Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector

advertisement
Arbeidsongeschiktheidscircuits
in de publieke sector
Een juridische analyse van de regelingen in geval van arbeidsongeschiktheid
van het statutair en het contractueel personeel bij de Vlaamse overheid
 Rapport

Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
MANAGEMENTSAMENVATTING1
De bestaande arbeidsongeschiktheidsregelingen in de publieke sector, of noem het
arbeidsongeschiktheidscircuits, vormen een waar doolhof. Anders dan in de particuliere sector,
verschilt de tewerkstellingswijze van het personeel in overheidsdienst waardoor twee
personeelscategorieën naast elkaar bestaan: de ambtenaren – in de zin van de (vastbenoemde en
op proef benoemde) statutaire personeelsleden – en de contractanten. Sommige regelgeving vindt
toepassing op beide groepen, maar doorgaans betreft het aparte regelingen. Dit brengt met zich
dat de moeilijkheidsgraad om zich in de overheidssector doorheen dit labyrint een weg te banen,
nog exponentieel toeneemt.
Het opzet van deze studie is in eerste orde klaarheid te scheppen wat betreft die onderscheiden
arbeidsongeschiktheidsregelingen, door alle actoren als het ware een (juridische) stafkaart aan te
reiken. Vooreerst maken wij een onderscheid naargelang van de oorsprong van de
arbeidsongeschiktheid: ziekte of ongeval privéleven enerzijds en arbeidsongeval of beroepsziekte
anderzijds. Daarnaast zijn er nog tal van andere circuits, elk met een eigen finaliteit, zoals het
controlegeneeskundig circuit, het arbeidsgeneeskundig circuit in het raam van het
gezondheidstoezicht, de regeling aangaande de vroegtijdige pensionering om medische redenen…
Wij zijn van start gegaan met een analyse van het arbeidsongeschiktheidsbegrip waar de
onderscheiden circuits van uitgaan. Onmiddellijk is duidelijk geworden dat verscheidenheid troef is
en een eenvormig arbeidsongeschiktheidsbegrip een mooie droom die ver afstaat van de realiteit.
Naargelang van het circuit waarin het arbeidsongeschikte individu zich bevindt, kan de uitkomst
van de evaluatie van zijn arbeidsongeschiktheid verschillen.
Het naast elkaar bestaan van zo vele arbeidsongeschiktheidscircuits vormt dan ook een potentiële
bron van spanningen, eveneens tussen de daarbij betrokken artsen. Om die reden zijn we op zoek
gegaan naar het antwoord op de vraag welke informatie tussen artsen kan, mag of moet worden
uitgewisseld, wiens oordeel eventueel doorslaggevend is en welke mogelijkheden er zijn om
conflicten op te lossen.
Per circuit maken we een onderscheid tussen de inhoudelijke gevolgen en de procedurele kant van
de zaak.
Onder een aparte hoofding hebben we ons gefocust op de diverse mogelijkheden die in het geval
van een gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van tijdelijke of blijvende aard toelaten een
wedertewerkstelling te bewerkstelligen.
De verplichting tot redelijke aanpassingen voor personen met een handicap zou er tot slot toe
moeten leiden dat langdurig arbeidsongeschikte personeelsleden zich in het arbeidsbestel kunnen
handhaven.
Zoals het diepgravend wetenschappelijk onderzoek betaamt, hebben wij ons niet beperkt tot een
descriptief luik, zij het dat dit laatste evenzeer gepaard gaat met een vergaande ontleding van
annex het aandragen van oplossingen voor een aantal juridische kwesties de lege lata (infra,
wablieft). Het ultieme doel is de lege ferenda (infra, wablieft) vorm te geven aan een juridisch
correcte, vereenvoudigde regelgeving met meer oog voor re-integratie.
Opdat de (Vlaamse) regelgeving juridisch sluitend zou zijn, dient de normenhiërarchie en de
bevoegdheidsverdeling correct te worden nageleefd en daar mangelt het soms.
Verder stellen we vast dat vooral binnen de sociale zekerheid voor de werknemers de laatste tijd –
terecht – steeds meer aandacht uitgaat naar de re-integratie in geval van gedeeltelijke
arbeidsgeschiktheid. Het komt ons voor dat de Vlaamse overheid hierbij niet mag achterblijven: de
uitdaging bestaat erin de (juridische) belemmeringen in het raam van de rechtspositieregeling in
de mate van het mogelijke uit de weg te ruimen, trouwens ook in het licht van de
welzijnswetgeving en het verbod van discriminatie van personen met een handicap.
1
Dit rapport is het resultaat van onderzoek dat werd gevoerd in het raam van het STEUNPUNT BESTUURLIJKE
ORGANISATIE VLAANDEREN III, binnen het spoor C – HRM, deelproject C1 - Flexicurity in de Vlaamse publieke sector Flexicurity in the Flemish public sector. Aan de oorsprong hiervan ligt een initiatief annex een opdracht van de
afdeling Regelgeving van het departement Bestuurszaken van de Vlaamse overheid. Op geregelde tijdstippen is een
technische werkgroep samengekomen om over de resultaten van ons studiewerk van gedachten te wisselen.
Wij houden er dan ook aan de leden van de technische werkgroep hartelijk te danken voor hun onontbeerlijke input,
en meer in het bijzonder Dirk LAERTE voor zijn commentaren bij eerdere ontwerpen van het voorliggende rapport.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
a
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dit alles neemt niet weg dat de complexiteit blijft waardoor het intensief zoeken is om uit het
doolhof (wijs) te geraken. Een vergaande simplificatie van de regelgeving is geen overbodige luxe.
Het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 om de ziektepensioenregeling voor
de ambtenaren af te schaffen en in de plaats daarvan de sector van de uitkeringen in het raam van
de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering toepasselijk te verklaren, zou een belangrijke stap
voorwaarts kunnen zijn in het streven naar die vereenvoudiging. Wij hebben dit
hervormingsvoorstel verwerkt in onze studie en beoordeeld op zijn merites.
Deze (denk)oefeningen van zeer uiteenlopend aard hebben geresulteerd in een waaier aan
beleidsaanbevelingen. Daarbij hebben we het accent gelegd op die zaken waar de Vlaamse
overheid zelf de hand in heeft, zodat de voorgestelde verbeteringen concreet realiseerbaar zijn.
Doordat het Algemene Principesbesluit of APKB zijn bevoegdheidsverdelende karakter heeft
verloren en intussen door de Vlaamse regering is opgeheven, is alvast een vroeger obstakel voor
een eigen Vlaams beleid van de baan. Zelfs bij ongewijzigde federale wetgeving op het vlak van
het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht – inclusief de regeling betreffende het
professioneel risico – beschikt de Vlaamse overheid over behoorlijk wat regelruimte om eigen
accenten te leggen. Het is aan de Vlaamse overheid om een weloverwogen beleid te voeren ten
overstaan van haar personeelsleden die zich met een arbeidsongeschiktheid geconfronteerd weten,
ondersteund door een gedegen juridisch kader. Indien deze studie daartoe een bijdrage kan
leveren, achten wij ons geslaagd in ons opzet.
Voor een waaier aan beleidsrelevante aanbevelingen op basis van dit rapport, zie deel IX.
b
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING
Algemeen Reglement
Werknemerspensioenen
KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement
betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers (BS 16
januari 1968)
Algemene Beginselenwet
Sociale Zekerheid
Wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale
zekerheid voor werknemers (BS 2 juli 1981)
Algemene Principesbesluit /
APKB
KB 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het
administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van
toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschapsen Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie,
alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (BS 9
januari 2001, err. BS 20 januari 2001 (ed. 1))
Antidiscriminatiewet 2003
Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van
de wet van 15 februari tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van
kansen en voor racismebestrijding (BS 17 maart 2003)
Antidiscriminatiewet 2007
Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie
(BS 30 mei 2007 (ed. 2))
Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel (of Wet 3
juli 1967)
Wet 3 juli 1967 betreffende de preventie of de schadevergoeding voor
arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en
voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 10 augustus 1967)
Arbeidsongevallenwet 10 april
1971 (of Wet 10 april 1971)
Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 (BS 24 april 1971)
Arbeidsovereenkomstenwet
Wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS 22 augustus
1978, err. BS 30 augustus 1978)
Beroepsziektewet
Wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding
van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni
1970 (BS 27 augustus 1970, err. BS 18 september 1970)
BWHI
Bijz.W. 8 augustus 1980 op de Hervorming der Instellingen (BS 15 augustus
1980)
CAO-Wet
Wet 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten
en de paritaire comités (BS 15 januari 1969, err. BS 4 maart 1969)
Decreet evenredige
arbeidsmarktparticipatie
Decr.Vl. 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt
(BS 26 juli 2002)
Decreet rechtspositie
personeelsleden
gemeenschapsonderwijs
Decr.Vl. 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs (BS 25 mei 1991)
Decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd
onderwijs
Decr.Vl. 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
centra voor leerlingenbegeleiding (BS 25 mei 1991, err. BS 4 januari 1992)
Eenheidsstatuut voor arbeiders
en bedienden
Wet 26 december 2013 betreffende invoering van een eenheidsstatuut
tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de
carenzdag en begeleidende maatregelen (BS 31 december 2013)
Federaal Verlofbesluit
KB 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden
toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen (BS 28 november
1998)
Feestdagenwet
Wet 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (BS 31 januari 1974)
Gecoördineerde Wetten op de
Raad van State
Wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973
(BS 21 maart 1973)
Gelijkekansendecreet
Decr.Vl. 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaams gelijkekansenen gelijkebehandelingsbeleid (BS 23 september 2008)
KB Gezondheidstoezicht
Werknemers
KB 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers
(BS 16 juni 2003)
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
c
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING (VERVOLG/1)
2
3
4
d
Patiëntenrechtenwet
Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (BS 26
september 2002, err. BS 20 december 2002)
Pensioenwet Werknemers
KB nr. 50, 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen
voor werknemers (BS 27 oktober 1967)
Rechtspositiebesluit Vlaams
gemeente- en
provinciepersoneel
BVR 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de
personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van
het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele
bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger
van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (BS 24 december
2007)
RPPol2
KB 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van
de politiediensten (BS 31 maart 2001 (ed. 3); err. BS 14 april 2001; err. BS
2 oktober 2001; err. BS 21 november 2001)
RSZ-Wet
Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 25 juli 1969)
Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet
KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot
herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de
maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 5 december 1969, err. BS
22 december 1970)
Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet
KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte
verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd
op 14 juli 1994 (BS 31 juli 1996)
Verordening-ZIV
Verord. 16 april 1997 tot uitvoering van artikel 80, 5° van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en
uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (BS 26 november 1997 (ed. 1))
Vlaams Personeelsstatuut
VPS3
BVR 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het
personeel van de diensten van de Vlaamse overheid (BS 27 maart 2006)
Welzijnswet Werknemers
Wet 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de
uitvoering van hun werk (BS 18 september 1996)
Werkloosheidsbesluit 1991
KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (BS 31
december 1991, err. BS 13 maart 1992)
Wet Controlegeneeskunde
Wet 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (BS 13 juli 1999
(ed. 3))
Wet Federale Pensioendienst4
Wet 18 maart 2016 tot wijziging van de benaming van de Rijksdienst voor
Pensioenen in Federale Pensioendienst, tot integratie van de
bevoegdheden en het personeel van de Pensioendienst voor de
Overheidssector, van de opdrachten 'Pensioenen' van de lokale en
provinciale sectoren van de Dienst voor de Bijzondere
socialezekerheidsstelsels en van HR Rail en tot overname van de
gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst voor de Bijzondere
socialezekerheidsstelsels (BS 30 maart 2016)
Wet-Mainil
Wet 15 mei 1984 tot harmonisering van de pensioenregelingen (BS 22 mei
1984)
Wet Medische Onderzoeken
Wet 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het
kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd (BS 9 april 2003)
Ook wel betiteld als het ‘mammoetbesluit’.
Wij gebruiken in dit rapport de termen ‘Vlaams Personeelsstatuut’ en ‘VPS’ eenvoudigweg door elkaar.
Technisch bundelt deze wet de bevoegdheden met betrekking tot de werknemerspensioenen en de
ambtenarenpensioenen binnen één enkele instelling, namelijk de Rijksdienst voor Pensioenen, die de Federale
Pensioendienst wordt, en dat met ingang van 1 april 2016. Voor een goed begrip behouden wij in het raam van dit
rapport niettemin de ‘oude’ aparte benaming Pensioendienst voor de Overheidssector.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING (VERVOLG/2)
Wet Modernisering
Werknemerspensioenen
KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de
wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot
vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (BS 17
januari 1997), zoals bekrachtigd bij Wet 13 juni 1997 (BS 19 juni 1997)
Wet Motivering
Bestuurshandelingen
Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van
bestuurshandelingen (BS 12 september 1991)
Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel
BVR 15 februari 2008 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor
verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor
verminderde prestaties wegens medische redenen en de
terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van
het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (BS 10 april 2008)
ZIV-Wet 1994
Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging
en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (BS 27 augustus 1994, err.
BS 13 december 1994)
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
e
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
WABLIEFT?
“De lege lata, also known as lex lata, is a Latin phrase that means, “as the law is,” or “the law
that exists.” This term is often used in contrast with a similar term, de lege ferenda, which means
“the law as it should be”. In legal terminology, the concept is often used to compare and contrast
an existing law to a proposed law”.5
Wij zouden het in het Nederlands niet beter kunnen verwoorden. Doorheen dit rapport zullen wij
geregeld deze beide termen ‘de lege lata’ en ‘de lege ferenda’ tegenover elkaar stellen. Het is
enerzijds een kwestie van een correcte weergave van de wetgeving in de staat waarin die zich nu
bevindt, rekening houdend met de gebruikelijke interpretatiemethodes, de rechtspraak en de
rechtsleer. Anderzijds bestaat de toegevoegde waarde van wetenschappelijk onderzoek erin om op
basis van de vaststellingen de lege lata ook een aantal voorstellen de lege ferenda te formuleren.
Dit was alvast één van de belangrijke oogmerken in het raam van deze studie. Wat niet is, kan nog
komen.
5
f
Zie http://www.wisegeek.com/what-does-de-lege-lata-mean.htm.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
DEEL I – INLEIDING6
6
De verschillende facetten van de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector zijn vrijwel
constant in beweging. Wij hebben deze evolutie in dit rapport verwerkt tot op datum van 1 augustus 2016.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
1
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 1 – PROBLEEMSTELLING
Voor het statutaire en het contractuele personeel in overheidsdienst bestaan verschillende
arbeidsongeschiktheidsregelingen. We denken aan de ziekteverlofregeling voor de statutaire
personeelsleden, de arbeidsrechtelijke bepalingen en de ziekteverzekering voor de contractanten,
de bijzondere regels bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, de arbeidsgeneeskunde in combinatie
met de welzijnswetgeving, de controlegeneeskunde, de arbeidsongeschiktheid geattesteerd door de
behandelende arts, de arbeidsongeschiktheid in het raam van een vroegtijdige pensionering van de
ambtenaren en de regelgeving met betrekking tot discriminatie en handicap.
Die arbeidsongeschiktheidsregelingen sorteren een diversiteit aan loopbaangevolgen: afwezigheid
die meetelt als dienstactiviteit, betaalde dan wel niet of slechts deels bezoldigde afwezigheid,
aanbieden van ander of aangepast werk, ontslag, pensionering…
Sommige loopbaangevolgen zitten verscholen in meerdere arbeidsongeschiktheidscircuits. Het
aanbieden van aangepast werk is bijvoorbeeld een mogelijke finaliteit in zowel het
arbeidsgeneeskundig als het pensioneringscircuit.
Andere loopbaanstappen – zoals een wijziging van functie – zijn door de reglementering aan zo veel
voorwaarden verbonden dat zij in tal van circuits geen concrete optie vormen, en dat vaak in
weerwil van de doelstellingen van de regelgeving.
De diversiteit aan arbeidsongeschiktheidsregelingen en loopbaangevolgen heeft te maken met het
feit dat enerzijds de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsstelsels op zichzelf zijn geconcipieerd en
bijgevolg niet naar elkaar toe zijn gericht, en dat anderzijds geen eenduidig
arbeidsongeschiktheidsbegrip bestaat, voor zover dit begrip in de onderscheiden stelsels al duidelijk
is gedefinieerd.
Met het oog op een efficiënt personeelsmanagement in de overheidssector is de vraag of deze
diversiteit wel houdbaar is, dan wel of werk moet worden gemaakt van een meer gecoördineerd tot
zelfs geïntegreerd systeem, eventueel op basis van een herzien en meer uniform, multifunctioneel
arbeidsongeschiktheidsconcept.
Gegeven dat het de intentie is van de aan het bewind zijnde politieke verantwoordelijken om de
arbeidsvoorwaardenregelingen van het statutaire en het contractuele personeel in de mate van het
mogelijke naar elkaar te laten toegroeien,7 maakt ook deze dimensie deel uit van de hierboven
vermelde probleemstelling.
De bedoeling is meer inzicht te verwerven in de bestaande arbeidsongeschiktheidscircuits in de
publieke sector, om vervolgens handvatten aan te reiken met het oog op het ontwerpen van een
meer doorzichtig systeem. De volgende facetten komen hierbij aan bod:
de analyse, vergelijking en evaluatie van de actueel in de verscheidene
arbeidsongeschiktheidscircuits gebruikte arbeidsongeschiktheidsbegrippen. Daarbij rijst de
vraag of een voor de overheidssector meer doelmatig arbeidsongeschiktheidsbegrip kan
worden ontwikkeld;
een overzicht van de (loopbaan)gevolgen naargelang van de oorsprong, de duur, het tijdelijk
en/of blijvend c.q. definitief karakter van de arbeidsongeschiktheid, met aandacht voor de
momenteel zeer uiteenlopende regelingen voor ambtenaren en overheidscontractanten;
7
Zie in dit verband het vorige Vlaams regeerakkoord (VLAAMSE REGERING, Regeerakkoord 2009-2014, Een daadkrachtig
Vlaanderen in beslissende tijden – Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, 78 –
http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/de-vlaamse-regering-2009-2014-een-daadkrachtig-vlaanderen-inbeslissende-tijden-voor-een-vernieuwende-duurzame-en-warme) en de Beleidsnota Bestuurszaken (VLAAMSE
REGERING, Beleidsnota 2009-2014 – Bestuurszaken – Geert Bourgeois, 29 –
http://www.vlaanderen.be/sites/default/files/documents/10_bestuurszaken_2009_2014.pdf). Een en ander krijgt
nog meer concreet vorm in VLAAMSE REGERING, Mededeling aan de Vlaamse regering – Een modern HR-beleid voor
de Vlaamse overheid, Brussel, eigen uitgave, 2013, ref. VR 2013 1101 MED.0011/1).
Deze intentie werd opnieuw herhaald in het meest recente regeerakkoord 2014-2019 (VLAAMSE REGERING,
Regeerakkoord 2014-2019, Vertrouwen, verbinden, vooruitgaan, 12 –
http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/het-regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2014-2019) en de
Beleidsnota Bestuurszaken 2014-2019, 36 (http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019bestuurszaken).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
3
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
-
-
de identificatie van de arbeidsongeschiktheidscircuits waarvan de bevindingen voor de
werkgever een verplichtend karakter hebben en/of waarvan de resultaten ten overstaan van
de werkgever voorgaan op de bevindingen uit andere circuits. Indien bijvoorbeeld een
arbeidsongeschikt personeelslid tegelijk wordt onderzocht in meerdere
arbeidsongeschiktheidscircuits, is het niet altijd even evident welke beoordelingen de
werkgever verplicht dient te respecteren als in meerdere circuits de uitkomsten van elkaar
verschillen;
de identificatie van de arbeidsongeschiktheidscircuits die bevindingen (zouden moeten)
kunnen toeleveren aan andere circuits en de identificatie van de
arbeidsongeschiktheidscircuits die conclusies uit andere circuits (zouden moeten) kunnen
overnemen bij hun eigen evaluatie van de arbeidsongeschiktheid;
een onderzoek naar de mogelijkheden die bestaan of (zouden) moeten worden gecreëerd om
de statutaire personeelsleden en de overheidscontractanten, binnen dezelfde circuits onder
te brengen;
een verkennend onderzoek naar de mogelijkheid om hetzij op basis van de bestaande
arbeidsongeschiktheidscircuits, hetzij op grond van een nieuw gedefinieerd
arbeidsongeschiktheidsconcept, tot een gecoördineerd en meer geïntegreerd
arbeidsongeschiktheidssysteem te komen.
Belangrijk is dat dit onderzoek focust op de Vlaamse overheid. De geldende regelingen voor de
andere overheden komen veeleer zijdelings aan bod voor zover deze een meerwaarde te bieden
hebben.8
8
4
We willen in dat verband graag vermelden dat in het raam van de Leerstoel Provinciaal en Lokaal
Personeelsmanagement binnen onze onderzoeksgroep Management & Bestuur aan de Universiteit Antwerpen tegelijk
ook onderzoek wordt gevoerd naar de arbeidsongeschiktheidscircuits op het Vlaamse lokale niveau.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 2 – OPZET
Afdeling 1 – Onderscheid naargelang van de tewerkstellingswijze
De ene arbeidsongeschikte is de andere niet… zo veel is zeker. Dit adagium geldt a fortiori in een
overheidscontext.
Typisch in het geval van tewerkstelling in dienst van een publiekrechtelijke werkgever, is dat twee
personeelscategorieën van elkaar te onderscheiden zijn: de ambtenaren9 enerzijds en de
overheidscontractanten anderzijds.10 Volgens het Vlaams Personeelsstatuut11 of VPS is een
ambtenaar: “elk personeelslid dat toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste
benoeming of dat in vast dienstverband benoemd is”.12 Een “contractueel”13 definieert het VPS als
“elk personeelslid dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst”.14
De aanwervingswijze heeft onmiddellijk vergaande juridische consequenties op het vlak van de
toepasselijke regelgeving inclusief de regelingen in het geval van arbeidsongeschiktheid. De
rechtspositieregeling zoals vervat in het Vlaams Personeelsstatuut, vindt principieel uitwerking ten
overstaan van het voltallige personeel, dus zowel voor de ambtenaren als voor de contractanten.15
Dit dient echter in belangrijke mate te worden genuanceerd als het op de (toepassing van de
statutaire) ziekteverlofregeling aankomt (infra, afdeling 2, § 2, B, 1), waar de verschillen tussen
ambtenaren en contractanten behoorlijk groot blijven. Bovendien is er een interdependentie tussen
de rechtspositieregeling en het arbeidsrecht (infra, afdeling 2, § 2, B, 2). Verder genieten de
ambtenaren van een eigen pensioenregeling, daar waar de overheidscontractanten aangewezen zijn
op de klassieke sociale zekerheid, inclusief het werknemerspensioensysteem. In figuur 1 geven wij
dit schematisch en op een nog zeer rudimentaire wijze weer.
9
10
11
12
13
14
15
Voor een samengebald overzicht van en een inzicht in de arbeidsongeschiktheidscircuits voor de vastbenoemde
statutaire personeelsleden over de diverse rechtspositieregelingen heen, zie S. AERTS en R. JANVIER,
“Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 101-179; S.
AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren” in R.
JANVIER en A. DE BECKER (eds.), De rechtspositie van het overheidspersoneel in beweging / Le statut juridique du
personnel des services publics en évolution, Reeks Seminaries Begasoz 2, Brugge, die Keure, 2015, 87-158; R.
JANVIER en S. AERTS, “Leçon 3 – Les circuits d’incapacités dans le secteur public: labyrinthes sans issue”, Le droit
social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge pour le droit du travail et de la
sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 117-183.
Het thema van de (toenemende) contractuele tewerkstelling in de publieke sector is veel breder dan enkel het
onderscheid tussen beide personeelscategorieën in geval van arbeidsongeschiktheid. Wie geïnteresseerd is in het
spanningsveld dat dit fenomeen – zowel op juridisch vlak als vanuit het oogpunt van het HRM - teweegbrengt, kan
zich verdiepen in R. JANVIER, I. DE WILDE en S. AERTS, “Leçon 2 – Uniformité, équité et gestion des ressources
humaines”, Le droit social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge pour le droit
du travail et de la sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 31-116. Dertien jaar geleden hebben wij deze
problematiek ook als aangekaart in R. JANVIER en K. JANSSENS, De mythe van het statuut voorbij? De nieuwe
overheidswerknemer is opgestaan!, Reeks SBOV 2, Brugge, die Keure, 2003, 375 p.
De actuele versie van het Vlaams Personeelsstatuut is raadpleegbaar via https://overheid.vlaanderen.be/vps.
Art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut.
In de volksmond wordt doorgaans over contractuelen gesproken. Dit is echter geen correct Nederlands: contractueel
is het adjectief, daar waar contractant het juiste substantief is. Wij opteren uiteraard doorheen deze studie voor het
taalkundig correcte begrip.
Art. I.2, 9° Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. I.1 en art. I.2, 7° Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
5
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Figuur 1 – Verschillen in wetgeving voor ambtenaren en contractanten
TEWERKSTELLINGSWIJZE
AMBTENAREN
CONTRACTANTEN
Rechtspositieregeling
Arbeidsrecht
Eigen sociale bescherming
Klassieke sociale zekerheid
Ambtenarenpensioen
Werknemerspensioen
Arbeidsongevallen / Beroepsziekten
Welzijnswetgeving
(regelgeving rond handicap)
Dit sterk vereenvoudigde schema toont alvast in een oogopslag aan hoe complex deze thematiek is
als het op de toepasselijke regelgeving aankomt. De pijlen wijzen uit dat er bovendien een
interferentie bestaat tussen die onderscheiden regelingen, zoals verder nog duidelijk(er) zal
worden.
Afdeling 2 – Onderscheid volgens de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid16
§ 1.
Scoop
In deze studie is het van belang om per personeelscategorie (supra, afdeling 1) een onderscheid te
maken naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Wij onderscheiden hierbij in
hoofdorde17 de ziekte of het ongeval privéleven (infra, § 2) versus het arbeidsongeval en de
beroepsziekte (infra, § 3).
16
17
6
De bijzondere regelingen op het vlak van moederschapsbescherming – in de vorm van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof en de verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu – laten we binnen het bestek van dit onderzoek
buiten beschouwing.
Daarnaast zullen wij zijdelings ook aandacht besteden aan het (arbeids)ongeval met een derde aansprakelijke. Of er
een derde aansprakelijk is of niet, heeft weliswaar geen andere soort van arbeidsongeschiktheid tot gevolg, maar op
bepaalde punten vinden wel specifieke regels uitwerking.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 2.
Ziekte of ongeval privéleven
A.
Algemeen
Zoals hierboven toegelicht (supra, afdeling 1), lopen de geldende regelingen voor de ambtenaren en
de contractanten sterk uiteen als de arbeidsongeschiktheid haar oorsprong vindt in een ziekte of
een ongeval privéleven. Vandaar is het belangrijk te verduidelijken welke wetgeving uitwerking
vindt (infra, B). In figuur 2 en figuur 3 brengen we op basis daarvan een aantal verfijningen aan bij
het eerdere algemene schema (supra, figuur 1).
B.
Toepasselijke wetgeving
1.
Ambtenaren
Voor de statutaire personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid18 vormt het Vlaams
Personeelsstatuut (supra, afdeling 1) het fundament.
Op zich is het toepassingsgebied van deze rechtspositieregeling zeer ruim geformuleerd in zoverre
er sprake is van personeel,19 waarna wordt geëxpliciteerd dat onder personeelsleden zowel
ambtenaren20 als ‘contractuelen’21 zijn begrepen22 (supra, afdeling 1). Dit neemt niet weg dat een
groot aantal artikelen uitsluitend de ambtenaren betreffen.
Zo vinden de meeste bepalingen aangaande het ziekteverlof uitsluitend uitwerking ten overstaan
van de ambtenaren. Deze regeling betreffende het ziekteverlof maakt het voorwerp uit van titel IV
van het deel X van het Vlaams Personeelsstatuut dat betrekking heeft op de verloven en
dienstvrijstellingen.
Verder zal – meestal pas na verloop van tijd – ook de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3, § 2) en de
ambtenarenpensioenwetgeving (infra, afdeling 4) een rol spelen.
Tot slot vormt het verbod van discriminatie van personen met handicap en de daaraan gerelateerde
verplichting tot redelijke aanpassingen (infra, afdeling 3, § 3) een transversaal thema dat onder
andere in het raam van een wedertewerkstelling van groot belang is. Daarop gaan we in een apart
deel VI nog uitgebreid in.
2.
Contractanten
Al wie tewerkgesteld is in het raam van een arbeidsovereenkomst, valt onder de toepassing van de
Arbeidsovereenkomstenwet. Deze wet is zonder meer ook toepasselijk op de personeelsleden in
dienst van een publiekrechtelijke werkgever “wier toestand niet statutair geregeld is”.23
Zodra een werknemer met een arbeidsovereenkomst in dienst is van een (publiekrechtelijke)
werkgever, beheerst de Arbeidsovereenkomstenwet en in een nog bredere zin een groot aantal
arbeidsrechtelijke wetten deze arbeidsrelatie. In het geval van arbeidsongeschiktheid zal
daarenboven ook het socialezekerheidsrecht een grote impact hebben.
Een van de doelstellingen van de sociale zekerheid bestaat in het aanbieden van een
vervangingsinkomen wanneer het inkomen uit arbeid is weggevallen omwille van de realisatie van
een sociaal risico. Zo zal een arbeidsongeschikte werknemer zich kunnen beroepen op de ZIV-Wet
1994 en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Bijkomend is het Werkloosheidsbesluit 1991, in combinatie met het ministerieel uitvoeringsbesluit
van 26 november 1991, relevant. Als het op de voorwaarde van arbeidsongeschiktheid c.q.
18
19
20
21
22
23
Zie art. I.2, 1° Vlaams Personeelsstatuut.
Cf. art. I.1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. I.2, 9° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. I.2, 7° Vlaams Personeelsstatuut.
Cf. art. 1, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
7
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsgeschiktheid aankomt, vormen deze beide stelsels als het ware een systeem van
communicerende vaten.
De pensioenwetgeving voor de werknemers24 zal – anders dan wat het geval is voor de ambtenaren
(infra, afdeling 4) – de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits tijdens de actieve loopbaan
van de contractanten niet rechtstreeks doorkruisen.
Voorts vermelden wij de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3, § 2), die op een gelijke wijze van
toepassing is zowel op de ambtenaren als op de contractanten.
Ten slotte is er de regeling voor personen met een handicap (infra, afdeling 3, § 3) die we als een
afzonderlijk circuit in deel VI zullen behandelen en waarop zowel de contractanten als de
ambtenaren zich kunnen beroepen.
C.
Verloop
Figuur 2 biedt een schematisch overzicht van de toepasselijke wetgeving in geval van
arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval privéleven van een ambtenaar. Tegelijk
willen we hiermee duidelijk maken hoe die onderscheiden regelingen met elkaar interfereren
naargelang de arbeidsongeschiktheid tijdelijk dan wel definitief is. In figuur 3 doen we dezelfde
oefening nogmaals over, maar dan met de focus op de (overheids)contractanten.
24
8
Het vertrekpunt van de regeling betreffende de werknemerspensioenen wordt gevormd door de Pensioenwet
Werknemers, zoals verder uitgevoerd door het Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Vermeldenswaard is ook de Wet Modernisering Werknemerspensioenen genoemd. Conform art. 1, § 2 Wet
Modernisering Werknemerspensioenen, blijft de Pensioenwet Werknemers van toepassing voor zover de
eerstgenoemde wetgeving er niet uitdrukkelijk van afwijkt.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Figuur 2 – Arbeidsongeschiktheid bij ziekte of ongeval privéleven – Ambtenaren
ZIEKTE / ONGEVAL – AMBTENAREN
Vlaams Personeelsstatuut
Verlof wegens ziekte
Deeltijdse prestaties wegens ziekte
(wijziging van functie)
Tijdelijk arbeidsongeschikt
Definitief arbeidsongeschikt
Welzijnswetgeving
Pensioenwetgeving
Wedertewerkstelling
Vroegtijdig pensioen
(regelgeving rond handicap)
Tijdelijk
Definitief
Figuur 3 – Arbeidsongeschiktheid bij ziekte of ongeval privéleven – Contractanten
ZIEKTE / ONGEVAL – WERKNEMERS
Arbeidsovereenkomstenwet
Definitief
Tijdelijk
arbeidsongeschikt
arbeidsongeschikt
Schorsing
Beëindiging?
ZIV-wetgeving
< 6 maanden
Werkloosheidsreglementering
> 6 maanden
Wedertewerkstelling
(regelgeving rond handicap)
Welzijnswetgeving
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
9
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 3.
Arbeidsongeval25 of beroepsziekte26
A.
Algemeen
Wat het professioneel risico betreft, leggen wij het accent op de regeling betreffende de
arbeidsongevallen. De beroepsziekten behandelen wij vanuit het perspectief van de verschillen met
de arbeidsongevallenregeling. In de marge besteden wij, zij het beknopt omwille van de veeleer
beperkte frequentie, ook aandacht aan de preventieve verwijdering bij een dreigende
beroepsziekte.
