Hematologie 2016 College #1 Introductie in stamcellen Dinsdag 12-04-2016 Embryonale stamcel (ESC) De embryonale stamcel is waar het allemaal begint. Je vindt ze in de blastocyst van het embryo. De twee eigenschapen van ECs zijn: 1. Self-renewal – De mogelijkheid om ongelimiteerd te blijven repliceren. 2. Pluripotent – Deze cellen kunnen nog alle celtypes vormen die je kunt vinden in het volwassen lichaam. Asymmetrie De stamcel deelt altijd asymmetrisch waarbij één cel een exacte kopie is van het origineel (Self-Renewal) en de ander heel veel gaat delen en differentiëren tot nieuwe celtypes. Hoe de asymmetrie tot stand komt in de delen is nog niet duidelijk. Wel is inmiddels bekend dat de lang gedachte immortal strand hypothesis niet op gaat. Deze hypothese ging er vanuit dat de kopie van de stamcel altijd de originele DNA strands behield, waardoor er minder kans was op mutaties. Dit laat echter ook geen ruimte open voor evolutie. Voor nu lijkt het random te zijn of het nieuwe of oude DNA van een chromosoom in de nieuwe stamcel terecht komt. Er kunnen intrinsieke en extrinsieke factoren zijn die ook een rol spelen. De embryonale stamcel komt alleen voor in het embryo en vormt adulte stamcellen (ASC). Hiermee verandert de stamcel van pluripotent multipotent. De cel kan niet meer alle celtypes vormen, alleen binnen een bepaald type. Er zijn heel veel verschillende ASCs. Een paar voorbeelden zijn: Hepatic stem cell Pancreatic stem cell Neural stem cell En de hematopoietische stamcel (HSC) waar het hier voornamelijk over zal gaan. Het is de voorloper van al onze bloedcellen. Kweken van stamcellen Het kweken van stamcellen is interessant voor onderzoek en therapeutische mogelijkheden. Het is moeilij kom ASCs te kweken, maar ESCs kunnen we tegenwoordig wel kweken met verschillende methoden. 1. Uit de blastocyst halen. Wanneer de embryo zich ontwikkeld komt er het stadium van de blastocyst. Er zijn dan tussen de 64100 cellen en er is een inner cell mass gevormd. Embryonale stamcellen bevinden zich hier en kunnen in dit stadium uit het embryo geïsoleerd worden. Nadelen zijn de ethische bezwaren. Ook is het niet patiënt specifiek en zal er snel afstoting plaatsvinden. 2. Nucleaire transfer. Somatic Cell Nuclear Transfer (SCNT) is het proces waarbij de nucleus van een somatische cel van de patiënt wordt geïsoleerd en vervolgens wordt ingebracht in een eicel. Vervolgens kunnen de ESCs worden geïsoleerd en deze zijn wél patiënt specifiek. 3. induced Pluripotent Stem Cell iPS is een nieuwe techniek waarbij er 3/4 transcriptie factoren worden toegevoegd aan een gewone somatische cel/ASC en vervolgens gaat de cel ‘terug’ naar het stadium van een pluripotente stamcel, dus hetzelfde level als embryonale stamcellen. Dit biedt veel kansen voor het creëren van nieuwe weefsels, gen therapie maar ook als onderzoeksmiddel voor ziektes en medicijnen. Het probleem is echter dat het terugplaatsen moeilijk gaat. Hematopoietische stamcel Het isoleren van de HSC zelf, in plaats van het creëeren van nieuwe, is ook een goede optie voor onderzoek en therapie. Je vindt deze HSCs op 3 plekken: - Het beenmerg - Gemobiliseerd in het bloed (na toediening van groeifactor, G-CSF) - Navelstreng bloed Omdat het moeilijk is om genoeg cellen te verkrijgen moeten ze na isolaties geamplificeerd worden. Het is echter moeilijk om ze te tellen. Dit kan op twee manieren gedaan worden> In vivo; Je brengt de cellen in in een xenograft muis (zonder immuunsysteem) en laat de cellen ontwikkelen. Vervolgens breng je antilichamen in die de menselijke (stam)cellen kunnen kleuren waardoor je ze kunt onderscheiden van de muizencellen. Nu kun je zien hoeveel cellen er gevormd zijn en daaraan afleiden hoeveel stamcellen er in je mix zitten. In vitro; Je brengt alle cellen in een medium waarin alleen stamcellen kolonies kunnen vormen. Je laat het 5 weken groeien. Vervolgens breng je dit mengsel over in 96-well plates en laat je er berekeningen op los die je vertellen hoeveel stamcellen er dan in je mengsel zitten. Het kweken van de HSC lukt niet goed omdat de natuurlijke omgeving niet goed is na te bootsen. Ontwikkeling van de HSC Niche De HSC is te vinden in het beenmerg. De niche hier is erg belangrijk voor het stimuleren van deling en het sturen van de differentiatie. Er liggen ook ‘supporting cells’ die het delen van de stamcel mogelijk maken. Er zijn ook heel veel receptoren en cytokines die een rol spelen in deze niche. Het is van belang om hier meer over te weten om optimale groeicondities na te kunnen bootsen in vitro. iPS naar HSC Dus de beste mogelijkheid momenteel lijkt het creëren van nieuwe bloedcellen vanuit de iPS. Er zijn drie hoofdmanieren om de stamcel te laten differentiëren tot hematopoietische cellen. 1. Embryoid body (EB) formation Dit is de manier van ‘hanging drops’. Je pipeteert druppels op de deksel van een petrischaaltje en voegt de iPS cellen hier aan toe. Samen met de juiste groeifactoren kunnen de cellen nu groeien in de druppel en differentiëren. 2. Coculture Het uitplaten van ESCs en stromacellen die hematopoietische differentatie stimuleren. 3. Colony formation in medium De cellen toevoegen aan een medium (methylcellulose) met de juiste cytokines en deze laten groeien en later uitplaten. Het creëren van HSCs is dus mogelijk, helaas werken ze in vivo niet. Bij terugplaatsing zijn ze niet functioneel. Dit wordt geprobeerd te stimuleren met bepaalde transcriptie factoren, maar dit is geen natuurlijke situatie en voor therapie doeleinden dus nogsteeds ongeschikt. Embryonale ontwikkeling In de embryonale ontwikkeling begint het voor de HSC allemaal in de aorta. Daarna migreren deze cellen naar de lever. Pas vlak voor de geboorte nestelen ze in het beenmerg waar ze blijven voor de rest van hun leven. Dit process doet denken dat er een soort rijping door verschillende plekken nodig is en dit kunnen factoren zijn die van belang zijn in het kweken van functionele HSCs. Teratoom Een andere manier om functionele HSCs te verkrijgen is via een teratoom – een tumor die bestaat uit verschillende soorten weefsels, omdat deze ontstaan is uit een stamcel. Als je een stamcel op een verkeerde plek inbrengt dan vormt zich daar een tumor. De stamcel vormt allerlei weefsels die zich verzamelen in zo’n tumor, van epitheel tot tand. Als je uit al deze type weefsels de HSCs isoleert en opnieuw inbrengt dan zijn deze HSCs wél functioneel. Dit is echter niet een geschikte