actieplan bijna-energieneutrale gebouwen

advertisement
ACTIEPLAN
BIJNA-ENERGIENEUTRALE
GEBOUWEN
VLAAMS ENERGIEAGENTSCHAP
(uitvoering van artikel 9 van richtlijn 2010/31/EU van 19 mei 2010
betreffende de energieprestatie van gebouwen)
UPDATE JUNI 2012
INHOUDSTAFEL
INHOUDSTAFEL ..................................................................................................................... 2
1. INLEIDING ........................................................................................................................ 3
1.1. Transitie naar bijna-energieneutrale gebouwen.............................................................. 3
1.2. Actievoorstellen: vijf pijlers ......................................................................................... 5
2. CONTEXT ........................................................................................................................... 6
2.1. Definities .................................................................................................................. 6
2.2. Europees beleidskader ................................................................................................ 8
2.3. Vlaams energiebeleid ............................................................................................... 13
2.4. Vlaams beleidkader .................................................................................................. 19
2.5. Studies ................................................................................................................... 29
2.6. Maatschappelijk draagvlak ........................................................................................ 32
2.7. Financiering ............................................................................................................ 33
3. DOELSTELLING ................................................................................................................ 35
3.1. Doelstelling voorlopersstrategie ................................................................................. 35
3.2. Nieuwbouw & renovatie ............................................................................................ 36
4. KNELPUNTEN................................................................................................................... 37
4.1. Technische knelpunten ............................................................................................. 37
4.2. Economische knelpunten .......................................................................................... 38
4.3. Persoonsgebonden Knelpunten .................................................................................. 39
4.4. Beleidsgerichte Knelpunten ....................................................................................... 39
5. INVULLING DEFINITIE BIJNA-ENERGIENEUTRAAL GEBOUW .......................................... 40
5.1. Definitie BEN-gebouw Vlaanderen .............................................................................. 40
5.2. Definitie en doelstellingen BEN-gebouw andere gewesten ............................................. 42
5.3. Definitie en doelstellingen BEN-gebouw andere landen ................................................. 43
6. STREEFCIJFERS ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN .................................................... 44
7. MAATREGELEN & ACTIES ................................................................................................. 45
7.1. Innovatie ................................................................................................................ 45
7.2. Integraal Kwaliteitskader .......................................................................................... 51
7.3. Communicatie ......................................................................................................... 56
7.4. Financiering ............................................................................................................ 62
7.5. Energiebeleid .......................................................................................................... 65
8. ACTIEVOORSTELLEN & KNELPUNTEN MATRIX ................................................................. 70
8.1. Knelpunten Matrix.................................................................................................... 70
8.2. Oplijsting Actievoorstellen ......................................................................................... 71
9. NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN................................................................................. 73
10. PLANNING ..................................................................................................................... 74
11. REFERENTIES ................................................................................................................ 75
11.1. Studies & projecten ................................................................................................ 75
11.2. Websites ............................................................................................................... 76
12. AFKORTINGEN............................................................................................................... 77
13. BIJLAGEN ...................................................................................................................... 78
13.1. Bijlage 1: betrokken stakeholders ............................................................................ 78
1. INLEIDING
1.1. TRANSITIE NAAR BIJNA-ENERGIENEUTRALE GEBOUWEN
De Europese richtlijn ‘Energieprestatie van gebouwen’ legt de Europese lidstaten op dat tegen 2021
alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutraal dienen te zijn. Voor overheidsgebouwen geldt deze
verplichting vanaf 2019. Acties en maatregelen dienen ondernomen te worden om een toename van
het aantal bijna-energieneutrale gebouwen te realiseren, zowel voor nieuwe als bestaande gebouwen.
De transitie naar een samenleving met een draagvlak voor een beleidskader dat bijnaenergieneutrale gebouwen als eis vooropstelt, is een grote maatschappelijke en politieke uitdaging.
Een overheid kan een beleid realiseren via ondersteuning, informatieverspreiding (sensibilisatie) en
het opleggen van wetgeving.
Ondersteuning
voorlopers
Figuur 1: overheidsinstrumentarium1
Voorlopers creëren dynamiek waardoor het pad geëffend wordt voor beleidsvoering. Omgekeerd
hebben voorlopers ook nood aan ondersteuning vanuit het beleid om deze rol te kunnen opnemen.
Dit actieplan is ontwikkeld ter ondersteuning van voorlopers in het realiseren van bijnaenergieneutrale gebouwen, hierna genoemd BEN-gebouwen.
Door een groter aandeel van gebouwen die een betere energieprestatie hebben dan de in voege
zijnde verplichte EPB-eisen, wordt het pad geëffend voor het stapsgewijs verstrengen van de
energieprestatieregelgeving voor gebouwen (Grafiek 1). Deze verstrenging is als beleidsdoelstelling
opgenomen in het Vlaams regeerakkoord.
1
Bron: Agentschap Nl
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
3/3
Grafiek 1: transitiedynamiek van de bouwsector naar BEN-niveau2
Het ontwikkelen van innovatieve technologische energieconcepten en het creëren van een
voorlopersmarkt is noodzakelijk om de transitie naar BEN-gebouwen te realiseren, maar niet
voldoende. Een verschuiving en toepassingsverbreding van technieken vanuit de voorlopers- naar de
mainstreammarkt zijn noodzakelijk zodat de markt evolueert en de kloof met de voorlopers
overbrugd wordt (zie Grafiek 2).
Grafiek 2: illustratie ‘Levenscyclus van een technologie’
2
Bron: Visierapport 2010; Vlaamse Confederatie Bouw
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
4/4
1.2. ACTIEVOORSTELLEN: VIJF PIJLERS
Op middellange termijn dienen een aanzienlijk aantal BEN-gebouwen gerealiseerd te worden.
Voor nieuwe gebouwen zal het opleggen van een duidelijk en transparant verstrengingspad met
verplichte energieprestatieniveaus de realisatie van nieuwe BEN-gebouwen bevorderen. Voor
doorgedreven energetische renovaties is dit minder vanzelfsprekend en is het belang van
stimulerende maatregelen groter.
Om deze doelstelling te behalen, worden in dit actieplan actievoorstellen voorgesteld in vijf
domeinen:
1. Innovatie
2. Integraal kwaliteitskader
3. Communicatie
4. Financiering
5. Energiebeleid
De actievoorstellen in dit document zijn gericht naar het stimuleren van het BEN-niveau voor zowel
de nieuwbouw- als de renovatiemarkt. De Vlaamse bouwsector zelf en de gebruikte technieken
zijn hier immers ook maar beperkt naar onderverdeeld.
Ook is er weinig onderverdeling volgens residentiële en niet-residentiële gebouwen.
actievoorstellen worden dan ook voor beide typegebouwen verder uitgewerkt.
De
De voorbeeldrol die in dit transitieproces is weggelegd voor de overheid, is uitermate
belangrijk. Bovendien moeten de opgelegde doelstellingen voor overheidsgebouwen sneller worden
geïmplementeerd.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
5/5
2. CONTEXT
2.1. DEFINITIES
2.1.1. BIJNA-ENERGIENEUTRAAL GEBOUW
Voor het begrip ‘bijna-energieneutraal gebouw’ is een definitie in de Vlaamse energiewetgeving in
voorbereiding. Dit op basis van de definitie uit de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen:
‘gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I. De dichtbij nul
liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden
geleverd uit hernieuwbare bronnen, en dient energie die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare
bronnen wordt geproduceerd te bevatten’.
In de Engelstalige richtlijn (=EPBD recast) is er sprake van het begrip ‘nearly zero-energy building’ en
wordt dit gedefinieerd als ‘a building that has a very high energy performance, as determined in
accordance with Annex I. The nearly zero or very low amount of energy required should be covered to
a very significant extent by energy from renewable sources, including energy from renewable sources
produced on-site or nearby’.
In de Franstalige richtlijn wordt het begrip BEN vermeld als een ‘bâtiment dont la consommation
d’énergie est quasi nulle’.
In de Duitstalige richtlijn wordt het begrip ‘Niedrigstenergiegebäude’ gebruikt.
Tussen deze taalvarianten bestaat een licht nuanceverschil, maar ze zijn allen rechtsgeldig. In de
richtlijn wordt het begrip niet specifiek ingevuld. Dit moet door de lidstaten zelf bepaald worden op
basis van ‘de algemene methodologie om de energieprestatie vast te stellen’. Om hieraan invulling te
geven, zal de kostenoptimale benchmarking over de hele duur van de geschatte economische
levenscyclus van belang zijn.
2.1.2. NULENERGIEWONING
Het begrip ‘nulenergiewoning’ is niet formeel gedefinieerd in de Vlaamse regelgeving.
FEDERALE OVERHEID
Onder nulenergiewoning wordt in de federale wetgeving verstaan een woning gelegen in een lidstaat
van de Europese Economische Ruimte die voldoet aan de voorwaarden van een passiefwoning en
waarin de resterende energievraag voor ruimteverwarming en koeling volledig wordt gecompenseerd
door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie.
Onder passiefwoning wordt in de federale wetgeving verstaan een woning die gelegen is in een
lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° de totale energievraag voor ruimteverwarming en koeling moet beperkt blijven tot 15 kWh/m²
geklimatiseerde vloeroppervlakte;
2° bij een luchtdichtheidsproef (overeenkomstig de norm NBN EN 13829) met een drukverschil
tussen binnen- en buitenomgeving van 50 pascal is het luchtverlies niet groter dan 60 pct. van het
volume van de woning per uur (n50 niet groter dan 0,6/uur).
Voor de compensatie wordt onder ‘opwekking van hernieuwbare energie’ verstaan de opwekking van
energie:
1. door een systeem van waterverwarming door middel van zonne-energie;
2. door zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie;
3. door warmtepompen die gebruik maken van energie die in de vorm van warmte is
opgeslagen:
4. in de omgevingslucht;
5. onder het vaste aardoppervlak;
6. in het oppervlaktewater.
Het eventuele energieverbruik van de vermelde systemen moet eveneens worden gecompenseerd
door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie. Het energieverbruik voor sanitair warm water en
hulpenergie wordt hier niet beschouwd (en wordt dus niet meegenomen in het EPB-kader).
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
6/6
2.1.3. ACTIEF GEBOUW
Een actief gebouw is een nulenergiegebouw waarbij hernieuwbare energie wordt opgewekt die niet
alleen de resterende energievraag compenseert, maar op jaarbasis ook een overschot (kan zowel
warmte als elektriciteit zijn) heeft aan energie en die op het energienet plaatst of deze gebruikt voor
bvb. huishoudelijke toepassingen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
7/7
2.2. EUROPEES BELEIDSKADER
2.2.1. RICHTLIJN 2010/31/EU VAN 19 MEI 2010 BETREFFENDE DE
ENERGIEPRESTATIE VAN GEBOUWEN
Op de Lentetop van maart 2007 stelde de Europese Raad naast doelstellingen op vlak van
broeikasgasreductie en hernieuwbare energie, in 2020 een primaire energiebesparingsdoelstelling van
20% voorop in vergelijking met een business-as-usual situatie. Om de doelstelling van 20% minder
energieverbruik in de Unie tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007
gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Unie te doen toenemen. Er is aangedrongen
op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie
‘Actieplan voor energie-efficiëntie - het potentieel realiseren’. In dat actieplan is het significante
potentieel voor kostenefficiënte energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. De Europese
Commissie publiceerde in november 2008 een voorstel voor de herziening van de Europese richtlijn
betreffende energieprestatie van gebouwen. Op 19 mei 2010 werd de definitieve tekst van de nieuwe
de richtlijn (2010/31/EU) goedgekeurd. De nieuwe EPBD is op 18 juni 2010 gepubliceerd en moet ten
laatste twee jaar na het van kracht worden (20 dagen na publicatie), worden omgezet in nationale
regelgeving.
BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN
3
Kostenoptimale energieprestatie-eisen. De lidstaten zullen, op basis van een
gemeenschappelijk Europees kader voor een benchmarkingmethode, de kostenoptimale
niveaus van de energieprestatie-eisen ten opzichte van de totale levenscyclus van de
gebouwen moeten berekenen. Als blijkt dat de nationale of gewestelijke energieprestatieeisen op significante wijze afwijken van het kostenoptimale niveau, moet de betrokken
lidstaat dat verschil verantwoorden in een notificatie aan de Europese Commissie. In de
richtlijn staat dat de Europese Commissie tegen juni 2011 een methodologie zou voorstellen
om de kostenoptimale niveaus te berekenen.3
Voor elk nieuw gebouw moet, ongeacht zijn grootte, de haalbaarheid van alternatieve
systemen van energieopwekking worden onderzocht.
Voor bestaande gebouwen wordt het toepassingsgebied uitgebreid. Er moeten nu
energieprestatie-eisen vastgelegd worden voor ingrijpende renovaties, ongeacht de grootte
van het gebouw. Daarnaast moeten energieprestatie-eisen bepaald worden voor kleinere
renovaties waarbij een deel van de gebouwschil wordt vervangen dat een significante impact
heeft op de energieprestatie.
De lidstaten moeten systeemeisen vastleggen op het vlak van de globale energieprestatie van
technische installaties die vervangen worden in bestaande gebouwen.
Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen ‘bijna-energieneutrale gebouwen’ zijn. Op basis
van de definitie daarvan in de richtlijn kunnen de lidstaten in vrij hoge mate dit begrip
invullen. Reeds vanaf 2019 mogen nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn
gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen nog enkel BEN-gebouwen zijn. De lidstaten
zullen een actieplan moeten opstellen om te zorgen voor een toename van BEN-gebouwen.
Op het energieprestatiecertificaat moet zowel de technische haalbaarheid als de
kosteneffectiviteit van de opgenomen maatregelen worden vermeld.
Het toepassingsgebied van het certificaat voor publieke gebouwen wordt uitgebreid naar alle
publieke gebouwen met een vloeroppervlakte groter dan 500 m² die veelvuldig door het
publiek bezocht worden. Vijf jaar na het van kracht worden van de richtlijn wordt de drempel
verlaagd tot 250 m².
Het energieprestatiecertificaat moet niet alleen in publieke gebouwen worden geafficheerd,
maar in alle gebouwen groter dan 500 m² die frequent door het publiek worden bezocht
(banken, winkels...).
De energieprestatie-indicator moet worden vermeld in de advertenties voor de verkoop of
verhuur van gebouwen.
Bij de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen moet een verslag worden
opgesteld dat aanbevelingen bevat en aan de eigenaar of huurder wordt overhandigd.
Er moet voor de certificaten en inspecties een onafhankelijk controlesysteem worden
ingevoerd.
De lidstaten moeten sancties vastleggen voor inbreuken op de wetgeving waarmee de richtlijn
wordt omgezet.
Op 20 februari 2012 is de finale methodologie nog steeds niet ter beschikking gesteld.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
8/8
BIJNA-ENERGIENEUTRALE GEBOUWEN
Artikel 9 van de richtlijn 2010/31/EU bepaalt dat vanaf 2021 alle nieuwe gebouwen bijnaenergieneutrale gebouwen moeten zijn. In het kader van de voortrekkersrol van de publieke
sector, geldt die verplichting voor nieuwe overheidsgebouwen al vanaf 2019. Een bijnaenergieneutraal gebouw wordt in artikel 2 van de richtlijn gedefinieerd als een gebouw met een zeer
hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I. De dicht bij nul liggende of zeer lage
hoeveelheid energie die nog is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden geleverd uit
hernieuwbare bronnen die ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd.
Artikel 9 - Bijna-energieneutrale gebouwen
1. De lidstaten zien toe op het volgende:
a) uiterlijk 31 december 2020 zijn alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen, en
b) na 31 december 2018 zijn nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die
eigenaar zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen.
De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Die nationale plannen kunnen voor verschillende categorieën gebouwen
gedifferentieerde streefcijfers bevatten.
2. In het verlengde van de door de publieke sector vervulde voortrekkersrol ontwikkelen de lidstaten
voorts beleid en stellen zij maatregelen vast, zoals het bepalen van streefcijfers, om de transformatie
van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijna-energieneutrale gebouwen te stimuleren, en stellen
zij de Commissie daarvan in kennis in hun in lid 1 bedoelde nationale plannen.
3. De nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen:
a) de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijna-energieneutrale
gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in aanmerking worden
genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt
in kWh/m2 per jaar. Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te
bepalen, kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en
kunnen relevante Europese normen in aanmerking nemen;
b) tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen tegen
2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1;
c) informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader
vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen,
met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in verband met het gebruik
van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een
ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG en van
de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn.
4. De Commissie beoordeelt de in lid 1 bedoelde nationale plannen en gaat daarbij met name na of de
door de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen
adequaat zijn. De Commissie kan met behoorlijke inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel om
nadere specifieke informatie over de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde eisen verzoeken. In dat geval
gaat de betrokken lidstaat binnen negen maanden na het verzoek van de Commissie over tot het
verstrekken van de verlangde informatie of stelt hij wijzigingen voor. Na haar beoordeling kan de
Commissie een aanbeveling doen.
5. De Commissie publiceert uiterlijk 31 december 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag
over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Op basis van dat verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig,
maatregelen voor om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt aan tot het
volgen van beste praktijken in verband met het kostenefficiënt transformeren van bestaande
gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen.
6. De lidstaten kunnen besluiten niet aan de in lid 1, onder a) en b), vermelde eisen te voldoen in
specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over de economische levensduur
van het betrokken gebouw negatief is. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beginselen
van de desbetreffende wettelijke regelingen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
9/9
KOSTENOPTIMAAL NIVEAU
Artikel 9 van de richtlijn 2010/31/EU bepaalt dat de lidstaten minimale energieprestatie-eisen voor
nieuwe en gerenoveerde bestaande gebouwen of gebouwdelen moeten vastleggen met het oog op
het bereiken van kostenoptimale niveaus. In artikel 5 van de richtlijn wordt bepaald hoe de lidstaten
de kostenoptimale niveaus dienen te berekenen. De studie naar het kostenoptimale eisenniveau moet
uitgevoerd worden overeenkomstig een methodologisch kader vastgelegd door de Commissie in een
gedelegeerde handeling.
De richtlijn 2010/31/EU bepaalt verder dat de gedelegeerde handeling betreffende het vergelijkende
methodologisch kader voor het bepalen van de kostenoptimale eisenniveaus uiterlijk op 30 juni 2011
beschikbaar moest zijn. Tot op vandaag is de gedelegeerde handeling echter nog niet gepubliceerd.
Het rapport van de studie moet echter tegen uiterlijk 30 juni 2012 bij de Europese Commissie worden
ingediend.
Het is dus aangewezen de studie naar het kostenoptimale energieprestatieniveau uit te werken op
basis van het methodologisch kader zoals het in de ontwerpversies van de gedelegeerde handeling en
in de communicatie van de Europese Commissie tijdens de Concerted Actions EPBD december 2011
wordt beschreven. Eventuele wijzigingen in de definitieve versie bij publicatie moeten dan tijdens het
verloop van de studie worden overgenomen.
2.2.2. RICHTLIJN 2009/28/EG VAN 23 APRIL 2009 TER
BEVORDERING VAN HET GEBRUIK VAN HERNIEUWBARE
ENERGIEBRONNEN
De Europese doelstelling van 20% hernieuwbare energie ten opzichte van het finaal energieverbruik
in 2020, werd met de nieuwe richtlijn van 23 april 2009 vertaald naar bindende doelstellingen per
lidstaat op basis van een vast groeipercentage voor alle lidstaten en op basis van het BNP/capita.
Intermediaire, indicatieve, tweejaarlijkse doelstellingen vanaf 2011 werden eveneens vastgelegd.
België kreeg een doelstelling van 13% opgelegd. Het aandeel hernieuwbare energie bedroeg in 2010
in Vlaanderen 3,4%.
De richtlijn bevat ook bepalingen die de lidstaten verplichten minimumniveaus voor het gebruik
van hernieuwbare energie in nieuwe gebouwen vast te leggen. Het blijkt immers dat regels en
verplichtingen betreffende minimumeisen voor het gebruik van hernieuwbare energie in nieuwe en
gerenoveerde gebouwen op nationaal en regionaal niveau in een aantal lidstaten hebben geleid tot
een aanzienlijke toename in het gebruik van hernieuwbare energie.
Artikel 13 bepaalt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om het aandeel van alle soorten
energie uit hernieuwbare energiebronnen in de bouwsector te vergroten. De lidstaten leggen in hun
bouwvoorschriften en –regels, of op een andere wijze met hetzelfde effect, tegen uiterlijk 2015 de eis
vast dat in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd een
minimumniveau van energie uit hernieuwbare bronnen wordt gehaald.
Nieuwe en ingrijpend gerenoveerde overheidsgebouwen moeten in het kader van hun
voorbeeldfunctie al vanaf 2012 een minimumniveau van energie uit hernieuwbare bronnen putten. De
lidstaten kunnen onder meer toestaan dat aan die verplichting wordt voldaan door de naleving van de
eisen voor nulenergiehuisvesting of door ervoor te zorgen dat de daken van openbare of gemengde
private-openbare gebouwen door derde partijen kunnen worden gebruikt voor installaties die
hernieuwbare energie produceren.
Bij het vastleggen van de voorschriften moeten energie-efficiënte systemen en apparaten voor het
gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen bevorderd worden o.a. door:
energie-, milieukeuren of andere certificaten te gebruiken indien beschikbaar;
bevordering van een omzettingsrendement van minstens 85% voor residentiële toepassingen
met biomassa en van minstens 70% voor industriële toepassingen met biomassa;
bevordering van warmtepompen die voldoen aan minimumeisen (zoals Beschikking
2007/742/EG van de Commissie van 9 november 2007);
bevordering van gecertificeerde systemen voor thermische zonne-energie op basis van
Europese normen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
10/10
2.2.3. VOORSTEL TOT RICHTLIJN ENERGIE-EFFICIËNTIE
Op 22 juni 2011 heeft de Europese Commissie een voorstel voor een nieuwe richtlijn energieefficiëntie voorgesteld. Het voorstel herziet en integreert de bestaande richtlijnen energiediensten en
energie-efficiëntie enerzijds en de richtlijn WKK anderzijds. In dit voorstel tot richtlijn komt de
voorbeeldrol van overheidsgebouwen nadrukkelijk aan bod. De besprekingen tussen de Europese
instellingen over deze richtlijn zijn lopende.
Artikel 4 - Public bodies4
1. Without prejudice to Article 7 of Directive 2010/31/EU5, Member States shall ensure that as from 1
January 2014, 3% of the total floor area owned by their public bodies is renovated each year to meet
at least the minimum energy performance requirements set by the Member State concerned in
application of Article 4 of Directive 2010/31/EU6. The 3% rate shall be calculated on the total floor
area of buildings with a total useful floor area over 250 m² owned by the public bodies of the Member
State concerned that, on 1 January of each year, does not meet the national minimum energy
performance requirements set in application of Article 4 of Directive 2010/31/EU.
2. Member States may allow their public bodies to count towards their annual renovation rate the
excess of renovated building floor area in a given year as if it has instead been renovated in any of
the two previous or following years.
3. For the purposes of paragraph 1, by 1 January 2014, Member States shall establish and make
publicly available an inventory of buildings owned by their public bodies indicating:
(a) the floor area in m2; and
(b) the energy performance of each building.
4. Member States shall encourage public bodies to:
(a) adopt an energy efficiency plan, freestanding or as part of a broader climate or
environmental plan, containing specific energy saving objectives, with a view to
continuously improving the body's energy efficiency;
(b) put in place an energy management system as part of the implementation of their
plan.
4
5
6
Voorstel tot richtlijn momenteel enkel beschikbaar in het Engels
Richtlijn van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (=EPBD)
kostenoptimaal niveau
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
11/11
2.2.4. INTELLIGENT ENERGY - EUROPE PROGRAMMA
Het Intelligent Energy - Europe (IEE) programma7 is het EU-instrument beheerd door het ‘Executive
Agency for Competitiveness and Innovation’ (EACI) voor de financiering van maatregelen om te
komen tot een meer energie intelligent Europa.
Door het verbeteren van energie-efficiëntie en het stimuleren van de bredere toepassing van
hernieuwbare energie, heeft het IEE-programma als doel om acties te stimuleren die zullen bijdragen
aan de EU-doelstellingen. De precieze ondersteuningsgebieden evolueren jaarlijks. In het
werkprogramma 2012 zijn onder andere stimulering van renovatie bestaande gebouwen naar BENniveau, kwalitatieve uitvoering en innovatieve financieringsmethodes prioritaire thema’s.
BUILD UP SKILLS-INITIATIEF
Binnen het IEE-programma is ‘Build Up Skills’ een parallel lopend initiatief. De Europese
Commissie voorziet financiële ondersteuning voor de ontwikkeling van een nationaal platform en
roadmap naar opleidingen in de bouwsector. Het IEE-initiatief focust zich op de realisatie van
opleidingen voor de bouwvakarbeiders (on-site technische medewerkers), met focus op hernieuwbare
energie en energie-efficiëntie-technieken en is opgedeeld in twee pijlers.
Pijler 1 (2011-2013):
(1 projectvoorstel per lidstaat)
nationaal platform van stakeholders;
status-quo analyse;
roadmap naar 2020;
start project: november 2011;
looptijd: 18 maanden.
In het hoofdstuk ‘Integraal Kwaliteitskader’ (p.51) wordt het Belgische projectvoorstel beschreven.
Pijler 2 (2012-2013): realisatie roadmap.
Wordt voorgesteld in de IEE-roadmap 2013.
2.2.5. OPROEP ‘RENOVEER EUROPA’
Begin mei 2011 startte de Europese Raad en een groep Europese bedrijven de nieuwe campagne
‘Renoveer Europa’. Ze vragen de Europese energiecommissaris Oettinger en alle Europese
energieministers om werk te maken van een verregaande energierenovatie van het Europese
gebouwenbestand. Een doorgedreven renovatie van de bestaande gebouwen in Europa kan 32%
besparen op het primair energieverbruik in Europa. Deze besparing komt overeen met de totale
energieproductie van alle Europese steenkool- en kernenergiecentrales samen.
7
http://ec.europa.eu/energy/intelligent/index_en.htm
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
12/12
2.3. VLAAMS ENERGIEBELEID
2.3.1. REGEERAKKOORD EN PACT 2020
Met het hier voorliggende actieplan wordt op het vlak van het stimuleren van lage en ‘bijnaenergieneutrale gebouwen’ concreet invulling gegeven aan het Pact 2020, het Vlaams regeerakkoord
en de beleidsnota Energie 2009 – 2014.
Het regeerakkoord stelt:
We verstrengen de energieprestatie voor gebouwen stapsgewijs. Daarbij houden we onder meer
rekening met de investeringskosten en de te realiseren energiebesparing. Als het lopend onderzoek
de haalbaarheid van het E60-peil aantoont, maken we het E60-peil tegen 2012 verplicht voor alle
nieuwbouwwoningen.
