ACTIEPLAN BIJNA-ENERGIENEUTRALE GEBOUWEN VLAAMS ENERGIEAGENTSCHAP (uitvoering van artikel 9 van richtlijn 2010/31/EU van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen) UPDATE JUNI 2012 INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL ..................................................................................................................... 2 1. INLEIDING ........................................................................................................................ 3 1.1. Transitie naar bijna-energieneutrale gebouwen.............................................................. 3 1.2. Actievoorstellen: vijf pijlers ......................................................................................... 5 2. CONTEXT ........................................................................................................................... 6 2.1. Definities .................................................................................................................. 6 2.2. Europees beleidskader ................................................................................................ 8 2.3. Vlaams energiebeleid ............................................................................................... 13 2.4. Vlaams beleidkader .................................................................................................. 19 2.5. Studies ................................................................................................................... 29 2.6. Maatschappelijk draagvlak ........................................................................................ 32 2.7. Financiering ............................................................................................................ 33 3. DOELSTELLING ................................................................................................................ 35 3.1. Doelstelling voorlopersstrategie ................................................................................. 35 3.2. Nieuwbouw & renovatie ............................................................................................ 36 4. KNELPUNTEN................................................................................................................... 37 4.1. Technische knelpunten ............................................................................................. 37 4.2. Economische knelpunten .......................................................................................... 38 4.3. Persoonsgebonden Knelpunten .................................................................................. 39 4.4. Beleidsgerichte Knelpunten ....................................................................................... 39 5. INVULLING DEFINITIE BIJNA-ENERGIENEUTRAAL GEBOUW .......................................... 40 5.1. Definitie BEN-gebouw Vlaanderen .............................................................................. 40 5.2. Definitie en doelstellingen BEN-gebouw andere gewesten ............................................. 42 5.3. Definitie en doelstellingen BEN-gebouw andere landen ................................................. 43 6. STREEFCIJFERS ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN .................................................... 44 7. MAATREGELEN & ACTIES ................................................................................................. 45 7.1. Innovatie ................................................................................................................ 45 7.2. Integraal Kwaliteitskader .......................................................................................... 51 7.3. Communicatie ......................................................................................................... 56 7.4. Financiering ............................................................................................................ 62 7.5. Energiebeleid .......................................................................................................... 65 8. ACTIEVOORSTELLEN & KNELPUNTEN MATRIX ................................................................. 70 8.1. Knelpunten Matrix.................................................................................................... 70 8.2. Oplijsting Actievoorstellen ......................................................................................... 71 9. NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN................................................................................. 73 10. PLANNING ..................................................................................................................... 74 11. REFERENTIES ................................................................................................................ 75 11.1. Studies & projecten ................................................................................................ 75 11.2. Websites ............................................................................................................... 76 12. AFKORTINGEN............................................................................................................... 77 13. BIJLAGEN ...................................................................................................................... 78 13.1. Bijlage 1: betrokken stakeholders ............................................................................ 78 1. INLEIDING 1.1. TRANSITIE NAAR BIJNA-ENERGIENEUTRALE GEBOUWEN De Europese richtlijn ‘Energieprestatie van gebouwen’ legt de Europese lidstaten op dat tegen 2021 alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutraal dienen te zijn. Voor overheidsgebouwen geldt deze verplichting vanaf 2019. Acties en maatregelen dienen ondernomen te worden om een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen te realiseren, zowel voor nieuwe als bestaande gebouwen. De transitie naar een samenleving met een draagvlak voor een beleidskader dat bijnaenergieneutrale gebouwen als eis vooropstelt, is een grote maatschappelijke en politieke uitdaging. Een overheid kan een beleid realiseren via ondersteuning, informatieverspreiding (sensibilisatie) en het opleggen van wetgeving. Ondersteuning voorlopers Figuur 1: overheidsinstrumentarium1 Voorlopers creëren dynamiek waardoor het pad geëffend wordt voor beleidsvoering. Omgekeerd hebben voorlopers ook nood aan ondersteuning vanuit het beleid om deze rol te kunnen opnemen. Dit actieplan is ontwikkeld ter ondersteuning van voorlopers in het realiseren van bijnaenergieneutrale gebouwen, hierna genoemd BEN-gebouwen. Door een groter aandeel van gebouwen die een betere energieprestatie hebben dan de in voege zijnde verplichte EPB-eisen, wordt het pad geëffend voor het stapsgewijs verstrengen van de energieprestatieregelgeving voor gebouwen (Grafiek 1). Deze verstrenging is als beleidsdoelstelling opgenomen in het Vlaams regeerakkoord. 1 Bron: Agentschap Nl Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 3/3 Grafiek 1: transitiedynamiek van de bouwsector naar BEN-niveau2 Het ontwikkelen van innovatieve technologische energieconcepten en het creëren van een voorlopersmarkt is noodzakelijk om de transitie naar BEN-gebouwen te realiseren, maar niet voldoende. Een verschuiving en toepassingsverbreding van technieken vanuit de voorlopers- naar de mainstreammarkt zijn noodzakelijk zodat de markt evolueert en de kloof met de voorlopers overbrugd wordt (zie Grafiek 2). Grafiek 2: illustratie ‘Levenscyclus van een technologie’ 2 Bron: Visierapport 2010; Vlaamse Confederatie Bouw Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 4/4 1.2. ACTIEVOORSTELLEN: VIJF PIJLERS Op middellange termijn dienen een aanzienlijk aantal BEN-gebouwen gerealiseerd te worden. Voor nieuwe gebouwen zal het opleggen van een duidelijk en transparant verstrengingspad met verplichte energieprestatieniveaus de realisatie van nieuwe BEN-gebouwen bevorderen. Voor doorgedreven energetische renovaties is dit minder vanzelfsprekend en is het belang van stimulerende maatregelen groter. Om deze doelstelling te behalen, worden in dit actieplan actievoorstellen voorgesteld in vijf domeinen: 1. Innovatie 2. Integraal kwaliteitskader 3. Communicatie 4. Financiering 5. Energiebeleid De actievoorstellen in dit document zijn gericht naar het stimuleren van het BEN-niveau voor zowel de nieuwbouw- als de renovatiemarkt. De Vlaamse bouwsector zelf en de gebruikte technieken zijn hier immers ook maar beperkt naar onderverdeeld. Ook is er weinig onderverdeling volgens residentiële en niet-residentiële gebouwen. actievoorstellen worden dan ook voor beide typegebouwen verder uitgewerkt. De De voorbeeldrol die in dit transitieproces is weggelegd voor de overheid, is uitermate belangrijk. Bovendien moeten de opgelegde doelstellingen voor overheidsgebouwen sneller worden geïmplementeerd. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 5/5 2. CONTEXT 2.1. DEFINITIES 2.1.1. BIJNA-ENERGIENEUTRAAL GEBOUW Voor het begrip ‘bijna-energieneutraal gebouw’ is een definitie in de Vlaamse energiewetgeving in voorbereiding. Dit op basis van de definitie uit de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen: ‘gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I. De dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare bronnen, en dient energie die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd te bevatten’. In de Engelstalige richtlijn (=EPBD recast) is er sprake van het begrip ‘nearly zero-energy building’ en wordt dit gedefinieerd als ‘a building that has a very high energy performance, as determined in accordance with Annex I. The nearly zero or very low amount of energy required should be covered to a very significant extent by energy from renewable sources, including energy from renewable sources produced on-site or nearby’. In de Franstalige richtlijn wordt het begrip BEN vermeld als een ‘bâtiment dont la consommation d’énergie est quasi nulle’. In de Duitstalige richtlijn wordt het begrip ‘Niedrigstenergiegebäude’ gebruikt. Tussen deze taalvarianten bestaat een licht nuanceverschil, maar ze zijn allen rechtsgeldig. In de richtlijn wordt het begrip niet specifiek ingevuld. Dit moet door de lidstaten zelf bepaald worden op basis van ‘de algemene methodologie om de energieprestatie vast te stellen’. Om hieraan invulling te geven, zal de kostenoptimale benchmarking over de hele duur van de geschatte economische levenscyclus van belang zijn. 2.1.2. NULENERGIEWONING Het begrip ‘nulenergiewoning’ is niet formeel gedefinieerd in de Vlaamse regelgeving. FEDERALE OVERHEID Onder nulenergiewoning wordt in de federale wetgeving verstaan een woning gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die voldoet aan de voorwaarden van een passiefwoning en waarin de resterende energievraag voor ruimteverwarming en koeling volledig wordt gecompenseerd door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie. Onder passiefwoning wordt in de federale wetgeving verstaan een woning die gelegen is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° de totale energievraag voor ruimteverwarming en koeling moet beperkt blijven tot 15 kWh/m² geklimatiseerde vloeroppervlakte; 2° bij een luchtdichtheidsproef (overeenkomstig de norm NBN EN 13829) met een drukverschil tussen binnen- en buitenomgeving van 50 pascal is het luchtverlies niet groter dan 60 pct. van het volume van de woning per uur (n50 niet groter dan 0,6/uur). Voor de compensatie wordt onder ‘opwekking van hernieuwbare energie’ verstaan de opwekking van energie: 1. door een systeem van waterverwarming door middel van zonne-energie; 2. door zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie; 3. door warmtepompen die gebruik maken van energie die in de vorm van warmte is opgeslagen: 4. in de omgevingslucht; 5. onder het vaste aardoppervlak; 6. in het oppervlaktewater. Het eventuele energieverbruik van de vermelde systemen moet eveneens worden gecompenseerd door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie. Het energieverbruik voor sanitair warm water en hulpenergie wordt hier niet beschouwd (en wordt dus niet meegenomen in het EPB-kader). Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 6/6 2.1.3. ACTIEF GEBOUW Een actief gebouw is een nulenergiegebouw waarbij hernieuwbare energie wordt opgewekt die niet alleen de resterende energievraag compenseert, maar op jaarbasis ook een overschot (kan zowel warmte als elektriciteit zijn) heeft aan energie en die op het energienet plaatst of deze gebruikt voor bvb. huishoudelijke toepassingen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 7/7 2.2. EUROPEES BELEIDSKADER 2.2.1. RICHTLIJN 2010/31/EU VAN 19 MEI 2010 BETREFFENDE DE ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN Op de Lentetop van maart 2007 stelde de Europese Raad naast doelstellingen op vlak van broeikasgasreductie en hernieuwbare energie, in 2020 een primaire energiebesparingsdoelstelling van 20% voorop in vergelijking met een business-as-usual situatie. Om de doelstelling van 20% minder energieverbruik in de Unie tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Unie te doen toenemen. Er is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie ‘Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren’. In dat actieplan is het significante potentieel voor kostenefficiënte energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. De Europese Commissie publiceerde in november 2008 een voorstel voor de herziening van de Europese richtlijn betreffende energieprestatie van gebouwen. Op 19 mei 2010 werd de definitieve tekst van de nieuwe de richtlijn (2010/31/EU) goedgekeurd. De nieuwe EPBD is op 18 juni 2010 gepubliceerd en moet ten laatste twee jaar na het van kracht worden (20 dagen na publicatie), worden omgezet in nationale regelgeving. BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN 3 Kostenoptimale energieprestatie-eisen. De lidstaten zullen, op basis van een gemeenschappelijk Europees kader voor een benchmarkingmethode, de kostenoptimale niveaus van de energieprestatie-eisen ten opzichte van de totale levenscyclus van de gebouwen moeten berekenen. Als blijkt dat de nationale of gewestelijke energieprestatieeisen op significante wijze afwijken van het kostenoptimale niveau, moet de betrokken lidstaat dat verschil verantwoorden in een notificatie aan de Europese Commissie. In de richtlijn staat dat de Europese Commissie tegen juni 2011 een methodologie zou voorstellen om de kostenoptimale niveaus te berekenen.3 Voor elk nieuw gebouw moet, ongeacht zijn grootte, de haalbaarheid van alternatieve systemen van energieopwekking worden onderzocht. Voor bestaande gebouwen wordt het toepassingsgebied uitgebreid. Er moeten nu energieprestatie-eisen vastgelegd worden voor ingrijpende renovaties, ongeacht de grootte van het gebouw. Daarnaast moeten energieprestatie-eisen bepaald worden voor kleinere renovaties waarbij een deel van de gebouwschil wordt vervangen dat een significante impact heeft op de energieprestatie. De lidstaten moeten systeemeisen vastleggen op het vlak van de globale energieprestatie van technische installaties die vervangen worden in bestaande gebouwen. Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen ‘bijna-energieneutrale gebouwen’ zijn. Op basis van de definitie daarvan in de richtlijn kunnen de lidstaten in vrij hoge mate dit begrip invullen. Reeds vanaf 2019 mogen nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen nog enkel BEN-gebouwen zijn. De lidstaten zullen een actieplan moeten opstellen om te zorgen voor een toename van BEN-gebouwen. Op het energieprestatiecertificaat moet zowel de technische haalbaarheid als de kosteneffectiviteit van de opgenomen maatregelen worden vermeld. Het toepassingsgebied van het certificaat voor publieke gebouwen wordt uitgebreid naar alle publieke gebouwen met een vloeroppervlakte groter dan 500 m² die veelvuldig door het publiek bezocht worden. Vijf jaar na het van kracht worden van de richtlijn wordt de drempel verlaagd tot 250 m². Het energieprestatiecertificaat moet niet alleen in publieke gebouwen worden geafficheerd, maar in alle gebouwen groter dan 500 m² die frequent door het publiek worden bezocht (banken, winkels...). De energieprestatie-indicator moet worden vermeld in de advertenties voor de verkoop of verhuur van gebouwen. Bij de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen moet een verslag worden opgesteld dat aanbevelingen bevat en aan de eigenaar of huurder wordt overhandigd. Er moet voor de certificaten en inspecties een onafhankelijk controlesysteem worden ingevoerd. De lidstaten moeten sancties vastleggen voor inbreuken op de wetgeving waarmee de richtlijn wordt omgezet. Op 20 februari 2012 is de finale methodologie nog steeds niet ter beschikking gesteld. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 8/8 BIJNA-ENERGIENEUTRALE GEBOUWEN Artikel 9 van de richtlijn 2010/31/EU bepaalt dat vanaf 2021 alle nieuwe gebouwen bijnaenergieneutrale gebouwen moeten zijn. In het kader van de voortrekkersrol van de publieke sector, geldt die verplichting voor nieuwe overheidsgebouwen al vanaf 2019. Een bijnaenergieneutraal gebouw wordt in artikel 2 van de richtlijn gedefinieerd als een gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I. De dicht bij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die nog is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd. Artikel 9 - Bijna-energieneutrale gebouwen 1. De lidstaten zien toe op het volgende: a) uiterlijk 31 december 2020 zijn alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen, en b) na 31 december 2018 zijn nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen. De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Die nationale plannen kunnen voor verschillende categorieën gebouwen gedifferentieerde streefcijfers bevatten. 2. In het verlengde van de door de publieke sector vervulde voortrekkersrol ontwikkelen de lidstaten voorts beleid en stellen zij maatregelen vast, zoals het bepalen van streefcijfers, om de transformatie van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijna-energieneutrale gebouwen te stimuleren, en stellen zij de Commissie daarvan in kennis in hun in lid 1 bedoelde nationale plannen. 3. De nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen: a) de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijna-energieneutrale gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in aanmerking worden genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar. Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te bepalen, kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en kunnen relevante Europese normen in aanmerking nemen; b) tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen tegen 2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1; c) informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen, met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in verband met het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG en van de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn. 4. De Commissie beoordeelt de in lid 1 bedoelde nationale plannen en gaat daarbij met name na of de door de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen adequaat zijn. De Commissie kan met behoorlijke inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel om nadere specifieke informatie over de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde eisen verzoeken. In dat geval gaat de betrokken lidstaat binnen negen maanden na het verzoek van de Commissie over tot het verstrekken van de verlangde informatie of stelt hij wijzigingen voor. Na haar beoordeling kan de Commissie een aanbeveling doen. 5. De Commissie publiceert uiterlijk 31 december 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Op basis van dat verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt aan tot het volgen van beste praktijken in verband met het kostenefficiënt transformeren van bestaande gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen. 6. De lidstaten kunnen besluiten niet aan de in lid 1, onder a) en b), vermelde eisen te voldoen in specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over de economische levensduur van het betrokken gebouw negatief is. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beginselen van de desbetreffende wettelijke regelingen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 9/9 KOSTENOPTIMAAL NIVEAU Artikel 9 van de richtlijn 2010/31/EU bepaalt dat de lidstaten minimale energieprestatie-eisen voor nieuwe en gerenoveerde bestaande gebouwen of gebouwdelen moeten vastleggen met het oog op het bereiken van kostenoptimale niveaus. In artikel 5 van de richtlijn wordt bepaald hoe de lidstaten de kostenoptimale niveaus dienen te berekenen. De studie naar het kostenoptimale eisenniveau moet uitgevoerd worden overeenkomstig een methodologisch kader vastgelegd door de Commissie in een gedelegeerde handeling. De richtlijn 2010/31/EU bepaalt verder dat de gedelegeerde handeling betreffende het vergelijkende methodologisch kader voor het bepalen van de kostenoptimale eisenniveaus uiterlijk op 30 juni 2011 beschikbaar moest zijn. Tot op vandaag is de gedelegeerde handeling echter nog niet gepubliceerd. Het rapport van de studie moet echter tegen uiterlijk 30 juni 2012 bij de Europese Commissie worden ingediend. Het is dus aangewezen de studie naar het kostenoptimale energieprestatieniveau uit te werken op basis van het methodologisch kader zoals het in de ontwerpversies van de gedelegeerde handeling en in de communicatie van de Europese Commissie tijdens de Concerted Actions EPBD december 2011 wordt beschreven. Eventuele wijzigingen in de definitieve versie bij publicatie moeten dan tijdens het verloop van de studie worden overgenomen. 2.2.2. RICHTLIJN 2009/28/EG VAN 23 APRIL 2009 TER BEVORDERING VAN HET GEBRUIK VAN HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN De Europese doelstelling van 20% hernieuwbare energie ten opzichte van het finaal energieverbruik in 2020, werd met de nieuwe richtlijn van 23 april 2009 vertaald naar bindende doelstellingen per lidstaat op basis van een vast groeipercentage voor alle lidstaten en op basis van het BNP/capita. Intermediaire, indicatieve, tweejaarlijkse doelstellingen vanaf 2011 werden eveneens vastgelegd. België kreeg een doelstelling van 13% opgelegd. Het aandeel hernieuwbare energie bedroeg in 2010 in Vlaanderen 3,4%. De richtlijn bevat ook bepalingen die de lidstaten verplichten minimumniveaus voor het gebruik van hernieuwbare energie in nieuwe gebouwen vast te leggen. Het blijkt immers dat regels en verplichtingen betreffende minimumeisen voor het gebruik van hernieuwbare energie in nieuwe en gerenoveerde gebouwen op nationaal en regionaal niveau in een aantal lidstaten hebben geleid tot een aanzienlijke toename in het gebruik van hernieuwbare energie. Artikel 13 bepaalt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om het aandeel van alle soorten energie uit hernieuwbare energiebronnen in de bouwsector te vergroten. De lidstaten leggen in hun bouwvoorschriften en –regels, of op een andere wijze met hetzelfde effect, tegen uiterlijk 2015 de eis vast dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd een minimumniveau van energie uit hernieuwbare bronnen wordt gehaald. Nieuwe en ingrijpend gerenoveerde overheidsgebouwen moeten in het kader van hun voorbeeldfunctie al vanaf 2012 een minimumniveau van energie uit hernieuwbare bronnen putten. De lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting wordt voldaan door de naleving van de eisen voor nulenergiehuisvesting of door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde private-openbare gebouwen door derde partijen kunnen worden gebruikt voor installaties die hernieuwbare energie produceren. Bij het vastleggen van de voorschriften moeten energie-efficiënte systemen en apparaten voor het gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen bevorderd worden o.a. door: energie-, milieukeuren of andere certificaten te gebruiken indien beschikbaar; bevordering van een omzettingsrendement van minstens 85% voor residentiële toepassingen met biomassa en van minstens 70% voor industriële toepassingen met biomassa; bevordering van warmtepompen die voldoen aan minimumeisen (zoals Beschikking 2007/742/EG van de Commissie van 9 november 2007); bevordering van gecertificeerde systemen voor thermische zonne-energie op basis van Europese normen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 10/10 2.2.3. VOORSTEL TOT RICHTLIJN ENERGIE-EFFICIËNTIE Op 22 juni 2011 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe richtlijn energieefficiëntie voorgesteld. Het voorstel herziet en integreert de bestaande richtlijnen energiediensten en energie-efficiëntie enerzijds en de richtlijn WKK anderzijds. In dit voorstel tot richtlijn komt de voorbeeldrol van overheidsgebouwen nadrukkelijk aan bod. De besprekingen tussen de Europese instellingen over deze richtlijn zijn lopende. Artikel 4 - Public bodies4 1. Without prejudice to Article 7 of Directive 2010/31/EU5, Member States shall ensure that as from 1 January 2014, 3% of the total floor area owned by their public bodies is renovated each year to meet at least the minimum energy performance requirements set by the Member State concerned in application of Article 4 of Directive 2010/31/EU6. The 3% rate shall be calculated on the total floor area of buildings with a total useful floor area over 250 m² owned by the public bodies of the Member State concerned that, on 1 January of each year, does not meet the national minimum energy performance requirements set in application of Article 4 of Directive 2010/31/EU. 2. Member States may allow their public bodies to count towards their annual renovation rate the excess of renovated building floor area in a given year as if it has instead been renovated in any of the two previous or following years. 