manier om in mensen toe tepassen. Epigenetica Iets wat ook van belang is, is de epigenetica. Dit is vooral nog problematisch bij de iPS cellen. Deze worden gecreeërd vanuit type weefsels zoals spier, huid, long weefsel. Vervolgens worden zij terug gevormd naar stamcellen. Toch als je deze cellen beter gaat bekijken hebben zij nog de epigenetische markers van de originele cel waar ze uit ontwikkeld zijn. Er is dus meer dan alleen gentranscriptie aanpassen met transcriptie factoren nodig. De tumor stamcel Leukemie is een kanker waarbij er tekort is aan uitgerijpte functionele bloedcellen. Het idee is dat er in de leukemie situatie ook een hyrarchie heerst, net als in de normale situatie. Met een leukemische (tumor) stamcel die aan self-renewal doet. Deze kan vervolgens snel delende dochtercellen produceren. Het probleem bij leukemie is dat de ziekte vaak terugkeert na enkele jaren, en deze leukemische stamcel is mogelijk de oorzaak. Chemotherapie pakt de sneldelende cellen aan waardoor de tumor verdwijnt. Deze langzaam delende stamcellen worden echter dan vaak niet aangetast en het proces kan zich opnieuw ontwikkelen. Asymmetrie in SC deling Er wordt naar verklaringen gezocht voor de asymmetrische deling van een stamcel en er meerdere mogelijkheden. Het kan mogelijk te maken hebben met het mRNA dat in een cel wordt geproduceerd. Wellicht is een van de twee dochtercellen van een stamcel beter in staat dit mRNA te transleren tot eiwitten. Hierdoor zou de cel geschikter kunnen zijn om te differentiëren en delen. De andere cel blijft dan stamcel. Een andere optie is de niche. De niche van de HSC is in het beenmerg en hier heersen hele andere condities dan op andere plekken. Een belangrijk punt is dat er bijna geen 02 en dus ook weinig ROS is op deze plek. Dit kan de stamcel sterk beïnvloeden en dus ook het delingsproces. Er zijn nog veel meer omgevingsfactoren, zoals transcriptie factoren en cytokines die er worden afgegeven. Ook een goede mogelijkheid is de asymmetrische deling die beïnvloed wat er met de dochtercel gebeurt. Wanneer de cel deelt kan de richting sterk van belang zijn. De drie voorbeelden hieronder geven aan hoe dit kan. Door in verbinding te staan met de niche blijft een cel een stamcel. Als de cel naar de zijkant deelt creërt dit twee stamcellen. Deelt hij recht omhoog blijft een stamcel de andere wordt een dochtercel. Ook bij een schuine deling kunnen er twee dochtercellen ontstaan. Receptoren in de niche kunnen de cel dan zo beïnvloeden dat de centrosomen zich verplaatsen naar een bepaalde plek in de cel. Vanuit de centrosomen worden de chromatiden uitelkaar getrokken en dus wordt de richting van celdeling bepaald. College #2 Hematopoiesis & leukemie ontwikkeling woensdag 13 April. Hematopoiesis – Het vormen van nieuwe bloedcellen in een levend organisme. In een normale toestand wordt er in de mens wel zo’n 1011 nieuwe bloedcellen per dag gevormd. Het begint allemaal bij de hemapoietische stamcel. Deze deelt en vormt een multi-potente voorloper cel (MPP). De MPP is net zo potent als de HSC, maar deze kan niet aan self-renewal doen en leeft dus maar ~2 weken, in tegenstelling tot de HSC. Deze MPP differentieert zich tot twee verschillende cellen; CLP – Comitted Lymphoid Progenitor. Deze zal alle lymphoide cellen vormen CMP – Commited Myeloid Progenitor. Deze vormt alle myeloide cellen. Niche De cellen worden allemaal geproduceerd in het beenmerg, dit is hun niche. In deze niche liggen de niche cellen die communiceren welk type bloedcel op dat moment (extra) moet worden aangemaakt. De regulatie van aanmaak ontwikkeling apoptose moet zeer nauwkeurig gedaan worden, anders kan er leukemie ontstaan. Hematopoiesis We hebben zo’n 20.000 HSCs, toch blijkt het dat er hiervan maar ~1000 HSCs bijdragen aan de hematopoiese. De overige 19.000 doen alleen aan self-renewal. De manier waarop de 1000 HSCs alle nieuwe cellen is nog niet bekend. Er zijn verschillende opties mogelijk. a. De HSCs maken omstebeurt een lading aan nieuwe cellen aan b. De HSCs maken tegelijkertijd een stabiele lading aan cellen aan. c. Er zijn pieken in bepaalde HSCs die dan meer cellen gaan produceren en deze pieken volgen elkaar op. d. Het is totaal random wanneer welke HSC nieuwe cellen aanmaakt. Differentiatie Het proces van differentiatie hangt af van verschillende factoren. Er zijn stofjes die het proces beïnvloeden en welke cellen er ontstaan hangt dan af van de levels van deze stoffen. Het is een random proces dus, waarbij een hoeveelheid stof bepaalt wat voor cel er wordt gemaakt. Toch is er controle want de omgeving wordt gestimuleerd door bepaalde factoren en reageert daar op met cytokines die nodig zijn voor de juiste differentiatie. Leukemie Als het mis gaat met de regulatie kan er leukemie ontstaan. Dit wordt in verschillende groepen ingedeeld. Leukemie kan Acuut of Chronisch zijn. Daarnaast maken we onderscheid tussen lymphoide en myeloide leukemie. Zo krijg je bijvoorbeeld; Acute lymphoide leukemie (ALL) of Chronische myeloide leukemie (CML). Een of meerdere bloedcel types worden in het geval van leukemie niet meer (correct) geproduceerd. Je hebt dan een ophoping van infunctionele cellen en tekort aan functionele cellen. Leukemische stamcel Er wordt gedacht dat er in de situatie van leukemie net zo’n hyrarchie heerst als in de functionele hematopoiesis. Er is dus wellicht een leukemische stamcel die aan self-renewal doet en oneindig kan delen. Deze produceert dan een voorloper cel die leukemische blasten produceert. Leukemie is een ziekte die vaak terugkeert en dit kan verklaard worden met de stamcel. Chemotherapie pakt namelijk alleen sneldelende cellen aan, en deze leukemische stamcel kan de therapie dus overleven. Na enkele jaren kan deze dan weer nieuwe kankercellen produceren. Er zijn verschillen en overeenkomsten tussen de HSC en LSC. Zo ondergaan beide self-renewal en delen ze niet vaak/langzaam, het verschil zit hem waarschijnlijk in de regulatie van het proces. De LSC is ongevoelig voor chemotherapie en dit is mogelijk door verhoogde MDR expressie. Daarnaast zijn er verschillende markers die alleen op de LSC tot expressie komen of juist op beide. Uiteindelijk komt het er op neer dat het proces van differentiatie anders loopt in de LSC dan in de HSC. Mutaties Er wordt gedacht dat de ontwikkeling van leukemie ontstaat door ‘multiple hits’. Dus er is een opstapeling van mutaties nodig om tot leukemie te komen. Deze