Tien jaar Gemenebest van Onafhankelijke Staten Samenwerking tegen wil en dank Marcel de Haas Eind 1991 werd het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS) opgericht als samenwerkingsverband tussen de republieken van de uiteenvallende Sovjet-Unie. Rusland zag zichzelf als de rechtmatige opvolger van de Sovjet-Unie met een navenante invloed op de landen van het GOS. Het merendeel van de GOS-staten voelde zich echter bevrijd van het ‘sovjet-juk’ en wenste een onafhankelijke koers te varen. We zijn nu tien jaar verder, hoe hebben de verschillende ambities uitgepakt? Als Rusland al succesvol was in het aan zich binden van andere GOS-staten, dan was dat niet het resultaat van erkenning van de status van primus inter pares. Rusland versterkte zijn invloed in het GOS door economische en of militaire dwang dan wel doordat staten die zich in hun voortbestaan bedreigd zagen, zich noodgedwongen onder Russische hoede stelden. Sinds september 2001 ondervindt Rusland concurrentie van de VS met betrekking tot invloed in het GOS. Samenwerking in het GOS vindt plaats op politiek, economisch maar vooral op militair gebied. Maar deze samenwerking is doorgaans op ad hoc basis en zeker niet het gevolg van een breed gekoesterde wens tot collectief optreden. Ontstaan Rond de poging tot staatsgreep tegen Gorbatsjov, in augustus 1991, kwamen de leiders van de drie Slavische republieken van de USSR, Jeltsin (Rusland; RSFSR), Kravtsjoek (Oekraïne) en Sjoesjkevitsj (Wit-Rusland), tot de conclusie dat Gorbatsjov en de centrale macht van de Sovjet-Unie van het toneel moesten verdwijnen ten gunste van hun soevereiniteit. De maanden daarna werd dit beleid steeds meer vorm gegeven. Toen bleek dat Gorbatsjov trachtte om de uit elkaar vallende Sovjet-Unie te continueren in een lossere vorm met decentrale soevereiniteit, besloten de drie Slavische leiders tot actie over te gaan. Jeltsin en de andere twee hoofden van Slavische sovjetrepublieken kwamen op 7 en 8 december 1991 bijeen in de bossen nabij Minsk. Hier werd een overeenkomst uitgewerkt tot de oprichting van het GOS. Op dat moment voorzagen genoemde leiders een verband van uitsluitend deze drie republieken. De Centraal-Aziatische sovjetrepublieken voelden zich buiten spel gezet en wilden als antwoord hierop een eigen samenwerkingsverband opzetten. Daarop nodigde Jeltsin haastig de overige sovjetrepublieken ook uit om toe te treden tot het GOS. Op 21 december 1991 ondertekenden elf sovjetrepublieken in Alma-Ata de overeenkomst tot oprichting van het GOS. Georgië en de drie Baltische republieken hielden zich afzijdig. Economische samenwerking In de Sovjet-Unie was het beleid geweest om de verschillende regio’s economisch intensief te laten samenwerken. Zo werden onderdelen voor bepaalde producten in verschillende regio’s gemaakt en in weer andere regio’s geassembleerd. Zodoende waren de nieuwe republieken na de val van de USSR economisch nauw met elkaar verbonden en lag intensieve samenwerking, zeker op dit terrein, in de lijn der verwachting. Toch prevaleerde aanvankelijk het onafhankelijkheidsdenken bij de meeste GOS-lidstaten. Met name Oekraïne zette de toon bij het niet deelnemen aan overeenkomsten voor verdere samenwerking, hierin dikwijls gevolgd door Moldova, Azerbeidzjan en Turkmenistan. Tussen 1992 en 1994 veranderde dit beeld. De lidstaten van het GOS realiseerden zich geleidelijk aan dat economische samenwerking onvermijdbaar en noodzakelijk was. Ook Oekraïne kwam tot dit inzicht en ging in onderhandeling met de Russische Federatie over het bezit van de Zwarte 1 Zeevloot, in ruil voor regelingen voor brandstofleveranties. Eind 1993 activeerde Azerbeidzjan zijn tot dan toe ‘papieren’ lidmaatschap, en trad Georgië toe als lidstaat van het GOS. Georgië zag zich hiertoe gedwongen om steun te verkrijgen van de Russische Federatie in de strijd tegen de opstandelingen in Abchazië. Rusland toonde zich