B.
Toepasselijke wetgeving
De regelgeving betreffende de arbeidsongevallen en de beroepsziekten moet worden aangezien als
een onderdeel van de sociale zekerheid. Dit impliceert dat de federale wetgever bevoegd is met
betrekking tot deze materie.27
De kaderwet die aan de basis ligt van de regeling aangaande het professioneel risico in de publieke
sector, is de Wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor
arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de
overheidssector. Deze wordt verkort weergegeven als Wet van 3 juli 1967 of als
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, al moeten wij hier onmiddellijk bij opmerken dat die
wet niet enkel betrekking heeft op de arbeidsongevallen, maar evenzeer de basisprincipes van de
beroepsziekteregeling vastlegt. De verdere uitvoering ervan maakt het voorwerp uit van diverse
uitvoeringsbesluiten.
De – voor de Vlaamse overheid28 – relevante uitvoeringsbesluiten van de Wet van 3 juli 1967, op het
vlak van de arbeidsongevallen, zijn het KB van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten
gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen
op de weg naar en van het werk29 en het KB van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten
gunste van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut, van de publiekrechtelijke
rechtspersonen en van de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen
op de weg naar en van het werk.30 Voegen wij hieraan toe dat voor de organismen zoals bedoeld bij
25
26
27
28
29
30
10
Zie in het algemeen R. JANVIER, Arbeidsongevallen / Publieke sector, Brugge, die Keure, 1988, 479 p. Een volledig
geactualiseerde versie van dit boekwerk zal in 2016 worden gepubliceerd in de reeks van het Belgisch genootschap
voor arbeids- en socialezekerheidsrecht bij dezelfde uitgeverij (zie http://juridischeuitgaven.diekeure.be/nlbe/catalogus/begasoz-abetrass-1190). Voor een verkorte, maar intussen ietwat gedateerde versie kan worden
verwezen naar R. JANVIER, “Arbeidsongevallen Publieke Sector”, Dossier 1998/1 in H. SCHAMP (hoofdred.),
Arbeidsongevallen, Diegem, Kluwer Rechtswetenschappen, losbladig, 93 p.
Zie voor een beknopte bespreking R. JANVIER, “De beroepsziekten in de publieke sector”, Soc.Kron. 1991, 353-366.
Daarnaast maken wij melding van het deel over de beroepsziekteregeling in de publieke sector in P. DELOOZ en D.
KREIT, Les maladies professionnelles, 3ème édition, Brussel, Larcier, 2015, 289-358.
Art. 6, § 1, vijfde lid, 12° BWHI.
Voor de (Vlaamse) provinciale en plaatselijke overheidsdiensten gelden nog andere uitvoeringsbesluiten. Op het vlak
van de arbeidsongevallen gaat het om het KB 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige
personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor
ongevallen op de weg naar en van het werk (BS 1 september 1970). Wat de beroepsziekten betreft, dient te worden
verwezen naar het KB 21 januari 1993 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, ten gunste van
sommige personeelsleden uit de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, aangesloten bij de Dienst voor de
bijzondere socialezekerheidsstelsels (BS 16 maart 1993).
BS 8 februari 1969. Het KB 24 januari 1969 is onder meer van toepassing op de besturen en andere diensten van de
regeringen van de gemeenschappen en de gewesten (zie art. 1, 1° KB 24 januari 1969).
BS 18 juni 1970. Het KB 12 juni 1970 vindt op zijn beurt uitwerking op de daarin opgesomde instellingen van
openbaar nut en de publiekrechtelijke rechtspersonen op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams
Gewest (zie art. 2, II KB 12 juni 1970). Daar waar deze techniek van de limitatieve opsomming in het verleden
aanleiding gaf tot problemen, onder andere als gevolg van de regionalisering, annex communautarisering, bracht art.
2bis KB 12 juni 1970 soelaas. Op basis daarvan worden de personeelsleden onder de toepassing van het KB 12 juni
1970 gebracht wanneer zij in dienst zijn van een openbare instelling of een publiekrechtelijke rechtspersoon die
ressorteert onder de gemeenschappen of de gewesten en die na 31 december 2004 zijn opgericht, en dat vanaf de
dag dat de oprichting in werking treedt. Deze regel vindt uitwerking behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling
(art. 2bis, eerste lid KB 12 juni 1970). Bovendien is deze bepaling expliciet niet van toepassing op de door de
gewesten opgerichte publiekrechtelijke rechtspersonen in de uitoefening van hun bevoegdheden op het vlak van het
gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, zoals De Lijn (art. 2bis, tweede lid KB 12 juni 1970).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
KB van 12 juni 1970, het vertrekpunt is dat – behoudens een aantal afwijkingen – de bepalingen van
het KB van 24 januari 1969 uitwerking hebben.31
Voor de beroepsziekten geldt een afzonderlijk KB van 5 januari 1971 betreffende de
schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector. 32
Het behoort tot de essentie van een beroepsziekte dat die doorgaans het resultaat is van een
langdurige blootstelling die zich kan hebben voorgedaan bij meerdere werkgevers. Het is daarbij
niet ondenkbaar dat die onderscheiden werkgevers onder een verschillende beroepsziekteregeling
vallen. Daartoe heeft de Wet van 3 juli 1967 een regeling getroffen, meer bepaald wanneer de door
een beroepsziekte getroffen persoon voor dezelfde beroepsziekte rechten kan doen gelden zowel
conform de Wet van 3 juli 1967 als in het raam van de Beroepsziektewet.33 In voorkomend geval
wordt de volledige schadeloosstelling uitsluitend toegekend op basis van de wetgeving waaronder
het slachtoffer het laatst aan het beroepsrisico was blootgesteld voor de datum van de aanvraag die
aanleiding geeft tot de eerste schadeloosstelling. 34 Wanneer dit criterium geen uitsluitsel biedt
omdat op het tijdstip van de laatste blootstelling een beroep kon worden gedaan op beide
wetgevingen, zal de schade integraal en exclusief worden geregeld met toepassing van de
wetgeving waaronder het slachtoffer ressorteert door het uitoefenen van zijn voornaamste
beroepsactiviteit.35
De intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) met rechtspersoonlijkheid en de extern
verzelfstandigde agentschappen (EVA) naar publiek recht 36 zullen normaliter onder de toepassing
van de specifieke arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor de publieke sector vallen. 37
Merken wij hierbij op dat in het geval dat een overheidswerkgever niet in de werkingssfeer van de
uitvoeringsbesluiten van de Wet van 3 juli 1967 zou zijn begrepen, de Arbeidsongevallenwet van 10
april 197138 en de Beroepsziektewet een residuair karakter hebben. Bij gebrek aan uitvoering van de
kaderwet van 3 juli 1967 vindt de uitzonderingsbepaling 39 uit de Arbeidsongevallenwet van 10 april
1971 immers geen uitwerking. Dit brengt met zich dat deze laatste wet integraal gelding heeft voor
31
32
33
34
35
36
37
38
39
Art. 3 KB 12 juni 1970.
BS 19 januari 1971. Het KB 5 januari 1971 verwijst voor het aflijnen van zijn toepassingsgebied door naar het KB 24
januari 1969 en naar art. 2 KB 12 juni 1970 (zie art. 2, 1° en 2° KB 5 januari 1971).
Merk op dat art. 48ter Beroepsziektewet een bijzondere pro rata-regeling heeft getroffen voor het geval dat de
getroffene eveneens blootgesteld is geweest aan het beroepsrisico in een situatie waarin hij niet onder de toepassing
van de Beroepsziektewet viel, bijvoorbeeld als zelfstandige. In geval van gemengde blootstelling aan het
beroepsrisico kent het Fonds voor de Beroepsziekten voor de bij koninklijk besluit aangeduide beroepsziekten (zie KB
5 november 1990 tot beperking voor sommige ziekten, van de voordelen verleend door de gecoördineerde wetten
betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wat getroffenen betreft die aan het beroepsrisico van die
ziekten waren blootgesteld gedurende een periode in de loop waarvan zij niet onder toepassing van de
gecoördineerde wetten vielen, BS 22 november 1990) de vergoedingen en toelagen toe op basis van de verhouding
van de duur van de onderscheiden tijdvakken, te berekenen op de begindatum van de eerste vergoeding. Daarvan
treffen we geen equivalent aan in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 20quinquies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Zie ook art. 48quater, eerste lid Beroepsziektewet.
Art. 20quinquies, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Zie ook art. 48quater, tweede lid Beroepsziektewet.
Extern verzelfstandige agentschappen naar privaat recht zijn uit hun aard geen publiekrechtelijke werkgevers en
vallen bijgevolg ook niet onder de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Hun personeelsleden
die ‘uiteraard’ uitsluitend met een arbeidsovereenkomst in dienst kunnen worden genomen, kunnen zich beroepen op
de Arbeidsongevallenwet c.q. de Beroepsziektewet, net zoals de werknemers in dienst van een werkgever uit de
particuliere sector.
Zie ook https://overheid.vlaanderen.be/de-departementen-de-agentschappen-de-verzelfstandiging-van-deagentschappen-en-de-oudealternatieve.
Het feit dat een (Vlaamse) openbare instelling uitsluitend contractanten in dienst heeft, leidt er niet toe dat deze
instelling niet (langer) onder de toepassing van de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector valt. Dat is
anders wat betreft de verenigingen van provincies, de verenigingen van gemeenten, de verenigingen van openbare
centra voor maatschappelijk welzijn, de autonome provinciebedrijven, de autonome gemeentebedrijven, de
intercommunale diensten en inrichtingen van maatschappelijk welzijn en de ziekenhuisverenigingen. Voor deze
lokale overheden geldt dat de arbeidsongevallenwetgeving voor het overheidspersoneel slechts van toepassing is – in
voorkomend geval op het voltallige personeel – voor zover deze overheden ten minste één personeelslid tellen dat
aan een publiekrechtelijk statuut is onderworpen (zie art. 1, eerste lid, 2°, 3° en 6° KB 13 juli 1970 betreffende de
schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de
lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk).
Deze Wet 10 april 1971 wordt normaliter verkort weergegeven als Arbeidsongevallenwet. Hier opteren we er echter
voor om steeds Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 te gebruiken om het onderscheid met de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel, zijnde de Wet 3 juli 1967, scherp te houden.
Art. 4, 1° Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
11
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
deze overheidswerkgevers en hun voltallige personeelsbestand.40 De Beroepsziektewet kent een
analoge wijze van aflijnen van zijn toepassingsgebied. 41 Aangezien het aantal publiekrechtelijke
werkgevers waarvoor de Wet van 3 juli 1967 niet is uitgevoerd, veeleer beperkt is, zullen wij ons in
wat volgt, enkel focussen op de specifieke regels op het gebied van het professioneel risico, zoals
vervat in de Wet van 3 juli 1967 en zijn uitvoeringsbesluiten. De tegenhanger(s) ervan die vooral
voor de particuliere sector is (of zijn) bedoeld, laten wij bijgevolg buiten beschouwing.42
Net zoals naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheid die voortspruit uit een ziekte of een
ongeval privéleven (supra, § 2), zal in geval van een arbeidsongeval of een beroepsziekte zowel voor
de ambtenaren als voor de contractanten de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3) interfereren en
voor de eerstgenoemden bovendien de ambtenarenpensioenwetgeving (infra, afdeling 4).
C.
Onderscheid naargelang van de tewerkstellingswijze?
Daar waar de kwalificatie als ambtenaar, dan wel als contractant fundamenteel is in het geval van
ziekte of ongeval privéleven (supra, § 2), liggen de zaken ietwat anders bij een arbeidsongeval of
een beroepsziekte.
De Wet van 3 juli 1967 geeft een brede invulling aan zijn potentiële werkingssfeer intuitu
personae.43 De onderscheiden uitvoeringsbesluiten maken in het verlengde daarvan doorgaans
evenmin een onderscheid volgens de aanwervingswijze.44
Nochtans doet dit ruime toepassingsgebied van de regeling aangaande het professioneel risico geen
afbreuk aan het gegeven dat ook bij arbeidsongeval of beroepsziekte de verschillen tussen beide
personeelscategorieën blijven doorwerken. Dit verantwoordt een gescheiden bespreking van de
regels voor de statutaire personeelsleden enerzijds en de overheidscontractanten anderzijds.
Er is ook in het geval van een beroepsziekte of een arbeidsongeval nog steeds een interferentie met
andere wetgeving. De Wet van 3 juli 1967 verwijst trouwens zelf door naar die andere regelgeving
als het gaat om de vergoedingen bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid (infra, deel III). Voor de
ambtenaren werkt tegelijk het Vlaams Personeelsstatuut door. Dat geldt eveneens voor de Vlaamse
overheidscontractanten, met dien verstande dat het arbeidsrecht in het algemeen en de
Arbeidsovereenkomstenwet in het bijzonder daar nog eens bovenop komen (supra, § 2, B).
D.
Arbeidsongeval
1.
Begrip
Zonder in detail in te gaan op de notie arbeidsongeval, geven wij even in het kort de definitie mee.
De Wet van 3 juli 1967 omschrijft een arbeidsongeval in de publieke sector als “het ongeval dat zich
tijdens en door de uitoefening van het ambt heeft voorgedaan en dat een letsel veroorzaakt”.45
40
41
42
43
44
45
12
Conform art. 1, 1° Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 volstaat het dat de werkgever, werknemer of daarmee
gelijkgestelde, geheel of gedeeltelijk onder de toepassing van de RSZ-Wet vallen.
Aan deze voorwaarde is voldaan voor alle personeelsleden in dienst van de overheid aangezien zij minstens onder de
toepassing van de sector geneeskundige verzorging ressorteren (art. 9 Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet).
Art. 2, § 1, eerste lid, 1° Beroepsziektewet waarborgt het voordeel van de schadeloosstelling voor beroepsziekten
aan de werknemers, die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn RSZ-Wet. Conform art. 2, § 1, tweede lid, a)
Beroepsziektewet vindt deze echter geen toepassing op “de personen op wie de wet van 3 juli 1967 betreffende de
schadevergoeding voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en voor de beroepsziekten in
de overheidssector toepasselijk wordt verklaard”.
Voor een overzicht van de verschillen tussen de arbeidsongevallenreglementering conform de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel 3 juli 1967 in vergelijking met de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 kan worden verwezen naar
R. JANVIER, “Wet ’71 versus wet ’67: de arbeidsongevallenwetgeving voor de particuliere en de publieke sector in
een vergelijkend perspectief”, TSR 2009/3, 307-390 en ook L. VAN GOSSUM, “Les accidents du travail: comparaison
actualisée des réglementations en vigueur dans le secteur privé et dans le secteur public”, JTT 1999, 289-293.
Art. 1, aanhef Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 1, aanhef KB 24 januari 1969; art. 1 KB 12 juni 1970; art. 2, aanhef KB 5 januari 1971.
Art. 2, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Daarnaast wordt eveneens als arbeidsongeval aangemerkt: “het ongeval dat een personeelslid
buiten de uitoefening van zijn dienst is overkomen, maar dat veroorzaakt is door een derde wegens
het door dit personeelslid uitgeoefend ambt”.46
Verder stelt de wetgeving het ongeval op de weg naar of van het werk op het vlak van de
schadeloosstelling volledig gelijk met het arbeidsongeval. De Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel van 3 juli 1967 verwijst, wat betreft het ongeval overkomen op de weg naar en
van het werk, door naar de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. 47 Onder de weg naar en van het
werk dient te worden verstaan: het normale traject dat het personeelslid moet afleggen vanuit zijn
verblijfplaats naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd. 48 Verder somt de Arbeidsongevallenwet
van 10 april 1971 ook nog elf trajecten op die worden gelijkgesteld met de weg naar en van het
werk.49
2.
Bewijs
a.
Arbeidsongeval sensu stricto
-
Algemeen
Wie meent dat hij het slachtoffer is van een arbeidsongeval, zal daarvan het bewijs moeten
leveren. De wetgever is de getroffene of zijn rechthebbenden hierin tegemoet gekomen door twee
wettelijke vermoedens in hun voordeel in te voeren.
Enerzijds is er het vermoeden van ongeval. Het slachtoffer of zijn rechthebbenden dienen enkel te
bewijzen dat zich een plotselinge gebeurtenis heeft voorgedaan en dat een letsel werd opgelopen.
Slagen zij erin dit dubbele bewijs aan te brengen, dan wordt het oorzakelijk verband tussen deze
beide elementen vermoed.50
Anderzijds kunnen het slachtoffer en zijn nabestaanden terugvallen op een vermoeden van
arbeidsongeval. Zij hoeven enkel aan te tonen dat het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de
uitoefening van het ambt. Is dit bewijs geleverd, dan is het vermoeden dat het ongeval gebeurde
door de uitoefening van het ambt, anders gezegd dat het om een arbeidsongeval gaat.51
In beide gevallen gaat het om weerlegbare vermoedens of vermoedens juris tantum, wat impliceert
dat het aan de overheidswerkgever toekomt om het tegenbewijs te leveren. 52
-
Terrorisme
Vanaf 1 januari 2016 geldt een bijkomend vermoeden indien het ongeval wordt “veroorzaakt door
terrorisme, zoals bepaald in de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade
veroorzaakt door terrorisme”. Wanneer een dergelijk ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de
uitoefening van het ambt, wordt het geacht te zijn overkomen door de uitoefening van het ambt.53
46
47
48
49
50
51
52
53
Art. 2, derde lid, 2° Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een ambtenaar
die een vergunning heeft geweigerd, naderhand in zijn vrije tijd klappen krijgt van de burger die zijn
vergunningsaanvraag afgewezen zag.
Tot 6 februari 2014 was dit een eigenheid aan de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Intussen is de
Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 in analoge zin aangevuld: “wordt eveneens als arbeidsongeval aangezien, het
ongeval dat een werknemer buiten de uitoefening van zijn overeenkomst is overkomen maar dat veroorzaakt is door
een derde wegens de uitvoering van de overeenkomst” (art. 7, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971, dat
werd ingevoegd bij art. 6 Wet 21 december 2013 houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving
(BS 27 januari 2014)).
Art. 2, derde lid, 1° Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 8, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Art. 8, § 2 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Art. 2, vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 2, tweede lid, eerste zin en vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 2, tweede lid, tweede zin Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
In de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 is een vrijwel identieke bepaling al eerder ingevoerd, meer bepaald bij art.
21 Wet 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme (BS 15 mei 2007) dat art.
7, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 in die zin heeft aangevuld.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
13
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
Telewerk
Conform de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 geldt bovendien dat het ongeval overkomen aan
de telewerker, behoudens tegenbewijs, wordt geacht te zijn overkomen tijdens de uitvoering van
de arbeidsovereenkomst:54
wanneer het ongeval gebeurt op de plaats of de plaatsen die deze laatste schriftelijk heeft
gekozen als de plaats om zijn werk te verrichten;
indien het ongeval zich voordoet tijdens de periode van de dag die schriftelijk werd
vastgelegd als de periode waarin arbeid kan worden verricht. Werd dit niet schriftelijk
bepaald, dan speelt het vermoeden tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten
presteren in de veronderstelling dat hij in de lokalen van de werkgever zou zijn
tewerkgesteld.
In de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel treffen we geen analoge bepaling aan waardoor de
personeelsleden in overheidsdienst niet op dit vermoeden kunnen terugvallen. 55 Gegeven dat de
Vlaamse overheid56 een zeer flexibele regeling beoogt op het vlak van plaats- en tijdonafhankelijk
werken, zou het een goede zaak zijn indien de Wet van 3 juli 1967 op een analoge wijze zou worden
aangevuld. De meest zuivere oplossing bestaat erin om een dergelijk vermoeden in te schrijven in
de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel zodat dit meteen gelding heeft voor de ganse publieke
sector. Bij gebrek daaraan rijst de vraag of de Vlaamse overheid een dergelijk vermoeden ook kan
inbouwen in bijvoorbeeld het Vlaams Personeelsstatuut of zelfs in een rondzendbrief.57 Voor die
overheidsdiensten die als eigen verzekeraar optreden, zou dit vermoeden naar ons oordeel ook
kunnen worden opgenomen in de eigen regelgeving. Indien de overheidswerkgever zich echter heeft
herverzekerd voor het arbeidsongevallenrisico, doet hij er goed aan dit vermoeden ook te laten
opnemen in de verzekeringsovereenkomst. Anders dan wanneer dit vermoeden in de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel zou worden ingeschreven, heeft het opnemen ervan in
een andere rechtsbron wellicht maar een relatieve waarde. We bedoelen daarmee dat de rechter in
geval van conflict daar niet door gebonden is aangezien het niet aan de Vlaamse overheid toekomt
om in te grijpen op de federale arbeidsongevallenwetgeving. Gegeven dat het inlassen van een
dergelijk vermoeden vooral de betere bescherming van de telewerker tot doel heeft, zal deze
laatste dit vermoeden allicht niet ter discussie stellen en van de kant van de Vlaamse
overheidswerkgever geldt indirect het adagium patere legem quam ipse fecisti. In afwachting van
een aanpassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel bepleiten wij bijgevolg een
regeling op het echelon van de Vlaamse overheid.
b.
Ongeval op de arbeidsweg
Het slachtoffer van een trajectongeval of zijn rechthebbenden dienen eveneens te bewijzen dat het
om een ongeval gaat.
Daartoe moeten zij enkel een plotselinge gebeurtenis en het bestaan van een letsel aantonen. In dit
geval geldt dus eveneens het wettelijke vermoeden van ongeval, met de mogelijkheid van de kant
van de overheid om dit te weerleggen.58
Verder moet het bewijs worden aangebracht dat het slachtoffer zich naar omstandigheden van tijd
en plaats op de normale arbeidsweg bevond, meer in het bijzonder dat het ongeval is overkomen op
het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van de ene naar de andere van de
54
55
56
57
58
14
Art. 7, derde lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Omwille van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet op de grote meerderheid van de publiekrechtelijke werkgevers
kunnen de meeste overheidspersoneelsleden zich ook niet beroepen op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 85bis
van 27 februari 2008, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr.
85 van 9 november 2005 betreffende het telewerk, algemeen bindend verklaard bij KB 19 maart 2008 (BS 14 april
2008).
Zie voor de federale overheid KB 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar
ambt (BS 1 december 2006).
De rondzendbrief van de VLAAMSE OVERHEID, BZ 2014/3, 16 mei 2014 betreffende plaats- en tijdsonafhankelijk
werken (te raadplegen via https://overheid.vlaanderen.be/BZ-2014-3) vermeldt enkel het volgende: “De toepassing
van de arbeidsongevallenverzekering gebeurt welwillend en heeft niet als criterium waar men werkt, maar tijdens
en door het werk. Een personeelslid kan een beroep doen op de arbeidsongevallenverzekering als er een
aantoonbaar verband is met het werk”.
Art. 2, vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
door de Arbeidsongevallenwet bedoelde plekken te verplaatsen, hetzij op de weg naar en van het
werk sensu stricto, hetzij op een gelijkgesteld traject.
Het slachtoffer of zijn rechthebbenden zijn verplicht het bewijs te leveren van de redenen die een
eventuele omweg of oponthoud rechtvaardigen. Daarvoor creëert de wet geen enkel vermoeden. Zo
de onderbreking belangrijk is, kan alleen overmacht de toets doorstaan. Een onbelangrijke
onderbreking is op zijn beurt te rechtvaardigen door overmacht of door een wettige reden. 59
E.
Beroepsziekte
1.
Begrip
Wat de notie beroepsziekte aangaat, specificeert de Wet van 3 juli 1967 dat daaronder moet
worden verstaan: “de ziekten die als zodanig zijn aangemerkt ter uitvoering van de artikelen 30 en
30bis van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade
die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970”.60 Het uitvoeringsbesluit van 5 januari
1971 herhaalt dit principe.61
In eerste orde gaat het om de erkende62 beroepsziekten,63 net als de beroepsziekten omschreven in
de internationale overeenkomsten die België verbinden,64 vanaf de dag waarop die overeenkomsten
in België van kracht zijn geworden en overeenkomstig de bepalingen ervan. 65 Daarnaast geeft de
wet een open definitie van een beroepsziekte, waardoor eveneens als beroepsziekte te kwalificeren
valt: “de ziekte die niet voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 30 van deze wetten, maar die op
een determinerende en rechtstreekse wijze het gevolg is van de beroepsuitoefening”.66
2.
Bewijs
a.
Algemeen
De bewijslast verschilt aanzienlijk naargelang de getroffene lijdt aan een ziekte die voorkomt op de
lijst van erkende beroepsziekten, dan wel schadeloosstelling wenst te krijgen voor een ziekte die
daar niet op figureert.
Om gerechtigd te zijn op schadeloosstelling, is alleszins vereist dat de door een beroepsziekte
getroffen persoon aan het beroepsrisico67 van die ziekte blootgesteld is geweest tijdens de volledige
duur van een periode of een gedeelte ervan gedurende welke hij onder de toepassing van het KB
van 5 januari 1971 viel.68
b.
Erkende beroepsziekten
Primordiaal is uiteraard het bewijs dat men lijdt aan een erkende beroepsziekte, die werd
opgenomen in de lijst vervat in het KB van 28 maart 1969 (supra, 1).
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
Dit verschil in bewijslast werd aangekaart bij het Grondwettelijk Hof met het oog op de toetsing ervan aan het de
beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, maar zonder succes (zie GwH 12 december 2007, nr. 152/2007).
Art. 2, zesde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 3 KB 5 januari 1971.
Zie KB 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot
schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van
deze ziekten moet voldoen (BS 4 april 1969).
Zie art. 30, eerste lid Beroepsziektewet.
De Belgische lijst van de beroepsziekten en de Europese lijst van de beroepsziekten is consulteerbaar via
http://www.fmp-fbz.fgov.be/web/content.php?lang=nl&target=workers#/documentations-occupational-diseases-list.
Art. 30, tweede lid Beroepsziektewet.
Art. 30bis Beroepsziektewet.
Art. 32, tweede lid Beroepsziektewet specificeert dat er sprake is van een beroepsrisico “indien de blootstelling aan
de schadelijke invloed inherent is aan de beroepsuitoefening en beduidend groter is dan de blootstelling van de
bevolking in het algemeen, en indien deze blootstelling volgens algemeen aanvaarde medische inzichten, van aard is
om de ziekte te veroorzaken”. Een analoge specificatie ontbreekt in het KB 5 januari 1971.
Art. 4, eerste lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
15
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
In uitvoering van de Beroepsziektewet69 heeft het KB van 6 februari 200770 bovendien een lijst
vastgesteld van de bedrijfstakken, beroepen of categorieën van ondernemingen waarin de door een
beroepsziekte getroffene – tot bewijs van het tegendeel – wordt vermoed aan het risico van deze
ziekte blootgesteld te zijn geweest.
Aangezien het niet mogelijk bleek een vergelijkbare lijst op te stellen voor de besturen en
instellingen die tot de publieke sector behoren, 71 werd dit weerlegbaar vermoeden van blootstelling
aan het beroepsrisico op een zeer generieke wijze geformuleerd. Wordt vermoed het slachtoffer
aan het risico van de beroepsziekte te hebben blootgesteld: ieder werk dat tijdens de periode van
tewerkstelling wordt verricht bij de aan deze specifieke beroepsziekteregeling beoogde besturen en
instellingen.72 Dit zeer algemeen geformuleerde vermoeden tot voordeel van het slachtoffer komt
erop neer dat het aan de tewerkstellende overheid toekomt het tegenbewijs te leveren. Zij zal
moeten (kunnen) aantonen dat de getroffene tijdens de periode dat hij arbeid presteerde in haar
dienst, niet aan het beroepsrisico van de betrokken beroepsziekte werd blootgesteld.
c.
Andere ziekten
Degene die meent het slachtoffer te zijn van een beroepsziekte die niet is opgenomen in de lijst
van erkende beroepsziekten, is ertoe gehouden het bewijs te leveren dat zijn aandoening op
rechtstreekse73 en determinerende74 wijze het gevolg is van zijn beroepsuitoefening, te weten van
het oorzakelijk verband tussen de ziekte en de blootstelling aan het beroepsrisico.75 Het slachtoffer
of zijn rechthebbenden kunnen zich daartoe op geen enkel vermoeden beroepen.
F.
Verloop
Naar aanleiding van een arbeidsongeval, en naar analogie bij een beroepsziekte, onderkennen wij –
op hoofdlijnen – het volgende stroomschema, zoals weergegeven in figuur 4.
69
70
71
72
73
74
75
16
Art. 32, vierde lid Beroepsziektewet.
BS 27 februari 2007.
Verslag aan de Koning bij het KB 5 januari 1971, BS 19 januari 1971, 636.
Art. 4, tweede lid KB 5 januari 1971.
Zie – voor de discussie over de wettelijkheid van dit vermoeden – P. DELOOZ en D. KREIT, Les maladies
professionnelles, 3ème édition, Brussel, Larcier, 2015, 306-309.
De notie ‘rechtstreeks oorzakelijk verband’ stamt uit het burgerlijk recht, maar geeft ook daar aanleiding tot
uiteenlopende interpretaties. Spontaan heeft men de neiging het rechtstreeks oorzakelijk verband voor te behouden
voor die oorzaken die het gevolg onmiddellijk voorafgaan. Die uitlegging blijkt echter te strikt te zijn omdat ook ver
afgelegen oorzaken in bepaalde omstandigheden voldoende duidelijk in verband staan met het gevolg. De enige
veilige interpretatie is dat het oorzakelijk verband voldoende zeker behoort te zijn. Er mag nauwelijks twijfel
bestaan over de werkelijke causale rol van de beroepsuitoefening. Mogelijkheden of geringe waarschijnlijkheden
volstaan niet. Dit impliceert dat de kans dat de aandoening zich ook zonder de beroepsblootstelling zou hebben
gemanifesteerd, verwaarloosbaar klein moet zijn. De schadelijke invloed van de beroepsuitoefening moet zo
duidelijk zijn dat het niet meer redelijk zou zijn aan die invloed te twijfelen.
Een juiste uitlegging van de term ‘determinerend’ zorgt voor evenveel moeilijkheden. Monocausaliteit kan
bezwaarlijk worden geëist aangezien weinig ziekten strikt monocausaal zijn, met andere woorden slechts één
oorzaak hebben. Toch mag men aannemen dat de beroepsuitoefening de bepalende, overwegende of beslissende
oorzaak moet zijn van de ziekte. Het volstaat niet dat de beroepsuitoefening slechts een toevallige, uitlokkende of
licht verergerende rol heeft gespeeld. Het is echter niet eenvoudig het relatieve gewicht van verschillende oorzaken
tegenover elkaar af te wegen. Deze afweging is trouwens geen louter medisch probleem, maar vraagt ook om een
juridische beoordeling.
Art. 30bis, in fine Beroepsziektewet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Figuur 4 – Arbeidsongeschiktheid bij arbeidsongeval
ARBEIDSONGEVAL – WET 3 JULI 1967
JA
NEEN
Juridische erkenning versus medische beoordeling
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
TIJDELIJK
Geheel
Gedeeltelijk
WEDERTEWERKSTELLING
Uitvoeringsbesluiten Wet 3 juli 1967
VLAAMS PERSONEELSSTATUUT
BLIJVEND
Geheel
Gedeeltelijk
CONTRACTANTEN
Arbeidsovereenkomstenwet
ZIV-wetgeving
Andere socialezekerheidssectoren
(Vlaams Personeelsstatuut)
AMBTENAREN
Pensioenwetgeving
Vroegtijdig pensioen
Tijdelijk
Definitief
Welzijnswetgeving (en regelgeving rond handicap)
Afdeling 3 – Arbeidsongeschiktheid en wedertewerkstelling
§ 1.
Algemeen76
Zoals uit de eerder weergegeven figuren blijkt, is wedertewerkstelling een onderdeel van het
verloop van het arbeidsongeschiktheidsproces. Opnieuw dient op een aantal punten een onderscheid
te worden gemaakt tussen beide personeelscategorieën (supra, figuur 2 en figuur 3) en naargelang
van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid (supra, figuur 4).
Wedertewerkstelling vormt een afzonderlijk aandachtspunt gegeven dat re-integratie van
arbeidsongeschikte personen op de arbeidsmarkt maatschappelijk steeds belangrijker wordt.