mutaties moeten belangrijke eigenschappen van de cel veranderen, namelijk de self-renewal, overleving en proliferatie van de gewone cel moeten veranderd worden. Er wordt onderscheid gemaakt in twee soorten mutaties: Driver mutations – Mutaties die (samen) de ziekte werkelijk veroorzaken door dingen in een cel te veranderen die bijdragen aan het ziekteproces. Passenger mutations – Mutaties die optreden, maar de ziekte en het ziekteproces verder niet beïnvloeden. Er is meer bekend over mutaties die veel voorkomen, maar er moet wel geconcludeerd worden dat dit ook driver mutations zijn. Veel voorkomend in AML zijn mutaties in FLT2, NPM1 of DNMT3A. Als een mutatie in een bepaald gen werkelijk een driver mutatie is dan zijn er nog twee opties. Een Required mutation – Een mutatie die bijdraagt aan het ontstaan van leukemie. Het kan ook een Sufficient mutation – Deze mutatie is op zichzelf voldoende om de ziekte (leukemie) te veroorzaken. Onderzoeks modellen Een belangrijk deel van nieuwe kennis verkrijgen over iets, is het kiezen van de jusite modellen. Iets wat in leukemie veel gedaan wordt is in vitro assays. Het uitplaten van cellen uit een monster op stromale cellen van het beenmerg. Tussen deze cellen kunnen leukemische stamcellen en gewone stamcellen zitten die hier kunnen groeien. Je laat dit zo’n 5-7 weken staan en vervolgens kun je kijken naar wat is gegroeid. Met een microscoop kun je type cellen van elkaar onderscheiden. Ook in vivo kunnen er onderzoeken gedaan worden in muis of mens. Je kunt ook menselijk materiaal transplanteren in een muis (xenograft) zonder immuunsysteem. Het is altijd belangrijk dat je goed kijk naar wat voor controels je kiest. Een belangrijk onderzoeks model is het vormen van knock-out of knock-in modellen. Hierbij kun je dus een gen uitzetten, of juist extra toevoegen, om vervolgens de effecten te bekijken. Een nieuwe en veelbelovende manier om dit te doen is CRISP/Cas9. Dit is een methode waarbij er in het DNA wordt geknipt in jouw gewenste gen. Er onstaat een dubbelstrands breuk en deze moet opgelost worden. Bij het repareren kan er een mutatie ontstaan en dit leidt vaak tot een vervroegd stopcodon in het eiwit waardoor het gen niet meer functioneel is. Er kan zelfs een extra stuk DNA aan toegevoegd worden die werkt als template voor homologe recombinatie en op deze manier kan er met CRISP/Cas9 iets worden ingebouwd. Een andere methode is RNAi – RNA interference. Hierbij produceer je kleine stukjes RNA, siRNA die complementair zijn aan jouw gewenste mRNA. Het zorgt voor blokkering van translatie van mRNA eiwit. Hiermee creeër je niet een knock-out maar een knock-down muis met verminderde expressie van jouw gen van interesse. PU.1 PU.1 is een gen wat van belang is voor de differentatie van de bloedcellen. Voornamelijk voor het produceren van B-cellen en macrofagen. Onderzoek hier naar met: YFP – Yellow Fluorescent Protein. Dit werd achter het PU.1 gen geplakt en al het geproduceerde PU.1 kleurde daarom geel. Je kan dan bekijken waar in de cel PU.1. tot expressie komt. Knock-Out produceren. Een muis is echter niet levensvatbaar als PU.1 vanaf het begin wordt uitgeknockt. Daarom kun je gebruik maken van LoxP en Cre. LoxP sites zitten om je gen van interesse heen en recombinase Cre knipt precies op deze sites, zodat je gen in het midden er uitgehaald wordt. Je kan deze twee dingen zelfs combineren waardoor je kan volgen wat er waar in de cel gebeurt wanner er wel en niet wordt uitgeknocked. Hieruit bleek dat totale deletie van PU.1 niet to leukemie leidt, maar gedeeltelijke knock-down van het gen wél AML veroorzaakt. Het komt er op neer dat er een goede balans moet zijn tussen alle TFs die diffferentiatie beïnvloeden, omdat er anders leukemie kan ontstaan. We have discussed: Concepts HSCs vs. LSCs Self-renewal vs. differentiation Clonal hematopoiesis and aging Models to use in studying hematopiesis in vitro vs. in vivo assays human vs. mouse Required vs. sufficient Molecular techniques Overexpression vs. knockout vs. knockdown Constitutive vs. inducible systems Highlighted research examples College #3 Chronische myeloïde leukemie Donderdag 14 April Er zijn twee hoofdtypes leukemie die we onderscheiden, met elk daarin hun eigen subtypes. 1. Acute leukemie o Acute myeloïde leukemie (AML) o Acute lymfatische leukemie (ALL) 2. Chrnoische leukemie o Chronische lymfatische leukemie (CLL) o Chronische myeloïde leukemie (CML) o Hairy cel leukemie (HCL) o Lymfatische/myeloïde/monocytaire leukemieën (zeldzaam) Het verschil hierin is dat bij acute leukemie er onrijpe cellen zijn en deze zijn dus niet functioneel. Bij chronische leukemie is er een te veel aan cellen, maar deze cellen kunnen nog best functioneel zijn. In beide gevallen is de normale ontwikkeling van bloedcellen verstoort. Chronische leukemie In chronische leukemie is er sprake van extreme deling van de voorloper bloedcellen. Deze cellen kunnen nog wel differentiëren en uitrijpeen, maar door de hoeveelheid is er een vergroot aantal witte bloedcellen. Dit kan als gevolg hebben; Leukocytose Hypercellulair beenmerg Vergrote milt Symptomen De symptomen van CML betreffen: Vermoeidheid door de te weinig goed functionerende rode bloedcellen. Ook gaat er heel veel energie naar de aanmaak van al die extra cellen. Buikpijn door de sterk vergrote milt. Ook leidt dit tot druk tegen de lever druk tegen de maag minder eetlust afvallen. Bloedingsneiging Stroperigbloed, wat leid tot bloedpropjes. Ziektebeeld Het is een ziekte die veel voorkomt op middelbare leeftijd. Er is (vaak) sprake van veel te veel witte bloedcellen in het bloed. Ook kunnen voorloper cellen ineens in het bloed voorkomen, waar ze niet horen. Het verloop van de ziekte is als volgt. Chronische Fase In deze fase is er een teveel aan uitgerijpte (witte) bloedcellen. Geacceleerde fase Vervolgens kan er veel meer gedeeld worden in het beenmerg. Er is een opstapeling aan fouten. Blastencrisis Door deze fouten ontstaan er blasten (niet functionele cellen) ipv De rijpe cellen. Dit is de blastencrisis. 