Globalisering en godsdienst – Document 3 - 1 DOCUMENT 3 ACHTERGRONDTEKST CHRISTENEN EN ECONOMIE : een onmogelijke relatie? VOORAF : Het broodje van bisschop Muskens In de Nederlandse stad Breda kon je in het voorjaar van 1997 bij de bakkers een ‘Muske’ kopen. “Een broodje om te delen”, zo werd het omschreven. De opbrengst van het broodje was bestemd voor sociale initiatieven voor kansarmen in Breda en omgeving. De naam verwees naar de bisschop van Breda: Mgr. Muskens. In het najaar van 1996 had hij in een televisieprogramma gezegd dat een arme mens die te weinig eten heeft voor zichzelf of voor zijn kinderen, het recht heeft een brood te stelen. De commotie die volgde op deze uitspraak was enorm. Hij ontving massa’s brieven en werd overal gevraagd om voordrachten te houden. In binnen- en buitenlandse media werd hij geïnterviewd. Muskens, die al de ‘broodjesbisschop’ wordt genoemd, had iets in gang gezet. In het interview waarin hij deze uitspraak deed, nam de bisschop de euforie over de economische voorspoed van Nederland fel op de korrel. De Nederlandse regering had, bij monde van koningin Beatrix, op ‘Prinsjesdag 1996’ de loftrompet gestoken over het ‘poldermodel’ dat economische welvaart had gebracht voor iedereen. In scherpe bewoordingen repliceerde de bisschop dat een grote en groeiende groep mensen in Nederland niets merkt van die welvaart en grote moeite heeft om financieel en sociaal het hoofd boven water te houden. Premier Wim Kok maakte prompt een afspraak met de bisschop en bood hem bij die gelegenheid een bondgenootschap aan tegen armoede en uitsluiting. Bisschop Muskens had het effect van zijn ‘broodjesuitspraak’ niet voorzien. “Ik heb alleen gezegd wat ik op de lagere school bij de uitleg over de catechismus al had geleerd,” verklaarde hij achteraf. Inderdaad, zijn stelling is niet nieuw. Je vindt ze terug in de lange ethische sociale traditie van de kerk. Je leest ze al bij Ambrosius (4de eeuw) en bij Thomas van Aquino (13de eeuw): “Als de bestaande eigendomsordening niet in staat is een mens te helpen die onschuldig in uiterste nood is geraakt, heeft deze het recht het nodige te nemen van andermans eigendom”. Deze opvatting wortelt in de bijbelse overtuiging dat uiteindelijk alleen God eigendom heeft. Hij is de eigenaar van de schepping: “het land behoort aan Mij” (Lv 25,53). Private eigendom is in het oudtestamentische Israël dan ook geen hoogste goed. Eigendom is ‘relatief’, d.w.z. het mag niet los gezien worden van de rechten en de behoeften van anderen. Vooral de armen en de vreemdelingen zijn altijd mede-eigenaars. Zij moeten ook hun deel kunnen vinden op de akkers die men daarom niet tot de laatste rand mag afmaaien (Lv 19,9-10). Met het oog op het Rijk Gods hebben Jezus en de eerste christenen deze oudtestamentische opvatting geradicaliseerd: “Allen die het geloof hadden aangenomen, bleven bijeen en bezaten alles gemeenschappelijk. Ze verkochten have en goed en verdeelden dat onder allen naar ieders behoeften” (Hnd 2,44v; 4,32-35). Deze bijbelse grondlijn werd onder meer vertaald in de genoemde morele stelling dat een mens die door een onrechtvaardig economisch systeem arm is geworden, het recht heeft om te ‘stelen’. Deze stelling is overigens niet exclusief christelijk. Ze was bijvoorbeeld bekend in de Stoa, een belangrijke wijsgerige stroming in de klassieke oudheid. Christenen hebben ze herkend als een concretisering van de bijbelse grondintuïtie en opgenomen in hun traditie. 