76
Wij verwijzen in dit verband naar de resultaten van een onderzoek in opdracht van de FEDERALE OVERHEIDSDIENST
WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG [HUT/P/MS-BB/PSY15/2]. Dit onderzoek heeft als doel het huidige
systeem van de verschillende instanties die de professionele werkhervatting van de werknemers na een langdurige
afwezigheid regelen, te analyseren om onder meer de werknemer in staat te stellen opnieuw aan de slag te gaan op
een wijze die het best geschikt is zowel voor zichzelf, de werkgever als voor de werkomgeving. Het onderzoek
beperkt zich tot de categorie werknemers met een arbeidsovereenkomst die langdurig afwezig zijn wegens
musculoskeletale aandoeningen, een fysieke of psychische ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte. Het gaat om een
studie onder de titel “Werkhervatting na een langdurige afwezigheid – Retour au travail après une absence de
longue durée” en is het resultaat van een samenwerking tussen STES (Santé au Travail et Education pour la Santé)
van de Université de Liège (prof. PH. MAIRIAUX & N. SCHIPPERS), Unité de droit social van de Université de Liège
(prof. F. KÉFER & S. CORNÉLIS) en de afdeling Arbeids-, Milieu-, en Verzekeringsgeneeskunde van de Katholieke
Universiteit Leuven (prof. P. DONCEEL & P.-R. SOMVILLE). Een Nederlandstalige samenvatting van het
onderzoeksrapport op 24 pagina’s de dato 25 mei 2012 is terug vinden op
http://www.werk.belgie.be/moduleDefault.aspx?id=37079. Het volledige Franstalige onderzoeksrapport dateert van
28 maart 2012 en beslaat 143 bladzijden. Bij ons weten is het integrale rapport niet op het Internet beschikbaar.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
17
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Op het vlak van wedertewerkstelling is vanuit juridisch oogpunt in de eerste plaats de
welzijnswetgeving77 van belang (infra, § 2). Daarnaast is er de verplichting tot het doorvoeren van
redelijke aanpassingen voor personen met een handicap (infra, § 3).
§ 2.
Gezondheidstoezicht
A.
Toepasselijke wetgeving
De regelgeving betreffende het gezondheidstoezicht vindt zijn grondslag in de Welzijnswet
Werknemers. In deze context is meer in het bijzonder het KB Gezondheidstoezicht Werknemers van
groot belang.78 In meer algemene termen spreken wij in dit verband van de welzijnswetgeving.
De Welzijnswet Werknemers is toepasselijk op de werkgevers en de werknemers, 79 met als verdere
specificatie dat de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten
onder het gezag van een ander persoon, met werknemers worden gelijkgesteld. 80 Werkgevers zijn
degenen die deze werknemers en daarmee gelijkgestelden tewerkstellen. 81 Het staat met andere
woorden buiten kijf dat de Welzijnswet Werknemers bindend is voor alle overheidswerkgevers, en
dit voor al hun personeelsleden, ongeacht de wijze van aanwerving.
Voor het afbakenen van zijn toepassingsgebied verwijst het KB Gezondheidstoezicht Werknemers
eenvoudigweg door naar dat van de Welzijnswet Werknemers, 82 zodat het geen twijfel lijdt dat ook
dit besluit integraal uitwerking vindt op alle personeelsleden in overheidsdienst.
B.
Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen
Voor personeelsleden die bepaalde functies bekleden of welomschreven activiteiten uitvoeren, is
een vergaande vorm van verplicht preventief gezondheidstoezicht ingesteld.
Het gaat daarbij om werknemers met een veiligheidsfunctie,83 een functie met verhoogde
waakzaamheid,84 een activiteit met welbepaald risico85 of een activiteit verbonden aan
voedingswaren.86 Verder zullen we deze categorie van personeelsleden betitelen als werknemers
met een risicofunctie.
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
18
Zie – voor een algemene en uitgebreide analyse van het thema welzijn op het werk – A. VAN REGENMORTEL (red.),
Handboek welzijn op het werk, Reeks van het Belgisch genootschap voor arbeids- en socialezekerheidsrecht, nr. 10,
Brugge, die Keure, 2015, 459 p.
Voorheen sprak men over ‘medisch toezicht’ dat vooral was geregeld in het Algemeen Reglement op de
Arbeidsbescherming (ARAB). Het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vervangt deze bepalingen uit het ARAB en
vormt op zich een nieuw hoofdstuk van de Codex over het Welzijn op het Werk, die op termijn zal worden
gecodificeerd. Voor meer informatie over de Codex, zie onder meer
http://www.werk.belgie.be/welzijn_op_het_werk.aspx).
Art. 2, § 1, eerste lid Welzijnswet Werknemers.
Art. 2, § 1, tweede lid, 1°, a) Welzijnswet Werknemers.
Art. 2, § 1, tweede lid, 2° Welzijnswet Werknemers.
Art. 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Dit is “elke werkpost waar gebruik wordt gemaakt van arbeidsmiddelen, waar motorvoertuigen, kranen, rolbruggen,
hijstoestellen van welke aard ook, of machines die gevaarlijke installaties of toestellen in werking zetten, bestuurd
worden of nog waar dienstwapens worden gedragen, voor zover het gebruik van die arbeidsmiddelen, het besturen
van die werktuigen en installaties of het dragen van die wapens de veiligheid en gezondheid van andere werknemers
van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf, in gevaar kan brengen” (art. 2, 1° KB Gezondheidstoezicht
Werknemers).
Dit is “elke werkpost die bestaat uit het permanent toezicht op de werking van een installatie en waar een gebrek
aan waakzaamheid tijdens de uitvoering van het toezicht, de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van
de onderneming of van ondernemingen van buitenaf in gevaar kan brengen” (art. 2, 2° KB Gezondheidstoezicht
Werknemers).
Dit is “elke activiteit of werkpost waarvoor uit de resultaten van de risicoanalyse het bestaan blijkt van a) een
identificeerbaar risico voor de gezondheid van de werknemer, te wijten aan de blootstelling aan een fysisch agens,
een biologisch of chemisch agens, b) een verband tussen de blootstelling aan een belasting van ergonomische aard of
die verbonden is aan de zwaarte van het werk of aan monotoon en tempogebonden werk en een identificeerbaar
risico op een fysieke of mentale werkbelasting voor de werknemer, c) een verband tussen de activiteit en een
identificeerbaar risico voor psycho-sociale belasting van de werknemer” (art. 2, 3° KB Gezondheidstoezicht
Werknemers).
Dit is “elke activiteit die een behandeling of een onmiddellijk contact inhoudt met voedingswaren of -stoffen die
zijn bestemd voor consumptie ter plaatse of voor verkoop en die kunnen worden besmet of bezoedeld” (art. 2, 4° KB
Gezondheidstoezicht Werknemers).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Op basis van de resultaten van de risicoanalyse 87 kan deze vorm van uitgebreid gezondheidstoezicht
worden verruimd tot alle werknemers die werken in de onmiddellijke omgeving van de werkpost van
een werknemer die onder de toepassing van het verplicht gezondheidstoezicht valt. 88
De verplichte preventieve medische onderzoeken omvatten 89 (zie ook tabel 1):
de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, 90 waarop we in het raam van deze studie niet
dieper ingaan aangezien het nog niet aangeworven personeelsleden betreft;91
de periodieke gezondheidsbeoordeling;92
het onderzoek bij werkhervatting na minstens vier opeenvolgende weken afwezigheid wegens
om het even welke ziekte, aandoening of ongeval,93 met dien verstande dat een dergelijk
onderzoek – op vraag van de werknemer of op initiatief van de arbeidsgeneesheer – ook
mogelijk is na een afwezigheid van kortere duur; 94
het voortgezet gezondheidstoezicht.95
De Wet Medische Onderzoeken specificeert welk soort van onderzoeken de arbeidsgeneesheer
hiertoe mag verrichten.96
C.
Andere gezondheidsbeoordelingen
Naast het verplicht preventief gezondheidstoezicht voor werknemers met een risicofunctie (supra,
B), zijn nog andere gezondheidsbeoordelingen mogelijk. Deze staan open voor alle personeelsleden
en op hun verzoek. Het gaat om de volgende mogelijke gezondheidsbeoordelingen 97 (zie ook tabel
2):
de spontane raadpleging op vraag van de werknemer of zijn behandelende arts – met akkoord
van de werknemer – naar aanleiding van gezondheidsklachten waarvan hij of zijn
behandelende arts menen dat deze arbeidsgerelateerd zijn; 98
het re-integratie- of reclasseringsonderzoek in het geval dat een werknemer definitief
arbeidsongeschikt werd bevonden door de behandelende arts; 99
een bezoek aan de arbeidsgeneesheer voorafgaand aan de werkhervatting in geval van
arbeidsongeschiktheid.100
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
Zie voor een definitie van risicoanalyse, art. 2, 5° KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Het gaat om de risicoanalyse
bedoeld in art. 8 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk (BS 21 maart 1998 (ed. 3)).
Voor een verhelderende toelichting wat de risicoanalyse precies inhoudt, verwijzen wij naar FEDERALE
OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Humanisering van de Arbeid Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk - Administratie van de studiën, de documentatie en de
geschillen, Risicoanalyse, Brussel, eigen uitgave, mei 2009, 43 p. Deze brochure is opvraagbaar via
http://www.werk.belgie.be/detaila_z.aspx?id=792.
Art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Cf. art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie art. 26 tot en met art. 29 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Deze beoordeling gebeurt aan de hand van het formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’,
waarvan het model het voorwerp uitmaakt van de bijlage I bij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers (zie art. 11
KB Gezondheidstoezicht Werknemers).
In de marge merken wij op dat tegen een beslissing van de arbeidsgeneesheer in het raam van een onderzoek bij
indienstneming geen beroep kan worden ingesteld door de kandidaat-werknemer (art. 64 KB Gezondheidstoezicht
Werknemers). In tegenstelling tot de werknemer die ongeschikt wordt verklaard voor het werk dat hij op dat moment
uitoefent, beschikt een kandidaat-werknemer niet over voldoende kennis van de werkelijke eisen van de toekomstige
werkpost of functie. Om deze reden kan deze laatste, anders dan de eerstgenoemde werknemer en zijn
behandelende arts, geen beroep instellen tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer (Vr. en Antw. Kamer 201213, 17 december 2012, 122-123 (Vr. nr. 361 K. JADIN)).
Zie art. 30 tot en met art. 34 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie art. 35 en art. 36 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 35, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie art. 38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Conform art. 2 Wet 28 januari 2003 zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op de arbeidsverhoudingen
geregeld bij de Arbeidsovereenkomstenwet en op de arbeidsverhoudingen geregeld in de regelgeving met betrekking
tot het statuut van het overheidspersoneel. Deze wet geldt met andere woorden zowel voor de
overheidscontractanten als voor de statutair tewerkgestelde overheidspersoneelsleden.
Cf. art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 37 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie art. 39 tot en met art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
19
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dat laatstgenoemde bezoek mag niet worden verward met het verplichte onderzoek bij
werkhervatting van werknemers met een risicofunctie na minstens vier weken afwezigheid wegens
om het even welke ziekte, aandoening of ongeval (supra, B). Het facultatieve bezoek van de andere
personeelsleden voorafgaand aan de werkhervatting is – in tegenstelling tot het verplichte
onderzoek bij werkhervatting – geen medisch onderzoek. Dat bezoek aan de arbeidsgeneesheer
heeft als doel een oordeel te vormen over de aanpassing van de werkpost of de
arbeidsomstandigheden na raadpleging van het medisch dossier van de werknemer en na overleg
met de behandelende arts, met inbegrip van een onderzoek van de werkpost van de werknemer. Er
wordt dus geen beslissing genomen over de arbeids(on)geschiktheid, maar er wordt slechts een
voorstel geformuleerd via het invullen van rubriek F van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling (zie bijlage 1).
Een laatste, bijzonder en atypisch geval van gezondheidstoezicht werd in 2014 ingeschreven in het
KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De werkgever verwittigt de arbeidsgeneesheer wanneer een
werknemer klaagt over ongemakken of tekenen van een aandoening vertoont die kunnen worden
toegeschreven aan zijn arbeidsomstandigheden, of nog wanneer hij vaststelt dat de lichamelijke of
geestelijke toestand van een werknemer de risico’s verbonden aan de werkpost, onmiskenbaar
verhoogt.101 De arbeidsgeneesheer beoordeelt onafhankelijk of deze werknemer aan een
gezondheidsbeoordeling moet worden onderworpen en of maatregelen kunnen worden genomen
met het oog op de aanpassing van de arbeidsomstandigheden. 102 Deze nieuwe vorm van
gezondheidstoezicht biedt de werkgever tot op zekere hoogte de mogelijkheid om een werknemer
te verplichten langs te gaan bij de arbeidsgeneesheer.
D.
Overzichten gezondheidsbeoordelingen
Hieronder geven wij per type van gezondheidsbeoordelingen weer welke de doelgroep is, het
tijdstip, de doelstelling, de organisatie en het resultaat. Tabel 1 geeft een overzicht wat betreft de
verplichte gezondheidsbeoordelingen. Tabel 2 heeft betrekking op de andere
gezondheidsbeoordelingen.
101
102
20
Zie – voor een duidelijk schematisch overzicht – N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen,
Kluwer, 2012, 65.
Art. 5, § 2, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 5, § 2, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen
VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
Voorafgaande gezondheidsbeoordeling
Periodieke gezondheidsbeoordeling
Onderzoek bij werkhervatting
Voortgezet gezondheidstoezicht
DOELGROEP
Bepaalde werknemers die zullen worden
tewerkgesteld in een risicofunctie103
Werknemers die zijn tewerkgesteld in
een risicofunctie104
Werknemers die werden blootgesteld
aan bepaalde biologische, fysische of
chemische agentia106
TIJDSTIP
Voorafgaand aan het afsluiten van de
arbeidsovereenkomst, de indiensttreding
of een functiewijziging107
DOELSTELLING
Evaluatie van de huidige geschiktheid
van de kandidaat-werknemer rekening
houdend met de specifieke kenmerken
van de openstaande betrekking, en dit
om te voorkomen dat de werknemer
taken toebedeeld krijgt die schade
kunnen toebrengen aan zijn gezondheid
of die hij omwille van zijn gezondheid
niet kan uitvoeren
In principe jaarlijks, tenzij anders
bepaald bij koninklijk besluit. De
arbeidsgeneesheer kan de periodiciteit
verlengen of inkorten.108
Opsporen van beroepsziekten of
arbeidsgebonden aandoeningen
Bepaalde werknemers onderworpen aan
het verplicht gezondheidstoezicht voor
zover die minstens vier opeenvolgende
weken afwezig zijn geweest wegens om
het even welke ziekte, aandoening of
ongeval105
Op zijn vroegst op de dag van de
werkhervatting, uiterlijk op de tiende
werkdag erna109
De arbeidsgeneesheer gaat na of de
werknemer nog steeds geschikt is voor
de werkpost die hij voorheen
uitoefende. Wanneer dat niet het geval
is, neemt de arbeidsgeneesheer
preventie- of beschermingsmaatregelen.
Voortzetting van het toezicht op de
gezondheidstoestand111
103
104
105
106
107
108
109
110
111
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Evalueren gezondheidstoestand gelet op
de risico’s
Na het einde van de blootstelling110
De werknemer informeren over zijn
gezondheidstoestand, de risico’s van
zijn werkpost en te nemen
preventiemaatregelen
26 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
30 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
35 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
27 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
33 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
35, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
21
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen (vervolg/1)
VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
ORGANISATIE
112
113
114
115
116
117
118
22
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Voorafgaande gezondheidsbeoordeling
Periodieke gezondheidsbeoordeling
Onderzoek bij werkhervatting
Voortgezet gezondheidstoezicht
De werkgever overhandigt aan de
werknemer een formulier ‘verzoek om
gezondheidstoezicht over de
werknemers’. Dit formulier is bestemd
voor de arbeidsgeneesheer. Het wordt
naar behoren door de werkgever
aangevuld met de vereiste inlichtingen
en wordt in het gezondheidsdossier
bewaard.112
De werkgever stelt jaarlijks aan de hand
van de risicoanalyse de functielijst en
de naamlijsten van het aan het verplicht
gezondheidstoezicht onderworpen
personeel op. Hij bezorgt deze lijsten
aan de arbeidsgeneesheer. Op basis van
deze lijsten kan de arbeidsgeneesheer
de planning opmaken voor de periodieke
onderzoeken.113
Na een afwezigheid wegens ziekte of
ongeval van minstens vier
opeenvolgende weken (of korter op
verzoek van de werknemer of wanneer
de arbeidsgeneesheer dat nodig acht114)
wordt de werknemer verplicht aan een
medisch onderzoek onderworpen.
De werkgever overhandigt de
werknemer een formulier ‘verzoek om
gezondheidstoezicht over de
werknemers’ (zie ook voorafgaande
gezondheidsbeoordeling).
Het onderzoek moet plaatsvinden op
zijn vroegst op de eerste dag van de
werkhervatting en uiterlijk op de tiende
dag erna,115 opdat zou kunnen worden
nagegaan of de werknemer wel degelijk
geschikt is om zijn werk te hervatten.
Mits toestemming van de werknemer
kan de arbeidsgeneesheer overleg
plegen met de behandelende arts en/of
de adviserend geneesheer.116
De werkgever neemt de nodige
maatregelen opdat deze werknemers na
het einde van de blootstelling kunnen
blijven genieten van het
gezondheidstoezicht.117
De werkgever overhandigt werknemer
een formulier ‘verzoek om
gezondheidstoezicht over de
werknemers’ (zie ook voorafgaande
gezondheidsbeoordeling).
Als het personeelslid nog steeds in
dienst is van de betrokken onderneming,
komen de kosten voor rekening van de
werkgever. Wanneer dat niet het geval
is, kan het voortgezet
gezondheidstoezicht worden verzekerd
door het Fonds voor de Beroepsziekten
(FBZ). De werkgever meldt aan het FBZ
zonder verwijl welke werknemers recht
hebben op een voortgezet
gezondheidstoezicht.
Indien hij het nodig acht, kan de
geneesheer-sociaal inspecteur van de
Algemene Directie Toezicht op het
Welzijn op het Werk het voortgezet
gezondheidstoezicht opleggen.118
11, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
6 en art. 7 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
35, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
35, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
35, eerste lid, laatste zin KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen (vervolg/2)
VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
RESULTAAT
119
120
121
122
Art.
Art.
Art.
Art.
Voorafgaande gezondheidsbeoordeling
Periodieke gezondheidsbeoordeling
Onderzoek bij werkhervatting
Voortgezet gezondheidstoezicht
Beslissing van de arbeidsgeneesheer
(mee te delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling vooraleer de
werknemer effectief wordt
tewerkgesteld of vooraleer de wijziging
van de functie wordt doorgevoerd)119
Beslissing van de arbeidsgeneesheer
(mee te delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling)120
Beslissing van de arbeidsgeneesheer
(mee te delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling)121
Beslissing van de arbeidsgeneesheer
(mee te delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling)122
49 en art. 50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers).
50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (werknemers met een risicofunctie) en art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers).
50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (werknemers met een risicofunctie) en art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers).
51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
23
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen
ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
Spontane raadpleging
DOELGROEP
Iedere werknemer naar
aanleiding van
gezondheidsklachten waarvan
hij (of zijn behandelende arts)
meent dat ze arbeidsgerelateerd
zijn125
Dit onderzoek kan ook gebeuren
op vraag van de behandelende
arts, mits akkoord van de
werknemer.
TIJDSTIP
Tijdens de tewerkstelling
DOELSTELLING
De klachten van de werknemer
en eventueel de werkpost
onderzoeken
Indien gewenst, kan de
arbeidsgeneesheer de nodige
voorstellen formuleren om de
arbeidsomstandigheden te
verbeteren of een beslissing
noteren op het formulier voor
de gezondheidsbeoordeling.
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
24
Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve
arbeidsongeschiktheid
Iedere werknemer die door zijn
behandelende arts definitief
ongeschikt werd bevonden voor
het overeengekomen werk126
Bezoek voorafgaand aan
werkhervatting123
Na definitieve
ongeschiktverklaring door de
behandelende arts en na vraag
om re-integratie129
De werknemer met een
arbeidshandicap opnieuw
inschakelen in het arbeidsproces
Binnen een termijn van tien
dagen volgend op de ontvangst
van de aanvraag130
Iedere werknemer die afwezig is
geweest wegens ziekte of
ongeval voor minstens vier
weken, op zijn verzoek127
Anticiperen op de terugkeer van
de werknemer naar zijn
werkpost of functie
Vermindering van de belasting
verbonden aan de werkpost,
zodat de werkgever aangepast
werk kan aanbieden vanaf de
dag van de werkhervatting132
Gezondheidsbeoordeling na
verwittiging door de
werkgever124
Werknemer die klaagt over
ongemakken of die tekenen van
een aandoening vertoont voor
zover die kunnen worden
toegeschreven aan zijn
arbeidsomstandigheden of
werknemer wiens lichamelijke
of geestelijke toestand de
risico’s verbonden aan de
werkpost, onmiskenbaar
verhoogt
Tijdens de tewerkstelling
Werknemer doorsturen met het
oog op een gezondheidsbeoordeling
UITBREIDING
GEZONDHEIDSTOEZICHT
Uitbreiding tot alle
werknemers die werken in
de onmiddellijke
omgeving van de werkpost
van een werknemer die
onder het verplicht
gezondheidstoezicht
valt128
Verplichte preventieve
gezondheidsbeoordelingen131 (zie
tabel 1)
Verplichte preventieve
gezondheidsbeoordelingen133 (zie
tabel 1)
Het is van belang op te merken dat het hier niet gaat om een preventief onderzoek in de zin van art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 5 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 37 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 42 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Dit gebeurt op initiatief van de arbeidsgeneesheer, de werkgever of de werknemersvertegenwoordigers, op advies van het Comité voor
Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) en op basis van de resultaten van de risicoanalyse.
Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 36bis, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 64.
Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen (vervolg/1)
ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
Spontane raadpleging
ORGANISATIE
134
135
136
Vanaf het ogenblik dat hij de
aanvraag ontvangt, brengt de
arbeidsgeneesheer
de werkgever op de hoogte,
tenzij de werknemer hiermee
niet akkoord gaat.
De arbeidsgeneesheer voert
binnen de tien werkdagen een
gezondheidsbeoordeling van de
werknemer uit.
Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve
arbeidsongeschiktheid
De werknemer dient zijn
aanvraag tot re-integratie in bij
de werkgever via een
aangetekende brief, met
toevoeging van het attest van
zijn definitieve
arbeidsongeschiktheid vanwege
de behandelende arts.
De werkgever vraagt een
onderzoek aan bij de
arbeidsgeneesheer via het
formulier ‘verzoek om
gezondheidstoezicht over de
werknemers’.
De arbeidsgeneesheer roept de
werknemer op voor onderzoek.
De arbeidsgeneesheer
onderzoekt of de werknemer
zijn functie nog kan uitvoeren
mits enkele aanpassingen of dat
een andere functie moet worden
gezocht die voldoet aan een
aantal voorwaarden.
Indien de werkgever van mening
is dat het noch objectief, noch
technisch mogelijk is een
aangepast of een ander werk te
geven, of dat niet kan worden
geëist om gegronde redenen,
moet hij contact opnemen met
de arbeidsgeneesheer.
Bezoek voorafgaand aan
werkhervatting
Gezondheidsbeoordeling na
verwittiging door de werkgever
UITBREIDING
GEZONDHEIDSTOEZICHT
De werknemer neemt zelf het
initiatief door middel van een
schriftelijke aanvraag aan de
werkgever. Tevens geeft hij zijn
akkoord opdat de
arbeidsgeneesheer het medisch
dossier van de werknemer bij de
behandelende arts kan
raadplegen en met deze laatste
kan overleggen.134
De werkgever die van de
werknemer een schriftelijke
aanvraag ontvangt voor een
bezoek voorafgaand aan de
werkhervatting, brengt de
arbeidsgeneesheer op de hoogte
opdat de werknemer zou worden
uitgenodigd.135
De werkgever verwittigt de
arbeidsgeneesheer wanneer een
werknemer klaagt over
ongemakken of tekenen van een
aandoening vertoont die kunnen
worden toegeschreven aan zijn
arbeidsomstandigheden of
wanneer hij vaststelt dat de
lichamelijke of geestelijke
toestand van een werknemer de
risico’s verbonden aan de
werkpost, onmiskenbaar
verhoogt. De arbeidsgeneesheer
beoordeelt onafhankelijk of
deze werknemer aan een
gezondheidsbeoordeling moet
worden onderworpen en of
maatregelen kunnen worden
genomen met het oog op de
aanpassing van de
arbeidsomstandigheden.
Kenmerken te bepalen
door de
arbeidsgeneesheer en
meegedeeld aan de
geneesheerarbeidsinspecteur van de
Medische
Arbeidsinspectie136
Art. 36bis, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 36bis, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
De geneesheer-arbeidsinspecteur van de Medische Arbeidsinspectie kan bovendien eender welke gezondheidsbeoordeling opleggen die hij nodig acht (art. 43 KB Gezondheidstoezicht
Werknemers).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
25
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen (vervolg/2)
ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN
Spontane raadpleging
RESULTAAT
137
138
139
140
26
Beslissing van de
arbeidsgeneesheer (mee te
delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling)137
Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve
arbeidsongeschiktheid
Beslissing van de
arbeidsgeneesheer (mee te
delen via het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling)138
Bezoek voorafgaand aan
werkhervatting
Gezondheidsbeoordeling na
verwittiging door de werkgever
UITBREIDING
GEZONDHEIDSTOEZICHT
Voorstel betreffende de
aanpassing van de werkpost of
de arbeidsomstandigheden (geen
beslissing)
Enkel rubriek F van het
formulier voor de
gezondheidsbeoordeling wordt
ingevuld.139
Onderwerping aan een
gezondheidsbeoordeling,
eventueel maatregelen met het
oog op de aanpassing van de
arbeidsomstandigheden
Verplichte preventieve
gezondheidsbeoordelingen140 (zie
tabel 1)
Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 36bis, § 6 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 3.
Handicap en redelijke aanpassingen
In het raam van de wedertewerkstelling of re-integratie van werknemers met een beperking
besteden we ook heel wat aandacht aan het antidiscriminatierecht, dat zijn oorsprong vindt in
Europeesrechtelijke normen. Het betreft in deze context voornamelijk de bescherming van
personen met een handicap. Zodra een personeelslid voldoet aan de invulling die het Hof van
Justitie geeft aan het begrip handicap, moet de werkgever – krachtens richtlijn 2000/78/EG141 –
zorgen voor redelijke aanpassingen. Wanneer een werkgever dit nalaat, kan er sprake zijn van
discriminatie, zowel naar Europees recht als in de zin van de Belgische antidiscriminatiewetgeving
(infra, deel VI).
Hoewel in deze context het begrip arbeidsongeschiktheid niet wordt gehanteerd, is er
vanzelfsprekend een nauw verband. Redelijke aanpassingen tot voordeel van personeelsleden met
een handicap moeten deze laatste in staat stellen een job uit te oefenen waarvoor zij zonder deze
aanpassingen wellicht niet (arbeids)geschikt zouden zijn.
Gegeven dat het om EU-regelgeving gaat die een uniforme interpretatie behoeft, wordt in principe
geen onderscheid gemaakt naargelang van de tewerkstellingsvorm. Ook dienen de begrippen
handicap en redelijke aanpassingen door elke werkgever op dezelfde manier te worden begrepen,
of het nu een werkgever betreft in de particuliere sector, dan wel in de publieke sector. Dit neemt
niet weg dat de Vlaamse overheid als werkgever een eigen definitie hanteert, die we dan ook zullen
toetsen aan het EU-recht (infra, deel VI).
Tot slot benadrukken we dat we in dit rapport enkel zullen stilstaan bij de verplichting van de
werkgever om redelijke aanpassingen te treffen voor het personeelslid met een handicap, en dan
vooral met een focus op het personeelslid dat effectief in dienst zal treden of al in dienst is. 142
Andere mogelijke vormen van ongerechtvaardigde discriminatie ten aanzien van deze personen
laten we buiten beschouwing.143
Afdeling 4 – Interferentie met de toepasselijke pensioenregeling
§ 1.
Algemeen
De contractanten in overheidsdienst ressorteren onder de pensioenregeling voor de werknemers.
Algemeen geldt immers dat degene die in België tewerkgesteld was in uitvoering van een
arbeidsovereenkomst – bij het bereiken van de (wettelijke) pensioenleeftijd – aanspraak kan maken
op een werknemersrustpensioen.144
Voor degenen die in vast dienstverband zijn benoemd of daarmee worden gelijkgesteld, geldt
daarentegen een aparte ambtenarenpensioenwetgeving.145
141
142
143
144
145
Richtl. Raad nr. 2000/78/EG, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in
arbeid en beroep, Pb.L. 2 december 2000, afl. 303, 16.
Het treffen van redelijke aanpassingen bij de werving en selectie komt binnen het bestek van deze studie niet aan
bod.
Naast de plicht tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, beschermt het
antidiscriminatierecht de gezondheidstoestand van personeelsleden nog op andere manieren. De
Antidiscriminatiewet van 2007 verbiedt immers elke ongerechtvaardigde discriminatie op grond van onder andere ook
“huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap”. In het raam van
deze bijdrage leggen wij de klemtoon op de re-integratie, en laten wij de andere non-discriminatiegronden die van
belang zijn voor andere facetten van de arbeidsverhouding, buiten beschouwing. Voor een grondige en meer
algemene bespreking hiervan verwijzen wij onder meer naar A. RAHMÉ, F. HENDRICKX, O. VANACHTER en A. VAN
BEVER, Discriminatie op basis van handicap en gezondheidstoestand in de arbeidsverhouding, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 175 p.
Art. 1, eerste lid, 1° Pensioenwet Werknemers. Dit geldt niet voor degenen die in aanmerking komen voor een
pensioenregeling vastgesteld bij of op grond van een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale
Maatschappij der Belgische Spoorwegen (art. 1, eerste lid, 1° in combinatie met art. 2, eerste lid Pensioenwet
Werknemers).
Anders dan wat de werknemerspensioenen betreft, is er geen basiswet annex uitvoeringsbesluit(en) met een
algemene gelding voor al degenen die in aanmerking komen voor een ambtenarenpensioen. De algemene Wet 21 juli
1844 betreffende de burgerlijke en kerkelijke pensioenen benadert nog het best de status van basiswet. Deze wet
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
27
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 2.
Vroegtijdige pensionering
Het onderscheid tussen contractanten en ambtenaren op het vlak van de vigerende
pensioenwetgeving heeft evenzo belangrijke consequenties als een personeelslid definitief
arbeidsongeschikt wordt geacht. In grote lijnen komt het hierop neer dat in voorkomend geval een
ambtenaar, ongeacht zijn leeftijd of dienstanciënniteit, vroegtijdig kan worden gepensioneerd. 146
Deze situatie is totaal onvergelijkbaar met de hypothese waarin een contractant definitief
arbeidsongeschikt zou zijn. Deze laatste zal in voorkomend geval tot het bereiken van de normale
pensioenleeftijd van 65 jaar147 blijven laveren tussen de ziekteverzekering 148 en de
werkloosheidsregeling.149
In het vervolg van deze studie komen we nog uitgebreid terug op de – aan de ambtenaren eigen –
regeling met betrekking tot de vroegtijdige pensionering wegens definitieve arbeidsongeschiktheid.
Afdeling 5 – Relaties en conflicten tussen artsen
Het beoordelen van de arbeidsongeschiktheid is bij uitstek een opdracht die is toevertrouwd aan
artsen. Het komt erop aan duidelijk af te bakenen welke de bevoegdheden zijn van de
onderscheiden artsen die een bepaalde rol te spelen hebben in het geval van
arbeids(on)geschiktheid van een personeelslid.
Verder dient te worden uitgespit in hoeverre die verschillende artsen ten overstaan van elkaar al
dan niet gebonden zijn door het medisch beroepsgeheim. BALTHAZAR merkt in dit verband terecht
op: “De traditionele regelen inzake het beroepsgeheim, die geschreven zijn voor vrij eenvoudige,
duale therapeutische relaties, volstaan vaak niet voor de regulering van de complexe
informatiestromen in de sociale zekerheid, waarbij onvermijdelijk ook informatie betreffende de
gezondheid moet worden overgedragen. Bij de zoektocht naar een optimaal compromis tussen
privacybescherming en goed beheer van de sociale zekerheid rijst onder meer de vraag hoe deze
informatiestromen mogen verlopen en in hoeverre de overdracht te verenigen is met de regelen
inzake het beroepsgeheim”.150 Deze bedenking gaat evenzeer op in andere relaties op het domein
van het ambtenarenrecht en het arbeidsrecht.
Gegeven het aantal arbeidsongeschiktheidscircuits, ligt het voor de hand dat er zich ook conflicten
kunnen voordoen tussen die onderscheiden beoordelende artsen. Het bestaan van diverse
arbeidsongeschiktheidsbegrippen (infra, deel II) en het feit dat de evaluatie is toegespitst op de
toepassing van een bepaalde wetgeving, maakt een en ander nog gecompliceerder. Bijgevolg zullen
we moeten uitzoeken wiens oordeel in welke situatie prevaleert.
Hierna geven wij alvast een eerste algemeen overzicht van potentiële conflicten tussen artsen.
Tabel 3 focust op de regeling voor de ambtenaren, daar waar tabel 4 inzoomt op deze voor de
overheidscontractanten.
Bovendien kan het geschil ook aan de rechtbank worden voorgelegd die – als het gaat om een
medische kwestie – dan gebruikelijk een arts als gerechtsdeskundige zal aanstellen (infra, deel VII).
