Inleiding

advertisement
http://oud.refdag.nl/boek/boekgs/010117
boekgs05.html
http://scholieren.samenvattingen.com/doc
umenten/show/1470285/
http://www.koxkollum.nl/jaartallen/romei
nsekeizers.htm
http://mediatheek.thinkquest.nl/~jrb013/
Romeinen/Romeinsekeizers.htm
http://nl.wikipedia.org/wiki/West_Romein
se_rijk
Inleiding
De uitwerking van het volgen van VWO onderwijs aan een Gymnasium is duidelijk te
merken; ik ben gefascineerd door het Romeinse Rijk. Op de een of andere manier heeft
het overtollig behandelen van het onderwerp niet het gebruikelijke averechte effect op
mij gehad dat het op de andere leerlingen heeft. Ik verwonder mij over hoe een zo groot
rijk zomaar heeft kunnen ondergaan en hoe een zo wijd verspreide cultuur zomaar kon
verdwijnen en eeuwenlang verborgen kon blijven in de handen van de ijverige monniken
in hun kloosters.
En dus heb ik besloten met mijn profielwerkstuk verder op dit onderwerp in te gaan. Ik
onderzoek het proces van ondergang in het Romeinse rijk. Mijn hoofdvraag luidt: “Hoe
en waardoor ging het Romeinse rijk ten onder?”, waarbij ik mij beperk tot het WestRomeinse rijk en kijk naar de periode vanaf de soldatenkeizers.
Als vakken heb ik Geschiedenis en Klassieke Culturele Vorming (KCV) gekozen. Voor het
Geschiedenis deel onderzoek ik de sociaal-economische, historische, culturele en
politieke oorzaken van het verval en daarbij bekijk ik de ontwikkeling die de kunst heeft
doorgemaakt. Mijn deelvragen heb ik als volgt geformuleerd: “Wat was de invloed van de
volksverhuizingen?”, “Wat was de invloed van de hervormingen door Diocletianus en
Constantinus?”, “Welke oorzaken zijn aan te wijzen in de sociaal economische situatie, in
de samenstelling van het leger, in de economische ontwikkelingen en in de binnenlandse
politiek?” en “Onderging de kunst de zelfde ontwikkeling?”, “Wat was de invloed van het
Christendom op de kunst?”.
De Soldatenkeizers
Einde Syrische dynastie
De regering van keizer Commodus, de zoon van Marcus Aurelius, vormt het einde van de
periode der ‘verlichte despoten’ en het begin van een nieuwe periode van bloedvergieten
en ellende.
Commodus regeerde van 180 tot 192 na Chr. Als een tweede Nero, ging hij geheel op in
zichzelf, bracht zijn leven door met organiseren van gladiatoren gevechten en liet het
burgerbestuur en de militaire zaken totaal verwaarlozen. Hij vertrouwde volkomen op de
praetoriaanse garde en had nauwelijks enig contact met de legerleiding.
Als reactie op het wanbeleid van de Keizer, versterkt door het sluiten van een vrede met
de Germanen wat door de hogere klassen van het rijk als verraad en ontering werd
beschouwd, ontstond een sterke oppositie. Commodus beantwoorde dit met geweld:
senatoren werden ter dood gebracht en hun bezittingen in beslag genomen. Deze
gewelddaden leidden ten slotte tot een samenzwering in het paleis, die de keizer het
leven kostte.
Op deze samenzwering volgde een burgeroorlog. De legers van de provincie maakten
gebruik van de dood van Commodus om hun gunstellingen op de troon te zetten en de
Senaat koos M. Helvius Pertinax in de hoop dat hij de traditie der Antonijnen zou
herstellen. Maar Pertinax werd spoedig vermoord dor de pretorianen, die door de
toegevendheid van Commodus volkomen waren verwend. Zij verkochten de
troonsopvolging aan de rijke senator Didius Julianus. De legers van de provincie
weigerden zich te schikken met het eigenmachtige optreden van de pretorianen.Het
duurde ook niet lang voordat Lucius Septimius Severus, bevelhebber van de legers aan
de Donau, de gelegenheid aangreep om met zijn Illyriërs en Thraciërs naar Rome op te
rukken, onder het voorwendsel Pertinax te willen wreken. Ondertussen trokken ook
Clodius Albinus en Pescennius Niger, die aan het hoofd stonden van sterke legers in
Brittannië en Syrië, naar Rome. Severus was hen echter voor, versloeg gemakkelijk de
pretorianen, nam de stad met weinig moeite in en verving de pretorianen met zijn eigen
manschappen, voornamelijk Illyrische en Thracische boeren. Meer moeilijkheden
ondervond hij bij het afrekenen met zijn eerder genoemde rivalen. Albinus wist hij te
misleiden door de belofte hem tot erfgenaam te maken en Pescennius Niger versloeg hij
door gebruik te maken van diens fouten bij het leiden van zijn leger. Vervolgens rekende
hij in Rome, Italië en de provinciën af met iedereen die niet aan zijn kant stond en zo
werd hij de onbetwiste heerser van het rijk.
Officieel noemde hij zich de zoon van Marcus Aurelius en de broeder van Commodus, een
Antonijn en opvolger van de Antonijnen. Zijn werkelijke politiek had echter weinig weg
van die van hen. Zijn macht berustte volledig op de toewijding van de soldaten en zijn
gehele aandacht was dan ook gericht op het leger. Ook gaf hij richtlijnen aan voor de
toekomstige ontwikkeling waardoor de senatorenstand van de militaire commando’s werd
ontheven en door officieren uit het leger werd vervangen.