2e Chronische fase Blasten crisis Dood Oorzaak Een translocatie tussen chromosoom 9 en chromosoom 22 t(9;22) is een zeer karakteristieke cytogenetische afwijking in CML. Er is dan een verkleind chromosoom 22, ook wel bekend als het philadelphia chromosoom. En het BCR-ABL gen wordt hier gevormd. Daardoor ontstaat er een fusie eiwit met tyrosine kinase activiteit. Dit verandert de functie in de stamcel en leidt tot de ontwikkeling van CML. Therapie Het doel van behandeling van CML is het behandelen van de symptomen, het uitroeien van CML cellen bij de bron. Hiermee wil je natuurlijk de patiënt genezen. Je test de hematologische respons – na behandeling alle bloedwaardes weer normaal. Fusie eiwit Het fusie eiwit zorgt dus voor verhoogde tyrosine-kinase activiteit. Normaal zijn er signaal moleculen die binden aan de tyrosine kinase receptoren. Vervolgens kunnen de interne tyrosine domeinen gefosforyleerd raken Dit geeft het signaal door en eiwitten worden geactiveerd De cel reageert en er worden meer rode- of juist witte bloedcellen geproduceerd. In CML is er sprake van verhoogde witte bloedcel levels en een nieuwe therapie zou wellicht geschikt zijn als deze hier kan ingrijpen, op receptor niveau. Dat kan met Imatinib. Dit is een blokker die gaat zitten op de ATP bindingsite. Hierdoor is er geen fosforylatie mogelijk en wordt het proces dus afgeremd. Om te kijken of imatinib werkt in CML patiënten moet er onderzoek gedaan worden in veel stappen. 1. In vitro Imatinib kan getest worden op cellijnen. Hieruit blijkt dat toediening van Imatinib celdeling remt in cellijnen die positief zijn voor Bcr-Abl. Het werkt niet in de Bcr-Abl negatieve cellen, maar dat is ook niet wat wordt verwacht. 2. In vivo Het zou getest moeten worden op dieren eerst. Helaas is dit (nog) niet mogelijk want er is geen geschikt profdiermodel. 3. Patiënten Dan moet er getest worden op patiënten en dat gaat in 3 fases. Fase I: Patiënten in hun eindfase met CML Fase II: Het moet dan blijken dat het effect heeft op de ziekte en ook niet toxisch is voor de patiënt. Fase III: De patiënten worden ingedeeld in twee groepen en de best mogelijke behandeling op dit moment vergeleken met de nieuwe therapie met imatinib. Er wordt dan onder andere gekeken naar de cytogenetische respons – De chromosomenkaart moet normaal zijn. Hier uit bleek dat imatinib een geschikt medicijn met weinig toxiciteit en betere resultaten dan met de oude goldenstandard IFN-alfa. Sinds de bekendmaking van imatinib is er een sterke afname in stamcel transplantaties. De eerste presentatie was in 1999. Sindsdien zijn er nogsteeds ontwikkelingen geweest. Zo zijn er opvolgers, worden patiënten goed in de gaten te houden om te kijken naar resistentie. Het gaat beter, maar kan altijd nóg beter. College #4 Prognotische subgroepen binnen de ALL Donderdag 14 april ALL is het falen van het beenmerg. Het komt voornamelijk bij kinderen voor tussen 0-14. Toch komt het ook in volwassen wel voor. De oorzaak is nog onbekend. Het kan de oorsprong hebben in Bcellen (25%) of in de T-cellen (75%). T-ALL T-ALL is een type met slechte prognose. Binnen dit type zijn er twee moleculaire subtypen: - Type A: In dit type wordt de T-cel differentiatie geblokkeerd. Dit kan bereikt worden door activatie van proto-oncogenen of een deletie van gene suppressors. - Type B: In dit type is er sprake van een gain-of-function door mutaties in signaling pathways. Hierdoor is de cel in staat tot self-renewal. Type A Er zijn verschillende oncogenen die geactiveerd kunnen worden. Dit kan ontdekt worden door naar genexpressie niveaus van een patiënt te kijken. Afhankelijk van het oncogen verschilt de overlevingskans. Er zitten verschillen tussen volwassene en kind. Mutaties die vaak zijn opgetreden in deze variant zijn in de volgende genen: HOX11 MLL LYL1 TAL1 Type B Er zijn 4 genen die vaak gemuteerd zijn in dit type T-ALL: NOTCH1 (activerend) FBXW7 (deletie) RAS (activatie) PTEN (deletie) 60% van de gevallen gaat het om een activerende mutatie in het NOTCH1 gen. Dit gen is belangrijk bij differentiatie. Het is een receptor met een extra- en intracellulair domein. Notch ligand bindt extracellulair Transmembrane Notch1 wordt gecleaved intracellulaire gedeelte werkt als Transcriptie Factor. Bij mutatie is het mogelijk voor Notch1 om geactiveerd te raken zonder dat zijn Notch ligand activeert. Hierdoor is er dus ongeremde activiteit. Een deletie/mutatie in het FBXW7 gen heeft te maken met deze zelfde pathway. FBxW7 gaat de interactie aan met het PEST domein van NOTCH1. Door dit PEST domein te fosforyleren wordt het intracellulaire domein van NOTCH1 gelabeld voor ubiquinatie. FBXW7 Fosforylatie PEST domein intracellulair NOTCH1 Ubiqinatie van Intracellulair NOTCH1. Bij deletie/mutatie van FBXW7 is deze niet meer in staat te fosforyleren. Hierdoor blijft het intracellulair NOTCH1 domein (langer) actief en is er dus sprake van te veel activatie. Patiënten die een van deze mutaties hebben reageren wel beter op de huidige therapie en hebben daarom een betere overlevingskans. Toch is het recidief – De ziekte keert terug in 33% van de gevallen. Een mutatie in een van de andere twee genen, RAS en PTEN staat echter voor een slechtere overlevingskans. Elke mutatie heeft zijn eigen type behandeling: Notch1 G-secretase remmers FBXW7 Proteasome remmers (btrz?) RAS Ras/Raf/MEK/ERK remmers PTEN PI3K/PTEN/Akt/mTOR remmers ETP De T-cel ontstaat in het beenmerg, maar voor uitrijping verhuist deze naar de thymus. Dit is een Earlly T-cell precursor (ETP). Deze kan vervolgens in de thymus uitrijpen tot ene normale gedifferentieerde T-cel. Als er in deze pathway iets mis gaat, kan er een ophoping ontstaan van ETPs. Het bijzondere aan deze lymfocyt ETP, is dat hij (soms) ook myeloide markers bevat! In de ETP is de JAK-STAT pathway van belang voor goede ontwikkeling. In ALL kan het voorkomen dat hier mutaties zijn opgetreden, waardoor deze pathway actief blijft. Een therapie is dus JAK-STAT remmers als extra behandeling. B-ALL B-ALL Er zijn verschillende genetische groepen van B-ALL afhankelijk van wat voor genetische problemen er optreden. Hypodiploid ALL – Dit is ALL die ontstaat omdat er een tekort aan chromosomen is. Er zijn dus <46 chromosomen in de cellen aanwezig. Een bekende mutatie is fusie van chromsoom 9 en 22, het philadelphia chromosoom. Dit veroorzaakt het Bcr-abl1 fusie eiwit. Behandelingen Nieuwe behandelingen voor deze ziektes wordt naar gezocht. Vaak gaat het om remmers van de betrokken pathways die zijn overgestimuleerd. Een nieuwe kant is therapie met antistoffen. Dit kan met; - Monospecifieke antistoffen - Bispecifieke antistoffen - C.A.R. Monospecifiek Het gaat dan om antistoffen die op bepaalde biomarkers kunnen aangrijpen. Als deze monospecifiek zijn grijpen ze op één type biomarker aan. Bispecifiek De bispecifieke