146
147
148
149
150
28
omvat een aantal algemene principes die aan de basis liggen van vooral het rustpensioen voor de ambtenaren, met
hetzij rechtstreekse gelding, hetzij de indirecte toepassing ervan voor zover tal van andere
ambtenarenpensioenregelingen naar deze wetgeving doorverwijzen bij wijze van minimumgarantie.
Art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.
Art. 2, § 1 Wet Modernisering Werknemerspensioenen.
Art. 108, 1° ZIV-Wet 1994.
Art. 64, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991.
T. BALTHAZAR, “Artsen als toezichthouders bij de toepassing van het socialezekerheidsrecht”, RW 2003-04, afl. 40,
1640.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 3 – Mogelijke conflicten tussen artsen in de arbeidsongeschiktheidscircuits van de ambtenaren
AMBTENAREN
ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN
Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid) (+ arts pensioencommissie Medex – infra)
[Behandelende arts – arbeidsgeneesheer]
[Controlearts – arbeidsgeneesheer]
ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE
Causaliteit plotselinge gebeurtenis - letsel
Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst
Arts Fonds voor Arbeidsongevallen – arts bevoegde geneeskundige dienst
Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid – idem zoals bij ziekte / ongeval privéleven )
Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst (causaliteit tijdelijke arbeidsongeschiktheid)
[Controlearts – arts bevoegde geneeskundige dienst (tijdelijke arbeidsongeschiktheid]
Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst (causaliteit tijdelijke arbeidsongeschiktheid)
Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – controlearts (duur tijdelijke arbeidsongeschiktheid)
Blijvende arbeidsongeschiktheid en consolidatie
Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst
Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst
Algemeen
[Behandelende arts – arbeidsgeneesheer]
[Controlearts – arbeidsgeneesheer]
VROEGTIJDIGE PENSIONERING
Behandelende arts – arts pensioencommissie Bestuur van de medische expertise151 (Medex)
Controlearts – arts pensioencommissie Medex
Arbeidsgeneesheer – arts pensioencommissie Medex
151
Het Bestuur van de medische expertise (Medex) is de opvolger van de voormalige Administratieve Gezondheidsdienst (AGD) (zie KB 1 december 2013 houdende regeling van het Bestuur
voor medische expertise, BS 13 december 2013). Medex maakt deel uit van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.
Zie www.medex.fgov.be.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
29
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 4 – Mogelijke conflicten tussen artsen in de arbeidsongeschiktheidscircuits van de contractanten
OVERHEIDSCONTRACTANTEN
ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN
Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid)
Behandelende arts – adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts Geneeskundige Raad voor Invaliditeit (GRI) (begrip)
Controlearts – adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI (begrip)
[Behandelende arts – arbeidsgeneesheer]
[Controlearts – arbeidsgeneesheer]
[Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – arbeidsgeneesheer]
[Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – erkende geneesheer Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)]
[Behandelende arts – erkende geneesheer RVA]
ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE
Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst (diverse beslissingen – supra, tabel 3)
Arts Fonds voor Arbeidsongevallen – arts bevoegde geneeskundige dienst – (causaliteit)
Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – arts bevoegde geneeskundige dienst (erkenning arbeidsongeval)
Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid – idem zoals bij ziekte / ongeval privéleven)
[Controlearts – arts bevoegde geneeskundige dienst (tijdelijke arbeidsongeschiktheid)]
Arts arbeidsongevallenverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst (diverse beslissingen – supra, tabel 3)
[Behandelende arts – arbeidsgeneesheer]
[Controlearts – arbeidsgeneesheer]
30
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Afdeling 6 – Toetsingskaders
§ 1.
Relevantie
Voor een goed begrip verschaffen wij onder deze aparte noemer een beknopte toelichting bij wat
we betitelen als de toetsingskaders. Daarmee zal de Vlaamse overheid rekening moeten houden
indien ze bepaalde regelgeving wenst op te heffen, te wijzigen of in te voeren. Ook de bestaande
regelgeving op het Vlaamse overheidsniveau moet conform zijn vanuit het perspectief van die
toetsingskaders.
Enerzijds is er de zogenaamde hiërarchie van de rechtsnormen (infra, § 2). Deze leer komt vooral
ter sprake wanneer twee rechtsbronnen met elkaar conflicteren, omdat hij toelaat na te gaan
welke rechtsbron de voorrang geniet. Daarnaast is deze hiërarchie van de rechtsnormen ook van
belang wanneer nieuwe regelgeving wordt uitgevaardigd: de lagere normen moeten zich
conformeren aan de hogere normen.
De problematiek van de arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector is zo divers en wordt
beheerst door zoveel uiteenlopende rechtsbronnen dat een doorgedreven inzicht in de
normenhiërarchie uitermate belangrijk is.
Anderzijds kunnen we ook niet om het vraagstuk van de bevoegdheidsverdeling (infra, § 3) heen.
België wordt als federale staat gekenmerkt door een steeds verder doorgedreven en daardoor soms
ook ietwat versnipperde bevoegdheidsregeling. Deze heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor de
regeling van de sociale bescherming van de personeelsleden op de onderscheiden overheidsniveaus.
Voor de volledigheid gaan we – in het verlengde van het voorgaande – tot slot nog kort in op de
effecten op het vlak van de geschillenregeling (infra, § 4).
§ 2.
Hiërarchie van de rechtsnormen152
A.
Algemene hiërarchie van de rechtsnormen
In een rechtsstaat wordt de werking van het staatsapparaat beheerst door het wettigheids- of
legaliteitsbeginsel. Dit betekent dat een handeling van een interne staatsrechtelijke instantie
slechts regelmatig is wanneer deze gelijkvormig is aan de regels opgesteld door een instantie die
van een hogere rang is dan die waartoe de optredende overheid behoort. 153 Hieruit vloeit, in
afnemende volgorde,154 de onderstaande hiërarchie voort:155
Grondwet;
wet, decreet en ordonnantie;
koninklijk besluit en regeringsbesluit;156
ministerieel besluit;
reglementen en besluiten van de gemeenschapscommissies (te Brussel), provinciale
reglementen en ordonnanties;
gemeentelijke reglementen en ordonnanties (naast het agglomeratiereglement en
agglomeratiebesluit157).158
152
153
154
155
156
Zie ook I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het
(contractueel) overheidspersoneel, Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2014, 234-243.
A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht,
Mechelen, Wolters Kluwer, 20e volledig herwerkte uitgave, 2014, 18-19, nr. 17.
Zie ook uit art. 159 Gw., op grond waarvan de rechter de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en
verordeningen alleen kan toepassen voor zover zij met de wetten overeenstemmen.
D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 509-510.
Vanuit het perspectief van de hiërarchie van de rechtsnormen staat het Algemene Principesbesluit (infra, § 3, B, 3,
a) op dezelfde hoogte als het Vlaams Personeelsstatuut dat het voorwerp uitmaakt van een besluit van de Vlaamse
regering. Dit neemt niet weg dat de Vlaamse overheid tot voor kort ertoe gehouden was om zich bij het uitwerken
van het statuut voor haar personeel te conformeren naar de bepalingen uit dat APKB. Zulks had te maken met het
feit dat de federale uitvoerende macht op grond van een hogere rechtsnorm – te weten de BWHI – was gemachtigd
om de algemene principes vast te leggen waarbinnen vervolgens het Vlaams Personeelsstatuut moest worden
uitgetekend. In dit verband speelde dus vooral het bevoegdheidsfacet mee (infra, § 3).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
31
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Bovenaan deze lijst dienen ook nog de internationaal- en Europeesrechtelijke normen te worden
toegevoegd, althans voor zover die directe werking hebben (infra, C).
B.
Arbeidsrechtelijke hiërarchie van de rechtsnormen
Omwille van het bijzondere karakter van het arbeidsrecht en de eigen, typische rechtsbronnen
heeft de wetgever de hiërarchie van de rechtsnormen in deze rechtstak uitdrukkelijk geregeld in
een wettekst,159 meer bepaald in artikel 51 van de CAO-Wet.160
Als gevolg van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet op de meerderheid van de
publiekrechtelijke werkgevers 161 heeft deze bepaling als zodanig geen gelding in de overheidssector.
Dit neemt niet weg dat deze wel als inspiratiebron kan dienen. Artikel 51 van de CAO-Wet is immers
niets anders dan de arbeidsrechtelijke vertaling van de algemene hiërarchie van de rechtsnormen
(supra, A). Deze bepaling bevat als zodanig geen enkele nieuwe rechtsregel zodat we naar analogie
een eigen overzicht kunnen uitwerken.162
C.
Gecombineerde hiërarchie van de rechtsnormen
Wanneer we de hierboven besproken algemene en arbeidsrechtelijke hiërarchie van de
rechtsnormen (supra, A en B) samenvoegen, brengt ons dit tot het volgende totaalplaatje:163
Grondwet;
wet, decreet en ordonnantie (bepalingen van openbare orde en dwingende bepalingen);
koninklijk besluit en besluiten van de deelstaatregeringen (bepalingen van openbare orde en
dwingende bepalingen);
157
158
159
160
161
162
163
32
Aangezien de agglomeraties van gemeenten intussen nog slechts een theoretisch concept zijn, worden de
handelingen van deze overheden tussen haakjes geplaatst.
In het licht van de zesde staatshervorming dient ook het begrip bovengemeentelijk bestuur en de reglementen die op
dit niveau zouden worden uitgevaardigd, een plaats te krijgen.
K. MAGERMAN, Loonvoorwaarden wijzigen, Brugge, die Keure, 2010, 101-102.
Art. 51 CAO-Wet luidt als volgt:
“De hiërarchie van de bronnen der verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers is als
volgt vastgesteld:
1. de dwingende bepalingen van de wet;
2. de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten in volgende orde:
a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad;
b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité;
c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité;
3. de niet algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, wanneer de werkgever de
overeenkomst ondertekend heeft of aangesloten is bij een organisatie die deze overeenkomsten heeft ondertekend,
in volgende orde:
a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad;
b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité;
c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité;
d) de overeenkomsten gesloten buiten een paritair orgaan;
4. de geschreven individuele overeenkomst;
5. de niet algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan,
wanneer de werkgever, hoewel hij de overeenkomst niet ondertekend heeft of niet aangesloten is bij een
organisatie die deze heeft ondertekend, behoort tot het ressort van het paritair orgaan waarin de overeenkomst is
gesloten;
6. het arbeidsreglement;
7. de aanvullende bepalingen van de wet;
8. de mondelinge individuele overeenkomst;
9. het gebruik”.
Art. 2, § 3 CAO-Wet.
Zie ook P. JOASSART, “Conventions collectives et secteur public: deux grandes solitudes?” in M. DUMONT (éd.), Le
droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 474.
Ontwerp van wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, Adv. RvS, Parl.St.
Senaat 1966-67, nr. 148, 127.
Zie ook I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het
(contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 241-242.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
reglementen en besluiten van de provincieraad en de deputatie (bepalingen van openbare
orde en dwingende bepalingen);164
gemeentelijke reglementen en besluiten (bepalingen van openbare orde en dwingende
bepalingen);165
geschreven individuele arbeidsovereenkomst;
arbeidsreglement;166
aanvullende bepalingen van de wet (met andere woorden bepalingen die niet van openbare
orde zijn of geen dwingend karakter hebben);
mondelinge individuele arbeidsovereenkomst;
gebruik.
Elke rechtsbron die lager in de hiërarchie staat, moet uiteraard de hogere respecteren en mag er
niet mee in strijd zijn. Is dat wel het geval, dan kan de hiërarchisch lagere rechtsbron geen
uitwerking hebben.167 We denken hierbij onder andere aan de regels betreffende het
beroepsgeheim van artsen (infra, deel VII).
Wat betreft de Europese en internationaalrechtelijke bronnen, 168 is het moeilijk om die een vaste
plaats te geven in hierboven uitgetekende hiërarchie.
Niet elke supranationale norm heeft hetzelfde dwingend karakter en werkt zonder meer door in
onze nationale rechtsorde. Zo zijn er niet enkel verdragen, maar daarnaast ook internationaal
gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen, uitspraken van internationale hoven en rechtbanken,
besluiten van internationale organisaties, soft law, etcetera.
Ook het recht van de Europese Unie bevat heel wat rechtsbronnen met een uiteenlopende
juridische impact. Naast de primaire bronnen in de vorm van de verdragen, weten we ons
geconfronteerd met afgeleide (zoals verordeningen, richtlijnen, besluiten, adviezen,
aanbevelingen, mededelingen) en subsidiaire (bijvoorbeeld jurisprudentie van het Hof van Justitie,
algemene rechtsbeginselen) bronnen van recht.
Vertaald naar de bovenstaande hiërarchie van de rechtsbronnen, betekent dit dat een
supranationale norm, afhankelijk van haar rechtskracht, op de hoogte kan komen te staan van de
equivalente interne nationale rechtsbronnen.
Enkel indien de internationaal- en Europeesrechtelijke normen directe werking hebben, primeren
deze op de interne nationale rechtsbronnen.
De impact van – in casu – vooral de Europese regelgeving is binnen ons studieobject onder meer van
belang op het vlak van het antidiscriminatierecht in het algemeen en de non-discriminatie van
personen met een handicap in het bijzonder.
§ 3.
Bevoegdheidsverdeling
A.
Algemeen
In het federale België moet – tegen de achtergrond van het voortschrijdend aantal
staatshervormingen – intussen rekening worden gehouden met een complex geheel aan
bevoegdheidsverdelende regels.
De federale overheid en de gefedereerde entiteiten moeten de territoriale en materiële
bevoegdheid van de andere niveaus eerbiedigen. Zodra bevoegdheden zijn overgeheveld naar de
164
165
166
167
168
We gaan er hierbij van uit dat die reglementen inderdaad kunnen worden beschouwd als ‘wet’ in de zin van art. 51
CAO-Wet. De hoogste rechtsbron volgens de CAO-Wet, namelijk “de dwingende bepalingen van de wet” slaat immers
niet alleen op wetgevende normen op federaal niveau, decreten en ordonnanties. Ook koninklijke en ministeriële
besluiten, net als besluiten van de regeringen van de deelstaten zijn daarin begrepen (S. DU BLED, “La hiérarchie des
normes en droit du travail”, Ors.1993, 268).
Idem.
Via het arbeidsreglement kunnen bijvoorbeekd verplichtingen worden opgelegd aan de werknemers in verband met
de kennisgeving van hun arbeidsongeschiktheid aan hun werkgever (zie art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet).
Arbh. Gent 20 september 2000, JTT 2001, 68.
Voor een algemene bespreking verwijzen we onder meer naar J. WOUTERS en D. VAN EECKHOUTTE, “Doorwerking
van internationaal recht in de Belgische rechtsorde: een overzicht van bronnen en instrumenten” in J. WOUTERS en
D. VAN EECKHOUTTE (eds.), Doorwerking van internationaal recht in de Belgische rechtsorde. Recente
ontwikkelingen in een rechtstakoverschrijdend perspectief, Antwerpen, Intersentia, 2006, 3-82.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
33
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
gemeenschappen of de gewesten, kunnen federale wetten via decreet of ordonnantie worden
gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. 169
Ook op het vlak van de bevoegdheidsverdeling speelt het al aangehaalde grondwettelijk verankerde
legaliteitsbeginsel (supra, § 2, A) een fundamentele rol. Immers, wanneer een rechtsnorm niet is
uitgevaardigd in overeenstemming met de bevoegdheidsverdelende regels, moet de rechter deze
buiten toepassing laten op grond van het wettigheidsbeginsel. 170 Het gaat hier om de externe
(on)wettigheid.171
Daartegenover staat de interne (on)wettigheid die een meer inhoudelijke betekenis heeft: er wordt
een hogere rechtsnorm geschonden of er wordt een ander doel nagestreefd dan het vooropgestelde
wettelijk doel.172 Deze interne onwettigheid is veeleer gerelateerd aan de hierboven besproken
hiërarchie van de rechtsnormen (supra, § 2).
B.
Sociale bescherming van het overheidspersoneel
1.
Ambtenarenpensioenen
a.
Federale overheidsbesturen en instellingen
De algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen 173 vormt de wettelijke
basis betreffende de pensioenen tot voordeel van de rijksambtenaren en een aantal bijzondere
korpsen. In het licht van het grondwettelijk principe volgens hetwelk geen pensioen ten laste van de
staatskas kan worden toegekend dan krachtens een wet,174 is het evident dat een wet noodzakelijk
is en dat een initiatief van de uitvoerende macht niet volstaat.
Wat de federale openbare instellingen betreft, maakt de pensioenregeling van hun vastbenoemde
personeel het voorwerp uit van diverse wetgeving, met als gemeenschappelijk kenmerk dat het
steeds om een wet of een daarmee gelijkgesteld volmachtsbesluit gaat. De belangrijkste
pensioenwet voor de openbare instellingen is de Wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen
van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. 175
Het komt wel aan de uitvoerende macht toe om onder de openbare instellingen degene aan te
wijzen waarvan het personeel een wettelijk of reglementair statuut bezit, waarvoor de
rustpensioenen door deze wet worden geregeld.176
b.
Diensten van de gemeenschappen en de gewesten
De wettelijke pensioenregeling voor het (vastbenoemde) statutair overheidspersoneel bij de
diensten van de gemeenschappen en de gewesten is eveneens nog steeds een federale bevoegdheid.
De gemeenschappen en gewesten kunnen conform de BWHI op dat vlak niet normerend optreden.
Volgens artikel 87, § 3 BWHI stellen de gemeenschappen en de gewesten de regeling vast die
betrekking heeft op het administratief en geldelijk statuut van hun vast, tijdelijk en hulppersoneel,
met uitzondering evenwel van de pensioenregeling. Inzake de pensioenregeling valt hun personeel
onder de toepassing van de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast,
tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk.
169
170
171
172
173
174
175
176
34
D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 512.
Art. 159 Gw.
D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 789. Externe
wettigheid kan daarnaast ook refereren aan de toepassing van de vereiste wettelijke fomaliteiten.
D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 789.
Zie Wet 11 april 2005 houdende aanpassing van de Franse tekst en vaststelling van de Nederlandse tekst van de
algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen (BS 10 juni 2005).
Art. 179 Gw.
BS 30 mei 1958.
Art. 1, eerste lid Wet 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar
nut alsmede van hun rechthebbenden.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
c.
Openbare instellingen die afhangen van de gemeenschappen en de gewesten
Voor de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen en de gewesten,
liggen de kaarten anders.
In zijn advies bij het ontwerp dat is geresulteerd in het Vlaams Decreet de dato 17 december 1997
betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten
personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en betreffende de
overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, 177 erkende de
Raad van State,178 afdeling wetgeving179 de bevoegdheid van de deelstaatparlementen aangaande de
wettelijke pensioenregeling voor hun ambtenaren. 180 Volgens artikel 9 BWHI kunnen de
gemeenschappen en de gewesten in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren,
gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten. In artikel 87, § 3 BWHI
(supra, b) is er echter enkel sprake van de gemeenschappen en de gewesten, en niet van de
daarvan afhangende rechtspersonen. Daaruit mag worden afgeleid dat voor de gemeenschaps- en de
gewestinstellingen er geen bevoegdheidsbeperking geldt als het aankomt op het regelen van de
pensioenen van hun ambtenaren.181
Heel wat gemeenschaps- en gewestinstellingen zijn intussen onder de toepassing gebracht van de
federale Wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen
van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden (supra, a). Om dit mogelijk te maken werden
de onder het toezicht van een gemeenschap, van een gewest of van de Gemeenschappelijke
Gemeenschapscommissie geplaatste openbare instellingen bij een decreet of een ordonnantie
gemachtigd om deel te nemen aan de pensioenregeling overeenkomstig de Wet van 28 april 1958.182
Merken wij ook nog op dat de afdeling wetgeving van de Raad van State aanstipte dat de
gemeenschappen en de gewesten, hoewel ze over de bevoegdheid beschikken om de wettelijke
pensioenen te regelen van de ambtenaren in dienst van de gemeenschaps- en gewestinstellingen,
hierbij geen afbreuk mogen doen aan de cumulatieregels die de federale wetgever, op basis van
artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI, heeft uitgevaardigd. 183 De bevoegdheid van de
gemeenschaps- en de gewestparlementen mag niet zo ver gaan dat aan de exclusieve bevoegdheid
van de federale overheid op het vlak van de pensioenen (infra, 2) wordt geraakt.
d.
Provinciale en plaatselijke overheidsdiensten
De Wet van 21 juli 1844 (supra, a) is niet van toepassing op de ambtenaren van het lokale
bestuursniveau omdat het wettelijk pensioen van de gemeentelijke ambtenaren werd aangezien als
een gemeentelijke aangelegenheid waarvoor enkel de gemeenteraad bevoegd is. Dit had voor
gevolg dat in sommige gemeenten wel een pensioenverzekering werd georganiseerd en in andere
niet. Tegen die achtergrond dient de Wet van 25 april 1933 omtrent de pensioenregeling van het
gemeentepersoneel184 te worden gesitueerd. Deze wet verplichtte de gemeenten om aan hun
ambtenaren een pensioen te garanderen dat gelijk was aan het pensioen van een ambtenaar van het
177
178
179
180
181
182
183
184
BS 25 februari 1998.
Zie eerder ook al in dezelfde zin Arbitragehof, 16 juni 1994, nr. 46/94.
J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State: afdeling wetgeving, Mechelen, Kluwer, 1999, 871.
Parl.St. Vl.Parl. 1996-97, nr. 752/1, 5-6.
Het Vlaams Parlement is later ook nog opgetreden ten aanzien van andere Vlaamse openbare instellingen,
bijvoorbeeld met het Decr.Vl. 25 april 2014 betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde
personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen,
toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden (BS 30 juni 2014).
Zie Decr.W. 27 maart 1985 inzake de pensioenregeling toepasselijk op het personeel van de organismen van openbaar
nut behorend tot het Waalse Gewest (BS 2 juli 1985); Decr.Vl. 2 mei 1985 betreffende de pensioenregeling van de
personeelsleden van sommige gewestinstellingen (BS 22 juni 1985); Decr.Vl. 2 mei 1985 betreffende de
pensioenregeling van de personeelsleden van sommige gemeenschapsinstellingen (BS 22 juni 1985); Ord.Br. 11 juli
1991 betreffende de pensioenregeling van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut afhangend van
het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (BS 10 september 1991); Decr.Fr. 15 oktober 1991 betreffende de
pensioenregeling van de personeelsleden van sommige instellingen of ondernemingen van de Franse Gemeenschap
(BS 4 januari 1992) en later ook nog Decr.Fr. 20 juni 2002 waarbij de «R.T.B.F.» de toestemming krijgt om deel te
nemen aan het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende de pensioenen van het personeel
van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden (BS 16 juli 2002).
Parl.St. Senaat, 1993-94, nr. 968/1, 33-34.
BS 5 mei 1933.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
35
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
(federaal) ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit principe was bedoeld als een soort van
minimumgarantie om een einde te maken aan de onbillijkheid doordat bepaalde gemeenten aan hun
ambtenaren geen of een ontoereikend pensioen toekenden. Het was daarbij niet de bedoeling om
een uniform pensioenstelsel op te leggen in zoverre de gemeenten op basis van het principe van de
gemeentelijke autonomie – althans in theorie – nog steeds een gunstiger pensioenregime mochten
uitwerken.185
Ter gelegenheid van de bevoegdheidsoverdracht naar de gewesten op het vlak van de samenstelling,
de organisatie, de bevoegdheid en de werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen en
van de bovengemeentelijke besturen, heeft de BWHI uitdrukkelijk een uitzondering ingebouwd als
het op de pensioenregeling aankomt. De pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen
blijven met andere woorden federale materie en behoren dus niet tot de organieke bevoegdheid
van de gewesten wat de lokale besturen betreft.186
2.
Socialezekerheidsrecht
Volgens de BWHI is de sociale zekerheid een vrijwel exclusief federale bevoegdheid. 187 Om uit te
maken wat dient te worden begrepen onder sociale zekerheid, kan de Algemene Beginselenwet
Sociale Zekerheid een aanknopingspunt bieden. Volgens deze wet omvat de sociale zekerheid
traditioneel de volgende takken:188
de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen;
de werkloosheidsuitkeringen;
de rust- en overlevingspensioenen;
de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten;
de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering
voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
de gezinsbijslag;
de jaarlijkse vakantie-uitkeringen.
Sinds de zesde staatshervorming is de gezinsbijslag echter onttrokken aan de bevoegdheid van de
federale overheid.189 Als gevolg daarvan zijn uitsluitend de gemeenschappen bevoegd voor deze
sector van de sociale zekerheid.190
De overige sectoren van de sociale zekerheid, waaronder de ZIV-wetgeving en de regeling
betreffende de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, zijn daarentegen nog steeds een federale
materie. Wat de regeling betreffende het professioneel risico betreft, lijkt het evident dat zowel de
arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor de particuliere sector als deze voor de publieke
sector nog steeds tot de exclusieve bevoegdheid van de federale regelgever behoren.
In beginsel is ook de werkloosheidsverzekering een federale socialezekerheidsaangelegenheid, met
dien verstande dat deze in aanzienlijke mate wordt doorkruist door de uitdijende bevoegdheden
van de deelstaten op het vlak van het tewerkstellingsbeleid. 191
Ook wat de pensioenregeling voor de werknemers betreft, lijdt het geen twijfel dat deze materie
tot het federale bevoegdheidsressort behoort. De bevoegdheidsverdeling op het vlak van de
ambtenarenpensioenen is al eerder aan bod gekomen (supra, 1).
185
186
187
188
189
190
191
36
Zie H. SCHMIDT, “Pensioenen: algemene principes”, Nieuwsbrief Stad en Gemeenten van Brussel-Hoofdstad,
2012/04, 16-17.
Zie art. 6, § 1, VIII, 1°, eerste lid, in fine BWHI.
Art. 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI.
Art. 21 Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid.
Art. 5, § 1, IV BWHI, zoals ingevoegd door art. 12 Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde
Staatshervorming (BS 31 januari 2014).
H. VERSCHUEREN, “De wijziging van artikel 23 van de Grondwet en de defederalisering van de gezinsbijslagen” in J.
VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen,
bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, 419.
Zie art. 6, § 1, IX BWHI.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
3.
Arbeidsrecht
Ook het arbeidsrecht behoort conform de BWHI tot de exclusieve bevoegdheidssfeer van de federale
overheid.192
De bijzondere wetgever heeft evenwel niet gedefinieerd welke materies onder die grote paraplu
van het arbeidsrecht schuilgaan. Hoe dient deze aangelegenheid dan te worden afgebakend ten
opzichte van de bevoegdheid van de onderscheiden bestuursniveaus om de rechtspositie van hun
(statutaire) personeelsleden uit te tekenen (infra, 3)? Beide thema’s vertonen immers duidelijke
raakvlakken.
Voor een invulling van het arbeidsrecht zijn wij ten rade gegaan bij de rechtsleer. VAN
EECKHOUTTE omschrijft het arbeidsrecht als “het geheel van de normen die het recht op arbeid als
sociaal grondrecht tot voorwerp hebben”.193 VANPRAET geeft een specifiekere omschrijving en stelt
dat de federale bevoegdheid met betrekking tot het arbeidsrecht betrekking heeft op het
arbeidsovereenkomstenrecht, het collectief arbeidsrecht en het recht dat van toepassing is op de
arbeid, zoals het arbeidsbeschermingsrecht en de loonbescherming. 194
4.
Rechtspositieregeling
a.
Uitgangspunt
Het vaststellen van de rechtspositie van het statutair overheidspersoneel komt op federaal, Vlaams
en lokaal niveau toe aan respectievelijk de Koning – lees de uitvoerende macht –,195 de Vlaamse
regering196 en de provincie- of gemeenteraad.
Specifiek voor de Vlaamse overheid geldt dat zij zich tot voor kort moest schikken naar het
Algemene Principesbesluit of APKB.197 Met de zesde staatshervorming, en meer concreet vanaf 1 juli
2014,198 heeft het APKB echter zijn aard van bevoegdheidsverdelende regeling verloren, 199 althans
bij het uitvaardigen van toekomstige regelgeving. Daar waar de personeelsstatuten, de
arbeidsreglementen en eventuele andere normen met betrekking tot de rechtspositie van het
192
193
194
195
196
197
198
199
Art. 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI.
W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer,
2015, 188, nr. 291.
J. VANPRAET, “De bevoegdheidsverdeling in het arbeidsmarktbeleid” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W.
VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen,
Intersentia, 2014, 600.
Volgens de heersende opvattingen vloeit deze bevoegdheid van de uitvoerende macht voort uit art. 107, tweede lid
Gw, dat bepaalt dat de Koning de ambtenaren bij het algemeen bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen
benoemt, behoudens de door de wetten gestelde uitzonderingen. Een dergelijke ruime interpretatie van dit
grondwetsartikel kan niettemin in vraag worden gesteld (zie hierover A. DE BECKER, De overheid en haar personeel:
juridische grondslagen van de rechtspositie van de ambtenaar, Brugge, die Keure, 2007, in het bijzonder 358-365).
Art. 87, § 3, eerste lid, eerste zin BWHI.
Het Algemene Principesbesluit werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 87, § 4 Bijz.W. 8 augustus 1980 op de
hervorming van de instellingen. Dit artikel bepaalde dat een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, genomen na
advies van de regeringen, de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van het Rijkspersoneel
aanwijst, welke van rechtswege van toepassing zullen zijn op het personeel van de Gemeenschappen en de
Gewesten, evenals op het personeel van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.
Vanaf 1 juli 2014 is de Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (BS 31 januari 2014) in
werking getreden. Art. 42, 3° Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming heeft het
vroegere art. 87, § 4 Bijz.W. 8 augustus 1980 op de hervorming van de instellingen vervangen door een nieuwe
bepaling van een totaal andere strekking. Daardoor is de rechtsgrond van het APKB als het ware komen te vervallen
(zie ook Parl.St. Senaat, 2012-13, nr. 5-2232/1, artikelsgewijze commentaar bij het toenmalige art. 41).
Zie ook J. VANPRAET, “Hoofdstuk 25 – Bevoegdheidswijzigingen in het openbaar ambt: administratief en geldelijk
statuut, uitzendarbeid en loopbaanonderbreking” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE
(eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Forum Federalisme, Mortsel,
Intersentia, 2014, 755 en 757-761.
RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 55.716/1, 14 april 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering
houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Dienst voor
Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, 7 en RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 56.597/1/V, 2 september 2014
over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering ‘tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13
januari 2006, wat betreft de invoering van de functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen’, 6-7, punt
3.2.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
37
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
personeel op het gemeenschaps- en gewestniveau voorheen moesten worden getoetst aan het
Algemene Principesbesluit, is dit niet langer vereist.
Belangrijk hierbij is de volgende kanttekening, zoals verwoord in een advies van de afdeling
wetgeving van de Raad van State: “Uit het gegeven dat het APKB niet langer een
bevoegdheidsbeperkende betekenis heeft, kan niet worden afgeleid dat het ten aanzien van de
gemeenschappen en de gewesten niet meer toepasbaar zou kunnen zijn. De betekenis van een tekst
als bevoegdheidsverdelende regel – die nu is verdwenen – moet immers onderscheiden worden van
de geldingskracht van die regel. Zoals voor elke nieuwe bevoegdheidsoverdracht aan de
gemeenschappen en de gewesten geldt ook hier dat de rechtsregels die de voorheen bevoegde
overheid heeft vastgesteld, blijven gelden voor de overheden die er thans bevoegd voor zijn
geworden. Die overheden beslissen dan zelf of zij die rechtsregels wijzigen, aanvullen, opheffen of
vervangen door een eigen regeling”.200
Intussen heeft de Vlaamse overheid voor haar diensten die onder het Vlaams Personeelsstatuut
ressorteren, integraal opgeheven,201 en dat met ingang van 1 juli 2016.202
Vandaar zullen wij in het vervolg van ons onderzoek het Algemene Principesbesluit niet langer als
toetssteen hanteren bij het formuleren van beleidssuggesties. In dit rapport zullen wij hoogstens
zijdelings nog aandacht besteden aan het APKB in de mate waarin dit relevant is voor de genese en
de interpretatie van de ene of de andere bestaande regel.
VENY203 omschrijft de rechtspositieregeling als een regeling die, met naleving van de bepalingen van
het collectief ambtenarenrecht, door uitsluitend de bestuursoverheid wordt vastgesteld. Met andere
woorden: het feit dat het gaat om een eenzijdig wijzigbare bestuurlijke rechtshandeling geeft de
doorslag. Dit loutere organieke criterium verschaft echter geen informatie over de inhoudelijke
afbakening van het arbeids- en socialezekerheidsrecht ten opzichte van de rechtspositieregeling.
Daarop gaan we in de volgende punten dieper in.
b.