De uitwerking van zijn politiek was duidelijk zichtbaar: het leger kreeg steeds meer een
eigen wil, de soldaten verloren meer en meer de lust naar oorlog en bekommerden zich
weinig om hun plicht. Dit had ook als gevolg dat, ondanks zijn strategische
bekwaamheid, keizer Severus er niet in slaagde de Parthen permanent te verdrijven en
de onderwerping van Brittannië te voltooien. In 211 stierf hij dan ook in Brittannië tijdens
een langdurige strijd met de schotse hooglanders.
Barbaren aan de macht
Op de dood van Alexander volgde een totale ineenstorting. Het Romeinse rijk werd de
speelbal van de soldaten. De legioenen van het Romeinse leger worden zich bewust van
hun feitelijke macht om keizers aan te stellen en af te zetten en maken zonder enige
bedenking van de macht gebruik. Ze stellen zich hiermee tegenover de senaat en elke
andere vorm van volksvertegenwoordiging.
Tussen 235 en 285 waren er zesentwintig Romeinse keizers en slechts één van hen stierf
een natuurlijke dood. Deze keizers waren meestal barbaren die in de krijgsdienst zijn
opgeklommen. Na grote militaire successen werden zij door hun manschappen toot
keizer benoemd. Ondanks hun barbaarse afkomst bleven ze loyaal aan het rijk en zagen
hun voornaamste taak in de verdediging van de grenzen. Hoewel deze veelal energieke
en bekwame legeraanvoerders elke vorm van geestelijke ontwikkeling, elke kennis van
de Romeinse tradities en elk vermogen om stabiele politieke verhoudingen te scheppen
misten, was hun optreden tegen de invallen der barbaren redelijk succesvol.
Het was een zware tijd voor het Romeinse Rijk. De grens werd op bijna elk punt
aangevallen. Sterke bonden van Germaanse stammen werden gevormd met het doel de
Romeinse provincies in Europa te overmeesteren: de Saksen plunderden de kusten van
Brittannië en Gallië; In het noorden van Gallië dreigden de Franken, in het midden en
zuiden de Alemannen; de Marokomannen bedreigden de Donau provincies. Een machtig
rijk van Goten en Sarmaten, ontstaan in Zuid-Rusland, breidde zich richting de oostelijke
provincies. Ten slotte werd de Perzische dynastie der Sassaniden een voortdurend
gevaarlijker vijand voor Rome.
Druk op de grenzen
Naarmate de toestand van het rijk verslechterde werd de druk op de grenzen sterker.
Langzamerhand realiseerde de muitenden militairen dit ook en zij begonnen meer
bereidwilligheid te tonen voor het rijk te vechten en schikten zich makkelijker naar de wil
van de keizer. Dit uitte zich ook in een reeks van sterkere keizers. Wel stierven de
meeste van hen een gewelddadige dood en hadden nog steeds te kampen met
binnenlandse muiterijen, ze lieten zich niet afschrikken. Na de dood van de voorganger
toonde de opvolger de zelfde vastberadenheid en eiste dezelfde blinde gehoorzaamheid
en discipline van het leger die de keizer vóór hem had geëist.
De eerste van deze reeks keizers was Claudius, bijgenaamd Gothicus. Hij regeerde van
268 tot 270 en bracht de Goten een beslissende nederlaag toe, waarmee hij een
voorlopig einde maakten aan de druk op de Donaugrens en de oostelijke provincies.
Zijn opvolger Aurelianus regeerde vijf jaar. Hij verdedigde niet alleen de grenzen en heel
Italië tegen de Germanen maar slaagde er ook in de eenheid van het rijk te herstellen:
onder zijn regering werden Gallië en Syrië weer deel van het rijk.
Zijn opvolgers Probus, Carus en diens zoon Carinus streden met succes aan de grenzen.
Na de dood van Carus, riep het leger Gajus Valerius Aurelius Diocletianus uit tot keizer in
284. Na een kortstondige strijd met Carinus werd hij de onbetwiste heerser en het rijk
kreeg een tijd rust van binnenlandse strijd.
Hervormingen van Diocletianus en Constantinus
Verdeling van de macht
Na tientallen jaren van anarchie en oorlog herstelde Diocletianus voor een tijd de orde in
het rijk, verbeterde de verdedigingslinie van de staat en voerde een uitgebreid
hervormingsprogramma door. Als persoonlijkheid stond hij in geen opzicht boven de
grote heersers van vorige eeuwen en elk van zijn hervormingen was reeds door een
ander ingeleid. De zekerheid van de troon dankte hij voornamelijk aan de moeheid en de
afschuw waarvan het volk en het leger vervuld waren. Zij snakten naar vrede en naar
een rustig ordelijk leventje.
Diocletianus voornaamste doel was niet het verhogen van de welvaart maar het herstel
en de versterking van de staat. Dit streven was op drie hoofddoelen gericht: hij wilde de
macht van de heerser versterken, de methoden van het bestuur hervormen en het leger
reorganiseren.