terughoudend bij het maken van materiële offers ten behoeve van de economische relaties met andere GOS-lidstaten. De andere lidstaten waren in hoge mate afhankelijk van Rusland. De Russische Federatie was na het uiteenvallen van de USSR door het bezit van het leeuwendeel aan energiebronnen en grondstoffenvoorraden economisch de sterkste republiek en maakte in voorkomende gevallen gebruik van deze dominante positie. Zo pleegde Rusland ‘economische chantage’ om militaire en politieke concessies af te dwingen, met name tegen Oekraïne dat energieleveranties werd ontzegd. Dit beleid ging in tegen de voordelen van hogere opbrengsten van energieleveranties aan dat land. De ontwikkeling van economische samenwerking verliep zeer moeizaam. Wel hadden in april 1994 alle GOS-lidstaten ingestemd met een economische unie, waartoe in september 1993 negen lidstaten een raamwerk hadden ondertekend. In januari 1996 kwamen vijf GOSstaten een douane-unie overeen. Op basis van deze douane-unie werd in oktober 2000 een Euraziatische Economische Gemeenschap opgericht. De onderlinge handel vertegenwoordigt echter minder dan een derde van de totale buitenlandse handel van de GOS-lidstaten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze landen de voorkeur geven aan handelsrelaties buiten het GOS. Politieke samenwerking Ook in politiek opzicht kon de Russische Federatie rekenen op een overheersende positie. De nieuwe GOS-republieken waren totaal onvoorbereid in de onafhankelijkheid gestort. Als voormalige onderdelen van het sovjetrijk beschikten zij aanvankelijk niet over een eigen overheidsapparaat en waren zij derhalve nauwelijks in staat om een zelfstandig intern en extern beleid te voeren. De Russische Federatie, die als rechtsopvolger van de USSR de voormalige sovjetorganen voor binnenlands en buitenlands beleid ter beschikking had, was wel in staat een soevereine politiek te voeren. Russische minderheden – in totaal ca. 25 miljoen Russen, verspreid over alle andere GOSlidstaten en de Baltische staten – vormden en vormen ook een factor van betekenis voor de politieke samenwerking tussen de Russische Federatie en de andere GOS-staten. De bescherming van Russische minderheden is een constant thema in de belangrijkste veiligheidsdocumenten van de Russische Federatie. Grote Russische minderheden bevinden zich in het oosten van Oekraïne, op de Krim, in het noorden van Kazachstan en in het niet bij het GOS aangesloten Estland. Deze minderheden zouden een interne machtsfactor kunnen vormen die de aanleiding kan zijn tot conflicten tussen Rusland en deze republieken. Er is geen sprake geweest van een gemeenschappelijk streven tot politieke samenwerking. Vanaf het ontstaan van het GOS is slechts de helft van de lidstaten bereid geweest om 40-70% van de overeenkomsten te ondertekenen. Russische samenwerking: van multilateraal naar bilateraal Onder president Poetin is het beleid van de Russische Federatie jegens het GOS veranderd. Rusland het GOS wel nog steeds als een nationaal belang. In het Concept Buitenlands Beleid van juni 2000 beschrijft de Russische Federatie onder het kopje ‘Regionale prioriteiten’ de verschillende samenwerkingsvormen binnen het GOS. Achtereenvolgens vermeldt dit concept op economisch gebied de douane-unie, op militair gebied het collectieve veiligheidsverdrag en op staatkundig gebied de unie van Wit-Rusland en de Russische Federatie. Maar Poetins benadering van het GOS is anders dan die van Jeltsin. Voor Jeltsin stond het GOS als collectief centraal. Poetin wil het GOS aan zich binden door middel van bilaterale betrekkingen met individuele lidstaten. Poetin is waarschijnlijk naar aanleiding van 2 de hierboven geschetste ineffectiviteit van de gemeenschappelijke samenwerking binnen het GOS tot de conclusie gekomen dat de Russische belangen en invloed het beste gediend zijn met een beleid gericht op bilaterale samenwerking. Zo heeft Poetin kort na