Interferentie met de sociale zekerheid
De interferentie tussen het federaal geregelde socialezekerheidsrecht en de rechtspositieregeling
voor het statutair overheidspersoneel is relatief beperkt. Dit heeft goeddeels te maken met het feit
dat de ambtenaren en daarmee gelijkgestelden enkel onder de toepassing vallen van de sector ZIVgezondheidszorg en van de gezinsbijslagregeling, met dien verstande dat deze laatste regeling
intussen zelfs geen zaak van de federale overheid meer is (supra, 2). Deze beperking van de
toepassingssfeer van de sociale zekerheid gaat terug op een lang verleden waarbij de
tewerkstellende overheid traditioneel voor het grootste deel zelf instaat voor de sociale
bescherming van haar in vast dienstverband benoemde personeelsleden. Dit vinden we ook terug in
de onderscheiden rechtspositieregelingen als het aankomt op de regeling in geval van
arbeidsongeschiktheid. De tewerkstellende overheid geeft volledig autonoom een invulling aan de
statutaire regelingen in geval van arbeidsongeschiktheid, zonder dat dit aanleiding kan geven tot
een potentieel conflict met het federale socialezekerheidsrecht.
Wel is er een zekere samenhang tussen de federaal geregelde aparte wetgeving betreffende
arbeidsongevallen en beroepsziekten in de publieke sector, en de rechtspositieregelingen, vooral
dan in het geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Kort door de bocht, komt deze erop neer dat
als in de rechtspositieregeling geen voordeligere regeling is ingeschreven, de wetgeving betreffende
het professioneel risico in de particuliere sector de waarde heeft van een minimum. 204
200
201
202
203
204
38
RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 56.597/1/V, 2 september 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse
Regering ‘tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de invoering van de
functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen’, 7, punt 3.3.
Art. 103 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de
hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. Op het ogenblik van het
afronden van de redactie van dit rapport, werd het besluit nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Zie https://overheid.vlaanderen.be/WB32-20160624.
Cf. art. 104 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de
hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB.
L.M. VENY, Grondslagen van publiek recht, Brugge, Vanden Broele, 2003, 328.
Cf. art. 3bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Een andere kwestie betreft de interactie tussen de federale ambtenarenpensioenwetgeving en de
rechtspositieregeling die onder andere de definitieve ambtsneerlegging annex het verlies van de
hoedanigheid van ambtenaar regelt. In dit verband manifesteren er zich als zodanig geen juridische
onverenigbaarheden, met dien verstande dat het voor de individuele ambtenaar van het grootste
belang is dat beide autonome regelingen wel degelijk op elkaar zijn afgestemd (infra, deel III).
Het voorgaande neemt verder niet weg dat – zoals eerder aangegeven (supra, afdeling 1) – het
Vlaams Personeelsstatuut niet uitsluitend betrekking heeft op de statutaire personeelsleden, maar
in de regel tevens gelding heeft ten overstaan van de contractanten. Aangezien de contractueel
tewerkgestelde personeelsleden aanspaak kunnen maken op gewaarborgd loon overeenkomstig de
Arbeidsovereenkomstenwet (infra, c) en vervolgens op een vervangingsinkomen voor rekening van
de sociale zekerheid, hoeft het geen verwondering te wekken dat de ziekteverlofregeling voor de
statutaire personeelsleden geen uitwerking vindt ten aanzien van de contractanten.
Indien – in navolging van het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 – de
ziektepensioenregeling voor de ambtenaren zou worden opgeheven en zou worden beslist tot de
verruiming van de sector ZIV-uitkeringen en de werkloosheidsregeling tot de statutair
tewerkgestelde personeelsleden (infra, deel VII), ligt het voor de hand dat de band tussen de
sociale zekerheid en de rechtspositieregeling onmiddellijk veel hechter wordt.
c.
Interferentie met de Arbeidsovereenkomstenwet
-
Algemeen
Het staat buiten kijf dat de Arbeidsovereenkomstenwet onder de noemer van het arbeidsrecht
thuishoort waarvoor uitsluitend de federale wetgever bevoegd is (supra, 3).
Aangezien de Arbeidsovereenkomstenwet geen uitwerking vindt ten overstaan van het personeel van
wie de toestand statutair is geregeld, is de tewerkstellende overheid niet gebonden door deze
regels voor zover de rechtspositieregeling betrekking heeft op het statutair personeel.
Zoals hierboven al aangegeven (supra, afdeling 1), is het toepassingsgebied van het Vlaams
Personeelsstatuut echter zeer breed en zijn in beginsel ook de contractanten bij de Vlaamse
overheid daarin begrepen. Telkens geeft het VPS aan of een bepaalde regeling van toepassing is op
het personeelslid sensu lato, dan wel enkel op de ambtenaar, met eventueel een bijzondere
regeling voor het contractueel personeelslid.
Dat principe wordt overigens herhaald in het model van de arbeidsovereenkomst. Daarin wordt het
VPS goeddeels toepasselijk verklaard op de contractuele medewerkers. 205 Via deze techniek worden
205
Het model van arbeidsovereenkomst vermeldt het volgende in art. 5: “Op de werknemer zijn de volgende regelingen
van de contractuele personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid van toepassing:
 arbeidsbescherming;
 werktijdregeling;
 rechten en plichten;
 onverenigbaarheden;
 cumulatie van beroepsactiviteiten;
 jaarlijkse vakantie;
 feestdagen;
 compensatieverlof;
 omstandigheidsverlof;
 opvangverlof;
 loopbaanonderbreking;
 voorbehoedend verlof;
 vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming;
 politiek verlof en dienstvrijstelling voor het uitoefenen van een politiek mandaat;
 verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een kabinet of een erkende politieke groep;
 verlof na het uitoefenen van een ambt bij een kabinet;
 onbetaald verlof;
 vakbondsverlof;
 ziektecontrole;
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
39
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
die delen van het Vlaams Personeelsstatuut in feite geïntegreerd in de arbeidsovereenkomst van de
overheidscontractant, waardoor die rechtspositieregeling als het ware een contractuele basis krijgt.
Dit impliceert, zoals wij eerder al hebben vastgesteld, ook dat eenzijdige wijzigingen aan het VPS in
principe niet afdwingbaar zijn ten aanzien van de contractant. 206 Hierbij passen een aantal
kanttekeningen.
-
Inkorting van de rechten of verzwaring van de verplichtingen van de werknemer
Het basisprincipe is dat alle bedingen die strijdig zijn met bepalingen van de
Arbeidsovereenkomstenwet en zijn uitvoeringsbesluiten, nietig zijn voor zover zij ertoe strekken de
rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren. Dit staat in zoveel
bewoordingen te lezen in artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet, dat het dwingend karakter
van de Arbeidsovereenkomstenwet tot voordeel van de werknemer benadrukt.207 Een regel is van
dwingend recht wanneer de partijen er niet kunnen of mogen van afwijken, en als die bedoeld is om
private belangen te beschermen.208 Soms beschermt een regel van dwingend recht beide partijen,
maar het komt ook voor, zoals in casu het geval is, dat de regels van dwingend recht slechts de
bescherming van een van de partijen beogen.209
Het begrip ‘bedingen’ uit artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet heeft overigens niet enkel
betrekking op clausules in een arbeidsovereenkomst. Ook bepalingen uit collectieve
arbeidsovereenkomsten of het arbeidsreglement vallen onder deze noemer.210
Of ook de bepalingen van het Vlaams Personeelsstatuut als ‘bedingen’ te kwalificeren zijn, lijkt op
het eerste gezicht minder duidelijk. Wij zijn van mening dat dit wel degelijk het geval is: door in de
arbeidsovereenkomst van de contractant te verwijzen naar de op hem toepasselijke bepalingen uit
het Vlaams Personeelsstatuut, worden deze regels onderdeel van de contractuele relatie. Dit
verwijzingsbeding op zich moet dan ook artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet respecteren,
en het is dus nietig in zoverre het zou verwijzen naar delen uit het VPS die strijdig zijn met de
Arbeidsovereenkomstenwet en die de verplichtingen van de contractant zouden verzwaren, of
bepaalde rechten zouden inkorten.
-
Normenhiërarchie
Voorts refereren wij aan de normenhiërarchie (supra, § 2). Op grond daarvan staan de dwingende
bepalingen van de wet boven de regels uit onder andere een besluit van de Vlaamse regering
(supra, § 2), het arbeidsreglement of een individuele arbeidsovereenkomst. Deze hiërarchie van de
normen maakt dat dwingende bepalingen uit andere – al dan niet arbeidsrechtelijke – wetten in
beginsel onaantastbaar zijn voor de partijen,211 maar evenzeer voor de Vlaamse overheid bij het
uitvaardigen van eenzijdige bestuurlijke rechtshandelingen.
De normenhiërarchie is overigens ook van belang als het gaat om bepalingen van openbare orde.
Van deze laatste bepalingen kunnen de partijen evenmin afwijken. Het verschil met de dwingende
bepalingen situeert zich op het niveau van de beschermde belangen: bepalingen van openbare orde
206
207
208
209
210
211
40
 verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten”.
Zie hierover I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het
(contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 271 en volgende.
Zie over deze thematiek: F. HENDRICKX, “De inhoud van de arbeidsovereenkomst”, TSR 1998, bijzonder nummer, 81;
B. ADRIAENS, “Over ingekorte rechten en verzwaarde verplichtingen” in T. CLAEYS en C. ENGELS (eds.), De
Arbeidsovereenkomstenwet na 30 jaar … anders bekeken, Brussel, Larcier, 2008, 36; I. VERREYT en D. HEYLEN,
Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 97.
I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68.
F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische
verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723.
Vr. en Antw. Kamer 1977-78, 5 juni 1978, 293, nr. 4, 6 en 7.
Art. 6 Arbeidsovereenkomstenwet heeft uitsluitend betrekking op deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten. De regel die
in deze bepaling is neergelegd, strekt zich volgens HENDRICKX dus niet uit tot andere bepalingen van het
arbeidsrecht (zie F. HENDRICKX, “De inhoud van de arbeidsovereenkomst”, TSR 1998, bijzonder nummer, 81).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
beschermen het algemeen belang, daar waar dwingende regels voornamelijk particuliere belangen
willen vrijwaren.212 De bepalingen van openbare orde zijn als zodanig niet opgenomen in de
arbeidsrechtelijke normenhiërarchie (supra, § 2, B). Hun positie vloeit logischerwijze voort uit de
staatsrechtelijke hiërarchie der rechtsnormen.
In het verlengde daarvan worden beide categorieën ook op een andere wijze gesanctioneerd: een
strijdigheid met de dwingende bepalingen kan leiden tot een relatieve nietigheid; het miskennen
van bepalingen van openbare orde resulteert in een absolute nietigheid.213 Belangrijk bij dit
onderscheid is dat de relatieve nietigheid slechts kan worden ingeroepen door de persoon wiens
belang wordt beschermd door de geschonden (dwingende) bepaling. Een absolute nietigheid
daarentegen kan door iedereen die een belang heeft, net als door de rechter van ambtswege
worden opgeworpen.214 De regels die betrekking hebben op de manier waarop de werkgever de
opzegging moet betekenen, en het verbod van levenslange tewerkstelling zijn voorbeelden van
bepalingen van openbare orde.215
Het is niet altijd even eenvoudig om uit te maken wanneer een bepaling van openbare orde, dan
wel van dwingend recht is. Wanneer op het niet-naleven van een bepaling strafrechtelijke sancties
staan, is dit een mogelijke indicatie dat het om een regel van openbare orde gaat.216 Dit is
bijvoorbeeld het geval voor de welzijnswetgeving.217
Of een bepaling al dan niet van dwingend recht is, blijkt doorgaans uit de formulering ervan. 218
Artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet is op dat punt zeer duidelijk.
Aanvullende bepalingen worden op hun beurt gekenmerkt door het feit dat zij slechts uitwerking
hebben voor zover de partijen er niet van zijn afgeweken.219 Dat suppletoir karakter valt evenzeer
gewoonlijk uit de libellering ervan af te leiden. In de Arbeidsovereenkomstenwet gaat het dan
hoofdzakelijk om bepalingen waarvan bij collectieve arbeidsovereenkomst of door het
arbeidsreglement kan worden afgeweken. Zo moet de werknemer in geval van
arbeidsongeschiktheid een geneeskundig getuigschrift bezorgen aan de werkgever als die laatste
daarom verzoekt of als deze verplichting werd opgelegd bij CAO of in het arbeidsreglement. In
principe moet de werknemer zich van die verplichting kwijten binnen de 48 uur, maar de
Arbeidsovereenkomstenwet laat toe dat een CAO of het arbeidsreglement een andere – eventueel
zelfs kortere – termijn bepalen.220
Dit alles impliceert dat bepalingen voor de Vlaamse ambtenaren die per analogie toepasselijk zijn
verklaard op de contractanten bij de Vlaamse overheid, steeds moeten worden getoetst aan de
bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet. Met andere woorden, men moet het karakter van de
corresponderende bepaling in deze wet beoordelen.
Gaat het om regels van openbare orde, dan mag daarvan op geen enkele wijze worden
afgeweken, noch door de partijen, noch door het Vlaams Personeelsstatuut annex het
arbeidsreglement.
In geval van dwingende bepalingen komt het erop aan na te gaan wiens belang wordt
beschermd. Gebruikelijk zal dit het belang van de werknemer zijn, het beschermende
karakter van het arbeidsrecht indachtig. Dan komt het erop aan de afweging te maken of de
afwijkingen van deze regels hem tot voordeel strekken. Is dat niet het geval, dan heeft het
arbeidsrecht voorrang ten overstaan van de categorie van de personeelsleden die in casu door
middel van een arbeidsovereenkomst zijn verbonden met de Vlaamse overheid. Het spreekt
voor zich dat bij de opmaak van het Vlaams Personeelsstatuut en het aflijnen van het
toepassingsgebied van de onderscheiden bepalingen deze oefening al is of zou moeten zijn
212
213
214
215
216
217
218
219
220
F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische
verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723.
I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68.
F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische
verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2744.
I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68.
F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische
verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2717.
Zie over het openbare orde-karakter van de welzijnswetgeving in het algemeen: A. VAN REGENMORTEL (red.),
Handboek welzijn op het werk, Reeks van het Belgische genootschap voor arbeids- en socialezekerheidsrecht, nr. 10,
Brugge, de Keure, 2015, 35-38.
F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische
verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723.
I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68.
Art. 31, § 2, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
41
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
gemaakt. Dit neemt niet weg dat dit afwegingskader steeds in het achterhoofd dient te
worden gehouden, onder andere ook bij de toetsing van andere geldende regelgeving buiten
het VPS, zoals het (model van) arbeidsreglement. 221 Herhalen wij dat de bepalingen van de
Arbeidsovereenkomstenwet zelf hoe dan ook dwingende bepalingen zijn in het voordeel van
de werknemer, tenzij anders bepaald.
De rechtspositieregeling en het arbeidsreglement kunnen wel afwijken van aanvullende
bepalingen. De aanvullende bepalingen van de wet staan inderdaad lager gerangschikt in de
normenhiërarchie dan de besluiten van de onderscheiden overheden, respectievelijk het
arbeidsreglement (supra, § 2).
d.
Interferentie met het arbeidsrecht sensu lato
-
Ten aanzien van de contractanten
Los van de Arbeidsovereenkomstenwet, zijn er nog andere arbeidsrechtelijke wetten die uitsluitend
van toepassing zijn op degenen die met een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld, inclusief dus
de overheidscontractanten.222 Een voorbeeld daarvan is de Wet controlegeneeskunde.
Telkens zal dan moeten worden afgetoetst aan de hand van de hierboven uiteengezette regels
(supra, § 2) of daarvan in concrete gevallen kan worden afgeweken door het VPS of het
arbeidsreglement, of desnoods via de individuele arbeidsovereenkomst.
-
Ten aanzien van de ambtenaren
Daar waar de Arbeidsovereenkomstenwet enkel uitwerking vindt ten overstaan van personen die
door middel van een arbeidsovereenkomst zijn verbonden (supra, c), kennen andere
arbeidsrechtelijke wetten een gemengd toepassingsgebied. Bepaalde wetgeving die onder de
noemer van het arbeidsrecht schuilgaat, vindt namelijk niet alleen toepassing op de contractanten,
maar evenzeer op degenen die anders dan door middel van een arbeidsovereenkomst arbeid
presteren in ondergeschikt verband.
Een illustratie daarvan is de welzijnswetgeving223 (infra, afdeling 3, § 3). Het Vlaams
Personeelsstatuut kan daar noch voor de contractanten, noch voor het statutair personeel tegen
indruisen. De reden daarvoor is tweeërlei: enerzijds heeft dit te maken met de
bevoegdheidsverdeling (supra, A), anderzijds gaat het veelal om hogere rechtsnormen (supra, § 2).
Moeilijker wordt het als niet duidelijk is waar het federaal geregelde arbeidsrecht eindigt en de
autonomie van de tewerkstellende overheid bij het opstellen van de rechtspositieregeling van haar
personeel begint. Al eerder hebben wij aangegeven dat het niet zo duidelijk is welke de contouren
zijn van het arbeidsrecht dat nog steeds een exclusief federale bevoegdheid is (supra, B, 2).
We nemen hierbij het voorbeeld van de controle op de arbeidsongeschiktheid door een controlearts.
Ten aanzien van de contractanten maakt deze regeling het voorwerp uit van federale regelgeving.
Mogen of moeten we hieruit concluderen dat dit een arbeidsrechtelijke aangelegenheid is, ook ten
aanzien van de statutaire personeelsleden, wat maakt dat het uitsluitend aan de federale wetgever
toekomt om in deze materie wetgevend op te treden?
221
222
223
42
Het past hier op te merken dat we steeds (aan) het model van arbeidsreglement zullen toetsen. Iedere dienst van de
Vlaamse overheid beschikt over een eigen arbeidsreglement, dat telkenmale ietwat kan verschillen van het model,
dan wel van andere arbeidsreglementen binnen de Vlaamse overheid.
Wijzen wij erop dat het om een relatief beperkt aantal wetteksten gaat. Het collectief arbeidsrecht is weliswaar niet
van toepassing op de statutaire personeelsleden, maar evenmin op de contractuele personeelsleden in de publieke
sector. Het gros van de rechten en plichten van de contractant is uiteindelijk geregeld in de
Arbeidsovereenkomstenwet.
Zie art. 2, § 1, 1°, a) Welzijnswet Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 4.
Geschillen
De interne of externe wettigheid van een administratieve rechtshandeling of een wetskrachtige
norm kan, in grote lijnen, op twee manieren worden aangekaart bij een rechter.
In de eerste plaats kan in het subjectief contentieux – met andere woorden bij een geschil over
burgerlijke of politieke rechten – de strijdigheid van bepaalde wet- en regelgeving met hogere
rechtsnormen worden ingeroepen. We denken aan een geschil betreffende de arbeidsovereenkomst,
over het recht op een uitkering of in geval van discriminatie. 224
In deze geschillen kan een procespartij het legaliteitsbeginsel opwerpen wanneer die van mening is
dat toepassing werd gemaakt van een onwettig besluit, de zogenaamde exceptie van onwettigheid.
We hebben al verwezen naar artikel 159 van de Grondwet volgens hetwelk de rechter de besluiten
en verordeningen slechts toepast wanneer ze in overeenstemming zijn met de wetten. Dit
impliceert dat voor de oplossing van het geschil geen rekening mag worden gehouden met het
besluit in kwestie. Ook wetskrachtige normen kunnen overigens strijdig zijn met hogere
rechtsnormen, waarbij we denken aan bijzondere wetten of de Grondwet. Indien nodig, kan de
rechter hierover een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. 225 Merken wij nog op
dat het Hof van Cassatie zichzelf bevoegd acht om ook wetskrachtige normen – wat ruimer is dan
besluiten en verordeningen – op grond van datzelfde artikel van de Grondwet buiten toepassing te
laten wanneer zij in strijd zijn met hoger gerangschikte normen. 226
Daarnaast heeft het objectief contentieux evenzeer een rol te vervullen. In een objectief
contentieux staan niet de burgerlijke of politieke rechten van de procespartij centraal, maar de
uitgevaardigde rechtsnorm op zich. Zo kan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
besluiten vernietigen227 wanneer die in strijd zijn met hogere rechtsnormen.228 Wetskrachtige
normen kunnen tevens het voorwerp uitmaken van een vernietigingsberoep bij het Grondwettelijk
Hof.229 Inhoudelijk kunnen zij immers aangetast zijn door een strijdigheid met de
bevoegdheidsverdelende regels, dan wel met de artikelen van titel II “De Belgen en hun rechten” en
de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.230
224
225
226
227
228
229
230
Zie art. 578, 13° en 20° Ger.W.
De rechter is niet steeds verplicht om dit te doen. In bepaalde gevallen moet hij een prejudiciële vraag stellen aan
het Grondwettelijk Hof, in andere gevallen beschikt hij over de nodige beoordelingsruimte (zie hierover J. VANPRAET
en C. FORNOVILLE, “Prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof: rol van de rechter en de partijen in het
bodemgeschil” in J. GHYSELS en B. VANLERBERGHE (eds.), Prejudiciële vragen : de techniek in kaart gebracht,
Antwerpen, Intersentia, 2013, 87-144).
Cass. 21 april 2011, nr. C.08.0452.F. In casu betrof het enkele bepalingen uit het Waalse Wetboek van ruimtelijke
ordening, stedenbouw en patrimonium. Deze bepalingen kenden, in strijd met de art. 68 en 69 BWHI de bevoegdheid
betreffende de stadsheropleving toe aan de minister van het Waals Gewest die bevoegd is voor de ruimtelijke
ordening. Deze stellingname door het Hof van Cassatie kan conflicteren met de bevoegdheid van het Grondwettelijk
Hof om prejudiciële vragen met betrekking tot wetskrachtige normen te beoordelen en te beantwoorden (zie
hierover S. FEYEN, “Het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof op weg naar een nieuw conflict?”, RW 2012,
1358-1381).
Zie titel III Gecoördineerde Wetten op de Raad van State.
Zie J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2010, 134, 150 en
152.
Art. 1, 1° Bijz.W. 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (BS 7 januari 1989).
Zo besliste het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 44/2005 van 23 februari 2005 dat de gemeenschappen (en niet de
federale wetgever) bevoegd zijn voor de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in het onderwijs:
“B.14.5. Krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet hebben de gemeenschappen de volheid van
bevoegdheid voor het regelen van het onderwijs in de ruimste zin van het woord, behalve voor de drie uitdrukkelijk
vermelde uitzonderingen. Die bevoegdheid omvat onder meer het vaststellen van de regels betreffende de
rechtspositie van het onderwijspersoneel, met inbegrip van de collectieve arbeidsverhoudingen.
B.14.6. Volgens artikel 87, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen is de
federale wetgever bevoegd om de collectieve arbeidsverhoudingen te regelen voor de gemeenschappen en de
publiekrechtelijke instellingen die ervan afhangen, met inbegrip van het onderwijs. In zoverre die bepaling aldus
een uitzondering toevoegt aan artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet kan zij niet worden toegepast.
Bijgevolg is de decreetgever bevoegd om de bestreden bepaling aan te nemen op grond van artikel 127, § 1, eerste
lid, 2°, van de Grondwet”.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
43
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
44
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
DEEL II – BEGRIP EN EVALUATIE
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
45
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
46
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 1 – ALGEMEEN231
Afdeling 1 – Ongeschiktheid
Menselijke schade heeft steeds een bepaalde oorzaak, bijvoorbeeld een letsel, een ziekte, een
fout, een erfelijkheidsfactor, een oorlogssituatie. Die oorzaak kan resulteren in bepaalde vormen
van schade, of in sommige gevallen de schade zelf uitmaken. Traditioneel onderscheidt men
verschillende soorten morele schadeposten, het overlijden en de fysieke ongeschiktheid of
invaliditeit.
Het begrip ongeschiktheid is in essentie een relationeel begrip, want men is slechts ongeschikt om
iets te doen. Bij gebrek aan een verdere specificatie worden meestal de activiteiten van het
dagelijkse leven (ADL) bedoeld, zoals eten, voor zijn hygiëne instaan, zijn woning onderhouden,
zich verplaatsen.
Eén van de in onze samenleving als zeer belangrijk ervaren vormen van ongeschiktheid is de
ongeschiktheid om te werken. Talrijke regelingen gaan dan ook uit van de notie
arbeidsongeschiktheid. Nochtans zal de arbeid waarvoor iemand ongeschikt is, niet steeds op
dezelfde wijze worden afgebakend. Men kan immers arbeidsongeschikt zijn voor zijn eigen werk,
voor een bepaald passend beroep, voor een beroepscategorie of voor de algemene arbeidsmarkt.
Die arbeidsongeschiktheid kan ten slotte leiden tot een ongeschiktheid om een bepaald inkomen te
verdienen.
Een bepaalde ongeschiktheid zegt nog niets over de omvang van de schade. Zo kan bijvoorbeeld het
slachtoffer van een ongeval ongeschikt zijn voor zijn eigen beroep, maar toch geschikt zijn om een
loon te verdienen. Het klassieke voorbeeld van de gevolgen van het verlies van de pink van de
pianist in vergelijking met de boekhouder toont aan dat dezelfde fysieke ongeschiktheid, naargelang
van het uitgeoefende beroep, in een uiteenlopende arbeidsongeschiktheid zal resulteren.
Omgekeerd kan een relatief grote fysieke ongeschiktheid in bepaalde gevallen geen
arbeidsongeschiktheid met zich brengen, bijvoorbeeld de amputatie van één van beide nieren voor
een hooggeschoolde bediende. Vanuit die optiek is het van fundamenteel belang om vooraf
duidelijk te weten welke schade voor vergoeding in aanmerking komt,232 alvorens tot de evaluatie
van de menselijke schade over te gaan.
Afdeling 2 – Abstracte en concrete schade-evaluatie
Elke schadepost kan op een abstracte of een concrete manier worden benaderd. In het eerste geval
zal de schade worden begroot in vergelijking met een normale persoon, een maatpersoon. In het
tweede geval vormt het individu zelf het uitgangspunt. Soms gaat het om een semi-abstracte
evaluatie in zoverre weliswaar wordt vertrokken van de toestand van het individu, die vervolgens
wordt getoetst aan de (arbeids)mogelijkheden van een grotere groep individuen met dezelfde
karakteristieken.
De invloed van een letsel op de ADL-geschiktheid zal immers niet voor elk slachtoffer dezelfde zijn.
In bepaalde stelsels en verzekeringspolissen dient de normale fysieke ongeschiktheid te worden
231
232
De goeroes van de evaluatie van de menselijke schade zijn zonder enige twijfel Dirk LAHAYE, Josse VAN STEENBERGE
en Jos VIAENE. Hun epos en tegelijk doctoraal proefschrift over schade aan de mens heeft nog steeds een tijdloze
waarde. Zie J. VAN STEENBERGE, Schade aan de Mens – Deel 1: evaluatie van de arbeidsongeschiktheid in het recht,
Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwers Internationale Uitgeversonderneming, Maklu, 1975, 587 p.; D. LAHAYE,
Schade aan de mens – Deel 2: evaluatie van de arbeidsongeschiktheid in de geneeskunde, Antwerpen-Amsterdam,
Maarten Kluwers internationale uitgeversonderneming, 1975, 374 p.; J. VIAENE, Schade aan de mens – Deel 3:
evaluatie van de gezondheidsschade, Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwers Internationale Uitgeversonderneming,
1976, 709 p.
Merken wij hierbij op dat er op het vlak van de schadevergoeding ook nog een onderscheid bestaat tussen het
vergoeden van de reële schade (zoals in het gemeen recht) en de forfaitaire schadeloosstelling (bijvoorbeeld in het
raam van de wetgeving betreffende het professioneel risico). In bepaalde gevallen is er zelfs een samenloop tussen
beide, onder meer als het gaat om een arbeidsongeval met een derde aansprakelijke.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
47
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
geschat, daar waar in andere de reële, individuele ADL-ongeschiktheid dient te worden vastgesteld.
De te volgen evaluatietechnieken zullen bovendien moeten worden aangepast aan de voorwaarden
van de vergoedbare schade. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor onder andere de ongeschiktheid
voor een passend beroep.
Afdeling 3 – Baremale en loonkundige schattingen
Historisch werd in de sectoren en in de periodes waarin het accent lag op de schatting van de
fysieke schade, steeds gewerkt met baremale evaluatiemethodes, met andere woorden de
beoordeling aan de hand van een barema of schaal. Deze methode vindt thans nog steeds uitwerking
bij ongeschiktheidsschattingen van militairen met het oog op het verkrijgen van een
vergoedingspensioen, die gebeuren op basis van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de
graad van Invaliditeit (OBSI).
Bij het begin van de negentiende eeuw kende men in alle klassieke sectoren van het recht maar één
schadebegrip: de vergoedbare schade bestond uit het feit dat men als gevolg van een fysiek of
psychisch letsel of aandoening niet meer in staat was om door arbeid een inkomen te verwerven.
Alle socialezekerheidsregelingen hebben dit economisch schadebegrip, ontleend aan het gemeen
recht, overgenomen. Dit betekent echter niet dat alle sectoren van de sociale zekerheid volledig
hetzelfde begrip hanteren. Al van bij de aanvang tekenden zich heel wat variaties af in het
arbeidscriterium, de referentiepersonen, het loon dat als uitgangspunt dient, en dergelijke.
Nochtans vertonen die onderscheiden regelingen allen hetzelfde gemeenschappelijke kenmerk,
namelijk dat de klemtoon ligt op de economische schadenotie, waarbij de loonvergelijking als
evaluatiemethode centraal staat. In dit verband spreekt men van de zogenaamde loonkundige
evaluatiemethodes.
Afdeling 4 – Focus
In dit deel nemen we het arbeidsongeschiktheidsbegrip – of veeleer de verschillende
arbeidsongeschiktheidsbegrippen – in het raam van de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits
in de publieke sector onder de loep. We maken daarbij een onderscheid tussen de ambtenaren en
de overheidscontractanten. Op deze beide personeelscategorieën vinden immers vaak verschillende
regelingen uitwerking die op hun beurt een eigen invulling geven aan de notie
arbeidsongeschiktheid. Daarnaast speelt bovendien de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid een
rol, net als de duur annex de fase van arbeidsongeschiktheid waarin het personeelslid zich bevindt.
Het arbeidsongeschiktheidsbegrip is cruciaal aangezien dit aanleiding geeft tot de toepassing van
deze of gene regeling, met de daarbij behorende rechten en plichten van de onderscheiden
betrokken actoren.
48
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 2 – AMBTENAREN
Afdeling 1 – Statutaire ziekteverlofregeling
§ 1.
Verlof wegens ziekte of ongeval van gemeen recht
A.
Principe
Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft ziekteverlof. 233
Het Vlaams Personeelsstatuut234 biedt geen verdere specificaties aangaande de vereiste (graad van)
arbeidsongeschiktheid en evenmin wat het referentiekader betreft. Anders dan in het raam van de
ZIV-wetgeving (infra, hoofdstuk 3, afdeling 2), blijkt het daarenboven niet te gaan om een
depreciatie van het verdienvermogen, aangezien het VPS deze koppeling op geen enkele wijze
maakt.
B.
Inhoud
1.
De lege lata
Een eerste mogelijk aanknopingspunt vinden we terug in artikel 41, eerste lid van het federaal
Verlofbesluit. Deze bepaling had op grond van artikel 17, 3° van het Algemene Principesbesluit de
waarde van een soort van basiswaarborg ten overstaan van het personeel van de gemeenschappen,
de gewesten en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. 235 Dit komt erop neer dat
er, althans onder de gelding van het APKB, sprake was van een recht op ziekteverlof tot voordeel
van de ambtenaar “die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen”.236 Intussen
heeft het APKB zijn bevoegdheidsverdelende waarde verloren (supra, deel I) en heeft de Vlaamse
regering het Algemene Principesbesluit heeft opgegeven voor de diensten die onder het Vlaams
Personeelsstatuut vallen. Dit neemt niet weg dat het genoemde artikel uit het federaal
Verlofbesluit – omwille van zijn aard als toenmalige minimumgarantie – als het ware een aanvulling
of verduidelijking vormt van de regel uit het VPS.
Als deze redenering wordt aangehouden, blijft niettemin de vraag wat ‘zijn ambt’ dan precies
impliceert. Gaat het om het ambt in zijn algemeenheid, dan wel om de specifieke functies die de
betrokken ambtenaar op het ogenblik van zijn arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of het ongeval
van gemeen recht uitoefent.
Deze discussie is – minstens vanuit een theoretisch oogpunt – niet onbelangrijk omdat ze teruggaat
op de vraag of een statutair personeelslid slechts in de onmogelijkheid moet verkeren om zijn
specifieke functie uit te oefenen, dan wel of ook moet worden nagegaan of de ambtenaar in
kwestie nog wel in staat is om andere functies binnen het ruimere concept van ‘zijn ambt’ te
vervullen.