De autocratische macht van de keizer was niet in staat gebleken het hele rijk tegelijk te
kunnen besturen en verdedigen. Verscheidene provincies hadden daarom getracht zich
los te maken van de staat en een onafhankelijk bestaan te realiseren onder het bestuur
van plaatselijke keizers. Hier zag Diocletianus wel wat in, mits de eenheid van het rijk
zou worden behouden. Hij bedacht een systeem waardoor hij zonder de eenheid van de
staat op te offeren het rijk en de keizerlijke macht verdeelde; hij voerde de
gemeenschappelijke regering in en droeg zijn gezag over het westelijke deel van het rijk
over een door hemzelf benoemde ‘medekeizer’; dit was Valerius Maximilianus, een van
zijn beste generaals. Om de opvolging t waarborgen adopteerde elk een militaire
bevelhebber die in staat was het rijk te beschermen en te besturen. De geadopteerde
zoons kregen de titel ‘Caesar’ en zouden de bestaande regeerders opvolgen in geval van
dood of onbekwaamheid door ouderdom. Het bestuur van het rijk werd voortaan onder
deze vier heersers verdeeld. Elk had zijn eigen hoofdstad, leger, macht en bijstand in de
vorm van een praetoriaanse prefect.
Dit nieuwe systeem volgde nog steeds de door Augustus vastgelegde beginselen en het
keizerschap werd nog steeds als het hoogste ambt van het rijk beschouwd maar in de
kern van de macht kwam een radicale verandering. De keizer was niet langer één der
Romeinse burgers, hij werd de ‘Heer en God’. Allen die hem zagen moesten zich voor
hem op de grond laten vallen en de zoom van het keizerlijk gewaad kussen.
Het leger
De voornaamste taak van de keizer bleef het aanvoeren van het leger. Voor dit doel werd
het leger gereorganiseerd: de soldaten van Diocletianus en zijn opvolgers werden
gerekruteerd uit de verst verwijderde volken van het rijk. Hoe minder de soldaat deel
had aan de oude beschaving, hoe hoger zijn aanzien. Zo stonden de Germanen het
hoogst in aanzien, die zelfs geen onderdanen van het rijk waren.
Over het algemeen nam de grootte van het leger door deze verandering aanzienlijk toe.
Lactantius, een christelijk schrijver aan het eind van de derde en in het begin van de
vierde eeuw, zegt dat het aantal werd verviervoudigd. Dit mag een overdrijving zijn,
maar het leger werd minstens verdubbeld.
Het bestuur
Voor de vergemakkelijking van het bestuur en de inning der belastingen werd het gehele
rijk in honderd en een provincies verdeeld. Deze waren opgenomen in grotere eenheden,
de dioceses, waarvan er zeventien waren, en vier praefecturae. Elke prefectuur werden
bestuurd door een Augustus of een Caesar en diens rechterhand. Elke diocese werd
bestuurd door een vicarius en elke provincie door een stadhouder.
Van grote betekenis was ook de geheime politie (agentes in rebus) die zich voornamelijk
bezighield met de veiligheid van de keizer.
Deze militaire en bestuurlijke hervormingen die ten doel hadden het rijk te steunen en te
versterken, verhoogden de uitgaven van het rijk. Het gehele gewicht van deze last
drukte op de schouders van het volk, dat door alle oorlogen en invallen zeer was
verarmd. Alle hervormingen van Diocletianus leidden wel tot een zeker herstel van het
rijk maar vergrootte de belastingdruk.
De oorzaken van het verval
Sociaal-economisch
De oorzaken van de verschrikkelijke crisis die het rijk doorging moeten deels in de
sociale en economische toestand, die in de tweede helft van de tweede eeuw waren
ontstaan, gezocht worden en deels in de organisatie en de geest van het leger.
Economische ontwikkeling leidde tot verzadiging, het volk verloor langzamerhand zijn
werklust en routine ging verving steeds meer het eigen initiatief. De levendige
belangstelling van het volk was niet gericht op sociale of economische zaken maar op
filosofische en religieuze vraagstukken .
Aan de andere kant kwam naast de hogere klassen van de gemeenschap en de opleving
van de stedelijke bevolking een andere klasse tot groter zelfbewustzijn, die klasse die in
dorpen en in het platteland woonden. Naarmate de beschaving toenam, besefte zij
steeds meer haar omvang en tegelijk haar lage sociale status. Dit werd versterkt door de
keizers van de eerste twee eeuwen (na Chr.) door hun behandeling van de horigen die bij
honderdduizenden moesten werken op de keizerlijke landgoeden en de landerijen van de
rijke adel in het westen. De wetgeving in het vroege keizerrijk steunde de belangen van
de horige als tegenwicht tegen de rijke middenstand. Ten gevolge van deze politiek bleef
het platteland niet langer zwijgend en onderworpen: in het bewustzijn van de keizerlijke
steun vond het een stem om zijn rechten te verdedigen tegen de druk en de wandaden
van de adel en ambtenaren.
Samenstelling van het leger
Een andere radicale verandering vond plaats in de samenstelling van het leger. Onder
Augustus en de vroege keizers bestond het leger voornamelijk uit Romeinse burgers en
Italiërs die in de provinciën woonden. De meeste van de legioensoldaten kwamen uit de
meest beschaafde provincies en het leger vertegenwoordigde de meest verlichte
bewoners van het rijk. Onder Hadrianus veranderde het systeem. Hij vond het
onmogelijk dit systeem nog langer in stand te houden en rekruteerde zijn leger nog
slechts uit de provinciën waar zijn legerkampen waren gelegerd. De stadsbevolking
onttrok zich zo aan de verplichting van de militaire dienst. Daarom werd het leger
aangevuld door landarbeiders. Tegelijkertijd werd het beroep der soldaat erfelijk.