antistoffen hebben variabele regio’s waardoor ze op twee biomarkers kunnen aangrijpen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld op B-cellen én T-cellen aangrijpen. Dit gaat via de T-cel. Dus de T-cel wordt geactiveerd door het antilichaam en die kan dan vervolgens de B-cellen aanvallen die hetzelfde antilichaam hebben gebonden. C.A.R. Chimeric Antigen Receptor (CAR). Dit is een vage method waarbij je T-cellen neemt en met een virus zo aanpast dat hij B-cel receptoren tot expressive kan brengen. Het idee is dan dat deze T-cellen de (zieke) B-cellen kan aanvallen. College #5 B-cell lymphomas vrijdag 15 april. Immuunsysteem Het immuunsysteem is opgedeeld in twee delen: - Aangeboren Dit deel bestaat uit neutrofielen + Fagocyten + complementen + NK cellen + de epitheel cellen als barrière. - Adaptief Dit bestaat uit de B en T lymfocyten. Waarin B-cellen: antistoffen maken tegen een infectie. T-cellen: Direct (geïnfecteerde) cellen doden. Lymfatisch systeem In het immuunsysteem speelt het lymfatische systeem een belangrijke rol voor transport. Het vervuld eigenlijk 3 belangrijke rollen in het lichaam. 1. Terugvoeren van overtollige eiwitten en vloeistoffen 2. Heeft een rol in absorptie en transport van vetten. 3. Speelt een rol in het immuunsysteem. Deze laatste rol wordt vervuld omdat door de lymfeklieren. Er is circulatie van immuuncellen door het systeem en het verwijderen van bacteriën. Ontwikkeling T-cel: De T-cell gaat vanuit het beenmerg naar de thymus (homing) Affiniteits selectie circulatie door het bloed als naieve T-cel Tegenkomen van pathogeen Klier Effector T-cel B-cel: Vanuit beenmerg naar het bloed klieren, hier bacteriën tegen komen ontwikkelen tot plasma Bcel door de migratie door mantelzones in de klier plasma Bcel. Hodgekins Dit is een variant van leukemie die de B- & T-lymfocyten betreft. B-cel lymfomen De B-cel is vatbaar voor maligniteiten vanwege zijn normale functioneren; het produceren van immuunglobulines. Als een B-cel wordt geactiveerd dan moet er een bepaald type immuunglobuline gemaakt worden en hiervoor moet de B-cel class-switch ondergaan. De B-cel produceert een algemeen immuunglobuline, IgM. Door activatie van de B-cel receptor wordt er gekozen om een ander soort te produceren. Hiervoor wordt er in het chromosoom geknipt. Dan worden bepaalde stukken random aan elkaar geplakt. Hierdoor kunnen heel veel verschillende specifieke immuunglobulines geproduceerd worden. Knipwerk gebeurt met behulp van RAG/AID. Dit kan echter fout gaan en dan kunnen er mutaties ontstaan op het chromosoom 14. Afhankelijk van in welke fase het misgaat onderscheiden we verschillende type B-cel lymfomen. - Mantle Cell Lymphoma Wanneer de B-cel in de mantelzone is - Marginal Zone lymphoma Wanneer de B-cel in de marginale zone is - Burkit lymphoma (en anderen) Wanneer de B-cel in Germinal Center is. Lymfomen is maar 10% T-cel en de overige 90% is B-cel oorsprong. In de laatste categorie onderscheiden we twee belangrijke types: - Hodgekin lymfoom - Non-Hodgkin’s lymfoom Diagnose Diagnose stellen gaat met behulp van een PET-CT scan. Hierop kan gekeken worden naar de suikeropname in het lichaam van een patiënt. Kankercellen hebben veel energie nodig en gebruiken daarvoor heel veel suiker, dus zo kun je de kankercellen visualiseren. Je vervolgens met een patiënt aan staging. Het bepalen van de risico’s en de beste behandeling aan de hand van; type kanker, waar het zich bevind, patiënt etc. Hodgkin lymfoom Het is de gunstigste kanker om te hebben. Het aantal tumorcellen bedraagt maar 1% van het totaal. Het komt veel voor bij jong volwassenen of hele oude mensen (70+). Er is wel een erfelijkheidsfactor, als familieleden het hebben dan heb je wel 1000x meer kans om het te krijgen. Dit heeft te maken met HLA genen. EBV Het EBV virus kan een veroorzaker zijn van hodgkin lymfoom. Door de virusinfectie raakt de B-cel beschadigd. De B-cel wil zich normaal gaan delen en is hier ook helemaal klaar voor. Echter in de laatste fase, het afsnoeren, gaat er iets mis. Dit lukt niet en hierdoor krijg je eigenlijk twee cellen in een grote cel. Deze cel brengt het PD1 ligand verhoogd tot expressie en beïnvloed hiermee zijn microomgeving. Symptomen De symptomen van de ziekte kunnen opgezwollen lymfeknopen zijn. Ook B-symptomen en jeuk komen voor. Het kan geconstateerd worden (opzettelijk of toevallig) met een foto van de borstkas, of weer met de scan om te kijken naar suikeropname. Op de foto zou je vergrote hartklieren, net zo als alle klieren in het lichaam. Stadia Er zijn verschillende stadia van de ziekte. Van alleen klieren in boven het diafragma (Stadia I&II). Tot ook onder het diafragma en grote infiltraties van lever/bot (Stadia III&IV). De prognoses zijn redelijk goed, maar in stadium III of IV is er sprake van meer kans op terugkeer van de ziekte. Het grootste probleem is de 5-10% die niet reageren op de chemo. Van invloed op de prognose zijn bijvoorbeeld het stadium en de leeftijd van de patiënt. Behandeling De behandeling van de ziekte hangt ook af van het stadium. Stadium I&II; wordt behandeld met 3-4 ABVD kuren. Dit is een combinatie van verschillende chemotypes. Dit wordt gegeven samen met bestraling. Het doel van de ABVD kuur is het beschadigen van het DNA van de kankercellen, dit met behulp van de 4 stoffen in de ABVD kuur. Dit gaat natuurlijk niet zonder bijwerkingen. Door het doden van witte bloedcellen gaat je afweer erg achteruit. Ook heeft een van de stoffen, Adriamycine, een hoge affiniteit voor de hartspier en daardoor kunnen er op de lange termijn hartproblemen ontstaan. Stadium III&IV; wordt behandeld met BEACOPP en meer rondes van ABVD. Dit eerste is een mengsel van nog meer stoffen. Dit werk sterker dus dat is gunstig in deze late stadia, echter de BEACOPP maakt ook nog veel meer schade. Veel sterfgevallen zijn dan ook de oorzaak van de toxiciteit meer dan de kanker. Nieuwe strategie Het zou dus beter zijn om minder schade aan de patiënt toe te dienen, maar uit onderzoek is gebleven dat zonder ook radiotherapie er te veel terugval is. Er moet gezocht worden naar chemo die minder toxisch is. Een nieuwe methode zou kunnen zijn anti CD30. Dit is een oppervlakte eiwit dat tot expressie komt op geactiveerde B- en T-cellen. Dit kan gebruikt worden om het chemo in de cel te krijgen in plaats van in het lichaam, waar het ook andere cellen schade aandoet. Cytotoxica, brentuximab vedotin (BV), vastmaken