Het wonder van de Duitse eenwording

advertisement
Kansen en bedreigingen in de internationale politiek
De Duitse eenwording in 1990
Ruud Veltmeijer
Op 3 oktober was het precies tien jaar geleden dat Oost- en West-Duitsland na veertig
jaar scheiding weer een land werden. Vandaag de dag lijkt het misschien heel
natuurlijk dat de eenwording volgde op de val van de Berlijnse Muur in november
1989. Onderstaand artikel biedt een nuttige terugblik op het eenwordingsproces dat
tegelijkertijd zeer complex was en verbazingwekkend snel verliep. Veltmeijer besteedt
niet alleen aandacht aan de ontwikkelingen in Duitsland zelf, maar ook aan de reacties
in bijvoorbeeld Washington, Parijs, Londen en Moskou. Speciale aandacht gaat uit
naar de kwestie van het NAVO-lidmaatschap.
Tijdens een toespraak voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, op 7
december 1988, verklaarde Michail Gorbatsjov dat geweld en de dreiging met geweld door
de Sovjet-Unie niet langer werden beschouwd als bruikbare instrumenten in de buitenlandse
politiek. Deze uitspraak leek het einde te markeren van een tijdperk waarin de Sovjets zich
het recht voorbehielden om met militaire middelen te interveniëren ten gunste van bevriende
regimes die met een volksopstand werden geconfronteerd. Gorbatsjov maakte duidelijk dat
de andere socialistische landen in het vervolg vrij zouden zijn om hun eigen weg te kiezen.
De ter gelegenheid van de onderdrukking van de Praagse opstand uitgevonden
‘Brezjnevdoctrine’ had plaats gemaakt voor de ‘Sinatradoctrine’ (‘I did it my way’).
De woorden van Gorbatsjov veroorzaakten een schokgolf in Oost-Europa. Overal waren de
communistische leiders vanaf dat moment op zichzelf aangewezen. Ze waren niet langer
verzekerd van rugdekking door de grote broer in het oosten. In Polen en Hongarije kozen de
communistische leiders eieren voor hun geld en toonden ze zich bereid afstand te doen van
hun primaat op de macht. In beide landen werden overgangsregeringen gevormd waarin
hervormingsgezinde communisten de macht deelden met vertegenwoordigers van de
democratische oppositie. Ook in de DDR gistte het. Nadat in mei 1989 de betonnen en
ijzeren versperringen langs de grens tussen Oostenrijk en Hongarije op last van de nieuwe
Hongaarse regering waren verwijderd, vluchtten duizenden jonge Oost-Duitsers via deze
groene grens naar het Westen. En in de straten van Leipzig, Dresden en Oost-Berlijn riepen
honderdduizenden demonstranten luidkeels om democratische hervormingen. Achteraf
beschouwd ligt de conclusie voor de hand dat het einde van de DDR in 1989 onafwendbaar
was. Zonder de steun van de eigen bevolking, verstoken van de garantie dat de Sovjet-Unie
in het uiterste geval militair zou bijspringen, economisch verwoest en aan alle kanten
omringd door staten die het vijandig gezind waren, zou dit product van de Koude Oorlog
immers onmogelijk kunnen overleven. Zo duidelijk als het nu lijkt, lagen de zaken in 1989
echter niet. In de eerste plaats besefte destijds bijna niemand hoe catastrofaal de
binnenlandse situatie in de DDR in feite was. Het land werd ondanks alles nog steeds
beschouwd als de meest welvarende communistische staat. Niet alleen in het Oostblok,
maar ook daarbuiten gold de DDR als één van de tien grootste industriële mogendheden ter
wereld. En daarnaast kon het niemand ontgaan dat de honderdduizenden die elke week de
straat opgingen, niet demonstreerden voor de opheffing van de Oost-Duitse staat, maar voor
de democratische hervorming ervan. Het had er alle schijn van dat veertig jaren van deling
wel degelijk tot een sterk gevoel van eigenheid hadden geleid. Het overgrote deel van de
Oost-Duitse bevolking keek met afgunst naar de Bondsrepubliek, waar het in alle opzichten
beter leek te gaan. Maar men was de West-Duitse staat wel in toenemende mate als een
ander land gaan beschouwen.
1
De houding van de voormalige geallieerden
Ook buiten de DDR leek niemand serieus rekening te houden met haar spoedige ondergang.