3. For the purposes of paragraph 1, by 1 January 2014, Member States shall establish and make publicly available an inventory of buildings owned by their public bodies indicating: (a) the floor area in m2; and (b) the energy performance of each building. 4. Member States shall encourage public bodies to: (a) adopt an energy efficiency plan, freestanding or as part of a broader climate or environmental plan, containing specific energy saving objectives, with a view to continuously improving the body's energy efficiency; (b) put in place an energy management system as part of the implementation of their plan. 4 5 6 Voorstel tot richtlijn momenteel enkel beschikbaar in het Engels Richtlijn van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (=EPBD) kostenoptimaal niveau Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 11/11 2.2.4. INTELLIGENT ENERGY - EUROPE PROGRAMMA Het Intelligent Energy - Europe (IEE) programma7 is het EU-instrument beheerd door het ‘Executive Agency for Competitiveness and Innovation’ (EACI) voor de financiering van maatregelen om te komen tot een meer energie intelligent Europa. Door het verbeteren van energie-efficiëntie en het stimuleren van de bredere toepassing van hernieuwbare energie, heeft het IEE-programma als doel om acties te stimuleren die zullen bijdragen aan de EU-doelstellingen. De precieze ondersteuningsgebieden evolueren jaarlijks. In het werkprogramma 2012 zijn onder andere stimulering van renovatie bestaande gebouwen naar BENniveau, kwalitatieve uitvoering en innovatieve financieringsmethodes prioritaire thema’s. BUILD UP SKILLS-INITIATIEF Binnen het IEE-programma is ‘Build Up Skills’ een parallel lopend initiatief. De Europese Commissie voorziet financiële ondersteuning voor de ontwikkeling van een nationaal platform en roadmap naar opleidingen in de bouwsector. Het IEE-initiatief focust zich op de realisatie van opleidingen voor de bouwvakarbeiders (on-site technische medewerkers), met focus op hernieuwbare energie en energie-efficiëntie-technieken en is opgedeeld in twee pijlers. Pijler 1 (2011-2013): (1 projectvoorstel per lidstaat) nationaal platform van stakeholders; status-quo analyse; roadmap naar 2020; start project: november 2011; looptijd: 18 maanden. In het hoofdstuk ‘Integraal Kwaliteitskader’ (p.51) wordt het Belgische projectvoorstel beschreven. Pijler 2 (2012-2013): realisatie roadmap. Wordt voorgesteld in de IEE-roadmap 2013. 2.2.5. OPROEP ‘RENOVEER EUROPA’ Begin mei 2011 startte de Europese Raad en een groep Europese bedrijven de nieuwe campagne ‘Renoveer Europa’. Ze vragen de Europese energiecommissaris Oettinger en alle Europese energieministers om werk te maken van een verregaande energierenovatie van het Europese gebouwenbestand. Een doorgedreven renovatie van de bestaande gebouwen in Europa kan 32% besparen op het primair energieverbruik in Europa. Deze besparing komt overeen met de totale energieproductie van alle Europese steenkool- en kernenergiecentrales samen. 7 http://ec.europa.eu/energy/intelligent/index_en.htm Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 12/12 2.3. VLAAMS ENERGIEBELEID 2.3.1. REGEERAKKOORD EN PACT 2020 Met het hier voorliggende actieplan wordt op het vlak van het stimuleren van lage en ‘bijnaenergieneutrale gebouwen’ concreet invulling gegeven aan het Pact 2020, het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota Energie 2009 – 2014. Het regeerakkoord stelt: We verstrengen de energieprestatie voor gebouwen stapsgewijs. Daarbij houden we onder meer rekening met de investeringskosten en de te realiseren energiebesparing. Als het lopend onderzoek de haalbaarheid van het E60-peil aantoont, maken we het E60-peil tegen 2012 verplicht voor alle nieuwbouwwoningen. Het Pact 2020 stelt: ‘Tegen 2020 beantwoorden nieuwbouwwoningen aan de optimale energieprestatienorm.’ Sinds januari 2006 geldt er een E-peileis voor zowel nieuwe woongebouwen als nieuwe kantoren en scholen. Voor woningen waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd vanaf januari 2010 werd deze eis verstrengd van E100 naar E80. Vanaf januari 2012 geldt de maximale E-peileis van E70 voor zowel woningen, kantoren als scholen. Voor vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2014 wordt deze eis verstrengd tot E60 (besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011). De isolatiegraad van de Vlaamse nieuwbouwwoningen energieprestatieregelgeving aanzienlijk verbeterd (Tabel 1). is sinds de invoering van de 2004 2007 2009 2011 evolutie 2004-2011 (%) Gevelisolatie (gem. dikte in mm) Minerale wol 53,5 57,7 69,7 96,6 80,6 Andere isolatie 40,4 47,8 63,3 78,8 95 Dakisolatie (gem. dikte in mm) Hellend dak 113,9 132,7 158 Plat dak 76,1 81,1 186,9 64,1 105,2 116,2 52,7 Hoogrendementsbeglazing (in %) HR++ (U < 1,2 W/m2K) 42,8 57,3 99,6 100 Tabel 1: evolutie van de isolatiegraad van nieuwbouwwoningen in Vlaanderen8 Het aantal nieuwe en vernieuwde gebouwen is wel beperkt in vergelijking tot het volume bestaande gebouwen, maar zij bepalen in belangrijke mate de energieprestatie van het gebouwenpark op lange termijn. Gebouwen in ons land hebben immers een lange levensduur (30 jaar tot de eerste grondige renovatie, de totale levensduur kan oplopen tot 100 jaar). Zoals aangegeven in de beleidsnota Energie 2009-2014 wordt in deze legislatuur een implementatieplan opgesteld voor een verstrengd eisenpad op lange termijn voor residentiële en nietresidentiële gebouwen in Vlaanderen. 8 Bron: bvba Essencia - InfoConstruct, marketingbureau gespecialiseerd in marktinformatie voor de bouwsector; aantal bezochte woningen: 602 in 2004, 612 in 2007, 587 in 2009, 764 in 2011 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 13/13 2.3.2. DECREETSWIJZIGING In het kader van de omzetting van de nieuwe richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen van 19 mei 2010 werden volgende bepalingen opgenomen in het Energiedecreet: Art.11.1.1, §1 derde lid, in fine: ‘De Vlaamse Regering bepaalt welke EPB-eisen overeenkomen met een bijna-energieneutraal gebouw. De Vlaamse Regering zorgt er in dat kader voor dat: 1° uiterlijk op 1 januari 2021 de EPB-eisen voor alle nieuwe gebouwen overeenkomen met de EPBeisen voor bijna-energieneutrale gebouwen; 2° na 31 december 2018 nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen zijn.’ Art.11.1.3: ‘De Vlaamse Regering kan bij het bepalen van de EPB-eisen voor nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, vastleggen dat een minimumniveau van energie uit hernieuwbare energiebronnen moet worden gehaald.’ 2.3.3. EVALUATIE ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING Het Vlaams Energieagentschap (VEA) dient volgens het Energiedecreet tweejaarlijks de berekeningsmethode voor de energieprestatie van gebouwen, de te volgen procedures, de EPB-eisen en de administratieve lasten van de regelgeving te evalueren. Dit gebeurt op basis van overleg met de stakeholders. Medio 2010 werd de tweede evaluatienota door het VEA gefinaliseerd.9 In 2012 wordt de derde evaluatie uitgevoerd. Sinds april 2007 is het mogelijk om EPB-aangiften in te dienen. Doordat de gemiddelde duur tussen aanvraagdatum van de vergunning en indieningsdatum van de EPB-aangifte ongeveer 2 jaar bedraagt, zijn er vanaf 2009 significant meer aangiften ingediend. startverklaring 2006 4.534 2007 20.937 2008 24.782 2009 25.083 2010 27.125 2011 Totaal 25.570 128.031 EPB-aangifte 964 8.032 21.162 30.318 34.152 94.628 Tabel 2: aantal ingediende startverklaringen en EPB-aangiften per indieningsjaar Evolutie startverklaringen & EPB-aangiften 40.000 35.000 30.000 25.000 startverklaring 20.000 EPB-aangifte 15.000 10.000 5.000 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Grafiek 3: evolutie startverklaringen en EPB-aangiften 9 http://energiesparen.be/epb/evaluatie Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 14/14 EVOLUTIE E-PEIL De cijfers van de behaalde E-peilen in die nieuwe woongebouwen, opgesplitst per aanvraagjaar van de stedenbouwkundige vergunning, tonen enkele interessante en positieve evoluties. Nieuwe woongebouwen Gemiddeld E-peil Gemiddeld K-peil Wettelijke eis 2006 86 40 E100/K45 2007 83 39 E100/K45 2008 80 38 E100/K45 2009 77 36 E100/K45 2010 70 33 E80/K45 % ingediende EPB-aangiften Evolutie E-peil eengezinswoningen 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 2006 E ≤ E30 E30 < E ≤ E40 E40 < E ≤ E50 E50 < E ≤ E60 E60 < E ≤ E70 E70 < E ≤ E80 E80 < E ≤ E90 E90 < E ≤ E100 2007 2008 2009 2010 E >100 aanvraagjaar vergunning Grafiek 4: evolutie E-peil bij eengezinswoningen De Vlaming bouwt jaar na jaar energiezuiniger De nieuwe woongebouwen worden alsmaar energiezuiniger. Dat blijkt duidelijk curve van het aandeel woongebouwen met een E-peil tussen E60 en E80 stijgt naar 40% in 2008 en naar 64% in 2010. Logischerwijze staat daartegenover de het aandeel woongebouwen met een E-peil groter dan E80. Dat aandeel daalt van 45% in 2008 tot 0,25% in 2010. uit de grafiek. De van 27% in 2006, dalende curve van 69% in 2006, naar Meer dan 50% van de aanvragen in 2010 voldoet aan strengere E70-eis die geldt vanaf 2012 en 35% voldoet reeds aan de eis die vanaf 2014 zal gelden. Voor vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2012 ligt de lat voor woongebouwen op maximum E70. Het is zeer positief om vast te stellen dat meer dan 1 op 2 woongebouwen met vergunningsaanvraag in 2010, eigenlijk al ruim de strengere E-peileis behaalt die pas begin 2012 is ingevoerd. Vanaf 2014 geldt de maximum eis van E60, waaraan in 2010 al 35% van de aanvragen voldeden. Het aandeel lage-energiewoningen neemt toe Enkele bouwers gaan echter nog een stuk verder en bouwen een lage-energiewoning met een E-peil tussen E40 en E60 of nog lager dan E40. In de grafiek is te zien dat ook die curves stijgen. Het aandeel ‘voorlopers’, de groep die echt véél energiezuiniger bouwt dan de gestelde eis met een E-peil kleiner dan 40, groeit van 1% in 2006 naar 11% in 2010. Het is markant dat voor appartementen deze vooruitgang minder groot is. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 15/15 VERSTRENGING VAN DE ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING OP KORTE TERMIJN E-peil Bij woon- en kantoorgebouwen ligt het eisenniveau E70 nog boven het economisch optimum. Om een E-peil van E60 op grote schaal te kunnen toepassen, is een verschuiving in de bouwpraktijk en de toegepaste installaties nodig. De Vlaamse Regering hechtte op 20 mei 2011 haar definitieve goedkeuring aan het voorstel om voor woon-, kantoor- en schoolgebouwen het E-peil in 2012 te verstrengen naar E70 en in 2014 naar E60. K-peil, U- en R-waarden Voor EPB-plichtige gebouwen zullen de maximale U- en minimale R-waarden worden verstrengd10 voor alle types schildelen tot ongeveer op het niveau van de buurlanden, wat nauw aansluit bij de kostenoptimale waarden. Vanaf 2012 werd het K-peil verstrengd tot K40. Netto-energiebehoefte Om een goede gebouwschil te realiseren en de transmissie- én ventilatieverliezen te beperken, werd een bijkomend criterium opgelegd op vlak van de netto-energiebehoefte voor ruimteverwarming. Daarom werd vanaf 2012 een eis opgelegd aan de netto-energiebehoefte voor verwarming van 70 kWh/m² bij woongebouwen. Dit is een extra stap in het beperken van de energievraag van gebouwen. 10 www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/epbuwaarden2012.pdf - samenvattende tabellen van de U- en Rwaarde-eisen vanaf 2012 www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/epbuwaarden2014.pdf - samenvattende tabellen van de U- en R-waardeeisen vanaf 2014 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 16/16 2.3.4. VERPLICHT MINIMUMNIVEAU HERNIEUWBARE ENERGIE IN GEBOUWEN In uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energiebronnen, stelt de beleidsnota Energie 2009-2014 een onderzoek voorop hoe we een verplicht minimumniveau van energie uit hernieuwbare energiebronnen in de praktijk zullen brengen, met aandacht voor de relatie tussen de hernieuwbare energieproductie in een gebouw en het energiepeil van dat gebouw. Het VEA heeft een studie laten uitvoeren met als doel de meest aangewezen methodiek te bepalen voor het invoeren van een minimumaandeel van hernieuwbare energiebronnen in de gebouwvoorschriften voor nieuwe gebouwen. De studie richt zich in eerste instantie op gebouwen waarvoor het E-peil berekend moet worden. Begin 2012 werd aan de Vlaamse Regering een concreet voorstel voorgelegd. 2.3.5. ENERGIERENOVATIEPROGRAMMA 2020 Het is de ambitieuze doelstelling van de Vlaamse overheid dat iedere Vlaming in het jaar 2020 een energiezuinige woning heeft. De Vlaamse overheid heeft een urgentieprogramma opgesteld om alle daken tegen 2020 geïsoleerd te krijgen, alle enkel glas te vervangen door isolerend glas en verouderde verwarmingsketels uit de Vlaamse woningen te bannen: het Energierenovatieprogramma 2020. Het regeerakkoord stelt: ‘We trekken het Vlaams Energierenovatieprogramma 2020 door en breiden het uit met maatregelen op maat. We zorgen ervoor dat tegen 2020 alle daken geïsoleerd zijn. We zorgen voor energie-efficiëntie voor iedereen door investeringen in daken, ketels en beglazing te ondersteunen.’ Ook de volgende doelstelling van het Pact 2020 ligt in deze lijn: ‘De plaatsing van dak- en zoldervloerisolatie, de vervanging van enkel glas en inefficiënte verwarmingsinstallaties en innovaties in de sector zorgen er tegen 2020 onder andere voor dat het energiegebruik van het gebouwenpark aanzienlijk daalt.’ Het Energierenovatieprogramma 2020 heeft als doel prioritaire standaardmaatregelen in een breed toepassingsgebied te integreren, terwijl het actieplan BEN-gebouwen zeer doorgedreven complexere maatregelen stimuleert bij de voorlopers. 2.3.6. FINANCIËLE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN Uit de beleidsnota Energie 2009-2014: ‘Eens het verdere verstrengingspad voor de E-peileis is vastgelegd, worden bestaande of geplande maatregelen ter ondersteuning (verlaagde onroerende voorheffing voor lage energiewoningen, premies van de netbeheerders voor lage-energiewoningen), erop afgestemd.’ In het bijzonder kan ook worden verwezen naar de in de beleidsnota Financiën en Begroting aangekondigde hervorming waarbij het kadastraal inkomen wordt verlaten als basis voor het klein beschrijf en waarbij een huiskorting wordt ingevoerd met aanvullende criteria, ook inzake energiezuinigheid. Lage energie en bijna-energieneutrale woningen die een beperkte oppervlakte combineren met een doorgedreven energiezuinigheid, kunnen hierdoor bijkomend worden ondersteund. In 2011 werden de bestaande premies geëvalueerd en gestroomlijnd, wat uitmondde in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2011 dat vanaf 1 januari 2012 in werking trad en waardoor de netbeheerderspremies in heel Vlaanderen werden geharmoniseerd en de Vlaamse dakisolatiepremie in de netbeheerderspremie werd geïntegreerd. In Vlaanderen kunnen voor investeringen in energiezuinige nieuwbouw via drie kanalen premies en voordelen verkregen worden: verlaagde onroerende voorheffing; premies van de netbeheerders; belastingsvermindering (sinds januari 2012 slechts in zeer beperkte mate). Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 17/17 Een verdere stroomlijning van premies, o.a. na het wegvallen van de fiscale aanmoedigingen, blijft noodzakelijk. Budgettaire enveloppes zijn daarvoor nog niet vastgelegd. Na de begrotingscontrole 2012 en de begrotingsopmaak 2013 kunnen mogelijk nieuwe initiatieven worden ontwikkeld. Deze zullen dan worden toegelicht in de beleidsbrief Energie 2012-2013. Meer informatie over deze financiële ondersteuningsmaatregelen is terug te vinden via www.energiesparen.be/subsidies. Voor andere typologieën dan woongebouwen is er een financieel ondersteuningsbeleid via de subsidiërende agentschappen, zoals onder meer VIPA en AGIOn. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 18/18 2.4. VLAAMS BELEIDKADER 2.4.1. VOORBEELDROL INFRASTRUCTUUR VLAAMSE OVERHEID De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol te vervullen. De haalbaarheid van de doelstellingen die de overheid via haar beleid uitvoert en oplegt moet ze eerst zelf aantonen door BEN-gebouwen te realiseren. Bovendien zorgt de realisatie en het beheer van eigen BEN-gebouwen voor marktacceptatie en -integratie. ACTIEPLAN ‘ENERGIEZORG IN DE VLAAMSE OVERHEIDSGEBOUWEN’ Via het actieplan ‘Energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen’, gecoördineerd door het departement LNE, wordt gestreefd naar een rationeel energiegebruik en duurzame energieopwekking binnen de Vlaamse overheidsgebouwen. De doelgroep bestaat uit alle ambtenaren van de Vlaamse overheid met specifieke nadruk op energieverantwoordelijken, aanspreekpunten milieuzorg, gebouwverantwoordelijken en -beheerders, onderhoudsfirma’s, bouwheren en aankopers. Het actieplan bevat vier onderdelen, telkens verder uitgewerkt in afzonderlijke doelstellingen en acties: Creëren van een draagvlak voor energiezorg met structurele verankering ondersteund door de leidend ambtenaren. Registreren van het energiegebruik via een energieboekhouding en het uitvoeren van energieaudits. Verminderen van het energiegebruik door de opmaak, uitvoering en bijsturing van een plan van aanpak voor energiezorg, sensibilisatie van werknemers, aanpassing van aankoopprocedures. Introduceren van milieuvriendelijke energie. Op 29 mei 2009 werd een tussentijds rapport met de uitvoeringsstatus van het actieplan aan de Vlaamse Regering meegedeeld. Het eindrapport met de resultaten en evaluatie over de volledige periode 2006-2010 zal in 2011 aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd. HANDLEIDING WAARDERING VAN KANTOORGEBOUWEN Voor de Vlaamse overheid gebruikt het Agentschap voor Facilitair Management (AFM) de handleiding 'Waardering van kantoorgebouwen - op weg naar een duurzame huisvesting voor de Vlaamse overheid'11 bij bouw of aankoop van een kantoorgebouw. Voor de nieuwe Vlaamse Administratieve Centra worden op basis hiervan eisen opgelegd. VOORBEELDROL VAN DE SCHOLEN Door te investeren in energiezuinige schoolgebouwen en rationeel om te gaan met energie in scholen, kan de energiefactuur voor de scholen op een structurele wijze verminderen. Maar tegelijkertijd wordt ook aan de leerlingen en cursisten een tastbaar bewijs geleverd van wat er mogelijk is op het vlak van energiebesparing. Het is immers veel gemakkelijker en overtuigender om leerlingen, de generatie van de toekomst, de inhoud en het belang van het concept rationeel energiegebruik aan te leren, als de ideeën achter rationeel energiegebruik door de school zelf worden toegepast. Bouw van nieuwe energiezuinige schoolgebouwen Na een wetenschappelijke studie waaruit bleek dat E70 de economisch optimale energieprestatie-eis was voor nieuwe scholen, werd de E-peileis voor alle gesubsidieerde nieuwbouwscholen waarvoor een stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd na 1 januari 2008 verlaagd tot E70 (Decreet van 7 december 2007 betreffende energieprestaties in scholen). De extra investeringskosten om de E70norm te behalen, worden volledig gesubsidieerd via AGIOn. Bij wijze van pilootproject worden 25 passiefscholen gebouwd, verspreid over alle provincies. Verwacht wordt dat door deze voorbeeldprojecten de afzetmarkt voor passieve bouwproducten en de ervaring bij architecten, studiebureaus en aannemers op het vlak van passief bouwen sterk zal vergroten, waardoor de totale bouwprijs van passiefscholen en andere passiefgebouwen zal verminderen. De financiële norm voor het bouwen volgens de passiefhuisstandaard werd vastgelegd op € 1.410,00/m² (bruto-oppervlakte). Dit betekent een verhoging van € 235,00/m² ten opzichte van 11 De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ is terug te vinden via http://www2.vlaanderen.be/facilitair_management/vastgoedbeheer/20101224_Waardering_van_Kantoorgebouwen.pdf Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 19/19 de financiële norm voor schoolgebouwen. De meerkosten van passief bouwen worden volledig gesubsidieerd. Voor deze pilootprojecten is er een afzonderlijk budget van 21 miljoen euro beschikbaar. De oproep van AGIOn voor de bouw van passiefscholen leverde 75 kandidaturen op. Een selectiecommissie beoordeelde de projecten op basis van een aantal vastgelegde criteria. Er werd onder andere rekening gehouden met de snelheid waarmee het project kan gerealiseerd worden, de representativiteit van het project, de bereidheid om de energieprestaties permanent op te volgen en het project open te stellen voor geïnteresseerden en de totaalvisie van de inrichtende macht op duurzaamheid. Uiteindelijk werden 25 projecten geselecteerd uit alle onderwijsnetten die samen een bouwoppervlakte van 65.565 m² zullen realiseren. In de loop van 2011 zal de bouwfase van het eerste project starten. AGIOn voert nog een aantal bijkomende acties uit die gericht zijn op een energiezuiniger schoolgebouwenbestand: REG-subsidies; Publiek private samenwerking constructie (Design Build Finance and Maintain) voor een versnelde inhaalbeweging van het bouwen van scholen met strenge maatregelen energiezuinig bouwen12; Samen met GO! heeft AGIOn in 2010 het instrument voor duurzame schoolgebouwen gepubliceerd13. Dit instrument is ontwikkeld in dezelfde geest als de Vlaamse maatstaf voor duurzaam wonen en bouwen, en als het toen reeds bestaande instrument voor wijkontwikkeling; Studie door AGIOn uitgeschreven ter bepaling van een kader van randvoorwaarden voor de passiefscholen; IWT-project innovatief aanbesteden14: samen met Onroerend Erfgoed, VIPA en VMSW (trekker), is er een project in opmaak waarbij innovatieve oplossingen gevraagd worden voor verschillende cruciale punten binnen het energiezuinig bouwen waarbij een toegankelijke kostprijs een constante insteek is. HET VLAAMS INFRASTRUCTUURFONDS VOOR PERSOONSGEBONDEN AANGELEGENHEDEN Alle gesubsidieerde bouwwerken binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vallen onder de reglementering van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA). Deze bouwwerken moeten sinds juni 2003 voldoen aan de eisen opgenomen in de omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologisch bouwen’. Een aantal eisen gaat verder dan de bepalingen voorzien door de Vlaamse energieprestatieregelgeving. 12 13 14 www.agion.be/inhaalbeweging%20schoolinfrastructuur.aspx www.agion.be/templates/standaard.aspx?ID=20110208152059Z www.innovatiefaanbesteden.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 20/20 2.4.2. SOCIALE HUISVESTING DE VMSW-VOORSCHRIFTEN In 2009 behaalde in Vlaanderen een nieuwe sociale woning minimaal een energieprestatie van K40 en E85 en dit zonder bijkomende maatregelen en zonder overschrijding van de maximale kostprijs-norm. In de C2008 (concepten voor sociale woningbouw - leidraad voor bouwheer en ontwerpers) zijn specifieke VMSW-voorschriften betreffende EPB opgenomen om deze prestaties te veralgemenen voor alle sociale nieuwbouwwoningen.15 Specifieke VMSW-voorschriften voor nieuwbouw en renovatie van sociale woningbouw vermeld in de C2008: E-peil: het E-peil bedraagt maximaal E80 per wooneenheid voor nieuwbouw en daaraan gelijkgestelde aard van de werken (cfr. indeling wettelijke eisen). K-peil: het maximale K-peil, berekend volgens de NBN B62-301 en/of EPB-software, bedraagt maximaal K40. Maximale U-waarden voor nieuwbouwprojecten en nieuwe delen bij renovatie (volgens tabel terug te vinden in document C2008). Koudebruggen: temperatuursfactor > 0,7. Oververhitting: de overhittingsindicator mag maximaal 17.500 Kh bedragen. Daarnaast worden de nodige maatregelen genomen om het zomercomfort te garanderen en de (fictieve) koellast zo laag mogelijk te houden. Ventilatie: o het ventilatiesysteem wordt ontworpen volgens NBN D50-001; o voor systemen A en C worden zelfregelende toevoerroosters van klasse P4 vooropgesteld; o systeem B zal enkel worden toegepast indien A of C uitgesloten zijn; o systeem D wordt enkel toegepast in combinatie met warmteterugwinning en alleen bij lage-energiewoningen of passiefwoningen, tenzij de opportuniteit of noodzaak duidelijk kan worden aangetoond; o een autonome dampkap is enkel geschikt voor intensieve ventilatie en niet voor basisventilatie; o systemen met individuele ventilatoren worden niet geschikt bevonden voor basisventilatie, tenzij bij renovatieprojecten waar geen andere mogelijkheden zijn. DE VOORLOPERSROL VAN DE SOCIALE HUISVESTINGSSECTOR De VMSW-voorschriften opgesteld in het document C2008 waren op moment van publicatie strenger dan de verplichte E-peil eisen. Dit was voorzien om in te spelen op de aangekondigde verstrenging van de energieprestatieregelgeving (E100 naar E80). Bij het VMSW hebben dossiers immers een langere doorlooptijd dan bij gewone particuliere projecten. Nieuwe voorontwerpen worden steeds afgestemd op de toekomstige minimale energetische prestaties. Nieuwe ontwerpen moeten E60 (van toepassing in 2014) nastreven. De VMSW overweegt om in de nabije toekomst eveneens luchtdichtheid-eisen op te leggen bij nieuwbouwprojecten. De VMSW erkent dat voor haar doelgroep een lager energieverbruik en dus lagere woonlasten van essentieel belang zijn, maar heeft bijkomende financiële ondersteuning nodig om een voorlopersrol op te kunnen nemen. Zo is de huur opgelegd door de sociale bouwmaatschappijen uitsluitend gebaseerd op de inkomsten van de huurders. De huur kan niet verhoogd worden, ook al is de woonlast lager omwille van een betere energieprestatie van de woning. Er wordt momenteel een ‘energiecorrectie’ uitgewerkt die mogelijk in 2013 van kracht wordt : voor woningen die niet voldoen aan de ERP2020 streefwaarden (enkel glas, geen dakisolatie, verouderd verwarmingssysteem) wordt een energiekorting toegepast, bij woningen met een energieprestatie (EPC) aanzienlijk beter dan het gemiddeld wordt een toeslag toegepast. De VMSW geeft renteloze leningen (0%) tot een maximum plafond. Extra kredietopties boven dit plafond, voor een betere energieprestatie, zijn momenteel niet van toepassing. Ondanks de financiële beperkingen slagen sommige sociale bouwmaatschappijen er toch in, via bijvoorbeeld Europese ondersteuningsprojecten, om vooruitstrevende projecten te realiseren. 