aan anti CD30 Dit grijpt aan op het celoppervlak eiwit Het wordt opgenomen door de cel Het complex wordt gelyseerd, hierbij komt de toxine vrij in de cel cel gaat dood. Het nadeel is dat de cel na dood ook wordt afgebroken en dus de toxische stof alsnog wel in het lichaam terecht komt. Een andere strategie is het activeren van het immuunsysteem, zodat het de tumorcellen gaan aanvallen. Dit kan met behulp van anti PD-1. Dit zorgt er namelijk voor de dat T-cell de tumorcellen niet kunnen stimuleren, en omdat ze hem niet goed herkennen gaan ze cytokines uitscheiden om de cel te doden. Non-Hodgkin lymfoom BCL – B-Cel Lymfoom Oude mensen ziekte. Het kan een zeer maligne variant zijn, of een aanmodderende variant. Er zijn heel veel verschillende varianten, afhankelijk van waar het zich opdoet. Een hele agressieve versie is de DLBCL. De symptomen verschillen dus ook heel erg afhankelijk van het type. Diagnose Diagnose kan met behulp van Immuunhistochemie. Er wordt dan aangekleurd met behulp van de CD20 marker. Het kan ook door te kijken naar de chromosomen met FISH. Je kunt verschillende immuungelablede probes laten aangrijpen op stukken van het chromsoom. Je kunt nu kijken of er een translocatie of fusie heeft plaatsgevonden in de cellen. Er zijn heel veel verschillende soorten mutaties die de oorzaak kunnen zijn. Mutaties Het is van belang op welke belangrijke pathways de mutaties invloed hebben. Zo kun je naar een therapei zoeken. Heel veel verlopen via NF-kB. Deze transcriptiefactor kan invloed hebben op de genexpressie. Dit kun je beoordelen door te kijken naar genexpressie profielen. Medicatie moet op veel verschillende manieren het DNA beschadigen. College #6 Maligniteiten van het myeloïde systeem. Bloed In het bloed onderscheiden we de: - Leukocyten Witte bloedcellen - Erytrocyten Rode bloedcellen - Trombocyten Bloedplaatjes Maandag 18 april De witte bloedcellen kennen 5 verschillende typen, onderverdeeld in twee klassen Granulocyten - Neutrofielen - Eosinofielen - Basofielen A-granulocyten - Monocyten - Lymfocyten; T-cellen, B-cellen, NK-cellen. Deze cellen ontwikkelen zich in het beenmerg, hier liggen de jonge cellen. Daarna migreren ze, als rijpe cellen, naar het bloed. Normaal beenmerg ziet er dan ook heel gevarieerd uit. Wanneer er in het beenmerg sprake is van heel veel cellen van de zelfde soort, dus een monotoon beeld, is dit slecht! Dan kan er namelijk sprake zijn van bloedkanker. Bloedkanker Bloedkanker kan onderscheiden worden in twee verschillende cellijnen. De lymphoide bloedkanker en de myeloide bloedkanker. Het betreft een acute vorm wanneer er iets mis gaat al vroeg in het differentiatie proces. Wanneer het later in de ontwikkeling mis gaat is het een chronische vorm. Diagnostiek Wanneer er mogelijk sprake is van een acute leukemie moet de patiënt direct opgenomen worden. Met behulp van een beenmergonderzoek wordt er een diagnose gesteld. Er wordt naar verschillende aspecten gekeken. Eerst moet het beenmerg verkregen worden. Dit kan met een Beenmerg aspiraat; een dunne naald wordt achter in de bekken geplaatst en daarmee worden cellen opgenomen. Beenmergbiopt; wordt uitgevoerd met een dikke holle naald en deze neemt een heel stukje bot weg. Vervolgens wordt het beenmerg geanalyseerd. Dit wordt gedaan door te kijken naar de cytogenetica. De chromosomen worden bekeken, om te checken of het er 46 zijn. Dit kan alleen gebeuren met cellen die in de metaphase zitten, want dan zijn de chromosomen goed zichtbaar. Daarna kan er gekeken worden naar de immunofenotypering. Dus welke cel-markers zijn aanwezig, en beterft het lymphoid of myeloide cellen. Dit kan met behulp van de flowcytometer. Deze kan ook kijken of er nog tumorcellen gedetecteerd worden na een behandeling. Ook wordt er moleculair onderzoek gedaan. Er wordt dus gekeken naar de staat van de genen, mutaties. Als er bijvoorbeeld een mutatie is opgetreden in FLT3, is de pathway waar deze receptor op aangrijpt altijd aan, zelfs als er geen signaal molecuul is. Dit kan aangetoont worden met een westernblot. AML Myeloide leukemie is door de WHO in vier klassen opgedeeld. Een hier van is Acute Myeloide Leukemie (AML). Dit moet gediagnosticeerd worden. Als een patiënt bij de dokter komt en er is sprake van verminderde waardes van alle drie de bloedlijnen (leukocyten/trombocyten/erytrocyten) dan lijkt het er inderdaad op dat er vroeg in het differentiatie proces iets mis gaat, en daarom is acute leukemie een goede mogelijkheid. Vervolgens moet er bepaald worden of dit om een lymfatische of myeloide leukemie gaat. Daarvoor wordt er altijd eerst gekeken naar histologie. Zie je een monotoon beeld van het beenmerg, dan is er goede kans dat het om leukemie gaat. Een belangrijk kenmerk voor de myeloide leukemie is de aanwezigheid van auer’s staven. Voornamelijk bij APL zie je dit. AML is echt een volwassen ziekte van leukemie en komt weinig voor in kinderen. Voor ALL is dat precies omgekeerd. Kenmerken van een (AM)leukemische cel Verminderde differentiatie Verhoogde cel overleving Genomisch instabiel Verhooogd self-renewal Verhoogde proliferatie Bepaalde genen hebben invloed op deze punten waardoor de leukemische cel een groeivoordeel heeft over de gewone cel, zo kan deze cel het overnemen. Behandeling Hoe een patiënt wordt behandeld hangt af van verschillende factoren die betrekking hebben op de patiënt zelf en factoren die afhangen van het type ziekte. Hierop wordt de behandeling ook aangepast. De behandeling mag namelijk ook niet zo intensief zijn dat de patiënt deze niet overleeft. De patiënt kan uiteindelijk alleen genezen door een (allogene) transplantatie. De chemo die een patiënt ondergaat is heel intensief. 7 Dagen achter elkaar. Ook krijgen de patiënten bloedtransfusies, antibiotica, speciale voeding en worden ze zo fit mogelijk gehouden met fysiotherapie en sporten etc. Ze moeten voor dit hele proces 4 weken lang in het ziekenhuis liggen. Deze behandeling kan nog een keer gedaan worden en als dan de kankercellen dood zijn kan er een transplantatie worden ingezet. Transplantatie Transplantaties worden alleen uitgevoerd bij patiënten uit de intermediate/poor risk categorie. Autoloog – Eigen cellen transplantatie Allogeen – Cellen van een ander Dit kan van verwanten en niet-verwanten. Bij orgaan transplantaties vaak last van afstoting. Bij beenmergtransplantaties is dit niet veel voorkomend. Hier is er vaak sprake van GVH – Graft Versus Host reactie. De nieuwe HS cellen vallen de host zijn eigen cellen aan. Hierin onderscheiden we twee types: 1. Acute GVH Organen zoals lever/darm/huid raken beschadigd. 