zijn aantreden als president het Russische ministerie van GOS-aangelegenheden opgeheven en de lidstaten van de GOS-douane-unie opgeroepen tot het sluiten van bilaterale overeenkomsten inzake een vrijhandelszone. In 1999 heeft Rusland met Armenië en Tadzjikistan verdragen gesloten over Russische militaire bases op hun grondgebied en is de Russische Federatie met WitRusland een unieverdrag aangegaan met onder meer verreikende militaire bepalingen. En in mei 2000 heeft Poetin alle Centraal-Aziatische GOS-staten individueel bezocht en heeft de samenwerking met deze landen aangehaald. De als resultaat hiervan gesloten bilaterale overeenkomsten tussen de Russische Federatie en vier Centraal-Aziatische GOS-staten inzake luchtverdediging getuigen ook van deze nadruk op bilaterale samenwerking. Hierbij valt op dat Rusland steeds nauw samenwerkt met vijf GOS-staten, namelijk Wit-Rusland, Armenië, Kazachstan, Kirgizstan en Tadzjikistan. De samenwerking met Wit-Rusland lijkt gebaseerd te zijn op de nauwe (Slavische) verwantschap. De overige staten zijn voor hun veiligheid in belangrijke mate afhankelijk van de Russische Federatie. Kennelijk is Poetin ervan overtuigd dat hij meer invloed kan uitoefenen op bilaterale basis dan wanneer Rusland één van de deelnemers is aan collectieve activiteiten. Militaire samenwerking Bij de totstandkoming van de overeenkomst voor de oprichting van het GOS heeft men militaire aspecten grotendeels genegeerd. Er was ook niet nagedacht over de opdeling van de sovjetstrijdkrachten. De soevereine republieken bepaalden zelfstandig militaire aangelegenheden. Dit uitgangspunt zou van het begin af aan nauwere militaire samenwerking binnen het GOS ondermijnen. Jeltsin beloofde dat het GOS over verenigde strijdkrachten zou beschikken, gevoelens die niet werden gedeeld door de andere voormalige sovjetrepublieken. Met Oekraïne – dat op 3 januari 1992 het bevel overnam van de voormalige sovjettroepen op zijn grondgebied – Azerbeidzjan en Moldova aan kop volgden spoedig ook de andere GOS-staten met een beleid gericht op de vorming van eigen strijdkrachten en een eigen ministerie van Defensie. Strategische strijdkrachten en wapenbeheersing Hoewel de GOS-overeenkomst daarin niet had voorzien waren de GOS-lidstaten op grond van internationale verplichtingen wel gehouden om regelingen te treffen op het gebied van strategische strijdkrachten en wapenbeheersing. Strategische strijdkrachten zijn onder meer kernwapens en centrale bevelvoeringsystemen, bij voorbeeld voor luchtverdediging, en het ruimtevaartprogramma. De centrale luchtverdediging van de Sovjet-Unie viel uit elkaar en het ruimtevaartprogramma kwam in Russische handen. De voormalige sovjetbevelvoering plaatste de tactische kernwapens op Russisch grondgebied. Met Wit-Rusland en Kazachstan bereikte de Russische Federatie al vrij snel overeenstemming over terugtrekking van strategische kernwapens naar Rusland. Gezien de verschillende conflictsituaties met Oekraïne, waaronder de status van de Krim en de Zwarte Zeevloot, zou het nog een aantal jaren duren voordat ook Oekraïne afstand deed van de strategische nucleaire middelen op haar grondgebied. Na de ondertekening van de GOS-overeenkomst op 21 december 1991 vond een aantal topontmoetingen plaats om tot verdere regelingen te komen op militair gebied. Opvallend was hierbij dat de verschillende overeenkomsten telkens door slechts een deel van de GOS-lidstaten werd ondertekend. Een aantal GOS-staten wenste wel verdere militaire samenwerking. Als voornaamste overlegorgaan ontstond hiertoe op 14 februari 1992 de GOS Raad van Defensieministers, opgericht door negen van de twaalf GOS-staten. Oekraïne, Moldova en Turkmenistan namen hieraan niet deel. De Staf voor de Coördinatie van Militaire Samenwerking vormde het uitvoerende orgaan, als opvolger van de in juni 1993 opgeheven Staf van de Verenigde 3 Strijdkrachten van het GOS. Voor verdieping