Later, onder de Antonijnen, had Rome steeds meer behoefte aan manschappen, onder
invloed van de pest en voortdurende aanvallen van de barbaren. Derhalve gaven ze de
voorkeur aan een primitiever deel van de bevolking, landarbeiders en herders uit de
afgelegen delen van het rijk: Thraciërs, Illyriërs, Spaanse bergbewoners, Moren, mannen
uit het noorden van Gallië, bergbewoners uit Klein-Azie en Syrië. Zo veranderde het van
samenstelling van een grotendeels beschaafd naar een grotendeels onbeschaafd leger,
dat de rijkdommen van de burgers benijdden en hen enkel als onderdrukkers en
uitbuiters beschouwden.
Belastingdruk en geldontwaarding
De economische welstand van de staat werd eveneens aangetast door de rampen die
plaats vonden onder de latere Antonijnen. De uitgaven van de staat namen drastisch toe;
naast het leger dat toenam in aantal en een hogere soldij ging vragen, stegen ook het
aantal ambtenaren. Het enige middel om deze kosten te compenseren was het verhogen
van de belastingen en de belangrijkste bron van deze belastingen waren die door
landbouwers en veehouders werden betaald. De verhoogde belastingen gingen echter
niet gepaard met verbeterde landbouwmethoden. Zo werd de druk op de grond bezitters
en hun horigen groter en de gevolgen voor het platteland groot.
Zoals al eerder genoemd, werden de soldaten zich in deze tijd ook bewust van hun macht
en zetten hun eigen aanvoerders op de troon. Van deze marionetten eisten ze vervolgens
ingrijpende verbeteringen van hun bestaan; hogere soldij, grote premies, het recht om
vrij te mogen plunderen. Tevens streefden ze naar afschaffing van de voorrechten van de
hogere klassen en ze wilden dat elke soldaat de hoogste militaire en burgerlijke posten
mocht bekleden.
Deze soldatenkeizers hadden in de eerste plaats geld nodig om de politieke wensen door
te kunnen voeren. Het enige middel om aan geld te komen was om de belasting te
verhogen, met name de belasting voor de grondbezitters. Door de voortdurende oorlogen
waren voorraden, wapens en vervoermiddelen onontbeerlijk. Indien er geen geld was,
werden bezittingen van de burgerij in beslag genomen. Zo steeg het peil van de
belastingen almaar en werden de kosten voor onderhoud en soldij van het leger steeds
groter.
De belastinginning lag niet bij de centrale overheid maar lag bij de kleinere verenigingen
die vanouds de belastingen inden en tegenover de staat verantwoordelijk waren voor de
volledige betaling. Dit waren meestal de stedelijke raden of de gilden van kooplieden,
reders of handwerkslieden. De stadsraden legden de bevolking van hun gebied de
belastingen op. In vredestijd was de last van deze verplichtingen niet drukkend, maar
reeds aan het einde van de tweede eeuw, naarmate de eisen van de staat toenamen, viel
er steeds minder geld te innen en de achterstallige betalingen stapelden zich op.
Tegelijkertijd drukten de aanvullende eisen van de staat steeds zwaarder op de
belastinginners, die druk in een verhoging van de belastingen vertaalden.
De toestand werd kritiek in de derde eeuw: de staat schroefde zijn eisen tot op een
buitensporige hoogte op; de handel werd door voortdurende oorlogen en invallen der
barbaren onmogelijk; de industrie lag stil; en de Romeinse legers plunderden op hun
route elke stad en elk dorp.
Tot overmaat van ramp brachten de keizers in hun geldnood een grote hoeveelheid
muntgeld in omloop. Hiervoor hadden zij niet genoeg edele metalen en daarom maakten
ze maakten ze van de voorheen pure metalen, legeringen en verlaagden daardoor de
muntstandaard met als gevolg een enorme waardedaling van de munt. Deze
maatregelen bracht de handel en de industrie de fatale slag toe.
Terwijl de regering deze legeringen gebruikten om hun schulden af te betalen,
accepteerden zij van de belastingbetaler slechts de oude munt.
Verval landbouw en industrie
De geschiedenis van de oude beschavingscentra is een geschiedenis van ontbinding en
verval. De klassieke instellingen worden vervangen door primitieve toestanden. In
sociaal, economisch en geestelijk opzicht is er een terugkeer tot het barbarisme.
In de economische toestanden is een trek vooral opmerkelijk: de verandering van de
landbouwmethoden in het gehele rijk. De wetenschappelijke landbouw, gesteund door
kapitaal en intellect, verdwijnt volkomen en wordt overal vervangen door een systeem
dat de grond slechts oppervlakkig bewerkt en steeds dieper zinkt tot het peil van
primitief sleurwerk. Onder deze omstandigheden neemt het bebouwbaar oppervlak
voortdurend af. Ook het verkrijgen van arbeidskrachten werd steeds moeilijker. Door
vele oorlogen was het geboortepeil laag en het sterftecijfer hoog. Ook werden veel
potentiële arbeiders voor het leger gerekruteerd.