Het Pact 2020 stelt:
‘Tegen 2020 beantwoorden nieuwbouwwoningen aan de optimale energieprestatienorm.’
Sinds januari 2006 geldt er een E-peileis voor zowel nieuwe woongebouwen als nieuwe kantoren en
scholen. Voor woningen waarvoor de stedenbouwkundige vergunning werd aangevraagd vanaf januari
2010 werd deze eis verstrengd van E100 naar E80. Vanaf januari 2012 geldt de maximale E-peileis
van E70 voor zowel woningen, kantoren als scholen. Voor vergunningsaanvragen vanaf 1 januari
2014 wordt deze eis verstrengd tot E60 (besluit van de Vlaamse Regering van 20 mei 2011).
De isolatiegraad van de Vlaamse nieuwbouwwoningen
energieprestatieregelgeving aanzienlijk verbeterd (Tabel 1).
is
sinds
de
invoering
van
de
2004 2007 2009 2011 evolutie 2004-2011 (%)
Gevelisolatie (gem. dikte in mm)
Minerale wol
53,5
57,7
69,7
96,6
80,6
Andere isolatie
40,4
47,8
63,3
78,8
95
Dakisolatie (gem. dikte in mm)
Hellend dak
113,9 132,7 158
Plat dak
76,1
81,1
186,9 64,1
105,2 116,2 52,7
Hoogrendementsbeglazing (in %)
HR++ (U < 1,2 W/m2K)
42,8
57,3
99,6
100
Tabel 1: evolutie van de isolatiegraad van nieuwbouwwoningen in Vlaanderen8
Het aantal nieuwe en vernieuwde gebouwen is wel beperkt in vergelijking tot het volume bestaande
gebouwen, maar zij bepalen in belangrijke mate de energieprestatie van het gebouwenpark op lange
termijn. Gebouwen in ons land hebben immers een lange levensduur (30 jaar tot de eerste grondige
renovatie, de totale levensduur kan oplopen tot 100 jaar).
Zoals aangegeven in de beleidsnota Energie 2009-2014 wordt in deze legislatuur een
implementatieplan opgesteld voor een verstrengd eisenpad op lange termijn voor residentiële en nietresidentiële gebouwen in Vlaanderen.
8
Bron: bvba Essencia - InfoConstruct, marketingbureau gespecialiseerd in marktinformatie voor de bouwsector; aantal bezochte
woningen: 602 in 2004, 612 in 2007, 587 in 2009, 764 in 2011
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
13/13
2.3.2. DECREETSWIJZIGING
In het kader van de omzetting van de nieuwe richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen
van 19 mei 2010 werden volgende bepalingen opgenomen in het Energiedecreet:
Art.11.1.1, §1 derde lid, in fine: ‘De Vlaamse Regering bepaalt welke EPB-eisen overeenkomen met
een bijna-energieneutraal gebouw. De Vlaamse Regering zorgt er in dat kader voor dat:
1° uiterlijk op 1 januari 2021 de EPB-eisen voor alle nieuwe gebouwen overeenkomen met de EPBeisen voor bijna-energieneutrale gebouwen;
2° na 31 december 2018 nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar
zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen zijn.’
Art.11.1.3: ‘De Vlaamse Regering kan bij het bepalen van de EPB-eisen voor nieuwe gebouwen en
bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, vastleggen dat een minimumniveau van
energie uit hernieuwbare energiebronnen moet worden gehaald.’
2.3.3. EVALUATIE ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING
Het Vlaams Energieagentschap (VEA) dient volgens het Energiedecreet tweejaarlijks de
berekeningsmethode voor de energieprestatie van gebouwen, de te volgen procedures, de EPB-eisen
en de administratieve lasten van de regelgeving te evalueren. Dit gebeurt op basis van overleg met
de stakeholders. Medio 2010 werd de tweede evaluatienota door het VEA gefinaliseerd.9 In 2012
wordt de derde evaluatie uitgevoerd.
Sinds april 2007 is het mogelijk om EPB-aangiften in te dienen. Doordat de gemiddelde duur tussen
aanvraagdatum van de vergunning en indieningsdatum van de EPB-aangifte ongeveer 2 jaar
bedraagt, zijn er vanaf 2009 significant meer aangiften ingediend.
startverklaring
2006
4.534
2007
20.937
2008
24.782
2009
25.083
2010
27.125
2011
Totaal
25.570 128.031
EPB-aangifte
964
8.032
21.162
30.318
34.152
94.628
Tabel 2: aantal ingediende startverklaringen en EPB-aangiften per indieningsjaar
Evolutie startverklaringen & EPB-aangiften
40.000
35.000
30.000
25.000
startverklaring
20.000
EPB-aangifte
15.000
10.000
5.000
0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Grafiek 3: evolutie startverklaringen en EPB-aangiften
9
http://energiesparen.be/epb/evaluatie
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
14/14
EVOLUTIE E-PEIL
De cijfers van de behaalde E-peilen in die nieuwe woongebouwen, opgesplitst per aanvraagjaar van
de stedenbouwkundige vergunning, tonen enkele interessante en positieve evoluties.
Nieuwe woongebouwen
Gemiddeld E-peil
Gemiddeld K-peil
Wettelijke eis
2006
86
40
E100/K45
2007
83
39
E100/K45
2008
80
38
E100/K45
2009
77
36
E100/K45
2010
70
33
E80/K45
% ingediende EPB-aangiften
Evolutie E-peil eengezinswoningen
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
2006
E ≤ E30
E30 < E ≤ E40
E40 < E ≤ E50
E50 < E ≤ E60
E60 < E ≤ E70
E70 < E ≤ E80
E80 < E ≤ E90
E90 < E ≤ E100
2007
2008
2009
2010
E >100
aanvraagjaar vergunning
Grafiek 4: evolutie E-peil bij eengezinswoningen
De Vlaming bouwt jaar na jaar energiezuiniger
De nieuwe woongebouwen worden alsmaar energiezuiniger. Dat blijkt duidelijk
curve van het aandeel woongebouwen met een E-peil tussen E60 en E80 stijgt
naar 40% in 2008 en naar 64% in 2010. Logischerwijze staat daartegenover de
het aandeel woongebouwen met een E-peil groter dan E80. Dat aandeel daalt van
45% in 2008 tot 0,25% in 2010.
uit de grafiek. De
van 27% in 2006,
dalende curve van
69% in 2006, naar
Meer dan 50% van de aanvragen in 2010 voldoet aan strengere E70-eis die geldt vanaf 2012 en 35%
voldoet reeds aan de eis die vanaf 2014 zal gelden.
Voor vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2012 ligt de lat voor woongebouwen op maximum E70.
Het is zeer positief om vast te stellen dat meer dan 1 op 2 woongebouwen met vergunningsaanvraag
in 2010, eigenlijk al ruim de strengere E-peileis behaalt die pas begin 2012 is ingevoerd. Vanaf 2014
geldt de maximum eis van E60, waaraan in 2010 al 35% van de aanvragen voldeden.
Het aandeel lage-energiewoningen neemt toe
Enkele bouwers gaan echter nog een stuk verder en bouwen een lage-energiewoning met een E-peil
tussen E40 en E60 of nog lager dan E40. In de grafiek is te zien dat ook die curves stijgen.
Het aandeel ‘voorlopers’, de groep die echt véél energiezuiniger bouwt dan de gestelde eis met een
E-peil kleiner dan 40, groeit van 1% in 2006 naar 11% in 2010.
Het is markant dat voor appartementen deze vooruitgang minder groot is.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
15/15
VERSTRENGING VAN DE ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING OP KORTE TERMIJN
E-peil
Bij woon- en kantoorgebouwen ligt het eisenniveau E70 nog boven het economisch optimum. Om een
E-peil van E60 op grote schaal te kunnen toepassen, is een verschuiving in de bouwpraktijk en de
toegepaste installaties nodig. De Vlaamse Regering hechtte op 20 mei 2011 haar definitieve
goedkeuring aan het voorstel om voor woon-, kantoor- en schoolgebouwen het E-peil in 2012 te
verstrengen naar E70 en in 2014 naar E60.
K-peil, U- en R-waarden
Voor EPB-plichtige gebouwen zullen de maximale U- en minimale R-waarden worden verstrengd10
voor alle types schildelen tot ongeveer op het niveau van de buurlanden, wat nauw aansluit bij de
kostenoptimale waarden. Vanaf 2012 werd het K-peil verstrengd tot K40.
Netto-energiebehoefte
Om een goede gebouwschil te realiseren en de transmissie- én ventilatieverliezen te beperken, werd
een bijkomend criterium opgelegd op vlak van de netto-energiebehoefte voor ruimteverwarming.
Daarom werd vanaf 2012 een eis opgelegd aan de netto-energiebehoefte voor verwarming van 70
kWh/m² bij woongebouwen. Dit is een extra stap in het beperken van de energievraag van
gebouwen.
10
www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/epbuwaarden2012.pdf - samenvattende tabellen van de U- en Rwaarde-eisen vanaf 2012
www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/epbuwaarden2014.pdf - samenvattende tabellen van de U- en R-waardeeisen vanaf 2014
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
16/16
2.3.4. VERPLICHT MINIMUMNIVEAU HERNIEUWBARE ENERGIE IN
GEBOUWEN
In uitvoering van de Europese richtlijn hernieuwbare energiebronnen, stelt de beleidsnota Energie
2009-2014 een onderzoek voorop hoe we een verplicht minimumniveau van energie uit hernieuwbare
energiebronnen in de praktijk zullen brengen, met aandacht voor de relatie tussen de hernieuwbare
energieproductie in een gebouw en het energiepeil van dat gebouw.
Het VEA heeft een studie laten uitvoeren met als doel de meest aangewezen methodiek te bepalen
voor het invoeren van een minimumaandeel van hernieuwbare energiebronnen in de
gebouwvoorschriften voor nieuwe gebouwen. De studie richt zich in eerste instantie op gebouwen
waarvoor het E-peil berekend moet worden.
Begin 2012 werd aan de Vlaamse Regering een concreet voorstel voorgelegd.
2.3.5. ENERGIERENOVATIEPROGRAMMA 2020
Het is de ambitieuze doelstelling van de Vlaamse overheid dat iedere Vlaming in het jaar 2020 een
energiezuinige woning heeft.
De Vlaamse overheid heeft een urgentieprogramma opgesteld om alle daken tegen 2020 geïsoleerd
te krijgen, alle enkel glas te vervangen door isolerend glas en verouderde verwarmingsketels uit de
Vlaamse woningen te bannen: het Energierenovatieprogramma 2020.
Het regeerakkoord stelt:
‘We trekken het Vlaams Energierenovatieprogramma 2020 door en breiden het uit met maatregelen
op maat. We zorgen ervoor dat tegen 2020 alle daken geïsoleerd zijn.
We zorgen voor energie-efficiëntie voor iedereen door investeringen in daken, ketels en beglazing te
ondersteunen.’
Ook de volgende doelstelling van het Pact 2020 ligt in deze lijn:
‘De plaatsing van dak- en zoldervloerisolatie, de vervanging van enkel glas en inefficiënte
verwarmingsinstallaties en innovaties in de sector zorgen er tegen 2020 onder andere voor dat het
energiegebruik van het gebouwenpark aanzienlijk daalt.’
Het Energierenovatieprogramma 2020 heeft als doel prioritaire standaardmaatregelen in een breed
toepassingsgebied te integreren, terwijl het actieplan BEN-gebouwen zeer doorgedreven complexere
maatregelen stimuleert bij de voorlopers.
2.3.6. FINANCIËLE ONDERSTEUNINGSMAATREGELEN
Uit de beleidsnota Energie 2009-2014: ‘Eens het verdere verstrengingspad voor de E-peileis is
vastgelegd, worden bestaande of geplande maatregelen ter ondersteuning (verlaagde onroerende
voorheffing voor lage energiewoningen, premies van de netbeheerders voor lage-energiewoningen),
erop afgestemd.’
In het bijzonder kan ook worden verwezen naar de in de beleidsnota Financiën en Begroting
aangekondigde hervorming waarbij het kadastraal inkomen wordt verlaten als basis voor het klein
beschrijf en waarbij een huiskorting wordt ingevoerd met aanvullende criteria, ook inzake
energiezuinigheid. Lage energie en bijna-energieneutrale woningen die een beperkte oppervlakte
combineren met een doorgedreven energiezuinigheid, kunnen hierdoor bijkomend worden
ondersteund.
In 2011 werden de bestaande premies geëvalueerd en gestroomlijnd, wat uitmondde in het besluit
van de Vlaamse Regering van 23 september 2011 dat vanaf 1 januari 2012 in werking trad en
waardoor de netbeheerderspremies in heel Vlaanderen werden geharmoniseerd en de Vlaamse
dakisolatiepremie in de netbeheerderspremie werd geïntegreerd.
In Vlaanderen kunnen voor investeringen in energiezuinige nieuwbouw via drie kanalen premies en
voordelen verkregen worden:
verlaagde onroerende voorheffing;
premies van de netbeheerders;
belastingsvermindering (sinds januari 2012 slechts in zeer beperkte mate).
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
17/17
Een verdere stroomlijning van premies, o.a. na het wegvallen van de fiscale aanmoedigingen, blijft
noodzakelijk. Budgettaire enveloppes zijn daarvoor nog niet vastgelegd. Na de begrotingscontrole
2012 en de begrotingsopmaak 2013 kunnen mogelijk nieuwe initiatieven worden ontwikkeld. Deze
zullen dan worden toegelicht in de beleidsbrief Energie 2012-2013.
Meer informatie over deze financiële ondersteuningsmaatregelen is terug te vinden via
www.energiesparen.be/subsidies. Voor andere typologieën dan woongebouwen is er een financieel
ondersteuningsbeleid via de subsidiërende agentschappen, zoals onder meer VIPA en AGIOn.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
18/18
2.4. VLAAMS BELEIDKADER
2.4.1. VOORBEELDROL INFRASTRUCTUUR VLAAMSE OVERHEID
De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol te vervullen. De haalbaarheid van de doelstellingen
die de overheid via haar beleid uitvoert en oplegt moet ze eerst zelf aantonen door BEN-gebouwen te
realiseren. Bovendien zorgt de realisatie en het beheer van eigen BEN-gebouwen voor
marktacceptatie en -integratie.
ACTIEPLAN ‘ENERGIEZORG IN DE VLAAMSE OVERHEIDSGEBOUWEN’
Via het actieplan ‘Energiezorg in de Vlaamse overheidsgebouwen’, gecoördineerd door het
departement LNE, wordt gestreefd naar een rationeel energiegebruik en duurzame energieopwekking
binnen de Vlaamse overheidsgebouwen. De doelgroep bestaat uit alle ambtenaren van de Vlaamse
overheid met specifieke nadruk op energieverantwoordelijken, aanspreekpunten milieuzorg,
gebouwverantwoordelijken en -beheerders, onderhoudsfirma’s, bouwheren en aankopers.
Het actieplan bevat vier onderdelen, telkens verder uitgewerkt in afzonderlijke doelstellingen en
acties:
Creëren van een draagvlak voor energiezorg met structurele verankering ondersteund door
de leidend ambtenaren.
Registreren van het energiegebruik via een energieboekhouding en het uitvoeren van
energieaudits.
Verminderen van het energiegebruik door de opmaak, uitvoering en bijsturing van een plan
van aanpak voor energiezorg, sensibilisatie van werknemers, aanpassing van
aankoopprocedures.
Introduceren van milieuvriendelijke energie.
Op 29 mei 2009 werd een tussentijds rapport met de uitvoeringsstatus van het actieplan aan de
Vlaamse Regering meegedeeld. Het eindrapport met de resultaten en evaluatie over de volledige
periode 2006-2010 zal in 2011 aan de Vlaamse Regering worden voorgelegd.
HANDLEIDING WAARDERING VAN KANTOORGEBOUWEN
Voor de Vlaamse overheid gebruikt het Agentschap voor Facilitair Management (AFM) de handleiding
'Waardering van kantoorgebouwen - op weg naar een duurzame huisvesting voor de Vlaamse
overheid'11 bij bouw of aankoop van een kantoorgebouw. Voor de nieuwe Vlaamse Administratieve
Centra worden op basis hiervan eisen opgelegd.
VOORBEELDROL VAN DE SCHOLEN
Door te investeren in energiezuinige schoolgebouwen en rationeel om te gaan met energie in scholen,
kan de energiefactuur voor de scholen op een structurele wijze verminderen. Maar tegelijkertijd wordt
ook aan de leerlingen en cursisten een tastbaar bewijs geleverd van wat er mogelijk is op het vlak
van energiebesparing. Het is immers veel gemakkelijker en overtuigender om leerlingen, de generatie
van de toekomst, de inhoud en het belang van het concept rationeel energiegebruik aan te leren, als
de ideeën achter rationeel energiegebruik door de school zelf worden toegepast.
Bouw van nieuwe energiezuinige schoolgebouwen
Na een wetenschappelijke studie waaruit bleek dat E70 de economisch optimale energieprestatie-eis
was voor nieuwe scholen, werd de E-peileis voor alle gesubsidieerde nieuwbouwscholen waarvoor een
stedenbouwkundige vergunning wordt aangevraagd na 1 januari 2008 verlaagd tot E70 (Decreet van
7 december 2007 betreffende energieprestaties in scholen). De extra investeringskosten om de E70norm te behalen, worden volledig gesubsidieerd via AGIOn.
Bij wijze van pilootproject worden 25 passiefscholen gebouwd, verspreid over alle provincies.
Verwacht wordt dat door deze voorbeeldprojecten de afzetmarkt voor passieve bouwproducten en de
ervaring bij architecten, studiebureaus en aannemers op het vlak van passief bouwen sterk zal
vergroten, waardoor de totale bouwprijs van passiefscholen en andere passiefgebouwen zal
verminderen. De financiële norm voor het bouwen volgens de passiefhuisstandaard werd vastgelegd
op € 1.410,00/m² (bruto-oppervlakte). Dit betekent een verhoging van € 235,00/m² ten opzichte van
11
De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ is terug te vinden via
http://www2.vlaanderen.be/facilitair_management/vastgoedbeheer/20101224_Waardering_van_Kantoorgebouwen.pdf
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
19/19
de financiële norm voor schoolgebouwen. De meerkosten van passief bouwen worden volledig
gesubsidieerd. Voor deze pilootprojecten is er een afzonderlijk budget van 21 miljoen euro
beschikbaar. De oproep van AGIOn voor de bouw van passiefscholen leverde 75 kandidaturen op. Een
selectiecommissie beoordeelde de projecten op basis van een aantal vastgelegde criteria. Er werd
onder andere rekening gehouden met de snelheid waarmee het project kan gerealiseerd worden, de
representativiteit van het project, de bereidheid om de energieprestaties permanent op te volgen en
het project open te stellen voor geïnteresseerden en de totaalvisie van de inrichtende macht op
duurzaamheid. Uiteindelijk werden 25 projecten geselecteerd uit alle onderwijsnetten die samen een
bouwoppervlakte van 65.565 m² zullen realiseren. In de loop van 2011 zal de bouwfase van het
eerste project starten.
AGIOn voert nog een aantal bijkomende acties uit die gericht zijn op een energiezuiniger
schoolgebouwenbestand:
REG-subsidies;
Publiek private samenwerking constructie (Design Build Finance and Maintain) voor een
versnelde inhaalbeweging van het bouwen van scholen met strenge maatregelen
energiezuinig bouwen12;
Samen met GO! heeft AGIOn in 2010 het instrument voor duurzame schoolgebouwen
gepubliceerd13. Dit instrument is ontwikkeld in dezelfde geest als de Vlaamse maatstaf voor
duurzaam wonen en bouwen, en als het toen reeds bestaande instrument voor
wijkontwikkeling;
Studie door AGIOn uitgeschreven ter bepaling van een kader van randvoorwaarden voor de
passiefscholen;
IWT-project innovatief aanbesteden14: samen met Onroerend Erfgoed, VIPA en VMSW
(trekker), is er een project in opmaak waarbij innovatieve oplossingen gevraagd worden voor
verschillende cruciale punten binnen het energiezuinig bouwen waarbij een toegankelijke
kostprijs een constante insteek is.
HET VLAAMS INFRASTRUCTUURFONDS VOOR PERSOONSGEBONDEN AANGELEGENHEDEN
Alle gesubsidieerde bouwwerken binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, vallen
onder de reglementering van het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden
Aangelegenheden (VIPA). Deze bouwwerken moeten sinds juni 2003 voldoen aan de eisen
opgenomen in de omzendbrief ‘evaluatie criteria ecologisch bouwen’. Een aantal eisen gaat verder
dan de bepalingen voorzien door de Vlaamse energieprestatieregelgeving.
12
13
14
www.agion.be/inhaalbeweging%20schoolinfrastructuur.aspx
www.agion.be/templates/standaard.aspx?ID=20110208152059Z
www.innovatiefaanbesteden.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
20/20
2.4.2. SOCIALE HUISVESTING
DE VMSW-VOORSCHRIFTEN
In 2009 behaalde in Vlaanderen een nieuwe sociale woning minimaal een energieprestatie van K40 en
E85 en dit zonder bijkomende maatregelen en zonder overschrijding van de maximale kostprijs-norm.
In de C2008 (concepten voor sociale woningbouw - leidraad voor bouwheer en ontwerpers) zijn
specifieke VMSW-voorschriften betreffende EPB opgenomen om deze prestaties te veralgemenen voor
alle sociale nieuwbouwwoningen.15
Specifieke VMSW-voorschriften voor nieuwbouw en renovatie van sociale woningbouw vermeld in de
C2008:
E-peil: het E-peil bedraagt maximaal E80 per wooneenheid voor nieuwbouw en daaraan
gelijkgestelde aard van de werken (cfr. indeling wettelijke eisen).
K-peil: het maximale K-peil, berekend volgens de NBN B62-301 en/of EPB-software, bedraagt
maximaal K40.
Maximale U-waarden voor nieuwbouwprojecten en nieuwe delen bij renovatie (volgens tabel
terug te vinden in document C2008).
Koudebruggen: temperatuursfactor > 0,7.
Oververhitting: de overhittingsindicator mag maximaal 17.500 Kh bedragen. Daarnaast
worden de nodige maatregelen genomen om het zomercomfort te garanderen en de (fictieve)
koellast zo laag mogelijk te houden.
Ventilatie:
o het ventilatiesysteem wordt ontworpen volgens NBN D50-001;
o voor systemen A en C worden zelfregelende toevoerroosters van klasse P4
vooropgesteld;
o systeem B zal enkel worden toegepast indien A of C uitgesloten zijn;
o systeem D wordt enkel toegepast in combinatie met warmteterugwinning en alleen bij
lage-energiewoningen of passiefwoningen, tenzij de opportuniteit of noodzaak
duidelijk kan worden aangetoond;
o een autonome dampkap is enkel geschikt voor intensieve ventilatie en niet voor
basisventilatie;
o systemen met individuele ventilatoren worden niet geschikt bevonden voor
basisventilatie, tenzij bij renovatieprojecten waar geen andere mogelijkheden zijn.
DE VOORLOPERSROL VAN DE SOCIALE HUISVESTINGSSECTOR
De VMSW-voorschriften opgesteld in het document C2008 waren op moment van publicatie strenger
dan de verplichte E-peil eisen. Dit was voorzien om in te spelen op de aangekondigde verstrenging
van de energieprestatieregelgeving (E100 naar E80). Bij het VMSW hebben dossiers immers een
langere doorlooptijd dan bij gewone particuliere projecten.
Nieuwe voorontwerpen worden steeds afgestemd op de toekomstige minimale energetische
prestaties. Nieuwe ontwerpen moeten E60 (van toepassing in 2014) nastreven.
De VMSW overweegt om in de nabije toekomst eveneens luchtdichtheid-eisen op te leggen bij
nieuwbouwprojecten.
De VMSW erkent dat voor haar doelgroep een lager energieverbruik en dus lagere woonlasten van
essentieel belang zijn, maar heeft bijkomende financiële ondersteuning nodig om een voorlopersrol
op te kunnen nemen. Zo is de huur opgelegd door de sociale bouwmaatschappijen uitsluitend
gebaseerd op de inkomsten van de huurders. De huur kan niet verhoogd worden, ook al is de
woonlast lager omwille van een betere energieprestatie van de woning.
Er wordt momenteel een ‘energiecorrectie’ uitgewerkt die mogelijk in 2013 van kracht wordt : voor
woningen die niet voldoen aan de ERP2020 streefwaarden (enkel glas, geen dakisolatie, verouderd
verwarmingssysteem) wordt een energiekorting toegepast, bij woningen met een energieprestatie
(EPC) aanzienlijk beter dan het gemiddeld wordt een toeslag toegepast.
De VMSW geeft renteloze leningen (0%) tot een maximum plafond. Extra kredietopties boven dit
plafond, voor een betere energieprestatie, zijn momenteel niet van toepassing. Ondanks de financiële
beperkingen slagen sommige sociale bouwmaatschappijen er toch in, via bijvoorbeeld Europese
ondersteuningsprojecten, om vooruitstrevende projecten te realiseren.
15
Bron: www.vmsw.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
21/21
De VMSW is, in samenwerking met IWT, gestart met een pilootproject waarbij gebruik word gemaakt
van een meer flexibel aanbestedingsmechanisme waardoor innovatieve technieken gemakkelijker
kunnen geïmplementeerd worden. Met de huidige aanbestedingsprocedure is het niet altijd mogelijk
bepaalde innovatieve technieken te implementeren.
Via drie proefprojecten ‘sociale passieve woningen’ wordt de haalbaarheid van de
passiefhuisstandaard binnen de sector onderzocht.
EUROPESE SOCIALE HUISVESTINGSPROGRAMMA’S
‘Retrofitting Social Housing and Active Preparation for EPBD’ (RESHAPE) is een door de Europese Unie
ondersteund project. Het is een gemeenschappelijk onderzoek van 10 partners in 6 pilootlanden,
waaronder België. Het intussen afgeronde project beoogt bijdragen te leveren voor de uitvoering van
de Europese richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen. De VMSW werkte mee aan het
onderzoek betreffende het ‘opheffen van belemmeringen voor een energiebewuste renovatie van
sociale woningbouwprojecten door praktische handleidingen, goede voorbeelden en opleidingen’.
De VMSW is partner in het door CECODHAS (Europese koepelorganisatie van sociale bouwactoren)
gecoördineerde ‘Power House Europe project’16 (IEE-project). Dit project heeft als doel een
katalysator te vormen om initiatieven op te starten binnen de sociale huisvestingssector om energie
te besparen. Dit gebeurt door een Europees netwerk op te starten waar informatie en kennis over
energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in woningen wordt uitgewisseld.