van de militaire samenwerking volgden later nog een Comité Chefs van Staven, een Comité voor de Coördinatie van Luchtverdedigingsvraagstukken en een Comité voor Militair Materieel. Collectief Veiligheidsverdrag In mei 1992 werd in Tasjkent een GOS Collectief Veiligheidsverdrag afgesloten tussen de Russische Federatie, Armenië, Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan en Oezbekistan. WitRusland, Georgië, en Azerbeidzjan traden niet lang daarna toe, waarna het verdrag na ratificatie in april 1993 in werking trad. Tussen 1993 en 1999 bracht de samenwerking in dit verdrag geen basis tot stand voor daadwerkelijke collectieve veiligheidsbehartiging. Daarom ging met name Rusland er steeds meer toe over om militaire samenwerking bilateraal te regelen, bij voorbeeld met Armenië en Tadzjikistan. Deze koers van Rusland zou één van de redenen zijn dat een aantal staten hun deelname aan het verdrag niet wensten te continueren. In mei 1999 besloten zes GOS-landen tot voortzetting van het Collectieve Veiligheidsverdrag. Georgië, Azerbeidzjan en Oezbekistan zagen af van verdere deelname aan het verdrag. GUUAM In maart 1996 vormden een viertal GOS-staten (Georgië, Oekraïne, Azerbeidzjan en Moldova) tijdens een bijeenkomst over het CSE-verdrag in Wenen een samenwerkingsverband (GUAM). Het GUAM is een hoofdzakelijk op veiligheidsbeleid georiënteerd samenwerkingsverband dat zich met name richt op het Westen. De vier staten voelden zich bedreigd door de aanpassing van het CSE-verdrag, dat ertoe leidde dat Rusland meer troepen mocht plaatsen nabij hun grenzen. Ook Russische (militaire) inmenging in interne aangelegenheden van deze landen was een reden om zich te verbinden tegen Russische dominantie in het GOS. Bij de aanvankelijke groep van vier sloot Oezbekistan zich als vijfde deelnemer aan in april 1999 (GUUAM), tijdens de NAVO-top in Washington. Op deze topconferentie deed het GUUAM een oproep tot nauwe samenwerking, die door het Westen hartelijk werd beantwoord. Zo prees NAVO-secretarisgeneraal Robertson in juni 2000 de ontwikkeling van het GUUAM en verzekerde hij dit regionale verband van samenwerking met de NAVO. Het Amerikaanse Congres zegde in 2000 fondsen toe ten gunste van de GUUAM-lidstaten en Armenië, ter bevordering van de onafhankelijkheid en territoriale integriteit van deze landen. Geïntegreerde luchtverdediging Met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie viel ook de geïntegreerde militaire structuur van de voormalige Sovjet-Unie uiteen. De Russische Federatie heeft zich steeds hard gemaakt om een collectieve en geïntegreerde luchtverdediging tot stand te brengen. Op 6 juli 1992 werd daartoe een eerste aanzet gegeven door de aanvaarding van een GOS-overeenkomst inzake luchtverdediging. Sinds april 1996 is de Wit-Russische luchtverdediging onderdeel van de geïntegreerde GOSluchtverdediging. Armenië werd in april 1999 opgenomen in deze door Rusland geleide geïntegreerde luchtverdediging. Het aantal landen dat deelneemt aan gezamenlijke oefeningen in het kader van de geïntegreerde GOS-luchtverdediging is de laatste jaren toegenomen. Van vier staten in 1998 en vijf staten in 1999 tot acht GOS-landen in augustus 2000. Naast collectieve luchtverdediging in GOS-verband heeft Rusland zich ook sterk gemaakt voor bilaterale samenwerking op dit gebied. Tussen maart en mei 2000 ondertekenden de Russische Federatie en de Centraal-Aziatische landen, uitgezonderd Turkmenistan, bilaterale overeenkomsten inzake luchtverdediging. Inmiddels geven zeven GOS-staten consequent uitvoering aan GOS-luchtverdediging als vorm van militaire samenwerking geven. 