De toestand in de handel en de industrie was al even rampzalig. De eens zo bloeiende
industrie verminderde haar productie, werd zwak en kwijnde weg. De enige takken die
nog in volle werking waren, waren die welke van vitaal belang waren voor de staat. Zo
had de staat een monopolie en was er geen spoor van een vrije economie meer te
bekennen. De ruil van gebruiksartikelen duurde natuurlijk nog steeds voort, maar richtte
zich voornamelijk op luxe goederen uit het nabije oosten. Nog in de vierde eeuw werden
in Rome schitterende bouwwerken opgericht, maar met de volgende eeuw begint een
proces van geleidelijk verval. Christelijke kerken en kloosters waren de enige nieuwe
gebouwen. De oude gebouwen werden met moeite in stand gehouden en gras groeide in
de straten.
De slavernij bestond nog maar had al haar economische betekenis verloren. Slaven
speelden geen rol meer in de landbouw, handel of industrie, hun enige taak was in de
villa’s der rijken te dienen.
Politieke ondergang
De burgerbevolking trachtte aan haar moeilijkheden te ontkomen door een van hen op
de troon te krijgen, van wie zij verwachtte dat hij een eind zou maken aan de verwarring
en orde op zaken zou stellen. Het leger echter stootte de een na de andere keizer van de
troon en maakte de onrust alleen maar groter.
Terwijl de financiële en sociale crisis steeds erger werd, veranderde de machtsposities
binnen het rijk. Zo verdween de bevoorrechte positie van de Romeinse burger (ten
opzichte tot de provincialen); werd de keizer meer en meer een militair despoot die
alleen nog op het legerde vertrouwde; en werden (in 212 onder Caracalla) de
burgerrechten tot de gehele bevolking van het rijk uitgebreid.
Deze maatregelen betekenden geen verbeteringen in de rechtspositie van de massa,
maar de ondergang van de Romeinse staat (de SPQR). De Senaat had geen stem meer in
staatszaken en de senatoren hadden al hun politieke privileges verloren. De staat werd
geregeerd door een bureaucratisch leger van keizerlijke ambtenaren die de legerschool
hadden doorlopen. Tot hen behoorde de geheime politie die de laatste sporen van de
vrijheid van de burgers afnam: roof, willekeur en geweld waren hen niet ongewoon.
De volksverhuizingen
Omstreeks 375 na Chr. strekte het Romeinse Rijk zich uit van de Atlantische Oceaan in
het oosten tot aan het Perzische rijk in het westen; in het noorden begrensd door de rijn
en in het zuiden door de Sahara woestijn. De keizers baadden in een onvoorstelbare
rijkdom. De heerschappij was werd afgewisseld door krachtige keizer aan de ene kant en
egocentrische despoten aan de andere kant. Het volk van het Romeinse rijk vormde geen
eenheid. Het was een mengelmoes van duizenden volkeren, duizenden culturen,
duizenden talen. De enige overeenkomst was het Romeinse gezag. Dit gezag zwakte
echter almaar af.
Germanen
Langs de Europese (noordelijke) grenzen woonden de Germanen. Dit volk leefde in
stamverband, in kleine leefgemeenschappen, als nomaden. Telkens op zoek naar nieuwe
vestigingsplaatsen. Bij sommige van deze verhuizingen overschreden de stammen de
grenzen van het Romeinse rijk. Meestal werden de indringers snel verdreven of
gedwongen zich te onderwerpen aan het Romeinse gezag. De Romeinen hadden ook een
andere methode gevonden om hun grenzen te bewaken. Als een stam al te lastig werd
en steeds maar weer de grens overschreed, werd aan die stam een stuk grond binnen de
grenzen van het Romeinse rijk toebedeeld. Zo hadden ze geen last meer van de
Germanen en waren verzekerd dat zij hun stukje land met hun leven zouden verdedigen.
Westgoten
Omstreeks 350, echter begon de bewaking van de oostelijke grenzen moeilijkheden te
leveren. Uit de vlakten van midden-Azië trok een woest volk al plunderend westwaarts.
Deze Hunnen trokken als een storm richting het Romeinse rijk en veroorzaakten een
massa van vluchtende stammen. Onder deze, de Germaanse Westgoten, die in het
Donau-gebied woonden. Zij deden het verzoek toevlucht te mogen nemen binnen de
grenzen van het Romeinse rijk. Dit verzoek werd ingewilligd en in 376 na Chr. Vestigden
de Westgoten zich aan de andere kant van de Donau. Ze voelden zich echter al snel
uitgebuit door de Romeinen die hen belastingen liet betalen en allerlei diensten liet
verrichten. Na enkele schermutselingen kwam het tot een heuse oorlog tussen de
Westgoten onder leiding van Alarik en een Romeins leger onder aanvoering van veldheer
Stilicho. In 378 leed het Romeinse leger een definitieve nederlaag bij Adrianopel en de
overgebleven troepen werden teruggefloten naar Rome.
Splitsing van het rijk
De bedreiging van buitenaf werd versterkt toen het rijk in 395 na Chr. onder keizer
Theodosius in tweeën werd gedeeld. Het West-Romeinse rijk dat bijna heel west-europa
en midden-europa omvatte was bestemd voor zijn ene zoon, Honorius, en het OostRomeinse rijk voor zijn andere zoon, Arcadius. Na de dood van de keizer in dat zelfde
jaar ontstond al spoedig onenigheid onder beider zonen en Arcadius (heerser van het
oosten) wist koning Alarik der Westgoten ertoe te brengen op te trekken tegen Rome.