De afbakening tussen functie en ambt is alles behalve evident. De Franstalige versie van het
federaal Verlofbesluit maakt geen onderscheid tussen beide begrippen en hanteert steeds de term
‘(ses) fonction(s)’, daar waar het volgens de Nederlandstalige tekst zowel om het ambt dan wel om
de functie kan gaan. Het federaal Verlofbesluit heeft echter geen van beide begrippen gedefinieerd
233
234
235
236
Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Vermelden wij hierbij dat de titel IV van deel X betreffende het ziekteverlof ook van toepassing is op de ambtenaar
van het ministerie die woont en/of tewerkgesteld is in het buitenland (art. X.24 Vlaams Personeelsstatuut).
Ook de toelichting bij en de interpretatie van de desbetreffende bepaling uit het Vlaams Personeelsstatuut geeft in
dit verband geen verdere specificaties (zie https://overheid.vlaanderen.be/Toel_Deel10-T4#tX17).
Art. 17, 3° APKB stelt dat de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn normaal ambt uit te oefenen, in ieder
geval de voordelen geniet bedoeld in art. 41 en art. 46 federaal Verlofbesluit.
Art. 17, 3° APKB.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
49
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
zodat het nog maar de vraag is of we hier te maken hebben met een bewust onderscheid qua
terminologie.
Op zich is er niets op tegen dat de Vlaamse overheid een eigen, bredere invulling geeft aan het
ziektebegrip, a fortiori na de opheffing van het APKB per 1 juli 2016. Merken wij hierbij op dat ook
het VPS zelf het concept ‘ambt’ niet steeds even consequent hanteert; het gebruikt daarnaast
eveneens het begrip ‘graad’. Geen van beide noties wordt gespecificeerd, laat staan dat zij worden
afgebakend ten opzichte van elkaar. Hetzelfde geldt overigens voor de begrippen ‘functie’ en
‘betrekking’.
Indien we de tekst van het model van arbeidsreglement erop naslaan in verband met het verlof voor
deeltijdse prestaties wegens ziekte (infra, § 2), zou het veeleer gaan om de functie, maar ook deze
term krijgt geen nadere invulling.
Deze vraag naar de concretisering van het referentiekader bij arbeidsongeschiktheid van een
ambtenaar is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de discussie aangaande de ongeschiktheid voor
de contractueel bedongen arbeid als het om een overheidscontractant gaat (infra, hoofdstuk 3,
afdeling 1).
Merken wij zijdelings op dat het Vlaams Personeelsstatuut – in tegenstelling tot de ZIV-wetgeving
(infra, hoofdstuk 3, afdeling 2, § 2, B) – nergens bepaalt dat de ambtenaar buiten zijn statutaire
functies annex ambt, geen andere (beroeps)activiteiten mag uitvoeren tijdens zijn ziekteverlof. Het
verder zetten van deze activiteiten is hoogstens een criterium ter beoordeling van de gegrondheid
van zijn afwezigheid wegens ziekte, zonder dat er sprake is van een formeel verbod. Indien de
Vlaamse overheid het wenselijk acht dat het statutaire personeelslid ook zijn andere activiteiten
staakt, dient het Vlaams Personeelsstatuut dit te expliciteren.
2.
De lege ferenda
a.
Bevoegdheid
Hoewel de Vlaamse regering vanzelfsprekend niet verplicht is om het VPS te wijzigen in de nasleep
van de zesde staatshervorming, kan zij wel van deze gelegenheid gebruik maken om duidelijkheid te
verschaffen over het arbeidsongeschiktheidsbegrip.
Doordat de gemeenschappen en gewesten sedert 1 juli 2014 kunnen afwijken van het APKB, is de
juridische band met het federaal Verlofbesluit verbreekbaar, maar meteen maakt dit de invulling
van het begrip ziekteverlof (nog) minder duidelijk. Zonder interventie van de Vlaamse overheid
behoudt de bestaande regeling gewoon haar gelding. Daar staat tegenover dat de Vlaamse overheid
aanzienlijk meer vrijheid heeft bij het uitwerken van een eigen ziekteverlofregeling, die idealiter is
opgebouwd rond een duidelijk en ondubbelzinnig arbeidsongeschiktheidsbegrip.
b.
Concrete invulling
Het streven naar een gelijke behandeling van ambtenaren en contractanten indachtig (supra, deel
I), lijkt het op het eerste gezicht voor de hand liggend om zich bij de invulling van het nieuwe
arbeidsongeschiktheidsbegrip voor de ambtenaren te laten inspireren door wat geldt voor de
overheidscontractanten.
Dit lijkt een logisch uitgangspunt, maar is veel minder evident in zijn praktische uitwerking. Vooraf
dient alvast te worden opgemerkt dat een omgekeerde beweging, met een toenadering van het
arbeidsongeschiktheidsbegrip of veeleer de arbeidsongeschiktheidsbegrippen voor de
overheidscontractanten in de richting van een gelijklopende notie voor de ambtenaren geen optie
is. Voor de overheidscontractanten geldt immers de invulling met toepassing van de
Arbeidsovereenkomstenwet en de ZIV-wetgeving (infra, hoofdstuk 2). Aangezien het arbeidsrecht en
het grootste deel van het socialezekerheidsrecht nog steeds federale materie is (supra, deel I),
behoort het niet tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid om daarin rechtstreeks te
interveniëren.
50
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Uitgaande van deze bevoegdheidsbeperking, zou men kunnen voorstaan dat het aan te bevelen is
om in het raam van de statutaire ziekteverlofregeling een zo analoog mogelijke inhoud te geven aan
de notie arbeidsongeschiktheid zoals met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet voor de
contractanten. Vereenvoudigd voorgesteld, vormt voor de contractanten de contractueel bedongen
arbeid het vertrekpunt. Deze invulling is echter niet zonder meer transponeerbaar naar de
ambtenarengroep, gegeven dat er bij een statutaire aanstelling als zodanig niets wordt bedongen.
In het raam van de regeling voor de contractanten wordt dit arbeidsrechtelijk
arbeidsongeschiktheidsbegrip daarenboven ook nog eens doorkruist door de ZIV-wetgeving. In de
huidige stand van de wetgeving is de statutaire ziekteverlofregeling echter totaal niet vergelijkbaar
met de toepasselijke regels voor de contractanten zodat het naar onze mening een illusie is om op
dit punt een gelijkschakeling tussen de statutaire en de contractuele overheidspersoneelsleden te
bewerkstelligen. De zaken liggen anders indien – in navolging van het voorstel van de Commissie
Pensioenhervorming 2020-2040 – een hervorming van de ziektepensioenen voor de ambtenaren zou
worden doorgevoerd en de ambtenaren eveneens onder de toepassing van de sector ZIV-uitkeringen
zouden worden gebracht. Op dit hervormingsvoorstel en zijn praktische consequenties komen we
later in een afzonderlijk deel VIII nog uitgebreid terug.
Los van de wenselijk geachte, maar tegelijk alles behalve evidente gelijkschakeling van het
arbeidsongeschiktheidsbegrip voor ambtenaren en contractanten, is dan de vraag hoe de op zichzelf
staande notie arbeidsongeschiktheid in het Vlaams Personeelsstatuut zou kunnen worden
geconcipieerd. Het komt ons voor dat een duidelijk referentiekader nuttig zou kunnen zijn, waarbij
het accent komt te liggen op een zo spoedig mogelijke re-integratie van de arbeidsongeschikte
ambtenaar. Het zou goed zijn moest daarbij een link (kunnen) worden gelegd met de
welzijnswetgeving, zij het dat de lege lata de evaluatienorm in het raam van deze wetgeving
(vooralsnog wat) vaag is (infra, hoofdstuk 4, afdeling 2).
Voor kortdurende afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid lijkt het te volstaan om in die eerste
fase de eigen functie, met andere woorden de arbeid die werd verricht op het moment van het
intreden van de arbeidsongeschiktheid, als toets te gebruiken om uit te maken of de ambtenaar zich
al dan niet kan beroepen op het statutair verankerde verlof wegens ziekte. Indien de
arbeidsongeschiktheid van langere duur is, waarbij nog verder dient te worden uitgekristalliseerd
wat daaronder dan moet worden verstaan – bijvoorbeeld drie maanden -, is het verdedigbaar om het
geheel van functies mee te nemen in de beoordeling. Dezelfde fasering in de tijd zou ook kunnen
worden toegepast met het oog op het toekennen van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens
ziekte.
Tot slot kan en mag de specificatie van het arbeidsongeschiktheidsbegrip geen losstaande maatregel
zijn. Dit moet worden bekeken in het geheel van proactieve maatregelen en
personeelsinstrumenten die allen tot doel (zouden moeten) hebben de re-integratie van het
personeelslid te faciliteren.
§ 2.
Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte
Indien een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval privéleven, geschikt wordt geacht om
het ambt terug op te nemen met deeltijdse prestaties, kunnen hem “deeltijdse prestaties wegens
ziekte” worden opgelegd of toegestaan.237
Ook in dit verband is niet nader bepaald binnen welk referentiekader deze beoordeling dient te
gebeuren. Gegeven dat in de tekst van het VPS sprake is van het ambt, lijkt het alsof zal worden
getoetst aan het ambt waarin de betrokken ambtenaar is benoemd, waarbij zich – opnieuw – de
vraag aandient wat het ambt dan precies inhoudt.
In het model van arbeidsreglement lezen wij dan weer dat de deeltijdse prestaties wegens ziekte de
ambtenaar moeten toelaten om na een periode van zware of langdurige ziekte opnieuw zijn
volledige dagtaak op te nemen. De bedoeling van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens
ziekte is de ambtenaar die afwezig is geweest wegens ziekte, de mogelijkheid te geven om zich
opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme en hem te re-integreren in zijn functie.238
237
238
Art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
51
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Deze passage uit het model van arbeidsreglement bevestigt de idee dat de voordien uitgeoefende
functie als parameter fungeert. Zoals hierboven ook al aangehaald (supra, § 1, B, 1), komt het ons
voor dat dit specifieker is dan het uitgeoefende ambt waarvan sprake is in de tekst van het Vlaams
Personeelsstatuut.239
§ 3.
Verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte
Het Vlaams Personeelsstatuut stipuleert dat ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de
afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk
of een beroepsziekte,240 zonder dat deze dagen afwezigheid in mindering komen van het
ziektecontingent, behoudens na consolidatie.241
Het VPS omvat niet meer details betreffende de invulling van de arbeidsongeschiktheid om in
aanmerking te komen voor een dergelijk verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte. Op zich is
dit niet onlogisch aangezien het VPS niet kan afwijken van de dwingende bepalingen van de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel en zijn uitvoeringsbesluiten en gegeven dat de regeling
aangaande het professioneel risico nog steeds een federale materie is (supra, deel I).
Op de particulariteiten bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid conform de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gaan we zo dadelijk nader in (infra, afdeling 2).
§ 4.
Verlof bij ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke
Op zich doet het er niet toe of er al dan niet een derde aansprakelijk is bij een ongeval van gemeen
recht dat het personeelslid is overkomen. Het uitgangspunt is duidelijk: het personeelslid dat
afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft ziekteverlof (supra, § 1). Vanuit dat
perspectief is het dan ook ietwat overbodig dat het VPS herhaalt dat ziekteverlof wordt toegestaan
voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt
door de schuld van een derde.
Anders is het voor de vermelding dat een afwezigheid als gevolg van een ongeval van gemeen recht,
veroorzaakt door de schuld van een derde, niet wordt toegerekend op het contingent
ziekteverlofdagen, naar analogie met wat geldt bij arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte 242 (supra,
§ 3). Deze aanvulling heeft vanzelfsprekend wel een toegevoegde waarde.243
§ 5.
Voorbehoedend verlof
Tot slot geniet de Vlaamse ambtenaar voorbehoedend of profylactisch verlof in overeenstemming
met de federale bepalingen daarover.244 Voorheen werd dit verlof geregeld in het Algemeen
Reglement van de Administratieve Gezondheidsdienst. Dit reglement van de AGD – nu Medex –, voor
zover het al een officiële waarde zou hebben gehad, bestaat echter niet meer. Wel zijn op de
website van het Bestuur van de medische expertise enkele aanwijzingen te vinden aangaande het
beoogde profylactisch verlof na contact met bepaalde besmettelijke ziekten. 245
239
240
241
242
243
244
245
52
De vraag dient zich aan of het (model van) arbeidsreglement wel kan verschillen van de tekst van het Vlaams
Personeelsstatuut. Conform de algemene richtlijnen vermeld in punt 1.1 van het model van arbeidsreglement,
kunnen de lijnmanagers in het arbeidsreglement geen regelingen invoeren die afwijken van het personeelsstatuut of
andere personeelsregelgeving, inclusief rondzendbrieven en dienstorders.
Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Dezelfde conclusie gaat ook op voor art. X.23, § 2 Vlaams Personeelsstatuut, waarin staat gespecificeerd dat in
voorkomend geval enkel als voorschot wordt betaald en de Vlaamse overheid van rechtswege is gesubrogeerd in de
rechten van het personeelslid-slachtoffer.
Art. X.72, tweede streepje Vlaams Personeelsstatuut.
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Profylactisch verlof is een preventief verlof ter voorkoming van ziekte ingeval er sprake is
van besmettingsgevaar. Het wordt toegekend wanneer een personeelslid onder hetzelfde dak woont
met iemand die volgens de behandelende arts is aangetast door een ziekte met een hoge graad van
besmettelijkheid, zoals difterie, tyfus en paratyfus, epidemische hersenontsteking,
hersenvliesontsteking, roodvonk, pokken en polio.246
Afdeling 2 – Arbeidsongeval of beroepsziekte
§ 1.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
A.
Begrip
De term ‘arbeidsongeschiktheid’ verwijst naar de onmogelijkheid vanwege het slachtoffer om zijn
normale functies uit te oefenen. Deze onmogelijkheid zal op medische gronden worden
geëvalueerd, door de vergelijking te maken met de functies die de getroffene uitoefende op het
ogenblik van het arbeidsongeval annex de beroepsziekte, ongeacht de duur van de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid.247
Die arbeidsongeschiktheid dient naar medische prognose tijdelijk te zijn of vatbaar voor
verbetering. De tijdelijke arbeidsongeschiktheid is uit zichzelf begrensd in de tijd en zal een einde
nemen ofwel door volledige genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid, ofwel na de
consolidatie of het tijdstip waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (infra, § 2, A),
ofwel eventueel bij overlijden. De redenering is dat zolang de toestand van het slachtoffer
evolueert, het de hoop mag koesteren dat het zijn vroegere taken kan hernemen en dat van de
betrokkene niet kan worden verwacht zich al te heroriënteren naar andere beroepen. 248
Het tijdelijke of blijvende karakter van de arbeidsongeschiktheid wordt niet volgens dezelfde
maatstaven beoordeeld. Rudimentair gesteld, is men tijdelijk arbeidsongeschikt wanneer men niet
(volledig) in staat is om zijn normale functies te vervullen, daar waar de blijvende
arbeidsongeschiktheid impliceert dat men in de onmogelijkheid verkeert om eender welke
bezoldigde beroepsactiviteit – ook in een andere functie – uit te oefenen. Dit criterium geeft enkel
het fundamentele verschil aan tussen deze beide begrippen, want bij het bepalen van de graad van
blijvende arbeidsongeschiktheid zal een amalgaam aan facetten in aanmerking moeten worden
genomen (infra, § 2, C).
Zolang de opgelopen letsels volgens de vooruitzichten van de geneeskunde nog voor genezing of
verbetering vatbaar zijn, blijft de tijdelijke arbeidsongeschiktheid gehandhaafd. Vanaf het ogenblik
dat de gevolgen echter onomkeerbaar gestabiliseerd zijn, vindt de overgang plaats naar een
blijvende arbeidsongeschiktheid. Een voorlopige blijvende arbeidsongeschiktheid bestaat niet in het
raam van de arbeidsongevallen- en beroepsziektewetgeving. Aangezien de fysieke toestand van een
mens uiteraard evolutief is, kan men vanuit medisch oogpunt in principe nooit spreken van een
blijvend letsel in de zin van een levenslang onveranderlijke ongeschiktheid. Het permanente
karakter van de arbeidsongeschiktheid zal dan ook voortvloeien uit het feit dat een volledige
restitutio ad integrum van de voorheen bestaande arbeidsgeschiktheid onmogelijk is uitgaande van
de vaststelling dat een letsel voor het leven zal blijven bestaan. Die blijvende
246
247
248
De aangepaste toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut verwijst in dit verband door naar
http://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentemployee/
Absencesduetoillness/Prophylacticleave/index.htm. Deze verwijzing dient te worden vervangen door de in de vorige
voetnoot weergegeven link.
Zie onder meer J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het
Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 174.
E. BROSENS, “De evaluatie van de economische arbeidsongeschiktheid bij werknemers”, De Verz. 2002, afl. 341, 751.
Dit wordt voor de particuliere sector echter genuanceerd voor het geval waarin de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
gedeeltelijk wordt. De verzekeraar kan dan aan de werkgever vragen te onderzoeken of werkhervatting in het vorige
beroep of een beroep dat voorlopig aan de werknemer kan worden opgedragen, mogelijk is (art. 23
Arbeidsongevallenwet 10 april 1971).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
53
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsongeschiktheid neemt een aanvang op de datum van consolidatie of vanaf het ogenblik
waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (infra, § 2, A).
Geven wij ten slotte nog mee dat in geval van arbeidsongeval de blijvende arbeidsongeschiktheid
steeds door een tijdelijke wordt voorafgegaan. In het raam van de beroepsziekteregeling is dit geen
noodzaak: een beroepsziekte kan van bij de aanvang ervan blijvend van aard zijn. 249
B.
Volledige versus gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid
De tijdelijke arbeidsongeschiktheid is gedeeltelijk wanneer de getroffene – naar medische
maatstaven –geacht wordt de functies die hij uitoefende op het ogenblik van het arbeidsongeval of
de beroepsziekte, te kunnen hernemen zonder dat hij zijn volledige arbeidsgeschiktheid heeft
herwonnen.
In dit deel ligt de focus op het theoretische arbeidsongeschiktheidsbegrip. De gevolgen naargelang
er wel of niet een wedertewerkstelling (mogelijk) is in deze fase van gedeeltelijke tijdelijke
arbeidsongeschiktheid, komen in deel III aan bod. In deel V onderzoeken we bovendien welke
vormen van wedertewerkstelling in dit stadium van gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid
tot de mogelijkheden behoren.
C.
Evaluatie
Zoals hierboven aangegeven (supra, A), wordt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid in geval van
arbeidsongeval of beroepsziekte, beoordeeld tegen de achtergrond van de functies die het
slachtoffer bekleedde op het moment van het arbeidsongeval annex de beroepsziekte. Deze
evaluatienorm blijft onveranderd zolang de arbeidsongeschiktheid tijdelijk is (supra, A), met andere
woorden zolang er nog een evolutie van de letsels aan de gang is.
D.
Na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid
In het geval van een tijdelijke verergering na consolidatie of na de datum waarop de
arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, wordt die hernieuwde tijdelijke
arbeidsongeschiktheid eveneens beoordeeld in het licht van de (nieuwe) betrekking die het
slachtoffer op het moment van de tijdelijke verergering uitoefende.250
E.
Preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu
Eigen aan de beroepsziekteregeling is de preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu.
Het uitvoeringsbesluit van 5 januari 1971 omvat uitsluitend een vergoedingsregeling 251 voor het
geval een door een beroepsziekte bedreigd personeelslid tijdelijk uit het schadelijk arbeidsmilieu
wordt verwijderd. Dat KB geeft geen verdere specificaties over wat precies moet worden verstaan
onder “het personeelslid dat door een beroepsziekte bedreigd wordt”.252 Evenmin vinden we daarin
enig aanknopingspunt of die (tijdelijke) afhankelijk is van de voorwaarde dat het personeelslid niet
voor andere opdrachten kan worden aangewezen.
249
250
251
252
54
J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht,
Gent, Larcier, 2011, 185.
Zie art. 6, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Zie art. 19, tweede lid KB 5 januari 1971.
Volgens art. 37, § 1 Beroepsziektewet is een bedreigde werknemer, elkeen bij wie een vatbaarheid voor een
bepaalde beroepsziekte wordt vastgesteld, of iemand die de eerste verschijnselen van die ziekte vertoont.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 2.
Blijvende arbeidsongeschiktheid
A.
Consolidatie253 of equivalent
De arbeidsongevallenwetgeving maakt gewag van de “datum van consolidatie”.254 In het raam van
de beroepsziekteregeling is de tegenhanger daarvan “de datum waarop de ongeschiktheid een
blijvend karakter vertoont”.255
De blijvende arbeidsongeschiktheid neemt een aanvang vanaf de consolidatie of de datum waarop
de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. Het gaat om het doorgaans theoretisch en ietwat
kunstmatig bepaald ogenblik waarop de gunstige vooruitzichten op genezing of ernstige verbetering
van de arbeidsongeschiktheid worden opgeheven en de partijen achten dat – onder voorbehoud van
herziening – het verlies van de arbeidsongeschiktheid is gestabiliseerd. 256
Vanaf die datum eindigt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid (supra, § 1, A) en gaat zij over in een
blijvende arbeidsongeschiktheid.257
B.
Volledige versus gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid
Er is sprake van een volledige blijvende arbeidsongeschiktheid wanneer het slachtoffer in de
onmogelijkheid verkeert om zich door middel van zijn arbeid nog regelmatig inkomsten te
verschaffen, ook al beschikt de betrokkene nog over een bepaalde lichamelijke geschiktheid.
De blijvende arbeidsongeschiktheid is gedeeltelijk indien de getroffene – in weerwil van de
blijvende letsels als gevolg van het arbeidsongeval – nog over een zeker concurrentievermogen op
de algemene arbeidsmarkt beschikt en in staat is geregeld – zij het niet langer in het volledige
segment van de arbeidsmarkt dat normaliter voor hem openstond – bezoldigde arbeid te verrichten.
We beklemtonen eens te meer dat we ons in dit deel beperken tot de theoretische invulling van de
diverse vormen van arbeidsongeschiktheid. Zoals hieronder nog in detail zal worden toegelicht
(infra, C), is de beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer vooral een
medisch-technische oefening, abstractie makend van de concrete toestand van de betrokkene op
het moment van de consolidatie, lees van zijn tewerkstellingssituatie op dat ogenblik.
C.
Evaluatie
1.
Theorie
Hoewel elke wettelijke definitie ontbreekt, wordt algemeen aangenomen dat de arbeidsongevallenen beroepsziekteregeling enkel tot doel hebben het theoretisch verlies aan economische
nuttigheidswaarde te vergoeden. De evaluatie van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid als
gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte gebeurt in het stelsel van de publieke sector
volgens dezelfde criteria als in dat van de particuliere sector. 258 Minieme subjectieve restletsels die
253
254
255
256
257
258
Ook naar aanleiding van een ongeval van gemeen recht met een aansprakelijke derde wordt de notie consolidatie
gebruikt die goeddeels dezelfde invulling krijgt. In die hypothese zal doorgaans de arts van de verzekeraar
burgerlijke aansprakelijkheid die datum vastleggen. Het is niet ondenkbaar dat de consolidatiedatum in het raam van
de burgerlijke aansprakelijkheidsvordering niet volkomen identiek is aan de datum van consolidatie die de bevoegde
geneeskundige dienst heeft vastgelegd in toepassing van de arbeidsongevallenregeling. Dit kan tot een conflict leiden
wanneer de overheid haar subrogatierecht uitoefent naar aanleiding van een arbeidsongeval dat tegelijk een ongeval
in gemeen recht is.
Cf. art. 9, tweede lid, in fine en ook art. 20, eerste lid KB 24 januari 1969.
Cf. art. 11, derde lid, in fine en art. 17 KB 5 januari 1971.
Arbrb. Hoei 10 januari 1990, JTT 1990, 277, noot en TSR 1990, 225.
Abstractie gemaakt van het specifieke geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie in zoverre het gaat
om een tijdelijke verergering (infra, deel III).
Zie Arbh. Luik 3 september 1982, JTT 1983, 388; Pol. Hoei 18 juni 1984, JL 1984, 432.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
55
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
geen invloed hebben op het economisch potentieel van het slachtoffer, openen bijgevolg geen recht
op een rente.259
Vestigen wij er onmiddellijk de aandacht op dat het theoretisch loonverlies centraal staat, ongeacht
het reële loonverlies van het slachtoffer in het verleden, het heden of de toekomst (supra, B). Een
van de kenmerken van de regeling aangaande het professioneel risico is trouwens dat het gaat om
een forfaitaire schadeloosstelling, ongeacht de werkelijke schade. De vaststelling van de graad van
blijvende arbeidsongeschiktheid dient met andere woorden te gebeuren onafhankelijk van de vraag
of de geleden schade al dan niet tot werkelijk loonverlies leidt. 260
Verder dient te worden opgemerkt dat de blijvende arbeidsongeschiktheid in haar geheel moet
worden beoordeeld, zonder de pathologische voorbeschiktheid van het slachtoffer of de door een
arbeidsongeval of een beroepsziekte verergerde gevolgen van een vorig (arbeids)ongeval of een
eerdere beroepsziekte in mindering te brengen, op voorwaarde dat het arbeidsongeval c.q. de
beroepsziekte minstens de gedeeltelijke oorzaak van de ongeschiktheid is.
Bij de vaststelling dat er geen causaal verband (meer) bestaat met het arbeidsongeval of de
beroepsziekte, maar dat alleen de evolutieve pathologische toestand zich verder ontwikkelt, komt
die lichamelijke afwijking niet in aanmerking voor het bepalen van de graad van
arbeidsongeschiktheid en/of mag een eventuele verergering niet langer aan het arbeidsongeval of
de beroepsziekte worden toegeschreven.
In tegenstelling tot de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, die impliceert dat de getroffene niet in
staat is tot het uitoefenen van zijn normale, op het ogenblik van het ongeval waargenomen functies
(supra, § 1, A), wordt de blijvende arbeidsongeschiktheid geschat in vergelijking met de arbeid die
in normale omstandigheden billijkerwijze mag worden opgelegd, met andere woorden tegenover
het geheel van beroepen dat het slachtoffer bekwaam is om op een regelmatige wijze uit te
oefenen.
Bij het schatten van de blijvende arbeidsongeschiktheid komt het erop aan de weerslag vast te
stellen van de lichamelijke depreciatie van het slachtoffer op zijn economisch potentieel of –
anders gesteld – op zijn mogelijkheden om nog regelmatig inkomsten uit arbeid te verwerven. Een
rationele en concrete evaluatie van het hypothetische loonverlies is slechts mogelijk indien tegelijk
een aantal sociaaleconomische factoren in de raming aan bod komt. Zo dienen, naast de fysieke
minderwaarde, alleszins ook de volgende elementen te worden betrokken bij de evaluatie van de
blijvende arbeidsongeschiktheid:
de leeftijd van het slachtoffer en zijn daarmee verband houdende aanpassingsvermogen;
het uitgeoefende beroep en de omscholingsmogelijkheid;
de scholing en de beroepsvorming;
het concurrentievermogen op de algemene arbeidsmarkt.
Volgens het Hof van Cassatie moet de feitelijke vastheid van tewerkstelling van een in vast
dienstverband benoemd overheidspersoneelslid hierbij niet in rekening worden gebracht, vanuit de
overweging dat die vastheid van tewerkstelling niet absoluut is. 261 Ook voor een ambtenaar moet
dus rekening worden gehouden met de mate waarin de blijvende arbeidsongeschiktheid zijn
economische waarde op de algemene arbeidsmarkt aantast, en men mag zich hierbij niet beperken
tot het beroep van het slachtoffer en een zekere economische markt. 262 Die algemene arbeidsmarkt
beperkt zich niet tot betrekkingen in de publieke sector, maar betreft alle beroepsmogelijkheden,
ook in de particuliere sector.
259
260
261
262
56
Arbh. Brussel 18 maart 1985, RW 1985-86, 126.
Cass. 1 juni 1993, Arr.Cass. 1993, 543, Bull. 1993, 529, JT 1994, 234 (verkort), Pas. 1993, I, 529, RW 1993-94, 543 en
Verkeersrecht 1993, 266.
Cass. 24 maart 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1.023, Bull. 1986, 923, JT 1987, 149 (verkort), JTT 1987, 111, Pas. 1986, I,
923 en RGAR 1987, nr. 11.313.
Cass. 12 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 452, Bull. 1989, 410, JTT 1989, 102, Pas. 1989, I, 410, RW 1989-90, 11
en Soc.Kron. 1989, 259; zie ook Arbrb. Hoei 10 januari 1990, JTT 1990, 277, noot en TSR 1990, 225.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2.
Praktijk
Deze theoretische voorstelling van zaken strookt niet altijd volkomen met de praktijk, al was het
maar omdat in België geen enkel overzicht voorhanden is van alle mogelijke beroepen met de
bijbehorende fysieke en/of mentale vereisten. Een dergelijke inventaris zou een meer dan nuttig
aanknopingspunt kunnen vormen om de impact van een blijvend letsel op de algemene arbeidsmarkt
van het slachtoffer op een geobjectiveerde wijze in te schatten.
In het verleden baseerde het Bestuur van de medische expertise, dat voor een groot aantal
overheidsbesturen en -instellingen de bevoegde geneeskundige dienst is (infra, deel IV), zich bij de
beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid hoofdzakelijk op de lichamelijke
waardevermindering van het slachtoffer, zoals begroot op basis van de Officiële Belgische Schaal ter
bepaling van de graad van Invaliditeit 263 (OBSI). Dit is een voorbeeld van een baremale schatting
(supra, hoofdstuk 1, afdeling 3).
Sinds het begin van de jaren 1990 zou er een andere methodiek worden toegepast in de schoot van
Medex: « Pour l’évaluation de l’incapacité permanente en AT, on a fait mieux depuis lors: le
barème européen de Lucas mais ici aussi il n’est pas impératif en AT mais les indications qu’il
donne sont déjà plus appropriées que le BOBI. Dans notre service, nous formons nous-mêmes nos
médecins pour ce type d’évaluation et nos guidelines en AT sont vraiment parfaites à ce sujet mais
c’est un document interne à notre service et non divulgable à l’extérieur ».264
In de marge stellen wij vast dat de gebruikte terminologie niet eenduidig is. Het uitvoeringsbesluit
van 24 januari 1969 betreffende de arbeidsongevallen heeft het de ene keer over de ‘blijvende
arbeidsongeschiktheid’,265 om dan vervolgens gewag te maken van de vaststelling van het
‘ongeschiktheidspercentage’266 en het al dan niet voorhanden zijn van een ‘verminderde
geschiktheid’.267 Het KB van 5 januari 1971 dat betrekking heeft op de beroepsziekten, rept zelfs
niet over een blijvende arbeidsongeschiktheid, maar enkel over een ongeschiktheid.268
In de tekst van het KB van 24 januari 1969 ontbreekt de mogelijkheid voor de overheid om het door
de bevoegde geneeskundige dienst bepaalde arbeidsongeschiktheidspercentage te verhogen. 269 Wel
suggereert het verslag aan de Koning bij het voornoemde koninklijk besluit dat, indien de betrokken
overheid meent van dit percentage te moeten afwijken, zij vooraf – voor enig voorstel tot
263
264
265
266
267
268
269
Ter vergelijking geven wij mee dat het consolidatieverslag dat met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10
april 1971 moet worden opgesteld, uitdrukkelijk melding behoort te maken van “de blijvende letsels, met aanduiding
te indicatieven titel, van de overeenkomende artikelen van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad
van invaliditeit, goedgekeurd bij besluit van de Regent van 12 februari 1946” (zie art. 3, tweede lid, e) KB 10
december 1987 houdende vaststelling van de wijze en voorwaarden van de bekrachtiging van de overeenkomsten
door het Fonds voor arbeidsongevallen (BS 29 december 1987)). Deze werkwijze biedt het voordeel dat het
onderscheid tussen de louter fysieke ongeschiktheid volgens de OBSI en het uiteindelijk toegekende percentage
blijvende arbeidsongeschiktheid explicieter wordt. Het zou nuttig kunnen zijn om een dergelijke onderverdeling ook
op te leggen met toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke sector. Dan pas wordt het duidelijk
dat niet een louter baremale schatting werd doorgevoerd, maar dat de blijvende arbeidsongeschiktheid wel degelijk
werd begroot rekening houdend met de hierboven aangehaalde sociaaleconomische criteria (supra, 1).
Letterlijk citaat van dr. Jean-Pol PIRONET, geneesheer-diensthoofd medische kwaliteit van Medex, zoals vermeld in
een e-mail de dato 21 januari 2013.
Zie art. 8 KB 24 januari 1969.
Zie art. 9, eerste lid KB 24 januari 1969.
Zie art. 9, tweede lid en derde lid 24 januari 1969.
Zie art. 10, eerste lid en art. 11, eerste lid, tweede lid en derde lid KB 24 januari 1969.