4 Grensbeveiliging in Centraal-Azië tegen internationaal terrorisme In 1992 had Rusland grenstroepen ontplooid in alle Centraal-Aziatische landen behalve Oezbekistan. Rond 1999 trok Rusland de laatste grenstroepen terug uit Kirgizstan, Kazachstan en Turkmenistan. De verminderde aanwezigheid van Russische militaire presentie in de Centraal-Aziatische GOS-staten zou slechts van korte duur zijn. Vanaf 1999 werd de veiligheid van Kirgizstan en Oezbekistan regelmatig bedreigd door invallen van islamitische terreurgroepen. Niet alleen van intern islamitisch extremisme maar ook van het Taliban-regime in Afghanistan en van grensoverschrijdende drugstransporten ging een dreiging uit naar de zuidelijke grenzen van de Centraal-Aziatische GOS-staten. De dreiging van (islamitische) extremisme versterkte de wil tot een gezamenlijke inspanning voor grensbeveiliging. Als eerste stap werd in juni 1999 in Minsk een GOS-verdrag inzake samenwerking tegen terrorisme gesloten door acht lidstaten. Verder besloot men tot gezamenlijke antiterreuroefeningen in oktober 1999, waaraan zou worden deelgenomen door Rusland en de Centraal-Aziatische landen, met uitzondering van Turkmenistan. In januari 2000 kwam het tot de oprichting van een Antiterreur Centrum, waarin speciale eenheden van de veiligheidsdiensten zouden worden opgenomen. In maart en april 2000 voerden de eerder genoemde vijf GOS-staten wederom antiterreuroefeningen uit. Doel van de oefening was het voorkomen van een inval van Afghaanse extremisten in de CentraalAziatische GOS-staten. Een andere maatregel om aan acute dreigingen van terrorisme het hoofd te kunnen bieden was dat in oktober 2000 tijdens een Top van het Collectieve Veiligheidsverdrag in de Kirgizische hoofdstad Bisjkek de aanzet werd gegeven tot een gezamenlijke rapid deployment force. Allereerst zouden hiervoor regionale staven worden opgezet. De eenheden zouden op eigen grondgebied worden gestationeerd en in geval van een directe dreiging worden verplaatst naar het crisisgebied. Het takenpakket zou bestaan uit het voorkomen van agressie en het optreden tegen terrorisme. Dit concept werd in mei 2001 tijdens een Top in Jerevan verder uitgewerkt. Deze ad hoc troepenmacht zou moeten bestaan uit bataljons van Kazachstan, Kirgizstan, Tadzjikistan en een aanzienlijk nog te bepalen aandeel van de Russische Federatie. Het hoofdkwartier zou worden gevestigd in Bisjkek. Niet geheel onverwacht zou de bevelhebber een Russische generaal zijn. Deze versterkte positie van Rusland in de Centraal-Aziatische regio, als gevolg van de dreiging van extremisme, werd na de terreuraanslagen van september 2001 verzwakt door de grootschalige Amerikaanse aanwezigheid in deze regio. Militaire presentie van de Russische Federatie in het GOS Na het uiteenvallen van de USSR is het Russische beleid ten aanzien van het GOS erop gericht geweest om militair-politieke invloed in deze regio te behouden of zelfs te versterken. Zo is de aandacht voor de uitvoering van vredesondersteunende operaties, militaire samenwerking in GOS-verband en de stationering van Russische militaire contingenten in het buitenland terug te vinden in de belangrijkste veiligheidsdocumenten van de Russische Federatie: het nationaal veiligheidsconcept, de militaire doctrine en het concept buitenlands beleid. Onderstaande tabel toont de omvang van de voornaamste Russische troepencontingenten in de GOS-staten. 5 Tabel 1: Russisch militair optreden in het GOS Aandeel Russische troepen 1993 2000 GOS-lidstaat / regio met GOS-vredesmacht Moldova: Transdnestrië 2.000 man 500 man Georgië: Abchazië 3.000 man 1.500 man Georgië: Zuid-Ossetië 500 man 500 man Tadzjikistan P.M. (zie Russische militaire bases) P.M. P.M. Totaal Russische troepen in GOS-vredesmachten: 5.500 man 2.500 man Sterkte Russische troepenmacht: 1993 2000 GOS-lidstaat met Russische militaire bases Armenië 5.000 man 3.100 man. Georgië 20.000 man 5.000 man Moldova: Transdnestrië 8.000 man 2.600 man Tadzjikistan 20.000 man 15.000 man Totaal Russische troepen in GOS-staten 53.000 man 25.700 man Moldova In Moldova voelde de Russische minderheid in de enclave Transdnestrië zich bedreigd door de Moldovaren. Daarom verklaarde Transdnestrië