Plundering Rome
In 401 was het zo ver, de Westgoten trokken Italië binnen. Het Romeinse leger was niet
opgewassen tegen de hordes goten en keizer Honorius koos eieren voor zijn geld en trok
zich terug uit Rome naar de stad ravenna, gelegen te midden van onbegaanbare
moerassen. Paus Augustinus stuurde onderhandelaars naar Alarik om hem ertoe te
bewegen Rome niet te plunderen. Alarik eiste enorme hoeveelheden goud en zilver.
Kerkelijke siervoorwerpen en godenbeelden moesten worden omgesmolten om de
schatting aan de Westgoten te kunnen betalen. Alarik vond het echter niet genoeg. In
410 sloot hij Rome af van de buitenwereld en niet lang daarna opende de uitgehongerde
bevolking de stadspoorten. Drie dagen lang verzamelden mannen van Alarik alles wat
vast en los zat. Zelfs de zuster van keizer Honorius werd meegevoerd.
Nog in het jaar 410 na Chr. wilden de Westgoten oversteken naar Noord-Afrika. Maar
tijdens de voorbereidingen stierf Alarik. De nieuwe koning, Athaulf, Alariks zwager, leidde
de Westgoten naar zuid frankrijk. Velen trokken later over de Pyreneeën en in 429
vestigden ze zich in Spanje en Portugal. Hun bloedige reis was ten einde.
Vandalen
Hierna was de beurt weer aan de Hunnen, de oorspronkelijke veroorzakers van de vlucht
van de Westgoten. Na de Oostgoten in Rusland verslagen te hebben keerden rukten ze
verder op richting het Romeinse rijk, deze keer onder anderen de Oostgoten voor zich uit
jagend. Het eens zo machtige Romeinse leger was nog niet hersteld van de pijnlijke
nederlagen tegen de Westgoten en bood geen enkele weerstand toen vele vluchtende
Germaanse stammen zijn grenzen overstak. Het Romeinse keizerrijk kraakte in al zijn
voegen. Dit werd alleen maar versterkt toen de stammen plundertochten begonnen te
ondernemen om aan hun levensbehoeften te kunnen voldoen. De voor de Hunnen
gevluchte stammen vestigden zich in 406 in de Donau-vlakte, daarbij de Vandalen
verdrijvend. Deze staken de Rijn over, trokken europa door en vestigden zich in Spanje,
waar zij de Westgoten ontmoeten. In 429 werden zij ook daar weer weggejaagd en ze
staken over naar Noord-Afrika om zich in de buurt van Carthago te nestelen. Blijkbaar
beïnvloed door hun geografische locatie, bouwden zij een machtige vloot en in 455 na
Chr. voeren ze naar Rome. Ze plunderden de stad dermate grondige dat sindsdien het
woord ‘vandalisme’ gebruikt wordt voor een zinloze en baldadige vernieling.
Hunnen
De Hunnen waren niet te stuiten. Na de Donau en de Rijn overgestoken te hebben en
een wolk van verderf achtergelaten te hebben, trokken Gallië binnen, toen een Romeinse
provincie. De Romeinse veldheer Aëtius bracht een groot leger op de been bestaande uit
zijn eigen legioenen aangevuld met Bourgondische, Frankische en andere Germaanse
krijgers en werd te hulp geschoten door koning Theodorik van de Westgoten. Op de
Catalaunische velden, in de landstreek Champagne in Frankrijk, kwam het in 451 tot een
treffen met de Hunnen. Koning Theodorik sneuvelde maar zijn Westgoten vochten dapper
door en slaagden er in met de Romeinse legioenen en Germaanse krijgers de Hunnen te
verslaan.
De Hunnen sloegen op de vlucht en verschansten zich onder leiding van Atilla in een
wagenburcht, een verdedigingswerk gevormd door in een cirkel opgestelde wagens.
Aangezien deze formatie al eerder vrijwel onneembaar was gebleken besloot Aëtius de
Hunnen niet aan te vallen en zich terug te trekken.
Atilla voor de poorten van Rome
Een jaar later, in 452, probeerde Atilla het nog een keer. Hij had een gigantisch leger op
de been gebracht (bronnen vermelden tussen de driehonderdduizend en
zevenhonderdduizend man) en trok al plunderend door Italië en wist Rome te bereiken.
Zijn leger was echter behoorlijk uitgedund en in zijn kamp heerste een voedselgebrek en
zij werden geteisterd door enkele besmettelijke ziekten die vele levens eisten. Tevens
was Rome zeker niet onneembaar maar hij zou op hardnekkige tegenstand moeten
rekenen. Hij was dan ook aangenaam verrast toen een gezantschap onder leiding van
paus Leo I en twee senatoren hem de volledige onderwerping van Rome en tevens een
jaarlijkse betaling beloofden. Volgens de overlevering zou de vrome taal van paus Leo
grote indruk hebben gemaakt op Atilla (hij zou een engel hebben zien verschijnen die de
paus beschermde). In ieder geval trok Atilla zich terug en een jaar later stierf de ‘gesel
Gods’ (zoals de Christenen Atilla noemden). Gestikt in een bloedneus na een avond van
feesten en (overtollig veel) drinken.
De ondergang van het rijk
Na Diocletianus en Constantinus bleef het Romeinse rijk nog vele eeuwen bestaan. Het
was in tweeën verdeeld: het westelijke rijk met Rome als hoofdstad en het oostelijke
deel, het Byzantijnse deel met als hoofdstad Constantinopel.