15 Bron: www.vmsw.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 21/21 De VMSW is, in samenwerking met IWT, gestart met een pilootproject waarbij gebruik word gemaakt van een meer flexibel aanbestedingsmechanisme waardoor innovatieve technieken gemakkelijker kunnen geïmplementeerd worden. Met de huidige aanbestedingsprocedure is het niet altijd mogelijk bepaalde innovatieve technieken te implementeren. Via drie proefprojecten ‘sociale passieve woningen’ wordt de haalbaarheid van de passiefhuisstandaard binnen de sector onderzocht. EUROPESE SOCIALE HUISVESTINGSPROGRAMMA’S ‘Retrofitting Social Housing and Active Preparation for EPBD’ (RESHAPE) is een door de Europese Unie ondersteund project. Het is een gemeenschappelijk onderzoek van 10 partners in 6 pilootlanden, waaronder België. Het intussen afgeronde project beoogt bijdragen te leveren voor de uitvoering van de Europese richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen. De VMSW werkte mee aan het onderzoek betreffende het ‘opheffen van belemmeringen voor een energiebewuste renovatie van sociale woningbouwprojecten door praktische handleidingen, goede voorbeelden en opleidingen’. De VMSW is partner in het door CECODHAS (Europese koepelorganisatie van sociale bouwactoren) gecoördineerde ‘Power House Europe project’16 (IEE-project). Dit project heeft als doel een katalysator te vormen om initiatieven op te starten binnen de sociale huisvestingssector om energie te besparen. Dit gebeurt door een Europees netwerk op te starten waar informatie en kennis over energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in woningen wordt uitgewisseld. Dit project heeft ondertussen een opvolger: ‘Power House – Nearly zero challenge’ (IEE). Binnen dit platform zullen de deelnemende sociale huisvestingspartners kennis en ervaringen uitwisselen rond de BEN uitdaging. 2.4.3. INNOVATIEREGIEGROEP BOUW In opdracht van Vlaams minister van Innovatie Ingrid Lieten heeft de VRWI in het najaar van 2011 de innovatieregiegroep (iRG) Bouw opgestart met als doel een strategische innovatieagenda voor de middellange termijn uit te tekenen. Dit adviesrapport is in het voorjaar van 2012 voorgesteld, onder andere als input voor de Ronde Tafel Bouw (in kader van het ‘Witboek: nieuw industrieel beleid’). In het rapport heeft de iRG Bouw de bouwsector in brede zin opgevat. Naast de residentiële en nietresidentiële bouwmarkt omvat de sector vele andere domeinen, zoals afvalstoffen- en materialenbeheer, infrastructuursector, transportsector, watersector (o.a. baggerwerken), en andere subsectoren. Mede door dit transversale of horizontale karakter neemt de sector een belangrijke positie in in de Vlaamse economie. De aanbevelingen zijn opgedeeld in aanbevelingen met strategische impact enerzijds en anderzijds concrete maatregelen op korte en middellange termijn. Op strategisch vlak heeft de Vlaamse bouwsector duidelijk nood aan een economische en systemische transformatie. Dit betekent dat een holistische, strategische visie ontwikkeld moet worden op de toekomst van de sector, dit vertrekkend vanuit een ecosysteembenadering. De strategie moet zich vervolgens vertalen in een concrete tijdslijn voor de implementatie van een aantal objectieven en een overeenkomstig investeringsplan. 16 cfr. www.powerhouseeurope.eu Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 22/22 2.4.4. RONDETAFEL BOUW De bouw werd gekozen als piloot-case voor de opstart van nieuwe Rondetafels voor de sector- en clusterspecifieke implementatie van het Nieuw Industrieel Beleid in Vlaanderen. Het Nieuw Industrieel Beleid vormt een belangrijk transitiethema binnen het Vlaanderen in Actie (ViA)-beleid van de Vlaamse regering. Een opstartnota, die als aanzet dient voor het verdere verloop van de rondetafel, werd gecoördineerd door de SERV. De elementen van deze aanpak zijn: De Rondetafel vertrekt vanuit de sector maar moet uiteindelijk wel heel de bouw-, energieen milieucluster omvatten. De opstartfase wordt georganiseerd door de SERV. De SERV bepaalt in samenwerking met de sector de samenstelling en agenda voor de startvergadering. Aan een ‘trekker’ wordt gevraagd een startnota op te maken die vanuit een langetermijnvisie de ontwikkelingskansen voor de sector schetst en die als uitgangspunt kan dienen voor het verdere ontwikkelingsproces. De sector maakt in een volgende fase afspraken over het verdere verloop van het Rondetafelproces, over de sturingsaanpak en over de oprichting van werkgroepen: o enerzijds rond een aantal transformatieprojecten die tot concrete innovatieve bedrijvenclusters aanleiding kunnen geven; o anderzijds rond een aantal horizontale thema’s die meer te maken hebben met het zogenaamd ‘flankerend’ beleid dat de overheid zou moeten voeren. Het initiatief om aan een bepaald transformatieproces te werken gaat dus uit van de sector. Maar uit de besprekingen daarover moet ook naar voor komen hoe de overheid de randvoorwaarden kan verbeteren om de beoogde transformatie te bevorderen. Dit vervolgtraject wordt gecoördineerd door het departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie). Een Rondetafel Bouw moet ertoe leiden dat in het kader van de voormelde langetermijnvisie: nieuwe transformatieplatformen tot stand komen met telkens een netwerk van diverse actoren die samen een welbepaalde transformatie willen realiseren met een hoge potentie, niet alleen in eigen land maar ook in het buitenland én met een belangrijke hefboom voor de Vlaamse economie; deze platformen specifieke transformatietrajecten zullen gaan uittekenen met aanduiding van wie welke bijdrage kan leveren; uit deze platformen clusters van pionierende bedrijven ontstaan die deze waardeketens concreet vorm geven en vermarkten. De Rondetafel Bouw beoogt echter niet alleen een transformatie van het private bouwbedrijf maar tegelijk een aanpassing van het zogenaamd ‘flankerend’ beleid van de overheid ten gunste van het bouwbedrijf. 2.4.5. VLAAMSE STRATEGIE DUURZAME ONTWIKKELING Volgens het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling wordt elke nieuwe legislatuur een strategienota opgemaakt over het Vlaams beleid voor duurzame ontwikkeling. In 2006 werd een eerste Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO) goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Een nieuwe strategienota werd opgemaakt, waarvan de definitieve versie op 29 april 2011 werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe VSDO is de langetermijnvisie en het centraal stellen van transities. Transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen17 ‘Duurzaam Bouwen en Wonen’ is een van de transities die centraal staat in de VSDO. Tijdens de eerste fase van het ‘transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen’ werd een transitieagenda uitgewerkt die een visie voor 2030, streefbeelden, transitiepaden, opties, projecten en experimenten omvat. Verscheidene projecten werden ondertussen opgestart en uitgevoerd. Eén van de grote uitdagingen hierbij is de uitvoering van demonstratie- en vernieuwingsprojecten. 17 cfr. www.lne.be/themas/duurzaam-bouwen-en-wonen en www.duwobo.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 23/23 2.4.6. ONTWERP VLAAMS MILIEUBELEIDSPLAN 2011-2015 In het ontwerp van Vlaams Milieubeleidsplan 2011-2015 is de doelstelling opgenomen dat tegen 2015, 21% van de nieuwbouwwoningen beter moet doen dan het E-peil 40. Figuur 2: ontwerp Vlaams Milieubeleidsplan 2011-2015 (p.86) Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 24/24 2.4.7. HANDLEIDINGEN DUURZAAMHEID GEBOUWEN HANDLEIDING WAARDERING VAN KANTOORGEBOUWEN In februari 2008 lanceerde het Agentschap voor Facilitair Management (AFM), samen met het Departement LNE, de eerste handleiding 'Waardering van kantoorgebouwen - op weg naar een duurzame huisvesting voor de Vlaamse overheid'.18 Deze referentiegids maakt de beoordeling van kantoorgebouwen op het vlak van duurzaamheid mogelijk en werd eind 2010 geactualiseerd. De handleiding kan gebruikt worden voor het opleggen van minimumeisen (op basis van een score) wanneer een nieuw kantoorgebouw wordt aangekocht of gebouwd. VLAAMSE MAATSTAF DUURZAAM WONEN EN BOUWEN De Vlaamse Regering heeft begin 2012 de Vlaamse maatstaf voor duurzaam wonen en bouwen goedgekeurd. De maatstaf heeft tot doel het referentiekader te worden voor duurzaam wonen en bouwen in Vlaanderen. Via dit instrument zal bepaald worden wat de Vlaamse overheid verstaat onder duurzaam wonen en bouwen. Totnogtoe was dit niet altijd even duidelijk, aangezien er verschillende Vlaamse, Europese en internationale instrumenten in omloop zijn om de duurzaamheidsgraad van gebouwen te meten. Elk van deze instrumenten heeft zijn waarde, maar deze veelheid aan instrumenten zorgt voor verwarring. Bovendien zijn in de bestaande instrumenten niet altijd alle aspecten van duurzaamheid in het bouwproces geïntegreerd. Bij het tot stand komen van het nieuwe instrument werden deze bestaande instrumenten echter wel zo veel als mogelijk geïncorporeerd en werden knelpunten weggewerkt. Het is dus een instrument gebaseerd op internationaal erkende systemen maar aangepast aan de Vlaamse regelgeving. Het nieuwe Vlaamse meetinstrument voor duurzaam wonen en bouwen heeft een participatief proces doorlopen, waarbij alle actoren hun bevindingen en ervaringen hebben kunnen inbrengen. Dit instrument is momenteel gericht op de particuliere bouwheer die hier samen met de architect en de aannemer gebruik van kan maken. Het is evenwel de bedoeling dat in de nabije toekomst soortgelijke meetinstrumenten te ontwikkelen voor andere types bouwprojecten die relevant zijn voor de lokale en regionale overheden zoals ziekenhuizen, rusthuizen, wijken … Het instrument wil architecten, aannemers en bouwheren een inzicht geven in de duurzaamheid van hun bouwproject. Daartoe is het instrument opgesplitst in thematische hoofdstukken, zoals ‘water’, ‘energie’ of ‘materiaal en afval’. Elk themahoofdstuk bevat een reeks maatregelen die duurzaamheid moeten bevorderen en die geldig zijn voor één of meerdere fasen van het bouwproject – van de selectie van de bouwplaats tot de oplevering en de ingebruikname. Per geïmplementeerde maatregel kunnen punten verdiend worden. Na het doorlopen van het instrument kan de gebruiker inschatten hoe hij scoort per thema en hoe het volledige project scoort. Dit meetinstrument is een facultatief instrument, vrijwillig te gebruiken. Er wordt voor geopteerd om dit niet te verplichten, maar dit instrument algemeen ingang te doen vinden. Vanuit de overheid zal dit instrument evenwel sterk gepromoot worden, onder meer via de vijf provinciale steunpunten. BELGISCHE REFERENTIEEL DUURZAME GEBOUWEN In september 2011 is een samenwerking opgestart tussen de drie gewesten voor de realisatie van de Belgische Referentieel Duurzame Gebouwen. De realisatie hiervan wordt gecoördineerd door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bestaande ‘Vlaamse maatstaf duurzaam wonen en bouwen’ en de ‘Vlaamse handleiding waardering van kantoorgebouwen’ zullen als basis dienen voor het referentieel. 18 De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ is terug te vinden via http://www2.vlaanderen.be/facilitair_management/vastgoedbeheer/20101224_Waardering_van_Kantoorgebouwen.pdf Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 25/25 2.4.8. LOKALE BESTUREN INITIATIEVEN PROVINCIEBESTUREN 1. Provinciale steunpunten duurzaam bouwen De Vlaamse provincies hebben de voorbije jaren niet stilgezeten wat betreft duurzaam wonen en bouwen. Zo werden in de provincies Limburg en Antwerpen met Dubolimburg en Kamp C al grote inspanningen geleverd. Ook in de drie andere provincies werden verschillende initiatieven georganiseerd, zoals vormingen, sensibiliseringscampagnes en infosessies. Begin 2011 werd de brug geslagen tussen de Vlaamse transitieagenda duurzaam wonen en bouwen naar de provinciale werking: de Vlaamse Regering en de vijf provinciebesturen ondertekenden een samenwerkingsovereenkomst om per provincie ondersteuning te geven aan een provinciaal steunpunt duurzaam wonen en bouwen. Zo wordt het Vlaams beleid op provinciaal niveau vertaald naar de praktijk. De provinciale steunpunten hebben een gemeenschappelijk takenpakket. Ze worden de gespreks- en adviespartner voor een zo breed mogelijke doelgroep (particulieren, lokale overheden, professionelen uit de bouwsector, ngo’s, onderwijsinstellingen, enzovoort) en promoten duurzaam wonen en bouwen via verschillende activiteiten. De steunpunten worden opgevat als een samenwerkingsverband, waarbinnen verschillende kennispartners uit de sector, gespecialiseerde ngo’s en andere experten een actieve rol opnemen om duurzaam wonen en bouwen te stimuleren in de provincie. 2. Limburg klimaatneutraal In 2009 stelde het Limburgse provinciebestuur zich de ambitieuze doelstelling om tegen 2020 klimaatneutraal te zijn19. Een wetenschappelijke studie legde de basis voor een klimaatplan. Om een zicht te krijgen op de uitstoot van de broeikasgassen op zijn grondgebied en van het aandeel van de verschillende sectoren daarin werd een wetenschappelijke studie uitgevoerd door een consortium van deskundigen ter zake. Om deze uitdaging te realiseren rekent het provinciebestuur op de hulp en het engagement van alle sectoren die ‘milieuwinst’ kunnen opleveren: de energie- en transportsector, de industrie, handel en diensten, landbouw... 3. Provinciebestuur Antwerpen - klimaatneutrale organisatie Het provinciebestuur Antwerpen wil als organisatie klimaatneutraal zijn tegen 2020 door de broeikasgasuitstoot te minimaliseren en te compenseren indien nodig. Om te waarborgen dat in eerste instantie de broeikasgasuitstoot zo veel mogelijk wordt teruggedrongen wordt een tussentijdse doelstelling opgenomen. Tegen 2017 is de broeikasgasuitstoot met minstens 50% gedaald ten opzichte van de uitstoot geregistreerd in 2006.20 HET CONVENANT VAN BURGEMEESTERS In 2009 hebben al meer dan 635 Europese steden, waaronder Antwerpen, Genk, Gent, Hasselt en Oostende, het Convenant van Burgemeesters ondertekend. Gemeenten worden via het Convenant van de Burgemeester opgeroepen om een voorlopersbeleid te voeren. Zo verbinden zij zich ertoe verder te gaan dan de energiedoelstelling die de EU heeft vooropgesteld: 20 % CO2-reductie tegen 2020. In dit forum, dat op initiatief van de Europese Commissie in samenwerking met het Comité van de Regio's is opgericht, zetten de steden zich in voor een gemeenschappelijk doel: de daling van hun CO2-emissies door te kiezen voor energie-efficiëntie en acties ten gunste van hernieuwbare energiebronnen. Voorbeelden van initiatieven die hier in kaderen zijn: Gent: het CO2N buurtcentrum Linnenstraat (in afwerking); Gent: het stadsontwikkelingsproject Gasmetersite ‘Tondelier’; Antwerpen: CO2-neutraal stroomcontract voor de stadsdiensten; Antwerpen: jaarlijkse investering van 13M€ om stadsgebouwen energiezuiniger te maken; Antwerpen: Eco-huis werking rond infoverstrekking, premies, groene leningen, ecohuisdokter…; Oostende: opmaak van het SEAP (Strategic Energy Action Plan), met onder andere duurzaam energiebeleid in Haven Oostende - Oostende Green Port. 19 20 http://www.limburgklimaatneutraal.be http://www.provant.be/binaries/KLIMAATPLAN_basisdocument_20111117_tg_tcm7-142676.pdf Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 26/26 VOORUITSTREVEND LOKAAL ENERGIEBELEID 1. Beleidsnota Energie 2009-2014 Uit de beleidsnota Energie 2009-2014: ‘Energiezuinig wonen biedt voordelen die steeds meer mensen overtuigen. We onderzoeken hoe lokale besturen de ruimte kunnen krijgen om daarop in te spelen en een vooruitstrevend beleid te voeren. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gaan om het voorschrijven van strengere energiepeilen voor innovatieve bouwprojecten via een stedenbouwkundige verordening waarbij lokale overheden bijkomende eisen kunnen opleggen op vlak van energiebesparing en energierecuperatie. Op deze manier kunnen bij nieuwe verkavelingen innovatieve ecowijken worden ontwikkeld.’ 2. Lokaal vooruitstrevende energieprestatie-eisen Stedenbouwkundige verordeningen worden meestal opgesteld op lokaal niveau (gemeenten) onder de vorm van bijvoorbeeld verkavelingsvoorschriften, voorschriften voor bouwprojecten, gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen. Bij uitbreiding kunnen hier ook richtlijnen voor sociale woningbouw onder ressorteren. Op eigen gronden kunnen gemeenten via de verkoopvoorwaarden verder gaan dan de energieprestatie-eisen, maar een strengere eis aan iedereen opleggen via een stedenbouwkundig plan kan niet. Door de VVSG wordt ervoor gepleit om op vlak van energiezuinig bouwen op gemeentelijk vlak een meer vooruitstrevend beleid te kunnen uitbouwen. De VVSG stelt terzake volgende wensen voorop: Gemeenten willen ruimte voor subsidiariteit. Eerst voor bepaalde zones, later ook gemeentebreed. Verankeren in het Energiedecreet. Handhaving door het VEA op strenger niveau. De gemeenten kunnen zelf initiatieven nemen die in dit actieplan kunnen worden gekaderd, o.a. door voor voorlopers een aangepaste financiële ondersteuning te voorzien. In het Energiedecreet is een wijziging opgenomen die erin voorziet dat gemeenten – onder bepaalde voorwaarden - voor bepaalde zones een strenger K- en E-peil kunnen vastleggen. Vermits de Vlaamse Regering dit nog verder in een besluit dient uit te werken, is hieraan momenteel nog geen uitvoering gegeven, Dit zal gebeuren in het kader van het vastleggen van het verstrengingspad naar EPB-eisen tot 2021. Het decretale handhavingskader voor strengere gemeentelijke eisen is wel al uitgewerkt. Bij nieuwe verkavelingen moeten innovatieve ecowijken (of ‘bijna-energieneutrale wijken’) alle kansen krijgen om ontwikkeld te worden. 3. Voorbeeldprojecten lokale voorlopersprojecten Antwerpen - Cadixwijk: duurzame herontwikkeling Cadixwijk (eilandje) Diepenbeek Ertvelde (Evergem) - de HoveRije Gent - Gasmetersite Leuven - Tweewaters Mechelen - Papenhof Sint-Niklaas - Clementwijk Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 27/27 RECOVERY FUND: LOKALE INITIATIEVEN OP VLAK VAN ENERGIE-EFFICIËNTIE EN HERNIEUWBARE ENERGIE In juli 2009 werd het Europees energieprogramma voor herstel (European Economic Recovery Plan EERP) vastgelegd om het economisch herstel in Europa te bevorderen door tegen eind 2010, 3,98 miljard euro te besteden. De restmiddelen (146 miljoen euro) werden ondergebracht in een nieuw fonds voor projecten in het kader van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, gericht op lokale overheden. De projecten moeten een snelle, meetbare en grote impact hebben op het economisch herstel en bijdragen aan de andere doelstellingen van het fonds. Bij het toekennen van de steun wordt rekening gehouden met een geografisch evenwicht (elke lidstaat moet steun kunnen ontvangen). Het fonds zal in 2011 gelanceerd worden en wordt beheerd door één of meerdere financiële tusseninstanties (zoals de Europese Investeringsbank). De steun zal verlopen via twee aparte luiken: financiële ondersteuning en technische assistentie (beperkt tot 15%). Er worden geen rechtstreekse bedragen/subsidies gegeven, maar er wordt gewerkt met financiële ondersteuningsmechanismen die een groter hefboomeffect hebben zoals borgverlening. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 28/28 2.5. STUDIES 2.5.1. STUDIE ECONOMISCHE HAALBAARHEID Studie naar de economische haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen bij residentiële gebouwen. Uitgevoerd in opdracht van het VEA door PHL, KUL en 3E in 2007-2008. VERSTRENGING VAN HET E-PEIL BIJ RESIDENTIËLE NIEUWBOUW De studie toont dat er een duidelijk potentieel bestond om de regelgeving voor residentiële nieuwbouw te verstrengen, binnen economisch aanvaardbare grenzen. De bouwpraktijk in de beginfase van de energieprestatieregelgeving (E100/K45) lag ver verwijderd van het economisch optimum, dat bereikt werd bij een gemiddelde energiebesparing van 35-40%. Dit optimum ligt bij een E-peil E55 tot E65 en een K-waarde K30 tot K40 (gemiddeld E61/K37). E65/K35 kan, zeker voor de middellange termijn, als een haalbaar streefdoel beschouwd worden. Een regelgeving kan in principe verder gaan dan het economisch optimum. Het doel van deze regelgeving is immers niet mensen naar een economisch optimum leiden, maar streven naar een kleiner energieverbruik, een verminderde CO2-emissie en een beter wooncomfort.21 Probleem hierbij is de meerkost die verbonden is aan energiezuiniger bouwen en de beschikbaarheid van de nodige financiering voor de verhoogde bouwkosten. VERSTRENGING VAN DE EPW BIJ RESIDENTIËLE RENOVATIE Het energiebesparingspotentieel bij bestaande woningen is zeer groot. De regelgeving is echter moeilijker te concretiseren dan bij nieuwbouw aangezien de randvoorwaarden complexer zijn. Er is geen eenduidig economisch optimum na te streven zoals bij nieuwbouw en sommige maatregelen stuiten op praktische beperkingen. De regelgeving houdt rekening met deze beperkingen door geen globale eisen te stellen, maar eisen per schildeel. De studie toont dat deze eisen wel kunnen aansluiten bij de conclusies voor nieuwbouw. De maximale U-waarden zullen dan in lijn liggen van de U-waarden voor het economisch optimum bij nieuwbouw (K30-K40).22 2.5.2. STUDIE HAALBAARHEID VERSTRENGEN E-PEIL KANTOORGEBOUWEN Het VEA liet de haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen voor kantoorgebouwen onderzoeken door Grontmij Vlaanderen.23 Het doel van de studie was inzicht krijgen in de economische en technische haalbaarheid van het verstrengen van het E-peil bij nieuwe kantoorgebouwen. Bij de studie is enerzijds rekening gehouden met wat vanuit milieuoogpunt wenselijk is, en anderzijds met wat technisch en economisch haalbaar is. De studie is uitgewerkt met het oog op praktijkgerichte resultaten om te vermijden dat theoretische eisenniveaus opgelegd zouden worden die aanzienlijke meerkosten met zich meebrengen die niet worden gecompenseerd door voldoende besparingen. Uit de studie blijkt dat er voldoende potentieel aanwezig is om op een economisch rendabele manier het E-peil te verlagen. De Vlaamse Regering heeft op 20 mei 2011 beslist voor kantoren de E-peileis te verstrengen tot E70 voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2012 en tot E60 voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2014. 21 Uit document ‘Economische haalbaarheidsstudie residentieel’, § 9.1 p99 Uit document ‘Economische haalbaarheidsstudie residentieel’, § 9.2 p99 23 http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/haalbaarheidstudiekantoren_evaluatie2010.pdf 22 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 29/29 2.5.3. MCKINSEY RAPPORT BELGIË McKinsey & Co heeft in samenwerking met het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), in 2009 een rapport opgesteld om als basis te dienen voor het overleg rond energie-efficiëntie in België. Het is een leidraad om te evolueren naar energie-efficiëntie op wereldniveau, met uiteenzetting van de consequenties. Het rapport behandelt de sectoren die het meeste energie gebruiken: gebouwen, wegtransport en industrie. In 2005 waren de Belgische residentiële en commerciële gebouwen verantwoordelijk voor 35 procent van de primaire energievraag. Residentiële gebouwen waren goed voor 73 procent van dat cijfer. Het energieverbruik wordt voornamelijk veroorzaakt door verwarming, koeling en verlichting. Met een gemiddelde van 348 kilowattuur/m² per jaar blijft de Belgische energie-efficiëntie in residentiële gebouwen achterop bij andere West-Europese landen (zie Grafiek 5). Het besparingspotentieel voor residentiële gebouwen is dus bijzonder groot. Grafiek 5: gemiddeld residentieel energieverbruik (in kWh/m²/jaar, 2005)24 Grafiek 6: energievraag voor verwarming woning of kantoor (graaddagen 2004)25 Er zijn drie voorname oorzaken voor de lage energie-efficiëntie van Belgische gebouwen in vergelijking met andere West-Europese landen. De leeftijd van de gebouwen: Belgische gebouwen zijn relatief oud (zie Grafiek 7) door een beperkt percentage in afbraak (met 0,075 procent een van de laagste van Europa) en door de lage aangroei van nieuwe gebouwen (1% tov 1,5%). De verwachtingen zijn dat de leeftijd van de Belgische gebouwen in vergelijking met de omliggende landen zal blijven stijgen, wat consequenties heeft voor het dalen van de energie-efficiëntie. 