zich onafhankelijk, hetgeen een gewapend conflict met zich mee bracht. In 1994 werd een GOS-vredesmacht ingesteld met de Russische Federatie als de enige deelnemende GOS-staat. Daarnaast waren hier onderdelen van het voormalige Veertiende Sovjetleger hier achtergebleven. Op de OVSEtop te Istanboel van november 1999 heeft Rusland zich akkoord verklaard deze troepen uit Transdnestrië terug te trekken. Kaukasus In de Kaukasische republieken bracht het uiteenvallen van de Sovjet-Unie zowel interstatelijke als intrastatelijke conflicten met zich mee. Tussen Armenië en Azerbeidzjan brak een conflict uit over de voornamelijk door Armeniërs bevolkte, maar in Azerbeidzjan gelegen, enclave Nagorno-Karabach. Rusland werd door Azerbeidzjan beschuldigd van steunverlening aan het Armeense kamp alsmede aan opstandelingen tegen het bewind in Bakoe. In 1994 werd een wapenstilstand bereikt maar de relaties tussen beide GOS-staten bleven gespannen. Rusland en Armenië werken samen op het gebied van grensbeveiliging en luchtverdediging, onder meer door het aanhouden van een Russische militaire basis in dat land. Vanaf 1992 hebben in Georgië de gebieden Abchazië en Zuid-Ossetië gepoogd zich af te scheiden. Tegelijkertijd werd de regering in Tbilisi intern bedreigd in zijn bestaan. De Russische Federatie is op deze intrastatelijke conflicten ingesprongen met GOSvredesmachten, bestaande uit uitsluitend Russische troepen, en het behoud van een drietal militaire bases. Rusland wist met steun enerzijds aan rebellen en anderzijds aan de Georgische regering de gewenste militair-politieke invloed te behouden. Op de OVSE-top van november 1999 heeft Rusland ingestemd met een geleidelijke terugtrekking van de in Georgië gestationeerde Russische troepen. Tadzjikistan Vanaf de eerste helft van 1992 nam de instabiliteit in Tadzjikistan snel toe, doordat leiders van de verschillende groeperingen, die hun machtspositie vormden op regionale basis, het 6 land opdeelden. In juli 1992 stationeerde Rusland grenstroepen aan de grens tussen Tadzjikistan en Afghanistan, naast een als restant van het sovjetleger reeds aanwezige gemechaniseerde divisie van Rusland. Van 1993 tot 2000 werd daaraan een GOSvredesmacht toegevoegd, waarvan Russische troepen de kern vormden. Uit het overzicht van de Russische militaire presentie in het GOS blijkt dat deze zich concentreert op de Transkaukasus en in Centraal-Azië. De militaire contingenten zijn bedoeld om de belangen van Rusland in die regio’s van het GOS te waarborgen. Die belangen zijn geostrategisch, geopolitiek en geo-economisch van aard. Geostrategisch beschouwt Rusland deze regio’s als de eigen invloedssfeer en wil vreemde invloeden buiten de deur houden. Voor de Transkaukasus resulteert dit in restrictief beleid jegens Iran en Turkije. In Centraal-Azië wenst Rusland Chinese en westerse bemoeienis – bijvoorbeeld door middel van NAVO’s Partnerschap voor de Vrede – aan banden te leggen. Een geopolitiek belang is dat in beide regio’s Rusland een gevaar van islamitisch extremisme onderkent, dat zoals Tsjetsjenië heeft aangetoond ook bedreigend kan zijn voor de territoriale integriteit van de Russische Federatie. Geo-economisch valt op te merken dat in de Transkaukasus en in Centraal-Azië zich aanzienlijke hoeveelheden grondstoffen bevinden, waaronder olie. Dit leidt natuurlijk tot externe economische belangstelling, bij voorbeeld van de zijde van de Europese Unie en de Verenigde Staten. Naast het standpunt dat het GOS de exclusieve invloedssfeer is van Rusland, vormt economische samenwerking van GOS-staten met het buitenland een potentiële inbreuk op de door Rusland gekoesterde situatie dat veel GOS-staten economisch afhankelijk zijn van Rusland. Deze beleidsrichting sluit overigens niet uit dat Rusland tegelijkertijd met genoemde landen op andere terreinen samenwerkt. Dit uit zich bijvoorbeeld in wapenleveranties aan Iran, gezamenlijke militaire oefeningen met de Amerikanen en overleg met China in het kader van de ‘Shanghai Vijf Groep’. Conclusies Rusland ziet zichzelf als de vanzelfsprekende opvolger van de USSR. Rusland beschouwt het GOS dan ook als zijn rechtmatige invloedssfeer. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie heeft de Russische Federatie consequent een politiek gevoerd om militair-politieke en economische invloed in het GOS te behouden of zelfs te versterken. De invloed van Rusland op het GOS is intern door het GUUAM en extern door het optreden van de NAVO en van de Verenigde Staten verminderd. De NAVO bindt de GOS-staten aan zich door activiteiten binnen het Partnerschap voor de Vrede. De Verenigde Staten hebben na de terreuraanslagen van 11 september 2001 troepen ingebracht in Afghanistan, grote sommen geïnvesteerd in Centraal-Aziatische luchtmachtbases en militaire ‘adviseurs’ naar Georgië gestuurd. De Amerikaanse aanwezigheid in het GOS lijkt eerder een strategische doelstelling te zijn dan alleen maar een antwoord op de terreur en zal dan ook waarschijnlijk van structurele aard zijn. President Poetin is uiteraard niet verheugd met deze inbreuk in de Russische ‘achtertuin’, maar realiseert zich dat hier weinig tegen te doen is. De samenwerking binnen het GOS is steeds zeer verschillend qua deelname en intensiteit geweest. Dit is met name duidelijk als we kijken naar de samenstelling en activiteiten van de verschillende samenwerkingsverbanden binnen het GOS, zoals weergegeven in Tabel 2. Er is dus zeker geen sprake van een door alle GOS-staten gekoesterde wens tot collectieve samenwerking. Toch is er ook geen tendens te constateren dat het GOS zal worden opgeheven; men lijkt tot elkaar veroordeeld. Het is aannemelijk dat de GOS-staten deze samenwerking op dezelfde ad hoc basis als van het afgelopen decennium zullen continueren. 7 Tabel 2: Overzicht deelname aan samenwerkingsverbanden binnen het GOS (stand: 2000) Staat GOS Economische Collectief GUUAM Geïntegreerde Grensbeveiliging Unie Veiligheidsverdrag luchtverdediging Centraal-Azië Armenië Azerbeidzjan Georgië Kazachstan Kirgizstan Moldova Oekraïne Oezbekistan Rusland Tadzjikistan Turkmenistan Wit-Rusland deelnemers X X X X X X X X X X X X 12 X X X X X X X X X X X X X X X X 5 X 6 5 X X X X X X X X X X X 7 5 Majoor (Koninklijke Luchtmacht) drs. M. de Haas is Ruslandkundige en docent Internationale Betrekkingen aan de Koninklijke Militaire Academie. Dit artikel maakt deel uit van zijn promotieonderzoek over het Russische veiligheidsbeleid van 1992-2000 en de consequenties ervan voor de inzet van de Russische luchtstrijdkrachten in irreguliere conflicten. Literatuur • • • • • • • • • • Former Soviet Union Fifteen Nations: Policy and Security [1999-2000], Moskou: ‘What the Papers Say’. Haas, M. de, ‘Tadzjikistan, speelbal van de supermachten?’, Militaire Spectator, 167, november 1998, nr. 11, pp. 556-565. Itogi dejaltel'nosti SNG za 10 let i zadatsji na perspektivoe, analititsjeskij doklad, Moskou: Russian Information Agency Novosti, december 2001, http://www.rian.ru. ‘Kontseptsija vnesjnej politiki Rossijskoj Federatsii’, Nezavisimoje Vojennoje Obozrenije, 14 juli 2000, nr. 25, p. 4. Malcolm, N, Pravda, A., e.a., Internal factors in Russian Foreign Policy, Oxford, Verenigd Koninkrijk: Clarendon Press, 1996. Military Balance 1990-2002, the International Institute for Strategic Studies, Verenigd Koninkrijk: Brassey’s (Londen) en Oxford University Press (Oxford). Odom, W.E., The collapse of the Soviet military, New Haven, Verenigde Staten en Londen, Verenigd Koninkrijk: Yale University Press, 1998. Proednikov, V., ‘Rassjirjaja vojennoje sotroednitsjestvo’, Krasnaja Zvezda, 30 december 1997. Smith, M.A., Russia and the near abroad 2000, F71, Camberley, Verenigd Koninkrijk: Conflict Studies Research Centre, december 2000. The GUUAM group: history and principles, november 2000, http://www.guuam.org. 8