Dit project heeft ondertussen een opvolger: ‘Power House – Nearly zero challenge’ (IEE). Binnen dit
platform zullen de deelnemende sociale huisvestingspartners kennis en ervaringen uitwisselen rond
de BEN uitdaging.
2.4.3. INNOVATIEREGIEGROEP BOUW
In opdracht van Vlaams minister van Innovatie Ingrid Lieten heeft de VRWI in het najaar van 2011 de
innovatieregiegroep (iRG) Bouw opgestart met als doel een strategische innovatieagenda voor de
middellange termijn uit te tekenen.
Dit adviesrapport is in het voorjaar van 2012 voorgesteld, onder andere als input voor de Ronde Tafel
Bouw (in kader van het ‘Witboek: nieuw industrieel beleid’).
In het rapport heeft de iRG Bouw de bouwsector in brede zin opgevat. Naast de residentiële en nietresidentiële bouwmarkt omvat de sector vele andere domeinen, zoals afvalstoffen- en
materialenbeheer, infrastructuursector, transportsector, watersector (o.a. baggerwerken), en andere
subsectoren. Mede door dit transversale of horizontale karakter neemt de sector een belangrijke
positie in in de Vlaamse economie.
De aanbevelingen zijn opgedeeld in aanbevelingen met strategische impact enerzijds en anderzijds
concrete maatregelen op korte en middellange termijn.
Op strategisch vlak heeft de Vlaamse bouwsector duidelijk nood aan een economische en systemische
transformatie. Dit betekent dat een holistische, strategische visie ontwikkeld moet worden op de
toekomst van de sector, dit vertrekkend vanuit een ecosysteembenadering. De strategie moet zich
vervolgens vertalen in een concrete tijdslijn voor de implementatie van een aantal objectieven en een
overeenkomstig investeringsplan.
16
cfr. www.powerhouseeurope.eu
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
22/22
2.4.4. RONDETAFEL BOUW
De bouw werd gekozen als piloot-case voor de opstart van nieuwe Rondetafels voor de sector- en
clusterspecifieke implementatie van het Nieuw Industrieel Beleid in Vlaanderen. Het Nieuw Industrieel
Beleid vormt een belangrijk transitiethema binnen het Vlaanderen in Actie (ViA)-beleid van de
Vlaamse regering.
Een opstartnota, die als aanzet dient voor het verdere verloop van de rondetafel, werd gecoördineerd
door de SERV. De elementen van deze aanpak zijn:
De Rondetafel vertrekt vanuit de sector maar moet uiteindelijk wel heel de bouw-, energieen milieucluster omvatten.
De opstartfase wordt georganiseerd door de SERV. De SERV bepaalt in samenwerking met de
sector de samenstelling en agenda voor de startvergadering. Aan een ‘trekker’ wordt
gevraagd een startnota op te maken die vanuit een langetermijnvisie de ontwikkelingskansen
voor de sector schetst en die als uitgangspunt kan dienen voor het verdere
ontwikkelingsproces.
De sector maakt in een volgende fase afspraken over het verdere verloop van het
Rondetafelproces, over de sturingsaanpak en over de oprichting van werkgroepen:
o enerzijds rond een aantal transformatieprojecten die tot concrete innovatieve
bedrijvenclusters aanleiding kunnen geven;
o anderzijds rond een aantal horizontale thema’s die meer te maken hebben met het
zogenaamd ‘flankerend’ beleid dat de overheid zou moeten voeren.
Het initiatief om aan een bepaald transformatieproces te werken gaat dus uit van de sector.
Maar uit de besprekingen daarover moet ook naar voor komen hoe de overheid de
randvoorwaarden kan verbeteren om de beoogde transformatie te bevorderen. Dit
vervolgtraject wordt gecoördineerd door het departement EWI (Economie, Wetenschap en
Innovatie).
Een Rondetafel Bouw moet ertoe leiden dat in het kader van de voormelde langetermijnvisie:
nieuwe transformatieplatformen tot stand komen met telkens een netwerk van diverse
actoren die samen een welbepaalde transformatie willen realiseren met een hoge potentie,
niet alleen in eigen land maar ook in het buitenland én met een belangrijke hefboom voor de
Vlaamse economie;
deze platformen specifieke transformatietrajecten zullen gaan uittekenen met aanduiding van
wie welke bijdrage kan leveren;
uit deze platformen clusters van pionierende bedrijven ontstaan die deze waardeketens
concreet vorm geven en vermarkten.
De Rondetafel Bouw beoogt echter niet alleen een transformatie van het private bouwbedrijf maar
tegelijk een aanpassing van het zogenaamd ‘flankerend’ beleid van de overheid ten gunste van het
bouwbedrijf.
2.4.5. VLAAMSE STRATEGIE DUURZAME ONTWIKKELING
Volgens het decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling wordt elke nieuwe legislatuur een
strategienota opgemaakt over het Vlaams beleid voor duurzame ontwikkeling. In 2006 werd een
eerste Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling (VSDO) goedgekeurd door de Vlaamse Regering.
Een nieuwe strategienota werd opgemaakt, waarvan de definitieve versie op 29 april 2011 werd
goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Een belangrijk onderdeel van de nieuwe VSDO is de
langetermijnvisie en het centraal stellen van transities.
Transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen17
‘Duurzaam Bouwen en Wonen’ is een van de transities die centraal staat in de VSDO. Tijdens de
eerste fase van het ‘transitiemanagement duurzaam wonen en bouwen’ werd een transitieagenda
uitgewerkt die een visie voor 2030, streefbeelden, transitiepaden, opties, projecten en experimenten
omvat. Verscheidene projecten werden ondertussen opgestart en uitgevoerd. Eén van de grote
uitdagingen hierbij is de uitvoering van demonstratie- en vernieuwingsprojecten.
17
cfr. www.lne.be/themas/duurzaam-bouwen-en-wonen en www.duwobo.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
23/23
2.4.6. ONTWERP VLAAMS MILIEUBELEIDSPLAN 2011-2015
In het ontwerp van Vlaams Milieubeleidsplan 2011-2015 is de doelstelling opgenomen dat tegen
2015, 21% van de nieuwbouwwoningen beter moet doen dan het E-peil 40.
Figuur 2: ontwerp Vlaams Milieubeleidsplan 2011-2015 (p.86)
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
24/24
2.4.7. HANDLEIDINGEN DUURZAAMHEID GEBOUWEN
HANDLEIDING WAARDERING VAN KANTOORGEBOUWEN
In februari 2008 lanceerde het Agentschap voor Facilitair Management (AFM), samen met het
Departement LNE, de eerste handleiding 'Waardering van kantoorgebouwen - op weg naar een
duurzame huisvesting voor de Vlaamse overheid'.18 Deze referentiegids maakt de beoordeling van
kantoorgebouwen op het vlak van duurzaamheid mogelijk en werd eind 2010 geactualiseerd. De
handleiding kan gebruikt worden voor het opleggen van minimumeisen (op basis van een score)
wanneer een nieuw kantoorgebouw wordt aangekocht of gebouwd.
VLAAMSE MAATSTAF DUURZAAM WONEN EN BOUWEN
De Vlaamse Regering heeft begin 2012 de Vlaamse maatstaf voor duurzaam wonen en bouwen
goedgekeurd. De maatstaf heeft tot doel het referentiekader te worden voor duurzaam wonen en
bouwen in Vlaanderen. Via dit instrument zal bepaald worden wat de Vlaamse overheid verstaat
onder duurzaam wonen en bouwen. Totnogtoe was dit niet altijd even duidelijk, aangezien er
verschillende Vlaamse, Europese en internationale instrumenten in omloop zijn om de
duurzaamheidsgraad van gebouwen te meten. Elk van deze instrumenten heeft zijn waarde, maar
deze veelheid aan instrumenten zorgt voor verwarring. Bovendien zijn in de bestaande instrumenten
niet altijd alle aspecten van duurzaamheid in het bouwproces geïntegreerd. Bij het tot stand komen
van het nieuwe instrument werden deze bestaande instrumenten echter wel zo veel als mogelijk
geïncorporeerd en werden knelpunten weggewerkt. Het is dus een instrument gebaseerd op
internationaal erkende systemen maar aangepast aan de Vlaamse regelgeving.
Het nieuwe Vlaamse meetinstrument voor duurzaam wonen en bouwen heeft een participatief proces
doorlopen, waarbij alle actoren hun bevindingen en ervaringen hebben kunnen inbrengen.
Dit instrument is momenteel gericht op de particuliere bouwheer die hier samen met de architect en
de aannemer gebruik van kan maken. Het is evenwel de bedoeling dat in de nabije toekomst
soortgelijke meetinstrumenten te ontwikkelen voor andere types bouwprojecten die relevant zijn voor
de lokale en regionale overheden zoals ziekenhuizen, rusthuizen, wijken …
Het instrument wil architecten, aannemers en bouwheren een inzicht geven in de duurzaamheid van
hun bouwproject. Daartoe is het instrument opgesplitst in thematische hoofdstukken, zoals ‘water’,
‘energie’ of ‘materiaal en afval’. Elk themahoofdstuk bevat een reeks maatregelen die duurzaamheid
moeten bevorderen en die geldig zijn voor één of meerdere fasen van het bouwproject – van de
selectie van de bouwplaats tot de oplevering en de ingebruikname. Per geïmplementeerde maatregel
kunnen punten verdiend worden. Na het doorlopen van het instrument kan de gebruiker inschatten
hoe hij scoort per thema en hoe het volledige project scoort.
Dit meetinstrument is een facultatief instrument, vrijwillig te gebruiken. Er wordt voor geopteerd om
dit niet te verplichten, maar dit instrument algemeen ingang te doen vinden. Vanuit de overheid zal
dit instrument evenwel sterk gepromoot worden, onder meer via de vijf provinciale steunpunten.
BELGISCHE REFERENTIEEL DUURZAME GEBOUWEN
In september 2011 is een samenwerking opgestart tussen de drie gewesten voor de realisatie van de
Belgische Referentieel Duurzame Gebouwen. De realisatie hiervan wordt gecoördineerd door het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bestaande ‘Vlaamse maatstaf duurzaam wonen en bouwen’ en de
‘Vlaamse handleiding waardering van kantoorgebouwen’ zullen als basis dienen voor het referentieel.
18
De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ is terug te vinden via
http://www2.vlaanderen.be/facilitair_management/vastgoedbeheer/20101224_Waardering_van_Kantoorgebouwen.pdf
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
25/25
2.4.8. LOKALE BESTUREN
INITIATIEVEN PROVINCIEBESTUREN
1. Provinciale steunpunten duurzaam bouwen
De Vlaamse provincies hebben de voorbije jaren niet stilgezeten wat betreft duurzaam wonen en
bouwen. Zo werden in de provincies Limburg en Antwerpen met Dubolimburg en Kamp C al grote
inspanningen geleverd. Ook in de drie andere provincies werden verschillende initiatieven
georganiseerd, zoals vormingen, sensibiliseringscampagnes en infosessies.
Begin 2011 werd de brug geslagen tussen de Vlaamse transitieagenda duurzaam wonen en bouwen
naar de provinciale werking: de Vlaamse Regering en de vijf provinciebesturen ondertekenden een
samenwerkingsovereenkomst om per provincie ondersteuning te geven aan een provinciaal steunpunt
duurzaam wonen en bouwen. Zo wordt het Vlaams beleid op provinciaal niveau vertaald naar de
praktijk.
De provinciale steunpunten hebben een gemeenschappelijk takenpakket. Ze worden de gespreks- en
adviespartner voor een zo breed mogelijke doelgroep (particulieren, lokale overheden, professionelen
uit de bouwsector, ngo’s, onderwijsinstellingen, enzovoort) en promoten duurzaam wonen en bouwen
via verschillende activiteiten. De steunpunten worden opgevat als een samenwerkingsverband,
waarbinnen verschillende kennispartners uit de sector, gespecialiseerde ngo’s en andere experten een
actieve rol opnemen om duurzaam wonen en bouwen te stimuleren in de provincie.
2. Limburg klimaatneutraal
In 2009 stelde het Limburgse provinciebestuur zich de ambitieuze doelstelling om tegen 2020
klimaatneutraal te zijn19. Een wetenschappelijke studie legde de basis voor een klimaatplan.
Om een zicht te krijgen op de uitstoot van de broeikasgassen op zijn grondgebied en van het aandeel
van de verschillende sectoren daarin werd een wetenschappelijke studie uitgevoerd door een
consortium van deskundigen ter zake.
Om deze uitdaging te realiseren rekent het provinciebestuur op de hulp en het engagement van alle
sectoren die ‘milieuwinst’ kunnen opleveren: de energie- en transportsector, de industrie, handel en
diensten, landbouw...
3. Provinciebestuur Antwerpen - klimaatneutrale organisatie
Het provinciebestuur Antwerpen wil als organisatie klimaatneutraal zijn tegen 2020 door de
broeikasgasuitstoot te minimaliseren en te compenseren indien nodig.
Om te waarborgen dat in eerste instantie de broeikasgasuitstoot zo veel mogelijk wordt
teruggedrongen wordt een tussentijdse doelstelling opgenomen. Tegen 2017 is de
broeikasgasuitstoot met minstens 50% gedaald ten opzichte van de uitstoot geregistreerd in 2006.20
HET CONVENANT VAN BURGEMEESTERS
In 2009 hebben al meer dan 635 Europese steden, waaronder Antwerpen, Genk, Gent, Hasselt en
Oostende, het Convenant van Burgemeesters ondertekend. Gemeenten worden via het Convenant
van de Burgemeester opgeroepen om een voorlopersbeleid te voeren. Zo verbinden zij zich ertoe
verder te gaan dan de energiedoelstelling die de EU heeft vooropgesteld: 20 % CO2-reductie tegen
2020. In dit forum, dat op initiatief van de Europese Commissie in samenwerking met het Comité van
de Regio's is opgericht, zetten de steden zich in voor een gemeenschappelijk doel: de daling van hun
CO2-emissies door te kiezen voor energie-efficiëntie en acties ten gunste van hernieuwbare
energiebronnen.
Voorbeelden van initiatieven die hier in kaderen zijn:
Gent: het CO2N buurtcentrum Linnenstraat (in afwerking);
Gent: het stadsontwikkelingsproject Gasmetersite ‘Tondelier’;
Antwerpen: CO2-neutraal stroomcontract voor de stadsdiensten;
Antwerpen: jaarlijkse investering van 13M€ om stadsgebouwen energiezuiniger te maken;
Antwerpen: Eco-huis werking rond infoverstrekking, premies, groene leningen,
ecohuisdokter…;
Oostende: opmaak van het SEAP (Strategic Energy Action Plan), met onder andere duurzaam
energiebeleid in Haven Oostende - Oostende Green Port.
19
20
http://www.limburgklimaatneutraal.be
http://www.provant.be/binaries/KLIMAATPLAN_basisdocument_20111117_tg_tcm7-142676.pdf
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
26/26
VOORUITSTREVEND LOKAAL ENERGIEBELEID
1. Beleidsnota Energie 2009-2014
Uit de beleidsnota Energie 2009-2014: ‘Energiezuinig wonen biedt voordelen die steeds meer mensen
overtuigen. We onderzoeken hoe lokale besturen de ruimte kunnen krijgen om daarop in te spelen en
een vooruitstrevend beleid te voeren. Dat zou bijvoorbeeld kunnen gaan om het voorschrijven van
strengere energiepeilen voor innovatieve bouwprojecten via een stedenbouwkundige verordening
waarbij lokale overheden bijkomende eisen kunnen opleggen op vlak van energiebesparing en
energierecuperatie. Op deze manier kunnen bij nieuwe verkavelingen innovatieve ecowijken worden
ontwikkeld.’
2. Lokaal vooruitstrevende energieprestatie-eisen
Stedenbouwkundige verordeningen worden meestal opgesteld op lokaal niveau (gemeenten) onder de
vorm van bijvoorbeeld verkavelingsvoorschriften, voorschriften voor bouwprojecten, gemeentelijke
ruimtelijke uitvoeringsplannen. Bij uitbreiding kunnen hier ook richtlijnen voor sociale woningbouw
onder ressorteren.
Op eigen gronden kunnen gemeenten via de verkoopvoorwaarden verder gaan dan de
energieprestatie-eisen, maar een strengere eis aan iedereen opleggen via een stedenbouwkundig
plan kan niet. Door de VVSG wordt ervoor gepleit om op vlak van energiezuinig bouwen op
gemeentelijk vlak een meer vooruitstrevend beleid te kunnen uitbouwen. De VVSG stelt terzake
volgende wensen voorop:
Gemeenten willen ruimte voor subsidiariteit.
Eerst voor bepaalde zones, later ook gemeentebreed.
Verankeren in het Energiedecreet.
Handhaving door het VEA op strenger niveau.
De gemeenten kunnen zelf initiatieven nemen die in dit actieplan kunnen worden gekaderd, o.a. door
voor voorlopers een aangepaste financiële ondersteuning te voorzien.
In het Energiedecreet is een wijziging opgenomen die erin voorziet dat gemeenten – onder bepaalde
voorwaarden - voor bepaalde zones een strenger K- en E-peil kunnen vastleggen.
Vermits de Vlaamse Regering dit nog verder in een besluit dient uit te werken, is hieraan momenteel
nog geen uitvoering gegeven, Dit zal gebeuren in het kader van het vastleggen van het
verstrengingspad naar EPB-eisen tot 2021. Het decretale handhavingskader voor strengere
gemeentelijke eisen is wel al uitgewerkt.
Bij nieuwe verkavelingen moeten innovatieve ecowijken (of ‘bijna-energieneutrale wijken’) alle
kansen krijgen om ontwikkeld te worden.
3. Voorbeeldprojecten lokale voorlopersprojecten
Antwerpen - Cadixwijk: duurzame herontwikkeling Cadixwijk (eilandje)
Diepenbeek
Ertvelde (Evergem) - de HoveRije
Gent - Gasmetersite
Leuven - Tweewaters
Mechelen - Papenhof
Sint-Niklaas - Clementwijk
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
27/27
RECOVERY FUND: LOKALE INITIATIEVEN OP VLAK VAN ENERGIE-EFFICIËNTIE EN HERNIEUWBARE
ENERGIE
In juli 2009 werd het Europees energieprogramma voor herstel (European Economic Recovery Plan
EERP) vastgelegd om het economisch herstel in Europa te bevorderen door tegen eind 2010, 3,98
miljard euro te besteden. De restmiddelen (146 miljoen euro) werden ondergebracht in een nieuw
fonds voor projecten in het kader van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie, gericht op lokale
overheden. De projecten moeten een snelle, meetbare en grote impact hebben op het economisch
herstel en bijdragen aan de andere doelstellingen van het fonds.
Bij het toekennen van de steun wordt rekening gehouden met een geografisch evenwicht (elke
lidstaat moet steun kunnen ontvangen). Het fonds zal in 2011 gelanceerd worden en wordt beheerd
door één of meerdere financiële tusseninstanties (zoals de Europese Investeringsbank).
De steun zal verlopen via twee aparte luiken: financiële ondersteuning en technische assistentie
(beperkt tot 15%). Er worden geen rechtstreekse bedragen/subsidies gegeven, maar er wordt
gewerkt met financiële ondersteuningsmechanismen die een groter hefboomeffect hebben zoals
borgverlening.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
28/28
2.5. STUDIES
2.5.1. STUDIE ECONOMISCHE HAALBAARHEID
Studie naar de economische haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen bij residentiële
gebouwen. Uitgevoerd in opdracht van het VEA door PHL, KUL en 3E in 2007-2008.
VERSTRENGING VAN HET E-PEIL BIJ RESIDENTIËLE NIEUWBOUW
De studie toont dat er een duidelijk potentieel bestond om de regelgeving voor residentiële
nieuwbouw te verstrengen, binnen economisch aanvaardbare grenzen. De bouwpraktijk in de
beginfase van de energieprestatieregelgeving (E100/K45) lag ver verwijderd van het economisch
optimum, dat bereikt werd bij een gemiddelde energiebesparing van 35-40%. Dit optimum ligt bij
een E-peil E55 tot E65 en een K-waarde K30 tot K40 (gemiddeld E61/K37). E65/K35 kan, zeker voor
de middellange termijn, als een haalbaar streefdoel beschouwd worden.
Een regelgeving kan in principe verder gaan dan het economisch optimum. Het doel van deze
regelgeving is immers niet mensen naar een economisch optimum leiden, maar streven naar een
kleiner energieverbruik, een verminderde CO2-emissie en een beter wooncomfort.21 Probleem hierbij
is de meerkost die verbonden is aan energiezuiniger bouwen en de beschikbaarheid van de nodige
financiering voor de verhoogde bouwkosten.
VERSTRENGING VAN DE EPW BIJ RESIDENTIËLE RENOVATIE
Het energiebesparingspotentieel bij bestaande woningen is zeer groot. De regelgeving is echter
moeilijker te concretiseren dan bij nieuwbouw aangezien de randvoorwaarden complexer zijn. Er is
geen eenduidig economisch optimum na te streven zoals bij nieuwbouw en sommige maatregelen
stuiten op praktische beperkingen.
De regelgeving houdt rekening met deze beperkingen door geen globale eisen te stellen, maar eisen
per schildeel. De studie toont dat deze eisen wel kunnen aansluiten bij de conclusies voor nieuwbouw.
De maximale U-waarden zullen dan in lijn liggen van de U-waarden voor het economisch optimum bij
nieuwbouw (K30-K40).22
2.5.2. STUDIE HAALBAARHEID VERSTRENGEN E-PEIL
KANTOORGEBOUWEN
Het VEA liet de haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen voor kantoorgebouwen
onderzoeken door Grontmij Vlaanderen.23 Het doel van de studie was inzicht krijgen in de
economische en technische haalbaarheid van het verstrengen van het E-peil bij nieuwe
kantoorgebouwen. Bij de studie is enerzijds rekening gehouden met wat vanuit milieuoogpunt
wenselijk is, en anderzijds met wat technisch en economisch haalbaar is. De studie is uitgewerkt met
het oog op praktijkgerichte resultaten om te vermijden dat theoretische eisenniveaus opgelegd
zouden worden die aanzienlijke meerkosten met zich meebrengen die niet worden gecompenseerd
door voldoende besparingen.
Uit de studie blijkt dat er voldoende potentieel aanwezig is om op een economisch rendabele manier
het E-peil te verlagen. De Vlaamse Regering heeft op 20 mei 2011 beslist voor kantoren de E-peileis
te verstrengen tot E70 voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2012 en tot
E60 voor stedenbouwkundige vergunningsaanvragen vanaf 1 januari 2014.
21
Uit document ‘Economische haalbaarheidsstudie residentieel’, § 9.1 p99
Uit document ‘Economische haalbaarheidsstudie residentieel’, § 9.2 p99
23
http://www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/haalbaarheidstudiekantoren_evaluatie2010.pdf
22
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
29/29
2.5.3. MCKINSEY RAPPORT BELGIË
McKinsey & Co heeft in samenwerking met het Verbond van Belgische Ondernemingen (VBO), in 2009
een rapport opgesteld om als basis te dienen voor het overleg rond energie-efficiëntie in België. Het is
een leidraad om te evolueren naar energie-efficiëntie op wereldniveau, met uiteenzetting van de
consequenties. Het rapport behandelt de sectoren die het meeste energie gebruiken: gebouwen,
wegtransport en industrie.
In 2005 waren de Belgische residentiële en commerciële gebouwen verantwoordelijk voor 35 procent
van de primaire energievraag. Residentiële gebouwen waren goed voor 73 procent van dat cijfer. Het
energieverbruik wordt voornamelijk veroorzaakt door verwarming, koeling en verlichting. Met een
gemiddelde van 348 kilowattuur/m² per jaar blijft de Belgische energie-efficiëntie in residentiële
gebouwen achterop bij andere West-Europese landen (zie Grafiek 5). Het besparingspotentieel voor
residentiële gebouwen is dus bijzonder groot.
Grafiek 5: gemiddeld residentieel energieverbruik (in kWh/m²/jaar, 2005)24
Grafiek 6: energievraag voor verwarming woning of kantoor (graaddagen 2004)25
Er zijn drie voorname oorzaken voor de lage energie-efficiëntie van Belgische gebouwen in
vergelijking met andere West-Europese landen.
De leeftijd van de gebouwen: Belgische gebouwen zijn relatief oud (zie Grafiek 7) door
een beperkt percentage in afbraak (met 0,075 procent een van de laagste van Europa) en
door de lage aangroei van nieuwe gebouwen (1% tov 1,5%). De verwachtingen zijn dat de
leeftijd van de Belgische gebouwen in vergelijking met de omliggende landen zal blijven
stijgen, wat consequenties heeft voor het dalen van de energie-efficiëntie.
24
Bron: McKinsey Greenhouse Gas Abatement Cost Curve V2.0
Bron: McKinsey Greenhouse Gas Abatement Cost Curve V2.0 - the difference between a reference value of 18°C and the average
outside temperature for that day, summed up for all days in a given year
25
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
30/30
Grafiek 7: leeftijd van gebouwen (constructiejaar, percentage van woningen, 2005)26
Een hoger percentage van eengezinswoningen dan in andere Europese landen. In België
zijn slechts 27% van de woningen appartementen of gebouwen waarin meer dan een familie
woont (tegenover 53% voor Duitsland).
Een
lagere
implementatie
van
energie-efficiënte
maatregelen
(zoals
hoogrendementsbeglazing en isolatie) in vergelijking met andere Europese landen.
Het McKinsey rapport geeft in haar analyse aan dat in theorie een energiebesparingspotentieel van 48
procent mogelijk is ten opzichte van het ‘Business-as-usual scenario’ voor 2030.
2.5.4. PRINCIPLES FOR NEARLY ZERO-ENERGY BUILDINGS BUILDINGS PERFORMANCE INSTITUTE EUROPE
De studie ‘Principles For Nearly Zero-Energy Buildings - Paving the way for effective implementation
of policy requirements’27 heeft als doelstelling een bijdrage te leveren voor een Europees gedragen
geharmoniseerde interpretatie van:
een ambitieuze en duidelijke definitie en snelle implementatie van BEN-gebouwen in alle EUlidstaten;
principes van duurzame, realistische BEN-gebouwen, zowel voor nieuwe als bestaande
gebouwen;
mogelijke technische oplossingen en de consequenties hiervan voor de bouwmarkt en de
verschillende actoren.
De studie bouwt voort op bestaande concepten en bouwnormen, analyseert de voornaamste
methodologische uitdagingen en impact op de definitie van het BEN-niveau. De technologische,
financiële en beleidsmatige implicaties van deze resultaten worden geëvalueerd.
De studie concludeert met een overzicht van de nodige stappen naar een succesvolle implementatie
van BEN-gebouwen.