En, wat interessanter was, niemand leek daar op uit te zijn. De Sovjets hadden nog altijd een
strategisch belang bij de instandhouding van een zelfstandige Oost-Duitse staat. De
invoering van nieuwe principes in de buitenlandse politiek van het Kremlin deed daar weinig
aan af. Eind 1989 werd nog door bijna niemand serieus rekening gehouden met een
volledige terugtrekking van het sovjetleger uit Polen en Hongarije en met de opheffing van
het Warschaupact. Bijgevolg werd het omvangrijke sovjetleger in de DDR destijds nog niet
gezien als een hopeloos geïsoleerde troepenmacht, maar juist als een onmisbare voorhoede
van het Warschaupact tegen de NAVO. Het opgeven van die voorhoede zou een gevoelige
slag toebrengen aan het prestige van Gorbatsjov in eigen land. Daar kwam bij dat de
machtspositie van de Sovjet-Unie in de DDR een totaal andere emotionele lading had dan
die in bijvoorbeeld Polen of Hongarije. De Sovjets beschouwden de Duitse deling en het
daarmee samenhangende bestaan van een communistische Oost-Duitse staat als de
verdiende beloning voor hun overwinning in een bloedige oorlog en als een waarborg tegen
een herleving van de Duitse expansiedrift.
Behalve de Sovjet-Unie, hadden ook Groot-Brittannië en Frankrijk geen belang bij de
opheffing van de Duitse deling. Een hereniging van de beide Duitslanden zou onherroepelijk
tot een versterking van de Duitse en tot een relatieve verzwakking van hun eigen
machtspositie leiden. De Britten en Fransen waren tevreden met de bestaande situatie. De
Duitse deling, een sterke, doch niet al te sterke in het NAVO-bondgenootschap
geïntegreerde West-Duitse staat en een omvangrijke Amerikaanse militaire aanwezigheid in
Europa maakten onderdeel uit van de door Londen en Parijs nog altijd aangehangen
strategie van double containment die tot doel had ‘to keep the Soviet Union at arm’s length
and Germany with an embrace’.
Bij de Amerikanen lag het allemaal iets genuanceerder. Vanwege hun omvang en
geografische ligging hadden zij geen reden om zich in dezelfde mate als de Europeanen
door een sterker Duitsland bedreigd te voelen. In mei 1989 liet president Bush tijdens een
bezoek aan de Amerikaanse troepen in Mainz zelfs doorschemeren dat een grotere rol van
West-Duitsland in Europa zou toejuichen. Zeer tot ergernis van Margaret Thatcher noemde
hij de West-Duitsers ‘partners in leadership’. Via de Bondsrepubliek zouden de Amerikanen
indirect invloed kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen in Oost-Europa. In regeringskringen
in Washington hoopte men dat een grotere diplomatieke en militaire rol van de
Bondsrepubliek aan de Verenigde Staten de gelegenheid zou bieden om hun militaire
aanwezigheid in Europa te beperken. Al die Amerikaanse belangstelling voor een sterke
West-Duitse rol leidde evenwel niet tot meer belangstelling voor het Duitse vraagstuk. De
opheffing van de DDR en de Duitse hereniging werden door de Amerikaanse regering
eenvoudigweg als onhaalbare doelstellingen beschouwd. ‘Dus waarom zouden we ons daar
druk om maken?’ , zo vroeg Bush zich later openlijk af.
Het meest in het oog springend is wel het feit dat ook in de Bondsrepubliek zelf geen enkele
serieuze politicus zat te wachten op de val van de DDR en op een sterke Duitse
eenheidsstaat. Helmut Kohl mag dan de geschiedenis ingaan als de Kanzler der Einheit, tot
aan de val van de Muur in november 1989 hield hij vast aan de traditionele Ostpolitik.
Destabilisering van het Oost-Duitse regime moest worden vermeden omdat, zoals in Bonn
werd gevreesd, het Oost-Duitse volk daarvoor de rekening zou moeten betalen en omdat
men het internationale machtsevenwicht niet wilde verstoren. Kohl was zich vanzelfsprekend
bewust van de gevoeligheden die met het Duitse vraagstuk samenhingen. Hij besefte dat
een actieve West-Duitse herenigingspolitiek allerlei angstreflexen zou oproepen. Het was
duidelijk dat de Bondsrepubliek haar welvaart en politieke stabiliteit te danken had aan de
eenzijdige oriëntatie op het Westen en aan de daarmee samenhangende participatie in de
NAVO en de EG. Kohl wilde niets ondernemen waardoor de relatie tussen de
2
Bondsrepubliek en de andere westerse landen in gevaar zou kunnen worden gebracht, zelfs
niet wanneer dat impliceerde dat de herenigingspolitiek op een laag pitje moest worden
gezet.