Het KB 13 juli 1970, dat gelding heeft voor de personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten,
erkent wel uitdrukkelijk de mogelijkheid vanwege de overheidswerkgever om het door de bevoegde geneeskundige
dienst vastgestelde percentage blijvende arbeidsongeschiktheid te verhogen. Merk op dat enkel sprake is van een
potentiële verhoging en niet van een verlaging. Daardoor heeft het advies van de bevoegde geneeskundige dienst in
het raam van de administratieve procedure eigenlijk een negatief bindend karakter (zie in dit verband Cass.
19 december 1994, JTT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370; Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 15 december 1999,
Soc.Kron. 2000, 218, noot J. JACQMAIN). De facto maken de besturen geen gebruik van deze mogelijkheid. Dat heeft
voor een aanzienlijk deel te maken met het feit dat vrijwel alle verzekeringspolissen de lasten ten gevolge van een
dergelijke verhoging uit hun verzekeringswaarborg weren. Omgekeerd lijkt het ons logisch dat de herverzekeraar zich
neerlegt bij het door de bevoegde geneeskundige dienst bepaalde percentage, zelfs wanneer hij dit een
overschatting van de blijvende arbeidsongeschiktheid vindt. In het andere geval wordt de verzekeringswaarborg
immers in aanzienlijke mate uitgehold (zie voor een discussie in die zin, Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 15 december
1999, Soc.Kron. 2000, 218, noot J. JACQMAIN).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
57
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
schadeloosstelling aan het slachtoffer – het akkoord dient te krijgen van de ministers die bevoegd
zijn voor Ambtenarenzaken en Begroting.
Belangrijk hierbij is een arrest van 7 februari 2000270 waarin het Hof van Cassatie uitspraak doet in
een geschil betreffende het toe te kennen percentage blijvende arbeidsongeschiktheid van een
personeelslid in overheidsdienst. Volgens ons hoogste rechtscollege heeft de door de geneeskundige
dienst erkende graad van blijvende arbeidsongeschiktheid niet alleen voor de overheidswerkgever
een negatief bindende waarde, maar evenzeer voor de arbeidsrechtscolleges. 271 Het standpunt van
het hof werd meestal,272 maar niet altijd,273 gevolgd door de lagere rechtscolleges, ook voor wat de
andere overheidsniveaus betreft. In deze context is er een interessante casus die na cassatie door
het Arbeidshof te Brussel diende te worden beslecht. Een gemeentelijk gesco-personeelslid ging
akkoord met 5% blijvende arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door de bevoegde medische
dienst en voorgesteld door de gemeente. De betrokkene was echter van mening dat de
geconsolideerde letsels tijdelijk verergerd waren en trok naar de arbeidsrechtbank. De deskundige
stelde een blijvende arbeidsongeschiktheid van 30% vast. Uiteindelijk heeft de gemeente het Hof
van Cassatie274 gevat, dat oordeelde dat het akkoord over de rente de partijen bindt, binnen de
grenzen van de beslissing van de bevoegde geneeskundige dienst. Vervolgens herleidde het
arbeidshof de opdracht van de gerechtelijk expert tot een onderzoek naar de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid.275
Naar het oordeel van het Grondwettelijk Hof276 is het de ‘gezondheidsdienst’ die het percentage van
blijvende arbeidsongeschiktheid vaststelt, zodat het redelijk verantwoord is dat de overheid
waarvan Medex de adviserend geneesheer is, geen beroep kan instellen tegen een beslissing die
haar eigen adviserend geneesheer heeft genomen om in voorkomend geval de door die laatste
vastgestelde ongeschiktheidsgraad te laten verlagen. 277
Uiteindelijk komt dit erop neer dat het advies van de bevoegde geneeskundige dienst met
betrekking tot het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid, een bindende kracht heeft, in
zoverre noch de overheidswerkgever, noch de arbeidsrechtcolleges een lager percentage kunnen
270
271
272
273
274
275
276
277
58
Cass. 7 februari 2000, JTT 2000, 129, noot.
FAGNART stelt dit standpunt van het Hof van Cassatie in vraag. Met betrekking tot de doorwerking ten overstaan van
de arbeidsrechtcolleges kan immers worden verwezen naar art. 159 Gw, dat het legaliteitsprincipe vestigt: “Cet
arrêt semble difficilement conciliable avec l’article 159 de la Constitution. Comment justifier que le tribunal soit
lié par un acte administratif qu’il jugerait illégal ? Faut-il rappeler que l’article 159 de la Constitution ne fait
aucune distinction entre les actes qu’il vise et qu’il s’applique aux dispositions même non réglementaires de
l’Administration et aux actes administratifs même individuels” (zie J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès
équitable", Con.M. 2013/3, 157).
Arbh. Luik 29 januari 2003 en 25 juni 2003, Soc.Kron. 2004, 589, noot H.F.; Arbh. Bergen 25 januari 2005, Soc.Kron.
2007, 535, noot J. JACQMAIN; Arbh. Antwerpen 10 maart 2008, Soc.Kron. 2009, 346 (verkort); Arbh. Antwerpen 10
september 2012, AR 2011/AA/352, Stad Brussel/A.V.D., onuitg.; Arbh. Brussel 21 januari 2013, AR 2012/AB/11,
www.terralaboris.be.
Arbh. Bergen 18 maart 2014, AR 2013/AM/135, onuitg.
Cass. 8 mei 2000, JTT 2000, 462, noot. Volgens J.-F. LECLERCQ kan de rechter evenmin afwijken van het
minimumpercentage dat de bevoegde medische dienst voorstelt omwille van het openbareordekarakter van de
arbeidsongevallenwetgeving (concl. eerste adv.-gen. bij Cass. 8 mei 2000, aangehaald door Arbh. Antwerpen 10
maart 2008, Soc.Kron. 2009, 346 (verkort)).
Arbh. Brussel 25 februari 2008, JTT 2008, 259.
GwH 8 mei 2013, nr. 62/2013.
Hoewel FAGNART het eens is met de uiteindelijke conclusie van het Grondwettelijk Hof, is hij van oordeel dat
kritische kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de motieven van het hof. In de eerste plaats wijst deze auteur
erop dat Medex niet kan worden beschouwd als de adviserend geneesheer van de overheid. Een adviserend
geneesheer wordt aangeduid door degene die van zijn diensten gebruik maakt, daar waar Medex in de meeste
gevallen als het ware wordt ‘opgedrongen’ aan de overheidswerkgever. Daarnaast weerlegt het arrest op geen enkele
manier het standpunt van de overheidswerkgever als partij in het geschil wanneer hij opwerpt dat Medex geen
adviserend geneesheer is, maar wel een geneesheer-expert, die zich onafhankelijk moet opstellen ten aanzien van
beide partijen. Het is bovendien tegenstrijdig om enerzijds te beweren dat Medex optreedt als adviserend
geneesheer voor de overheid, en anderzijds te stellen dat het bestuur de beslissing van die adviserend geneesheer
niet kan betwisten: “L’opinion d’un conseiller ne lie jamais le destinataire de l’avis donné”. Toch vindt FAGNART de
door het Grondwettelijk Hof gesuggereerde oplossing wel aanvaardbaar. Als de tewerkstellende overheid het niet
eens is met de beslissing van Medex, kan zij deze aanvechten voor de Raad van State. Daarbij kan de
overheidswerkgever de schending van de materiële (en formele) motiveringsplicht inroepen wanneer hij van mening
is dat er geen verband werd aangetoond tussen de medische vaststellingen en de conclusies die daaraan worden
verbonden (contra RvS 17 juni 2015, nr. 231.631, Zone de police 5317 Mouscron). Wordt de beslissing niet
aangevochten, dan zal de tewerkstellende overheid een voorstel doen aan het personeelslid dat is gebaseerd op de
bevindingen van Medex. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de overheidswerkgever instemt met het door Medex
vastgestelde percentage van arbeidsongeschiktheid (zie J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès équitable",
Con.M. 2013/3, 158-160).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
vooropstellen. De arbeidsrechtbanken en -hoven kunnen het door de bevoegde geneeskundige dienst
bepaalde percentage enkel behouden of verhogen, maar niet verlagen. Dit is zelfs het geval
wanneer het advies van Medex niet dateert van voor, maar van na het instellen van de gerechtelijke
procedure.278
D.
Quid, bij latere wijziging in de toestand van het slachtoffer?
1.
Arbeidsongeval
De gezondheidstoestand van een persoon is nooit levenslang onveranderlijk en bijgevolg rijst de
vraag wat de impact is van een wijziging nadat de consolidatiedatum en het percentage blijvende
arbeidsongeschiktheid zijn vastgelegd.
In het geval van een onvoorzienbare279 wijziging in de toestand van het slachtoffer als rechtstreeks
gevolg van het arbeidsongeval kan gedurende de zogenaamde herzieningstermijn (infra, deel IV) het
percentage blijvende arbeidsongeschiktheid worden herzien. De beoordeling van die verergering of
verbetering gebeurt – bij gebrek aan andersluidende bepalingen – aan de hand van dezelfde criteria
zoals bij het vaststellen van de oorspronkelijke graad van blijvende arbeidsongeschiktheid (supra,
C).
Wanneer de toestand die het gevolg is van het arbeidsongeval, op een blijvende manier verergert 280
na afloop van de herzieningstermijn, komt de getroffene onder bepaalde voorwaarden in
aanmerking voor een verergeringsbijslag. De wetgeving bewaart echter het stilzwijgen wat de wijze
van evaluatie van die verergering betreft. Dit brengt ons tot het besluit dat ook deze verergering
dient te worden geëvalueerd volgens dezelfde normen als de blijvende arbeidsongeschiktheid bij
consolidatie (supra, C).
2.
Beroepsziekte
Ten overstaan van de slachtoffers van een beroepsziekte is de mogelijkheid tot herziening niet
beperkt in de tijd. Daarenboven wordt de vereiste van onvoorzienbaarheid van de wijziging in de
gezondheidstoestand niet gesteld.
Ook in deze context mogen we ervan uitgaan dat bij een herziening de beoordeling van de blijvende
arbeidsongeschiktheid dient te gebeuren aan de hand van dezelfde criteria die gelding hebben bij
de vaststelling van het initiële percentage blijvende arbeidsongeschiktheid (supra, C).
278
279
280
Arbh. Bergen, 16 november 2015, AR 2009/AM/21.571. De gerechtsdeskundige was tot een BAO van 3% gekomen,
daar waar Medex naderhand besliste tot een blijvende arbeidsongeschiktheid van 6%, waarmee het slachtoffer zich
akkoord had verklaard en waardoor de overheidswerkgever en de rechtscolleges gebonden zijn.
De herzieningsaanvraag moet, volgens een constante rechtspraak, gebaseerd zijn op een nieuw feit dat aan de
vooruitzichten van de partijen en, in voorkomend geval, aan die van de rechter is kunnen ontsnappen. De tekst van
de wetgeving stelt daarentegen de onvoorzienbaarheid niet uitdrukkelijk als vereiste voorop.
De mogelijkheid om een verergeringsbijslag te verkrijgen, is veeleer recent ingeschreven in de
arbeidsongevallenwetgeving voor het overheidspersoneel. Het is bijgevolg dan ook (nog) niet duidelijk of deze bijslag
enkel wordt toegekend in geval van onvoorzienbare verergering. Dit vereiste staat alleszins niet in de tekst van de
regelgeving betreffende de verergeringsbijslag.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
59
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Afdeling 3 – Vroegtijdige pensionering281
Ambtenaren die titularis zijn van een hoofdbetrekking, kunnen volgens de algemene Wet van 21 juli
1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen op eender welke leeftijd en na om het even welke
dienstanciënniteit op rust worden gesteld “wanneer zij blijken niet in staat te zijn om hun ambt te
blijven uitoefenen”.282 Deze in vast dienstverband aangestelde statutaire personeelsleden genieten
dan een vroegtijdig rustpensioen om gezondheidsredenen of medische ongeschiktheid, kortweg
betiteld als het ziektepensioen.
De Wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel283
expliciteert dat het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen definitief wordt toegekend
voor zover het personeelslid definitief ongeschikt is “om op een regelmatige wijze zijn functies of
andere functies ingevolge wedertewerkstelling of wederbenuttiging, krachtens de reglementen van
toepassing in de verschillende openbare diensten, in een ander ambt dat beter met zijn
lichamelijke geschiktheid overeenkomt, te vervullen”.284
Afdeling 4 – Ambtenarenpensioen
Bepaalde niet-gewerkte tijdvakken worden voor de toegang tot en de berekening van het
ambtenarenpensioen evenzeer als aanneembare diensten gekwalificeerd (infra, deel III). Een
dergelijke assimilatie is in algemene termen gekoppeld aan de administratieve stand waarin de
ambtenaar zich in geval van afwezigheid bevindt. Er wordt hierbij niet specifiek gerefereerd aan
een of andere graad van arbeidsongeschiktheid.
281
282
283
284
60
Zie in dit verband REKENHOF, Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het
statutair personeel – Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave,
december 2009, 42 p. – https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f8d104da5f6be).
Een hoofdbetrekking in de zin van art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt
gedefinieerd in het KB 23 juli 1974 houdende vaststelling van het begrip “hoofdbetrekking” in de zin van sommige
bepalingen betreffende de pensioenen ten laste van ‘s Rijks Schatkist en van de Rijkswerkliedenkas (BS 25 september
1974). Volgens dit KB zijn alle functies hoofdbetrekkingen behalve degene waaraan in het onderwijs geen bezoldiging
voor een hoofdambt is verbonden (art. 1 en art. 2 KB 23 juli 1974).
Zie, voor het geval het gaat om een bijbetrekking, art. 3 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke
pensioenen.
BS 15 februari 1961.
Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 3 – CONTRACTANTEN285
Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet
§ 1.
Definitie
De Arbeidsovereenkomstenwet286 stelt dat “de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te
verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval”, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorst. 287
De Arbeidsovereenkomstenwet omvat voor het overige geen verdere adstructie van de notie
arbeidsongeschiktheid.288
§ 2.
Voorwaarden
Volgens de rechtspraak volstaat de onmogelijkheid om zijn normale, contractueel bedongen werk te
verrichten opdat aan de definitie in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet zou zijn voldaan. Het
gaat om het werk dat het voorwerp is van de arbeidsovereenkomst.289
Anders dan in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (infra, afdeling 2, § 2),
stelt de Arbeidsovereenkomstenwet geen minimale graad van arbeidsongeschiktheid voorop. De
uitdrukking “onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten” geeft inderdaad niets
prijs over de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid. HERMAN meent dat het moet gaan om een
volledige arbeidsongeschiktheid.290 Hij voegt daar onmiddellijk aan toe dat in realiteit werknemers
vaak van het werk afwezig blijven omdat de uitoefening van hun arbeid moeilijk of pijnlijk zou zijn
zonder dat er sprake is van een absolute onmogelijkheid. Juridisch gezien zou dit laatste, nog
volgens dezelfde auteur, niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid in de zin van de
Arbeidsovereenkomstenwet291 (infra, deel V).
Omgekeerd komt het voor dat sommige werknemers zich arbeidsgeschikt achten hoewel ze dat –
objectief gezien – niet zijn.
In de praktijk wordt dan ook geen strikte, letterlijk toepassing van het begrip onmogelijkheid
gemaakt. MATTHYS wijst erop dat controleartsen de wet pragmatisch toepassen en doorgaans een
285
286
287
288
289
290
291
In het voorliggende hoofdstuk hanteren we een ietwat andere structuur dan in het voorgaande hoofdstuk dat
betrekking heeft op de ambtenaren, wat het voor de doorsnee lezer misschien wat gecompliceerder maakt. Anders
dan in het raam van de regeling voor de ambtenaren volgen de verschillende regelingen voor de
overheidscontractanten elkaar niet successief op, maar lopen zij samen en door elkaar. Indien bijvoorbeeld de
contractant aangewezen is op een ZIV-uitkering, behoudt – zolang geen einde is gemaakt aan zijn
arbeidsovereenkomst – simultaan het arbeidsongeschiktheidsbegrip overeenkomstig de Arbeidsovereenkomstenwet
zijn gelding. Om die reden hebben wij ervoor geopteerd om de analyse van het op de overheidscontractanten
toepasselijke arbeidsongeschiktheidsbegrip te structuren volgens de rechtsbron.
Zie ook J. QUISTHOUDT, “Arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval in de Arbeidsovereenkomstenwet (19781986)”, JTT 1987, 141-151.
Art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet.
Vermelden wij hierbij dat art. 8 Wet Controlegeneeskunde art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet volledig heeft
vervangen. Het gewijzigde art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet is van toepassing op de arbeidsongeschiktheid of de
verlenging van de arbeidsongeschiktheid die vanaf 1 december 2002 een aanvang neemt (art. 1, tweede lid KB 20
september 2002 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen van de wet van 13 juni
1999 betreffende de controlegeneeskunde, BS 3 oktober 2002, err. BS 23 oktober 2002).
Na het principe, zoals vervat in art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet, is er in art. 31, § 2, eerste lid
Arbeidsovereenkomstenwet onmiddellijk sprake van de term arbeidsongeschiktheid.
Zie voor een taalkundige analyse van het begrip arbeidsongeschiktheid, J. HERMAN, Schorsing van de individuele
arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 186-187, nr. 413.
Zie Cass. 5 januari 1981, Arr.Cass. 1980-81, 480, Pas. 1981, I, 474, JTT 1981, 184, concl. Adv. Gen. H. DECLERCQ,
noot T. CLAEYS en P. SMEDTS, RW 1980-81, 2401, TSR 1981, 273, noot O. VANACHTER en Soc.Kron. 1981, 102
(verkort); Cass. 21 april 1986, Soc.Kron. 1986, 282, noot J.J.; Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317; Cass. 13 februari
1989, RW 1988-89, 1298; J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht
doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 101; L. VANDENPLAS, “Arbeids(on)geschiktheid – Rechten en
plichten van de werkgever”, Or. 2014, afl. 2, 34
J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure,
2010, 187-188, nr. 420.
J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure,
2010, 187-188, nr. 422.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
61
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
ongeschiktheid van min of meer twee derden aanhouden. 292 Kortom, er is een verschil tussen de
strikt juridische interpretatie van de definitie van arbeidsongeschiktheid volgens de
Arbeidsovereenkomstenwet en de gangbare toepassing ervan in de praktijk.
Voegen wij hier nog aan toe dat de werknemer zich in de context van de
Arbeidsovereenkomstenwet niet kan beroepen op enigerlei vermoeden van arbeidsongeschiktheid,
anders dan wat het geval is in het raam van de ZIV-wetgeving (infra, afdeling 2, § 3).
In het verleden rees een betwisting over de vereiste dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg moet
zijn van een ziekte293 of een ongeval,294 meer bepaald naar aanleiding van een sterilisatie of
vasectomie. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat, wanneer een werknemer een dergelijke
ingreep laat uitvoeren om een andere reden dan het behoud of het herstel van zijn gezondheid en
al was hij niet ziek voor de behandeling, de ingreep een toestand van arbeidsongeschiktheid kan
veroorzaken.295 Enkel een zware fout is van aard om aan de contractant zijn recht op gewaarborgd
loon te ontzeggen296 (infra, deel III). In analoge zin heeft de werknemer ook recht op gewaarborgd
loon bij opname in een ziekenhuis voor een behandeling tegen alcoholisme. Ook in die situatie werd
geoordeeld dat het niet om een zware fout gaat aangezien de betrokkene zich wegens zijn
persoonlijkheid niet heeft kunnen verzetten tegen het alcoholisme.297
Het feit dat de contractant eventueel in staat is om ander dan het contractueel bedongen werk uit
te voeren, is op zich van geen belang bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. 298 Wel rijst
de vraag of een werknemer al dan niet moet ingaan op een eventueel aanbod van de werkgever om
ander werk te verrichten, gegeven de vereiste van de goede trouw bij de uitvoering van de
(arbeids)overeenkomst (infra, delen III, IV en V).
§ 3.
Criterium
De Arbeidsovereenkomstenwet biedt geen stevige houvast op het vlak van het gehanteerde
criterium. Het is evident dat de ongeschiktheid zowel van fysieke als van psychische aard kan zijn.
Of een ongeschiktheid omwille van sociale redenen ook onder deze noemer te vatten valt, lijkt niet
zo evident. Nu, vaak zullen ongunstige sociale omstandigheden – zoals problemen in de persoonlijke
levenssfeer, spanningen op het werk… - ook een lichamelijke of mentale weerslag hebben en
mogelijk resulteren in een arbeidsongeschiktheid bestaande uit de onmogelijkheid om zijn werk te
verrichten als gevolg van een ziekte.
§ 4.
Evaluatie
De vergoedbare schade is in casu de ongeschiktheid voor het overeengekomen werk.299 De
beoordeling ervan dient in concreto te gebeuren. Het gaat om de ongeschiktheid van de werknemer
292
293
294
295
296
297
298
299
62
J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht,
Gent, Larcier, 2011, 103; J. MATTHYS, “Medicolegale aspecten van het gewaarborgd loon”, Con.M. 2010, afl. 3, 108.
Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die
Keure, 2010, 187-188, nrs. 414-415.
Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die
Keure, 2010, 189-190, nrs. 416-417.
Cass. 12 maart 1984, RW 1983-84, 2539, concl. Adv. Gen. H. LENAERTS, JTT 1985, 35, noot, TSR 1984, 253, noot H.D.
en Soc.Kron. 1984, 400. Bij voornoemd arrest werd besloten tot de vernietiging van Arbh. Antwerpen 21 april 1983,
Soc.Kron. 1983, 305.
Zie ook A. CAYERS-DE HONDT, “Sterilisatie, arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, gewaarborgd loon en zware fout”,
RW 1983-84, 2993-2995.
Cf. art. 52, § 3, 2° en art. 73, § 2, b) Arbeidsovereenkomstenwet.
Arbh. Gent 13 oktober 1982, Med. VBO 1985, 83 (verkort).
Arbh. Luik 15 juni 1983, JTT 1984, 485; Arbrb. Brussel 28 maart 1977, TSR 1977, 312; Arbrb. Antwerpen 2 januari
1979, Med. VBO 1980, 122; Arbrb. Nijvel 28 november 1980, Rev.Rég.Dr. 1981, 198 en JTT 1982, 101.
Zie ook F. LAMBINET en S. GILSON, “Quelques réflexions sur le sort du travailleur qui n’est pas complètement apte à
reprendre le travail convenu après une incapacité de travail” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de
travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 117.
Het overeengekomen werk is niet per definitie het laatst uitgevoerde werk (zie Cass. 4 mei 1987, Soc.Kron. 1987,
272).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
om zijn eigen, contractueel bedongen taken te volbrengen 300 in de individuele omstandigheden
zoals ze zich voordoen.
Wel is de vraag wat de contractueel bedongen arbeid precies inhoudt. Veel zal immers afhangen van
de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst en de mate van gedetailleerdheid waarmee de
overeenkomen arbeid precies staat beschreven.
§ 5.
Tijdelijk versus definitief
Zowel de tijdelijke als de definitieve arbeidsongeschiktheid dienen te worden beoordeeld in het
licht van het contractueel overeengekomen werk.301
Anders dan in het raam van de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling (supra, hoofdstuk 2,
afdeling 1, § 2, A), is er, om de grens te trekken tussen de tijdelijke en de blijvende
arbeidsongeschiktheid met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, geen cesuur in de vorm
van de datum van consolidatie of het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend
karakter vertoont.
Wel zal vanaf het ogenblik waarop vaststaat dat de arbeidsongeschiktheid voor het contractueel
overeengekomen werk blijvend is, een andersoortige discussie ontstaan. Dan rijst immers de vraag
naar het voorhanden zijn van een situatie van definitieve overmacht die zou (kunnen) resulteren in
de beëindiging van de arbeidsrelatie (infra, deel III).
§ 6.
Toetsing aan het Vlaams Personeelsstatuut
Het Vlaams Personeelsstatuut vestigt het principe dat het personeelslid dat afwezig is wegens
ziekte of ongeval van gemeen recht, ziekteverlof heeft. 302 Dit uitgangspunt geldt – gelet op het
gebruik van de generieke term personeelslid – dus niet enkel voor de ambtenaar, maar ook voor de
contractant.
Hierboven hebben wij er al op gewezen dat het hier gaat om een zeer algemene omschrijving
(supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2). Logischerwijze zal de uitlegging van het
arbeidsongeschiktheidsbegrip conform het Vlaams Personeelsstatuut dezelfde zijn voor beide
personeelscategorieën.
Indien er echter een discussie zou ontstaan en er aan het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de zin van
het VPS een voor de contractant minder voordelige invulling zou worden gegeven dan met
toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, geniet – vanzelfsprekend uitsluitend voor de
contractanten – de Arbeidsovereenkomstenwet de voorrang (supra, deel I).
Afdeling 2 – ZIV-wetgeving
§ 1.
Definitie
De ZIV-Wet 1994 zelf geeft de volgende omschrijving van de notie arbeidsongeschiktheid.
Arbeidsongeschikt is de werknemer “die alle werkzaamheid heeft onderbroken als rechtstreeks
gevolg van het intreden of verergeren van letsels of functionele stoornissen waarvan erkend wordt
dat ze zijn vermogen tot verdienen verminderen tot eenderde of minder dan eenderde van wat een
persoon, van dezelfde stand en met dezelfde opleiding, kan verdienen door zijn werkzaamheid in
de beroepencategorie waartoe de beroepsarbeid behoort, door betrokkene verricht toen hij
300
301
302
Arbh. Luik 16 mei 1991, Rev.Rég.Dr. 1991, 327; Arbh. Luik, 19 september 1991, Soc.Kron. 1992, 171.
Cass. 15 februari 1982, TSR 1982, 457 en Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317 (a contrario).
Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
63
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsongeschikt is geworden of in de verschillende beroepen die hij heeft of zou kunnen
uitoefenen hebben uit hoofde van zijn beroepsopleiding”.303
§ 2.
Voorwaarden
A.
Algemeen
De hierboven weergegeven definitie (supra, § 1) omvat drie cumulatieve voorwaarden waaraan een
contractant moet voldoen om als arbeidsongeschikt te worden erkend. Wij bespreken die hieronder
meer in detail.
B.
Alle arbeid stopzetten
Het individu is verplicht alle arbeid stop te zetten. Deze verplichting bestaat voor minstens een dag.
Vanaf de tweede dag kan een aanvraag worden gedaan om het werk gedeeltelijk te hervatten
(infra, deel V).
Op het eerste gezicht is de vereiste van volledige stopzetting van de arbeid onlogisch gelet op de
derde voorwaarde. Een werknemer moet niet volledig arbeidsongeschikt zijn, maar slechts een
vermindering van zijn verdienvermogen met ten minste 66% kunnen aantonen. Deze voorwaarde laat
zich niettemin verklaren vanuit het gegeven dat de uitkeringen bij ziekte en invaliditeit zijn
bedoeld als een vervangingsinkomen. Dit veronderstelt dat het normale inkomen uit arbeid is
weggevallen.
De terminologie van de ZIV-Wet 1994, namelijk het onderbreken van alle werkzaamheden, wijst
erop dat hiermee elke activiteit wordt bedoeld die een verrijking van het eigen patrimonium tot
gevolg heeft, dus ook zelfstandige arbeid en belangrijke bezigheden aan eigen goederen.304 Dat
geldt als vanzelfsprekend ook voor prestaties in het raam van een contractuele of statutaire
aanstelling bij een andere werkgever.
Aan het Grondwettelijk Hof werd de prejudiciële vraag voorgelegd of de ZIV-Wet geen
onverantwoorde discriminatie inhoudt van een werknemer met twee betrekkingen die om medische
redenen slechts één van deze activiteiten moet staken terwijl hij wel nog geschikt is om zijn andere
functie uit te oefenen. Volgens het hof vindt dit verschil in behandeling zijn oorsprong in het
ontbreken van een bepaling die deze situatie regelt. Het komt bijgevolg aan de wetgever toe de
aard en de omvang van het recht op uitkeringen te bepalen in geval van combinatie van twee
deeltijdse functies.305
Merk tot slot op dat de ZIV-wetgeving strenger is dan de Arbeidsovereenkomstenwet (supra,
afdeling 1) die als zodanig niet expliciet uitsluit dat tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid
bepaalde andere (beroeps)activiteiten worden verder gezet. Met toepassing van de
Arbeidsovereenkomstenwet zal het verder uitoefenen van bepaalde activiteiten een indicatie zijn
om de waarachtigheid van de onmogelijkheid tot het verrichten van de contractueel bedongen
arbeid te beoordelen. Doorgaans zal er een behoorlijke grote samenhang zijn, maar er zijn
niettemin situaties denkbaar waarbij het voortzetten van bepaalde andere (beroeps)activiteiten
niet onverenigbaar is met een arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet. 306
303
304
305
306
64
Art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994.
Vrijwilligerswerk wordt niet als een werkzaamheid beschouwd voor zover de adviserend geneesheer vaststelt dat
deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene (art. 100, § 1, tweede
lid ZIV-Wet 1994).
GwH 28 maart 2013, nr. 51/2013.
Stel dat een overheidspersoneelslid dat tewerkgesteld is in een functie die vooral handenarbeid impliceert, zijn arm
breekt. Dan is de betrokkene in de onmogelijkheid om zijn contractueel bedongen arbeid te presteren. Hij heeft
evenwel een nevenactiviteit als zelfstandige verzekeringsmakelaar. Zijn gebroken arm verhindert hem niet om deze
activiteit wel aan te houden. Na uitputting van het recht op gewaarborgd loon zal hij echter – om in aanmerking te
komen voor ZIV-uitkeringen – ook zijn prestaties als verzekeringsmakelaar moeten stopzetten.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Als gevolg van letsels of functionele stoornissen
De stopzetting van de beroepsactiviteit moet rechtstreeks te wijten zijn aan het optreden of
verergeren van letsels of functionele stoornissen, met andere woorden aan een recente
achteruitgang van de gezondheid van de werknemer. Zowel ziekten als ongevallen kunnen een
arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben.
Hoewel het causale verband aanwezig moet zijn, is niet vereist dat de arbeidsongeschiktheid steeds
dezelfde oorzaak heeft. Zo begint geen nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid te lopen wanneer
iemand, aansluitend op een periode van inactiviteit na een ziekte om een andere reden –
bijvoorbeeld een ongeval – arbeidsongeschikt blijft.307 Dat geldt ook wanneer een werknemer
opnieuw arbeidsongeschikt wordt binnen de vooropgestelde hervaltermijnen (infra, § 4, B). Indien
omgekeerd de hervaltermijnen zijn verstreken, neemt wel een nieuwe
arbeidsongeschiktheidsperiode een aanvang, zelfs al liggen dezelfde letsels of functionele
stoornissen daaraan ten grondslag.
D.
Resulterend in een verminderd verdienvermogen van minstens 66%
De letsels of functionele stoornissen moeten het vermogen tot verdienen hebben verminderd tot
een derde of minder dan een derde van wat een vergelijkbare persoon van dezelfde stand en met
een gelijke opleiding – de zogenaamde maatpersoon – nog kan verdienen.
Dit wordt vaak – eigenlijk foutief – omschreven met de uitdrukking: minstens 66% arbeidsongeschikt
zijn. Het gaat immers, minstens in theorie, om een loonkundige schatting. Die vermindering van het
verdienvermogen houdt in dat enkel wie niet meer in staat is om een derde van zijn referteloon te
verdienen, een recht kan doen gelden op uitkeringen vanwege de ziekteverzekering.
De vermindering van het verdienvermogen moet het directe gevolg zijn van het intreden of het
verergeren van letsels of functionele stoornissen. Die vereiste werd ingevoerd om te vermijden dat
sommige rechthebbenden van wie het verdienvermogen al in belangrijke mate was verminderd bij
de aanvang van hun tewerkstelling en van wie de arbeidsonderbreking niet het gevolg is van een
verslechterde gezondheidstoestand, toch als arbeidsongeschikt zouden worden erkend. 308
Het is niet volkomen helder wanneer zulk een vooraf bestaande toestand mee in de beoordeling
moet worden betrokken. Bepaalde rechterlijke uitspraken stellen dat dit dient te gebeuren op het
moment dat de verzekerde zijn intrede doet op de arbeidsmarkt. 309 Volgens een arrest van het
Arbeidshof te Brussel moet het bestaan van de vooraf bestaande toestand zelfs niet worden
onderzocht: uit de tekst van de wet vloeit slechts voort dat bij de erkenning van de staat van
ongeschiktheid moet worden nagegaan of de betrokkene ooit arbeidsgeschikt is geweest. 310
Het komt voor dat een werknemer die al een gebrekkige gezondheidstoestand had, toch actief is op
de arbeidsmarkt311 en ontegensprekelijk een verdienvermogen heeft. Volgens het Arbeidshof te
Gent bewijst de uitoefening van een zekere beroepsactiviteit echter niet noodzakelijk het bestaan
van een arbeidsgeschiktheid.312 Als gevolg van een ziekte of ongeval in het privéleven, van een
verergering van de kwalen waaraan hij leidt of als gevolg van nieuwe aandoeningen, kan deze
werknemer arbeidsongeschikt worden bevonden in de zin van de ZIV-Wet. Wanneer na enige tijd de
werknemer zich opnieuw bevindt in de gezondheidstoestand zoals die bestond voor de erkenning
307
308
309
310
311
312
Indien we de vergelijking maken met de regels conform de Arbeidsovereenkomstenwet, maakt het voor de invulling
van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de zin van deze laatste wet niet uit welke de achtereenvolgende oorsprong
is van de arbeidsongeschiktheid. Of de arbeidsongeschiktheid al dan niet een andere oorzaak heeft, is echter wel van
belang voor de toepassing van de regels in verband met het gewaarborgd loon (infra, deel III).