'Het broodje van bisschop Muskens' kan ons iets leren over de relatie tussen christenen en economie. Het illustreert hoe ook vandaag het kerkelijk spreken maatschappelijke betekenis kan hebben. Globalisering en godsdienst – Document 3 - 2 1 ‘DE REGELS VAN HET HUISHOUDEN’ 1.1 Wat is economie? Economie is een zeer zakelijke en wereldlijke aangelegenheid. Het betreft ons omgaan met goederen en diensten. De economie zorgt voor de productie, de verdeling en de consumptie. Het is het geheel van activiteiten waardoor mensen in hun levensonderhoud voorzien. Al deze activiteiten worden geordend en geregeld volgens bepaalde principes en wetmatigheden. Bij ons en in de ons omringende landen gebeurt dit volgens het systeem van een sociaal gecorrigeerde markteconomie, ook wel gemengde economie of overlegeconomie genoemd. Hierbij wordt het systeem van de vrije-markteconomie bijgestuurd door de overheid en door sociale organisaties (vakbonden, werkgevers,...). De economie (< Gr.: 'oikos'=huis, 'nomos'=regel) regelt dus het 'huishouden' van een land. De grote vraag van oudsher is: hoe kan dit op een rechtvaardige manier? Elk lid van de samenleving moet kunnen genieten van de goederen en diensten van die samenleving. 1.2 Economie en geloof : onmogelijke relatie? Dàt er een relatie is tussen christendom en economie is vandaag niet vanzelfsprekend. Economie is per definitie een publieke zaak. Godsdienst wordt aanzien als een privé-zaak. Economie heeft te maken met materiële dingen: geld en bezit. Godsdienst houdt zich bezig met het spirituele. Staat er trouwens niet in het evangelie dat je niet tegelijkertijd 'God en de mammon' (d.i. de geldduivel) kunt dienen (Mt 6,24 en Lc 16,13) en dat je 'de keizer moet geven wat de keizer toekomt, en God wat God toekomt' (Mt 22,20; Mc 12,17; Lc 20,25)? Geld is toch 'het slijk der aarde'! Godsdienst houdt zich bezig met 'verhevener' zaken. Economie domineert in zeer hoge mate het leven van mensen en de verhoudingen tussen mensen. Godsdienst lijkt meer en meer een randfenomeen te worden in de samenleving. In de economie geldt de wet van de sterkste. De christelijke godsdienst spreekt over 'de laatsten die de eersten zullen zijn'. Heeft het christelijke denken en handelen nog wel betekenis voor een wereld waarin het economische en het godsdienstige toch wel erg ver uit elkaar zijn gegroeid? Is het 'economische handelen' van de christenen en van de kerk zélf wel altijd zo rechtvaardig geweest? 2 RECHTVAARDIGHEID, EEN ‘GESPIERDE DEUGD’ 2.1 Iedereen stelt economische handelingen Hoe het ook weze, niemand kan zich onttrekken aan het economische leven. Iedereen stelt economische handelingen. Ook de christen. Wanneer hij het evangelie bepalend wil laten zijn voor alle dimensies van zijn leven, dan ook voor zijn omgaan met geld en bezit, met goederen en diensten. Dan confronteert hij zich ook met de radicaliteit van de navolging van Jezus die zelfs durft vragen 'alles te verkopen wat je hebt en het uit te delen aan de armen' (Lc 18, 22 par.). Dan realiseert een plaatselijke kerkgemeenschap zich dat minstens haar 'huishouden' correct geordend moet zijn en dat ze een zichtbaar teken kan worden van de mogelijkheid van een andere economische ordening die een voorkeurplaats geeft aan de arme. 2.2 Bijbelse rechtvaardigheid Staande in de bijbelse traditie ontdekt de gelovige dat het economisch handelen een wezenlijk onderdeel is van de dienst aan God. Werken aan een rechtvaardige maatschappij, is toegepaste liefde, is gods-dienst. De rechtvaardigheid is de 'gespierde' deugd die de gastvrije liefde (de 'agape') gestalte wil geven in de zakelijke wereld van sociale