De val van de Muur en het Tien-punten-plan
De val van de Berlijnse Muur, op 9 november 1989, kwam ook voor de West-Duitse regering
als een verrassing. Opeens was duidelijk geworden hoe catastrofaal de situatie in de DDR
was en hoe weinig grip de Oost-Duitse regering nog op de gebeurtenissen had. Op 10
november nam Gorbatsjov contact op met Kohl. De sovjetleider zei te vrezen voor
ongecontroleerde emoties en hartstochten in de DDR. Hem waren berichten ter ore
gekomen dat een opgewonden mensenmenigte op het punt stond eigendommen van het
sovjetleger te bestormen. Gorbatsjov vroeg Kohl een kalmerende invloed uit te oefenen. Kohl
was zich bewust van de risico’s van het moment. Een aanval op een sovjetkazerne of de
molestatie van sovjetsoldaten door Oost-Duitsers zou ongetwijfeld tot een keihard ingrijpen
van het sovjetleger leiden. De bondskanselier zag in dat hij moest handelen. Door zich
terughoudend te blijven opstellen zou hij juist de instabiliteit bevorderen die hij zo graag wilde
vermijden. Op 28 november lanceerde Kohl in de Bondsdag het zogeheten Tien-puntenplan. In het stuk stelde de bondskanselier aan de DDR omvangrijke hulp en samenwerking in
het vooruitzicht, onder de voorwaarde dat er vrije verkiezingen zouden worden
georganiseerd en dat de centraal geleide economie zou worden afgeschaft. Het plan bood
via de tussenfase van een confederatie uitzicht op een federatie tussen de beide
Duitslanden. De lancering van het Tien-punten-plan bleek achteraf een meesterzet te zijn
geweest. Door uitzicht te bieden op de vereniging van beide Duitslanden, zij het op een
nader te bepalen moment, had bondskanselier Kohl aan de burgers van de DDR een
perspectief geboden. De Oost-Duitse regering kon zich op eigen kracht niet meer handhaven
en moest wel akkoord gaan met de voorwaarden die de bondskanselier had gesteld. Vanaf
dat moment bepaalde Kohl in hoofdzaak de ontwikkelingen in de DDR. Hij zou het initiatief
niet meer loslaten.
Het buitenland was bij de lancering van het Tien-punten-plan niet geconsulteerd. De eerste
reacties in Moskou, Londen en Parijs waren afwijzend. Men vond de toespelingen van de
bondskanselier op een uiteindelijke hereniging van de beide Duitslanden voorbarig en sprak
de vrees uit voor een verstoring van het machtsevenwicht. De herhaalde verzekering van
Kohl en Genscher dat een verenigd Duitsland lid zou blijven van de NAVO en van de EG kon
het wantrouwen niet wegnemen.
De Twee-plus-vier-conferenties
Heel anders was de reactie in de Verenigde Staten. President Bush begreep dat de
Verenigde Staten de West-Duitsers van zich zouden vervreemden door zich openlijk te
verzetten tegen de vereniging van de beide Duitslanden. Steun aan het verenigingsproces
daarentegen, zou aan de Amerikanen belangrijke voordelen bieden, zoals eerder in dit artikel
werd aangeduid. De Amerikaanse regering begon het verenigingsproces dan ook actief te
ondersteunen. Aan die steun werd slechts één, niet onderhandelbare, beperkende
voorwaarde gesteld. Het verenigde Duitsland moest lid zijn van de NAVO. Deze eis strookte,
zoals eerder werd aangeduid, volledig met het veiligheidspolitieke concept van Bonn en
stuitte daar dus niet op afwijzing. Het belang van de Amerikaanse steun kan nauwelijks
worden overschat. Vanaf het begin van 1990 coördineerden Bonn en Washington al hun
doelstellingen en strategieën. Het was voor iedereen duidelijk dat beide regeringen niet
tegen elkaar konden worden uitgespeeld. Van deze hechte samenwerking ging een
ontmoedigende werking uit op pogingen van de Britten de Fransen en de Sovjets om het
verenigingsproces te frustreren.
