Document 680148

advertisement
Bert Smits: Schaalvergroting in het onderwijs: scholen op mensenmaat. Een relationele netwerkbenadering
(uit Impuls, dec. 2015)
De auteur gaat in op de verschillende stakeholders in het onderwijs en hun respectieve belang bij een
schaalvergroting. Hij onderzoekt verder de netwerkorganisatie als interessant model voor
schaalvergroting op mensenmaat en gaat na hoe het proces zo georganiseerd kan worden dat het leidt
tot een gedragen en functionerende schoolorganisatie. Over één ding is hij heel duidelijk: “willen we de
leraar en zijn autonomie centraal stellen, dan moeten we die van bij de start erbij betrekken”.
Aangezien het niet over ‘schoolvergroting’ gaat, komt (bestuurlijke) schaalvergroting neer op “een
netwerk van autonome scholen die op bestuurlijk vlak een eenheid vormen”. “Zo kan een school zich
helemaal focussen op haar pedagogische opdracht zonder alle organisatorische, administratieve,
financiële, juridische, logistieke en andere beslommeringen.”
Verhoging van het beleidsvoerend vermogen in scholen en schaalvergroting kunnen perfect samen
gaan, maar een geslaagd proces van schaalvergroting houdt volgens Smits “op elk moment rekening
met de mensen binnen de organisatie”. Het moet leerkrachten en uiteindelijk leerlingen ten goede
komen en kan dus geen louter bestuurlijke kwestie zijn.
In het complexe onderwijsveld zijn er stakeholders buiten de school, zoals de Minister van Onderwijs en
de koepel, die hun motieven hebben om schaalvergroting aan te bevelen (uitvoering loopbaanpact,
meer efficiëntie, minder versnippering, beter gewapend tegen de uitdagingen e.d.). Maar evenzeer
dient men rekening te houden met de stakeholders in de school, voor wie zo’n operatie ook zichtbare
gevolgen heeft: de directeur/het directieteam die zich anders gaan organiseren en door meer
vergaderingen misschien minder beschikbaar gaan zijn voor leerkrachten; die laatsten krijgen meer
kansen tot uitwisseling van expertise en verdere professionalisering, maar dreigen ook een grotere
afstand te ondervinden met de beslissingsnemers. Door nieuwe regels verliezen ze misschien ook een
stuk regelruimte en autonomie. Ten slotte zijn er de leerlingen en hun ouders. Hoe worden zij beter van
een grotere schaal? Voordelen kunnen zijn: een beter afgestemd studieaanbod en betere omkadering,
maar nadelen zoals een verschraling van het aanbod en schoolvergroting loeren om de hoek.
Het komt er dus op aan om een organisatiemodel te kiezen dat de voordelen maximaliseert en de
nadelen reduceert. Volgens de auteur is “een school inrichten als een netwerkorganisatie een
interessante optie”. “Het gaat om een flexibele organisatie die bestaat uit niet-hiërarchisch verbonden
onderdelen of teams die een eigen relatie hebben met de omgeving en snel inspelen op veranderingen
in die omgeving of op vragen van klanten, in casu de leerlingen en partners. De onderdelen werken
autonoom, ze worden eerder gefaciliteerd dan aangestuurd.” Smits illustreert dat met een voorbeeld
uit de zorgsector in Nederland, waaruit blijkt dat het beter is te werken met zelfsturende teams in plaats
van met standaardisering van de zorgprocessen. Schaalvergroting en mensenmaat kunnen dus best
samengaan. Het gaat erom dat autonome scholen samenwerken in verbindende netwerken. “Dat
betekent veel verantwoordelijkheid geven aan teams van leraren en ondersteuners die samen school
maken, zowel op onderwijskundig als op organisatorisch vlak.” We horen hier een echo van het boek
“Scholen slim organiseren” van Yves Demaertelaere en Tom Van Acker (Uitgeverij Lannoo 2014).
“De sturing daarvan organiseer je vanuit het ontwikkelen van een gemeenschappelijke missie, visie en
strategie.”
Een en ander vraagt om een gezamenlijk leerproces, geen rationeel-technische top-down-benadering
maar “organische-culturele organisaties, waarin cohesie, onderling vertrouwen, gedeelde waarden,
persoonlijke communicatie en participatie van alle stakeholders centraal staan.” De keuze voor een
netwerkorganisatie vraagt om een ontwikkelproces waarin tijd genomen wordt om iets te laten
groeien.”
Bert Smits reikt vervolgens enkele uitgangspunten aan voor een goed proces: een duidelijk
samenwerkingskader, een integrale aanpak, het verbinden van belangen in plaats van standpunten, het
beschouwen als een collectief leerproces, met verschillende snelheden volgens de ervaringen van de
partners, het uitproberen van bepaalde aspecten om hiervan te leren en bij te sturen, concrete
samenwerking rond bepaalde onderwerpen en samen een aantrekkelijk toekomstbeeld uitwerken en
voor ogen houden. Tot slot pleit de auteur voor ‘cocreatieve leiders’ die een lerarenteam kunnen
(bege)leiden om meer uit zichzelf te halen. Daarvoor vorm je het best een trekkersgroep van directeurs
en leerkrachten. Waardeer de goede samenwerking die er al is en onderzoek wat al werkt en welke
hefbomen ontwikkeld kunnen worden om nog meer uit de sterktes te halen.
Een lezenswaardig artikel, dat ons tot nadenken stemt en kan verhinderen dat we op een verkeerde
manier starten met het BOS-proces.
Download