2. Chronische GVH Lichte klachten aan slijmvliezen/huid etc. Je wilt wel GVT – Graft Versus Tumor reactie, zodat de tumorcellen worden uitgeroeid. Je wilt dat de cellen vaan 100% patiënt 100% donor. Hoe sneller de verschuiving plaatsvindt hoe beter. Donoren Voor een donor moeten de HLA types op elkaar afgestemd worden. We onderscheiden verschillende types donoren: - Matched familie Zelfde HLA type - Mis-matched familie Familie maar toch geen match, niet geburikelijk. - Matched niet-verwante donor HLA type match met niet-verwante donor - Mis-matched niet-verwante donor 9/10 HLA types komen overeen - Cord blood - Haplo-identieke donoren 1 vd ouders met HLA match van 5/10. Het lichaam kan iets onbekends aanvallen. Vandaar dat het ongustiger is om van een vrouw man te transplanteren. De cellen van de vrouw kunnen het ‘Y-chromosoom’ als onbekend en niet-eigen beschouwen en het dan aanvallen. Zelfs gematchte HLA types zijn niet 100% hetzelfde, omdat er mutaties in kunnen zitten. Hierdoor wordt er al GVH uitgelokt. Je wilt wel een beetje GVH, want de donor cellen moeten goed werken zodat ze als immuunsysteem kunnen werken maar niet onze eigen organen aanvallen. Nieuwe therapiën Een therapie in opkomst is de NK cel therapie. De NK cellen uit de navelstreng worden geïsoleerd en zo gekweekt dat ze de leukemie moeten aanvallen. Een andere therapie is C.A.R. De T-cel CD3+ marker wordt gekoppeld aan een (single-chain) antilichaam. Nu is deze T-cel in staat om de kankercellen aan te vallen. APL Acute promyelocyte leukemie (APL) is een vorm van AML. Wordt vaak veroorzaakt door fusie van PML-RARalfa, veroorzaakt door een t(15;17) translocatie. College #8 MicroRNA B-cel maturatie De B-cel ondergaat verschillende stappen voordat het een volwassen B-cel is. De naïeve B-cel wordt door beenmerg uitgescheiden in het bloed. Als deze wordt geactiveerd doordat zijn B-cel receptor passend is verhuist hij naar een lymfeknoop en ondergaat de Germinal Center reaction (GCR) vanuit hier ontstaan volwassen B-cellen (plasma & geheugen). Als dit proces mis gaat, vooral de GCR, dan kunnen er leukemiën ontstaan. Bijvoorbeeld - CLL - Hodgkin - Burkitt Een hele agressieve vorm die vnl voorkomt bij kinderen. Ontstaat door een Myc translocatie (8;14). Hierdoor komt het gen voor myc achter het gen voor immuunglobulines (IGH) te liggen. Dit IGH gen staat natuurlijk veel aan in Plasma B-cellen en vandaar verhoogde Myc activiteit. MicroRNA (miRNA) MicroRNA zijn kleine stukjes RNA van ~22 nt lang. Ze ontstaan door: Afschrijving van DNA pri-miRNA Staarten worden er af geknipt pre-miRNA loop er afgehaald 1 vd 2 strands voegt zich samen met RISC miRNA. Het miRNA in het RISC kan vervolgens aan mRNA binden om de translatie hiervan te remmen. De miRNA’s binden het mRNA met hun ‘seed sequence’. miRNA’s kunnen geïdentificeerd worden met 3 stappen. Eerst in sillico; op basis van verwachting met behulp van speciale programmas. Daarna in-vitro voor een speciek gen; Je gaat het checken in cellijnen. Dit kan met een westernblot om te zien wat er tot expressie komt, maar dit is veel werk. Nieuwer is de reporter assay – Je zet lucifirase achter een vermoedelijke miRNA bindingssite. Vervolgens kijk je naar de expressie van luciferase in een cel mét en zonder de miRNA. Bindt het miRNA aan de verwachte site, dan zie je minder luciferase expressie. Als laatste ga je het genoom breed testen in-vitro: Je labeled Ago2 met immunofluorescentie. Dit is een belangrijk onderdeel van het RISC complex. Dit doe je van jouw miRNA. Vervolgens ga je kijken waar en hoeveel in de cel dit tot expressiekomt en vergelijkt dit met de gehele hoeveelheid. Let op; miRNA’s die tot expressie komen verschillen per celtype ! ceRNET – Competing endogenous RNA networks. Dit duidt op het feit dat verschillende miRNA’s competeren om bindingsplekken. Het komt er op neer dat de expressielevels van verschillende miRNA’s samen van belang zijn voor goede regulatie. Je hebt ook circulaire RNAs in cellen, het wordt gedacht dat deze als ‘spons’ kunnen werken voor miRNA’s omdat hier heel veel miRNA’s aan kunnen binden en het ciRNA kan niet zo goed worden afgebroken. Voorbeeld van ceRNET: VAPA & CNOT mRNA kunnen gebonden worden door dezelfde miRNA’s als PTEN. Hierdoor is er een extra vorm van transcriptie regulatie van het PTEN gen. (??) Leukemie Het blijkt dat miRNAs veranderd zijn in de tumor B-cellen. De miRNA’s kunnen op oncogenen en Tumor Suppressor Genen aangrijpen. ↓↓ miRNA ↑↑ gen expressie CLL = Tumor suppressor miRNA ↑↑ miRNA CLL = Oncogenic miRNA Sommige miRNA’s kunnen tumor suppressor en oncogene functies hebben op verschillende target mRNA’s. Dit kan leiden tot groeivoordeel van B-cellen en daardoor tot B-cel lymfomen. Aanpassen van de miRNA levels in muizen kan tot lymfomen leiden. De miRNA’s zijn daarom een mogelijke therapeutische target voor behandeling van (B-cel) lymfomen. College #9 Long non-coding RNAs (lncRNAs) G-value paradox – De complexiteit van organismen lijkt in verband te staan met de hoeveelheid niet coderend DNA het organisme bevat. Long non-coding RNAs (lncRNAs) zijn >200 nt en coderen niet voor een eiwit. Over het algemeen is de sequentie niet sterk geconserveerd heeft alsnog belangrijke functies. lncRNAs zijn op heel veel verschillende niveaus actief. Niet zoals miRNA alleen op translatie level. Het meeste lncRNA komt in de kern voor. Daar kan het aangrijpen op chromosomen. Hierbij onderscheiden we; Cis – Effect op hetzelfde chromosoom als waar het vanaf geschreven is. Trans – Effect op een ander chromosoom dan waar het vanaf geschreven is. Voorbeel Cis Xist een lncRNA dat chromatin remodelling complex naar het X-chromosoom toehaalt hierdoor wordt het X-Chromosoom gesilenced. Dit is van nut in vrouwen (XX), omdat er maar één X-gen expressie moet leveren. In mannen (XY) is dit niet aan de orde. Voorbeeld Trans HOTAIR Remt de transcriptie van HOXD op een ander chromosoom. Het kan ook aan transcriptiefactoren binden. Hierdoor kan het transcriptie proces geremd worden. Cytoplasma De lncRNAs in het cytoplasma kunnen samenwerken met miRNA op 3 manieren. 