24 Bron: McKinsey Greenhouse Gas Abatement Cost Curve V2.0 Bron: McKinsey Greenhouse Gas Abatement Cost Curve V2.0 - the difference between a reference value of 18°C and the average outside temperature for that day, summed up for all days in a given year 25 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 30/30 Grafiek 7: leeftijd van gebouwen (constructiejaar, percentage van woningen, 2005)26 Een hoger percentage van eengezinswoningen dan in andere Europese landen. In België zijn slechts 27% van de woningen appartementen of gebouwen waarin meer dan een familie woont (tegenover 53% voor Duitsland). Een lagere implementatie van energie-efficiënte maatregelen (zoals hoogrendementsbeglazing en isolatie) in vergelijking met andere Europese landen. Het McKinsey rapport geeft in haar analyse aan dat in theorie een energiebesparingspotentieel van 48 procent mogelijk is ten opzichte van het ‘Business-as-usual scenario’ voor 2030. 2.5.4. PRINCIPLES FOR NEARLY ZERO-ENERGY BUILDINGS BUILDINGS PERFORMANCE INSTITUTE EUROPE De studie ‘Principles For Nearly Zero-Energy Buildings - Paving the way for effective implementation of policy requirements’27 heeft als doelstelling een bijdrage te leveren voor een Europees gedragen geharmoniseerde interpretatie van: een ambitieuze en duidelijke definitie en snelle implementatie van BEN-gebouwen in alle EUlidstaten; principes van duurzame, realistische BEN-gebouwen, zowel voor nieuwe als bestaande gebouwen; mogelijke technische oplossingen en de consequenties hiervan voor de bouwmarkt en de verschillende actoren. De studie bouwt voort op bestaande concepten en bouwnormen, analyseert de voornaamste methodologische uitdagingen en impact op de definitie van het BEN-niveau. De technologische, financiële en beleidsmatige implicaties van deze resultaten worden geëvalueerd. De studie concludeert met een overzicht van de nodige stappen naar een succesvolle implementatie van BEN-gebouwen. 26 27 Bron: Belgostat Construction Data http://www.bpie.eu/principles_for_nearly_zero_energy_buildings.html Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 31/31 2.6. MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK 2.6.1. ADVIES MINARAAD NOVEMBER 2008: EPB-BESLUIT EN DECREET De Minaraad dringt aan op het ontwikkelen van een stappenplan met duidelijke tussentijdse normverstrengingen. Hierdoor hebben de bouwheren, de aannemers en de andere betrokkenen een duidelijk zicht op de toekomstige eisen. Dit laat toe om de noodzakelijke opleiding en reorganisatie van de sector goed te plannen. 2.6.2. ADVIES SERV DECEMBER 2008: EVALUATIE EN AANBEVELINGEN EPB-REGELING De SERV stelt inzake de verdere uitbouw van de energieprestatieregelgeving 10 aanbevelingen voor: 1. Onderbouw en bediscussieer graduele verstrenging verder. 2. Verplicht EPB-berekeningen voor de start van de werken. 3. Baken de verantwoordelijkheden beter af. 4. Investeer meer in gebruiksvriendelijke EPB-software. 5. Zorg voor betere integratie in andere gebouwgerelateerde regelgeving. 6. Herbekijk aanpak van specifieke categorieën. 7. Verstreng controle en handhaving. 8. Voer actiever koplopersbeleid en meer gerichte ondersteuning voor achterblijvers. 9. Activeer verder via opleiding en communicatie. 10. Meer aandacht voor governance. 2.6.3. PROJECT ECOBOUWERS De website www.ecobouwers.be en de campagne Ecobouwers Opendeur van de Bond Beter Leefmilieu tonen een stijgend draagvlak voor energiezuinig bouwen aan. WEBSITE ECOBOUWERS De website www.ecobouwers.be is een digitaal gebruikersplatform met praktische en technische informatie en concrete ervaringen over duurzaam bouwen. Op Ecobouwers komen mensen in contact met geëngageerde doe-het-zelvers en met professionals uit de sector. De doelstelling van Ecobouwers is om kandidaat bouwers en verbouwers verregaand te informeren over energievriendelijk en duurzaam bouwen en om hen in contact te brengen met bouwheren die deze stap al gezet hebben. Op die manier wil de BBL de toename van het aantal energiezuinige gebouwen in Vlaanderen versnellen. Ecobouwers bereikt meer dan 2 miljoen unieke bezoekers per jaar. ECOBOUWERS OPENDEUR De Bond Beter Leefmilieu organiseert elk jaar in november het evenement Ecobouwers Opendeur, waarbij meer dan 140 lage-energiewoningen te bezoeken zijn. De eigenaars van de woningen verzorgen, al dan niet samen met hun architect, aannemer of installateur, een rondleiding. Zij tonen de bezoekers welke technieken tot energiebesparing leiden, hoe ze deze zelf hebben toegepast en vanuit welke filosofie ze dit gedaan hebben. De BBL bereikt met de campagne de doelgroep van bouwers en verbouwers: 64,9% van de bezoekers heeft (ver)bouwplannen, 21,6% is zelfs al bezig met (ver)bouwen. Het aantal bezoekers van de campagne Ecobouwers Opendeur is te zien op Grafiek 8. Grafiek 8: Opendeur28 28 jaarlijks aantal bezoekers voor Ecobouwers Bron: Bond Beter Leefmilieu Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 32/32 2.7. FINANCIERING 2.7.1. FINANCIËLE INSTELLINGEN & ENERGIEBESPARENDE MAATREGELEN Enkele financiële instellingen hebben een product gekoppeld aan energiezuinig bouwen. Een bank koppelt een leningformule aan het bouwen van een passiefhuis met een bepaalde gespecialiseerde aannemer. Bij de bepaling van de terugbetalingscapaciteit wordt rekening gehouden met de subsidies en lagere verwarmingskosten. Een andere bank heeft een ‘passief hypothecair krediet’ in de markt geplaatst. Hierbij wordt bij het bepalen van de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-bouwer rekening gehouden met de toekomstige lagere verwarmingskosten en de fiscale bonus. Er is bovendien een voordeliger interesttarief van toepassing. Energetische renovaties, op voorwaarde van duurzame uitvoering, komen ook in aanmerking voor dit hypothecair krediet. 2.7.2. FACILITATIE GROENE INVESTERINGEN DOOR VBO, AGORIA EN FEBELFIN Op vraag van het VBO, het Verbond van Belgische Ondernemingen, werkten Agoria, de federatie voor de technologische industrie, en Febelfin, de Belgische federatie van de financiële sector, een tool uit die banken ondersteunt bij het evalueren en vlotter behandelen van kredietaanvragen voor energiebesparende of groene investeringen. Het gaat om een referentielijst die voor energie-efficiënte basistechnologieën aangeeft welke besparing deze opleveren. Dankzij de lijst kunnen banken inschatten of de vooropgestelde besparingen die leveranciers en ontleners aangeven effectief zullen worden gerealiseerd. 2.7.3. GROENE WAARBORG VOOR BEDRIJVEN De Groene Waarborg is een waarborg voor een lening of leasing, die aangegaan wordt door een onderneming voor de financiering van energiebesparende investeringen. Zowel kleine, middelgrote als grote ondernemingen kunnen beroep doen op deze waarborg. Enkel investeringen in technologieën die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst van de Groene Waarborg29, zoals bepaald in het Ministerieel Besluit van 13 januari 2012 tot uitvoering van bepaalde procedurele aspecten van de Vijfde Waarborgbesluit, met inbegrip van alle latere wijzigingen, komen in aanmerking. Enkel investeringen met een terugverdientijd van maximaal 10 jaar komen in aanmerking. Een procedure is beschikbaar om nieuwe technologie die niet voorkomt op de limitatieve technologieënlijst al o niet toe te voegen, en dit na onderzoek en standaardisering. 2.7.4. DERDEPARTIJFINANCIERING DOOR INFRAX EN EANDIS De Vlaamse distributienetbedrijven, Eandis en Infrax, hebben in 2010 hun eigen publieke ESCO's (Energy Service Company) opgericht. Hierbij gaat het niet om juridisch zelfstandige bedrijven maar eerder om departementen of business units binnen de bestaande bedrijven. De distributienetbeheerders worden door de overheid verplicht om rationeel energie gebruik te stimuleren, het aanbieden van een ESCO-activiteit gaat zelfs nog een stap verder. Omdat er bij de gemeenten een grote behoefte is aan ESCO-activiteiten bieden de distributienetbedrijven een totaalpakket energiediensten aan om de energie-efficiëntie van de gemeentelijke gebouwen te bevorderen: prefinanciering van energiebesparende maatregelen; studie energiebesparingsmaatregelen (relighting, superisolerend glas plaatsen, ventilatie, enz); uitvoering energiebesparingsmaatregelen (audits, monitoring, energieprestatiecertificaat, enz); energiemonitoring. 29 http://agentschapondernemen.be/artikel/welke-investeringen-komen-aanmerking-voor-een-groene-waarborg Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 33/33 2.7.5. FRGE-LENING Een FRGE-lening is een lening van het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost (FRGE). Het FRGE geeft goedkope leningen met een maximum bedrag van €10.000 en een interest van maximum 2% voor energie besparende werken in een woning. De lening kan niet bij het FRGE zelf aangevraagd worden, maar wel bij een Lokale Entiteit verspreid over de verschillende gemeenten. Een FRGE-lening kan verkregen worden voor volgende werken als ze worden uitgevoerd door een aannemer: dak, vloer en muur isoleren; hoogrendementsglas plaatsen of ramen vervangen; een oude verwarmingsketel vervangen door een condensatieketel of een warmtepomp; een zonneboiler plaatsen; fotovoltaïsche zonnepanelen plaatsen; een geothermische warmtepomp plaatsen; thermostatische kranen plaatsen; een kamerthermostaat met programmeermogelijkheden plaatsen; een verwarmingsketel onderhouden; een energie-audit laten uitvoeren. Bepaalde beschermde doelgroepen hebben recht op een lening met 0% interest en kunnen bovendien gratis hulp krijgen voor: te bepalen welke werken moeten worden uitgevoerd; prijsoffertes aan te vragen; een aannemer te kiezen; de werken op te volgen; premies en subsidies aan te vragen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 34/34 3. DOELSTELLING De opportuniteiten om het energieverbruik in het Vlaamse gebouwenpark op een structurele wijze aanzienlijk te laten dalen, zijn groot. Een belangrijke doelstelling van het energiebeleid is om via een actief stimuleringsbeleid, innovaties in de bouwsector en een stelselmatige verstrenging van de energieprestatie-eisen er voor te zorgen dat tegen 2021 alle nieuwe gebouwen en een substantieel aantal bestaande gebouwen beantwoorden aan de bijna-energieneutrale eisen. 3.1. DOELSTELLING VOORLOPERSSTRATEGIE Om de doelstelling van het energiebeleid in te vullen, worden twee strategieën gevolgd. 1. BASISSTRATEGIE Voor nieuwbouw worden de EPB-eisen stapsgewijs verstrengd, coherent aan het kostenoptimale niveau. Voor alle bestaande woningen worden minimale energieprestaties bekomen via de uitvoering van het Energierenovatieprogramma 2020 en het opnemen van minimale energieprestatie-eisen in de Vlaamse Wooncode. Deze basisstrategie is essentieel door het zeer grote potentieel aan energiebesparing. 2. VOORLOPERSSTRATEGIE Het voorlopersbeleid wordt uitgewerkt ter invulling van de verplichting uit de EPBD om vanaf 2021 nog enkel BEN-gebouwen te bouwen en de renovatie van bestaande gebouwen tot bijnaenergieneutrale gebouwen maximaal te stimuleren. Om deze doelstellingen te behalen, is het noodzakelijk in te zetten op innovatie, integrale kwaliteitsverbetering en adequate financieringssystemen. Het energiebeleid heeft hier de verantwoordelijkheid de evoluties te faciliteren en opportuniteiten te benutten. Bijkomend dienen de verschillende actoren, waaronder ook de overheden, de gepaste communicatie te voeren voor een brede marktacceptatie van het begrip BEN. Bestaande innovatieve systemen, technologieën en diensten met verbeterde energie-eigenschappen moeten hun weg vinden op de Vlaamse bouwmarkt. De betrouwbaarheid van BEN-technieken is essentieel voor een succesvolle marktintroductie. Het is daarom noodzakelijk dat een integraal kwaliteitskader wordt uitgewerkt. Voor het bekostigen van de initiële meerkost van BEN-gebouwen dienen alternatieve financieringssystemen (verder) ontwikkeld te worden waarbij de focus verschuift van de initiële meerkost naar de totale actuele kost over de economische levensduur. Voorlopers moeten in de zogenaamde introductiefase ondersteuning krijgen in het ontwikkelen en toepassen van deze systemen, technologieën en diensten, zodoende dat de ‘early adopters’ volgen en een groeifase ontstaat. Enkel daarna kan een volumemarkt worden gerealiseerd wanneer de ‘vroege meerderheid’ de systemen, technologieën en diensten overneemt. Het is dus de doelstelling om van een voorlopersbeleid via een groeifase een overgang van demonstratieprojecten naar een volumemarkt te ondersteunen. Grafiek 9: Levenscyclus van een technologie met voornaamste actoren Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 35/35 3.2. NIEUWBOUW & RENOVATIE Dit actieplan is gericht op nieuwbouw en vergunningsplichtige renovaties. Bij het opstellen van actievoorstellen is een onderverdeling hiertussen niet altijd mogelijk. Bovendien kunnen maatregelen effect hebben op beide types van investeringen. Acties die voornamelijk het huidige beleid ondersteunen, komen niet aan bod in dit actieplan vermits het dient ter ondersteuning van de voorlopers. 3.2.1. DOELSTELLING NIEUWBOUW Voor nieuwe gebouwen is het de doelstelling om te evolueren naar een maatschappelijk gedragen beleidskader dat de realisatie van BEN-gebouwen als haalbare eis vooropstelt. Voor de verdere ontwikkeling van de energiewetgeving en het behalen van de Europese doelstellingen is het noodzakelijk om een antwoord te verkrijgen op volgende vragen: Hoe wordt een bijna-energieneutraal gebouw gedefinieerd? Welk verstrengingspad naar de doelstelling 2021, en welk percentage wanneer? Welke maatregelen zijn nodig om de doelstelling te bereiken? Hoe kan de wetgeving breed maatschappelijk gedragen worden? Hoe kan een samenwerking met de sector optimaal evolueren? Hoe kan innovatie ondersteund worden? 3.2.2. DOELSTELLING RENOVATIE De omvorming van bestaande gebouwen tot BEN-gebouwen moet maximaal gestimuleerd worden zodat tegen 2021 een wezenlijk aantal bestaande gebouwen getransformeerd zal zijn naar BENgebouwen. Om het globale energieverbruik van bestaande gebouwen te optimaliseren, zijn er volgende aandachtspunten: De ‘rate of renovation’ (renovatiegraad) moet stijgen: momenteel wordt er jaarlijks slechts 1% van de woningen grondig gerenoveerd. Een significante stijging van energetisch doorgedreven renovaties (major renovation vs deep renovation) bewerkstelligen. Bij het renoveren van een gebouw is er het risico van een ‘lockin-effect’ waarbij eens een renovatie uitgevoerd er geen grondige renovatie meer zal gebeuren de volgende 30 jaar. Dit lock-in-effect dient vermeden te worden. 3.2.3. RESIDENTIËLE & NIET-RESIDENTIËLE GEBOUWEN In dit actieplan wordt geen specifieke onderverdeling gemaakt tussen residentiële en niet-residentiële gebouwen. De definitie van het BEN-niveau zal afzonderlijk per typegebouw worden bepaald, maar de transitie naar een draagvlak voor BEN-gebouwen moet alle actoren omvatten. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 36/36 4. KNELPUNTEN Verschillende knelpunten moeten worden weggewerkt om de doelstellingen van de Europese richtlijn te kunnen realiseren (beschreven in vorig hoofdstuk). De maatregelen en acties die voorgesteld worden in dit actieplan, zijn erop gericht om deze knelpunten maximaal uit te vlakken. Deze belemmeringen worden onderverdeeld volgens technische, economische, sociale en beleidsgerichte kenmerken. De knelpunten werden geïnventariseerd tijdens verschillende stakeholdermeetings die plaats hadden in 2010 en 2011. Dezelfde stakeholders werden ook meermaals geconsulteerd bij de realisatie van dit actieplan. 4.1. TECHNISCHE KNELPUNTEN De hier geïnventariseerde technische knelpunten zijn bouwgerelateerd: Het is moeilijk haalbaar om bij zeer energiezuinige appartementen de resterende energievraag in te vullen met hernieuwbare energie. Op gebouwniveau mogelijks wel. De toepassing van innovatieve materialen en technieken vereist dikwijls een leercurve (soms onvoldoende ondersteuning, weinig ervaring…). Het realiseren van BEN-gebouwen met de huidige technologie is niet altijd mogelijk door externe factoren zoals: o gebouworiëntatie o omgevingsfactoren o gebouwtype Installaties: ontwerp, afstellen, regelen, onderhoud, uitvoering… Bij sommige (hoogtechnologische) installaties kan de complexiteit een incorrecte en inefficiënte werking van het systeem veroorzaken, waardoor de te verwachten energiebesparing niet wordt bereikt of er problemen zijn met het binnenklimaat. Er is nog onvoldoende inzicht in de meest geschikte concepten op het vlak van installaties voor onder andere (back-up)verwarming, verluchting en energieproductie. Er is niet één type van installatie die het best past voor een BEN-gebouw. Koudebrugarm & luchtdicht bouwen zijn niet vanzelfsprekend. Bovendien is ook de duurzaamheid van de luchtdichting niet vanzelfsprekend. Een slechte uitvoering van laag energetische bouwpraktijken kan risicovol zijn voor de kwaliteit van het binnenklimaat. Een slecht binnenklimaat kan gevolgen hebben voor de Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 37/37 gezondheid van de bewoners, tot gebouwschade (bvb condensatie en schimmelvorming) leiden en indirect een hoger energieverbruik met zich meebrengen. Elektriciteit geproduceerd door hernieuwbare energie systemen zoals fotovoltaïsche zonnepanelen, (micro-)WKK… kan niet overal probleemloos op het net geplaatst worden. Gaan de netwerken de stijgende evolutie kunnen volgen? Door een slechte oriëntatie, beschaduwing of een beperkt dakoppervlakte, is de plaatsing van zonnepanelen niet altijd mogelijk. De verantwoordelijke uitvoerder van het niet realiseren van op voorhand bepaalde technische doelstellingen zoals luchtdichtheid, performantie technische installaties… zijn moeilijk te traceren. Technische oplossingen voor installaties zijn dikwijls nog te eng gericht op woningbouw en hierdoor niet efficiënt inzetbaar voor andere typologieën. Er is nood aan oplossingen op maat voor verschillende gebouwtypologieën en gebruiksprofielen. Er is een grote versnippering in het renovatieproces, dit leidt tot lage kwaliteit en afschuiven van verantwoordelijkheid. Er is nood aan een nieuw type ‘energierenovatie-aannemers’ die een totaalpakket voor doorgedreven energierenovaties aanbieden. Een tool of methodiek ontbreekt om BEN-renovaties te evalueren 4.2. ECONOMISCHE KNELPUNTEN De mogelijkheden van een verhoogd leenbedrag wordt niet gekoppeld aan het geschat energieverbruik (of economisch optimum). De initiële aankoopkost van gebouwen is dikwijls al hoog en energetisch doorgedreven verbouwen maakt de investering nog duurder. Ondersteuningsmaatregelen vanwege de overheden voor energiezuinig (ver)bouwen zijn dikwijls niet stabiel en worden als onoverzichtelijk beschouwd. Huurder/verhuurder paradigma: hoe bekomt de investeerder een maximale en rechtstreekse return? Verhuurders hebben geen rechtstreeks profijt om een woning doorgedreven energetisch te renoveren. Er is een negatieve ‘return on investment’. Huurders hebben evenmin zekerheid over ‘return on investment’ van een doorgedreven energetische renovatie. Voor architecten, energiedeskundigen en studiebureaus vraagt het ontwerpen van BENgebouwen een veel grotere tijdsbesteding, zeker als ze geringe ervaring hebben. Ook komen er extra verantwoordelijkheden bij kijken. Er is veel meer werfcoördinatie en werfcontrole nodig. Weinig particuliere klanten zijn bereid de volle meerkost te betalen. Bedrijfseconomisch is business-as-usual ontwerpen doorgaans interessanter, en is laagenergiebouw aanbieden als architect vooral een kwestie van persoonlijk idealisme/engagement. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 38/38 4.3. PERSOONSGEBONDEN KNELPUNTEN Kennisniveau, kwaliteit en bereidheid m.b.t. energetisch bouwen in de sector moeten beter. Vooroordelen bij zowel de particuliere bouwheer als de bouwprofessioneel: prijs, gezondheid, kwaliteit, levensduur… Onvoldoende argumenten zijn gekend om te opteren voor een BEN-gebouw. Het economisch optimum over de economische levensduur, een hogere huur- en verkoopprijs zijn belangrijke argumenten die bij bepaalde doelgroepen een beslissingsrol kunnen spelen. Tijdens het bouwproces verlopen (onder andere door de afwezigheid van een specifieke coördinator of een bouwteam) de verschillende processen niet optimaal. Er zijn geen geharmoniseerde kwaliteitslabels voor BEN-gebouwen. Op termijn is het belangrijk dat er vertrouwen is in de globale kwaliteit van BEN-gebouwen. Er is een kloof tussen kennis in de bouwsector en de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Bij groepswoningbouw dienen vaak alle mede-eigenaars in te stappen in het proces (zowel visie op verbouwwerken, timing, financiële inbreng...). Collectieve renovatieprojecten stimuleren is zeer belangrijk (financieel interessant, biedt een opportuniteit voor kwaliteitsbewaking, leidt tot significante energiebesparingen) maar dit vraagt het uitwerken van oplossingen die het individuele initiatief van de particuliere eigenaar/huurder overstijgt. 4.4. BELEIDSGERICHTE KNELPUNTEN Het ontbreken van een nationale (of Europese) geharmoniseerde aanpak voor het energieprestatiebeleid (methode voor energieprestatie-berekening, gelijke software, erkenning energiedeskundige) creëert moeilijkheden (subsidieregeling, bedrijven met werkgebied in verschillende gewesten…). Er is nood aan een eengemaakte energieprestatie berekeningsmethodiek die ook geschikt is voor BEN-gebouwen (lage energie en passieve gebouwen). Momenteel kan het E-peil nog vrij hoog uitvallen voor deze energieperformanente gebouwen. In de EPB-berekeningsmethode verloopt de valorisatie van innovatieve technologieën en systemen moeizaam. Het behalen van een BEN-energieprestatie is omwille van externe (beleids)factoren zoals ruimtelijke ordening, onroerend erfgoed (vrijstellings- of afwijkingsmogelijkheid voor beschermd onroerend erfgoed) en stedenbouwkundige voorschriften niet altijd mogelijk. 10 jaar om te evolueren naar BEN-gebouwen is kort. Op het moment dat de late adopters ervaring beginnen op te doen met de nieuwe eisen, is er al sprake van strengere eisen. Problemen met bouwschriften bij renovatie, bvb vergunning buitenisolatie, overschrijden rooilijn enz. geven aanleiding tot het niet uitvoeren van deze energiebesparende maatregelen. Het versnipperde ondersteuningsbeleid (federaal, gewestelijk, provinciaal, gemeentelijk, distributienetbeheerder…) is onvoldoende transparant voor de consument. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 39/39 5. INVULLING DEFINITIE BIJNAENERGIENEUTRAAL GEBOUW 5.1. DEFINITIE BEN-GEBOUW VLAANDEREN De EPB-richtlijn geeft een algemene definitie voor een BEN-gebouw. Deze definitie bestaat uit 2 niveaus: 1. Er moet in eerste instantie een hoge energieprestatie (lage energievraag van het gebouw) worden gerealiseerd. 