wetgeving, loonpolitiek, Globalisering en godsdienst – Document 3 - 3 arbeidsreglementen, financiële transacties enz. De bijbel heeft een eigen visie op rechtvaardigheid. Het is recht van de anderen. Het is over jezelf heen kijken naar wat men voor de medemens doet en kan doen. Het is partijdigheid ten gunste van armen en ontrechten. In het bevorderen van het welzijn van de arme, ligt het echte geluk. Het heeft geen zin om goed je brood te verdienen, als een ander daardoor honger lijdt. Je kan niet zeggen dat deze houding te verkiezen valt omdat ze redelijk is, of omdat ze op lange termijn tot de beste resultaten leidt. Je kan er enkel van uitgaan dat ze christelijk is, omdat ze Gods eigen werkwijze tekent. Hij is de rechtvaardige bij uitstek! 'Hij doet recht aan weduwen en wezen, bewijst aan vreemdelingen zijn liefde door hun voedsel en kleding te schenken' (Dt 10,18). 3 DE ECONOMIE VAN HET VERBOND 3.1 Gods werkwijze: het ‘present’ van God De bijbel is het verhaal van Gods werkwijze. Hij wil aanwezig komen in zijn schepping. Die aanwezigheid is nooit louter ‘spiritueel’. De bijbel kent overigens het onderscheid niet tussen lichaam en geest, tussen de materie en het geestelijke. Gods aanwezigheid is voelbaar en tastbaar: “Ik heb de ellende van mijn volk in Egypte gezien, de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord; Ik ken hun lijden. Ik ben afgedaald om hen te bevrijden uit de macht van Egypte, om hen weg te leiden uit dit land, naar een land dat goed en ruim is, een land dat overvloeit van melk en honing” (Ex 3,7-8). Geschiedenis wordt heilsgeschiedenis. Het Nieuwe Testament radicaliseert deze traditie en getuigt dat God mens is geworden. De gans Andere is mensen onherroepelijk nabij gekomen in de historische mens Jezus van Nazaret: “Ja, het Woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan” (Jo 1,14). Gods bevrijdende ‘presentie’ werd ervaren als een ‘present’ (in de betekenis van een ‘geschenk’ 3.2 Het antwoord van de mens God roept de mens op tot gemeenschap met Hem. De verbondsrelatie tekent het wederkerig engagement tussen God die liefheeft in vrijheid en de mens die vrij en bewust ingaat op Zijn appèl. In de verbondeisen lees je de 'regels van God huishouden'. God als econoom! De relativering van het bezit, de kwijtschelding van schulden (het sabbat- en jobeljaar in Lv 25 hét economische bijbelhoofdstuk bij uitstek!), het respect voor de rechtvaardige eigendom (lees het verhaal van de wijngaard van Nabot in 1 K 21), de zorg voor de arme en de vreemdeling (zie de parabel van de eindtijd in Mt 25), ... zijn economische praktijken waarin het Rijk Gods gestalte krijgt. Ze heiligen de naam van Jahwe: 'Wees heilig, want Ik, de HEER uw God, ben heilig' (Lv 19,1). Ze vormen een antwoord op de wijze waarop God omgaat met zijn volk en zijn schepping. Ze 'beamen' Gods gave van bevrijdende aanwezigheid. Zoals God voor de Israëlieten gastvrij is geweest, hen bevrijdde uit de slavernij en hen tot een volk maakte, zo moeten de gelovigen in hun 'handel en wandel' dezelfde geest van gastvrije liefde en van rechtvaardigheid beleven. Gave en opgave horen samen. Daarom wordt het ongebreideld najagen van rijkdom dat de solidariteit met de armen verwaarloost, aangezien als praktisch ongeloof. Daarom veroordelen de joodse profeten - in tegenstelling tot de omliggende religies - rituele offers die niet gepaard gaan met een praktijk van rechtvaardigheid als afgoderij. Daarom is 'het vasten dat de Heer verlangt': 'uw brood delen met wie honger heeft; arme zwervers opnemen in uw huis; een naakte kleden die u