26
27
Bron: Belgostat Construction Data
http://www.bpie.eu/principles_for_nearly_zero_energy_buildings.html
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
31/31
2.6. MAATSCHAPPELIJK DRAAGVLAK
2.6.1. ADVIES MINARAAD NOVEMBER 2008: EPB-BESLUIT EN DECREET
De Minaraad dringt aan op het ontwikkelen van een stappenplan met duidelijke tussentijdse
normverstrengingen. Hierdoor hebben de bouwheren, de aannemers en de andere betrokkenen een
duidelijk zicht op de toekomstige eisen. Dit laat toe om de noodzakelijke opleiding en reorganisatie
van de sector goed te plannen.
2.6.2. ADVIES SERV DECEMBER 2008: EVALUATIE EN
AANBEVELINGEN EPB-REGELING
De SERV stelt inzake de verdere uitbouw van de energieprestatieregelgeving 10 aanbevelingen voor:
1. Onderbouw en bediscussieer graduele verstrenging verder.
2. Verplicht EPB-berekeningen voor de start van de werken.
3. Baken de verantwoordelijkheden beter af.
4. Investeer meer in gebruiksvriendelijke EPB-software.
5. Zorg voor betere integratie in andere gebouwgerelateerde regelgeving.
6. Herbekijk aanpak van specifieke categorieën.
7. Verstreng controle en handhaving.
8. Voer actiever koplopersbeleid en meer gerichte ondersteuning voor achterblijvers.
9. Activeer verder via opleiding en communicatie.
10. Meer aandacht voor governance.
2.6.3. PROJECT ECOBOUWERS
De website www.ecobouwers.be en de campagne Ecobouwers Opendeur van de Bond Beter
Leefmilieu tonen een stijgend draagvlak voor energiezuinig bouwen aan.
WEBSITE ECOBOUWERS
De website www.ecobouwers.be is een digitaal gebruikersplatform met praktische en technische
informatie en concrete ervaringen over duurzaam bouwen. Op Ecobouwers komen mensen in contact
met geëngageerde doe-het-zelvers en met professionals uit de sector. De doelstelling van
Ecobouwers is om kandidaat bouwers en verbouwers verregaand te informeren over
energievriendelijk en duurzaam bouwen en om hen in contact te brengen met bouwheren die deze
stap al gezet hebben. Op die manier wil de BBL de toename van het aantal energiezuinige gebouwen
in Vlaanderen versnellen. Ecobouwers bereikt meer dan 2 miljoen unieke bezoekers per jaar.
ECOBOUWERS OPENDEUR
De Bond Beter Leefmilieu organiseert elk jaar in november het evenement Ecobouwers Opendeur,
waarbij meer dan 140 lage-energiewoningen te bezoeken zijn. De eigenaars van de woningen
verzorgen, al dan niet samen met hun architect, aannemer of installateur, een rondleiding. Zij tonen
de bezoekers welke technieken tot
energiebesparing leiden, hoe ze deze
zelf hebben toegepast en vanuit
welke filosofie ze dit gedaan hebben.
De BBL bereikt met de campagne de
doelgroep
van
bouwers
en
verbouwers:
64,9%
van
de
bezoekers heeft (ver)bouwplannen,
21,6% is zelfs al bezig met
(ver)bouwen.
Het
aantal
bezoekers van
de
campagne Ecobouwers Opendeur is
te zien op Grafiek 8.
Grafiek 8:
Opendeur28
28
jaarlijks
aantal
bezoekers
voor
Ecobouwers
Bron: Bond Beter Leefmilieu
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
32/32
2.7. FINANCIERING
2.7.1. FINANCIËLE INSTELLINGEN & ENERGIEBESPARENDE
MAATREGELEN
Enkele financiële instellingen hebben een product gekoppeld aan energiezuinig bouwen.
Een bank koppelt een leningformule aan het bouwen van een passiefhuis met een bepaalde
gespecialiseerde aannemer. Bij de bepaling van de terugbetalingscapaciteit wordt rekening gehouden
met de subsidies en lagere verwarmingskosten.
Een andere bank heeft een ‘passief hypothecair krediet’ in de markt geplaatst. Hierbij wordt bij het
bepalen van de terugbetalingscapaciteit van de kandidaat-bouwer rekening gehouden met de
toekomstige lagere verwarmingskosten en de fiscale bonus. Er is bovendien een voordeliger
interesttarief van toepassing. Energetische renovaties, op voorwaarde van duurzame uitvoering,
komen ook in aanmerking voor dit hypothecair krediet.
2.7.2. FACILITATIE GROENE INVESTERINGEN DOOR VBO, AGORIA
EN FEBELFIN
Op vraag van het VBO, het Verbond van Belgische Ondernemingen, werkten Agoria, de federatie voor
de technologische industrie, en Febelfin, de Belgische federatie van de financiële sector, een tool uit
die banken ondersteunt bij het evalueren en vlotter behandelen van kredietaanvragen voor
energiebesparende of groene investeringen. Het gaat om een referentielijst die voor energie-efficiënte
basistechnologieën aangeeft welke besparing deze opleveren. Dankzij de lijst kunnen banken
inschatten of de vooropgestelde besparingen die leveranciers en ontleners aangeven effectief zullen
worden gerealiseerd.
2.7.3. GROENE WAARBORG VOOR BEDRIJVEN
De Groene Waarborg is een waarborg voor een lening of leasing, die aangegaan wordt door een
onderneming voor de financiering van energiebesparende investeringen. Zowel kleine, middelgrote
als grote ondernemingen kunnen beroep doen op deze waarborg.
Enkel investeringen in technologieën die voorkomen op de limitatieve technologieënlijst van de
Groene Waarborg29, zoals bepaald in het Ministerieel Besluit van 13 januari 2012 tot uitvoering van
bepaalde procedurele aspecten van de Vijfde Waarborgbesluit, met inbegrip van alle latere
wijzigingen, komen in aanmerking.
Enkel investeringen met een terugverdientijd van maximaal 10 jaar komen in aanmerking.
Een procedure is beschikbaar om nieuwe technologie die niet voorkomt op de limitatieve
technologieënlijst al o niet toe te voegen, en dit na onderzoek en standaardisering.
2.7.4. DERDEPARTIJFINANCIERING DOOR INFRAX EN EANDIS
De Vlaamse distributienetbedrijven, Eandis en Infrax, hebben in 2010 hun eigen publieke ESCO's
(Energy Service Company) opgericht. Hierbij gaat het niet om juridisch zelfstandige bedrijven maar
eerder om departementen of business units binnen de bestaande bedrijven.
De distributienetbeheerders worden door de overheid verplicht om rationeel energie gebruik te
stimuleren, het aanbieden van een ESCO-activiteit gaat zelfs nog een stap verder.
Omdat er bij de gemeenten een grote behoefte is aan ESCO-activiteiten bieden de
distributienetbedrijven een totaalpakket energiediensten aan om de energie-efficiëntie van de
gemeentelijke gebouwen te bevorderen:
prefinanciering van energiebesparende maatregelen;
studie energiebesparingsmaatregelen (relighting, superisolerend glas plaatsen, ventilatie,
enz);
uitvoering energiebesparingsmaatregelen (audits, monitoring, energieprestatiecertificaat,
enz);
energiemonitoring.
29
http://agentschapondernemen.be/artikel/welke-investeringen-komen-aanmerking-voor-een-groene-waarborg
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
33/33
2.7.5. FRGE-LENING
Een FRGE-lening is een lening van het Fonds voor de Reductie van de Globale Energiekost (FRGE).
Het FRGE geeft goedkope leningen met een maximum bedrag van €10.000 en een interest van
maximum 2% voor energie besparende werken in een woning. De lening kan niet bij het FRGE zelf
aangevraagd worden, maar wel bij een Lokale Entiteit verspreid over de verschillende gemeenten.
Een FRGE-lening kan verkregen worden voor volgende werken als ze worden uitgevoerd door een
aannemer:
dak, vloer en muur isoleren;
hoogrendementsglas plaatsen of ramen vervangen;
een oude verwarmingsketel vervangen door een condensatieketel of een warmtepomp;
een zonneboiler plaatsen;
fotovoltaïsche zonnepanelen plaatsen;
een geothermische warmtepomp plaatsen;
thermostatische kranen plaatsen;
een kamerthermostaat met programmeermogelijkheden plaatsen;
een verwarmingsketel onderhouden;
een energie-audit laten uitvoeren.
Bepaalde beschermde doelgroepen hebben recht op een lening met 0% interest en kunnen bovendien
gratis hulp krijgen voor:
te bepalen welke werken moeten worden uitgevoerd;
prijsoffertes aan te vragen;
een aannemer te kiezen;
de werken op te volgen;
premies en subsidies aan te vragen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
34/34
3. DOELSTELLING
De opportuniteiten om het energieverbruik in het Vlaamse gebouwenpark op een structurele wijze
aanzienlijk te laten dalen, zijn groot.
Een belangrijke doelstelling van het energiebeleid is om via een actief stimuleringsbeleid, innovaties
in de bouwsector en een stelselmatige verstrenging van de energieprestatie-eisen er voor te zorgen
dat tegen 2021 alle nieuwe gebouwen en een substantieel aantal bestaande gebouwen beantwoorden
aan de bijna-energieneutrale eisen.
3.1. DOELSTELLING VOORLOPERSSTRATEGIE
Om de doelstelling van het energiebeleid in te vullen, worden twee strategieën gevolgd.
1. BASISSTRATEGIE
Voor nieuwbouw worden de EPB-eisen stapsgewijs verstrengd, coherent aan het kostenoptimale
niveau. Voor alle bestaande woningen worden minimale energieprestaties bekomen via de uitvoering
van het Energierenovatieprogramma 2020 en het opnemen van minimale energieprestatie-eisen in de
Vlaamse Wooncode. Deze basisstrategie is essentieel door het zeer grote potentieel aan
energiebesparing.
2. VOORLOPERSSTRATEGIE
Het voorlopersbeleid wordt uitgewerkt ter invulling van de verplichting uit de EPBD om vanaf 2021
nog enkel BEN-gebouwen te bouwen en de renovatie van bestaande gebouwen tot bijnaenergieneutrale gebouwen maximaal te stimuleren.
Om deze doelstellingen te behalen, is het noodzakelijk in te zetten op innovatie, integrale
kwaliteitsverbetering en adequate financieringssystemen. Het energiebeleid heeft hier de
verantwoordelijkheid de evoluties te faciliteren en opportuniteiten te benutten. Bijkomend dienen de
verschillende actoren, waaronder ook de overheden, de gepaste communicatie te voeren voor een
brede marktacceptatie van het begrip BEN.
Bestaande innovatieve systemen, technologieën en diensten met verbeterde energie-eigenschappen
moeten hun weg vinden op de Vlaamse bouwmarkt.
De betrouwbaarheid van BEN-technieken is essentieel voor een succesvolle marktintroductie. Het is
daarom noodzakelijk dat een integraal kwaliteitskader wordt uitgewerkt.
Voor het bekostigen van de initiële meerkost van BEN-gebouwen dienen alternatieve
financieringssystemen (verder) ontwikkeld te worden waarbij de focus verschuift van de initiële
meerkost naar de totale actuele kost over de economische levensduur.
Voorlopers moeten in de zogenaamde introductiefase ondersteuning krijgen in het ontwikkelen en
toepassen van deze systemen, technologieën en diensten, zodoende dat de ‘early adopters’ volgen en
een groeifase ontstaat. Enkel daarna kan een volumemarkt worden gerealiseerd wanneer de ‘vroege
meerderheid’ de systemen, technologieën en diensten overneemt.
Het is dus de doelstelling om van een voorlopersbeleid via een groeifase een overgang van
demonstratieprojecten naar een volumemarkt te ondersteunen.
Grafiek 9: Levenscyclus van een technologie met voornaamste actoren
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
35/35
3.2. NIEUWBOUW & RENOVATIE
Dit actieplan is gericht op nieuwbouw en vergunningsplichtige renovaties. Bij het opstellen van
actievoorstellen is een onderverdeling hiertussen niet altijd mogelijk. Bovendien kunnen maatregelen
effect hebben op beide types van investeringen. Acties die voornamelijk het huidige beleid
ondersteunen, komen niet aan bod in dit actieplan vermits het dient ter ondersteuning van de
voorlopers.
3.2.1. DOELSTELLING NIEUWBOUW
Voor nieuwe gebouwen is het de doelstelling om te evolueren naar een maatschappelijk gedragen
beleidskader dat de realisatie van BEN-gebouwen als haalbare eis vooropstelt.
Voor de verdere ontwikkeling van de energiewetgeving en het behalen van de Europese doelstellingen
is het noodzakelijk om een antwoord te verkrijgen op volgende vragen:
Hoe wordt een bijna-energieneutraal gebouw gedefinieerd?
Welk verstrengingspad naar de doelstelling 2021, en welk percentage wanneer?
Welke maatregelen zijn nodig om de doelstelling te bereiken?
Hoe kan de wetgeving breed maatschappelijk gedragen worden? Hoe kan een samenwerking
met de sector optimaal evolueren?
Hoe kan innovatie ondersteund worden?
3.2.2. DOELSTELLING RENOVATIE
De omvorming van bestaande gebouwen tot BEN-gebouwen moet maximaal gestimuleerd worden
zodat tegen 2021 een wezenlijk aantal bestaande gebouwen getransformeerd zal zijn naar BENgebouwen.
Om het globale energieverbruik van bestaande gebouwen te optimaliseren, zijn er volgende
aandachtspunten:
De ‘rate of renovation’ (renovatiegraad) moet stijgen: momenteel wordt er jaarlijks slechts
1% van de woningen grondig gerenoveerd.
Een significante stijging van energetisch doorgedreven renovaties (major renovation vs deep
renovation) bewerkstelligen. Bij het renoveren van een gebouw is er het risico van een ‘lockin-effect’ waarbij eens een renovatie uitgevoerd er geen grondige renovatie meer zal
gebeuren de volgende 30 jaar. Dit lock-in-effect dient vermeden te worden.
3.2.3. RESIDENTIËLE & NIET-RESIDENTIËLE GEBOUWEN
In dit actieplan wordt geen specifieke onderverdeling gemaakt tussen residentiële en niet-residentiële
gebouwen.
De definitie van het BEN-niveau zal afzonderlijk per typegebouw worden bepaald, maar de transitie
naar een draagvlak voor BEN-gebouwen moet alle actoren omvatten.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
36/36
4. KNELPUNTEN
Verschillende knelpunten moeten worden weggewerkt om de doelstellingen van de Europese richtlijn
te kunnen realiseren (beschreven in vorig hoofdstuk). De maatregelen en acties die voorgesteld
worden in dit actieplan, zijn erop gericht om deze knelpunten maximaal uit te vlakken. Deze
belemmeringen worden onderverdeeld volgens technische, economische, sociale en beleidsgerichte
kenmerken.
De knelpunten werden geïnventariseerd tijdens verschillende stakeholdermeetings die plaats hadden
in 2010 en 2011. Dezelfde stakeholders werden ook meermaals geconsulteerd bij de realisatie van dit
actieplan.
4.1. TECHNISCHE KNELPUNTEN
De hier geïnventariseerde technische knelpunten zijn bouwgerelateerd:
Het is moeilijk haalbaar om bij zeer energiezuinige appartementen de resterende
energievraag in te vullen met hernieuwbare energie. Op gebouwniveau mogelijks wel.
De toepassing van innovatieve materialen en technieken vereist dikwijls een leercurve (soms
onvoldoende ondersteuning, weinig ervaring…).
Het realiseren van BEN-gebouwen met de huidige technologie is niet altijd mogelijk door
externe factoren zoals:
o gebouworiëntatie
o omgevingsfactoren
o gebouwtype
Installaties:
ontwerp,
afstellen,
regelen,
onderhoud,
uitvoering…
Bij
sommige
(hoogtechnologische) installaties kan de complexiteit een incorrecte en inefficiënte werking
van het systeem veroorzaken, waardoor de te verwachten energiebesparing niet wordt
bereikt of er problemen zijn met het binnenklimaat.
Er is nog onvoldoende inzicht in de meest geschikte concepten op het vlak van installaties
voor onder andere (back-up)verwarming, verluchting en energieproductie. Er is niet één type
van installatie die het best past voor een BEN-gebouw.
Koudebrugarm & luchtdicht bouwen zijn niet vanzelfsprekend. Bovendien is ook de
duurzaamheid van de luchtdichting niet vanzelfsprekend.
Een slechte uitvoering van laag energetische bouwpraktijken kan risicovol zijn voor de
kwaliteit van het binnenklimaat. Een slecht binnenklimaat kan gevolgen hebben voor de
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
37/37
gezondheid van de bewoners, tot gebouwschade (bvb condensatie en schimmelvorming)
leiden en indirect een hoger energieverbruik met zich meebrengen.
Elektriciteit geproduceerd door hernieuwbare energie systemen zoals fotovoltaïsche
zonnepanelen, (micro-)WKK… kan niet overal probleemloos op het net geplaatst worden.
Gaan de netwerken de stijgende evolutie kunnen volgen?
Door een slechte oriëntatie, beschaduwing of een beperkt dakoppervlakte, is de plaatsing van
zonnepanelen niet altijd mogelijk.
De verantwoordelijke uitvoerder van het niet realiseren van op voorhand bepaalde technische
doelstellingen zoals luchtdichtheid, performantie technische installaties… zijn moeilijk te
traceren.
Technische oplossingen voor installaties zijn dikwijls nog te eng gericht op woningbouw en
hierdoor niet efficiënt inzetbaar voor andere typologieën. Er is nood aan oplossingen op maat
voor verschillende gebouwtypologieën en gebruiksprofielen.
Er is een grote versnippering in het renovatieproces, dit leidt tot lage kwaliteit en afschuiven
van verantwoordelijkheid. Er is nood aan een nieuw type ‘energierenovatie-aannemers’ die
een totaalpakket voor doorgedreven energierenovaties aanbieden.
Een tool of methodiek ontbreekt om BEN-renovaties te evalueren
4.2. ECONOMISCHE KNELPUNTEN
De mogelijkheden van een verhoogd leenbedrag wordt niet gekoppeld aan het geschat
energieverbruik (of economisch optimum).
De initiële aankoopkost van gebouwen is dikwijls al hoog en energetisch doorgedreven
verbouwen maakt de investering nog duurder.
Ondersteuningsmaatregelen vanwege de overheden voor energiezuinig (ver)bouwen zijn
dikwijls niet stabiel en worden als onoverzichtelijk beschouwd.
Huurder/verhuurder paradigma: hoe bekomt de investeerder een maximale en rechtstreekse
return? Verhuurders hebben geen rechtstreeks profijt om een woning doorgedreven
energetisch te renoveren. Er is een negatieve ‘return on investment’. Huurders hebben
evenmin zekerheid over ‘return on investment’ van een doorgedreven energetische renovatie.
Voor architecten, energiedeskundigen en studiebureaus vraagt het ontwerpen van BENgebouwen een veel grotere tijdsbesteding, zeker als ze geringe ervaring hebben. Ook komen
er extra verantwoordelijkheden bij kijken. Er is veel meer werfcoördinatie en werfcontrole
nodig. Weinig particuliere klanten zijn bereid de volle meerkost te betalen.
Bedrijfseconomisch is business-as-usual ontwerpen doorgaans interessanter, en is laagenergiebouw
aanbieden
als
architect
vooral
een
kwestie
van
persoonlijk
idealisme/engagement.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
38/38
4.3. PERSOONSGEBONDEN KNELPUNTEN
Kennisniveau, kwaliteit en bereidheid m.b.t. energetisch bouwen in de sector moeten beter.
Vooroordelen bij zowel de particuliere bouwheer als de bouwprofessioneel: prijs, gezondheid,
kwaliteit, levensduur…
Onvoldoende argumenten zijn gekend om te opteren voor een BEN-gebouw. Het economisch
optimum over de economische levensduur, een hogere huur- en verkoopprijs zijn belangrijke
argumenten die bij bepaalde doelgroepen een beslissingsrol kunnen spelen.
Tijdens het bouwproces verlopen (onder andere door de afwezigheid van een specifieke
coördinator of een bouwteam) de verschillende processen niet optimaal.
Er zijn geen geharmoniseerde kwaliteitslabels voor BEN-gebouwen. Op termijn is het
belangrijk dat er vertrouwen is in de globale kwaliteit van BEN-gebouwen.
Er is een kloof tussen kennis in de bouwsector en de ontwikkeling van nieuwe technologieën.
Bij groepswoningbouw dienen vaak alle mede-eigenaars in te stappen in het proces (zowel
visie op verbouwwerken, timing, financiële inbreng...). Collectieve renovatieprojecten
stimuleren is zeer belangrijk (financieel interessant, biedt een opportuniteit voor
kwaliteitsbewaking, leidt tot significante energiebesparingen) maar dit vraagt het uitwerken
van oplossingen die het individuele initiatief van de particuliere eigenaar/huurder overstijgt.
4.4. BELEIDSGERICHTE KNELPUNTEN
Het ontbreken van een nationale (of Europese) geharmoniseerde aanpak voor het
energieprestatiebeleid (methode voor energieprestatie-berekening, gelijke software,
erkenning energiedeskundige) creëert moeilijkheden (subsidieregeling, bedrijven met
werkgebied in verschillende gewesten…).
Er is nood aan een eengemaakte energieprestatie berekeningsmethodiek die ook geschikt is
voor BEN-gebouwen (lage energie en passieve gebouwen). Momenteel kan het E-peil nog vrij
hoog uitvallen voor deze energieperformanente gebouwen.
In de EPB-berekeningsmethode verloopt de valorisatie van innovatieve technologieën en
systemen moeizaam.
Het behalen van een BEN-energieprestatie is omwille van externe (beleids)factoren zoals
ruimtelijke ordening, onroerend erfgoed (vrijstellings- of afwijkingsmogelijkheid voor
beschermd onroerend erfgoed) en stedenbouwkundige voorschriften niet altijd mogelijk.
10 jaar om te evolueren naar BEN-gebouwen is kort. Op het moment dat de late adopters
ervaring beginnen op te doen met de nieuwe eisen, is er al sprake van strengere eisen.
Problemen met bouwschriften bij renovatie, bvb vergunning buitenisolatie, overschrijden
rooilijn enz. geven aanleiding tot het niet uitvoeren van deze energiebesparende
maatregelen.
Het versnipperde ondersteuningsbeleid (federaal, gewestelijk, provinciaal, gemeentelijk,
distributienetbeheerder…) is onvoldoende transparant voor de consument.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
39/39
5. INVULLING DEFINITIE BIJNAENERGIENEUTRAAL GEBOUW
5.1. DEFINITIE BEN-GEBOUW VLAANDEREN
De EPB-richtlijn geeft een algemene definitie voor een BEN-gebouw. Deze definitie bestaat uit 2
niveaus:
1. Er moet in eerste instantie een hoge energieprestatie (lage energievraag van het gebouw)
worden gerealiseerd.
2. De resterende energievraag moet in zeer belangrijke mate worden gecompenseerd door
hernieuwbare energieproductie, welke ter plaatse of dichtbij wordt geproduceerd.
Grafiek 10, bereiken van BEN via minimale energievraag, vervolgens in belangrijke mate
gecompenseerd met hernieuwbare energie.
De EPB-richtlijn geeft geen eenduidige richting aan voor de verdere concretisering van wat als een
BEN-gebouw kan worden beschouwd.
Verschillende artikelen van de richtlijn laten andere interpretaties toe:
Artikel 9 (Bijna-energieneutrale gebouwen) stelt dat aan de algemene eisen (lage
energievraag en saldo te compenseren door hernieuwbare energieproductie) enkel niet moet
voldaan worden in ‘specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over
de economische levensduur van het betrokken gebouw negatief is’.
Deze bepaling kan gelezen worden alsof geen algemene vrijstellingsregeling mogelijk is en
dat dus enkel een uitzonderingsregeling kan worden uitgewerkt. De compatibiliteit van dit
artikel met artikel 4 dient verder opgevolgd te worden.
Artikel 4 (Vaststelling van de minimumeisen voor de energieprestatie) stelt immers dat de
lidstaten niet verplicht zijn minimumeisen voor energieprestatie vast te stellen die niet
kostenefficiënt zijn over de geraamde economische levensduur. Dit artikel stelt in feite dat
het economisch en technisch niet verantwoord is normatieve eisen op te leggen waarvan de
overheid moet erkennen dat ze niet kostenefficiënt zijn.
Artikel 5 (Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake
energieprestatie) bepaalt dat de Commissie uiterlijk op 30 juni 2011 het methodologisch
kader voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake
energieprestatie zal vastleggen. Dit methodologisch kader zal een onderscheid maken tussen
nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen. Hierbij
zal ook de kost van een bijna-energieneutraal scenario onderzocht moeten worden. Er is
echter nog geen Europees akkoord over het methodologisch kader, waarvan begin 2012 door
de Europese Commissie een versie werd voorgesteld. Volgens dit voorstel dient het
kostenoptimaal niveau zowel op micro- als op macroperspectief berekend te worden. De
lidstaten hebben echter de keuze om te bepalen welk perspectief zal dienen als basis voor het
vastleggen van de energieprestatie-eisen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
40/40
Grafiek 11, kosten-efficiëntie en kostenoptimaal niveau30
Artikel 13 van de richtlijn hernieuwbare energie bepaalt reeds dat uiterlijk tegen 31
december 2014 in nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden
gerenoveerd minimumniveaus van energie uit hernieuwbare bronnen worden gebruikt.
Op basis van deze artikelen kan worden geargumenteerd dat een BEN-gebouw minstens moet
beantwoorden aan het kostenoptimale niveau met een minimumniveau hernieuwbare
energie inzake energieprestatie-eisen en dat de lidstaten maar ten vroegste in de tweede helft van
2012 in de mogelijkheid zullen zijn om dit kostenoptimale niveau voor de verschillende types van
gebouwen vast te leggen.
NIEUWBOUW
Volgens de studie ‘economische haalbaarheid’31 van 2008 lag het kostenoptimaal niveau in het
Vlaamse Gewest bij residentiële gebouwen op E55-E60. Dit kostenoptimum werd gehaald zonder zelf
opgewekte elektriciteit (PV). In 2012 zal deze studie worden geactualiseerd, rekening houdend met
het methodologisch kader dat begin 2012 door de Europese Commissie werd bezorgd, maar waar nog
geen Europees akkoord over bestaat. De opdracht voor de actualisatie zal starten in mei 2012 en
heeft een doorlooptijd van 8 maanden en wordt ook uitgebreid naar niet-residentiële gebouwen.
Om het minimumniveau hernieuwbare energie vast te leggen, is een voorstel tot integratie in de EPBmethode voorgesteld aan de Vlaamse Regering.