2. De resterende energievraag moet in zeer belangrijke mate worden gecompenseerd door hernieuwbare energieproductie, welke ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd. Grafiek 10, bereiken van BEN via minimale energievraag, vervolgens in belangrijke mate gecompenseerd met hernieuwbare energie. De EPB-richtlijn geeft geen eenduidige richting aan voor de verdere concretisering van wat als een BEN-gebouw kan worden beschouwd. Verschillende artikelen van de richtlijn laten andere interpretaties toe: Artikel 9 (Bijna-energieneutrale gebouwen) stelt dat aan de algemene eisen (lage energievraag en saldo te compenseren door hernieuwbare energieproductie) enkel niet moet voldaan worden in ‘specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over de economische levensduur van het betrokken gebouw negatief is’. Deze bepaling kan gelezen worden alsof geen algemene vrijstellingsregeling mogelijk is en dat dus enkel een uitzonderingsregeling kan worden uitgewerkt. De compatibiliteit van dit artikel met artikel 4 dient verder opgevolgd te worden. Artikel 4 (Vaststelling van de minimumeisen voor de energieprestatie) stelt immers dat de lidstaten niet verplicht zijn minimumeisen voor energieprestatie vast te stellen die niet kostenefficiënt zijn over de geraamde economische levensduur. Dit artikel stelt in feite dat het economisch en technisch niet verantwoord is normatieve eisen op te leggen waarvan de overheid moet erkennen dat ze niet kostenefficiënt zijn. Artikel 5 (Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie) bepaalt dat de Commissie uiterlijk op 30 juni 2011 het methodologisch kader voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie zal vastleggen. Dit methodologisch kader zal een onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen. Hierbij zal ook de kost van een bijna-energieneutraal scenario onderzocht moeten worden. Er is echter nog geen Europees akkoord over het methodologisch kader, waarvan begin 2012 door de Europese Commissie een versie werd voorgesteld. Volgens dit voorstel dient het kostenoptimaal niveau zowel op micro- als op macroperspectief berekend te worden. De lidstaten hebben echter de keuze om te bepalen welk perspectief zal dienen als basis voor het vastleggen van de energieprestatie-eisen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 40/40 Grafiek 11, kosten-efficiëntie en kostenoptimaal niveau30 Artikel 13 van de richtlijn hernieuwbare energie bepaalt reeds dat uiterlijk tegen 31 december 2014 in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen worden gebruikt. Op basis van deze artikelen kan worden geargumenteerd dat een BEN-gebouw minstens moet beantwoorden aan het kostenoptimale niveau met een minimumniveau hernieuwbare energie inzake energieprestatie-eisen en dat de lidstaten maar ten vroegste in de tweede helft van 2012 in de mogelijkheid zullen zijn om dit kostenoptimale niveau voor de verschillende types van gebouwen vast te leggen. NIEUWBOUW Volgens de studie ‘economische haalbaarheid’31 van 2008 lag het kostenoptimaal niveau in het Vlaamse Gewest bij residentiële gebouwen op E55-E60. Dit kostenoptimum werd gehaald zonder zelf opgewekte elektriciteit (PV). In 2012 zal deze studie worden geactualiseerd, rekening houdend met het methodologisch kader dat begin 2012 door de Europese Commissie werd bezorgd, maar waar nog geen Europees akkoord over bestaat. De opdracht voor de actualisatie zal starten in mei 2012 en heeft een doorlooptijd van 8 maanden en wordt ook uitgebreid naar niet-residentiële gebouwen. Om het minimumniveau hernieuwbare energie vast te leggen, is een voorstel tot integratie in de EPBmethode voorgesteld aan de Vlaamse Regering. BESTAANDE GEBOUWEN Het grootste energiebesparingspotentieel is aanwezig in de bestaande gebouwen. De EPBD legt op dat de lidstaten maatregelen nemen om het aantal BEN-gebouwen te doen toenemen. Er is geen verplichting voorzien tot renovatie van bestaande gebouwen tot het BEN-niveau De beleidskeuze kan er dan ook uit bestaan om voor de bestaande gebouwen een invulling te geven aan het begrip BEN dat garanties geeft voor een zo grote mogelijk realisatie van het energiebesparingspotentieel in combinatie met de opwekking van energie op basis van hernieuwbare bronnen. De meest aangewezen optie lijkt erin te bestaan om de definitie te baseren op het kengetal van het EPC. 30 31 Bron: DG Energy, Europese Commissie Studie economische haalbaarheid, p6 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 41/41 5.2. DEFINITIE EN DOELSTELLINGEN BEN-GEBOUW ANDERE GEWESTEN 5.2.1. BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient nieuwbouw tegen 2015 passiefhuisstandaard. Voor 2021 is Zero Carbon een mogelijke doelstelling. te voldoen aan de 5.2.2. WAALS GEWEST Het Waals Gewest heeft in het voorjaar van 2012 een aanbesteding opgestart voor de bepaling van zowel het kostenoptimaal niveau als de definitie van het BEN-niveau. Er wordt verwacht dat deze studie eind 2012 zal worden opgeleverd. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 42/42 5.3. DEFINITIE EN DOELSTELLINGEN BEN-GEBOUW ANDERE LANDEN Enkele landen uit de Europese Unie hebben reeds lange termijndoelstellingen vastgelegd: Denemarken32; Verenigd Koninkrijk; Ierland33; Nederland; Duitsland34. Van deze lidstaten heeft enkel Denemarken een definitie voor BEN bepaald en vastgelegd. Country A B- B- BBG CR CY CZ D DK EE ES FI F GR HU I BR FL W Offic. approved X Developed State of Study application performed X Work ongoing X X X X X X 1 X X X X X X X X X X X X X Annex I: H, C, V, DHW, L X (non-res.) X X X X X X X X X X X X X X X X X X X Primary energy Used indicators X X X X X X X X X X X Other X X X X X X X X X X X X X X X X X X + X X X X X X X X X X X X X X 26 X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 23 X X X 13 X X 17 X X X 8 X 7 X X X X X 7 X X X X X X 8 9 X X 7 On building X X X X X X X X X X X X X X 23 On-site X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X 21 Nearby X X X X X X X (X) X X X X 14 Renewable inclusion (generation) Self-consumed X X X X X X X X Only up to building’s energy use X X X X X Single building X X X X X Building complex X New approach 35 X X X X X X X X X 40 40 34 X X X X X X X X X X X X X X X X X Based on current X X X X X requirements Tightening ratio [%] X X X Fed-in NZEB application approach X X X X X X X X X X X X Green certificates Size 4 X X X 17 1 X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X Technology set Ratio Renewable Minimum requirement Non X X Fixed value(s) of Fixed allowances X X 1+ aspects missing X X 6 4 X Additional aspects Type requirement X X Study planned Included energy aspects IR LV LT LX MT NL N PL PT RO SL SK S UK Total/Ø X X X X X 2 X X X X X X X X X X X X X X (X) X X X X X X X X X X 60 35 70 70 X (X) X X 7 X X X X X 13 X 8 X X X X X 29 X X 8 X X X X X X X 21 X 8 25 70 2520 50 75 47,1 Tabel 3: status van implementatie definitie BEN in verschillende Europese lidstaten. 32 33 34 http://www.buildup.eu/publications/19711 http://www.buildup.eu/publications/19715 http://erneuerbare-energien.de/english/transformation_of_the_energy_system/resolutions_and_measures/doc/48054.php Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 43/43 6. STREEFCIJFERS ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN Op basis van de bepalingen van het kosten-optimum en het minimumaandeel hernieuwbare energie zal een verstrengingspad naar 2019 (overheidsgebouwen) en 2021 ontwikkeld worden. Op basis hiervan zullen streefcijfers, zowel voor nieuwbouw als bestaande gebouwen worden bepaald. Ook voor residentiële en niet-residentiële gebouwen worden afzonderlijke streefcijfers bepaald, met specifieke aandacht voor overheidsgebouwen waar de verstrenging van de energieprestatieregelgeving sneller zal moeten verlopen. Dit hoofdstuk wordt vervolledigd zodra BEN gedefinieerd is voor de verschillende typegebouwen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 44/44 7. MAATREGELEN & ACTIES In dit hoofdstuk worden voorstellen geformuleerd voor maatregelen en acties die de verschillende knelpunten voor de realisatie van BEN-gebouwen vanaf 2021 en voor overheidsgebouwen vanaf 2019 maximaal moeten wegwerken. De acties zijn gericht naar de voorlopers en de ‘verbreding’ van de door de voorlopers gebruikte systemen, technologieën en diensten (het dichten van de ‘gap’ uit Grafiek 9). De voorstellen 1. 2. 3. 4. 5. tot maatregelen en acties worden verdeeld over 5 pijlers: Innovatie Kwaliteitskader Communicatie Financiering Energiebeleid In een latere fase wordt bepaald welke van de acties en maatregelen door welke organisaties zullen worden gecoördineerd, uitgevoerd of ondersteund. Eens hier duidelijkheid over bestaat, wordt de uitvoeringsplanning verder uitgewerkt. Er zijn ondertussen reeds heel wat acties en maatregelen opgestart. 7.1. INNOVATIE De transitie naar BEN als eis tegen 2021 (2019 voor overheidsgebouwen) zal sneller moeten verlopen dan de gerealiseerde evolutie in de energieprestatie van gebouwen de afgelopen 10 jaar. Een versnelde marktintroductie van beschikbare innovatieve systemen, technologieën en diensten met betere energieprestaties is dan ook nodig. Het ontwikkelingspotentieel van BEN-gebouwen is groot, maar om aan het beoogde experimentele groeipad tegemoet te komen zonder in te boeten op de technische bouwkwaliteit en op het wooncomfort, is innovatie nodig. De Vlaamse Confederatie Bouw wijst in haar witboek ‘Bouwinnovatie’ de overheid op de cruciale rol van de bouwsector bij de zoektocht naar betaalbare, gezonde, comfortabele en technisch duurzame oplossingen voor vier grote maatschappelijke uitdagingen: het uitbouwen van Vlaanderen tot een groene logistieke draaischijf; het verhogen van de energie-efficiëntie van onze gebouwen; het verminderen van het grondstoffenverbruik; het optrekken van aangepaste woonvormen; voor de alsmaar toenemende en vergrijzende bevolking. Met het verschijnen van dit witboek wenst de bouwsector haar innovatiebehoeften duidelijk te maken. Het brede veld van (energiezuinig) bouwen behoort in Vlaanderen (nog) niet tot de onderzoeksprioriteiten. Innovatie in de bouw bestaat momenteel voornamelijk uit het optimaliseren van bestaande bouwmethodes. Illustratief is dat bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT) amper 2% van de totale subsidieenveloppes voor bouwgerelateerd onderzoek is bestemd. Dit aandeel is te beperkt, zeker wanneer er rekening wordt mee gehouden dat 12% van de Vlaamse tewerkstelling afhangt van bouwactiviteiten. De bouw moet zich niet ontwikkelen tot een high-tech sector, maar het zou wel de ambitie moeten hebben om de komende 10 jaar te evolueren tot een mid-tech sector. Er is doorgedreven onderzoek nodig naar de efficiëntste wijze om tot BEN-gebouwen te komen (prefabricatie, collectieve systemen van energievoorziening…). Er moeten ook nieuwe aanvaarde methoden worden ontwikkeld om de bestaande Vlaamse woningen zonder isolatie en vaak zelfs zonder spouwmuur binnen tien jaar op een doordachte, efficiënte en betaalbare manier veel energiezuiniger te maken. Deze transitie zal ongetwijfeld nieuwe economische opportuniteiten voor de bouwsector tot stand brengen. Meer aandacht voor innovatie zal in de bouwsector tot nieuwe activiteiten leiden – nieuwe materialen, ontwerpconcepten, technologieën en diensten – die aldus in Vlaanderen extra jobs zullen creëren35. 35 volgens het witboek innovatie van de Vlaamse Confederatie Bouw kan dit tot 70.000 jobs leiden Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 45/45 De Vlaamse Confederatie Bouw heeft in 2010 haar leden ondervraagd naar hun innovatieinspanningen. De helft van de respondenten uit de bouw, grotendeels KMO’s, deden niet aan innovatie. Van diegenen die aan innovatie doen, voert een derde dit zelf uit, de rest werkt hiervoor samen met andere ondernemingen (voornamelijk leveranciers). Een minderheid van de bouwbedrijven is dus voortrekker. Het is wel een belangrijke minderheid die de markt kan doen kantelen. Om in 2021 BEN-gebouwen te kunnen realiseren, zullen geïntegreerde technologische oplossingen, ‘cross-sectoriële’ innovatie, nodig zijn waarin verschillende gebouwdimensies (isolatie, verwarming, koeling, ventilatie, verlichting, beglazing, zonwering en hernieuwbare energietechnologieën) op een geïntegreerde wijze worden geoptimaliseerd. 7.1.1. ONDERZOEK & ONTWIKKELING VOORSTEL 1, OPTIMALISATIE ONDERZOEK EN ONTWIKKELING INNOVATIE Vanuit het innovatiebeleid zal de ontwikkeling van en het onderzoek naar innovatieve systemen, technologieën of diensten die de energieprestatie van gebouwen verbeteren, sterker ondersteund en gestimuleerd worden. Ook de komende jaren zal de Vlaamse Regering het budget voor innovatie blijven verhogen. Overheidsmiddelen voor innovatie moeten bijdragen tot het aanpakken van de grote maatschappelijke (o.a. energiezuinig bouwen) en economische uitdagingen waarmee onze samenleving en economie worden geconfronteerd. Innovatie kan bijdragen tot het verlichten van maatschappelijke problemen, en tot de valorisatie van economische opportuniteiten. De innovatie-inspanningen die door de overheid worden gesteund moeten zich voldoende richten op de maatschappelijke en economische uitdagingen waarmee we in toenemende mate geconfronteerd worden. Zij moeten dus een redelijk concrete bijdrage leveren tot oplossingen voor deze uitdagingen. Een aantal onderzoeksdomeinen biedt heel wat mogelijkheden op het vlak van innovatie. De overheid zal dan ook vooral investeren in onderzoek op het vlak van36: logistiek en transport; ICT in de gezondheidszorg; voeding en gezondheid; nieuwe materialen en nanotechnologie; energie en milieu. Groene energie (energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en cleantech) wordt beschouwd als een multidisciplinair innovatieknooppunt. Dit komt voort uit de koppeling van de innovatiespeerpunten en de grote maatschappelijke en economische uitdagingen. De innovatieknooppunten worden scherper gesteld vanuit het oogpunt van hun oriëntatie op de grote maatschappelijke en economische uitdagingen. Via de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) worden innovatieregiegroepen samengebracht met als doel een strategische innovatieagenda voor de middellange termijn uit te tekenen. De VRWI heeft de opdracht gekregen om, via de innovatieregiegroep ‘Bouw’, een innovatieagenda te realiseren. Dit adviesrapport is in het voorjaar van 2012 als input voorgesteld voor de Ronde Tafel Bouw (in kader van het ‘Witboek: nieuw industrieel beleid’). Ook het nieuw op te richten Vlaams Energiebedrijf heeft de opportuniteit om innovatie op vlak van rationeel en duurzaam energiegebruik te ondersteunen. Via onder andere volgende taken kan het Vlaams Energiebedrijf zich duidelijk profileren: Het stimuleren van het naar de markt brengen van innovaties op het vlak van milieuvriendelijke energietechnologieën, -systemen en –diensten. Het ontwikkelen, verwerven en opbouwen van een grondige kennis met betrekking tot energiebeheer en de realisatie van energiebesparende en milieuvriendelijke energieprojecten. Het IWT heeft onder andere als doel de overdracht van kennis tussen de academische en de bedrijfswereld te stimuleren. Het IWT zoekt dus voor bedrijven geschikte partners voor welbepaalde onderzoeksprojecten en begeleidt onderzoekers en ondernemingen naar deelname aan Europese projecten. 36 Uit het ViA Actieplan #2: Focussen op speerdomeinen Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 46/46 Op basis van de knelpunten (hfst 4, p37) en overleg met de stakeholders werden volgende voorstellen tot innovatieve onderzoeken en studies als prioritair opgelijst: Inventarisatie (Europees) onderzoek naar doorgedreven energetische renovatie van gebouwen. Onderzoek naar de relatie tussen het theoretische (EPB en EPC) en het eigenlijke energieverbruik, rekening houdend met verschillende parameters zoals gezinssituatie, aantal uren aanwezig, ingestelde temperatuur… Innovatief aanbesteden voor nieuwe technologieën van energiebesparende maatregelen. Collectieve systemen voor verwarming en sanitair warm water (bvb. districtsverwarming, sanitair warm water voor collectieve huisvesting, collectieve thermische zonne-energie, warmtenetten…) o Welke collectieve systemen voor verwarming en sanitair warm water zijn prioritair en haalbaar voor Vlaanderen? Wat is prioritair voor de sociale woningbouwsector? o Wat is de resterende warmtebehoefte bij BEN-woningen (hoge & lage temperatuur) en kan het rendement van een distributienet voldoende zijn om dit in Vlaanderen te ontwikkelen? o Aanmaken ‘heat demand map’ voor Vlaanderen37. Haalbaarheid lokale energiebedrijven en hoe kunnen deze optimaal ontwikkeld worden? Meest optimale gecontroleerde ventilatiesystemen. Dubbele gevelsystemen. Geïndustrialiseerde of prefab-bouwsystemen voor BEN-gebouwen, zowel voor nieuwbouw als renovatie. Realisatie van een platform waarbij combinaties van geïntegreerde producttechnologieën in test- en demonstratieomgevingen kunnen worden ontwikkeld. Geïntegreerde systemen voor duurzame energietoepassingen. Op Europees niveau is er een ruim aanbod aan ondersteuningsmechanismen voor onderzoek en ontwikkeling inzake energie en innovatie. Vlaamse actoren moeten maximale toegang krijgen tot Europese financieringsmiddelen zoals Intelligent Energy Europe, Smart City Call, European Economic Recovery Plan, 7de kaderprogramma, enz. Hierbij moet een aanpak vanuit volgende drie invalshoeken worden gevolgd: Pro-actief: niet enkel vragen afwachten die via de verschillende actoren worden gesteld, maar ook potentiële kandidaten zoeken en informeren. Hierbij is onderzoek aangewezen naar de knelpunten, de eventuele ‘koudwatervrees’ voor deelname aan of indiening van Europese projecten door Vlaamse partners. Ondersteuning indienen projecten: zoeken naar buitenlandse partners (in het kader van de lopende bilaterale samenwerkingsovereenkomsten), buitenlandse aanvragen doorsturen naar geïnteresseerde Vlaamse kandidaten, feedback op projectdossiers, doorverwijzen naar de meest passende ondersteuningsprogramma’s, enz. Specifieke aandacht voor de knelpunten uit het vorige punt is hier aangewezen. Afstemming met het Vlaams energiebeleid: enerzijds opvolgen welke Europese prioriteiten eveneens prioriteit zijn voor het Vlaamse energiebeleid en hier de opportuniteiten van benutten, anderzijds een inventarisatie en doorstroming van Europese projecten door Vlaamse (Belgische) actoren gerealiseerd met een meerwaarde voor het Vlaams energiebeleid. Er moet absoluut worden vermeden dat relevante Belgische projecten worden gerealiseerd zonder doorstroming naar het beleid. Een belangrijke meerwaarde van het maximaal gebruik maken van Europese middelen voor Vlaamse onderzoek- en ontwikkelingsprojecten is dat Vlaamse expertise en kennis zich internationaal kan manifesteren, en verder als exportproduct kan worden gestimuleerd en ontwikkeld. 37 voorbeeld Verenigd Koninkrijk: http://chp.decc.gov.uk/heatmap/ Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 47/47 VOORSTEL 2, DOELGROEP VOORLOPERS IN KAART BRENGEN 1) Voorlopers aanbodzijde De voorlopers aan de aanbodzijde (aannemers, installateurs, architecten, studiebureaus, leveranciers…) hebben een essentiële rol. Om deze in kaart te brengen, zijn al verschillende initiatieven opgestart en gerealiseerd. Er moet bekeken worden of deze initiatieven nog verder moeten worden uitgebreid en/of continue opvolging nodig hebben. 2) Voorlopers vraagzijde Naar de motivatie en andere eigenschappen van de voorlopers aan vraagzijde is minder onderzoek naar uitgevoerd. Nochtans is dit belangrijk om de acties en maatregelen voorzien naar deze doelgroepen zo effectief mogelijk te laten verlopen. Een onderzoek wordt uitgevoerd bij de voorlopers aan de vraagzijde. Dit onderzoek is gericht op sociaal-economische (familiale situatie, motivatie, loon, opleidingsniveau…) en bouwtechnische (uitgevoerde technieken, knelpunten, energiebesparende maatregelen…) factoren. In eerste instantie zal de focus worden gelegd op bouwheren woningbouw, zowel nieuwbouw als renovatie. Indien de resultaten duidelijk zijn en bruikbaar zijn voor verdere acties kan een gelijkaardig onderzoek opgestart worden voor niet-residentiële gebouwen. Met de resultaten uit dit onderzoek kan de ‘doelgroep voorlopers’ in kaart worden gebracht. Hierdoor kunnen innovatieve systemen, technologieën en diensten meer direct hun weg vinden naar de voorlopers. Ook verdere communicatie met de voorlopers kan meer gericht verlopen. VOORSTEL 3, EPB-KADER VOOR VALORISATIE VAN INNOVATIEVE SYSTEMEN OF TECHNOLOGIEËN In de berekeningsmethodiek voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen dient een flexibel mechanisme voorzien te worden dat innovatieve systemen of technologieën op een onderbouwde maar vlotte wijze toelaat en valoriseert. Dit zowel voor nieuwbouw als voor bestaande gebouwen. VOORSTEL 4, BEVORDEREN VAN LUCHTDICHTHEID EN VENTILATIE 1) Bevorderen van luchtdichtheid van gebouwenschil Uit controle van dossiers die in aanmerking komen voor een verlaging van de onroerende voorheffing en de analyse van de EPB-aangiften blijkt dat momenteel het ‘lage energie’ niveau voornamelijk behaald wordt door het toepassen van technologische maatregelen zoals ventilatiesysteem D, warmtepomp, zonneboiler en PV. De voorlopers hebben dus ruim aandacht voor toepassingen van hernieuwbare energie, maar het aantal woningen met aandacht voor de inherente bouwkwaliteit, zoals doorgedreven isolatie of luchtdichtheid, is nog laag. Omdat meer aandacht voor luchtdichtheid absoluut noodzakelijk is om het BEN-niveau te behalen, moeten acties ondernomen worden die een aanzienlijke verbetering van de luchtdichtheid van de gebouwschil realiseren. Voor het bevorderen van luchtdicht bouwen, gelden volgende aanbevelingen (Grafiek 12)38: Regelgeving gedreven: in de EPB-berekening moet luchtdichtheid in een duidelijke verbetering van het E-peil resulteren, dit in combinatie met een verplichte meting of een ander kwaliteitssysteem dat de luchtdichtheid garandeert. Ondersteuningsmaatregelen werken hierbij bevorderend. Technologiegedreven: samenwerking met en ondersteuning van bouwprofessionelen door de ontwikkeling van praktische hulpmiddelen, demo- en onderzoeksprojecten. Marktgedreven: een doelgroepgerichte informatieverspreiding over luchtdicht bouwen (zowel naar verschillende bouwprofessionelen als bouwheren). 38 Aanbevelingen uit project ASIEPI Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 48/48 Grafiek 12, drie factoren voor de bevordering van de luchtdichtheid van de gebouwenschil, benadering volgens Rennings (2005)39 Omdat de luchtdichtheid van de gebouwschil door elke deelaannemer kan gedegradeerd worden, is coördinatie tussen de verschillende bouwpartners nodig. Als er vooraf onvoldoende coördinatie is geweest, is het bij een falende luchtdichtheidstest achteraf moeilijk te bepalen wie van de deelaannemers hiervoor verantwoordelijk is. Indien er gewerkt wordt met een hoofdaannemer is deze in principe de eindverantwoordelijke. 2) Studie minimale luchtdichtheidseisen In het kader van de BEN-doelstellingen is het duidelijk dat het op een grote schaal realiseren van behoorlijk tot zeer goed luchtdichte gebouwen een belangrijke uitdaging is. Er zijn vandaag voldoende voorbeelden van concrete projecten beschikbaar waardoor is aangetoond dat zeer goede luchtdichtheidsniveaus realiseerbaar zijn. Zo voldoen alle passiefhuiswoningen aan de eis van n50 = 0.6h-1. Tussen de experten onderling, alsook tussen de voornaamste stakeholders, is er consensus dat meer aandacht voor luchtdicht bouwen een noodzaak is. Daarentegen is er veel discussie of het al dan niet zinvol is om minimale luchtdichtheidseisen in te voeren en, zo ja, welk een dergelijke eis moet zijn. Een studie wordt uitgevoerd die resulteert in een goed onderbouwd en met alle relevante stakeholders afgetoetst rapport, waarbij de verschillende argumenten op een gestructureerde wijze worden samengebracht. Dit is een problematiek die het Vlaams Gewest overstijgt en daarom is het belangrijk ook internationaal lopende initiatieven te koppelen aan de studie of internationale experten aan bod te laten komen. Deze studie zal een belangrijke basis zijn voor zowel de Vlaamse overheid als de relevante stakeholders bij het bepalen van hun standpunten en concrete acties. Er kan ook extra worden onderzocht of een onderscheid nodig is tussen nieuwbouw en renovatie en residentieel en niet-residentieel. 3) Bevorderen van het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen Hoe luchtdichter een gebouw, hoe belangrijker de rol van het ventilatiesysteem is. De kennis over juiste debieten, systemen, installatie, gebruik… is aanwezig maar wordt nog te veel niet of foutief toegepast. Het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen en -kanalen moet dan ook vanuit het perspectief van een informatie- en kwaliteitskader benaderd worden. Dit komt aan bod in de hoofdstukken ‘Integraal Kwaliteitskader’ en ‘Communicatie’. 39 Bron: project ASIEPI Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 49/49 7.1.2. DOORGROEI NAAR VOLUMEMARKT VOORSTEL 5, VAN DEMO- NAAR VOLUMEMARKT Een samenwerking wordt opgezet met consortiumpartners uit de bouwsector die elk op korte termijn (max 5 jaar) een groot aantal (ca 50 woningen) demonstratieve BEN-woningen realiseren. Hierbij is het belangrijk dat samenwerking gezocht wordt met voorlopers aan de aanbodzijde – veelal kmo’s – zodat zij voldoende kansen krijgen om hieraan mee te werken. Herhaling en schaaleffect zullen een positieve invloed hebben op de (financiële) haalbaarheid. De verwezenlijking van een groot aantal BEN-gebouwen zal tevens een belangrijk hulpmiddel vormen om compatibiliteitsproblemen tussen nieuwe producten en concepten spoedig op te sporen. Tegelijk zullen deze projecten belangrijke show cases vormen die alle partijen die bij de bouw betrokken zijn, moeten overtuigen van de ‘sense of urgency’ met betrekking tot de uitdagingen die zich momenteel aandienen.40 Om eigenaars te motiveren BEN te (ver)bouwen vereisen de verschillende doelgroepen (kopers, sociale huurders, private huurders) een eigen marktbenadering. Voornamelijk door de opgelegde energieprestatie-eisen, is er een sterke verbetering in de energieprestatie van nieuwe gebouwen opgetreden. Bestaande gebouwen (waaronder huurwoningen) mogen niet achter blijven. Om een te grote discrepantie tussen nieuwbouw en renovatie te vermijden, zijn de beoogde demoprojecten zowel gericht op nieuwbouw als op renovatie. Voor renovatie wordt een samenwerking naar geprefabriceerde systemen opgestart. Deze systemen moeten zo ontwikkeld worden dat grondige renovaties financieel haalbaar zijn en efficiënt verlopen. Uitgevoerde Belgische en Europese studies en voorbeeldprojecten kunnen hiervoor als leidraad dienen. Een inventarisatie en adviesrapport gericht naar de verschillende actoren betreffende doorgedreven renovatie is dan ook aangewezen. Dit werd ook reeds aangehaald in voorstel 1 ‘Optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie’. Het toenemend belang van collectieve woonprojecten is een belangrijke factor bij de versnelling van renovatie. Een meer collectief gerichte aanpak betekent dat er meer kansen komen om BENgebouwen op grote schaal te bouwen. Op die manier kunnen de kosten voor het ontwerp en voor het zoeken naar een economisch optimum voor de verschillende onderdelen over verschillende woningen verspreid worden. De gebruikte technieken kunnen ook meer worden gestandaardiseerd. Het wordt dan zinvol te zoeken naar innovatieve efficiënte werkmethodes om het aantal uren op de bouwplaats te beperken en de bouwelementen aan een betere kwaliteitsborging te onderwerpen. 