ziet en u niet onttrekken aan de zorg voor uw broeder' (Js 58). Daarom is de koning en zijn de leiders van het volk geen goddelijke heersers zoals de farao's, maar moeten ze rechtvaardige 'dienaars' ('ministers' < Lt.: ministerium = dienst) zijn van het volk. Daarom wekt de structuur van de tempel (een handelsbeurs en een grote bron van inkomsten) de woede van Jezus. Daarom reageert hij furieus tegen een wettisch denken dat mensen opsplitst in reinen en onreinen en doorbreekt hij bewust de maatschappelijke scheidingslijnen. Globalisering en godsdienst – Document 3 - 4 3.3 Een toekomstvisioen In de mate dat mensen vrij en bewust ingaan op de verbondseisen en deze concreet realiseren wordt Gods toekomst van “een nieuwe hemel en een nieuwe aard” (Apc 21) nu reeds werkelijkheid. Dan komt God aanwezig in zijn schepping. Zijn ‘sjaloom’ breekt door. Uiteraard blijven alle menselijke pogingen getekend door voorlopigheid en eindigheid, door kwaad en zonde. Openbaring is een voortdurend proces. Het is wezenlijk onvoltooid: Gods uiteindelijke gelaat en zijn uiteindelijke schepping moeten nog verschijnen. De bijbel houdt het visioen voor dat God ooit zelf zijn ‘rechtvaardig huishouden’ zal realiseren. Intussen wordt de mens geroepen om “een weg te bereiden voor de HEER” (Js 40,3 ; Mc 1,2-3 par.) Elk moment van rechtvaardigheid brengt Gods toekomst dichterbij. 4 PRINCIPES VOOR HET ECONOMISCH HANDELEN 4.1 Contrastervaringen In de bijbelse visie is rechtvaardig economisch handelen een wezenlijk bestanddeel van de godsdienst. Gods heil is nooit louter individueel en spiritueel. Wie gegrepen wordt door de mentaliteit van God en van Jezus, concretiseert dit ook in zijn verhoudingen met mensen en in zijn omgaan met materiële dingen. Rechtvaardige structuren die een voorkeurplaats geven aan de arme, grijpen vooruit op Gods eigen toekomst. Hier liggen de historische wortels voor de blijvende belangstelling van de bijbels-christelijke traditie voor de economische praktijk. Het toekomstvisioen van de bijbel plaatst christenen voor hun verantwoordelijkheid. Wie in deze traditie staat zal bijzonder gevoelig worden voor onrechtvaardige structuren en praktijken. Het verhaal van God schept allereerst een mentale ruimte, een afstand ten opzichte van bestaande systemen: in zulke economische relatie is God niet... deze werksituatie is tegen zijn karakter... dit productiesysteem beantwoordt niet aan zijn schepping... deze onrechtvaardige schuldenlast van Derde-Wereld-landen staat haaks op Gods droom over deze wereld. Deze contrastervaringen zetten mensen in beweging. Ze ontmaskeren onrechtvaardige stucturen die in de echte betekenis 'zonde' zijn: kwaad dat God raakt. 4.2 Vertaalwerk Wij leven natuurlijk niet meer in de bijbelse tijd. De concrete bijbelse voorschriften die Gods economie willen realiseren, kan je niet zomaar verplaatsen naar vandaag. De uitgehongerde Somaliër heeft er weinig aan wanneer de landbouwers in Vlaanderen een gedeelte van hun oogst laten liggen op het veld. Het economische bestel stort in elkaar wanneer de banken ter gelegenheid van het jaar 2000 alle schulden op hypothecaire leningen hadden kwijtgescholden. Er is m.a.w. vertaalwerk te doen. Je kunt niet rechtstreeks uit de bijbelse visie afleiden welk beleid vandaag gewenst is inzake sociale rechtvaardigheid, tewerkstelling of buitenlandse handel. Bovendien moet je je standpunt kunnen verantwoorden en bespreken met andere groepen in de maatschappij die niet jouw christelijke visie delen. De bijbelse grondlijnen moeten dus hertaald worden in een pluralistisch kader, waardoor ze hanteerbaar worden in een maatschappelijk debat met anderdenkenden. 