BESTAANDE GEBOUWEN
Het grootste energiebesparingspotentieel is aanwezig in de bestaande gebouwen. De EPBD legt op
dat de lidstaten maatregelen nemen om het aantal BEN-gebouwen te doen toenemen. Er is geen
verplichting voorzien tot renovatie van bestaande gebouwen tot het BEN-niveau De beleidskeuze kan
er dan ook uit bestaan om voor de bestaande gebouwen een invulling te geven aan het begrip BEN
dat garanties geeft voor een zo grote mogelijk realisatie van het energiebesparingspotentieel in
combinatie met de opwekking van energie op basis van hernieuwbare bronnen. De meest
aangewezen optie lijkt erin te bestaan om de definitie te baseren op het kengetal van het EPC.
30
31
Bron: DG Energy, Europese Commissie
Studie economische haalbaarheid, p6
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
41/41
5.2. DEFINITIE EN DOELSTELLINGEN BEN-GEBOUW ANDERE
GEWESTEN
5.2.1. BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dient nieuwbouw tegen 2015
passiefhuisstandaard. Voor 2021 is Zero Carbon een mogelijke doelstelling.
te
voldoen
aan
de
5.2.2. WAALS GEWEST
Het Waals Gewest heeft in het voorjaar van 2012 een aanbesteding opgestart voor de bepaling van
zowel het kostenoptimaal niveau als de definitie van het BEN-niveau. Er wordt verwacht dat deze
studie eind 2012 zal worden opgeleverd.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
42/42
5.3. DEFINITIE EN DOELSTELLINGEN BEN-GEBOUW ANDERE
LANDEN
Enkele landen uit de Europese Unie hebben reeds lange termijndoelstellingen vastgelegd:
Denemarken32;
Verenigd Koninkrijk;
Ierland33;
Nederland;
Duitsland34.
Van deze lidstaten heeft enkel Denemarken een definitie voor BEN bepaald en vastgelegd.
Country
A
B- B- BBG CR CY CZ D DK EE ES FI F GR HU I
BR FL W
Offic.
approved
X
Developed
State
of
Study
application
performed
X
Work ongoing
X
X X X X
X
1
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X
Annex I: H, C,
V, DHW, L X
(non-res.)
X
X
X
X X X X
X X X
X
X
X X X X
X
X X
Primary
energy
Used
indicators
X
X
X
X X X
X
X X X X
Other
X
X
X
X
X
X X X X X X
X
X X X
X X
X
+
X X
X
X
X
X
X
X
X X
X
X X X 26
X X
X
X X X
X
X X X X X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
23
X
X X 13
X
X 17
X
X
X
8
X 7
X
X
X X
X 7
X
X
X
X
X
X
8
9
X
X 7
On building
X
X
X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X 23
On-site
X
X
X
X X X X X X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X 21
Nearby
X
X
X X
X
X
X
(X) X
X
X
X 14
Renewable
inclusion
(generation) Self-consumed
X
X
X
X X X
X X
Only up to
building’s
energy use
X
X
X X X
Single building X X X X X
Building
complex
X
New approach
35
X
X X X X X X X
X
40 40 34
X
X X
X
X
X X
X X X X X X X X X
X
Based
on
current
X X X X X
requirements
Tightening ratio [%]
X X
X
Fed-in
NZEB
application
approach
X
X
X
X X
X
X
X
X
X
X
X
Green
certificates
Size
4
X
X
X 17
1
X
X X X X
X X
X X
X
X X X X X
X X
X X
X
Technology
set
Ratio
Renewable
Minimum
requirement
Non
X
X
Fixed value(s)
of Fixed
allowances
X
X
1+
aspects
missing
X X
6
4
X
Additional
aspects
Type
requirement
X
X
Study planned
Included
energy
aspects
IR LV LT LX MT NL N PL PT RO SL SK S UK Total/Ø
X
X
X
X
X
2
X
X
X
X
X
X X X X X
X
X X X
(X)
X
X X
X
X
X
X X X X
60
35
70
70
X
(X)
X
X
7
X X X X
X
13
X 8
X
X
X X X 29
X
X 8
X
X X
X
X X X 21
X 8
25
70
2520
50
75
47,1
Tabel 3: status van implementatie definitie BEN in verschillende Europese lidstaten.
32
33
34
http://www.buildup.eu/publications/19711
http://www.buildup.eu/publications/19715
http://erneuerbare-energien.de/english/transformation_of_the_energy_system/resolutions_and_measures/doc/48054.php
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
43/43
6. STREEFCIJFERS ENERGIEPRESTATIE VAN
GEBOUWEN
Op basis van de bepalingen van het kosten-optimum en het minimumaandeel hernieuwbare energie
zal een verstrengingspad naar 2019 (overheidsgebouwen) en 2021 ontwikkeld worden. Op basis
hiervan zullen streefcijfers, zowel voor nieuwbouw als bestaande gebouwen worden bepaald.
Ook voor residentiële en niet-residentiële gebouwen worden afzonderlijke streefcijfers bepaald, met
specifieke
aandacht
voor
overheidsgebouwen
waar
de
verstrenging
van
de
energieprestatieregelgeving sneller zal moeten verlopen.
Dit hoofdstuk wordt vervolledigd zodra BEN gedefinieerd is voor de verschillende typegebouwen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
44/44
7. MAATREGELEN & ACTIES
In dit hoofdstuk worden voorstellen geformuleerd voor maatregelen en acties die de verschillende
knelpunten voor de realisatie van BEN-gebouwen vanaf 2021 en voor overheidsgebouwen vanaf 2019
maximaal moeten wegwerken. De acties zijn gericht naar de voorlopers en de ‘verbreding’ van de
door de voorlopers gebruikte systemen, technologieën en diensten (het dichten van de ‘gap’ uit
Grafiek 9).
De voorstellen
1.
2.
3.
4.
5.
tot maatregelen en acties worden verdeeld over 5 pijlers:
Innovatie
Kwaliteitskader
Communicatie
Financiering
Energiebeleid
In een latere fase wordt bepaald welke van de acties en maatregelen door welke organisaties zullen
worden gecoördineerd, uitgevoerd of ondersteund. Eens hier duidelijkheid over bestaat, wordt de
uitvoeringsplanning verder uitgewerkt.
Er zijn ondertussen reeds heel wat acties en maatregelen opgestart.
7.1. INNOVATIE
De transitie naar BEN als eis tegen 2021 (2019 voor overheidsgebouwen) zal sneller moeten verlopen
dan de gerealiseerde evolutie in de energieprestatie van gebouwen de afgelopen 10 jaar. Een
versnelde marktintroductie van beschikbare innovatieve systemen, technologieën en diensten met
betere energieprestaties is dan ook nodig.
Het ontwikkelingspotentieel van BEN-gebouwen is groot, maar om aan het beoogde experimentele
groeipad tegemoet te komen zonder in te boeten op de technische bouwkwaliteit en op het
wooncomfort, is innovatie nodig.
De Vlaamse Confederatie Bouw wijst in haar witboek ‘Bouwinnovatie’ de overheid op de cruciale rol
van de bouwsector bij de zoektocht naar betaalbare, gezonde, comfortabele en technisch duurzame
oplossingen voor vier grote maatschappelijke uitdagingen:
het uitbouwen van Vlaanderen tot een groene logistieke draaischijf;
het verhogen van de energie-efficiëntie van onze gebouwen;
het verminderen van het grondstoffenverbruik;
het optrekken van aangepaste woonvormen; voor de alsmaar toenemende en vergrijzende
bevolking.
Met het verschijnen van dit witboek wenst de bouwsector haar innovatiebehoeften duidelijk te maken.
Het brede veld van (energiezuinig) bouwen behoort in Vlaanderen (nog) niet tot de
onderzoeksprioriteiten. Innovatie in de bouw bestaat momenteel voornamelijk uit het optimaliseren
van bestaande bouwmethodes. Illustratief is dat bij het Agentschap voor Innovatie door Wetenschap
en Technologie (IWT) amper 2% van de totale subsidieenveloppes voor bouwgerelateerd onderzoek is
bestemd. Dit aandeel is te beperkt, zeker wanneer er rekening wordt mee gehouden dat 12% van de
Vlaamse tewerkstelling afhangt van bouwactiviteiten.
De bouw moet zich niet ontwikkelen tot een high-tech sector, maar het zou wel de ambitie moeten
hebben om de komende 10 jaar te evolueren tot een mid-tech sector. Er is doorgedreven onderzoek
nodig naar de efficiëntste wijze om tot BEN-gebouwen te komen (prefabricatie, collectieve systemen
van energievoorziening…). Er moeten ook nieuwe aanvaarde methoden worden ontwikkeld om de
bestaande Vlaamse woningen zonder isolatie en vaak zelfs zonder spouwmuur binnen tien jaar op een
doordachte, efficiënte en betaalbare manier veel energiezuiniger te maken. Deze transitie zal
ongetwijfeld nieuwe economische opportuniteiten voor de bouwsector tot stand brengen. Meer
aandacht voor innovatie zal in de bouwsector tot nieuwe activiteiten leiden – nieuwe materialen,
ontwerpconcepten, technologieën en diensten – die aldus in Vlaanderen extra jobs zullen creëren35.
35
volgens het witboek innovatie van de Vlaamse Confederatie Bouw kan dit tot 70.000 jobs leiden
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
45/45
De Vlaamse Confederatie Bouw heeft in 2010 haar leden ondervraagd naar hun innovatieinspanningen. De helft van de respondenten uit de bouw, grotendeels KMO’s, deden niet aan
innovatie. Van diegenen die aan innovatie doen, voert een derde dit zelf uit, de rest werkt hiervoor
samen met andere ondernemingen (voornamelijk leveranciers). Een minderheid van de
bouwbedrijven is dus voortrekker. Het is wel een belangrijke minderheid die de markt kan doen
kantelen.
Om in 2021 BEN-gebouwen te kunnen realiseren, zullen geïntegreerde technologische oplossingen,
‘cross-sectoriële’ innovatie, nodig zijn waarin verschillende gebouwdimensies (isolatie, verwarming,
koeling, ventilatie, verlichting, beglazing, zonwering en hernieuwbare energietechnologieën) op een
geïntegreerde wijze worden geoptimaliseerd.
7.1.1. ONDERZOEK & ONTWIKKELING
VOORSTEL 1, OPTIMALISATIE ONDERZOEK EN ONTWIKKELING INNOVATIE
Vanuit het innovatiebeleid zal de ontwikkeling van en het onderzoek naar innovatieve systemen,
technologieën of diensten die de energieprestatie van gebouwen verbeteren, sterker ondersteund en
gestimuleerd worden. Ook de komende jaren zal de Vlaamse Regering het budget voor innovatie
blijven verhogen.
Overheidsmiddelen voor innovatie moeten bijdragen tot het aanpakken van de grote
maatschappelijke (o.a. energiezuinig bouwen) en economische uitdagingen waarmee onze
samenleving en economie worden geconfronteerd. Innovatie kan bijdragen tot het verlichten van
maatschappelijke problemen, en tot de valorisatie van economische opportuniteiten.
De innovatie-inspanningen die door de overheid worden gesteund moeten zich voldoende richten op
de maatschappelijke en economische uitdagingen waarmee we in toenemende mate geconfronteerd
worden. Zij moeten dus een redelijk concrete bijdrage leveren tot oplossingen voor deze uitdagingen.
Een aantal onderzoeksdomeinen biedt heel wat mogelijkheden op het vlak van innovatie. De overheid
zal dan ook vooral investeren in onderzoek op het vlak van36:
logistiek en transport;
ICT in de gezondheidszorg;
voeding en gezondheid;
nieuwe materialen en nanotechnologie;
energie en milieu.
Groene energie (energie-efficiëntie, hernieuwbare energie en cleantech) wordt beschouwd als een
multidisciplinair innovatieknooppunt. Dit komt voort uit de koppeling van de innovatiespeerpunten en
de grote maatschappelijke en economische uitdagingen.
De innovatieknooppunten worden scherper gesteld vanuit het oogpunt van hun oriëntatie op de grote
maatschappelijke en economische uitdagingen.
Via de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI) worden innovatieregiegroepen
samengebracht met als doel een strategische innovatieagenda voor de middellange termijn uit te
tekenen. De VRWI heeft de opdracht gekregen om, via de innovatieregiegroep ‘Bouw’, een
innovatieagenda te realiseren. Dit adviesrapport is in het voorjaar van 2012 als input voorgesteld
voor de Ronde Tafel Bouw (in kader van het ‘Witboek: nieuw industrieel beleid’).
Ook het nieuw op te richten Vlaams Energiebedrijf heeft de opportuniteit om innovatie op vlak van
rationeel en duurzaam energiegebruik te ondersteunen. Via onder andere volgende taken kan het
Vlaams Energiebedrijf zich duidelijk profileren:
Het stimuleren van het naar de markt brengen van innovaties op het vlak van
milieuvriendelijke energietechnologieën, -systemen en –diensten.
Het ontwikkelen, verwerven en opbouwen van een grondige kennis met betrekking tot
energiebeheer en de realisatie van energiebesparende en milieuvriendelijke energieprojecten.
Het IWT heeft onder andere als doel de overdracht van kennis tussen de academische en de
bedrijfswereld te stimuleren. Het IWT zoekt dus voor bedrijven geschikte partners voor welbepaalde
onderzoeksprojecten en begeleidt onderzoekers en ondernemingen naar deelname aan Europese
projecten.
36
Uit het ViA Actieplan #2: Focussen op speerdomeinen
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
46/46
Op basis van de knelpunten (hfst 4, p37) en overleg met de stakeholders werden volgende
voorstellen tot innovatieve onderzoeken en studies als prioritair opgelijst:
Inventarisatie (Europees) onderzoek naar doorgedreven energetische renovatie van
gebouwen.
Onderzoek naar de relatie tussen het theoretische (EPB en EPC) en het eigenlijke
energieverbruik, rekening houdend met verschillende parameters zoals gezinssituatie, aantal
uren aanwezig, ingestelde temperatuur…
Innovatief aanbesteden voor nieuwe technologieën van energiebesparende maatregelen.
Collectieve systemen voor verwarming en sanitair warm water (bvb. districtsverwarming,
sanitair warm water voor collectieve huisvesting, collectieve thermische zonne-energie,
warmtenetten…)
o Welke collectieve systemen voor verwarming en sanitair warm water zijn prioritair en
haalbaar voor Vlaanderen? Wat is prioritair voor de sociale woningbouwsector?
o Wat is de resterende warmtebehoefte bij BEN-woningen (hoge & lage temperatuur)
en kan het rendement van een distributienet voldoende zijn om dit in Vlaanderen te
ontwikkelen?
o Aanmaken ‘heat demand map’ voor Vlaanderen37.
Haalbaarheid lokale energiebedrijven en hoe kunnen deze optimaal ontwikkeld worden?
Meest optimale gecontroleerde ventilatiesystemen.
Dubbele gevelsystemen.
Geïndustrialiseerde of prefab-bouwsystemen voor BEN-gebouwen, zowel voor nieuwbouw als
renovatie.
Realisatie van een platform waarbij combinaties van geïntegreerde producttechnologieën in
test- en demonstratieomgevingen kunnen worden ontwikkeld.
Geïntegreerde systemen voor duurzame energietoepassingen.
Op Europees niveau is er een ruim aanbod aan ondersteuningsmechanismen voor onderzoek en
ontwikkeling inzake energie en innovatie. Vlaamse actoren moeten maximale toegang krijgen tot
Europese financieringsmiddelen zoals Intelligent Energy Europe, Smart City Call, European Economic
Recovery Plan, 7de kaderprogramma, enz.
Hierbij moet een aanpak vanuit volgende drie invalshoeken worden gevolgd:
Pro-actief: niet enkel vragen afwachten die via de verschillende actoren worden gesteld, maar
ook potentiële kandidaten zoeken en informeren. Hierbij is onderzoek aangewezen naar de
knelpunten, de eventuele ‘koudwatervrees’ voor deelname aan of indiening van Europese
projecten door Vlaamse partners.
Ondersteuning indienen projecten: zoeken naar buitenlandse partners (in het kader van de
lopende bilaterale samenwerkingsovereenkomsten), buitenlandse aanvragen doorsturen naar
geïnteresseerde Vlaamse kandidaten, feedback op projectdossiers, doorverwijzen naar de
meest passende ondersteuningsprogramma’s, enz. Specifieke aandacht voor de knelpunten
uit het vorige punt is hier aangewezen.
Afstemming met het Vlaams energiebeleid: enerzijds opvolgen welke Europese prioriteiten
eveneens prioriteit zijn voor het Vlaamse energiebeleid en hier de opportuniteiten van
benutten, anderzijds een inventarisatie en doorstroming van Europese projecten door
Vlaamse (Belgische) actoren gerealiseerd met een meerwaarde voor het Vlaams
energiebeleid. Er moet absoluut worden vermeden dat relevante Belgische projecten worden
gerealiseerd zonder doorstroming naar het beleid.
Een belangrijke meerwaarde van het maximaal gebruik maken van Europese middelen voor Vlaamse
onderzoek- en ontwikkelingsprojecten is dat Vlaamse expertise en kennis zich internationaal kan
manifesteren, en verder als exportproduct kan worden gestimuleerd en ontwikkeld.
37
voorbeeld Verenigd Koninkrijk: http://chp.decc.gov.uk/heatmap/
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
47/47
VOORSTEL 2, DOELGROEP VOORLOPERS IN KAART BRENGEN
1) Voorlopers aanbodzijde
De voorlopers aan de aanbodzijde (aannemers, installateurs, architecten, studiebureaus,
leveranciers…) hebben een essentiële rol. Om deze in kaart te brengen, zijn al verschillende
initiatieven opgestart en gerealiseerd. Er moet bekeken worden of deze initiatieven nog verder
moeten worden uitgebreid en/of continue opvolging nodig hebben.
2) Voorlopers vraagzijde
Naar de motivatie en andere eigenschappen van de voorlopers aan vraagzijde is minder onderzoek
naar uitgevoerd. Nochtans is dit belangrijk om de acties en maatregelen voorzien naar deze
doelgroepen zo effectief mogelijk te laten verlopen.
Een onderzoek wordt uitgevoerd bij de voorlopers aan de vraagzijde. Dit onderzoek is gericht op
sociaal-economische (familiale situatie, motivatie, loon, opleidingsniveau…) en bouwtechnische
(uitgevoerde technieken, knelpunten, energiebesparende maatregelen…) factoren. In eerste instantie
zal de focus worden gelegd op bouwheren woningbouw, zowel nieuwbouw als renovatie. Indien de
resultaten duidelijk zijn en bruikbaar zijn voor verdere acties kan een gelijkaardig onderzoek
opgestart worden voor niet-residentiële gebouwen.
Met de resultaten uit dit onderzoek kan de ‘doelgroep voorlopers’ in kaart worden gebracht. Hierdoor
kunnen innovatieve systemen, technologieën en diensten meer direct hun weg vinden naar de
voorlopers. Ook verdere communicatie met de voorlopers kan meer gericht verlopen.
VOORSTEL 3, EPB-KADER VOOR VALORISATIE VAN INNOVATIEVE SYSTEMEN OF TECHNOLOGIEËN
In de berekeningsmethodiek voor de energieprestatie van nieuwe en bestaande gebouwen dient een
flexibel mechanisme voorzien te worden dat innovatieve systemen of technologieën op een
onderbouwde maar vlotte wijze toelaat en valoriseert. Dit zowel voor nieuwbouw als voor bestaande
gebouwen.
VOORSTEL 4, BEVORDEREN VAN LUCHTDICHTHEID EN VENTILATIE
1) Bevorderen van luchtdichtheid van gebouwenschil
Uit controle van dossiers die in aanmerking komen voor een verlaging van de onroerende voorheffing
en de analyse van de EPB-aangiften blijkt dat momenteel het ‘lage energie’ niveau voornamelijk
behaald wordt door het toepassen van technologische maatregelen zoals ventilatiesysteem D,
warmtepomp, zonneboiler en PV. De voorlopers hebben dus ruim aandacht voor toepassingen van
hernieuwbare energie, maar het aantal woningen met aandacht voor de inherente bouwkwaliteit,
zoals doorgedreven isolatie of luchtdichtheid, is nog laag.
Omdat meer aandacht voor luchtdichtheid absoluut noodzakelijk is om het BEN-niveau te behalen,
moeten acties ondernomen worden die een aanzienlijke verbetering van de luchtdichtheid van de
gebouwschil realiseren.
Voor het bevorderen van luchtdicht bouwen, gelden volgende aanbevelingen (Grafiek 12)38:
Regelgeving gedreven: in de EPB-berekening moet luchtdichtheid in een duidelijke
verbetering van het E-peil resulteren, dit in combinatie met een verplichte meting of een
ander kwaliteitssysteem dat de luchtdichtheid garandeert. Ondersteuningsmaatregelen
werken hierbij bevorderend.
Technologiegedreven: samenwerking met en ondersteuning van bouwprofessionelen door de
ontwikkeling van praktische hulpmiddelen, demo- en onderzoeksprojecten.
Marktgedreven: een doelgroepgerichte informatieverspreiding over luchtdicht bouwen (zowel
naar verschillende bouwprofessionelen als bouwheren).
38
Aanbevelingen uit project ASIEPI
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
48/48
Grafiek 12, drie factoren voor de bevordering van de luchtdichtheid van de gebouwenschil,
benadering volgens Rennings (2005)39
Omdat de luchtdichtheid van de gebouwschil door elke deelaannemer kan gedegradeerd worden, is
coördinatie tussen de verschillende bouwpartners nodig. Als er vooraf onvoldoende coördinatie is
geweest, is het bij een falende luchtdichtheidstest achteraf moeilijk te bepalen wie van de
deelaannemers hiervoor verantwoordelijk is. Indien er gewerkt wordt met een hoofdaannemer is deze
in principe de eindverantwoordelijke.
2) Studie minimale luchtdichtheidseisen
In het kader van de BEN-doelstellingen is het duidelijk dat het op een grote schaal realiseren van
behoorlijk tot zeer goed luchtdichte gebouwen een belangrijke uitdaging is. Er zijn vandaag
voldoende voorbeelden van concrete projecten beschikbaar waardoor is aangetoond dat zeer goede
luchtdichtheidsniveaus realiseerbaar zijn. Zo voldoen alle passiefhuiswoningen aan de eis van n50 =
0.6h-1.
Tussen de experten onderling, alsook tussen de voornaamste stakeholders, is er consensus dat meer
aandacht voor luchtdicht bouwen een noodzaak is. Daarentegen is er veel discussie of het al dan niet
zinvol is om minimale luchtdichtheidseisen in te voeren en, zo ja, welk een dergelijke eis moet zijn.
Een studie wordt uitgevoerd die resulteert in een goed onderbouwd en met alle relevante
stakeholders afgetoetst rapport, waarbij de verschillende argumenten op een gestructureerde wijze
worden samengebracht. Dit is een problematiek die het Vlaams Gewest overstijgt en daarom is het
belangrijk ook internationaal lopende initiatieven te koppelen aan de studie of internationale experten
aan bod te laten komen. Deze studie zal een belangrijke basis zijn voor zowel de Vlaamse overheid
als de relevante stakeholders bij het bepalen van hun standpunten en concrete acties.
Er kan ook extra worden onderzocht of een onderscheid nodig is tussen nieuwbouw en renovatie en
residentieel en niet-residentieel.
3) Bevorderen van het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen
Hoe luchtdichter een gebouw, hoe belangrijker de rol van het ventilatiesysteem is. De kennis over
juiste debieten, systemen, installatie, gebruik… is aanwezig maar wordt nog te veel niet of foutief
toegepast. Het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen en -kanalen moet dan ook
vanuit het perspectief van een informatie- en kwaliteitskader benaderd worden. Dit komt aan bod in
de hoofdstukken ‘Integraal Kwaliteitskader’ en ‘Communicatie’.
39
Bron: project ASIEPI
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
49/49
7.1.2. DOORGROEI NAAR VOLUMEMARKT
VOORSTEL 5, VAN DEMO- NAAR VOLUMEMARKT
Een samenwerking wordt opgezet met consortiumpartners uit de bouwsector die elk op korte termijn
(max 5 jaar) een groot aantal (ca 50 woningen) demonstratieve BEN-woningen realiseren. Hierbij is
het belangrijk dat samenwerking gezocht wordt met voorlopers aan de aanbodzijde – veelal kmo’s –
zodat zij voldoende kansen krijgen om hieraan mee te werken.
Herhaling en schaaleffect zullen een positieve invloed hebben op de (financiële) haalbaarheid. De
verwezenlijking van een groot aantal BEN-gebouwen zal tevens een belangrijk hulpmiddel vormen om
compatibiliteitsproblemen tussen nieuwe producten en concepten spoedig op te sporen. Tegelijk
zullen deze projecten belangrijke show cases vormen die alle partijen die bij de bouw betrokken zijn,
moeten overtuigen van de ‘sense of urgency’ met betrekking tot de uitdagingen die zich momenteel
aandienen.40
Om eigenaars te motiveren BEN te (ver)bouwen vereisen de verschillende doelgroepen (kopers,
sociale huurders, private huurders) een eigen marktbenadering.
Voornamelijk door de opgelegde energieprestatie-eisen, is er een sterke verbetering in de
energieprestatie van nieuwe gebouwen opgetreden. Bestaande gebouwen (waaronder huurwoningen)
mogen niet achter blijven. Om een te grote discrepantie tussen nieuwbouw en renovatie te
vermijden, zijn de beoogde demoprojecten zowel gericht op nieuwbouw als op renovatie.
Voor renovatie wordt een samenwerking naar geprefabriceerde systemen opgestart. Deze systemen
moeten zo ontwikkeld worden dat grondige renovaties financieel haalbaar zijn en efficiënt verlopen.
Uitgevoerde Belgische en Europese studies en voorbeeldprojecten kunnen hiervoor als leidraad
dienen. Een inventarisatie en adviesrapport gericht naar de verschillende actoren betreffende
doorgedreven renovatie is dan ook aangewezen. Dit werd ook reeds aangehaald in voorstel 1
‘Optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie’.
Het toenemend belang van collectieve woonprojecten is een belangrijke factor bij de versnelling van
renovatie. Een meer collectief gerichte aanpak betekent dat er meer kansen komen om BENgebouwen op grote schaal te bouwen. Op die manier kunnen de kosten voor het ontwerp en voor het
zoeken naar een economisch optimum voor de verschillende onderdelen over verschillende woningen
verspreid worden. De gebruikte technieken kunnen ook meer worden gestandaardiseerd. Het wordt
dan zinvol te zoeken naar innovatieve efficiënte werkmethodes om het aantal uren op de bouwplaats
te beperken en de bouwelementen aan een betere kwaliteitsborging te onderwerpen.