3
Een eerste belangrijk resultaat van de Duits-Amerikaanse tandem werd bereikt op 10
februari 1990, tijdens een bezoek van Kohl en Genscher aan Moskou. Op die datum maakte
de sovjetleider openlijk bekend dat Moskou in principe geen bezwaar had tegen de
vereniging van de beide Duitslanden. Het ging er nu om dat de beide Duitslanden en de vier
voormalige geallieerden het eens zouden worden over de voorwaarden waaronder de
vereniging zou plaatsvinden. Duidelijk was dat de kwestie van het NAVO-lidmaatschap van
het verenigde Duitsland het belangrijkste struikelblok vormde. De instemming van de
sovjetregering met het principe van een vereniging van de beide Duitslanden was niet
zomaar tot stand gekomen. Aan deze instemming was een intensieve Amerikaanse lobby
voor de organisatie van een Twee-plus-vier-conferentie voorafgegaan. Tijdens deze
conferentie, waaraan zou worden deelgenomen door de ministers van Buitenlandse Zaken
van de beide Duitslanden en van de vier voormalige geallieerden moest overeenstemming
worden bereikt over alle externe aspecten die het verenigingsproces van de beide
Duitslanden in de weg stonden. Het onderhandelingsconcept dat een vinding was van
Dennis Ross en Robert Zoellick, twee topfunctionarissen van het State Department, had de
verdienste dat het de Sovjets de garantie bood dat met hun strategische belangen rekening
zou worden gehouden, terwijl ze tegelijkertijd niet in staat zouden worden gesteld om bijna
de hele wereld tegen het verenigingsproces te mobiliseren. De organisatie van een
internationale vredesconferentie, waarvoor aanvankelijk door Moskou was gepleit, zou die
mogelijkheid wel hebben geboden.
Tijdens het Twee-plus-vier-onderhandelingsproces werd een groot aantal vraagstukken aan
de orde gesteld. Onder meer de Poolse eis van een harde garantie voor de Oder-Neissegrens werd uitgebreid besproken. De regering in Warschau eiste dat een dergelijke garantie
nog voordat de Duitse vereniging tot stand zou komen, werd afgegeven. Kohl stelde zich op
het academische standpunt dat alleen de regering van een verenigd Duitsland zich over
deze kwestie zou kunnen uitspreken. De bondskanselier stond met dit standpunt alleen.
Zelfs Bush steunde hem deze keer niet. Maar het was vooral Frankrijk dat politieke munt uit
deze kwestie probeerde te slaan. Het wierp zich op als hoeder van de Poolse belangen, in
de onuitgesproken hoop het verenigingsproces aldus tenminste te kunnen vertragen. Na
lang aandringen door onder meer Bush en Genscher liet Kohl zich tot een compromis
verleiden. Op 21 juni namen zowel de Bondsdag als de Volkskammer gelijkluidende
resoluties aan waarin ondubbelzinnig stond vermeld dat de Poolse westgrens ook na de
vereniging van de beide Duitslanden onaantastbaar zou zijn.
Een andere kwestie die veel stof deed opwaaien was die van de grondwettelijke basis voor
het verenigingsproces. Het draaide om de vraag op grond van welk artikel uit de West-Duitse
Grundgesetz de vereniging zou plaatsvinden, op grond van artikel 23 of op grond van artikel
146. In het eerste geval zou het voormalige DDR-gebied eenvoudig tot de Bondsrepubliek
toetreden, waardoor alle West-Duitse wetten en internationale verplichtingen automatisch
ook op het voormalige DDR-gebied van toepassing zouden worden. In het tweede geval
zouden zowel de Bondsrepubliek als de DDR ophouden te bestaan en zou een
grondwetgevende vergadering een nieuwe constitutie moeten ontwerpen. Het hoeft geen
betoog dat de eerstgenoemde optie veel sneller tot de eenwording zou leiden dan de
tweede. De Allianz für Deutschland, een verbond tussen de nauw aan Kohl gelieerde OstCDU en twee kleinere partijen, maakte de vereniging van beide Duitslanden op basis van
artikel 23 tot inzet van de verkiezingen voor een nieuwe Volkskammer, op 18 maart. De
Allianz won deze verkiezingen glansrijk, waarna het Kremlin, dat zich tot op dat moment voor
een verenigingsproces op basis van artikel 146 had uitgesproken, tot de conclusie kwam dat
daarvoor onvoldoende draagvlak bestond. De impliciete instemming van de Sovjet-Unie met
de vereniging van de beide Duitslanden op basis van artikel 23 van de Grundgesetz had
indirect ook raakvlakken met de discussie over het NAVO-lidmaatschap van het verenigde
Duitsland. Immers, indien er aan de verhouding van de Bondsrepubliek tot de NAVO niets
werd veranderd zou vereniging op basis van artikel 23 er automatisch toe leiden dat de
rechten en verplichtingen van de Bondsrepubliek ten opzichte van de NAVO, automatisch
4
ook op de nieuw toegetreden Länder van toepassing zouden worden. Vreemd genoeg werd
een dergelijke koppeling in de Sovjet-Unie, noch daarbuiten gelegd.