4.3 Ethische principes Een noodzakelijke tussenstap is het zoeken naar ethische principes die ondanks alle verschillen zowel voor de bijbelse tijd als voor onze tijd gelden. Uit de lezing van de bijbel kunnen we volgende criteria afleiden: Globalisering en godsdienst – Document 3 - 5 1. De waardigheid van elke mens. Een mens mag nooit gereduceerd worden tot nutsobject, tot middel voor andermans gebruik. De mens is bijbels gezien ‘beeld van God’ en ‘medeschepper’. In de economie moet de mens, elke mens, een eindwaarde zijn. Daarom mag arbeid nooit behandeld worden als koopwaar. De mens die arbeidt moet centraal staan. Daarom moeten voor elke mens een aantal sociaal-economische grondrechten gewaarborgd worden: recht op leven, inkomen, voeding, huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg, arbeid, ... 2. Het doel van de economie is het welzijn van de gemeenschap en niet het najagen van individueel eigenbelang. Men maakt zijn eigen tevredenheid niet los van de behoeftebevrediging van anderen. Daarom is de uitbouw van een so-ciaal zekerheidssysteem zo belangrijk en zeker in West-Europa mede de vrucht van een cultuur die getekend is door het christendom. Niet concurrentie is het einddoel van de economie, maar solidariteit en samenwerking. 3. De universele bestemming van de goederen. De goederen van deze aarde moeten beschikbaar en toegankelijk blijven voor alle mensen. Niets is van mij alleen. Het eigendomsrecht moet in die zin verruimd worden dat privé-eigenaars verplicht worden hun eigendom zo te beheren dat het algemeen welzijn gediend wordt. Dit principe houdt ook in dat gemeenschapsgoederen met verantwoordelijkheidszin beheerd worden voor het welzijn van de huidige en de toekomstige generaties: de atmosfeer, de natuur, natuurlijke hulpbronnen en grondstofvoorraden,... De mens moet de schepping van God beheren als een rechtvaardige 'rentmeester'. Economische activiteiten moeten duurzaam zijn. 4. De voorkeursaandacht voor de zwakkeren. Doorheen gans de bijbelse traditie vormt de zorg voor de 'arme' de toetssteen van een authentieke geloofspraktijk. In de sociale verbanden van toen zijn de 'armen': weduwen, wezen, vreemden en slaven. Wij moeten de wereld leren zien van de kant van de armen en machtelozen. Onze levensstijl, ons beleid en onze sociale instituties moeten beoordeeld worden in termen van hun impact op de armen. 4.4 Verschil van mening Uitgerust met deze ethische principes zijn we in staat de brug te slaan van verleden naar heden. Natuurlijk moeten deze principes geconcretiseerd worden in beleidsvoorstellen en vooral in een rechtvaardige praktijk. Over de toepassing van de principes is verschil van mening mogelijk en onvermijdelijk. Het is zelfs wenselijk dat christenen hierover met elkaar in discussie gaan. Aan de ethische principes daarentegen kan geen christen zich onttrekken zonder in tegenspraak te komen met de gelovige identiteit zelf. Een christen kan zich niet op geldige wijze christen noemen en de bijvoorbeeld de voorkeursoptie voor de armen afwijzen. Wel blijft de vraag open welke concrete maatregelen in de gegeven omstandigheden het best deze prioriteit belichamen. 