40
Bron: Visierapport 2010, Vlaamse Confederatie Bouw
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
50/50
7.2. INTEGRAAL KWALITEITSKADER
De realisatie van een maatschappelijk gedragen beleidskader dat BEN-gebouwen als haalbare eis
vooropstelt, is een belangrijke maatschappelijke uitdaging. Dit vereist grote investeringen door zowel
bouwheren, de ondernemingen/industrie als de overheid. Het is belangrijk dat deze investeringen op
een bouwtechnisch correcte wijze gebeuren en een lange levensduur hebben.
Bij afwezigheid van een degelijk kwaliteitskader is er een groot risico dat er onvoldoende steun zal
zijn voor een grootschalige invoering van BEN-gebouwen.
Het verzekeren van een kwalitatieve uitvoering is dus een noodzakelijke voorwaarde voor de
realisatie van een grootschalige marktintroductie. Dit kan enkel gebeuren binnen een integraal
kwaliteitskader waarin onder meer gemikt wordt op kennisverhoging (via bijscholing, specialisatie,
etc.), het valoriseren van de kennis via het certificeren van individuen en het omkaderen van de
individuen in bedrijven en instellingen die op zichzelf een integraal kwaliteitskader hebben
uitgebouwd. In dat verband kan uiteraard ook de stap worden gezet naar een ruimer opzet waar
aspecten zoals milieu, veiligheid en productkwaliteit eveneens worden meegenomen.
7.2.1. KENNISVERHOGING
De eerste stap om tot een integraal kwaliteitskader te komen, is de kennis in de bouwsector te
verhogen. Via opleiding, bijscholing, specialisatie… moet de kennis overgebracht worden voor de
verschillende aspecten nodig om BEN-gebouwen optimaal en kwalitatief te kunnen realiseren.
Continue en levenslang leren moeten hierbij maximaal worden gestimuleerd.
Vaak voorkomende knelpunten en problemen zijn het belang van luchtdicht bouwen, de aanwezigheid
van koudebruggen en de na-isolatie van bestaande muren, foutief gedimensioneerde installaties, enz.
Sensibilisatie van de bouwsector gebeurt onder andere via kennisverhoging, maar dient ondersteund
te worden via valorisatiemechanismen. Sensibilisatie van de vraagzijde gebeurt via communicatie (zie
hoofdstuk ‘Sensibiliserings- & informatiecampagnes’, p.56).
VOORSTEL 6, KENNISVERHOGING IN DE BOUWSECTOR
Het kennisniveau in de sector is van groot belang voor de kwalitatieve ontwikkeling van
energiezuinige gebouwen. Het belang van het juiste ontwerp en een degelijke uitvoering, wordt
immers groter naarmate de energieprestatie-eisen verstrengen.
De bouwsector is een atypische sector om op te leiden. Omwille van haar karakteristieke
eigenschappen zijn er zowel typische obstructies als opportuniteiten:
werkbelet bij vriesweer is optimaal om vormingen aan te bieden, deze moeten snel en flexibel
aangeboden kunnen worden;
krappe deadlines waardoor tijd voor opleidingen vervalt;
op momenten dat er weinig werk is, en dus veel tijd, ontbreken de inkomsten om opleidingen
te betalen;
‘vluchtige sector’ waarbij opgeleid personeel gemakkelijk de overstap maakt naar een andere
firma;
taalprobleem: veel werknemers zijn het Nederlands niet voldoende machtig;
…
Verschillende actoren zijn zich van de noodzaak tot kennisverhoging bewust en hebben al specifieke
initiatieven opgestart.
Het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid (FVB) ondersteunt het bouwonderwijs,
versterkt de bouwopleiding van werkzoekenden en coördineert de bijscholing van
bouwvakarbeiders.
De Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO’s) ontwikkelen momenteel opleidingsprofielen
binnen het studiegebied Bouw om ‘duurzaam bouwen’ als opleiding aan te bieden. In
afzonderlijke werkgroepen worden onder andere volgende opleidingsprofielen ontwikkeld:
constructeur lage-energiewoning, passiefhuis, houtskelet lage-energiewoning, houtskelet
passiefhuis, installateur hernieuwbare energietechnieken (warmtepompen, fotovoltaïsche
cellen, ventilatietechnieken, kleinschalige alternatieve nieuwe technieken).
Vormelek is het centrum voor beroepsopleiding en vorming voor de sector van de elektriciens.
Onderwijsinstellingen en vormingscentra zoals Syntra, KaHo Sint-Lieven, Cedicol bieden
relevante opleidingen aan.
Beroepsfederaties zoals Bouwunie, Vlaamse Confederatie Bouw en Nelectra bieden aan hun
leden specifieke vormingen aan.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
51/51
Om de kennisverhoging maximaal te laten renderen, is het noodzakelijk in de bouwsector
doelgroepgerichte kennisverhogende initiatieven te ontwikkelen.
Lopende initiatieven dienen te evolueren zodat de bouwsector klaar is voor de uitdagingen van de
toekomst. Waar nodig moeten nieuwe initiatieven worden opgestart.
1) Overzicht en roadmap professionele vorming in de bouwsector
Er is nood aan een transparant en gestructureerd overzicht van alle bestaande BEN-gerelateerde
vormingen en beroepsopleidingen. Vervolgens kan een projectie naar 2020 gemaakt worden waarbij
de bouwsector in staat moet zijn om BEN-gebouwen te realiseren.
De huidige stand van zaken en de projectie naar 2020 kunnen vervolgens met elkaar vergeleken
worden waarbij de ‘gaps’ worden gedetecteerd (welke opleidingen of vormingen dienen nog te
evolueren of ontwikkeld te worden om de BEN-doelstellingen te behalen?). Het proces om deze ‘gaps’
weg te werken en de evolutie naar 2020 wordt in een ‘roadmap’ uitgewerkt. In een volgende fase
dient deze roadmap gerealiseerd te worden. Het is belangrijk om een draagvlak hiervoor te realiseren
en de relevante stakeholders te betrekken in dit proces.
Het IEE-initiatief ‘Build Up Skills’ (zie 2.2.4) geeft ondersteuning aan de uitvoering van dit proces.
In juni 2011 diende het consortium FVB Constructiv41 (coördinator), het WTCB, het SPW42 en het VEA
een projectvoorstel in onder de naam Build Up Skills Belgium in het kader van vormingen voor de
bouwvakarbeiders. De doelstellingen van het projectvoorstel zijn:
oprichten van een stakeholdersplatform;
inventarisatie stand van zaken vormingen bouwvakarbeiders in België;
identificeren van de 'gaps’ in de vormingen voor de bouwvakarbeiders voor het realiseren van
BEN-gebouwen in 2020;
ontwikkelen van een roadmap naar 2020.
In november 2011 werd de Belgische projectaanvraag goedgekeurd en is het project opgestart. In
januari 2012 werd het stakeholdersplatform opgestart.
In de IEE-call van 2013 volgt er een nieuwe ‘Build Up Skills’ projectcall om de tegen dan
gerealiseerde roadmap uit te voeren.
2) Van energiebewust naar BEN-architect
In de praktijk integreren heel wat architecten momenteel energiebesparende maatregelen pas op het
einde in het ontwerpproces. De oorzaak hiervan ligt niet altijd bij de architect, maar dikwijls ook bij
de bouwheer omwille van de angst voor een meerkost van de ingrepen. Het is echter van cruciaal
belang dat er van bij de start van de ontwerpfase energiebesparende maatregelen geïmplementeerd
worden. Als vertrouwenspersoon van de bouwheer tijdens het bouwproces, vormt de architect een
belangrijke schakel in het bewustmakingsproces voor zeer energiezuinig bouwen. Als potentiële
bouwer is het echter moeilijk om architecten te vinden die expertise hebben in zeer energiezuinig
bouwen.
De twee Vlaamse beroepsfederaties van architecten (NAV en BVA) hebben in 2008 met ondersteuning
van het VEA, het initiatief Energiebewust Architect in het leven geroepen. De doelstelling is een label
te geven aan architecten die zich actief willen profileren als ‘energiebewust architect’. Potentiële
bouwers kunnen via de website43 deze architecten opzoeken.
De vrijwillige bijscholing voor de architecten behandelt belangrijke aspecten om succesvol
energiezuinig te bouwen: voldoende isoleren, luchtdichtheid van het gebouw, ventileren,
energiezuinige technieken, economisch verantwoord energielaag bouwen… Architecten die kunnen
aantonen dat ze voldoende inspanningen hebben geleverd om energiezuinig te bouwen, dienen de
opleiding niet te volgen. De architecten die het label bekomen hebben ondertekenen een
engagementsverklaring, waarin zij het engagement aangaan om binnen de 2 jaar een project te
realiseren met een E-peil lager dan E-60. In 2008 ondertekenden meer dan 500 architecten de
engagementsverklaring, 700 in 2009 en 400 in februari 2011.
Het project ‘energiebewust architect’ dient te evolueren zodat de opleiding gericht is op het BENniveau. Eventuele aanpassingen zijn:
modulaire vorming;
opleggen van een examen;
inhoudelijk diepgaander en uitbreiden naar doorgedreven energetische renovaties;
striktere opvolging van de engagementen;
labelgarantie;
verstrengen van de engagementsverklaring.
41
42
43
Fonds voor Vakopleidingen in de Bouwnijverheid
Département de l'Energie et du Bâtiment Durable - Service Public de Wallonie
www.energiebewustarchitect.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
52/52
Er moet over gewaakt worden dat dit niet gepaard gaat met onnodige administratieve lasten en
kosten. Een dergelijk project dankt zijn succes mede aan het laagdrempelig concept waardoor er een
breed draagvlak ontstaat, zowel bij architecten als bij bouwheren.
3) Energiebewuste aannemer
Naar analogie met het project ‘energiebewust architect’ kan in samenwerking met de
beroepsfederaties een gelijkaardig labelingsproces opgezet worden voor aannemers en installateurs.
Belangrijk hierbij is dat de focus een BEN-niveau is, zodat de aannemers en installateurs voldoende
input krijgen om de transitie naar 2020 mee te ondersteunen. De vormingen die de aannemers
volgen, moeten praktisch kunnen toegepast worden en dienen gericht te zijn op de activiteiten waarin
zij tewerkgesteld zijn.
4) Specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen
In kader van de certificering van installateurs hernieuwbare energie en energie-efficiëntie (voorstel
7.2) worden opleidingen ontwikkeld.
De specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen zullen complementair zijn aan de
gecertificeerde opleidingen. De specifieke infosessies hebben geen examen, behandelen andere
onderwerpen en duren meestal minder lang. Mogelijke onderwerpen zijn:
koudebruggen vermijden (zowel nieuwbouw als renovatie)
luchtdicht bouwen;
energetische renovatie;
ventilatiesystemen;
vermijden van oververhitting;
kleinschalige decentrale energieproductie.
De organisatie van deze infosessies of vormingen kan gebeuren door:
VDAB;
Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid (FVB) en EDUTEC;
Vormelek, centrum voor beroepsopleiding en vorming voor de sector van de elektriciens;
opleidingscentra;
beroepsorganisaties zoals Bouwunie, de Vlaamse Confederatie Bouw, Fedelec, Nelectra;
gespecialiseerde organisaties zoals vzw PHP, CEDUBO, Dialoog en Kamp C.
5) Vormingen voor vastgoedsector & verenigingen van eigenaars
De vastgoedsector en verenigingen van eigenaars kunnen een belangrijke rol vervullen bij het
adviseren over energiebesparing in woningen. De aankoop- en onderhandelingsmomenten bieden een
goede kans om de aandacht te vestigen op energiebesparingsmaatregelen. Korte vormingssessies
kunnen georganiseerd worden om de vastgoedsector en de verenigingen van eigenaars bewust te
maken van hun adviesrol.44
6) Vormingen voor bouwheren
De vorming van bouwheren is relevant, enerzijds voor de doe-het-zelvers en anderzijds als mogelijke
kwaliteitsbewaking van het bouwproces.
Te organiseren in samenwerking met stakeholders (lokale overheden, opleidingscentra,
gespecialiseerde organisaties zoals vzw PHP, CEDUBO, Kamp C…).
7) Opleidingen voor bouwprofessioneel van de toekomst
Er is nood aan een continue instroom van competent bouwtalent en dit in alle bouwsubsectoren en op
alle niveaus (architecten, aannemers, arbeiders, ingenieurs, enz.). Enkel gekwalificeerd personeel kan
garant staan voor de ontwikkeling van innovatieve oplossingen en voor een kwalitatieve uitvoering
van de constructies.45
Universiteiten, hogescholen, secundair onderwijs en opleidingscentra die opleidingen geven aan de
bouwprofessioneel van de toekomst, dienen niet enkel kennis over energiegerelateerde maatregelen
(EPB, isolatietechnieken, luchtdicht bouwen, hernieuwbare energie-installaties…) meer te integreren
in de leerplannen, maar ook bredere competenties die een kwalitatieve uitvoering ondersteunen:
samenwerkingsverbanden (bouwteams), project management...
44
45
gelijkaardig initiatief in Nederland: www.agentschapnl.nl/nieuws/cursus-wijst-makelaars-op-sleutelrol-bij-energiebesparing
uit voorstel rapport iRG Bouw
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
53/53
8) Train de trainer
Een frequent voorkomend probleem bij het ontwikkelen van vormingen en beroepsopleidingen, ook in
andere Europese lidstaten, is het vinden van de geschikte lesgevers. Omwille van de professionele
achtergrond van de cursisten wordt vanwege de docent zowel theoretische kennis, praktische
ervaring als een educatieve achtergrond gevraagd. Om de kwaliteit van de opleidingen te garanderen
moet er een aanbod worden uitgewerkt voor het ondersteunen en opleiden van de lesgevers (=train
de trainer). Daarnaast dienen de lesgevers in de mogelijkheid worden gesteld hun expertise te
onderhouden volgens de ontwikkelingen op de markt.
7.2.2. VALORISATIE KWALITATIEVE UITVOERING
Kennisverhoging in de bouwsector is noodzakelijk, maar onvoldoende om de nodige kwaliteit te
verzekeren. Daarom dient dit gekaderd te worden in een integraal kwaliteitskader waarbij het
mogelijk is om een kwalitatieve uitvoering te verzekeren.
Onder andere de totstandkoming van kwaliteitslabels voor bedrijven zoals ‘Quest’ en ‘Construction
Quality’ toont aan dat de bouwsector zich meer en meer bewust wordt van het belang van een
degelijk kwaliteitskader.
Construction Quality is een initiatief van de Confederatie Bouw, van haar drie gewestelijke
Confederaties Bouw, van BCCA (Belgian Construction Certification Association), van BCQS (Belgian
Construction Quality Society) en de Federale Verzekering. Construction Quality organiseert,
ontwikkelt en verzekert de promotie in de bouwsector een vrijwillig labeliseringssysteem dat
beantwoordt aan de passende kwaliteits- en competentiecriteria, volgens een coherent, streng,
onafhankelijk en onpartijdig referentiekader.
QUEST is een onafhankelijk kwaliteitscentrum gespecialiseerd in hernieuwbare energie dat opgericht
werd door expertisecentra en beroepsfederaties. QUEST heeft als missie de kwaliteitsreferentiëlen te
ontwikkelen voor zowel de installatiebedrijven als de producten, en de ondernemingen te labeliseren
op basis van een neutrale en onafhankelijke controleprocedure.
VOORSTEL 7, REALISATIE VAN EEN KWALITEITSKADER VOOR DE BOUWSECTOR
1) Ontwikkeling van een visie voor een integraal kwaliteitskader in de bouwsector
Er wordt een visie voor een kwaliteitskader in de bouwsector ontwikkeld dat zo goed mogelijk moet
worden afgestemd op de specifieke kwaliteitsrisico’s verbonden aan de technologie.
De Vlaamse overheid dient mee haar schouders te zetten onder de uitwerking van een integraal
kwaliteitskader, in samenwerking met diverse partners zoals FOD Economie, WTCB, Bouwunie
Vlaamse Confederatie Bouw, BCCA en Quest.
Basiskenmerken voor een integraal kwaliteitskader voor de bouwsector:
realisatie in verschillende fases;
minimale administratieve last;
integratie van bestaande systemen;
duidelijkheid naar de markt: minimalisatie van aantal labels en duidelijke communicatie;
alle relevante actoren zijn betrokken;
duidelijke meerwaarde voor de consument.
Mogelijke ondersteuning vanuit de Vlaamse overheid voor een integraal kwaliteitskader kan vanuit
vier invalshoeken:
1. Ondersteuning in communicatie waarbij de consumenten de overheid als een betrouwbare
bron aanschouwen.
2. Financiële ondersteuning voor opstart of verderzetting van een label.
3. Koppeling aan premies zoals met de STS-spouwmuurisolatie zal toegepast worden vanaf
juli 2012. Het Waalse Gewest koppelt premies voor het plaatsen van een zonneboiler aan het
certificeringsmechanisme Soltherm. De ervaring daar is dat er globaal wel een
kwaliteitsverbetering waarneembaar is, maar vele installaties toch nog steeds onvoldoende
kwalitatief zijn.
4. Het verplichten van een kwaliteitslabelsysteem voor uitvoering van (bepaalde) werken. Dit
is moeilijk realiseerbaar, geeft geen garantie op kwaliteit en is bovendien geen Vlaamse
bevoegdheid.
De haalbaarheid voor een kwaliteitskader te ontwikkelen voor een ‘BEN-gebouw’ als eindproduct dient
onderzocht te worden. Mogelijks kan dit via een ATG.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
54/54
2) Individuele certificering van installateurs
De richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) stelt dat er uiterlijk tegen 31 december 2012
certificatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen beschikbaar moeten zijn voor
installateurs van toepassingen van hernieuwbare energie op huishoudelijk niveau (biomassa,
fotovoltaïsche en thermische systemen op zonne-energie, geothermische systemen en
warmtepompen). Via de Enover werkgroep ‘Certificering van Installateurs’ wordt er naar een
nationaal geharmoniseerde aanpak gestreefd voor de ontwikkeling van gecertificeerde opleidingen in
overeenstemming met de richtlijn hernieuwbare energie. Dit zal resulteren in een individuele
certificering op basis van een opleiding en een examen. Deze individuele certificering kan
geïntegreerd worden in en is compatibel met een kwaliteitslabel op bedrijfsniveau (zie punt 3).
De communicatie voor deze individuele certificering richt zich enerzijds op de bedrijven en individuele
installateurs met als doel te sensibiliseren de opleidingen te volgen, en anderzijds op de
vormingscentra om het aanbieden van de opleidingen te promoten.
In een latere fase bestaat de mogelijkheid dat de drie gewesten ook voor het thema energieefficiëntie opleidingen zullen ontwikkelen volgens de methodologie van de certificering van
installateurs hernieuwbare energie.
3) Kwaliteitslabel energie-efficiëntie & hernieuwbare energie op bedrijfsniveau
Particulieren, en dikwijls ook architecten, vinden niet gemakkelijk een geschikte aannemer of
installatiebedrijf gespecialiseerd in energieprestatie bevorderende technieken zoals beoogd wordt bij
BEN-bouw: het plaatsen van zonnepanelen, energiebesparende ventilatiesystemen, bepaalde
isolatietoepassingen... In nieuwe gebouwen worden steeds meer verschillende van deze technieken,
al of niet gecombineerd, toegepast. Dit biedt belangrijke nieuwe kansen, maar tegelijkertijd vereist
dit, om tot een goed eindresultaat te komen, meer dan voorheen samenwerking met de ontwerper,
de producent en met technici uit andere bouwdisciplines.
Een individuele certificering, zoals de certificering in uitvoering van de Europese richtlijn
hernieuwbare energie, en een kwaliteitslabel op bedrijfsniveau zijn complementair.
Een bedrijfslabel legt aan de gelabelde bedrijven voorwaarden op zoals service aan de consument,
productnormen, uitvoeringsbekwaamheid, enz. De individuele certificering kan worden geïntegreerd
in de voorwaarden voor uitvoeringsbekwaamheid.
De criteria voor de bedrijfslabels kunnen aangepast worden volgens de desbetreffende uitvoering of
techniek, zo kan wanneer een STS of ATG beschikbaar is, opgenomen worden dat de bepalingen
hiervan moeten worden gevolgd.
Voordeel van een integratie van individuele certificering in een bedrijfslabel is dat de ‘mutual
recognition’ die de richtlijn hernieuwbare energie oplegt tussen verschillende landen, in Vlaanderen
(België) kan worden gekoppeld aan de individuele certificering. Beleidsondersteuning (communicatie,
financiering, koppeling aan premies of verplichting) kan gekoppeld worden aan een kwaliteitslabel op
bedrijfsniveau.
Het is belangrijk een duidelijke communicatie te voeren naar zowel consument als de sector over de
voordelen van een bedrijfslabel. Lijsten met contactgegevens van gecertificeerde aannemers en
installatiebedrijven dienen beschikbaar te zijn. Positief is de ontwikkeling van het label QuestConstruction Quality dat een kwaliteitslabel aanbiedt voor zowel hernieuwbare energie als energieefficiëntie aspecten. Ook de andere gewesten ondersteunen deze ontwikkelingen.
Teneinde maximale overheidsondersteuning toe te laten, is het noodzakelijk dat een kwaliteitslabel
alle relevante actoren uit de sector betrekt. Bovendien mag de finale doelstelling, namelijk een
absolute meerwaarde bieden voor de consument, niet uit het oog worden verloren.
4) Stimuleren van bouwteams met energieconsulent
Om BEN-gebouwen te realiseren, moet er een optimale wisselwerking tussen de verschillende
technieken (isolatie, ventilatie, gebouwenschil, verwarmingsinstallatie…) tot stand komen. Dit alles
vergt een uitgekiend ontwerp en een grondig voorbereide uitvoering. Al de vakmensen die aan een
gebouw werken, zijn daarbij betrokken partij en moeten hun werkzaamheden optimaal op elkaar
afstemmen. De samenstelling van bouwteams moet dan ook gestimuleerd worden. Deze bouwteams
bevorderen het overleg tussen de verschillende partijen met het oog op een kwalitatief hoogstaande
uitvoering.
Er moet onderzoek uitgevoerd worden naar de meerwaarde van het opnemen van een
energieconsulent (die de kwaliteit waarborgt) in een bouwteam zodat de financiële haalbaarheid kan
geëvalueerd worden. De taak van de energieconsulent kan mogelijks, mits de juiste scholing,
opgenomen worden door een persoon die reeds deel uitmaakt van het bouwteam. Bij voorkeur is
deze rol weggelegd voor de energieverslaggever (nieuwbouw) of de energiedeskundige (renovatie).
Met één eindverantwoordelijke binnen een bouwteam is het voor de bouwheer eenvoudiger een
resultatenverbintenis af te sluiten en de garantie hierop te doen naleven.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
55/55
7.3. COMMUNICATIE
Met de huidige systemen, technologieën en diensten is het mogelijk de primaire energiebehoefte van
gebouwen te minimaliseren tot op bijna-energieneutraal niveau of verder. De kennis hierover is
echter onvoldoende bekend bij de verschillende actoren. Hierdoor ontstaan vooroordelen, worden
foute beslissingen genomen, verloopt de uitvoering verkeerd, worden renovaties verkeerd gefaseerd…
Communicatie, met als doel informatie te verstrekken en te sensibiliseren zijn essentieel om correcte
beslissingen te kunnen nemen.
Communicatie en kennisverhoging leveren een essentiële bijdrage voor de totstandkoming van zowel
een integraal kwaliteitskader als voor sensibilisering. Het actievoorstel ‘Kennisverhoging in de
bouwsector’ (Voorstel 6), zou ook in dit hoofdstuk behandeld kunnen worden. In dit actieplan is er
voor geopteerd om dit in het hoofdstuk Kwaliteitskader (6.2) te integreren.
7.3.1. SENSIBILISERINGS- & INFORMATIECAMPAGNES
VOORSTEL 8, BRANDING MERK ‘BEN’
Er wordt voor BEN-gebouwen een ‘merk’ gecreëerd, met als doel een ‘branding’ te ontwikkelen die
BEN-gebouwen in de schijnwerpers plaatst. Zo kan dit merk gebruikt worden door aannemers,
financiële instellingen, architecten, studiebureaus, enz. Dit label kan ter beschikking gesteld worden
van de voorlopers.
Er wordt onderzocht in welke mate dit merk ook kan gebruikt worden door aannemers gespecialiseerd
in bepaalde subdomeinen, en niet enkel door algemene of hoofdaannemers, bvb voor installateurs
gespecialiseerd in technieken voor BEN.
Voorbeelden van buitenlandse branding46:
46
VSA, Singapore, Luxemburg, Singapore, Zwitserland
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
56/56
Voorstel tot logo BEN
De kernbegrippen die als basis dienden voor het ontwerp van het communicatieconcept:
eenvoud in het concept;
een herkenbare, universele boodschap rond duurzaamheid;
signalisatie die overal kan terugkomen;
duidelijk;
positieve boodschap;
toekomstgericht.
Een volledige communicatiecampagne wordt uitgewerkt om het BEN-concept te promoten.
VOORSTEL 9, OPRICHTEN VAN KENNISPLATFORMS
Met de huidige bouwtechnologieën en -technieken is het mogelijk om BEN-gebouwen te
verwezenlijken. Het is hiervoor wel van belang dat de aanwezige kennis doorsijpelt naar alle
bouwactoren. Het is wenselijk om hiervoor kennisplatforms waar alle stakeholders bij betrokken zijn
en bijdrage aan leveren verder te ondersteunen of op te richten.
Bestaande kennisplatforms zijn:
Innovatieregiegroep Bouw;
Innovatieregiegroep Groene Energie;
Rondetafel Bouw;
Duwobo.
VOORSTEL 10, SENSIBILISERINGS- & INFORMATIECAMPAGNES GERICHT NAAR VOORLOPERS
Bouwheren
die
passen
binnen
het
profiel
van
de
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
voorlopers
(zie
onderzoek
57/57
Voorstel 2) worden via informatiecampagnes geïnformeerd (en gestimuleerd) over specifieke
thema’s:
totale actuele kost over de economische levensduur;
BEN-renovatie;
BEN-nieuwbouw;
collectieve BEN-woningbouw;
certificering en kwaliteitsgarantie;
bouwteams;
…
Deze campagnes zullen in de eerste plaats worden gericht naar bouwheren die binnen het profiel van
de voorlopers passen. Er zal worden onderzocht of gelijkaardige campagnes ook mogelijk zijn naar
bedrijven, installateurs, architecten… (=aanbodzijde) met een voorlopersprofiel.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
58/58
7.3.2. DEMONSTRATIEPROJECTEN
VOORSTEL 11, ONTWIKKELING VAN DEMONSTRATIEPROJECTEN
In Vlaanderen zijn er enkele demonstratiewoningen gerealiseerd, maar de mogelijkheden om deze te
bezoeken zijn beperkt. De interesse vanuit zowel specifiek als breed publiek om
demonstratiewoningen te bezoeken, is groot. De lage-energie en passiefwoningen die tijdens het
jaarlijkse ‘Ecobouwers Opendeur’47 hun deuren openen voor publiek, krijgen zeer veel bezoekers over
de vloer. Andere succesvolle jaarlijkse bezoekevenementen zijn ‘Mijn huis, mijn architect’48 en de
‘Vlaamse Renovatiedag’49.