40 Bron: Visierapport 2010, Vlaamse Confederatie Bouw Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 50/50 7.2. INTEGRAAL KWALITEITSKADER De realisatie van een maatschappelijk gedragen beleidskader dat BEN-gebouwen als haalbare eis vooropstelt, is een belangrijke maatschappelijke uitdaging. Dit vereist grote investeringen door zowel bouwheren, de ondernemingen/industrie als de overheid. Het is belangrijk dat deze investeringen op een bouwtechnisch correcte wijze gebeuren en een lange levensduur hebben. Bij afwezigheid van een degelijk kwaliteitskader is er een groot risico dat er onvoldoende steun zal zijn voor een grootschalige invoering van BEN-gebouwen. Het verzekeren van een kwalitatieve uitvoering is dus een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie van een grootschalige marktintroductie. Dit kan enkel gebeuren binnen een integraal kwaliteitskader waarin onder meer gemikt wordt op kennisverhoging (via bijscholing, specialisatie, etc.), het valoriseren van de kennis via het certificeren van individuen en het omkaderen van de individuen in bedrijven en instellingen die op zichzelf een integraal kwaliteitskader hebben uitgebouwd. In dat verband kan uiteraard ook de stap worden gezet naar een ruimer opzet waar aspecten zoals milieu, veiligheid en productkwaliteit eveneens worden meegenomen. 7.2.1. KENNISVERHOGING De eerste stap om tot een integraal kwaliteitskader te komen, is de kennis in de bouwsector te verhogen. Via opleiding, bijscholing, specialisatie… moet de kennis overgebracht worden voor de verschillende aspecten nodig om BEN-gebouwen optimaal en kwalitatief te kunnen realiseren. Continue en levenslang leren moeten hierbij maximaal worden gestimuleerd. Vaak voorkomende knelpunten en problemen zijn het belang van luchtdicht bouwen, de aanwezigheid van koudebruggen en de na-isolatie van bestaande muren, foutief gedimensioneerde installaties, enz. Sensibilisatie van de bouwsector gebeurt onder andere via kennisverhoging, maar dient ondersteund te worden via valorisatiemechanismen. Sensibilisatie van de vraagzijde gebeurt via communicatie (zie hoofdstuk ‘Sensibiliserings- & informatiecampagnes’, p.56). VOORSTEL 6, KENNISVERHOGING IN DE BOUWSECTOR Het kennisniveau in de sector is van groot belang voor de kwalitatieve ontwikkeling van energiezuinige gebouwen. Het belang van het juiste ontwerp en een degelijke uitvoering, wordt immers groter naarmate de energieprestatie-eisen verstrengen. De bouwsector is een atypische sector om op te leiden. Omwille van haar karakteristieke eigenschappen zijn er zowel typische obstructies als opportuniteiten: werkbelet bij vriesweer is optimaal om vormingen aan te bieden, deze moeten snel en flexibel aangeboden kunnen worden; krappe deadlines waardoor tijd voor opleidingen vervalt; op momenten dat er weinig werk is, en dus veel tijd, ontbreken de inkomsten om opleidingen te betalen; ‘vluchtige sector’ waarbij opgeleid personeel gemakkelijk de overstap maakt naar een andere firma; taalprobleem: veel werknemers zijn het Nederlands niet voldoende machtig; … Verschillende actoren zijn zich van de noodzaak tot kennisverhoging bewust en hebben al specifieke initiatieven opgestart. Het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid (FVB) ondersteunt het bouwonderwijs, versterkt de bouwopleiding van werkzoekenden en coördineert de bijscholing van bouwvakarbeiders. De Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO’s) ontwikkelen momenteel opleidingsprofielen binnen het studiegebied Bouw om ‘duurzaam bouwen’ als opleiding aan te bieden. In afzonderlijke werkgroepen worden onder andere volgende opleidingsprofielen ontwikkeld: constructeur lage-energiewoning, passiefhuis, houtskelet lage-energiewoning, houtskelet passiefhuis, installateur hernieuwbare energietechnieken (warmtepompen, fotovoltaïsche cellen, ventilatietechnieken, kleinschalige alternatieve nieuwe technieken). Vormelek is het centrum voor beroepsopleiding en vorming voor de sector van de elektriciens. Onderwijsinstellingen en vormingscentra zoals Syntra, KaHo Sint-Lieven, Cedicol bieden relevante opleidingen aan. Beroepsfederaties zoals Bouwunie, Vlaamse Confederatie Bouw en Nelectra bieden aan hun leden specifieke vormingen aan. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 51/51 Om de kennisverhoging maximaal te laten renderen, is het noodzakelijk in de bouwsector doelgroepgerichte kennisverhogende initiatieven te ontwikkelen. Lopende initiatieven dienen te evolueren zodat de bouwsector klaar is voor de uitdagingen van de toekomst. Waar nodig moeten nieuwe initiatieven worden opgestart. 1) Overzicht en roadmap professionele vorming in de bouwsector Er is nood aan een transparant en gestructureerd overzicht van alle bestaande BEN-gerelateerde vormingen en beroepsopleidingen. Vervolgens kan een projectie naar 2020 gemaakt worden waarbij de bouwsector in staat moet zijn om BEN-gebouwen te realiseren. De huidige stand van zaken en de projectie naar 2020 kunnen vervolgens met elkaar vergeleken worden waarbij de ‘gaps’ worden gedetecteerd (welke opleidingen of vormingen dienen nog te evolueren of ontwikkeld te worden om de BEN-doelstellingen te behalen?). Het proces om deze ‘gaps’ weg te werken en de evolutie naar 2020 wordt in een ‘roadmap’ uitgewerkt. In een volgende fase dient deze roadmap gerealiseerd te worden. Het is belangrijk om een draagvlak hiervoor te realiseren en de relevante stakeholders te betrekken in dit proces. Het IEE-initiatief ‘Build Up Skills’ (zie 2.2.4) geeft ondersteuning aan de uitvoering van dit proces. In juni 2011 diende het consortium FVB Constructiv41 (coördinator), het WTCB, het SPW42 en het VEA een projectvoorstel in onder de naam Build Up Skills Belgium in het kader van vormingen voor de bouwvakarbeiders. De doelstellingen van het projectvoorstel zijn: oprichten van een stakeholdersplatform; inventarisatie stand van zaken vormingen bouwvakarbeiders in België; identificeren van de 'gaps’ in de vormingen voor de bouwvakarbeiders voor het realiseren van BEN-gebouwen in 2020; ontwikkelen van een roadmap naar 2020. In november 2011 werd de Belgische projectaanvraag goedgekeurd en is het project opgestart. In januari 2012 werd het stakeholdersplatform opgestart. In de IEE-call van 2013 volgt er een nieuwe ‘Build Up Skills’ projectcall om de tegen dan gerealiseerde roadmap uit te voeren. 2) Van energiebewust naar BEN-architect In de praktijk integreren heel wat architecten momenteel energiebesparende maatregelen pas op het einde in het ontwerpproces. De oorzaak hiervan ligt niet altijd bij de architect, maar dikwijls ook bij de bouwheer omwille van de angst voor een meerkost van de ingrepen. Het is echter van cruciaal belang dat er van bij de start van de ontwerpfase energiebesparende maatregelen geïmplementeerd worden. Als vertrouwenspersoon van de bouwheer tijdens het bouwproces, vormt de architect een belangrijke schakel in het bewustmakingsproces voor zeer energiezuinig bouwen. Als potentiële bouwer is het echter moeilijk om architecten te vinden die expertise hebben in zeer energiezuinig bouwen. De twee Vlaamse beroepsfederaties van architecten (NAV en BVA) hebben in 2008 met ondersteuning van het VEA, het initiatief Energiebewust Architect in het leven geroepen. De doelstelling is een label te geven aan architecten die zich actief willen profileren als ‘energiebewust architect’. Potentiële bouwers kunnen via de website43 deze architecten opzoeken. De vrijwillige bijscholing voor de architecten behandelt belangrijke aspecten om succesvol energiezuinig te bouwen: voldoende isoleren, luchtdichtheid van het gebouw, ventileren, energiezuinige technieken, economisch verantwoord energielaag bouwen… Architecten die kunnen aantonen dat ze voldoende inspanningen hebben geleverd om energiezuinig te bouwen, dienen de opleiding niet te volgen. De architecten die het label bekomen hebben ondertekenen een engagementsverklaring, waarin zij het engagement aangaan om binnen de 2 jaar een project te realiseren met een E-peil lager dan E-60. In 2008 ondertekenden meer dan 500 architecten de engagementsverklaring, 700 in 2009 en 400 in februari 2011. Het project ‘energiebewust architect’ dient te evolueren zodat de opleiding gericht is op het BENniveau. Eventuele aanpassingen zijn: modulaire vorming; opleggen van een examen; inhoudelijk diepgaander en uitbreiden naar doorgedreven energetische renovaties; striktere opvolging van de engagementen; labelgarantie; verstrengen van de engagementsverklaring. 41 42 43 Fonds voor Vakopleidingen in de Bouwnijverheid Département de l'Energie et du Bâtiment Durable - Service Public de Wallonie www.energiebewustarchitect.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 52/52 Er moet over gewaakt worden dat dit niet gepaard gaat met onnodige administratieve lasten en kosten. Een dergelijk project dankt zijn succes mede aan het laagdrempelig concept waardoor er een breed draagvlak ontstaat, zowel bij architecten als bij bouwheren. 3) Energiebewuste aannemer Naar analogie met het project ‘energiebewust architect’ kan in samenwerking met de beroepsfederaties een gelijkaardig labelingsproces opgezet worden voor aannemers en installateurs. Belangrijk hierbij is dat de focus een BEN-niveau is, zodat de aannemers en installateurs voldoende input krijgen om de transitie naar 2020 mee te ondersteunen. De vormingen die de aannemers volgen, moeten praktisch kunnen toegepast worden en dienen gericht te zijn op de activiteiten waarin zij tewerkgesteld zijn. 4) Specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen In kader van de certificering van installateurs hernieuwbare energie en energie-efficiëntie (voorstel 7.2) worden opleidingen ontwikkeld. De specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen zullen complementair zijn aan de gecertificeerde opleidingen. De specifieke infosessies hebben geen examen, behandelen andere onderwerpen en duren meestal minder lang. Mogelijke onderwerpen zijn: koudebruggen vermijden (zowel nieuwbouw als renovatie) luchtdicht bouwen; energetische renovatie; ventilatiesystemen; vermijden van oververhitting; kleinschalige decentrale energieproductie. De organisatie van deze infosessies of vormingen kan gebeuren door: VDAB; Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid (FVB) en EDUTEC; Vormelek, centrum voor beroepsopleiding en vorming voor de sector van de elektriciens; opleidingscentra; beroepsorganisaties zoals Bouwunie, de Vlaamse Confederatie Bouw, Fedelec, Nelectra; gespecialiseerde organisaties zoals vzw PHP, CEDUBO, Dialoog en Kamp C. 5) Vormingen voor vastgoedsector & verenigingen van eigenaars De vastgoedsector en verenigingen van eigenaars kunnen een belangrijke rol vervullen bij het adviseren over energiebesparing in woningen. De aankoop- en onderhandelingsmomenten bieden een goede kans om de aandacht te vestigen op energiebesparingsmaatregelen. Korte vormingssessies kunnen georganiseerd worden om de vastgoedsector en de verenigingen van eigenaars bewust te maken van hun adviesrol.44 6) Vormingen voor bouwheren De vorming van bouwheren is relevant, enerzijds voor de doe-het-zelvers en anderzijds als mogelijke kwaliteitsbewaking van het bouwproces. Te organiseren in samenwerking met stakeholders (lokale overheden, opleidingscentra, gespecialiseerde organisaties zoals vzw PHP, CEDUBO, Kamp C…). 7) Opleidingen voor bouwprofessioneel van de toekomst Er is nood aan een continue instroom van competent bouwtalent en dit in alle bouwsubsectoren en op alle niveaus (architecten, aannemers, arbeiders, ingenieurs, enz.). Enkel gekwalificeerd personeel kan garant staan voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen en voor een kwalitatieve uitvoering van de constructies.45 Universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs en opleidingscentra die opleidingen geven aan de bouwprofessioneel van de toekomst, dienen niet enkel kennis over energiegerelateerde maatregelen (EPB, isolatietechnieken, luchtdicht bouwen, hernieuwbare energie-installaties…) meer te integreren in de leerplannen, maar ook bredere competenties die een kwalitatieve uitvoering ondersteunen: samenwerkingsverbanden (bouwteams), project management... 44 45 gelijkaardig initiatief in Nederland: www.agentschapnl.nl/nieuws/cursus-wijst-makelaars-op-sleutelrol-bij-energiebesparing uit voorstel rapport iRG Bouw Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 53/53 8) Train de trainer Een frequent voorkomend probleem bij het ontwikkelen van vormingen en beroepsopleidingen, ook in andere Europese lidstaten, is het vinden van de geschikte lesgevers. Omwille van de professionele achtergrond van de cursisten wordt vanwege de docent zowel theoretische kennis, praktische ervaring als een educatieve achtergrond gevraagd. Om de kwaliteit van de opleidingen te garanderen moet er een aanbod worden uitgewerkt voor het ondersteunen en opleiden van de lesgevers (=train de trainer). Daarnaast dienen de lesgevers in de mogelijkheid worden gesteld hun expertise te onderhouden volgens de ontwikkelingen op de markt. 7.2.2. VALORISATIE KWALITATIEVE UITVOERING Kennisverhoging in de bouwsector is noodzakelijk, maar onvoldoende om de nodige kwaliteit te verzekeren. Daarom dient dit gekaderd te worden in een integraal kwaliteitskader waarbij het mogelijk is om een kwalitatieve uitvoering te verzekeren. Onder andere de totstandkoming van kwaliteitslabels voor bedrijven zoals ‘Quest’ en ‘Construction Quality’ toont aan dat de bouwsector zich meer en meer bewust wordt van het belang van een degelijk kwaliteitskader. Construction Quality is een initiatief van de Confederatie Bouw, van haar drie gewestelijke Confederaties Bouw, van BCCA (Belgian Construction Certification Association), van BCQS (Belgian Construction Quality Society) en de Federale Verzekering. Construction Quality organiseert, ontwikkelt en verzekert de promotie in de bouwsector een vrijwillig labeliseringssysteem dat beantwoordt aan de passende kwaliteits- en competentiecriteria, volgens een coherent, streng, onafhankelijk en onpartijdig referentiekader. QUEST is een onafhankelijk kwaliteitscentrum gespecialiseerd in hernieuwbare energie dat opgericht werd door expertisecentra en beroepsfederaties. QUEST heeft als missie de kwaliteitsreferentiëlen te ontwikkelen voor zowel de installatiebedrijven als de producten, en de ondernemingen te labeliseren op basis van een neutrale en onafhankelijke controleprocedure. VOORSTEL 7, REALISATIE VAN EEN KWALITEITSKADER VOOR DE BOUWSECTOR 1) Ontwikkeling van een visie voor een integraal kwaliteitskader in de bouwsector Er wordt een visie voor een kwaliteitskader in de bouwsector ontwikkeld dat zo goed mogelijk moet worden afgestemd op de specifieke kwaliteitsrisico’s verbonden aan de technologie. De Vlaamse overheid dient mee haar schouders te zetten onder de uitwerking van een integraal kwaliteitskader, in samenwerking met diverse partners zoals FOD Economie, WTCB, Bouwunie Vlaamse Confederatie Bouw, BCCA en Quest. Basiskenmerken voor een integraal kwaliteitskader voor de bouwsector: realisatie in verschillende fases; minimale administratieve last; integratie van bestaande systemen; duidelijkheid naar de markt: minimalisatie van aantal labels en duidelijke communicatie; alle relevante actoren zijn betrokken; duidelijke meerwaarde voor de consument. Mogelijke ondersteuning vanuit de Vlaamse overheid voor een integraal kwaliteitskader kan vanuit vier invalshoeken: 1. Ondersteuning in communicatie waarbij de consumenten de overheid als een betrouwbare bron aanschouwen. 2. Financiële ondersteuning voor opstart of verderzetting van een label. 3. Koppeling aan premies zoals met de STS-spouwmuurisolatie zal toegepast worden vanaf juli 2012. Het Waalse Gewest koppelt premies voor het plaatsen van een zonneboiler aan het certificeringsmechanisme Soltherm. De ervaring daar is dat er globaal wel een kwaliteitsverbetering waarneembaar is, maar vele installaties toch nog steeds onvoldoende kwalitatief zijn. 4. Het verplichten van een kwaliteitslabelsysteem voor uitvoering van (bepaalde) werken. Dit is moeilijk realiseerbaar, geeft geen garantie op kwaliteit en is bovendien geen Vlaamse bevoegdheid. De haalbaarheid voor een kwaliteitskader te ontwikkelen voor een ‘BEN-gebouw’ als eindproduct dient onderzocht te worden. Mogelijks kan dit via een ATG. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 54/54 2) Individuele certificering van installateurs De richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) stelt dat er uiterlijk tegen 31 december 2012 certificatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen beschikbaar moeten zijn voor installateurs van toepassingen van hernieuwbare energie op huishoudelijk niveau (biomassa, fotovoltaïsche en thermische systemen op zonne-energie, geothermische systemen en warmtepompen). Via de Enover werkgroep ‘Certificering van Installateurs’ wordt er naar een nationaal geharmoniseerde aanpak gestreefd voor de ontwikkeling van gecertificeerde opleidingen in overeenstemming met de richtlijn hernieuwbare energie. Dit zal resulteren in een individuele certificering op basis van een opleiding en een examen. Deze individuele certificering kan geïntegreerd worden in en is compatibel met een kwaliteitslabel op bedrijfsniveau (zie punt 3). De communicatie voor deze individuele certificering richt zich enerzijds op de bedrijven en individuele installateurs met als doel te sensibiliseren de opleidingen te volgen, en anderzijds op de vormingscentra om het aanbieden van de opleidingen te promoten. In een latere fase bestaat de mogelijkheid dat de drie gewesten ook voor het thema energieefficiëntie opleidingen zullen ontwikkelen volgens de methodologie van de certificering van installateurs hernieuwbare energie. 3) Kwaliteitslabel energie-efficiëntie & hernieuwbare energie op bedrijfsniveau Particulieren, en dikwijls ook architecten, vinden niet gemakkelijk een geschikte aannemer of installatiebedrijf gespecialiseerd in energieprestatie bevorderende technieken zoals beoogd wordt bij BEN-bouw: het plaatsen van zonnepanelen, energiebesparende ventilatiesystemen, bepaalde isolatietoepassingen... In nieuwe gebouwen worden steeds meer verschillende van deze technieken, al of niet gecombineerd, toegepast. Dit biedt belangrijke nieuwe kansen, maar tegelijkertijd vereist dit, om tot een goed eindresultaat te komen, meer dan voorheen samenwerking met de ontwerper, de producent en met technici uit andere bouwdisciplines. Een individuele certificering, zoals de certificering in uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energie, en een kwaliteitslabel op bedrijfsniveau zijn complementair. Een bedrijfslabel legt aan de gelabelde bedrijven voorwaarden op zoals service aan de consument, productnormen, uitvoeringsbekwaamheid, enz. De individuele certificering kan worden geïntegreerd in de voorwaarden voor uitvoeringsbekwaamheid. De criteria voor de bedrijfslabels kunnen aangepast worden volgens de desbetreffende uitvoering of techniek, zo kan wanneer een STS of ATG beschikbaar is, opgenomen worden dat de bepalingen hiervan moeten worden gevolgd. Voordeel van een integratie van individuele certificering in een bedrijfslabel is dat de ‘mutual recognition’ die de richtlijn hernieuwbare energie oplegt tussen verschillende landen, in Vlaanderen (België) kan worden gekoppeld aan de individuele certificering. Beleidsondersteuning (communicatie, financiering, koppeling aan premies of verplichting) kan gekoppeld worden aan een kwaliteitslabel op bedrijfsniveau. Het is belangrijk een duidelijke communicatie te voeren naar zowel consument als de sector over de voordelen van een bedrijfslabel. Lijsten met contactgegevens van gecertificeerde aannemers en installatiebedrijven dienen beschikbaar te zijn. Positief is de ontwikkeling van het label QuestConstruction Quality dat een kwaliteitslabel aanbiedt voor zowel hernieuwbare energie als energieefficiëntie aspecten. Ook de andere gewesten ondersteunen deze ontwikkelingen. Teneinde maximale overheidsondersteuning toe te laten, is het noodzakelijk dat een kwaliteitslabel alle relevante actoren uit de sector betrekt. Bovendien mag de finale doelstelling, namelijk een absolute meerwaarde bieden voor de consument, niet uit het oog worden verloren. 4) Stimuleren van bouwteams met energieconsulent Om BEN-gebouwen te realiseren, moet er een optimale wisselwerking tussen de verschillende technieken (isolatie, ventilatie, gebouwenschil, verwarmingsinstallatie…) tot stand komen. Dit alles vergt een uitgekiend ontwerp en een grondig voorbereide uitvoering. Al de vakmensen die aan een gebouw werken, zijn daarbij betrokken partij en moeten hun werkzaamheden optimaal op elkaar afstemmen. De samenstelling van bouwteams moet dan ook gestimuleerd worden. Deze bouwteams bevorderen het overleg tussen de verschillende partijen met het oog op een kwalitatief hoogstaande uitvoering. Er moet onderzoek uitgevoerd worden naar de meerwaarde van het opnemen van een energieconsulent (die de kwaliteit waarborgt) in een bouwteam zodat de financiële haalbaarheid kan geëvalueerd worden. De taak van de energieconsulent kan mogelijks, mits de juiste scholing, opgenomen worden door een persoon die reeds deel uitmaakt van het bouwteam. Bij voorkeur is deze rol weggelegd voor de energieverslaggever (nieuwbouw) of de energiedeskundige (renovatie). Met één eindverantwoordelijke binnen een bouwteam is het voor de bouwheer eenvoudiger een resultatenverbintenis af te sluiten en de garantie hierop te doen naleven. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 55/55 7.3. COMMUNICATIE Met de huidige systemen, technologieën en diensten is het mogelijk de primaire energiebehoefte van gebouwen te minimaliseren tot op bijna-energieneutraal niveau of verder. De kennis hierover is echter onvoldoende bekend bij de verschillende actoren. Hierdoor ontstaan vooroordelen, worden foute beslissingen genomen, verloopt de uitvoering verkeerd, worden renovaties verkeerd gefaseerd… Communicatie, met als doel informatie te verstrekken en te sensibiliseren zijn essentieel om correcte beslissingen te kunnen nemen. Communicatie en kennisverhoging leveren een essentiële bijdrage voor de totstandkoming van zowel een integraal kwaliteitskader als voor sensibilisering. Het actievoorstel ‘Kennisverhoging in de bouwsector’ (Voorstel 6), zou ook in dit hoofdstuk behandeld kunnen worden. In dit actieplan is er voor geopteerd om dit in het hoofdstuk Kwaliteitskader (6.2) te integreren. 7.3.1. SENSIBILISERINGS- & INFORMATIECAMPAGNES VOORSTEL 8, BRANDING MERK ‘BEN’ Er wordt voor BEN-gebouwen een ‘merk’ gecreëerd, met als doel een ‘branding’ te ontwikkelen die BEN-gebouwen in de schijnwerpers plaatst. Zo kan dit merk gebruikt worden door aannemers, financiële instellingen, architecten, studiebureaus, enz. Dit label kan ter beschikking gesteld worden van de voorlopers. Er wordt onderzocht in welke mate dit merk ook kan gebruikt worden door aannemers gespecialiseerd in bepaalde subdomeinen, en niet enkel door algemene of hoofdaannemers, bvb voor installateurs gespecialiseerd in technieken voor BEN. Voorbeelden van buitenlandse branding46: 46 VSA, Singapore, Luxemburg, Singapore, Zwitserland Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 56/56 Voorstel tot logo BEN De kernbegrippen die als basis dienden voor het ontwerp van het communicatieconcept: eenvoud in het concept; een herkenbare, universele boodschap rond duurzaamheid; signalisatie die overal kan terugkomen; duidelijk; positieve boodschap; toekomstgericht. Een volledige communicatiecampagne wordt uitgewerkt om het BEN-concept te promoten. VOORSTEL 9, OPRICHTEN VAN KENNISPLATFORMS Met de huidige bouwtechnologieën en -technieken is het mogelijk om BEN-gebouwen te verwezenlijken. Het is hiervoor wel van belang dat de aanwezige kennis doorsijpelt naar alle bouwactoren. Het is wenselijk om hiervoor kennisplatforms waar alle stakeholders bij betrokken zijn en bijdrage aan leveren verder te ondersteunen of op te richten. Bestaande kennisplatforms zijn: Innovatieregiegroep Bouw; Innovatieregiegroep Groene Energie; Rondetafel Bouw; Duwobo. VOORSTEL 10, SENSIBILISERINGS- & INFORMATIECAMPAGNES GERICHT NAAR VOORLOPERS Bouwheren die passen binnen het profiel van de Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap voorlopers (zie onderzoek 57/57 Voorstel 2) worden via informatiecampagnes geïnformeerd (en gestimuleerd) over specifieke thema’s: totale actuele kost over de economische levensduur; BEN-renovatie; BEN-nieuwbouw; collectieve BEN-woningbouw; certificering en kwaliteitsgarantie; bouwteams; … Deze campagnes zullen in de eerste plaats worden gericht naar bouwheren die binnen het profiel van de voorlopers passen. Er zal worden onderzocht of gelijkaardige campagnes ook mogelijk zijn naar bedrijven, installateurs, architecten… (=aanbodzijde) met een voorlopersprofiel. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 58/58 7.3.2. DEMONSTRATIEPROJECTEN VOORSTEL 11, ONTWIKKELING VAN DEMONSTRATIEPROJECTEN In Vlaanderen zijn er enkele demonstratiewoningen gerealiseerd, maar de mogelijkheden om deze te bezoeken zijn beperkt. De interesse vanuit zowel specifiek als breed publiek om demonstratiewoningen te bezoeken, is groot. De lage-energie en passiefwoningen die tijdens het jaarlijkse ‘Ecobouwers Opendeur’47 hun deuren openen voor publiek, krijgen zeer veel bezoekers over de vloer. Andere succesvolle jaarlijkse bezoekevenementen zijn ‘Mijn huis, mijn architect’48 en de ‘Vlaamse Renovatiedag’49. De Vlaamse overheid is in het najaar 2011 gestart met calls in het kader van een demonstratieprogramma voor innoverende energietechnologieën en (ver)bouwconcepten. De financiële steun bedraagt 35% van de subsidiale kosten en wordt beperkt tot 150.000 euro per project. VITO heeft in 2011 een oproep gelanceerd voor het indienen van voorbeeldprojecten op vlak van duurzaam bouwen, specifiek wat betreft het thema ‘integratie van duurzame technieken, materialen, concepten en systemen in residentiële en niet-residentiële nieuwbouw’. Voormelde projectoproepen moeten naar de toekomst toe worden herhaald en, zo mogelijk, uitgebreid. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest loopt de projectoproep ‘Voorbeeldgebouwen en duurzame wijken’50. De wedstrijd beloont de laureaten met financiële ondersteuning van hun energiezuinige en duurzame woning. In ruil daarvoor engageren de bouwheren zich om hun bouwproject en bouwervaringen bekend te maken en hun deuren open te stellen voor groepen van bezoekers. In het Brussels Gewest werden al meer dan 120 voorbeeldgebouwen op die manier beloond. Het Waals Gewest zal ook een project opstarten ter ondersteuning van voorbeeldgebouwen, gelijkaardig aan het project van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 1) Residentiële demonstratieprojecten In samenwerking met DUBO-partners en de privésector kunnen verschillende BENdemonstratiewoningen gerealiseerd worden waarbij de toegepaste energiebesparende technieken gedemonstreerd worden volgens een op het doelpubliek gerichte methodologie. Bij het realiseren van demonstratieprojecten dient er een spreiding te zijn over een zo groot mogelijk gamma van typegebouwen: nieuwbouw, renovatie, sociale woningbouw, collectieve woningbouw, massiefbouw, houtskeletbouw... De resterende energievraag dient voor deze demonstratieprojecten in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse of dichtbij worden geproduceerd51. ‘Dichtbij’ wordt niet gedefinieerd, maar het geeft wel aan dat collectieve installaties op gebouw- of wijkniveau een prominentere rol zullen innemen in het verwezenlijken van de BEN-doelstellingen voor woningen. Initiatieven waarbij (particuliere) bouwheren ondersteuning krijgen voor een demoproject op voorwaarde dat het innovatief is en wordt opengesteld, genieten de voorkeur op initiatieven die niet dagelijks gebruikt worden. Het is aangewezen dit actievoorstel te koppelen aan ‘Voorstel 5, van demo- naar volumemarkt’. 2) Niet-residentiële demonstratieprojecten Niet-residentiële demonstratieprojecten die ruim toegankelijk zijn voor een breed publiek (bibliotheken, scholen, sportcentra, kantoorgebouwen van de Vlaamse overheid…) hebben als voorlopersrol een groot potentieel. Het is niet haalbaar niet-residentiële gebouwen enkel een demonstratiefunctie te laten vervullen. De demonstratieve ‘subfunctie’ dient dan ook complementair te zijn aan de eigenlijke taken. Grote demonstratieprojecten kunnen een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van collectieve installaties voor hernieuwbare energieproductie. 47 48 49 50 51 georganiseerd door Bond Beter Leefmilieu www.mijnhuismijnarchitect.com www.devlaamserenovatiedag.be www.leefmilieubrussel.be/Templates/news.aspx?id=28822&langtype=2067 cfr. definitie BEN-gebouw p.6 Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 59/59 7.3.3. NIET FINANCIËLE ONDERSTEUNING VOORSTEL 12, ADVIES VOOR BEN-PROJECTEN 1) Advies residentiële gebouwen Uitgebreid planadvies en bouwbegeleiding als complementaire taak van de architect heeft een meerwaarde door het verhogen van de haalbaarheid van de realisatie van BEN-woningen. Belangrijk is dat de marktontwikkeling ondersteund wordt, zonder marktverstorende werking. Particulieren met bouw- of verbouwplannen kunnen bij de provinciale steunpunten terecht voor bouwadvies op maat. De adviseurs screenen bouwprojecten – bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk stadium – op vlak van duurzaamheid. Het energieaspect is hierbij een belangrijke pijler. Ze nemen het project onder de loep en geven tips voor een betere energie- en waterprestatie, duurzame energiebronnen, een gezond binnenklimaat, toegankelijkheid van het gebouw, enzovoort. Het aantal planadviezen moet aanzienlijk vermeerderen en dient de focus te verleggen naar het BENniveau voor nieuwbouw. Bij renovatieprojecten dient doorgedreven energetische renovatie maximaal gestimuleerd te worden, om waar mogelijk het BEN-niveau te bereiken. De desbetreffende adviesverstrekking kan op basis van de resultaten van ‘Voorstel 14’. De impact is maximaal wanneer het planadvies rechtstreeks gericht is tot de architect, omdat deze dit advies kan meenemen naar zijn volgende ontwerpen. In de praktijk heeft de architect hiervoor weinig tijd en zijn het meestal de bouwheren die een planadvies krijgen. Belangrijk is dat (plan)adviseurs een uniforme aanpak gebruiken en expertise ter zake hebben. De provinciale steunpunten kunnen hierbij een coördinerende rol opnemen en de kwaliteit bewaken. Er moet onderzocht worden in welke mate planadvies kan uitgebreid worden met bouwbegeleiding zoals een plaatsbezoek, bemiddeling, controle op luchtdichtheid, thermofotografie…, en dit zonder markverstorend te werken. De ‘Vlaamse maatstaf duurzaam wonen en bouwen’ werd in 2011 ter beschikking gesteld. Dit instrument is gericht op de particuliere bouwheer die hier samen met de architect en de aannemer gebruik van kan maken. Dit door een inzicht te geven in de duurzaamheid van het bouwproject via verschillende thema’s zoals ‘water’, ‘energie’ of ‘materiaal en afval’. Op basis van de maatstaf kan het project een ‘duurzaamheidsscore’ krijgen. Dit meetinstrument is vrijwillig te gebruiken. Vanuit de overheid zal dit instrument sterk gepromoot worden, onder meer via de provinciale steunpunten. Soortgelijke meetinstrumenten worden mogelijks ontwikkeld voor andere types bouwprojecten die relevant zijn voor de lokale en regionale overheden zoals ziekenhuizen, rusthuizen, wijken… 2) Advies niet-residentiële gebouwen Algemene sensibilisatie en informatie naar overheden is uitgewerkt in ‘Voorstel 22’. Distributienetbeheerders EANDIS en INFRAX adviseren de gemeenten ook in het kader van hun ESCO-initiatieven. Meer hierover in ‘Voorstel 18’, VOORSTEL 13, HANDLEIDING BEN-GEBOUWEN Doordat gebouwen steeds meer een hoogtechnologische ‘machine’ worden, is het aangewezen dat de beheerders en gebruikers begeleid worden in hoe hiermee om te gaan. Indien deze technieken niet goed worden opgevolgd, loont de meerinvestering dikwijls niet en wordt deze technologische evolutie als negatief beschouwd. Er wordt een stramien ontwikkeld dat door de bouwsector kan gebruikt worden als ‘handleiding-tool’ waarin de nodige informatie staat betreffende gebruik, onderhoud en mogelijke herstellingen van de technische installaties. Een aparte handleiding (documenten) wordt voorzien voor: de eindgebruiker: eenvoudige en duidelijke uitleg inzake de bediening (focus op gebruiksvriendelijkheid); de gebouwbeheerder: onderhoud, met voldoende detail voor technici. Dit kan in meerdere vormen ontwikkeld worden zoals individuele brochures (print en digitaal), demopanelen… De VMSW kan deze actie ondersteunen via de inventarisatie van bestaande gebruikshandleidingen voor de woning en een aftoetsing bij gebruikers. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 60/60 VOORSTEL 14, HANDLEIDING DOORGEDREVEN ENERGETISCHE RENOVATIE Op energetisch vlak is een volledige doorgedreven renovatie het meest optimaal, maar financieel is dit heel dikwijls niet haalbaar. In de praktijk verloopt een renovatie dan ook vaak in verschillende fasen. Dit veroorzaakt dikwijls problemen, enerzijds door een foute volgorde van de renovatiefases, anderzijds door niet of verkeerd rekening te houden met latere beslissingen. Bij een uitgebreide renovatie moet er vermeden worden dat er een lock-in effect ontstaat waarbij de doelstellingen naar 2030-2050 onhaalbaar worden. Op basis van de resultaten van een studie uitgevoerd door VITO en PHP, in opdracht van het VEA (Voorstel 1), worden aanbevelingen opgemaakt met advies naar de verschillende doelgroepen voor het energetisch doorgedreven renoveren. Hierbij zijn op basis van een inventarisatie van Vlaamse, Belgische en Europese studies en voorbeeldprojecten de meest veelbelovende oplossingen geselecteerd. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 61/61 7.4. FINANCIERING Een belangrijk aandachtspunt is dat BEN-gebouwen betaalbaar moeten blijven. Het is niet eenvoudig de financiering rond te krijgen voor de initiële meerinvestering van een energiezuinig gebouw. Financiële stimulansen en alternatieve financieringsmethodes die rekening houden met de totale actuele kost over de ganse economische levensduur zijn noodzakelijk om van een voorlopers- naar een groei- en volumemarkt te evolueren. Een adequate financieringshulp kan een effect op grote schaal teweeg brengen. Het aantal financiële instellingen met specifieke producten voor nieuwe lage- of nulenergie woningen is in Vlaanderen momenteel nog zeer beperkt. Het maximum te ontlenen bedrag wordt voornamelijk berekend op basis van het inkomen en de geschatte waarde van de woning. Bij het merendeel van de financieringsinstellingen wordt geen rekening gehouden met de geschatte totale actuele kost (waaronder de energiekost), of met de stijgende meerwaarde van een energie-efficiënt gebouw. De energiekost is nochtans een van de voornaamste verbruikskosten van een gebouw. De afbetaling van een woning met een laag E-peil dient meer haalbaar te worden. 7.4.1. FINANCIËLE ONDERSTEUNING VOORSTEL 15, OPSCHUIVENDE VOORWAARDEN STIMULI De toekenningsvoorwaarden voor de financiële ondersteuningsmaatregelen moeten mee opschuiven met het eisenniveau en de marktevolutie. Dit traject moet transparant en duidelijk zijn. Het opschuiven van de voorwaarden kan via een tweesporenbeleid gekoppeld worden aan het langetermijnpad uitgestippeld voor de voorlopers (voorstel 19). Het concept van algemene subsidies zal evolueren naar premies voor specifieke doelgroepen zoals voorlopers, kansarmen, ouderen en (ver)huurders. VOORSTEL 16, KOPPELING VAN ONDERSTEUNING AAN DE GLOBALE VERBETERING VAN DE ENERGIEPRESTATIE De steun voor energierenovaties naar BEN-gebouwen zal niet langer worden gebaseerd op individuele premies per maatregel maar op de bereikte globale verbetering van de energieprestatie. Hiervoor dient de beoordeling van de globale verbetering, bvb op basis van het EPC, een grote betrouwbaarheid te hebben. Voor doorgedreven renovaties moet ook herbekeken worden of een volledige E-peil berekening alsnog mogelijk wordt gemaakt. 7.4.2. FINANCIERINGSMIDDELEN VOORSTEL 17, ERKENNING ENERGIEPRESTATIE DOOR FINANCIËLE SECTOR Initiatieven banksector andere lidstaten In verschillende Europese lidstaten zijn er initiatieven vanuit de banksector, al of niet in samenwerking me overheid, waar bij de financiering rekening wordt gehouden met de energieprestatie van het gebouw. In het Groothertogdom Luxemburg bieden enkele financiële instellingen (o.a. Dexia, Fortis, ING, Raiffeisen) voor energiezuinige nieuwbouw een korting van 0,125% op de interestvoet aan. Als tegenprestatie voert het ministerie van Economie en Energie hierover communicatie en biedt een label/merk (EE Partner) aan dat door de banken kan gebruikt worden. De ervaringen met dit project zijn positief. Banken die initieel niet aan dit initiatief deelnamen, zijn alsnog toegetreden of bieden dezelfde dienst aan. Dit geeft aan dat de promotiemogelijkheden een zekere aantrekkingskracht hebben voor de sector. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 62/62 In Duitsland verlopen de ondersteuningsprogramma’s voor energie-efficiënte woningen via de federale KFW-bank. Het (ver)bouwen van energie-efficiënte woningen wordt onder andere gestimuleerd via voordelige leningen. Hoe beter het energieprestatieniveau, hoe voordeliger de leningvoorwaarden.52 Deze ondersteuning wordt aan particulieren via de meeste privébanken aangeboden. De meesten hiervan maken gebruik van het KFW-label voor marketingdoeleinden. In Nederland worden de regels omtrent hypothecaire kredietverlening vastgelegd door het Ministerie van Financiën. De nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering, waarbij strengere hypotheeknormen gelden, geldt vanaf 1 augustus 2011. Een hypotheek staat hierdoor meer in verhouding met de waarde van de woning. Er gelden minder uitzonderingen op de inkomensnorm, maar afwijken van de norm kan wel nog bij onder meer het aanbrengen van energiebesparende voorzieningen en het aankopen van een woning met A-label. Vlaamse energiebeleidsovereenkomst Vanuit de financiële sector is er interesse merkbaar om een kredietbeleid te gaan ontwikkelen dat de financiering van BEN-gebouwen zal ondersteunen. Febelfin heeft begin mei 2011 een actieplan goedgekeurd ter ondersteuning van mogelijke actie terzake vanwege de kredietgevers. Febelfin heeft naar haar leden volgende aanbevelingen gedaan: 1) informatie rond energiebesparing verstrekken via de banken; 2) in de kredietpolitiek rekening houden met het energiepeil. Hierbij worden wel geen concrete engagementen voorgesteld of aangegaan. Het lijkt opportuun om naast deze aanbevelingen van Febelfin een tweede piste te bewandelen die tot concrete acties en resultaten kan leiden. De Vlaamse Regering kan een 'energiebeleidsovereenkomst' sluiten met een andere partij die zich engageert om binnen een afgesproken termijn een vooropgestelde verbetering inzake energie-efficiëntie te behalen of te stimuleren. In de energiebeleidsovereenkomst dient vastgelegd te worden welke prestaties de partijen dienen te leveren. Mogelijke prestaties waar de banken een engagement voor kunnen aangaan zijn: Integratie van geplande energieprestatie in de risicoberekening die banken uitvoeren bij het bepalen van de hypothecaire lening, zodanig dat het risico minder groot is en een hoger bedrag kan geleend worden. Stimuleren van energie-effciëntie via leningen met financiële voordelen voor lage E-peilen. De banken kunnen voor nieuwe gebouwen of renovaties in eigen beheer energieprestaties vastleggen die voorlopen op de huidige eisen. De banken nemen hierdoor een voorlopersrol op die aansluit bij de doelstelling van de Europese richtlijn ‘energieprestatie van gebouwen’. Mogelijke tegenprestaties van de Vlaamse overheid zijn: Ondersteunen van communicatie volgens het voorbeeld van Luxemburg. Een label wordt ontwikkeld dat een bijna-energieneutrale woning (of gebouw) en de voordelige lening hiervoor via marketingcampagnes in de schijnwerpers plaatst (gekoppeld aan ‘Voorstel 8’). Deelnemende banken mogen het (gedeponeerde) label gebruiken. De Vlaamse overheid publiceert een lijst van partijen die dit label mogen gebruiken. Het VEA kan een onderzoek uitvoeren waarbij het reëel energieverbruik wordt vergeleken met de theoretische energieprestatie van de woning. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende parameters die het gebruik beïnvloeden (gezinstoestand, temperatuursniveau in de woning…) De kredietgevers zijn vragende partij om over een objectief en neutraal hulpmiddel te kunnen beschikken dat de theoretische energiebesparing kan berekenen. De voorafgaande tussenkomst van een energie-audit kan daarbij een bijkomend hulpmiddel zijn, zodat een stappenplan kan uitgewerkt worden om eerst te investeren in de optimalisatie van de ‘schil’ en pas later bijkomende investeringen te doen in supplementaire maatregelen, zoals zonnepanelen. De kredietsector blijft voorstander van een (Vlaams) alternatief, en indien mogelijk zelfs een eventuele uitbreiding van de afgeschafte federale maatregel inzake ‘groene kredieten met interestbonificatie’. 52 http://www.kfw.de/kfw/en/Domestic_Promotion/Our_offers/Housing.jsp#Energy-efficientConstruction Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 63/63 7.4.3. DERDEPARTIJFINANCIERING VOORSTEL 18, DERDEPARTIJFINANCIERING VOOR DOORGEDREVEN ENERGETISCHE RENOVATIES Voor verschillende doelgroepen is de prefinanciering voor de realisatie van een BEN-renovatie een knelpunt. Een systeem van derdepartijfinanciering kan doorgedreven energetische renovaties financieren en heeft een enorm potentieel aan energiebesparing. Daarom moet dit verder worden uitgebreid en gefaciliteerd. In het voorstel tot Europese Richtlijn Energie Efficiëntie gaat er veel aandacht naar het bevorderen van energiediensten en de toegang daartoe voor KMO’s. Een derdepartijfinanciering en het bepalen van de energieprestatie verbeterende maatregelen via Energy Saving Performance Contracting wordt gecoördineerd door een Energy Service Company (ESCO). Er zijn verschillende constructies van ESCO-diensten mogelijk: met of zonder garantie op energiebesparing; al of niet integratie van haalbaarheidsstudie energiebesparende maatregelen; … ESCO diensten zijn, omwille van de hoge overheadkosten, voornamelijk interessant voor grotere projecten: collectieve woningbouw; sociale woningbouw; (gemeentelijke) overheidsgebouwen; kantoorgebouwen; industrie; … De distributienetbeheerders Infrax en Eandis sluiten reeds ESCO-overeenkomsten af met de steden en gemeenten (vennoten) voor de gebouwen in hun beheer. De ervaring is positief en de gemeenten die reeds een ESCO project hebben uitgevoerd, zijn veelal vragende partij voor nieuwe ESCOovereenkomsten. Deze diensten worden door de distributienetbeheerders enkel aangeboden aan de steden en gemeenten. Overheidsgebouwen, niet in eigendom van de steden en gemeenten, zoals bvb de gemeenschapsscholen, kunnen geen gebruik maken van de ESCO-diensten van de distributienetbeheerders. Ook de privémarkt levert ESCO-diensten, al of niet met garantie op energiebesparing. Agoria stelt voor de privémarkt gratis een modelcontract voor ESCO’s met performantiegarantie, ter beschikking53. Voor sociale woningbouw en overheidsgebouwen is er een zeer groot potentieel voor derdepartijfinanciering. Voor individuele woningbouw is de administratieve kost dikwijls te hoog om een derdepartijfinanciering op te zetten. Het is een van de taken van het Vlaams Energiebedrijf om energiediensten te ontwikkelen die energiebesparende maatregelen en milieuvriendelijke energieproductie in gebouwen verwezenlijken. Daarbij kunnen onder meer mechanismen die op de inbreng van derde investeerders beroep doen, worden gebruikt. Mogelijks is de expertise opgebouwd door BELESCO (Belgische federatie van energiediensten) en FEDESCO (energiedienstenbedrijf van de Federale Overheid) een inspiratiebron. 53 te downloaden op www.greenbuildingplatform.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 64/64 7.5. ENERGIEBELEID 7.5.1. LANGETERMIJNPAD E-PEIL Binnen de bouwsector is er nog veel onduidelijkheid over het langetermijnpad naar het BENenergieprestatieniveau als verplichting in 2019 en 2021. Wat, wanneer en hoe geïmplementeerd moet worden, is vandaag nog niet volledig vastgelegd en creëert onzekerheid. Vanuit de bouwsector, lokale besturen en verschillende organisaties is er duidelijk vraag naar een langetermijnvisie over de verstrenging van de energieprestatieregelgeving, met inbegrip van een concrete implementatiehorizon (zeker inzake overheidsgebouwen). Transparantie en duidelijkheid hierover creëert een stabiele omgeving om ontwikkelingen op gang te brengen. VOORSTEL 19, BEPALING EN COMMUNICATIE LANGETERMIJNPAD ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING Dit actievoorstel omvat verschillende deeltaken. 1) Het verstrengingspad van de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen vastleggen De uitstippeling van dit langetermijnpad moet gedragen worden door de verschillende actoren (bouwsector, architecten, particulieren, …).54 Belangrijke elementen hierbij zijn een transparante tijdslijn voor de implementatie, een duidelijk geheel van stimuli voor het opvolgen van maatregelen, handhaving en effectieve systemen voor auditing en monitoring.55 De Vlaamse Regering heeft op 20 mei 2011 de eerstvolgende verstrengingsstappen (2012 en 2014) goedgekeurd. Begin 2012 zal in overleg met de betrokken actoren de definitie van ‘bijnaenergieneutraal gebouw’ en het verdere verstrengingspad daar naartoe bepaald worden (zie hoofdstukken 4 en 5). Conform de EPBD recast zal het verdere verstrengingspad tot 2021 vastgelegd worden in een volgend wijzigingsbesluit (2012). Voor overheden zal een parallel verstrengingspad moeten vastgelegd worden. Hiervoor moet bepaald worden of dit gelijk loopt met de andere nietresidentiële gebouwen tot 2018, en vanaf 2019 verstrengd wordt tot BEN, of dat de verstrenging sneller zal verlopen. Bij de totstandkoming van het verstrengingspad moet rekening gehouden worden met uitzonderingsmaatregelen. Het systeem moet flexibel genoeg zijn om bepaalde knelpunten te kunnen integreren. 2) Vastleggen tweesporenbeleid met langetermijnpad voorlopers (schaduwpad) Naar analogie met het langetermijnpad voor de verplichte energieprestatie-eisen, kan een traject opgesteld worden gericht op de ondersteuning van voorlopers, wat kan evolueren naar een tweesporenbeleid. Aan dit schaduwpad kunnen stimuli en doelstellingen gekoppeld worden. Bijvoorbeeld wanneer E-peil verplicht E60 is, slechts beperkte steun voor E50 en meer steun voor E35 voorzien. Grafiek 13: Duits tweesporenbeleid voor betere energieprestatie van gebouwen 54 55 op basis van het eerste stakeholderoverleg was duidelijk dat er nood is aan een meerjarenvisie van het E-peil uit McKinsey rapport ‘Naar energie-efficiëntie van wereldklasse in België’ Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 65/65 Op basis van dit langetermijnpad kan naar analogie met ‘Grafiek 13’ een grafiek opgemaakt worden waarop zowel de verplichte energieprestatie-eisen, voorlopersbeleid en de gemiddelde bouwpraktijk verduidelijkt worden. 3) Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen Zoals aangegeven in het hoofdstuk ‘Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen’, wordt een eis ingevoerd voor een verplicht minimumaandeel van hernieuwbare energiebronnen voor nieuwe gebouwen en ingrijpende renovaties. De EPB-berekeningsmethodiek berekent momenteel al het primaire energieverbruik en de bijdrage uit hernieuwbare energiebronnen. De energieprestatieregelgeving is daarom een ideaal instrument om een minimumaandeel hernieuwbare energiebronnen te implementeren in alle nieuwe of ingrijpend gewijzigde gebouwen waarvoor een Epeil berekening vereist is. Zowel bij nieuwe als bestaande gebouwen is het vaak technisch niet haalbaar om bepaalde technieken toe te passen. Daarom is het belangrijk dat het opgelegde minimumniveau aan hernieuwbare energiebronnen op een flexibele manier kan bereikt worden. Enkele Europese landen (o.a. Duitsland, Ierland, Portugal en Spanje) hebben al minimumverplichtingen voor de toepassing van hernieuwbare energie geïmplementeerd in de bouwvoorschriften op nationaal niveau. In Oostenrijk geven de meeste regio’s enkel premies indien de verwarmingsinstallatie aan bepaalde ecologische eisen voldoet (combisysteem met zonne-energie, verwarmingsketel op hout, warmtepomp of districtsverwarming).56 4) Communicatie over langetermijnpad E-peil De langetermijnvisie over de verstrenging van de energieprestatieregelgeving zal op een duidelijke en transparante manier gecommuniceerd worden. Dit zal een groot effect hebben op de marktontwikkeling. VOORSTEL 20, ONTWIKKELEN VAN EEN GEÏNTEGREERDE BEREKENINGSMETHODE Er wordt nagegaan of de ontwikkeling van een geïntegreerde berekeningsmethode voor de energieprestatie van nieuwbouw én bestaande woningen haalbaar is. Een geïntegreerde berekeningsmethode zou het mogelijk maken de energieprestaties te vergelijken en uniforme ondersteuningsmaatregelen vast te leggen. Het Vlaams Energieagentschap heeft een uitvoeringsplan opgemaakt voor de uitwerking van een geïntegreerde berekeningsmethode voor de energieprestaties van gebouwen. Dit plan van aanpak houdt in dat ‘EPC niet-residentieel’ en ‘studie andere specifieke bestemmingen’ (ontwikkeling berekeningsmethode voor nieuwe niet-residentiële gebouwen) parallel opgevolgd worden en zoveel mogelijk op elkaar afgestemd worden om tot een geïntegreerde methode te komen voor niet-residentiële nieuwe en bestaande gebouwen. Naast de berekeningsmethodiek is het ook nodig om de bestemmingen (functies) en het indelen van complexe gebouwen af te stemmen. Op basis van de ervaring met niet-residentiële gebouwen kan nadien beslist worden om voor residentiële gebouwen een gelijkaardig traject te volgen. De beide projecten die voor niet-residentiële gebouwen worden opgevolgd, lopen momenteel in samenwerking met de andere gewesten. In het kader van de evaluatie zal ook worden bekeken in welke mate er een samenwerkingsovereenkomst mogelijk is met de drie gewesten voor het verder uitwerken van de geïntegreerde methodes. 