5 DE SOCIALE LEER VAN DE KERK 5.1 De sociale encyclieken vanaf Rerum Novarum In haar sociale leer heeft de kerk sedert het einde van de vorige eeuw gezocht naar de betekenis van deze ethische principes voor de opbouw van een rechtvaardige sociale en economische orde in een geïndustrialiseerde wereld. Met de sociale leer van de kerk duidt men de verschillende sociale encyclieken aan vanaf Rerum Novarum in 1891. Door zijn uitdrukkelijke erkenning van het recht van de arbeiders op vereniging, heeft paus Leo XIII een krachtige impuls gegeven tot de stichting of de verdere ontwikkeling van christelijke Globalisering en godsdienst – Document 3 - 6 arbeidersbewegingen. Smalend werd hij in conservatieve katholieke kringen 'de rode paus' genoemd. Johannes Paulus II leverde een specifieke bijdrage aan de katholieke social leer met drie belangrijke encyclieken. Laborem Exercens (1981) bespreekt de zin en de waarde van de menselijke arbeid. Het verrichten van arbeid is meer dan een middel om voldoende inkomen te verwerven. De arbeid is de belangrijkste activiteit waardoor de mens deelneemt aan de samenleving, de gemeenschap een dienst bewijst en zichzelf ontplooit. De paus pleit onder meer voor de deelname van werknemers in de winst en aan het beleid van ondernemingen. Deze arbeidsencycliek heeft een grote invloed gehad, bijvoorbeeld op de ontwikkeling van de Poolse arbeidersbeweging. In Sollicitudo Rei Socialis (1988) houdt de paus een pleidooi voor een economie van de solidariteit. De voorkeursliefde voor de armen wordt er een principe genoemd waarvan heel de traditie van de kerk getuigt. Mechanismen die de ontwikkeling van mensen en volkeren verhinderen zijn volgens dit document 'zondige structuren'. Daarmee worden belangrijke ideeën van de Latijns-Amerikaanse bevrijdingstheologie opgenomen in het officiële kerkelijke spreken. Tegelijkertijd waarschuwt de encycliek voor een overspannen bevrijdingsdenken. Centesimus Annus verschijnt in 1991 op de honderdste verjaardag van Rerum Novarum. Met op de achtergrond de ineenstorting van het communisme pleit Johannes Paulus II voor een economisch systeem dat beter tegemoet komt aan de rechten en behoeften van de mens dan het marxisme en het kapitalisme. 5.2 Tijdgebonden documenten Gedurende meer dan een eeuw heeft de kerk met haar sociale documenten een onmiskenbare bijdrage geleverd tot de emancipatie van uitgebuite, vervreemde en verknechte mensen. Het belangrijkste kenmerk van deze sociale documenten is dat ze voortdurend in dialoog zijn met hun eigen tijd. Daarom zijn het ook tijdgebonden teksten zonder eeuwigheidswaarde. Ze nemen de concrete realiteit als uitgangspunt en beoordelen haar in het licht van het evangelie en de traditie. Deze methode werd krachtig bevestigd in de constitutie Gaudium et Spes van het Tweede Vaticaans Concilie, met de intussen klassiek geworden formulering: 'de opdracht de tekenen des tijds te doorzoeken en in het licht van het evangelie te interpreteren'. TOT SLOT : BROOD In Breda vond in 1997 een kleine ‘broodvermenigvuldiging’ plaats toen de bakkers besloten een ‘Muske’ te verkopen: ‘een broodje om te delen’. Zulke gebaren veranderen de wereld niet. En toch. Op een symbolische wijze houden ze de droom van een rechtvaardige wereld levend. Ze grijpen vooruit naar wat het leven kan worden. Jezus zelf hield van dergelijke gebaren. Zijn laatste bijeenkomst met zijn leerlingen nam hij brood, brak en deelde het. Dit symbolische gebaar stellen christenen tot op vandaag. In het gebroken en gedeelde brood weten ze Jezus ‘present’. In de eucharistie vieren en beleven ze de ‘economie’ van God die er een is van breken en delen. Rond de tafel vormen ze een ‘open kring’, open naar God en open naar de wereld. De zending in de liturgie stuurt hen opnieuw de wereld in om vanuit Jezus’ gezindheid hun verantwoordelijkheid te nemen,”totdat Hij komt”. P.M.