De Vlaamse overheid is in het najaar 2011 gestart met calls in het kader van een
demonstratieprogramma voor innoverende energietechnologieën en (ver)bouwconcepten. De
financiële steun bedraagt 35% van de subsidiale kosten en wordt beperkt tot 150.000 euro per
project.
VITO heeft in 2011 een oproep gelanceerd voor het indienen van voorbeeldprojecten op vlak van
duurzaam bouwen, specifiek wat betreft het thema ‘integratie van duurzame technieken, materialen,
concepten en systemen in residentiële en niet-residentiële nieuwbouw’.
Voormelde projectoproepen moeten naar de toekomst toe worden herhaald en, zo mogelijk,
uitgebreid.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest loopt de projectoproep ‘Voorbeeldgebouwen en duurzame
wijken’50. De wedstrijd beloont de laureaten met financiële ondersteuning van hun energiezuinige en
duurzame woning. In ruil daarvoor engageren de bouwheren zich om hun bouwproject en
bouwervaringen bekend te maken en hun deuren open te stellen voor groepen van bezoekers. In het
Brussels Gewest werden al meer dan 120 voorbeeldgebouwen op die manier beloond.
Het Waals Gewest zal ook een project opstarten ter ondersteuning van voorbeeldgebouwen,
gelijkaardig aan het project van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
1) Residentiële demonstratieprojecten
In samenwerking met DUBO-partners en de privésector kunnen verschillende BENdemonstratiewoningen gerealiseerd worden waarbij de toegepaste energiebesparende technieken
gedemonstreerd worden volgens een op het doelpubliek gerichte methodologie.
Bij het realiseren van demonstratieprojecten dient er een spreiding te zijn over een zo groot mogelijk
gamma van typegebouwen: nieuwbouw, renovatie, sociale woningbouw, collectieve woningbouw,
massiefbouw, houtskeletbouw...
De resterende energievraag dient voor deze demonstratieprojecten in zeer aanzienlijke mate te
worden geleverd uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse of dichtbij worden geproduceerd51.
‘Dichtbij’ wordt niet gedefinieerd, maar het geeft wel aan dat collectieve installaties op gebouw- of
wijkniveau een prominentere rol zullen innemen in het verwezenlijken van de BEN-doelstellingen voor
woningen.
Initiatieven waarbij (particuliere) bouwheren ondersteuning krijgen voor een demoproject op
voorwaarde dat het innovatief is en wordt opengesteld, genieten de voorkeur op initiatieven die niet
dagelijks gebruikt worden.
Het is aangewezen dit actievoorstel te koppelen aan ‘Voorstel 5, van demo- naar volumemarkt’.
2) Niet-residentiële demonstratieprojecten
Niet-residentiële demonstratieprojecten die ruim toegankelijk zijn voor een breed publiek
(bibliotheken, scholen, sportcentra, kantoorgebouwen van de Vlaamse overheid…) hebben als
voorlopersrol een groot potentieel.
Het is niet haalbaar niet-residentiële gebouwen enkel een demonstratiefunctie te laten vervullen. De
demonstratieve ‘subfunctie’ dient dan ook complementair te zijn aan de eigenlijke taken.
Grote demonstratieprojecten kunnen een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van collectieve
installaties voor hernieuwbare energieproductie.
47
48
49
50
51
georganiseerd door Bond Beter Leefmilieu
www.mijnhuismijnarchitect.com
www.devlaamserenovatiedag.be
www.leefmilieubrussel.be/Templates/news.aspx?id=28822&langtype=2067
cfr. definitie BEN-gebouw p.6
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
59/59
7.3.3. NIET FINANCIËLE ONDERSTEUNING
VOORSTEL 12, ADVIES VOOR BEN-PROJECTEN
1) Advies residentiële gebouwen
Uitgebreid planadvies en bouwbegeleiding als complementaire taak van de architect heeft een
meerwaarde door het verhogen van de haalbaarheid van de realisatie van BEN-woningen. Belangrijk
is dat de marktontwikkeling ondersteund wordt, zonder marktverstorende werking.
Particulieren met bouw- of verbouwplannen kunnen bij de provinciale steunpunten terecht voor
bouwadvies op maat. De adviseurs screenen bouwprojecten – bij voorkeur in een zo vroeg mogelijk
stadium – op vlak van duurzaamheid. Het energieaspect is hierbij een belangrijke pijler. Ze nemen
het project onder de loep en geven tips voor een betere energie- en waterprestatie, duurzame
energiebronnen, een gezond binnenklimaat, toegankelijkheid van het gebouw, enzovoort.
Het aantal planadviezen moet aanzienlijk vermeerderen en dient de focus te verleggen naar het BENniveau voor nieuwbouw. Bij renovatieprojecten dient doorgedreven energetische renovatie maximaal
gestimuleerd te worden, om waar mogelijk het BEN-niveau te bereiken. De desbetreffende
adviesverstrekking kan op basis van de resultaten van ‘Voorstel 14’.
De impact is maximaal wanneer het planadvies rechtstreeks gericht is tot de architect, omdat deze dit
advies kan meenemen naar zijn volgende ontwerpen. In de praktijk heeft de architect hiervoor weinig
tijd en zijn het meestal de bouwheren die een planadvies krijgen.
Belangrijk is dat (plan)adviseurs een uniforme aanpak gebruiken en expertise ter zake hebben. De
provinciale steunpunten kunnen hierbij een coördinerende rol opnemen en de kwaliteit bewaken.
Er moet onderzocht worden in welke mate planadvies kan uitgebreid worden met bouwbegeleiding
zoals een plaatsbezoek, bemiddeling, controle op luchtdichtheid, thermofotografie…, en dit zonder
markverstorend te werken.
De ‘Vlaamse maatstaf duurzaam wonen en bouwen’ werd in 2011 ter beschikking gesteld. Dit
instrument is gericht op de particuliere bouwheer die hier samen met de architect en de aannemer
gebruik van kan maken. Dit door een inzicht te geven in de duurzaamheid van het bouwproject via
verschillende thema’s zoals ‘water’, ‘energie’ of ‘materiaal en afval’. Op basis van de maatstaf kan het
project een ‘duurzaamheidsscore’ krijgen. Dit meetinstrument is vrijwillig te gebruiken. Vanuit de
overheid zal dit instrument sterk gepromoot worden, onder meer via de provinciale steunpunten.
Soortgelijke meetinstrumenten worden mogelijks ontwikkeld voor andere types bouwprojecten die
relevant zijn voor de lokale en regionale overheden zoals ziekenhuizen, rusthuizen, wijken…
2) Advies niet-residentiële gebouwen
Algemene sensibilisatie en informatie naar overheden is uitgewerkt in ‘Voorstel 22’.
Distributienetbeheerders EANDIS en INFRAX adviseren de gemeenten ook in het kader van hun
ESCO-initiatieven. Meer hierover in ‘Voorstel 18’,
VOORSTEL 13, HANDLEIDING BEN-GEBOUWEN
Doordat gebouwen steeds meer een hoogtechnologische ‘machine’ worden, is het aangewezen dat de
beheerders en gebruikers begeleid worden in hoe hiermee om te gaan. Indien deze technieken niet
goed worden opgevolgd, loont de meerinvestering dikwijls niet en wordt deze technologische evolutie
als negatief beschouwd.
Er wordt een stramien ontwikkeld dat door de bouwsector kan gebruikt worden als ‘handleiding-tool’
waarin de nodige informatie staat betreffende gebruik, onderhoud en mogelijke herstellingen van de
technische installaties.
Een aparte handleiding (documenten) wordt voorzien voor:
de eindgebruiker: eenvoudige en duidelijke uitleg inzake de bediening (focus op
gebruiksvriendelijkheid);
de gebouwbeheerder: onderhoud, met voldoende detail voor technici.
Dit kan in meerdere vormen ontwikkeld worden zoals individuele brochures (print en digitaal),
demopanelen…
De VMSW kan deze actie ondersteunen via de inventarisatie van bestaande gebruikshandleidingen
voor de woning en een aftoetsing bij gebruikers.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
60/60
VOORSTEL 14, HANDLEIDING DOORGEDREVEN ENERGETISCHE RENOVATIE
Op energetisch vlak is een volledige doorgedreven renovatie het meest optimaal, maar financieel is
dit heel dikwijls niet haalbaar. In de praktijk verloopt een renovatie dan ook vaak in verschillende
fasen. Dit veroorzaakt dikwijls problemen, enerzijds door een foute volgorde van de renovatiefases,
anderzijds door niet of verkeerd rekening te houden met latere beslissingen.
Bij een uitgebreide renovatie moet er vermeden worden dat er een lock-in effect ontstaat waarbij de
doelstellingen naar 2030-2050 onhaalbaar worden.
Op basis van de resultaten van een studie uitgevoerd door VITO en PHP, in opdracht van het VEA
(Voorstel 1), worden aanbevelingen opgemaakt met advies naar de verschillende doelgroepen voor
het energetisch doorgedreven renoveren.
Hierbij zijn op basis van een inventarisatie van Vlaamse, Belgische en Europese studies en
voorbeeldprojecten de meest veelbelovende oplossingen geselecteerd.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
61/61
7.4. FINANCIERING
Een belangrijk aandachtspunt is dat BEN-gebouwen betaalbaar moeten blijven. Het is niet eenvoudig
de financiering rond te krijgen voor de initiële meerinvestering van een energiezuinig gebouw.
Financiële stimulansen en alternatieve financieringsmethodes die rekening houden met de totale
actuele kost over de ganse economische levensduur zijn noodzakelijk om van een voorlopers- naar
een groei- en volumemarkt te evolueren. Een adequate financieringshulp kan een effect op grote
schaal teweeg brengen.
Het aantal financiële instellingen met specifieke producten voor nieuwe lage- of nulenergie woningen
is in Vlaanderen momenteel nog zeer beperkt. Het maximum te ontlenen bedrag wordt voornamelijk
berekend op basis van het inkomen en de geschatte waarde van de woning. Bij het merendeel van de
financieringsinstellingen wordt geen rekening gehouden met de geschatte totale actuele kost
(waaronder de energiekost), of met de stijgende meerwaarde van een energie-efficiënt gebouw. De
energiekost is nochtans een van de voornaamste verbruikskosten van een gebouw. De afbetaling van
een woning met een laag E-peil dient meer haalbaar te worden.
7.4.1. FINANCIËLE ONDERSTEUNING
VOORSTEL 15, OPSCHUIVENDE VOORWAARDEN STIMULI
De toekenningsvoorwaarden voor de financiële ondersteuningsmaatregelen moeten mee opschuiven
met het eisenniveau en de marktevolutie. Dit traject moet transparant en duidelijk zijn. Het
opschuiven van de voorwaarden kan via een tweesporenbeleid gekoppeld worden aan het
langetermijnpad uitgestippeld voor de voorlopers (voorstel 19). Het concept van algemene subsidies
zal evolueren naar premies voor specifieke doelgroepen zoals voorlopers, kansarmen, ouderen en
(ver)huurders.
VOORSTEL 16, KOPPELING VAN ONDERSTEUNING AAN DE GLOBALE VERBETERING VAN DE
ENERGIEPRESTATIE
De steun voor energierenovaties naar BEN-gebouwen zal niet langer worden gebaseerd op individuele
premies per maatregel maar op de bereikte globale verbetering van de energieprestatie. Hiervoor
dient de beoordeling van de globale verbetering, bvb op basis van het EPC, een grote
betrouwbaarheid te hebben.
Voor doorgedreven renovaties moet ook herbekeken worden of een volledige E-peil berekening alsnog
mogelijk wordt gemaakt.
7.4.2. FINANCIERINGSMIDDELEN
VOORSTEL 17, ERKENNING ENERGIEPRESTATIE DOOR FINANCIËLE SECTOR
Initiatieven banksector andere lidstaten
In verschillende Europese lidstaten zijn er initiatieven vanuit de banksector, al of niet in
samenwerking me overheid, waar bij de financiering rekening wordt gehouden met de
energieprestatie van het gebouw.
In het Groothertogdom Luxemburg bieden enkele financiële
instellingen (o.a. Dexia, Fortis, ING, Raiffeisen) voor
energiezuinige nieuwbouw een korting van 0,125% op de
interestvoet aan. Als tegenprestatie voert het ministerie van
Economie en Energie hierover communicatie en biedt een
label/merk (EE Partner) aan dat door de banken kan gebruikt
worden.
De ervaringen met dit project zijn positief. Banken die initieel
niet aan dit initiatief deelnamen, zijn alsnog toegetreden of
bieden dezelfde dienst aan. Dit geeft aan dat de
promotiemogelijkheden een zekere aantrekkingskracht hebben
voor de sector.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
62/62
In Duitsland verlopen de ondersteuningsprogramma’s voor
energie-efficiënte woningen via de federale KFW-bank.
Het (ver)bouwen van energie-efficiënte woningen wordt
onder andere gestimuleerd via voordelige leningen. Hoe
beter het energieprestatieniveau, hoe voordeliger de
leningvoorwaarden.52
Deze ondersteuning wordt aan particulieren via de meeste
privébanken aangeboden. De meesten hiervan maken
gebruik van het KFW-label voor marketingdoeleinden.
In Nederland worden de regels omtrent hypothecaire kredietverlening vastgelegd door het Ministerie
van Financiën. De nieuwe Gedragscode Hypothecaire Financiering, waarbij strengere
hypotheeknormen gelden, geldt vanaf 1 augustus 2011. Een hypotheek staat hierdoor meer in
verhouding met de waarde van de woning.
Er gelden minder uitzonderingen op de inkomensnorm, maar afwijken van de norm kan wel nog bij
onder meer het aanbrengen van energiebesparende voorzieningen en het aankopen van een woning
met A-label.
Vlaamse energiebeleidsovereenkomst
Vanuit de financiële sector is er interesse merkbaar om een kredietbeleid te gaan ontwikkelen dat de
financiering van BEN-gebouwen zal ondersteunen. Febelfin heeft begin mei 2011 een actieplan
goedgekeurd ter ondersteuning van mogelijke actie terzake vanwege de kredietgevers.
Febelfin heeft naar haar leden volgende aanbevelingen gedaan:
1) informatie rond energiebesparing verstrekken via de banken;
2) in de kredietpolitiek rekening houden met het energiepeil.
Hierbij worden wel geen concrete engagementen voorgesteld of aangegaan.
Het lijkt opportuun om naast deze aanbevelingen van Febelfin een tweede piste te bewandelen die tot
concrete acties en resultaten kan leiden. De Vlaamse Regering kan een 'energiebeleidsovereenkomst'
sluiten met een andere partij die zich engageert om binnen een afgesproken termijn een
vooropgestelde verbetering inzake energie-efficiëntie te behalen of te stimuleren.
In de energiebeleidsovereenkomst dient vastgelegd te worden welke prestaties de partijen dienen te
leveren.
Mogelijke prestaties waar de banken een engagement voor kunnen aangaan zijn:
Integratie van geplande energieprestatie in de risicoberekening die banken uitvoeren bij het
bepalen van de hypothecaire lening, zodanig dat het risico minder groot is en een hoger
bedrag kan geleend worden.
Stimuleren van energie-effciëntie via leningen met financiële voordelen voor lage E-peilen.
De banken kunnen voor nieuwe gebouwen of renovaties in eigen beheer energieprestaties
vastleggen die voorlopen op de huidige eisen. De banken nemen hierdoor een voorlopersrol
op die aansluit bij de doelstelling van de Europese richtlijn ‘energieprestatie van gebouwen’.
Mogelijke tegenprestaties van de Vlaamse overheid zijn:
Ondersteunen van communicatie volgens het voorbeeld van Luxemburg. Een label wordt
ontwikkeld dat een bijna-energieneutrale woning (of gebouw) en de voordelige lening
hiervoor via marketingcampagnes in de schijnwerpers plaatst (gekoppeld aan ‘Voorstel 8’).
Deelnemende banken mogen het (gedeponeerde) label gebruiken. De Vlaamse overheid
publiceert een lijst van partijen die dit label mogen gebruiken.
Het VEA kan een onderzoek uitvoeren waarbij het reëel energieverbruik wordt vergeleken met
de theoretische energieprestatie van de woning. Hierbij wordt rekening gehouden met
verschillende parameters die het gebruik beïnvloeden (gezinstoestand, temperatuursniveau in
de woning…)
De kredietgevers zijn vragende partij om over een objectief en neutraal hulpmiddel te kunnen
beschikken dat de theoretische energiebesparing kan berekenen. De voorafgaande tussenkomst van
een energie-audit kan daarbij een bijkomend hulpmiddel zijn, zodat een stappenplan kan uitgewerkt
worden om eerst te investeren in de optimalisatie van de ‘schil’ en pas later bijkomende investeringen
te doen in supplementaire maatregelen, zoals zonnepanelen.
De kredietsector blijft voorstander van een (Vlaams) alternatief, en indien mogelijk zelfs een
eventuele uitbreiding van de afgeschafte federale maatregel inzake ‘groene kredieten met
interestbonificatie’.
52
http://www.kfw.de/kfw/en/Domestic_Promotion/Our_offers/Housing.jsp#Energy-efficientConstruction
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
63/63
7.4.3. DERDEPARTIJFINANCIERING
VOORSTEL 18, DERDEPARTIJFINANCIERING VOOR DOORGEDREVEN ENERGETISCHE RENOVATIES
Voor verschillende doelgroepen is de prefinanciering voor de realisatie van een BEN-renovatie een
knelpunt. Een systeem van derdepartijfinanciering kan doorgedreven energetische renovaties
financieren en heeft een enorm potentieel aan energiebesparing. Daarom moet dit verder worden
uitgebreid en gefaciliteerd.
In het voorstel tot Europese Richtlijn Energie Efficiëntie gaat er veel aandacht naar het bevorderen
van energiediensten en de toegang daartoe voor KMO’s.
Een derdepartijfinanciering en het bepalen van de energieprestatie verbeterende maatregelen via
Energy Saving Performance Contracting wordt gecoördineerd door een Energy Service Company
(ESCO). Er zijn verschillende constructies van ESCO-diensten mogelijk:
met of zonder garantie op energiebesparing;
al of niet integratie van haalbaarheidsstudie energiebesparende maatregelen;
…
ESCO diensten zijn, omwille van de hoge overheadkosten, voornamelijk interessant voor grotere
projecten:
collectieve woningbouw;
sociale woningbouw;
(gemeentelijke) overheidsgebouwen;
kantoorgebouwen;
industrie;
…
De distributienetbeheerders Infrax en Eandis sluiten reeds ESCO-overeenkomsten af met de steden
en gemeenten (vennoten) voor de gebouwen in hun beheer. De ervaring is positief en de gemeenten
die reeds een ESCO project hebben uitgevoerd, zijn veelal vragende partij voor nieuwe ESCOovereenkomsten. Deze diensten worden door de distributienetbeheerders enkel aangeboden aan de
steden en gemeenten.
Overheidsgebouwen, niet in eigendom van de steden en gemeenten, zoals bvb de
gemeenschapsscholen, kunnen geen gebruik maken van de ESCO-diensten van de
distributienetbeheerders.
Ook de privémarkt levert ESCO-diensten, al of niet met garantie op energiebesparing.
Agoria stelt voor de privémarkt gratis een modelcontract voor ESCO’s met performantiegarantie, ter
beschikking53.
Voor sociale woningbouw en overheidsgebouwen is er een zeer groot potentieel voor
derdepartijfinanciering. Voor individuele woningbouw is de administratieve kost dikwijls te hoog om
een derdepartijfinanciering op te zetten.
Het is een van de taken van het Vlaams Energiebedrijf om energiediensten te ontwikkelen die
energiebesparende maatregelen en milieuvriendelijke energieproductie in gebouwen verwezenlijken.
Daarbij kunnen onder meer mechanismen die op de inbreng van derde investeerders beroep doen,
worden gebruikt.
Mogelijks is de expertise opgebouwd door BELESCO (Belgische federatie van energiediensten) en
FEDESCO (energiedienstenbedrijf van de Federale Overheid) een inspiratiebron.
53
te downloaden op www.greenbuildingplatform.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
64/64
7.5. ENERGIEBELEID
7.5.1. LANGETERMIJNPAD E-PEIL
Binnen de bouwsector is er nog veel onduidelijkheid over het langetermijnpad naar het BENenergieprestatieniveau als verplichting in 2019 en 2021. Wat, wanneer en hoe geïmplementeerd moet
worden, is vandaag nog niet volledig vastgelegd en creëert onzekerheid.
Vanuit de bouwsector, lokale besturen en verschillende organisaties is er duidelijk vraag naar een
langetermijnvisie over de verstrenging van de energieprestatieregelgeving, met inbegrip van een
concrete implementatiehorizon (zeker inzake overheidsgebouwen). Transparantie en duidelijkheid
hierover creëert een stabiele omgeving om ontwikkelingen op gang te brengen.
VOORSTEL 19, BEPALING EN COMMUNICATIE LANGETERMIJNPAD ENERGIEPRESTATIEREGELGEVING
Dit actievoorstel omvat verschillende deeltaken.
1) Het verstrengingspad van de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen vastleggen
De uitstippeling van dit langetermijnpad moet gedragen worden door de verschillende actoren
(bouwsector, architecten, particulieren, …).54 Belangrijke elementen hierbij zijn een transparante
tijdslijn voor de implementatie, een duidelijk geheel van stimuli voor het opvolgen van maatregelen,
handhaving en effectieve systemen voor auditing en monitoring.55
De Vlaamse Regering heeft op 20 mei 2011 de eerstvolgende verstrengingsstappen (2012 en 2014)
goedgekeurd. Begin 2012 zal in overleg met de betrokken actoren de definitie van ‘bijnaenergieneutraal gebouw’ en het verdere verstrengingspad daar naartoe bepaald worden (zie
hoofdstukken 4 en 5). Conform de EPBD recast zal het verdere verstrengingspad tot 2021 vastgelegd
worden in een volgend wijzigingsbesluit (2012). Voor overheden zal een parallel verstrengingspad
moeten vastgelegd worden. Hiervoor moet bepaald worden of dit gelijk loopt met de andere nietresidentiële gebouwen tot 2018, en vanaf 2019 verstrengd wordt tot BEN, of dat de verstrenging
sneller zal verlopen.
Bij de totstandkoming van het verstrengingspad moet rekening gehouden worden met
uitzonderingsmaatregelen. Het systeem moet flexibel genoeg zijn om bepaalde knelpunten te kunnen
integreren.
2) Vastleggen tweesporenbeleid met langetermijnpad voorlopers (schaduwpad)
Naar analogie met het langetermijnpad voor de verplichte energieprestatie-eisen, kan een traject
opgesteld worden gericht op de ondersteuning van voorlopers, wat kan evolueren naar een
tweesporenbeleid. Aan dit schaduwpad kunnen stimuli en doelstellingen gekoppeld worden.
Bijvoorbeeld wanneer E-peil verplicht E60 is, slechts beperkte steun voor E50 en meer steun voor E35
voorzien.
Grafiek 13: Duits tweesporenbeleid voor betere energieprestatie van gebouwen
54
55
op basis van het eerste stakeholderoverleg was duidelijk dat er nood is aan een meerjarenvisie van het E-peil
uit McKinsey rapport ‘Naar energie-efficiëntie van wereldklasse in België’
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
65/65
Op basis van dit langetermijnpad kan naar analogie met ‘Grafiek 13’ een grafiek opgemaakt worden
waarop zowel de verplichte energieprestatie-eisen, voorlopersbeleid en de gemiddelde bouwpraktijk
verduidelijkt worden.
3) Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen
Zoals aangegeven in het hoofdstuk ‘Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen’,
wordt een eis ingevoerd voor een verplicht minimumaandeel van hernieuwbare energiebronnen voor
nieuwe gebouwen en ingrijpende renovaties. De EPB-berekeningsmethodiek berekent momenteel al
het
primaire
energieverbruik
en
de
bijdrage
uit
hernieuwbare
energiebronnen.
De
energieprestatieregelgeving is daarom een ideaal instrument om een minimumaandeel hernieuwbare
energiebronnen te implementeren in alle nieuwe of ingrijpend gewijzigde gebouwen waarvoor een Epeil berekening vereist is.
Zowel bij nieuwe als bestaande gebouwen is het vaak technisch niet haalbaar om bepaalde
technieken toe te passen. Daarom is het belangrijk dat het opgelegde minimumniveau aan
hernieuwbare energiebronnen op een flexibele manier kan bereikt worden.
Enkele
Europese
landen
(o.a.
Duitsland,
Ierland,
Portugal en Spanje)
hebben
al
minimumverplichtingen voor de toepassing van hernieuwbare energie geïmplementeerd in de
bouwvoorschriften op nationaal niveau. In Oostenrijk geven de meeste regio’s enkel premies indien
de verwarmingsinstallatie aan bepaalde ecologische eisen voldoet (combisysteem met zonne-energie,
verwarmingsketel op hout, warmtepomp of districtsverwarming).56
4) Communicatie over langetermijnpad E-peil
De langetermijnvisie over de verstrenging van de energieprestatieregelgeving zal op een duidelijke en
transparante manier gecommuniceerd worden. Dit zal een groot effect hebben op de
marktontwikkeling.
VOORSTEL 20, ONTWIKKELEN VAN EEN GEÏNTEGREERDE BEREKENINGSMETHODE
Er wordt nagegaan of de ontwikkeling van een geïntegreerde berekeningsmethode voor de
energieprestatie van nieuwbouw én bestaande woningen haalbaar is. Een geïntegreerde
berekeningsmethode zou het mogelijk maken de energieprestaties te vergelijken en uniforme
ondersteuningsmaatregelen vast te leggen.
Het Vlaams Energieagentschap heeft een uitvoeringsplan opgemaakt voor de uitwerking van een
geïntegreerde berekeningsmethode voor de energieprestaties van gebouwen.
Dit plan van aanpak houdt in dat ‘EPC niet-residentieel’ en ‘studie andere specifieke bestemmingen’
(ontwikkeling berekeningsmethode voor nieuwe niet-residentiële gebouwen) parallel opgevolgd
worden en zoveel mogelijk op elkaar afgestemd worden om tot een geïntegreerde methode te komen
voor niet-residentiële nieuwe en bestaande gebouwen. Naast de berekeningsmethodiek is het ook
nodig om de bestemmingen (functies) en het indelen van complexe gebouwen af te stemmen. Op
basis van de ervaring met niet-residentiële gebouwen kan nadien beslist worden om voor residentiële
gebouwen een gelijkaardig traject te volgen.