NAVO-lidmaatschap
Van alle in het kader van het Twee-plus-vier-proces gevoerde discussies hielden het debat
over het NAVO-lidmaatschap, en daaraan gekoppeld de besprekingen over de omvang van
het leger van een verenigd Duitsland de gemoederen het meest bezig. Voor Gorbatsjov en
zijn minister van Buitenlandse Zaken, Edoeard Sjevardnadze, lag de kwestie bijzonder
gevoelig. Het Warschaupact desintegreerde in hoog tempo. In maart 1990 waren zowel met
Hongarije als met Tsjecho-Slowakije verdragen gesloten die op termijn voorzagen in een
volledige terugtrekking van alle sovjettroepen uit die landen. Het leed geen twijfel dat Polen
op een vergelijkbare overeenkomst zou aandringen. Als gevolg van de op handen zijnde
terugtrekking van het sovjetleger uit alle omliggende landen dreigden 350.000 in de DDR
gelegerde sovjetmilitairen geïsoleerd te raken. Daar kwam bij dat ze zich in een land
bevonden dat geen prijs stelde op hun aanwezigheid. Zeker na de verkiezingen voor de
Volkskammer die hadden aangetoond dat een meerderheid van de Oost-Duitse bevolking
voor een spoedige aansluiting bij de Bondsrepubliek was, moeten Gorbatsjov en
Sjevardnadze hebben ingezien dat de positie van de Sovjet-Unie in Oost-Duitsland op den
duur onhoudbaar zou zijn. Tegelijkertijd hadden de beide sovjetpolitici alle reden om niet
overhaast aan het onvermijdelijke toe te geven. De aanwezigheid van honderdduizenden
sovjetsoldaten in het oosten van Duitsland kon voorlopig nog worden aangewend om het
Westen te bewegen tot het doen van concessies op economisch en op militair-strategisch
gebied. Wat dat laatste betreft moet bijvoorbeeld worden gedacht aan versterking van de rol
van de CVSE ten koste van de NAVO. Aldus hoopte de Sovjet-Unie een beslissende rol in
Europa te kunnen blijven spelen en de teloorgang van het Warschaupact te kunnen
compenseren. Gorbatsjov en vooral Sjevardnadze pleitten herhaaldelijk voor synchronisatie
van het proces van Duitse eenwording met de ontwikkeling van nieuwe Europese
veiligheidsstructuren. Zij maakten ook duidelijk een neutralisering van het verenigde
Duitsland na te streven wanneer het met die nieuwe veiligheidsstructuren niets zou worden.
Dat een verenigd Duitsland lid zou zijn van de NAVO was in hun ogen evenwel ondenkbaar.
Het was overigens duidelijk dat het verzet van beide mannen tegen het NAVO-lidmaatschap
van een verenigd Duitsland mede werd ingegeven door de politieke realiteiten in de SovjetUnie. Beide mannen zagen zich geconfronteerd met een goed georganiseerde oppositie
binnen de CPSU. Daarnaast hadden zij rekening te houden met een bevolking die jarenlang
ingepeperd had gekregen dat van de NAVO en van Duitsland weinig goeds te verwachten
viel. Een al te vlotte instemming van Gorbatsjov en Sjevardnadze met het NAVOlidmaatschap van een verenigd Duitsland zou in de Sovjet-Unie breed worden uitgelegd als
zwakte en tot gevaarlijke politieke implicaties kunnen leiden.