Het westelijke rijk valt in de 5e eeuw na Chr. langzamerhand in zijn samenstellende
delen uiteen, Italië en de vroegere provincies. Het bestuur van deze delen wordt
langzamerhand overgenomen door leiders van verschillende Germaanse stammen. Dit
verschijnsel was niet nieuw, maar reeds ingeleid onder Diocletianus; toen traden
Germanen in grote getale in het leger en speelden belangrijke rollen aan het keizerlijke
hof.
In het Oost-Romeinse rijk verloopt het ontbindingsproces veel trager en wordt aan de
oude tradities sterker vastgehouden, maar aan de andere kant is de invloed van het
oosten krachtiger en begint de regering steeds meer op een oosters despotisme te lijken
Het zwaartepunt verschuift zich dan ook van de Balkan naar Klein-Azie.
Tegelijkertijd vervallen deze landen die eens de voornaamste centra van het politieke en
culturele leven waren geweest en krijgen langzamerhand andere gebieden een
beslissende betekenis .
Ontwikkeling van de kunst
Een interessante vraag is of de kunst dezelfde ontwikkeling onderging als die,
omschreven in de vorige hoofdstukken. Tegelijk bekijk ik de invloed van het Christendom
op de kunst. Als vergelijkingsbasis nemen we het toppunt van de kunst, in de periode
van de Pax Romana, onder keizer Augustus.
Ten tijde van Augustus
Zucht naar ontwikkeling was nooit zo groot geweest als in de tijd van keizer Augustus.
Dit tijdperk is het klassieke tijdperk van de Latijnse literatuur en is om zijn
wereldhistorische betekenis slechts te vergelijken met het Athene van Pericles.
In het oosten en westen onderwezen duizenden scholen de kinderen van de steden in het
Grieks of Latijn, en sommige, vooral in het westen, in beide talen. Nieuwe publicaties bij
de boekhandelaren in Rome werden onmiddellijk bekend in de provincies. Iedere
ontwikkelde kende de namen van de grote schrijvers, leidende figuren in de wetenschap,
de professoren en de filosofen.
Het westen bracht een hele reeks van grote dichters, prozaschrijvers en filosofen voort.
Om er een paar te noemen: Vergilius, schrijver van hét epos van de grootheid van
Rome; Seneca, leermeester van keizer Nero, dichter, publicist en filosoof; Lucanus, de
schrijver van een episch dichtwerk over de burgeroorlog; en Tacitus, een groot
historicus. Zij werden in het hele rijk gelezen.
Tot in de verste uithoeken van het rijk lieten de machthebbers ontzagwekkende
bouwwerken neerzetten, zoals bruggen, theaters en amfitheaters. In deze laatste wordt
een dynamischer amusement bedreven dan in de theaters, wat te zien is aan de vorm
van het gebouw. Het is de plaats waar de gladiatoren met hun zwaard voor hun leven
vechten, waar gevochten wordt tegen wilde beesten, waar op een of andere manier bloed
moet vloeien. Een dergelijk theater is het Amfitheatrum Flavium uit de eerste eeuw n.C.,
ook wel het Coloseum genaamd.
Ten tijde van Diocletianus
Bij het waarnemen van het proces van ondergang is ook een psychologische verandering
waar te nemen in die klasse der maatschappij, die tot dan toe de schepper van de
beschaving was geweest. Haar scheppingswil en scheppingskracht verdwenen. De
mensen worden moe en verliezen hun lust in het scheppen en hechten daar niet langer
waarde aan; ze zijn ontgoocheld; hun leven is niet langer een streven naar een ideaal
leven; hun geest wordt in beslag genomen door materiële belangen en door de zaak zich
staande te houden.
Hoewel het Griekse en Romeinse deel van de wereld nog belangrijke schrijvers
voortbracht, was hun publiek zeer klein. Ook de geschiedschrijving bracht nog een groot
denker voort maar in al deze activiteit lag geen werkelijk leven meer, geen ontwikkeling.
In het werk van alle schrijvers, filosofen en dichters uit het einde van de derde eeuw en
de twee daaropvolgende eeuwen overheerst de moeheid, ontgoocheling en wanhoop.
De hellenistisch-Romeinse kunst leefde nog steeds, de architectuur bloeide nog.
Voorbeelden van bouwwerken uit deze tijd zijn bijvoorbeeld de baden van Diocletianus in
Rome, zijn paleizen in Spalato en Antiochië en de baden en basilica van Constantinus in
Rome. Dit zijn niet de mooiste producten van de oude architectuur maar je kan niet
zeggen dat de bouwers hun scheppingsdrang verloren hadden.
Het verval, van spontaniteit en kracht, tekent zich duidelijker af in de beeldhouwkunst en
schilderkunst. De borstbeelden van sombere keizers geven een goede afspiegeling van
de fase die de beeldhouwkunst in die periode onderging. De beeldhouwkunst had evenals
technische vaardigheid en sierlijkheid, aandacht voor het detail verloren. Een goed
voorbeeld is een reliëf van de Triomfboog van Constantijn, waarop een
massabijeenkomst op het forum is te zien. Er is weliswaar nog wel sprake van een
vertelling, maar alle gevoel voor werkelijkheid en eigenheid is verdwenen. De mannetjes
van de eerste rij zijn allemaal even groot en de mannetjes van de tweede rij zijn allemaal
precies een hoofd groter. Allemaal lijken ze op elkaar, ook wat hun verhoudingen betreft
en hun veel te grote hoofden. Onnatuurlijk is ook hun opstelling: keurig netjes in twee
rijen aan weerszijden van een spreekgestoelte waardoor het meer lijkt op een parade
dan op een samenscholing. In plaats van op individualiteit en werkelijkheid, komt de
nadruk steeds meet te liggen op uniformiteit en schema waarbij de voorkeur voor
symmetrie een belangrijke rol speelt.
