de Volkskrant bevatten de zakjes de stof fosfine. De beide andere kranten hebben het over aluminiumfosfide. – Volgens de NRC is het gas ook explosief. g – De Volkskrant beweert, dat de zakjes fosfine bevatten. Fosfine is een gas en dat is natuurlijk niet in zakjes te verpakken. – Verder staat er, dat het middel een tot een vloeistof verdicht gas is. Dat lukt alleen maar bij hoge druk of bij lage temperatuur. – Ook de term geneutraliseerd is in dit verband onjuist. 6 a Ca2+ en F ־: CaF2 b CaF2(s) Ca2+(aq) + 2 F(־aq) c Het gaat hier niet om atomen fluor, maar om fluoride-ionen. Het is dus beter om over het fluoride-gehalte te spreken. d Na+F־, K+F ־en NH4+F־ e Deze fluoriden zijn goed oplosbaar in water, ze zijn wit en in kleine hoeveelheden niet schadelijk. f Fosfaat wijst op het PO43- ion. In de formule staat echter ‘PO3’. PO33- is het fosfietion. g In deze stof moet dus voorkomen: Na+, PO43- en F־. Er is 4- aan negatieve lading aanwezig. Dus moet er 4+ aan positieve lading aanwezig zijn. Dat betekent: 4 x Na+. Dus Na4PO4F. h Natriumdifluorfosfaat zal bestaan uit Na+, 2 F ־en PO43-. De formule moet dus Na+5F־2PO43-(s) zijn. 17 i Ca2+ en CO32- Dus CaCO3 j Calciumpyrofosfaat bestaat uit 2 x Ca2+ en P2O7x- x = 4, dus P2O74 - © Noordhoff Uitgevers