Zowel de Amerikanen als de West-Duitsers begrepen dat ze Gorbatsjov en Sjevardnadze de
argumenten moesten verschaffen op basis waarvan ze toegevendheid inzake het
verenigingsproces en het Duitse NAVO-lidmaatschap zouden kunnen uitleggen als een
overwinning en niet als een nederlaag. Om die reden maakte Hans-Dietrich Genscher op 31
januari 1990 tijdens een toespraak voor de Evangelische Academie in Tutzing duidelijk dat
op het grondgebied van de toen nog bestaande DDR na de eenwording geen aan de NAVO
gelieerde troepen zouden mogen worden gestationeerd. Daarnaast pleitte de West-Duitse
minister van Buitenlandse Zaken herhaaldelijk voor het voeren van besprekingen over de
vorming van een nieuw systeem van collectieve veiligheid. Dat systeem zou zowel de NAVO
als het Warschaupact uiteindelijk overbodig moeten maken. Kohl was woedend over de
uitlatingen van Genscher. Het was duidelijk dat de Sovjets alles in het werk stelden om de
discussie over de eenwording te synchroniseren met de discussie over de vorming van een
nieuwe veiligheidsstructuur. Als ze daarin hun zin kregen zouden ze mogelijkheden te over
krijgen om het verenigingsproces eindeloos te vertragen. En Genscher toonde zich bereid ze
inderdaad hun zin te geven. Bovendien wilde Kohl graag voorkomen dat bij de Amerikanen
5
de indruk zou ontstaan dat de Bondsrepubliek de NAVO wilde opofferen om de Sovjet-Unie
tevreden te stellen. De bondskanselier dwong zijn minister van Buitenlandse Zaken op 2 april
in het gareel door hem mede te laten bevestigen dat een verenigd Duitsland lid zou zijn van
de NAVO.
Overigens toonde Kohl zich op andere terreinen wél bereid om aan de Sovjets tegemoet te
komen. Zo overhandigde hij op 23 april een voorstel voor een breed verdrag over
economische en politieke samenwerking tussen een verenigd Duitsland en de Sovjet-Unie
aan sovjetambassadeur Kvizinski. De bondskanselier was geneigd te denken dat het verzet
van de Sovjet-Unie tegen de eenwording en alles wat daarmee samenhing vooral met
behulp van financiële prikkels kon worden gebroken. Om die reden maakte hij in mei de weg
vrij voor de verstrekking van een krediet ter hoogte van vijf miljard DM aan de Sovjet-Unie.
Daarnaast drong hij er voor iedereen zichtbaar bij andere westerse staten op aan om de
sovjeteconomie eveneens met kredieten of met gunstige handelsovereenkomsten te
steunen. De sovjetregering moest begrijpen dat de hulp van Bonn onmisbaar was als het
erom ging westerse kredieten en goederen los te peuteren.
Het Negen-punten-programma
Net als de Duitsers waren ook de Amerikanen ervan doordrongen dat het politieke overleven
van Gorbatsjov en Sjevardnadze van levensbelang was voor het eenwordingsproces en voor
het ontspanningsproces in het algemeen. Maar meer dan de Duitsers waren de Amerikanen
ervoor beducht dat de sovjetleider en zijn minister van Buitenlandse Zaken hun precaire
positie zouden uitbuiten om het Westen telkens opnieuw tot omvangrijke concessies te
bewegen. Daarom stelde Bush zich aanvankelijk uiterst terughoudend op toen Kohl er eind
mei bij hem op aan drong om aan de Sovjet-Unie de status van meest begeerde
handelspartner toe te kennen. Ook wilde Bush, in tegenstelling tot Kohl, geen omvangrijke
kredieten aan de Sovjet-Unie ter beschikking stellen. Toch waren het vooral de Amerikanen
die met de presentatie van het zogenaamde Negen-punten-programma beweging brachten
in de afwijzende houding van de Sovjet-Unie ten aanzien van het NAVO-lidmaatschap. Het
programma, dat op 18 mei onder de aandacht van de sovjetregering werd gebracht, bood
uitzicht op verdere reductie van het aantal conventionele strijdkrachten en raketten voor de
korte afstand. Daarnaast bevatte het de belofte dat een verenigd Duitsland geen ABCwapens zou bezitten en dat voor een nader te bepalen periode geen NAVO-strijdkrachten in
het oosten van Duitsland zouden worden gelegerd. Ook bood het document uitzicht op een
aanpassing van de geldende NAVO-doctrines aan de huidige, minder gespannen situatie in
Europa. Dat het de Amerikanen ernst was met het Negen-punten-programma bleek op 5 juli
in Londen. Op die datum namen de NAVO-landen onder Amerikaanse druk een resolutie
aan die voorzag in omvangrijke wapenreducties, in versterking van de CVSE en in een
beperking van de omstandigheden waaronder kernwapens zouden worden ingezet. De
verklaring moest het einde markeren van een tijdperk waarin de landen van de NAVO en die
van het Warschaupact tegenstanders waren geweest.