Van de schilderkunst weten we weinig maar hier werden schoonheid, harmonie van de
compositie en toewijding aan detail, verdreven door schreeuwende kleureffecten.
Het afnemen van de scheppingskracht is echter minder aanwezig in de kunst dan in alles
eromheen. Evenals in andere tijdperken volgt de kunst haar eigen weg.
Invloed van het Christendom
De kerk had een grote invloed op de architectuur: niet alleen was zij de belangrijkste
opdrachtgever, ook ontstond er onder invloed van de Kerk een nieuwe, christelijke kunst.
Haar voornaamste taak was de belangrijke voorwerpen gepast weer te geven; zo
streefde de bouwmeesters ernaar de christelijke kerken en kloosters zo volmaakt
mogelijk te maken met allerlei versieringen van schilderwerk, mozaïek en
beeldhouwwerk.
Deze kunst maakte weliswaar gebruik van de techniek en vormen van de oude kunst
maar verwijderde zich meer en meer van deze. Naturalistische figuren en fijne
ornamentiek, die kenmerkend waren geweest voor de Griekse en Romeinse stijl, werden
ter zijde geschoven. Bij het belichamen van de centrale figuren van het christelijk geloof
vonden, was er duidelijk sprake van een nieuwe artistieke inspiratie. Ondanks het verlies
aan perfectionisme en verfijning kan je zeker niet spreken van een achteruitgang van de
kwaliteit; er werd slechts belang gehecht aan andere aspecten, zoals het uiten van het
religieus gevoel.
Naast de opkomst van geschiedschrijvers, is er nog een belangrijke opkomst in de
literatuur: de Christelijke literatuur levert van meet af aan in het Latijn nog meer dan in
het Grieks een hele reeks schrijvers op die, ook naar klassieke maatstaven, van de
allerhoogste kwaliteit zijn: in de eerste plaats Tertullianus, Lactantius en Augustinus.
Conclusie
Na het voltooien van mijn werkstuk kan ik, terugkomend op mijn hoofdvraag, “Hoe en
waardoor ging het Romeinse rijk ten onder”, het volgende zeggen:
Het verval van het Romeinse rijk was een langzaam verval, een proces van enkele
eeuwen. Het rijk viel uiteindelijk onder de druk van invallende, plunderende barbaren, in
de 5e eeuw na Christus. Het rijk was echter al bijzonder afgezwakt door toedoen van een
moeilijke periode, verergerd door ongelukkige ingrepen van de keizers. Het leger had zijn
eigen wil, barbaren teisterden de grenzen en de economische positie, hierdoor beïnvloed,
was zeker niet sterk. De verschillende keizers slaagden er niet in deze situatie te
verbeteren, sterker nog, door hun toedoen verslechterde de situatie veelal. Er werden
verkeerde beslissingen gemaakt op sociaal-economisch, economisch en politiek gebied;
en het leger werd niet goed aangepakt.
Als antwoord op de nevenvragen “Onderging de kunst de zelfde ontwikkeling?” en “Wat
was de invloed van het Christendom op de kunst?”, kan ik kort zijn:
In de kunst waren de zelfde tekens te zien als in alles eromheen, echter de invloed op de
kunst was kleiner daar de kunst meer zijn eigen gang gaat. De invloed van het
Christendom is een invloed die zich toelegt op de literatuur en de architectuur. Beiden
kregen een inspiratiestoot door het Christendom. De invloed in de andere kunsten is ver
te zoeken.
Bronnen
Titel Auteur Jaartal, Plaats Uitgever
Herfsttij en ondergang van het Romeinse rijk E. Gibbon 1985 Atrium, Alphen aan den
Rijn
Atlas bij de wereldgeschiedenis H. Kinder, W. Hilgemann 1994 Sesam, Apeldoorn
Geschiedenis der Mensheid (150 geleerden uit 15 landen o.l.v) A. Randa 1955 De Bezige
Bij, Amsterdam
7000 jaar wereldgeschiedenis: De Middeleeuwen P. van den Boom, J. Groen, W. van
Geffen, H. van den Hoek–Mensing, Chr. van der Eyden, F. Langen, A.C. Prins 1977
Lekturama, Rotterdam
7000 jaar wereldgeschiedenis: De oorsprong van onze beschaving F. Langen, A.H. Zwart
1977 Lekturama, Rotterdam
Prisma van de klassieke oudheid P.J. Reimer 1995 Prisma, Utrecht
Attila de Hun and Barbarians: http://art1.candor.com/barbarian
[email protected] 1968 Johannesburg
De Vroege Middeleeuwen:
http://users.pandora.be/vroege-middeleeuwen
Rien van de Wall 2000 Onbekend
De Romeinse Keizers uit de tweede eeuw na Christus:
http://home-3.tiscali.nl/~wr1644/tweede.html
Steven Beerthuizen Onbekend Onbekend
De Praetoriaanse Garde: http://users.pandora.be/freddy.maes1/42001.html
Inge en Fred Maes 2002 Onbekend
Download