56 Bron: www.solarthermalworld.org Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 66/66 VOORSTEL 21, PAD VOOR NIEUWE SOCIALE WONINGBOUW NAAR BIJNA-ENERGIENEUTRAAL Sociale woningbouwmaatschappijen hebben een belangrijke maatschappelijke taak in het aanbieden van energie-efficiënte woningen. Heel wat sociale huurders beschikken slechts over beperkte financiële middelen. Hun energiekosten beperken door energiezuinige sociale woningen aan te bieden, heeft bijgevolg een grote weerslag op de leefsituatie. De VMSW moet met het beschikbare budget verschillende beleidsdoelstellingen verzoenen: voldoende sociale woningen aanbieden, de bestaande sociale woningen energiezuiniger maken en energiezuinige nieuwbouw realiseren. In de beleidsnota Wonen wordt de voorbeeldfunctie van sociale woningen bevestigd en voorziet men onderzoek naar de mogelijke ondersteuning van innoverende vormen van energiegebruik in de sociale huisvestingssector, zoals het gebruik van restwarmte, WKK, enz. In overleg met de VMSW en de sociale woningbouwmaatschappijen kan voor nieuwe sociale woningen een traject ontwikkeld worden met richtlijnen en ondersteuningsmogelijkheden om te evolueren naar BEN-woningen. Dit traject kan mogelijks voorlopen op het langetermijnpad voor het verplichte E-peil voor nieuwbouw waarbij de VMSW deze energie-eisen kan opleggen aan de sociale woningbouwmaatschappijen. De financiering zal echter een struikelblok blijven. Onderzoek moet gedaan worden naar derdepartijfinanciering, mogelijks in samenwerking met het nieuw op te richten Vlaams Energiebedrijf (zie Voorstel 18). Voor de sociale woningbouw dient gelijklopend een langetermijnpad ontwikkeld te worden voor de grondige energierenovatie van het bestaande patrimonium. Ideaal zou zijn dat hiervoor premies worden gegeven op basis van het verbeteren van het EPC, of dat voor bepaalde gebouwen waar vervangingsbouw het meest aangewezen is, een slooppremie wordt ingesteld. De VMSW geeft renteloze leningen (rentevoet 0%) tot een maximum plafond. Extra kredietopties boven dit plafond, zijn momenteel niet van toepassing. Deze zouden echter afhankelijk gemaakt kunnen worden van de energieprestatie van de sociale woning. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 67/67 7.5.2. VOORBEELDROL OVERHEIDSGEBOUWEN In de EPB richtlijn is opgenomen dat de lidstaten in hun nationale plannen maatregelen dienen op te nemen om overheidsdiensten te stimuleren om verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in een vroeg stadium aan te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat uit te voeren zodra dat haalbaar is. Bovendien mag vanaf 2019 de overheid enkel nog nieuwe gebouwen waarvan ze eigenaar en gebruiker is, in gebruik nemen als het BEN-gebouwen zijn. Een duidelijke voorbeeldrol van de overheden (nationaal, regionaal en lokaal) in het verwezenlijken van BEN-gebouwen, zowel voor renovatie als nieuwbouw, zal een positieve invloed hebben op de marktontwikkeling van BENgebouwen. De verschillende overheden (gewestelijk, regionaal en lokaal) zullen in overleg bepalen hoe voorstellen 22 en 23 worden ontwikkeld. De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ (p.19), mogelijks te actualiseren met te bepalen energieprestatie-eisen voor BEN-gebouwen, kan richtinggevend zijn. In de Vlaamse energieprestatieregelgeving wordt ook het verdere verstrengingspad van de EPB-eisen voor overheidsgebouwen bepaald (Voorstel 19). De gebouwen van de (Vlaamse) overheden gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten voldoen aan de energieprestatieregelgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar kunnen desalniettemin hun voorbeeldrol opnemen. VOORSTEL 22, SENSIBILISATIE VAN EN INFORMATIE VOOR OVERHEDEN 1) Bewustwording Overheden moeten tijdig geïnformeerd worden over het verstrengingspad naar 2019. Het is noodzakelijk dat alle overheden zich zo spoedig mogelijk realiseren dat tegen 2019 alle nieuwe gebouwen van het BEN-niveau dienen te zijn. Bovendien moeten er ook maatregelen genomen worden voor het aantal doorgedreven renovaties uit te breiden. Dit zal voor de meeste overheden een grote uitdaging betekenen. 2) Best practices Dit actievoorstel heeft tot doel de lokale besturen kennis te laten maken met Vlaamse en Europese voorbeeldprojecten. Dit kan gebeuren via verschillende methodes. Bezoek aan Europese voorbeeldwijken In 2008 en 2009 organiseerde de VVSG studiebezoeken aan Freiburg voor mandatarissen en ambtenaren van diverse gemeenten. De inspiratie vanuit die bezoeken heeft invloed gehad in projecten waarvan de plannen nu voorliggen. Diverse gemeenten of organisaties hebben in navolging aan de VVSG informatie opgevraagd en zelf bezoeken georganiseerd. Buiten Freiburg zijn er nog interessante voorbeeldprojecten in buurlanden: ECOCITY site in Tübingen-Derendingen, Duitsland. (link naar folder). Duurzame wijk Lanxmeer, Culemborg, Nederland. Project ‘Solarsiedlungen’ in regio Nord-Rhein-Westfalen, Duitsland. Ook in Vlaanderen zijn er heel wat goede voorbeeldprojecten gerealiseerd. De Vlaamse overheid kan een initiatief nemen om in samenwerking met andere instanties zoals de VVSG, het excursieaanbod naar voorbeeldprojecten uit te breiden. Publicatie van best practices inzake BEN-gebouwen in Vlaanderen en andere lidstaten op website energiesparen.be (of in samenwerking met partners op aparte website). 3) Kennisontwikkelingsprojecten terzake voor (technisch verantwoordelijk) overheidspersoneel Regelmatig hebben er infodagen en vormingen plaats voor technisch overheidspersoneel, handelend over verschillende aspecten van energiezuinig bouwen. Om een structurele impact te hebben moeten deze op een permanente basis over gans Vlaanderen georganiseerd worden. Enkele Vlaamse steden (o.a. die deelnemen aan de Covenant of Maiors) en sommige provinciebesturen hebben reeds heel wat expertise in huis, zowel naar energie-efficiëntie voor eigen infrastructuur als het informeren van burgers. Er zal worden bekeken in welke mate de grotere steden via een soort ‘peterschap’ kleinere omliggende gemeenten kunnen ondersteunen met expertise. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 68/68 4) Standaard BEN-aanbestedingen voor overheidsgebouwen Er moeten goede voorbeeldbestekken ontwikkeld worden die specifiek gericht zijn op BEN-gebouwen of doorgedreven renovatie. Deze kunnen dan bij een overheidsaanbesteding gebruikt worden. Naar studiebureaus toe kan dit zich vertalen in aangepaste gunningscriteria en boeteclausules die resultaatgericht gedefinieerd zijn. Bij recente ervaringen had dit weinig inschrijvingen als gevolg. Een evolutie mag verwacht worden maar het is duidelijk dat naar de raadgevende sector nieuwe spelregels dienen te worden aangekondigd om – in een beginfase – een marktinsnoering te vermijden. Mogelijks moeten de gunningscriteria en boeteclausules over langere duur van toepassing zijn. De standaardtermijn van een jaar tot definitieve oplevering volstaat enkel voor de oplossing van de kinderziektes (zeker bij gebouwen met hogere mate van complexiteit) en niet de evaluatie van het gebouw in stabiele werking. De concrete resultaten van het ontwerp van het studiebureau zullen pas na een drietal jaar duidelijk worden. VOORSTEL 23, BEN-OVERHEIDSGEBOUWEN 1) Lokale besturen In het strategisch beleidsplan voor de volgende legislatuur (2013-2018) moeten de lokale besturen duidelijke engagementen inzake een lokaal actieplan voor energiezuinig (ver)bouwen opnemen die in lijn zijn met de verplichtingen opgelegd door de nieuwe Europese energie-efficiëntie richtlijn. 2) Realisatie BEN-gebouwen voor 2019 Vanaf 2019 moeten alle nieuwe overheidsgebouwen BEN zijn. Wachten met het bouwen van de eerste BEN tot dan, zal enorm veel problemen geven. Overheden zouden op voorhand met enkele projecten ervaring moeten opdoen. Gezien de termijn nodig om grotere projecten te realiseren, zou het energieprestatieniveau van de projecten die momenteel gepland worden al zeer lage E-peilen als doelstelling dienen voorop te stellen. 3) Doorgedreven energetische renovatie Er moet maximaal geëvolueerd worden naar doorgedreven renovaties van overheidsgebouwen. Niet alleen het niveau van energie-efficiëntie, maar ook het aantal renovaties moet vermeerderen. Volgens het huidige voorstel tot herziening van de Energie-Efficiëntie richtlijn zouden overheden jaarlijks tot 3% van hun gebouwenpatrimonium moeten renoveren tot het kostenoptimaal niveau (zie hoofdstuk Voorstel tot richtlijn Energie-Efficiëntie’, p.11). 4) Huren BEN-gebouwen De overheden moeten zo snel mogelijk evolueren naar BEN als eis voor nieuwe gebouwen en de ambitie hebben ook renovaties meer energetisch doorgedreven aan te pakken. Een sterk signaal naar de markt zou zijn dat voor het huren van kantoren er enkel nog maar BEN-kantoren worden gehuurd. Overleg terzake met de verschillende relevante overheidsinstanties dient opgestart te worden. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 69/69 Persoonsgebonden knelpunten Beleidsgerichte knelpunten 6) kennisverhoging in de bouwsector 7) realisatie van een kwaliteitskader voor de bouwsector + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + + Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap + + + + + + + + + + de globale verbetering + + + + + + + + + van + + + + + + 70/70 23) BEN-overheidsgebouwen 22) sensibilisatie van en informatie voor overheden 21) pad voor nieuwe sociale woningbouw naar bijna-energieneutraal 20) ontwikkelen van een geïntegreerde berekeningsmethode 19) bepaling en communicatie langetermijnpad energieprestatieregelgeving 18) derdepartijfinanciering voor doorgedreven energetische renovaties + + 17) erkenning energieprestatie door financiële sector 15) opschuivende voorwaarden stimuli 16) koppeling van ondersteuning aan energieprestatie 14) handleiding doorgedreven energetische renovatie 13) handleiding BEN-gebouwen + + 12) advies voor ben-projectenwoningen 11) ontwikkeling van demonstratieprojecten 10) sensibiliserings- & informatiecampagnes gericht naar voorlopers 9) oprichten van kennisplatforms 8) branding merk ‘BEN’ 5) van demo- naar volumemarkt Economische knelpunten + 4) bevorderen van luchtdichtheid en ventilatie + + 3) EPB-kader voor valorisatie van innovatieve systemen of technologieën Technische knelpunten 2) doelgroep voorlopers in kaart brengen 1) optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie de 8. ACTIEVOORSTELLEN & KNELPUNTEN MATRIX Onderstaande matrix illustreert welke actievoorstellen inspelen op de economische, technische, persoonsgebonden en beleidsgerichte knelpunten. 8.1. KNELPUNTEN MATRIX ACTIEVOORSTELLEN + + + + + + + + 8.2. OPLIJSTING ACTIEVOORSTELLEN INNOVATIE Onderzoek & ontwikkeling Voorstel 1, optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie Voorstel 2, doelgroep voorlopers in kaart brengen o Voorlopers aanbodzijde o Voorlopers vraagzijde Voorstel 3, EPB-kader voor valorisatie van innovatieve systemen of technologieën Voorstel 4, bevorderen van luchtdichtheid en ventilatie o Bevorderen van luchtdichtheid van gebouwenschil o Studie minimale luchtdichtheidseisen o Bevorderen van het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen Doorgroei naar Volumemarkt Voorstel 5, van demo- naar volumemarkt INTEGRAAL KWALITEITSKADER Kennisverhoging Voorstel 6, kennisverhoging in de bouwsector o Overzicht en roadmap professionele vorming in de bouwsector o Van energiebewust naar BEN-architect o Energiebewuste aannemer o Specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen o Vormingen voor vastgoedsector & verenigingen van eigenaars o Vormingen voor bouwheren o Opleidingen voor bouwprofessioneel van de toekomst o Train de trainer Valorisatie kwalitatieve uitvoering Voorstel 7, realisatie van een kwaliteitskader voor de bouwsector o Ontwikkeling van een visie voor een integraal kwaliteitskader in de bouwsector o Individuele certificering van installateurs o Kwaliteitslabel energie-efficiëntie & hernieuwbare energie op bedrijfsniveau o Stimuleren van bouwteams met energieconsulent COMMUNICATIE Sensibiliserings- & informatiecampagnes Voorstel 8, branding merk ‘BEN’ Voorstel 9, oprichten van kennisplatforms Voorstel 10, sensibiliserings- & informatiecampagnes gericht naar voorlopers Demonstratieprojecten Voorstel 11, ontwikkeling van demonstratieprojecten o Residentiële demonstratieprojecten o Niet-residentiële demonstratieprojecten Niet financiële ondersteuning Voorstel12, advies voor ben-projecten o Advies residentiële gebouwen o Advies niet-residentiële gebouwen Voorstel 13, handleiding BEN-gebouwen Voorstel 14, handleiding doorgedreven energetische renovatie FINANCIERING Financiële ondersteuning Voorstel 15, opschuivende voorwaarden stimuli Voorstel 16, koppeling van ondersteuning aan de globale verbetering van de energieprestatie Financieringsmiddelen Voorstel 17, erkenning energieprestatie door financiële sector Derdepartijfinanciering Voorstel 18, derdepartijfinanciering voor doorgedreven energetische renovaties Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 71/71 ENERGIEBELEID Langetermijnpad E-peil Voorstel 19, bepaling en communicatie langetermijnpad energieprestatieregelgeving o Het verstrengingspad van de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen vastleggen o Vastleggen tweesporenbeleid met langetermijnpad voorlopers (schaduwpad) o Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen o Communicatie over langetermijnpad E-peil Voorstel 20, ontwikkelen van een geïntegreerde berekeningsmethode Voorstel 21, pad voor nieuwe sociale woningbouw naar bijna-energieneutraal Voorbeeldrol overheidsgebouwen Voorstel 22, sensibilisatie van en informatie voor overheden o Bewustwording o Best practices o Kennisontwikkelingsprojecten terzake voor (technisch) verantwoordelijk overheidspersoneel o Standaard BEN-aanbestedingen voor overheidsgebouwen Voorstel 23, BEN-overheidsgebouwen o Lokale besturen o Realisatie BEN-gebouwen voor 2019 o Doorgedreven energetische renovatie o Huren BEN-gebouwen Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 72/72 9. NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN OPMAAK NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN De richtlijn bepaalt dat de lidstaten beleid ontwikkelen en maatregelen vaststellen, zoals het bepalen van streefcijfers, om de transformatie van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijnaenergieneutrale gebouwen te stimuleren. De Commissie wordt hiervan in kennis gesteld via nationale plannen. Deze nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen: a) de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijnaenergieneutrale gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in aanmerking worden genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar. Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te bepalen, kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en kunnen relevante Europese normen in aanmerking nemen; b) tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen tegen 2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1; c) informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen, met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in verband met het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG en van de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn. De Commissie beoordeelt de nationale plannen en gaat daarbij met name na of de door de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen adequaat zijn. De Commissie kan om nadere specifieke informatie verzoeken. De Commissie publiceert uiterlijk 31 december 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Op basis van dat verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig, maatregelen voor om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt aan tot het volgen van beste praktijken in verband met het kostenefficiënt transformeren van bestaande gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen. In de richtlijn is er geen datum vastgelegd voor het inleveren van de nationale plannen. De Europese Commissie heeft in maart 2012 gecommuniceerd dat de lidstaten de nationale plannen in moeten leveren tegen september 2012. ENOVER WERKGROEP BEN-GEBOUWEN Op ENOVER-plenair van 23 september 2011 is de afspraak gemaakt een nieuwe werkgroep op te richten met als doelstelling om, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9 paragraaf 3, een coherent nationaal plan aan te maken, en dit tijdig aan de Europese Commissie te bezorgen. De ENOVER-werkgroep werd opgericht met vertegenwoordigers van de Federale overheid, het Waalse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaamse Gewest. In een eerste fase wordt de nationale structuur (inhoudstabel) van het nationaal plan ontwikkeld. Deze zal gebaseerd zijn op de structuur van het ‘Vlaams actieplan bijna-energieneutrale gebouwen’ en het algemeen plan ‘Air, Energie & Climat’ van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Het Vlaamse Gewest zal inhoud aanleveren voor het nationaal plan op basis van het voorliggende ‘Vlaams actieplan BEN-gebouwen’. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 73/73 10. PLANNING 2012 Derde EPB-evaluatie in overleg met stakeholders Mei 2012: opstart en uitvoering studie kostenoptimaalniveau energieprestatie-eisen. (looptijd 8 maanden) Bepalen en vastlegging minimumaandeel hernieuwbare energie in gebouwen. April-augustus: voorbereiding nationaal plan bijna-energieneutrale gebouwen September: nationaal plan bijna-energieneutrale gebouwen naar de Europese Commissie. Proces opstarten voor omschakeling overheidsgebouwen naar BEN. 2013 Vastleggen kostenoptimaal niveau energieprestatie-eisen Verslag aan de Europese Commissie over studie betreffende de kostenoptimale niveaus. Voorstel uitwerken van definitie BEN en verstrengingspad naar BEN-niveau. Vastleggen definitie BEN. Addendum naar de Europese Commissie bij het Nationaal plan BEN betreffende bepaling Vlaamse definitie BEN. EPB-eisen naar 2021 in regelgeving vastleggen. Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 74/74 11. REFERENTIES 11.1. STUDIES & PROJECTEN Advanced Housing Renovation with Solar and Conservation (IEA Task 37); UCL e.a.; 2007; http://www.iea-shc.org/publications/downloads/Task37Advanced_Housing_Renovation_with_Solar_and_Conservation.pdf Assessment and Improvement of the EPBD Impact, for new buildings and building renovation (IEE SAVE project ASIEPI); WTCB e.a.; 2010; www.asiepi.eu Better buildings through energy efficiency: a roadmap for Europe; door Klinckenberg Consultants in opdracht van Eurima; 2006; www.eurima.org/uploads/ModuleXtender/Documents/89/documents/EU_Roadmap_building_r eport_020307.pdf Energieprestatieregelgeving voor gebouwen – evaluatie en aanbevelingen; Sociaal- Economische Raad van Vlaanderen; 2009 Energierenovatieprogramma 2020; het Vlaams Energieagentschap; 2008 EPB-evaluatienota 2010; het Vlaams Energieagentschap; 2010 Financial instruments – maximising the impact of EPBD; SenterNovem; 2009 Ideal-EPBD, een Europees project over consumentenreacties op het energielabel in gebouwen (IEE Project); UCL e.a.; www.ideal-epbd.eu Low Energy Housing Retrofit; Passiefhuis-Platform, WTCB en UCL; 2010; www.lehr.be Market development for advanced housing renovation (IEA Task 37); PHP e.a.; 2010; http://www.iea-shc.org/publications/downloads/Advanced_Housing_Renovation.pdf Naar energie-efficiëntie van wereldklasse in België; McKinsey & Company; 2009; www.mckinsey.com/App_Media/Reports/Belux/Energy_efficiency_in_Belgium_summary_NL.pdf New4old (IEE project); EREC, 3E e.a.; 2010; www.new4old.eu Power House Europe (IEE Project); CECODHAS Housing Europe; www.powerhouseeurope.eu Q-direct, ontwikkeling van referentiedocumenten voor Belgische kwaliteitssystemen voor kleinschalige hernieuwbare energiesystemen; 3E, WTCB, VUB, De Nayer Instituut, KUL, Quest; 2009-2010 Studie naar de economische haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen bij residentiële gebouwen; door PHL, 3E en KUL in opdracht van het Vlaams Energieagentschap; 2008; www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/economischehaalbaarheidstudiereside ntieel.pdf U-values: for better energy performance of buildings; door Ecofys in opdracht van Eurima; www.eurima.org/uploads/ModuleXtender/Documents/88/documents/EURIMAECOFYS_VII_report_p1-65.pdf Visierapport 2010, Innovatie - drijfveren, belemmeringen, oplossingen; Vlaamse Confederatie Bouw; 2010 Vlaamse Beleidsnota Energie 2009-2014; Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie; Zero Carbon Compendium – Who’s doing what in housing worldwide; NHBC Foundation; 2009; www.nhbcfoundation.org/Portals/0/Zero%20Carbon%20Compendium%202009sm.pdf Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 75/75 11.2. WEBSITES www.building-request.eu www.buildup.eu www.ecobouwers.be www.energie.wtcb.be www.energiebewustarchitect.be www.energiesparen.be www.exploreconstruction.eu www.greenbuildingplatform.be www.iea.org www.lehr.be www.levendewijken.net http://tightvent.eu/ www.valideo.org www.zerocarbonhub.org www.takeyourenergyback.eu www.zoekeenarchitect.be Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 76/76 12. AFKORTINGEN AGIOn ASIEPI ATG BEN EACI EFRO EIB EPB EPBD recast EPC EPW EPU ESCO FVB HES IEE IWT iRG Bouw RESHAPE SWW UA KUL UGent VEA VUB VITO VRWI VSDO WTCB VVSG Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs Assessment and Improvement of the EPBD Impact, for new buildings and building renovation - Europees project vrijwillige technische goedkeuring bijna-energieneutraal Executive Agency for Competitiveness & Innovation Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling European Investment Banc (Europese Investeringsbank) Energie Prestatie & Binnenklimaat Energy Performance of Buildings Directive recast (=herziening richtlijn Energieprestatie van Gebouwen) Energie Prestatie Certificaat Berekeningsmethode in de EPB-software voor residentiële gebouwen Berekeningsmethode in de EPB-software voor utilitaire gebouwen Energy Service Company het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid Hernieuwbare Energiesystemen Intelligent Energy Europe Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie innovatieregiegroep Bouw Retrofitting Social Housing and Active Preparation for EPBD Sanitair Warm Water Universiteit van Antwerpen Katholieke Universiteit Leuven Universiteit Gent Vlaams Energieagentschap Vrije Universiteit Brussel Vlaams Instituut Technologisch Onderzoek Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeente Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 77/77 13. BIJLAGEN 13.1. BIJLAGE 1: BETROKKEN STAKEHOLDERS Onderstaande stakeholders werden door het VEA gecontacteerd met de vraag feedback te leveren tijdens de realisatie van het Vlaams actieplan BEN-gebouwen. ORGANISATIE Agentschap voor Facilitair Management Agion Agoria Associatie van Thermische Technieken (ATTB) ATIC Bond Beter Leefmilieu Bouwunie BVS-UPSI / Cofinimmo CEDUBO Cogen Vlaanderen DAR - transitiearena DuWoBo De Nayer Instituut - Lessius Mechelen Departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie) Departement LNE (Leefmilieu, Natuur en Energie) Departement RWO - dienst Onroerend Erfgoed Departement RWO - Ruimtelijke Ordening Departement RWO (ruimtelijke ordening, wonen en onroerend erfgoed) Eandis Federplast Hogeschool Gent Infrax Isolatie Raad (CIR) IWT Kabinet minister Lieten Kabinet minister Van den Bossche KaHo Sint-Lieven Kamp C KHK KU Leuven Luc Dedeyne Minaraad NAV ODE / BelPV / Belsolar Orde van Architecten ORI Passiefhuis-Platform PMV (Participatie Maatschappij Vlaanderen) Provinciale Hogeschool Limburg Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) Syntra Ugent - Vakgroep Architectuur en Stedenbouw UA - Institute of Environment & Sustainable Development VENTIBEL Verbond van de Glasindustrie (VGI-FIV) Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) Verozo VITO Vlaams Elektro Innovatiecentrum (VEI) Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA) Vlaamse Confederatie Bouw Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) Vlaamse provincies en provinciale steunpunten Agentschap Ondernemen VOKA VUB Warmtepompplatform WTCB Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen. Vlaams Energieagentschap 78/78