Het Negen-punten-programma miste zijn uitwerking op de sovjetleider niet. Op 3 juni gaf
Gorbatsjov, die op dat moment een bezoek bracht aan de Verenigde Staten, tot verbazing
van zijn gastheer en tot verbijstering van zijn eigen entourage, toe dat ieder land, dus ook
Duitsland, het recht had om zelf te beslissen van welk bondgenootschap het lid wilde zijn.
Geconfronteerd met de steeds verdergaande desintegratie van het Warschaupact en de
bijna voltooide economische en monetaire overname van de DDR door de Bondsrepubliek
had de sovjetleider eieren voor zijn geld gekozen. Hij besefte dat hij nu nog concessies kon
binnenhalen in ruil voor zijn instemming met het NAVO-lidmaatschap van een verenigd
Duitsland. Als hij nog veel langer zou wachten zou hij zichzelf isoleren zonder dat hij de door
Bonn en Washington gewenste ontwikkeling zou kunnen tegenhouden. Aanvankelijk moest
Gorbatsjov nog rekening houden met de invloed van de conservatieve oppositie in eigen
land en was hij niet in de gelegenheid om zijn principiële instemming met het NAVO-
6
lidmaatschap van een verenigd Duitsland te formaliseren. Dat veranderde op 10 juli. Op die
datum herkozen de deelnemers aan het achtentwintigste congres van de CPSU hem in grote
meerderheid als secretaris-generaal. Deze overtuigende zege op de conservatieven maakte
de weg vrij voor een uitnodiging aan Kohl voor een bezoek aan de Sovjet-Unie. Tijdens dit
bezoek moesten de laatste grote obstakels voor de vereniging van de beide Duitslanden uit
de weg worden geruimd. Van 14 tot 16 juli verbleven Kohl en Genscher in Moskou en in
Archys (Kaukasus). Een volledige doorbraak werd bereikt. Gorbatsjov stemde ermee in dat
het verenigde Duitsland lid zou zijn van de NAVO. Gedurende een overgangsperiode van
drie à vier jaar zouden sovjettroepen evenwel in het oosten van Duitsland gelegerd blijven.
Intussen zouden daar geen aan de NAVO gelieerde troepen worden gestationeerd. De
Bundeswehr van het verenigde Duitsland zou niet meer dan 370.000 manschappen tellen,
hetgeen neerkwam op een halvering van de gecombineerde sterkte van de West-Duitse
Bundeswehr en de Nationale Volksarmee.
Tot aan het daadwerkelijke moment van de vereniging van de beide Duitslanden, op 3
oktober 1990, volgden nog moeizame onderhandelingen over de voorwaarden voor de
terugtrekking van het sovjetleger uit Oost-Duitsland. Gorbatsjov wist Kohl nog te bewegen tot
een gift van twaalf miljard DM en een renteloze lening van drie miljard DM als
tegemoetkoming in de kosten die samenhingen met de verlengde stationering en met de
uiteindelijke terugtrekking van het sovjetleger uit Duitsland. De Duitse eenwording en het
recht van het verenigde Duitsland om zelf te bepalen van welk bondgenootschap het lid zou
zijn, werden na Moskou en Archys evenwel niet meer ter discussie gesteld. De sovjetleider
had bewezen dat het hem ernst was geweest toen hij duidelijk maakte dat hij geen militair
geweld zou gebruiken om de communistische regimes in Oost-Europa overeind te houden.
Dr. R. Veltmeijer is Ruslandkundige, gespecialiseerd in Russische en Duitse geschiedenis. Dit
artikel is gebaseerd op zijn meest recente boek Het wonder van de Duitse eenwording
(Duitsland Instituut Amsterdam, 2000). Het eerste exemplaar van dit boek werd op 3 oktober
2000 gepresenteerd tijdens een bijeenkomst georganiseerd door het Duitsland Instituut
Amsterdam en de Atlantische Commissie.
7
Download