1. lncRNA remt miRNA 2. miRNA remt lncRNA 3. miRNA & lncRNA competeren om plek op mRNA Dus wat doen lncRNAs: - Beïnvloedt chromatine en DNA modifying compelxes - Interacties met RNAs, eiwitten en DNA - Het zorgt voor extra regulatie in alle stappen van DNA tot het Eiwit. Knock-out van lncRNAs laat zien dat ze echt nodig zijn, want het kan lethaal zijn of ernstige gevolgen hebben, zoals groei deficiëntie. B-lymfoom lncRNA spelen ook een rol in lymfomen. Er zijn lncRNA levels die verschillen tussen de gewone B-cel en de tumor B-cel dus dit duidt op een rol in de kanker. Een voorbeeld is de lncRNA CRNDE – ColoRectal Neoplasia Differentially Expressed. Dit ontstaat door MYC en komt sterk tot overexpressie in kankers. Dit blijkt gereguleerd via de IGF pathway. Conclusie lncRNAs zijn Weefselspecifiek Slecht geconserveerd Maar wel belangrijke en veel verschillende functies In hematopoiesis zijn ze van belang in HSC self-renewal Differentiatie Celgroei Vooral omdat lncRNAs weefselspecifiek zijn mogelijk goede target voor behandeling. College #9 Epigenetica De studie van erfelijke veranderingen in genfunctie zonder dat er veranderingen zijn in DNA sequentie. Elke cel heeft hetzelfde genotype, maar toch andere fenotypes dit komt door epigenetica. Al het DNA ligt ingewikkeld om histonen - ‘beads on a string’. Dit is belangrijk voor regulatie van gentranscriptie. Dit wordt voornamelijk gedaan door modificatie van de N-terminale histon staarten. Op deze manier wordt geregeld of het DNA ‘open’ is voor transcriptie of ‘gesloten. Vier belangrijke mechanismen van histon modificaties: Acetylatie Opent chromatine. Methylatie (lys) Methylatie kan mono-, di- of tri- en heeft verschillende Methylatie (arg) uitwerkingen hoe gemethyleerd het is. Phosphorylatie Dit gebeurt doormiddel van; Writers De transferases, kinases en ubiquitin ligases die de staarten markeren. Readers De eiwitten die de markeringen lezen en hier op kunnen reageren Erasers Demethylases/acetylases/phosphotases die de markeringen weer verwijderen. Er zijn verschillende modificaties tegelijk op histonen. Er is ook cross-talk tussen deze modificaties. Verschillende combinaties hebben dan ook verschillende uitwerkingen. ChIP Het meten van histonmodificaties kan gedaan worden met ChIP – Chromatin Immuune Precipitation. Met deze techniek cross-link je de cellen Breek je het DNA in stukjes Met antilichamen pak je de stukjes DNA vast die gebonden zijn door eiwitten Deze DNA stukjes kun je sequencen. Zo kun je kijken welke genen worden beïnvloeden. DNA methylatie DNA wordt gemethyleerd door DNMT – DNA Methyl Transferases. In de mens hebben we hiervan 3 vormen. 3A & 3B zijn voor ‘de novo’ methylatie, dus voor DNA gebieden die voor het eerst worden gemethyleerd. DNMT1 Onderhouds methyl transferase, van belang om de tweede strand te methyleren bij DNA replicaties. Het tegenovergesteelde, demethylatie, wordt bereikt met TET eiwitten. Het gaat van C5mC door Dnmt. Gedemethyleerd met Tet zorgt voor 5mC 5hmC. Door het toevoegen van de –OH groep kan de methylatie niet meer herkend worden en overgezet worden naar een nieuwe strand, hierdoor verdwijnt de methylatie. Dit is 5mhC C op passieve manier. Het kan echter ook actief met behulp van TET. Dit loopt van 5hmC 5fC 5caC het is alleen nog onbekend of de stap C ook mogelijk is. Nucleus In de nucleus liggen de chromosomen georganiseerd. De 3D structuur is van belang omdat het DNA met elkaar communiceert. Enhancer + promotor kunnen goed met elkaar communiceren looping vormen ze dan. Dit kan je in de cel aankleuren met FISH. Als je wilt kijken waar deze liggen kun je met de 3C – Chromatin Conformation Capture techniek de sequentie van enhancer en promotor purificeren. Dit gaat als volgt: Chromsomen bij elkaar door interactie cross-linken in stukjes knippen eindjes aan elkaar ligeren DNA purificeren Sequencen. TAD Het DNA is ingedeeld in domeinen Topologically associated domain – TAD. De 3D structuur van het DNA is namelijk van belang voor regulatie. Cohesins zijn ringvormige structuren die om het DNA binden, met twee belangrijke functies: - Actief en inactief DNA van elkaar scheiden - Enhancer-promotor interacties en daarmee gentranscritptie reguleren. Epigenetica in leukemie Leukemie kan epigenetisch beïnvloed worden op twee manieren: 1. Overexpressie van modificators 2. Mutaties in de genen van modificators Voorbeelden 1. Overexpressie van modificator BMI is van belang voor self-renewal van stamcellen. Dus ook in de leukemische stamcel. Het BMI gen codeert voor de Polycombmediated repressor (PCR) eiwitten. Hiervan zijn er twee PCR2 Modificeert DNA = writer PCR1 Leest de modificatie van PCR2 modificeert met ubiquinase. Vervolgens beïnvloed dit het ARF gen dat proliferatie/apoptosis regelt. Door overexpressie van BMI overexpressie van PRC eiwitten verhoogde ARF activatie Verhoogde cel proliferatie. = groeivoordeel voor kankercel. 2. Mutaties in de genen van modifcators Mutaties in genen die coderen voor modifcators. Denk aan TET2, IDH, cohesin. Zoals in de TET2 eiwitten. Deze kunnen dan niet goed hun werk doen en daardoor veel meer gemethyleerd DNA dan de bedoeling. Voor demethylatie is TET nodig, samen met α-KG. Isocitraat α-KG met behulp van IDH. Een mutatie in IDH leid niet tot α-KG maar een ander product. Dit gemuteerde product kan ook aan TET binden, maar vervolgens wordt er niet functioneel ge demethyleerd. Meer gemethyleerde en dus meer gesilencede genen. Ook zorgt een mutatie in IDH voor verminderde histon demethylatie los van TET. TET2 en IDH mutaties komen nooit tegelijk voor. Dit doet denken dat het proces van 5mC 5mhC heel belangrijk is voor de kanker ontwikkeling. Dit wordt namelijk beide geremd door een mutatie in TET2 en IDH. De verminderde histon demethylatie lijkt dus minder belangrijk, want met een mutatie in TET alleen wordt dit niet geremd. Cohesin bestaat uit 4 verschillende componenten. - SMC3 - SMC1 - RAD21 - STAG2 De 4 genen die hiervoor coderen zijn vaak gemuteerd. Er is dan ook (bijna) altijd maar sprake van 1 mutatie in deze 4, geen combinaties. Dit is ook niet nuttig voor de kankercel, als de cohesin zijn werk al niet meer kan doen hoeft dat niet extra te gebeuren met meer mutaties. Cohesin werkt schijnbaar als tumorsuppressor. Knock-out voor cohesin zorgt voor ongeremde deling! Cohesin is maar een 1st hit mutatie De mutatie op zich zorgt niet voor leukemie en er is nog een functionele mutatie nodig om leukemie te veroorzaken. ! Gemuteerde cohesins kunnen de 3D structuur van DNA niet goed behouden en daardoor is de regulatie verstoord en TADs verdwijnen ! College #11 College #12 College #13