De beide projecten die voor niet-residentiële gebouwen worden opgevolgd, lopen momenteel in
samenwerking met de andere gewesten. In het kader van de evaluatie zal ook worden bekeken in
welke mate er een samenwerkingsovereenkomst mogelijk is met de drie gewesten voor het verder
uitwerken van de geïntegreerde methodes.
56
Bron: www.solarthermalworld.org
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
66/66
VOORSTEL 21, PAD VOOR NIEUWE SOCIALE WONINGBOUW NAAR BIJNA-ENERGIENEUTRAAL
Sociale woningbouwmaatschappijen hebben een belangrijke maatschappelijke taak in het aanbieden
van energie-efficiënte woningen. Heel wat sociale huurders beschikken slechts over beperkte
financiële middelen. Hun energiekosten beperken door energiezuinige sociale woningen aan te
bieden, heeft bijgevolg een grote weerslag op de leefsituatie.
De VMSW moet met het beschikbare budget verschillende beleidsdoelstellingen verzoenen: voldoende
sociale woningen aanbieden, de bestaande sociale woningen energiezuiniger maken en energiezuinige
nieuwbouw realiseren.
In de beleidsnota Wonen wordt de voorbeeldfunctie van sociale woningen bevestigd en voorziet men
onderzoek naar de mogelijke ondersteuning van innoverende vormen van energiegebruik in de
sociale huisvestingssector, zoals het gebruik van restwarmte, WKK, enz. In overleg met de VMSW en
de sociale woningbouwmaatschappijen kan voor nieuwe sociale woningen een traject ontwikkeld
worden met richtlijnen en ondersteuningsmogelijkheden om te evolueren naar BEN-woningen. Dit
traject kan mogelijks voorlopen op het langetermijnpad voor het verplichte E-peil voor nieuwbouw
waarbij de VMSW deze energie-eisen kan opleggen aan de sociale woningbouwmaatschappijen. De
financiering zal echter een struikelblok blijven. Onderzoek moet gedaan worden naar
derdepartijfinanciering, mogelijks in samenwerking met het nieuw op te richten Vlaams Energiebedrijf
(zie Voorstel 18).
Voor de sociale woningbouw dient gelijklopend een langetermijnpad ontwikkeld te worden voor de
grondige energierenovatie van het bestaande patrimonium. Ideaal zou zijn dat hiervoor premies
worden gegeven op basis van het verbeteren van het EPC, of dat voor bepaalde gebouwen waar
vervangingsbouw het meest aangewezen is, een slooppremie wordt ingesteld.
De VMSW geeft renteloze leningen (rentevoet 0%) tot een maximum plafond. Extra kredietopties
boven dit plafond, zijn momenteel niet van toepassing. Deze zouden echter afhankelijk gemaakt
kunnen worden van de energieprestatie van de sociale woning.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
67/67
7.5.2. VOORBEELDROL OVERHEIDSGEBOUWEN
In de EPB richtlijn is opgenomen dat de lidstaten in hun nationale plannen maatregelen dienen op te
nemen om overheidsdiensten te stimuleren om verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in
een vroeg stadium aan te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat uit te voeren
zodra dat haalbaar is. Bovendien mag vanaf 2019 de overheid enkel nog nieuwe gebouwen waarvan
ze eigenaar en gebruiker is, in gebruik nemen als het BEN-gebouwen zijn. Een duidelijke voorbeeldrol
van de overheden (nationaal, regionaal en lokaal) in het verwezenlijken van BEN-gebouwen, zowel
voor renovatie als nieuwbouw, zal een positieve invloed hebben op de marktontwikkeling van BENgebouwen.
De verschillende overheden (gewestelijk, regionaal en lokaal) zullen in overleg bepalen hoe
voorstellen 22 en 23 worden ontwikkeld. De handleiding ‘Waardering van kantoorgebouwen’ (p.19),
mogelijks te actualiseren met te bepalen energieprestatie-eisen voor BEN-gebouwen, kan
richtinggevend zijn.
In de Vlaamse energieprestatieregelgeving wordt ook het verdere verstrengingspad van de EPB-eisen
voor overheidsgebouwen bepaald (Voorstel 19).
De gebouwen van de (Vlaamse) overheden gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten
voldoen aan de energieprestatieregelgeving van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar kunnen
desalniettemin hun voorbeeldrol opnemen.
VOORSTEL 22, SENSIBILISATIE VAN EN INFORMATIE VOOR OVERHEDEN
1) Bewustwording
Overheden moeten tijdig geïnformeerd worden over het verstrengingspad naar 2019. Het is
noodzakelijk dat alle overheden zich zo spoedig mogelijk realiseren dat tegen 2019 alle nieuwe
gebouwen van het BEN-niveau dienen te zijn. Bovendien moeten er ook maatregelen genomen
worden voor het aantal doorgedreven renovaties uit te breiden. Dit zal voor de meeste overheden een
grote uitdaging betekenen.
2) Best practices
Dit actievoorstel heeft tot doel de lokale besturen kennis te laten maken met Vlaamse en Europese
voorbeeldprojecten. Dit kan gebeuren via verschillende methodes.
Bezoek aan Europese voorbeeldwijken
In 2008 en 2009 organiseerde de VVSG studiebezoeken aan Freiburg voor mandatarissen en
ambtenaren van diverse gemeenten. De inspiratie vanuit die bezoeken heeft invloed gehad in
projecten waarvan de plannen nu voorliggen. Diverse gemeenten of organisaties hebben in navolging
aan de VVSG informatie opgevraagd en zelf bezoeken georganiseerd.
Buiten Freiburg zijn er nog interessante voorbeeldprojecten in buurlanden:
ECOCITY site in Tübingen-Derendingen, Duitsland. (link naar folder).
Duurzame wijk Lanxmeer, Culemborg, Nederland.
Project ‘Solarsiedlungen’ in regio Nord-Rhein-Westfalen, Duitsland.
Ook in Vlaanderen zijn er heel wat goede voorbeeldprojecten gerealiseerd.
De Vlaamse overheid kan een initiatief nemen om in samenwerking met andere instanties zoals de
VVSG, het excursieaanbod naar voorbeeldprojecten uit te breiden.
Publicatie van best practices inzake BEN-gebouwen in Vlaanderen en andere lidstaten op website
energiesparen.be (of in samenwerking met partners op aparte website).
3) Kennisontwikkelingsprojecten terzake voor (technisch verantwoordelijk)
overheidspersoneel
Regelmatig hebben er infodagen en vormingen plaats voor technisch overheidspersoneel, handelend
over verschillende aspecten van energiezuinig bouwen. Om een structurele impact te hebben moeten
deze op een permanente basis over gans Vlaanderen georganiseerd worden.
Enkele Vlaamse steden (o.a. die deelnemen aan de Covenant of Maiors) en sommige
provinciebesturen hebben reeds heel wat expertise in huis, zowel naar energie-efficiëntie voor eigen
infrastructuur als het informeren van burgers.
Er zal worden bekeken in welke mate de grotere steden via een soort ‘peterschap’ kleinere
omliggende gemeenten kunnen ondersteunen met expertise.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
68/68
4) Standaard BEN-aanbestedingen voor overheidsgebouwen
Er moeten goede voorbeeldbestekken ontwikkeld worden die specifiek gericht zijn op BEN-gebouwen
of doorgedreven renovatie. Deze kunnen dan bij een overheidsaanbesteding gebruikt worden.
Naar studiebureaus toe kan dit zich vertalen in aangepaste gunningscriteria en boeteclausules die
resultaatgericht gedefinieerd zijn. Bij recente ervaringen had dit weinig inschrijvingen als gevolg. Een
evolutie mag verwacht worden maar het is duidelijk dat naar de raadgevende sector nieuwe
spelregels dienen te worden aangekondigd om – in een beginfase – een marktinsnoering te
vermijden.
Mogelijks moeten de gunningscriteria en boeteclausules over langere duur van toepassing zijn. De
standaardtermijn van een jaar tot definitieve oplevering volstaat enkel voor de oplossing van de
kinderziektes (zeker bij gebouwen met hogere mate van complexiteit) en niet de evaluatie van het
gebouw in stabiele werking. De concrete resultaten van het ontwerp van het studiebureau zullen pas
na een drietal jaar duidelijk worden.
VOORSTEL 23, BEN-OVERHEIDSGEBOUWEN
1) Lokale besturen
In het strategisch beleidsplan voor de volgende legislatuur (2013-2018) moeten de lokale besturen
duidelijke engagementen inzake een lokaal actieplan voor energiezuinig (ver)bouwen opnemen die in
lijn zijn met de verplichtingen opgelegd door de nieuwe Europese energie-efficiëntie richtlijn.
2) Realisatie BEN-gebouwen voor 2019
Vanaf 2019 moeten alle nieuwe overheidsgebouwen BEN zijn. Wachten met het bouwen van de
eerste BEN tot dan, zal enorm veel problemen geven. Overheden zouden op voorhand met enkele
projecten ervaring moeten opdoen. Gezien de termijn nodig om grotere projecten te realiseren, zou
het energieprestatieniveau van de projecten die momenteel gepland worden al zeer lage E-peilen als
doelstelling dienen voorop te stellen.
3) Doorgedreven energetische renovatie
Er moet maximaal geëvolueerd worden naar doorgedreven renovaties van overheidsgebouwen. Niet
alleen het niveau van energie-efficiëntie, maar ook het aantal renovaties moet vermeerderen.
Volgens het huidige voorstel tot herziening van de Energie-Efficiëntie richtlijn zouden overheden
jaarlijks tot 3% van hun gebouwenpatrimonium moeten renoveren tot het kostenoptimaal niveau (zie
hoofdstuk Voorstel tot richtlijn Energie-Efficiëntie’, p.11).
4) Huren BEN-gebouwen
De overheden moeten zo snel mogelijk evolueren naar BEN als eis voor nieuwe gebouwen en de
ambitie hebben ook renovaties meer energetisch doorgedreven aan te pakken. Een sterk signaal naar
de markt zou zijn dat voor het huren van kantoren er enkel nog maar BEN-kantoren worden gehuurd.
Overleg terzake met de verschillende relevante overheidsinstanties dient opgestart te worden.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
69/69
Persoonsgebonden
knelpunten
Beleidsgerichte knelpunten
6) kennisverhoging in de bouwsector
7) realisatie van een kwaliteitskader voor de bouwsector
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
de
globale
verbetering
+
+
+
+
+
+
+
+
+
van
+
+
+
+
+
+
70/70
23) BEN-overheidsgebouwen
22) sensibilisatie van en informatie voor overheden
21) pad voor nieuwe sociale woningbouw naar bijna-energieneutraal
20) ontwikkelen van een geïntegreerde berekeningsmethode
19) bepaling en communicatie langetermijnpad energieprestatieregelgeving
18) derdepartijfinanciering voor doorgedreven energetische renovaties
+
+
17) erkenning energieprestatie door financiële sector
15) opschuivende voorwaarden stimuli
16) koppeling van ondersteuning aan
energieprestatie
14) handleiding doorgedreven energetische renovatie
13) handleiding BEN-gebouwen
+
+
12) advies voor ben-projectenwoningen
11) ontwikkeling van demonstratieprojecten
10) sensibiliserings- & informatiecampagnes gericht naar voorlopers
9) oprichten van kennisplatforms
8) branding merk ‘BEN’
5) van demo- naar volumemarkt
Economische knelpunten
+
4) bevorderen van luchtdichtheid en ventilatie
+
+
3) EPB-kader voor valorisatie van innovatieve systemen of technologieën
Technische knelpunten
2) doelgroep voorlopers in kaart brengen
1) optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie
de
8. ACTIEVOORSTELLEN & KNELPUNTEN MATRIX
Onderstaande matrix illustreert welke actievoorstellen inspelen op de economische, technische,
persoonsgebonden en beleidsgerichte knelpunten.
8.1. KNELPUNTEN MATRIX
ACTIEVOORSTELLEN
+
+
+
+
+
+
+
+
8.2. OPLIJSTING ACTIEVOORSTELLEN
INNOVATIE
Onderzoek & ontwikkeling
Voorstel 1, optimalisatie onderzoek en ontwikkeling innovatie
Voorstel 2, doelgroep voorlopers in kaart brengen
o Voorlopers aanbodzijde
o Voorlopers vraagzijde
Voorstel 3, EPB-kader voor valorisatie van innovatieve systemen of technologieën
Voorstel 4, bevorderen van luchtdichtheid en ventilatie
o Bevorderen van luchtdichtheid van gebouwenschil
o Studie minimale luchtdichtheidseisen
o Bevorderen van het optimaal installeren en gebruiken van ventilatiesystemen
Doorgroei naar Volumemarkt
Voorstel 5, van demo- naar volumemarkt
INTEGRAAL KWALITEITSKADER
Kennisverhoging
Voorstel 6, kennisverhoging in de bouwsector
o Overzicht en roadmap professionele vorming in de bouwsector
o Van energiebewust naar BEN-architect
o Energiebewuste aannemer
o Specifieke infosessies of vormingen voor bouwprofessionelen
o Vormingen voor vastgoedsector & verenigingen van eigenaars
o Vormingen voor bouwheren
o Opleidingen voor bouwprofessioneel van de toekomst
o Train de trainer
Valorisatie kwalitatieve uitvoering
Voorstel 7, realisatie van een kwaliteitskader voor de bouwsector
o Ontwikkeling van een visie voor een integraal kwaliteitskader in de bouwsector
o Individuele certificering van installateurs
o Kwaliteitslabel energie-efficiëntie & hernieuwbare energie op bedrijfsniveau
o Stimuleren van bouwteams met energieconsulent
COMMUNICATIE
Sensibiliserings- & informatiecampagnes
Voorstel 8, branding merk ‘BEN’
Voorstel 9, oprichten van kennisplatforms
Voorstel 10, sensibiliserings- & informatiecampagnes gericht naar voorlopers
Demonstratieprojecten
Voorstel 11, ontwikkeling van demonstratieprojecten
o Residentiële demonstratieprojecten
o Niet-residentiële demonstratieprojecten
Niet financiële ondersteuning
Voorstel12, advies voor ben-projecten
o Advies residentiële gebouwen
o Advies niet-residentiële gebouwen
Voorstel 13, handleiding BEN-gebouwen
Voorstel 14, handleiding doorgedreven energetische renovatie
FINANCIERING
Financiële ondersteuning
Voorstel 15, opschuivende voorwaarden stimuli
Voorstel 16, koppeling van ondersteuning aan de globale verbetering van de energieprestatie
Financieringsmiddelen
Voorstel 17, erkenning energieprestatie door financiële sector
Derdepartijfinanciering
Voorstel 18, derdepartijfinanciering voor doorgedreven energetische renovaties
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
71/71
ENERGIEBELEID
Langetermijnpad E-peil
Voorstel 19, bepaling en communicatie langetermijnpad energieprestatieregelgeving
o Het verstrengingspad van de energieprestatie-eisen voor nieuwe gebouwen
vastleggen
o Vastleggen tweesporenbeleid met langetermijnpad voorlopers (schaduwpad)
o Verplicht minimumniveau hernieuwbare energie in woningen
o Communicatie over langetermijnpad E-peil
Voorstel 20, ontwikkelen van een geïntegreerde berekeningsmethode
Voorstel 21, pad voor nieuwe sociale woningbouw naar bijna-energieneutraal
Voorbeeldrol overheidsgebouwen
Voorstel 22, sensibilisatie van en informatie voor overheden
o Bewustwording
o Best practices
o Kennisontwikkelingsprojecten terzake voor (technisch) verantwoordelijk
overheidspersoneel
o Standaard BEN-aanbestedingen voor overheidsgebouwen
Voorstel 23, BEN-overheidsgebouwen
o Lokale besturen
o Realisatie BEN-gebouwen voor 2019
o Doorgedreven energetische renovatie
o Huren BEN-gebouwen
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
72/72
9. NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN
OPMAAK NATIONAAL PLAN BEN-GEBOUWEN
De richtlijn bepaalt dat de lidstaten beleid ontwikkelen en maatregelen vaststellen, zoals het bepalen
van streefcijfers, om de transformatie van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijnaenergieneutrale gebouwen te stimuleren. De Commissie wordt hiervan in kennis gesteld via nationale
plannen.
Deze nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen:
a) de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijnaenergieneutrale gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in
aanmerking worden genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire
energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar.
Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te bepalen,
kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en kunnen
relevante Europese normen in aanmerking nemen;
b) tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen
tegen 2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1;
c) informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader
vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale
gebouwen, met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in
verband met het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in
bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid
4, van Richtlijn 2009/28/EG en van de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn.
De Commissie beoordeelt de nationale plannen en gaat daarbij met name na of de door de lidstaten
ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen adequaat zijn. De
Commissie kan om nadere specifieke informatie verzoeken.
De Commissie publiceert uiterlijk 31 december 2012 en vervolgens om de drie jaar een verslag over
de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijnaenergieneutrale gebouwen. Op basis van dat verslag werkt zij een actieplan uit en stelt, indien nodig,
maatregelen voor om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt aan tot het
volgen van beste praktijken in verband met het kostenefficiënt transformeren van bestaande
gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen.
In de richtlijn is er geen datum vastgelegd voor het inleveren van de nationale plannen. De Europese
Commissie heeft in maart 2012 gecommuniceerd dat de lidstaten de nationale plannen in moeten
leveren tegen september 2012.
ENOVER WERKGROEP BEN-GEBOUWEN
Op ENOVER-plenair van 23 september 2011 is de afspraak gemaakt een nieuwe werkgroep op te
richten met als doelstelling om, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 9 paragraaf 3, een
coherent nationaal plan aan te maken, en dit tijdig aan de Europese Commissie te bezorgen.
De ENOVER-werkgroep werd opgericht met vertegenwoordigers van de Federale overheid, het Waalse
Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Vlaamse Gewest.
In een eerste fase wordt de nationale structuur (inhoudstabel) van het nationaal plan ontwikkeld.
Deze zal gebaseerd zijn op de structuur van het ‘Vlaams actieplan bijna-energieneutrale gebouwen’
en het algemeen plan ‘Air, Energie & Climat’ van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Het Vlaamse Gewest zal inhoud aanleveren voor het nationaal plan op basis van het voorliggende
‘Vlaams actieplan BEN-gebouwen’.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
73/73
10. PLANNING
2012
Derde EPB-evaluatie in overleg met stakeholders
Mei 2012: opstart en uitvoering studie kostenoptimaalniveau energieprestatie-eisen. (looptijd
8 maanden)
Bepalen en vastlegging minimumaandeel hernieuwbare energie in gebouwen.
April-augustus: voorbereiding nationaal plan bijna-energieneutrale gebouwen
September: nationaal plan bijna-energieneutrale gebouwen naar de Europese Commissie.
Proces opstarten voor omschakeling overheidsgebouwen naar BEN.
2013
Vastleggen kostenoptimaal niveau energieprestatie-eisen
Verslag aan de Europese Commissie over studie betreffende de kostenoptimale niveaus.
Voorstel uitwerken van definitie BEN en verstrengingspad naar BEN-niveau.
Vastleggen definitie BEN.
Addendum naar de Europese Commissie bij het Nationaal plan BEN betreffende bepaling
Vlaamse definitie BEN.
EPB-eisen naar 2021 in regelgeving vastleggen.
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
74/74
11. REFERENTIES
11.1. STUDIES & PROJECTEN
Advanced Housing Renovation with Solar and Conservation (IEA Task 37); UCL e.a.; 2007;
http://www.iea-shc.org/publications/downloads/Task37Advanced_Housing_Renovation_with_Solar_and_Conservation.pdf
Assessment and Improvement of the EPBD Impact, for new buildings and building renovation
(IEE SAVE project ASIEPI); WTCB e.a.; 2010; www.asiepi.eu
Better buildings through energy efficiency: a roadmap for Europe; door Klinckenberg
Consultants in opdracht van Eurima; 2006;
www.eurima.org/uploads/ModuleXtender/Documents/89/documents/EU_Roadmap_building_r
eport_020307.pdf
Energieprestatieregelgeving
voor
gebouwen
–
evaluatie
en
aanbevelingen;
Sociaal-
Economische Raad van Vlaanderen; 2009
Energierenovatieprogramma 2020; het Vlaams Energieagentschap; 2008
EPB-evaluatienota 2010; het Vlaams Energieagentschap; 2010
Financial instruments – maximising the impact of EPBD; SenterNovem; 2009
Ideal-EPBD, een Europees project over consumentenreacties op het energielabel in gebouwen
(IEE Project); UCL e.a.; www.ideal-epbd.eu
Low Energy Housing Retrofit; Passiefhuis-Platform, WTCB en UCL; 2010; www.lehr.be
Market development for advanced housing renovation (IEA Task 37); PHP e.a.; 2010;
http://www.iea-shc.org/publications/downloads/Advanced_Housing_Renovation.pdf
Naar energie-efficiëntie van wereldklasse in België; McKinsey & Company; 2009;
www.mckinsey.com/App_Media/Reports/Belux/Energy_efficiency_in_Belgium_summary_NL.pdf
New4old (IEE project); EREC, 3E e.a.; 2010; www.new4old.eu
Power House Europe (IEE Project); CECODHAS Housing Europe; www.powerhouseeurope.eu
Q-direct, ontwikkeling van referentiedocumenten voor Belgische kwaliteitssystemen voor
kleinschalige hernieuwbare energiesystemen; 3E, WTCB, VUB, De Nayer Instituut, KUL,
Quest; 2009-2010
Studie naar de economische haalbaarheid van het verstrengen van de EPB-eisen bij
residentiële gebouwen; door PHL, 3E en KUL in opdracht van het Vlaams Energieagentschap;
2008;
www2.vlaanderen.be/economie/energiesparen/epb/doc/economischehaalbaarheidstudiereside
ntieel.pdf
U-values: for better energy performance of buildings; door Ecofys in opdracht van Eurima;
www.eurima.org/uploads/ModuleXtender/Documents/88/documents/EURIMAECOFYS_VII_report_p1-65.pdf
Visierapport 2010, Innovatie - drijfveren, belemmeringen, oplossingen; Vlaamse Confederatie
Bouw; 2010
Vlaamse Beleidsnota Energie 2009-2014; Freya Van den Bossche, Vlaams minister van
Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie;
Zero Carbon Compendium – Who’s doing what in housing worldwide; NHBC Foundation;
2009; www.nhbcfoundation.org/Portals/0/Zero%20Carbon%20Compendium%202009sm.pdf
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
75/75
11.2. WEBSITES
www.building-request.eu
www.buildup.eu
www.ecobouwers.be
www.energie.wtcb.be
www.energiebewustarchitect.be
www.energiesparen.be
www.exploreconstruction.eu
www.greenbuildingplatform.be
www.iea.org
www.lehr.be
www.levendewijken.net
http://tightvent.eu/
www.valideo.org
www.zerocarbonhub.org
www.takeyourenergyback.eu
www.zoekeenarchitect.be
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
76/76
12. AFKORTINGEN
AGIOn
ASIEPI
ATG
BEN
EACI
EFRO
EIB
EPB
EPBD recast
EPC
EPW
EPU
ESCO
FVB
HES
IEE
IWT
iRG Bouw
RESHAPE
SWW
UA
KUL
UGent
VEA
VUB
VITO
VRWI
VSDO
WTCB
VVSG
Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs
Assessment and Improvement of the EPBD Impact, for new buildings and
building renovation - Europees project
vrijwillige technische goedkeuring
bijna-energieneutraal
Executive Agency for Competitiveness & Innovation
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
European Investment Banc (Europese Investeringsbank)
Energie Prestatie & Binnenklimaat
Energy Performance of Buildings Directive recast (=herziening richtlijn
Energieprestatie van Gebouwen)
Energie Prestatie Certificaat
Berekeningsmethode in de EPB-software voor residentiële gebouwen
Berekeningsmethode in de EPB-software voor utilitaire gebouwen
Energy Service Company
het Fonds voor Vakopleiding in de Bouwnijverheid
Hernieuwbare Energiesystemen
Intelligent Energy Europe
Agentschap voor Innovatie door Wetenschap en Technologie
innovatieregiegroep Bouw
Retrofitting Social Housing and Active Preparation for EPBD
Sanitair Warm Water
Universiteit van Antwerpen
Katholieke Universiteit Leuven
Universiteit Gent
Vlaams Energieagentschap
Vrije Universiteit Brussel
Vlaams Instituut Technologisch Onderzoek
Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie
Vlaamse Strategie Duurzame Ontwikkeling
Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeente
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
77/77
13. BIJLAGEN
13.1. BIJLAGE 1: BETROKKEN STAKEHOLDERS
Onderstaande stakeholders werden door het VEA gecontacteerd met de vraag feedback te leveren
tijdens de realisatie van het Vlaams actieplan BEN-gebouwen.
ORGANISATIE
Agentschap voor Facilitair Management
Agion
Agoria
Associatie van Thermische Technieken (ATTB)
ATIC
Bond Beter Leefmilieu
Bouwunie
BVS-UPSI / Cofinimmo
CEDUBO
Cogen Vlaanderen
DAR - transitiearena DuWoBo
De Nayer Instituut - Lessius Mechelen
Departement EWI (Economie, Wetenschap en Innovatie)
Departement LNE (Leefmilieu, Natuur en Energie)
Departement RWO - dienst Onroerend Erfgoed
Departement RWO - Ruimtelijke Ordening
Departement RWO (ruimtelijke ordening, wonen en onroerend erfgoed)
Eandis
Federplast
Hogeschool Gent
Infrax
Isolatie Raad (CIR)
IWT
Kabinet minister Lieten
Kabinet minister Van den Bossche
KaHo Sint-Lieven
Kamp C
KHK
KU Leuven
Luc Dedeyne
Minaraad
NAV
ODE / BelPV / Belsolar
Orde van Architecten
ORI
Passiefhuis-Platform
PMV (Participatie Maatschappij Vlaanderen)
Provinciale Hogeschool Limburg
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV)
Syntra
Ugent - Vakgroep Architectuur en Stedenbouw
UA - Institute of Environment & Sustainable Development
VENTIBEL
Verbond van de Glasindustrie (VGI-FIV)
Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG)
Verozo
VITO
Vlaams Elektro Innovatiecentrum (VEI)
Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden (VIPA)
Vlaamse Confederatie Bouw
Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW)
Vlaamse provincies en provinciale steunpunten
Agentschap Ondernemen
VOKA
VUB
Warmtepompplatform
WTCB
Actieplan voorlopersbeleid bijna-energieneutrale gebouwen in Vlaanderen.
Vlaams Energieagentschap
78/78
Download