Bert Smits: Schaalvergroting in het onderwijs: scholen op mensenmaat. Een relationele netwerkbenadering (uit Impuls, dec. 2015) De auteur gaat in op de verschillende stakeholders in het onderwijs en hun respectieve belang bij een schaalvergroting. Hij onderzoekt verder de netwerkorganisatie als interessant model voor schaalvergroting op mensenmaat en gaat na hoe het proces zo georganiseerd kan worden dat het leidt tot een gedragen en functionerende schoolorganisatie. Over één ding is hij heel duidelijk: “willen we de leraar en zijn autonomie centraal stellen, dan moeten we die van bij de start erbij betrekken”. Aangezien het niet over ‘schoolvergroting’ gaat, komt (bestuurlijke) schaalvergroting neer op “een netwerk van autonome scholen die op bestuurlijk vlak een eenheid vormen”. “Zo kan een school zich helemaal focussen op haar pedagogische opdracht zonder alle organisatorische, administratieve, financiële, juridische, logistieke en andere beslommeringen.” Verhoging van het beleidsvoerend vermogen in scholen en schaalvergroting kunnen perfect samen gaan, maar een geslaagd proces van schaalvergroting houdt volgens Smits “op elk moment rekening met de mensen binnen de organisatie”. Het moet leerkrachten en uiteindelijk leerlingen ten goede komen en kan dus geen louter bestuurlijke kwestie zijn. In het complexe onderwijsveld zijn er stakeholders buiten de school, zoals de Minister van Onderwijs en de koepel, die hun motieven hebben om schaalvergroting aan te bevelen (uitvoering loopbaanpact, meer efficiëntie, minder versnippering, beter gewapend tegen de uitdagingen e.d.). Maar evenzeer dient men rekening te houden met de stakeholders in de school, voor wie zo’n operatie ook zichtbare gevolgen heeft: de directeur/het directieteam die zich anders gaan organiseren en door meer vergaderingen misschien minder beschikbaar gaan zijn voor leerkrachten; die laatsten krijgen meer kansen tot uitwisseling van expertise en verdere professionalisering, maar dreigen ook een grotere afstand te ondervinden met de beslissingsnemers. Door nieuwe regels verliezen ze misschien ook een stuk regelruimte en autonomie. Ten slotte zijn er de leerlingen en hun ouders. Hoe worden zij beter van een grotere schaal? Voordelen kunnen zijn: een beter afgestemd studieaanbod en betere omkadering, maar nadelen zoals een verschraling van het aanbod en schoolvergroting loeren om de hoek. Het komt er dus op aan om een organisatiemodel te kiezen dat de voordelen maximaliseert en de nadelen reduceert. Volgens de auteur is “een school inrichten als een netwerkorganisatie een interessante optie”. “Het gaat om een flexibele organisatie die bestaat uit niet-hiërarchisch verbonden onderdelen of teams die een eigen relatie hebben met de omgeving en snel inspelen op veranderingen in die omgeving of op vragen van klanten, in casu de leerlingen en partners. De onderdelen werken autonoom, ze worden eerder gefaciliteerd dan aangestuurd.” Smits illustreert dat met een voorbeeld uit de zorgsector in Nederland, waaruit blijkt dat het beter is te werken met zelfsturende teams in plaats van met standaardisering van de zorgprocessen. Schaalvergroting en mensenmaat kunnen dus best samengaan. Het gaat erom dat autonome scholen samenwerken in verbindende netwerken. “Dat betekent veel verantwoordelijkheid geven aan teams van leraren en ondersteuners die samen school maken, zowel op onderwijskundig als op organisatorisch vlak.” We horen hier een echo van het boek “Scholen slim organiseren” van Yves Demaertelaere en Tom Van Acker (Uitgeverij Lannoo 2014). “De sturing daarvan organiseer je vanuit het ontwikkelen van een gemeenschappelijke missie, visie en strategie.” Een en ander vraagt om een gezamenlijk leerproces, geen rationeel-technische top-down-benadering maar “organische-culturele organisaties, waarin cohesie, onderling vertrouwen, gedeelde waarden, persoonlijke communicatie en participatie van alle stakeholders centraal staan.” De keuze voor een netwerkorganisatie vraagt om een ontwikkelproces waarin tijd genomen wordt om iets te laten groeien.” Bert Smits reikt vervolgens enkele uitgangspunten aan voor een goed proces: een duidelijk samenwerkingskader, een integrale aanpak, het verbinden van belangen in plaats van standpunten, het beschouwen als een collectief leerproces, met verschillende snelheden volgens de ervaringen van de partners, het uitproberen van bepaalde aspecten om hiervan te leren en bij te sturen, concrete samenwerking rond bepaalde onderwerpen en samen een aantrekkelijk toekomstbeeld uitwerken en voor ogen houden. Tot slot pleit de auteur voor ‘cocreatieve leiders’ die een lerarenteam kunnen (bege)leiden om meer uit zichzelf te halen. Daarvoor vorm je het best een trekkersgroep van directeurs en leerkrachten. Waardeer de goede samenwerking die er al is en onderzoek wat al werkt en welke hefbomen ontwikkeld kunnen worden om nog meer uit de sterktes te halen. Een lezenswaardig artikel, dat ons tot nadenken stemt en kan verhinderen dat we op een verkeerde manier starten met het BOS-proces.