Arbh. Brussel 11 juni 2009, AR 50.928, onuitg. en Arbrb. Brussel 23 april 2013, AR 12/11856/A, onuitg.
Zie onder meer Arbh. Brussel 26 april 2012, Inf. RIZIV 2012, afl. 2, 196; Arbh. Bergen 16 november 2011, JLMB 2012,
afl. 13, 601; Arbh. Antwerpen 22 februari 2005, Inf. RIZIV 2005, afl. 3, 334.
Het Arbeidshof te Brussel gaat er in een arrest van 6 februari 2013 (AR 2011/AB/814, onuitg.) vanuit dat zodra er een
belangrijke tewerkstelling heeft plaatsgevonden, van een voorafgaande geschiktheid mag worden uitgegaan. Het hof
verwijst daarbij naar enkele andere uitspraken die gewag maken van een arbeidsperiode van vijftien maanden
(Arbrb. Luik 6 maart 2007, AR 359.534-363.714, onuitg.), respectievelijk achttien maanden (Arbh. Brussel 31 maart
2010, AR 51.596 en AR 51.621, onuitg.).
Arbh. Brussel 11 juni 2009, AR 50.928, onuitg.; Arbh. Brussel 7 januari 2015, AR 2013/AB/400, onuitg.
Arbh. Gent 1 april 2004, Inf. RIZIV 2004, 246; zie ook L. VERWILGHEN en L. VERBRUGGEN, “Uitkeringsverzekering
werknemers en zelfstandigen: wetgeving en rechtspraak”, TSR 2006, bijzonder nummer, 388.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
65
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
van de arbeidsongeschiktheid – ook al was die gezondheidstoestand gebrekkig –, is hij niet langer
arbeidsongeschikt.313 Van zijn kant oordeelde het Arbeidshof te Bergen dat wanneer iemand,
niettegenstaande zijn ernstige handicap, gedurende een significante periode – in casu zeven jaar –
ingeschakeld is geweest in de arbeidsmarkt, dit de impliciete erkenning vormt van een effectief
vermogen om arbeid te verrichten in het economisch circuit. 314
§ 3.
Vermoedens van arbeidsongeschiktheid
A.
Verblijf in een erkende verpleeginrichting
Aangenomen wordt dat de werknemer over de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid beschikt315
bij verblijf in een door de minister van Volksgezondheid erkende verpleeginrichting, met andere
woorden in een ziekenhuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT), een rust- en
verzorgingstehuis (RVT) of een rustoord voor bejaarden (ROB).316
B.
Revalidatie en beroepsherscholing
De gerechtigde wordt eveneens geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te behouden
tijdens een programma van revalidatie dat het College van geneesheren-directeurs317 van het
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) heeft goedgekeurd, dan wel een
programma van beroepsherscholing met goedkeuring van de Hoge Commissie van de Geneeskundige
Raad voor Invaliditeit318 (GRI).319
C.
Voorbehoedend verlof320
In analoge zin geldt een vermoeden van arbeidsongeschiktheid na contact met bepaalde
besmettelijke ziekten.321 Voegen wij hieraan toe dat de overheidscontractant in dienst van de
Vlaamse overheid, net zoals de ambtenaar, zich ook kan beroepen op het profylactisch verlof
conform de federale ambtenarenregeling 322 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5).
Het uitvoeringsbesluit van de ZIV-Wet 1994 omvat een limitatieve opsomming van de aandoeningen
die aanleiding geven tot het genoemde voorbehoedend verlof, met opgave van de duur van de
preventieve verwijdering uit het arbeidsmilieu.323 Het gaat om:
difterie (met mogelijke verlenging indien de betrokkene kiemdrager is): zeven dagen;
epidemische encefalitis of hersenontsteking: zeventien dagen;
tyfus en paratyfus: twaalf dagen;
meningitis cerebrospinalis of hersenvliesontsteking: negen dagen;
malleus of kwade droes: twaalf dagen;
poliomyelitis, ook polio genoemd: zeventien dagen;
313
314
315
316
317
318
319
320
321
322
323
66
Arbh. Brussel 26 april 2012, Inf. RIZIV 2012, 196.
Arbh. Bergen 21 januari 2016, AR 2015/AM/155, onuitg.
Dit vermoeden van arbeidsongeschiktheid in geval van hospitalisatie slaat op het vervuld zijn van de derde (en de
eerste?) voorwaarde.
Art. 100, § 1, vijfde lid ZIV-Wet 1994.
Zie http://www.inami.fgov.be/nl/riziv/organen/Paginas/geneeskundige-verzorgingorganen.aspx#Het_College_van_geneesheren-directeurs.
Zie http://www.inami.fgov.be/nl/riziv/organen/Paginas/geneeskundige-raad-invaliditeit.aspx#.VbX0P3iiHUc.
Art. 239, § 2 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Cf. art. 100, § 1, zesde lid ZIV-Wet 1994.
Wij hanteren in casu dezelfde term zoals we die terugvinden in de Vlaams Personeelsstatuut. Noch de ZIV-Wet, noch
zijn uitvoeringsbesluit hebben hier een specifieke benaming voor. In de praktijk wordt ten overstaan van de
werknemers veelal de algemene notie werkverwijdering gebruikt.
Art. 239, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Cf. art. 100, § 1, zesde lid ZIV-Wet 1994.
Art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut, waarin er sprake is van het personeelslid. Dit wordt min of meer (en ten
overvloede?) bevestigd in art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid.
Art. 239, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
roodvonk: tien dagen;
pokken: achttien dagen.
Indien we de vergelijking maken met de besmettelijke aandoeningen zoals aangegeven op de
website van Medex, waarnaar de toelichting bij het desbetreffende artikel uit het Vlaams
Personeelsstatuut verwijst324 (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 5), onderkennen we een groot
parallellisme. In die opsomming ontbreekt enkel malleus. 325 Het verschil bestaat er volgens ons
echter in dat het volgens de website van Medex om een exemplatieve lijst gaat, daar waar het naar
onze mening in het raam van de ZIV-wetgeving een exhaustief overzicht betreft.
Het naast elkaar bestaan van twee regelingen maakt dat de contractant kan kiezen voor de meest
voordelige. Dat betekent theoretisch dat deze zich – hoe dan ook – kan beroepen op de opsomming
zoals vervat in de ZIV-wetgeving. In zoverre Medex andere besmettelijke aandoeningen zou
erkennen die niet voorkomen in de lijst conform het uitvoeringsbesluit van de ZIV-Wet 1994, gelden
deze evenzeer voor de contractueel tewerkgestelde personeelsleden. In de praktijk gaat het naar
ons gevoel veeleer om een steriele discussie gelet op het wellicht geringe aantal
toepassingsgevallen.
§ 4.
Evaluatie326
A.
Criterium
Het verminderde verdienvermogen wordt geëvalueerd in vergelijking met het vermogen tot
verdienen in het gewone beroep van de sociaal verzekerde, dan wel in de beroepscategorie of in de
onderscheiden beroepen die hij zou kunnen uitoefenen.
Tijdens de eerste zes maanden wordt bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid enkel acht
geslagen op het gewone beroep van de betrokkene, en dit voor zover de aandoening waaraan deze
laatste lijdt, vatbaar is voor genezing of voor een gunstig verloop binnen een tamelijk korte
termijn.327 Het gaat om het gewoonlijke beroep wat niet noodzakelijk het beroep is dat de
werknemer het laatst uitoefende.328
Hierbij is het niet kristalhelder of het nu gaat om de functie of de concrete activiteit van de
betrokkene op het moment van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, dan wel om het (eerder)
uitgeoefende beroep in de bredere betekenis. Gelet op de terminologie van de ZIV-Wet zou het
veeleer om de laatstgenoemde invulling gaan.
Na zes maanden zal rekening worden gehouden met de volledige beroepscategorie waartoe de
beroepsarbeid behoort die de werknemer verrichtte toen hij arbeidsongeschikt is geworden, en met
de diverse beroepen die de betrokkene al heeft uitgeoefend of die hij zou kunnen uitoefenen op
grond van zijn opleiding329 (en ervaring). Het gaat met andere woorden om de billijke beroepsgroep
waarmee wordt vergeleken.
Indien de werknemer een beroepsopleiding heeft verworven tijdens een tijdvak van herscholing,
wordt ook die nieuwe opleiding achteraf betrokken bij de waardering van zijn verminderde
324
325
326
327
328
329
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie.
Kwade droes of malleus is een zeer besmettelijke ziekte van paarden, muildieren en ezels veroorzaakt door
Burkholderia (Pseudomonas) mallei. Overdracht naar de mens is mogelijk via contact en druppels, net als overdracht
van mens op mens. Dit laatste komt vrijwel niet meer voor, alleen nog in Oost-Europa, Azië en het Midden-Oosten
(zie http://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/mtxt/Malleus.htm). Het ontbreken van deze ziekte in het
reglement van Medex lijkt ons op basis van deze informatie dan ook van weinig belang.
In wat volgt, beperken wij ons tot een zeer rudimentaire benadering van het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin
van de ZIV-Wet. Voor meer details met verwijzing naar relevante rechtspraak ter zake verwijzen wij naar W. VAN
EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Socialezekerheidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer,
2015, 1218-1234, nrs. 12295-12311.
Art. 100, § 1, vierde lid ZIV-Wet 1994. Wanneer dat niet het geval is, wordt de arbeids(on)geschiktheid beoordeeld in
het licht van wat een persoon, van dezelfde stand en met dezelfde opleiding, kan verdienen door zijn werkzaamheid
in de beroepscategorie waartoe de beroepsarbeid behoort (art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994).
Cass. 12 juni 2006, JTT 2006, 422, concl. J.F. LECLERCQ.
Art. 100, § 1, eerste lid en vierde lid (a contrario) ZIV-Wet 1994.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
67
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
verdienvermogen.330 Meer concreet zal voor de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid
rekening worden gehouden met de tijdens een programma van beroepsherscholing verworven
beroepscompetenties na een periode van zes maanden. Deze tijdspanne neemt een aanvang bij het
verstrijken van de maand waarin voormeld programma werd doorlopen. 331
Welke elementen bij de evaluatie moeten worden ingecalculeerd, is niet zeer duidelijk. Zeker is dat
de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid – of correcter nog van het vermogen om regelmatig
inkomsten uit arbeid te verwerven – geen louter medische beslissing is. Zo houdt de rechtspraak
onder meer rekening met de leeftijd van de betrokkene, met het door hem genoten onderwijs en
met zijn beroepsopleiding of -vaardigheid. Ook andere elementen zouden kunnen meetellen, zoals
geslacht, nationaliteit, opvoeding, cultureel peil, aanpassingsvermogen aan andere beroepen, socioeconomisch milieu, sociale antecedenten. Tot slot lijkt het ons niet onlogisch dat niet alleen de
arbeid in loondienst in de afweging wordt betrokken, maar ook beroepsbezigheden als zelfstandige.
Volgens het Hof van Cassatie betekent het feit dat een werknemer die voordien voltijds aan de slag
was, deeltijds zou kunnen werken, niet noodzakelijk dat er een einde komt aan zijn
arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZIV-Wet.332
Anders dan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in het raam van de
Arbeidsovereenkomstenwet (supra, afdeling 1), wordt de werknemer niet langer vergeleken met
zichzelf, maar met een uitvoerig beschreven maatpersoon. In theorie gebeurt de schade-evaluatie
dus in abstracto aan de hand van een loonvergelijking; in de praktijk wordt echter geen dergelijke
loonvergelijking doorgevoerd.
Merk op dat in de werknemersregeling de evaluatienorm na zes maanden wijzigt, daar waar de
grens tussen kortdurende en langdurige arbeidsongeschiktheid, die een weerslag heeft op de hoogte
van de uitkeringen, op één jaar ligt (infra, deel III).
B.
Quid, bij hervallen?
Tijdens het eerste jaar geeft het opnieuw arbeidsgeschikt worden voor ten minste veertien dagen
aanleiding tot het herbeginnen van een nieuwe periode van primaire arbeidsongeschiktheid. 333
In de loop van het tijdvak van invaliditeit begint pas een nieuwe tijdspanne van primaire
arbeidsongeschiktheid te lopen na een onderbreking van minstens drie maanden. 334
Deze regels betreffende de schorsing annex stuiting van de periodes van arbeidsongeschiktheid
hebben niet alleen een potentieel effect op de hoogte van de uitkeringen (infra, deel III), maar
gelden naar onze mening eveneens met het oog op de toepassing van het criterium ter evaluatie van
de arbeidsongeschiktheid. Dit komt erop neer dat als – na het verstrijken van een periode van
minimaal veertien dagen arbeidsgeschiktheid – een nieuwe periode van primaire
arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, de eerste zes maanden ervan opnieuw het gewone
beroep van de betrokkene als maatstaf dient (supra, A).
330
331
332
333
334
68
Art. 100, § 1, derde lid ZIV-Wet 1994.
Art. 215septies Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Cass. (3de k.) 18 mei 2015, S130012.
Art. 87, vierde lid ZIV-Wet 1994. Op te merken valt dat de periodes van moederschapsbescherming het tijdvak van
primaire arbeidsongeschiktheid niet onderbreken, wel schorsen (art. 87, vijfde lid ZIV-Wet 1994).
Art. 93, tweede lid ZIV-Wet 1994. De tijdvakken van moederschapsbescherming vormen geen onderbreking, maar
enkel een schorsing van de periode van invaliditeit (art. 93, derde lid ZIV-Wet 1994).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 5.
Gedeeltelijke werkhervatting 335
Bij wijze van uitzondering op de algemene stelregel dat de arbeidsongeschiktheid in de zin van ZIVWet 1994 impliceert dat de werknemer alle werkzaamheid moet hebben onderbroken,336 bestaat de
mogelijkheid om toegelaten (infra, deel IV) arbeid te hervatten. In voorkomend geval ondergaat
zijn uitkering logischerwijze een vermindering (infra, deel V).
Een gedeeltelijke werkhervatting veronderstelt wel dat er eerst een periode van stopzetting van de
arbeid moet zijn geweest als gevolg van letsels of functionele stoornissen resulterend in een
verminderd verdienvermogen tot een derde of minder dan een derde van wat een maatpersoon kan
verdienen. Eén dag van volledige stopzetting blijkt in dit verband te kunnen volstaan.
Los van de te vervullen administratieve formaliteiten (infra, deel IV), is een gedeeltelijke
werkhervatting in het raam van de ZIV-wetgeving gelinkt aan twee medische criteria.
De begeleide werkhervatting is ten eerste afhankelijk van de voorwaarde dat de betrokkene “van
een geneeskundig oogpunt uit, een vermindering van zijn vermogen van ten minste 50%
behoudt”.337 Om te beoordelen of de werknemer nog steeds 50% arbeidsongeschikt is, wordt enkel
acht geslagen op geneeskundige factoren, dat in tegenstelling tot de beoordeling van de 66%
arbeidsongeschiktheid waarbij ook de toestand van het individu en zijn profiel meespelen (supra,
§ 4). Hier is dus geen sprake meer van het verdienvermogen, maar van het nog abstractere, tegelijk
veeleer vage vermogen vanuit geneeskundig oogpunt. 338
Wat de aard betreft van de arbeid die wordt hervat, is een tweede parameter dat die verenigbaar
moet zijn met de aandoening of gezondheidstoestand van het personeelslid (infra, deel V). Dit is
een preventief criterium om te vermijden dat de werknemer die nog steeds voor een goed deel
arbeidsongeschikt is, voorbarig opnieuw aan het werk zou gaan wat het herstelproces mogelijk
ongunstig kan beïnvloeden.339
Afdeling 3 – Andere sectoren van de sociale zekerheid
§ 1.
Werkloosheid
A.
Algemeen
De vraag naar de arbeidsgeschiktheid van een rechthebbende in de sociale zekerheid is ook niet
zonder belang in de werkloosheidsverzekering. In verschillende hypotheses zal de
werkloosheidsdirecteur het advies van een door de RVA erkende geneesheer vragen. In bepaalde
gevallen is dit onderzoek verplicht, in andere omstandigheden is het facultatief.
Voor de volledigheid geven we hieronder een overzicht van de mogelijke gebeurtenissen die
aanleiding geven tot een vraag voor advies vanwege de door de RVA erkende geneesheer: 340
Het passende karakter van de dienstbetrekking moet worden beoordeeld naar aanleiding van
een werkverlating door de werkloze, een ontslag wegens overmacht of een werkweigering om
medische redenen;341
De werknemer ontvangt een vergoeding voor blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van
een arbeidsongeval of een beroepsziekte;342
335
336
337
338
339
340
341
Zie ook http://www.riziv.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/werknemers-werklozen/Paginas/tijdensarbeidsongeschiktheid-werk.aspx#.V0A6OveiHKk.
Art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994.
Art. 100, § 2, eerste lid ZIV-Wet 1994. Deze bepaling werd gewijzigd door art. 16 Programmawet 4 juli 2011 (BS 19
juli 2011) en trad in werking op 12 april 2013 (KB 12 maart 2013 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding
van artikelen 16 tot 18 van de programmawet van 4 juli 2011, BS 2 april 2013).
P. DONCEEL, Gedeeltelijke of progressieve werkhervatting in de ziekteverzekering, interne nota, januari 2012.
P. DONCEEL, Gedeeltelijke of progressieve werkhervatting in de ziekteverzekering, interne nota, januari 2012.
DIRECTIE WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING EN GESCHILLEN, Diensten Geschillen en Beheer der Geneesheren,
Onderrichting – Organisatie van de medische onderzoeken, bijgewerkt op 8 oktober 2012, RioDoc nr. 081969/6, 4.
Deze onderrichting is – na inloggen en een voorafgaande registratie als gebruiker – consulteerbaar via
https://diensten.rva.be/apps/docmgt/docmgt.nsf.
Art. 51 Werkloosheidsbesluit 1991 en art. 33 MB 26 november 1991.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
69
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
De werknemer ontvangt een vergoeding voor arbeidsongeschiktheid of invaliditeit vanwege
een buitenlands organisme;343
De werknemer kan worden beschouwd als ongeschikt tot werken in de zin van de ZIVwetgeving;344
De werknemer vraagt tijdelijke werkloosheid aan wegens tijdelijke onmogelijkheid om zijn
dienstbetrekking verder uit te oefenen omwille van medische redenen; 345
De werknemer vraagt een afwijking om voor onbepaalde duur recht te hebben op een bepaald
(gefixeerd) uitkeringsbedrag;346
De werknemer beroept zich na PWA347-activiteiten op een arbeidsongeschiktheid van ten
minste 33% met het oog op het verkrijgen van de maximumvrijstelling; 348
De werknemer weigert een outplacement wegens medische redenen; 349
De werknemer vraagt een werkkaart aan op basis van een beperkte arbeidsgeschiktheid. 350
Dat was ook het geval voor de werknemer die zich beroept op een arbeidsongeschiktheid van
minstens 33% in het raam van een procedure van de activering van het zoekgedrag.351 Hierbij
moeten we echter de kanttekening352 maken dat inmiddels de beslissings- en
uitvoeringsbevoegdheid om de actieve en passieve beschikbaarheid van de werklozen te controleren
en het opleggen van sancties dienaangaande, aan de gewesten is overgedragen. 353 Met ingang van 1
januari 2016 behoort die controle op werklozen in het Vlaams Gewest tot het takenpakket van de
Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en kunnen afwijkende regels
gelden.
Tot slot is het werkloosheidsbureau gemachtigd om op elk ogenblik na te gaan of de werknemer
voldoet aan alle vereisten om aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen. 354
Niet elk van deze aangehaalde hypothesen zal in dit rapport worden besproken, daar onze focus
hoofdzakelijk ligt op de arbeids(on)geschiktheid van personeelsleden die (nog steeds) in dienst zijn
van de overheid. Wel besteden we de nodige aandacht aan de afbakening van de grens tussen de
ziekteverzekering en de werkloosheidsreglementering (infra, B) en, nauw verwant daaraan, de
problematiek van de tijdelijke werkloosheid wegens medische overmacht.
B.
Grens tussen de ziekteverzekering en de werkloosheidsregeling
1.
Principe
Een van de toekenningsvoorwaarden om effectief aanspraak te kunnen maken op
werkloosheidsuitkeringen, is dat de werknemer in kwestie arbeidsgeschikt moet zijn.355 Deze
conditie sluit op een logische wijze aan bij de verplichting om een passende dienstbetrekking te
342
343
344
345
346
347
348
349
350
351
352
353
354
355
70
Art. 61, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 61, § 3 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 62, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 114, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991.
PWA staat voor Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap.
Art. 79, § 4bis, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 33 MB 26 november 1991.
Art. 7, § 8 en art. 10, § 4 KB 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden
(BS 12 januari 2002).
Zie art. 59bis, art. 59bis/1 en art. 59septies Werkloosheidsbesluit 1991. Dit is enkel het geval indien de werknemer
voor 1 november 2012 de verwittigingsbrief als bedoeld in art. 59ter Werkloosheidsbesluit 1991 of de informatiebrief
als bedoeld in art. 59ter/1 Werkloosheidsbesluit 1991 heeft ontvangen.
Zie ook http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/t83.
Art. 6, § 1, X, 5°, eerste lid BWHI. De federale overheid blijft wel bevoegd voor het normatief kader voor de
regelgeving met betrekking tot de passende betrekking, het actief zoekgedrag, de administratieve controle en
sancties, en voor de materiële uitvoering van die sancties (art. 6, § 1, X, 5°, tweede lid BWHI).
Art. 139 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 60 Werkloosheidsbesluit 1991.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
aanvaarden en beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt, wat een geschiktheid tot werken
veronderstelt.
Wij nemen in het raam van dit onderzoek ook deze invalshoek mee356 omdat het niet volkomen
ondenkbaar is dat een contractant in actieve dienst als tijdelijk werkloze in het
werkloosheidssysteem terechtkomt (infra, deel III). Ook ten overstaan van de tijdelijk werkloze is
het uitgangspunt dat deze arbeidsgeschikt moet zijn in de zin van het Werkloosheidsbesluit. In het
andere geval is deze gerechtigd op uitkeringen in het stelsel van de ZIV-uitkeringen.
2.
Voorwaarden
De criteria ter beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van de werkloze, zijn dezelfde als met
toepassing van de ZIV-Wet 1994 (supra, afdeling 2), waarnaar de werkloosheidsreglementering
expliciet verwijst.357 Het betreft dus een vermindering van het verdienvermogen met minstens twee
derden.
3.
Evaluatie
De werkloosheidsregeling bevat geen aanknopingspunten betreffende de methode van evaluatie van
de vereiste van arbeidsgeschiktheid als één van de toekenningsvoorwaarden om effectief
werkloosheidsuitkeringen te genieten. Aangezien de begrippen arbeidsgeschiktheid in de
werkloosheidsreglementering en arbeidsongeschiktheid in de ZIV-wetgeving als het ware
communicerende vaten zijn (supra, 2), lijkt het logisch dat hetzelfde afwegingskader uitwerking
vindt, met een onderscheid tussen de eerste zes maanden en de daaropvolgende periode (supra,
afdeling 2, § 4, A).
Inhoudelijk zouden de evaluatie van de arbeids(on)geschiktheid in beide stelsels tot hetzelfde
eindresultaat moeten leiden. Het punt is echter dat soms twee verschillende artsen zich een
oordeel vormen over het al dan niet voorhanden zijn van de vereiste (graad van)
arbeids(on)geschiktheid, waardoor het eindresultaat van de beoordeling niet gegarandeerd identiek
is (infra, deel VII).
Een teer punt is dat de ZIV-Wet 1994 vereist dat de stopzetting van de arbeid moet te wijten zijn
aan letsels of functionele stoornissen. Het valt niet altijd even gemakkelijk uit te maken welke de
precieze oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is. Als enkel de persoonlijke toestand of de
arbeidssituatie aan de basis liggen van de arbeidsongeschiktheid zonder dat deze zich vertaalt in
een psychosomatische ongeschiktheid voor het beroep of de beroepscategorie, is niet voldaan aan
één van de criteria volgens de ZIV-Wet. Het trekken van een grens tussen het ziekte- en het
werkloosheidsrisico is dan ook vaak een moeilijke opgave.
De reglementering legt vooral het accent op het evidente verbod van cumulatie van beide soorten
van vervangingsinkomens,358 maar heeft weinig oog voor de moeilijkheden die het maken van deze
cesuur meebrengt.
§ 2.
Werknemerspensioen
In het raam van de wetgeving betreffende de werknemerspensioenen zal de toestand van
arbeidsongeschiktheid van belang zijn met het oog op de gelijkstelling van bepaalde niet-gewerkte
356
357
358
In het raam van de werkloosheidsreglementering zal de gezondheidstoestand van de werkloze ook nog in andere
gevallen een zekere rol spelen, bijvoorbeeld bij het beoordelen van het passende karakter van een aangeboden
dienstbetrekking (zie art. 25, § 2, in fine en § 3 MB 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de
werkloosheidsreglementering (BS 25 januari 1992, err. BS 8 april 1992, err. BS 11 juni 1992)). Deze facetten laten wij
in deze fase echter buiten beschouwing omdat die meestal niet aan de orde zijn voor personeelsleden in actieve
dienst. We zullen hier wel nog aandacht aan besteden in deel V dat focust op de wedertewerkstelling in de meest
ruime betekenis.
Art. 60 Werkloosheidsbesluit 1991.
Cf. art. 61, § 1, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
71
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
tijdvakken voor de toegang tot en de berekening van het pensioen. Het stelsel van de
werknemerspensioenen hanteert daarbij (gelukkig) geen eigenstandig arbeidsongeschiktheidsbegrip.
De erkenning van de arbeidsongeschiktheid in andere sectoren van de sociale zekerheid zal in dit
verband eenvoudigweg doorwerken359 (infra, deel III).
Afdeling 4 – Arbeidsongeval of beroepsziekte
Wanneer een overheidscontractant het slachtoffer wordt van een arbeidsongeval of een
beroepsziekte, wordt de tijdelijke en de blijvende arbeidsongeschiktheid op een identieke wijze
opgevat als voor de ambtenaren360 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 2).
Voor een goed begrip beklemtonen wij dat de vaststelling van een blijvende arbeidsongeschiktheid
naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, losstaat van een (eventuele discussie
over de) blijvende arbeidsongeschiktheid voor de contractueel bedongen arbeid in de zin van de
Arbeidsovereenkomstenwet (supra, afdeling 1). Het mag duidelijk zijn dat beide termen een alles
behalve identieke lading dekken aangezien de beoordelingscriteria totaal verschillend zijn.
De blijvende arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte die
een recht opent op een rente, wordt immers niet alleen afgewogen aan het uitgeoefende beroep.
Daarbij staan de mogelijkheden om – rekening houdend met een aantal socio-economische criteria –
nog regelmatig inkomen uit arbeid te verwerven op de algemene arbeidsmarkt, centraal (supra,
hoofdstuk 2, afdeling 2). Het kan dus voorkomen dat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een
beroepsziekte met slechts een zeer partieel definitief arbeidsongeschiktheidspercentage conform
de regeling betreffende het professioneel risico, nog steeds als tijdelijk arbeidsongeschikt of zelfs
als definitief arbeidsongeschikt moet worden beschouwd voor de op het ogenblik van het ongeval of
de ziekte uitgeoefende contractuele arbeid, met alle daaraan verbonden gevolgen. Omgekeerd kan
en mag een vrij hoog percentage aan blijvende arbeidsongeschiktheid volgens de filosofie van de
regeling aangaande het professioneel risico niet onmiddellijk tot de conclusie leiden dat de
betrokkene definitief ongeschikt is voor zijn contractueel bedongen arbeid. Uiteraard zal er vaak
wel een samenhang zijn, maar we wensen hiermee vooral te beklemtonen dat de vaststellingen in
het ene arbeidsongeschiktheidscircuit niet zo maar transfereerbaar zijn naar het andere omwille
van de in de onderscheiden circuits eigen evaluatienormen.
359
360
72
J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht,
Gent, Larcier, 2011, 149.
Zie onder andere M. COPPENS, Handboek sociaal recht, Gent, Story-Scientia, 2010, 638; J. MATTHYS,
Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier,
2010, 174.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 4 – GEZONDHEIDSTOEZICHT361
Afdeling 1 – Situering
Eerder hebben wij erop gewezen dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers een bijzondere
plaats bekleedt, onder meer in het raam van de wedertewerkstelling (supra, deel I).
Herhalen wij dat het genoemde koninklijk besluit – net zoals de Welzijnswet Werknemers – gelding
heeft voor het voltallige overheidspersoneel, zonder dat de wijze van aanwerving daarop enige
invloed heeft (supra, deel I). In deze context is daarentegen de werkpost of activiteit
determinerend om uit te maken of het personeelslid een risicofunctie bekleedt (infra, afdeling 2)
en op grond daarvan onderhevig is aan het verplicht preventief gezondheidstoezicht (supra, deel I).
Afdeling 2 – Begrip en evaluatie
Wanneer we in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers op zoek gaan naar een toetsingskader voor
het beoordelen van de arbeids(on)geschiktheid van een personeelslid, blijkt dit niet onmiddellijk
voorhanden. Het lijkt erop dat de arbeidsgeneesheer – allicht terecht – over een zeer grote
beoordelingsvrijheid beschikt. Het komt aan deze arts toe om situationeel – kortom, in het licht van
de gezondheidstoestand van het individuele personeelslid in combinatie met zijn werkpost en
activiteit – te oordelen welke eindconclusie hij aan zijn onderzoek koppelt.
Vooreerst zou de risicoanalyse een mogelijk aanknopingspunt kunnen zijn, zij het vooral – maar niet
uitsluitend – vanuit het perspectief van de preventie.
Daarnaast is er de tekst van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers en het referentiekader dat
voor elk medisch onderzoek daarin staat vermeld. Dit besluit is op dit punt echter niet eenduidig.
Zo moet de arbeidsgeneesheer in geval van een onderzoek bij werkhervatting nagaan of de
werknemer met een risicofunctie nog steeds geschikt is “voor de werkpost die hij voordien bezette
of de activiteit die hij voordien uitoefende”.362 Bij een gezondheidsbeoordeling van een definitief
arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie vormt de “overeengekomen
arbeid” dan weer de parameter.363 Wellicht is dit verschil te wijten aan het feit dat deze laatste
vorm van gezondheidstoezicht open staat voor elke werknemer, daar waar het verplicht
arbeidsgeneeskundig onderzoek bij werkhervatting enkel betrekking heeft op werknemers met een
risicofunctie. Dit laatste begrip hanteren wij overkoepelend voor de veiligheidsfunctie, de functie
met verhoogde waakzaamheid, de activiteit met een welbepaald risico of die verbonden aan
voedingswaren.364 Het zijn precies de begripsomschrijvingen van die specifieke functies of
activiteiten die verwijzen naar de werkpost en de activiteit.365 Niettemin merken we op dat het
bezoek voorafgaand aan de werkhervatting – niet te verwarren met het onderzoek bij
werkhervatting (supra, deel I) – wel degelijk tot doel heeft de werkpost van de werknemer te
beoordelen en eventueel aan te passen, al moeten we hieraan tegelijk toevoegen dat daarbij als
zodanig geen uitspraak wordt gedaan over de arbeidsongeschiktheid.
361
362
363
364
365
We geven er de voorkeur aan om de invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in het raam van de wetgeving
betreffende het gezondheidstoezicht in een apart hoofdstuk te behandelen. De genoemde wetgeving is vooreerst
gelijkelijk van toepassing op alle personeelsleden in overheidsdienst ongeacht de wijze van aanwerving. Het gaat
daarenboven om een totaal ander circuit, dat weliswaar – zoals later zal blijken – interfereert met de toepassing van
de basisregelingen voor statutaire en contractuele personeelsleden.
Art. 36 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Krachtens art. 2, 7° is de werkpost “de plek waar men werkt, het
toestel of het geheel van uitrustingen waarmee men werkt, evenals de onmiddellijke werkomgeving”. De vraag rijst
daarnaast of het begrip activiteit al dan niet enkel verwijst naar de risico-activiteit (veiligheidsfunctie, functie met
verhoogde waakzaamheid, de activiteit met een welbepaald risico, de activiteit verbonden aan voedingswaren).
Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Men dient zich ervoor te hoeden dat ingevolge de wijzigingen die bij KB van 24 april 2014 tot wijziging van diverse
bepalingen inzake welzijn op het werk (BS 23 mei 2014) de werknemers die een activiteit verbonden aan
voedingswaren uitoefenen, vanaf 1 januari 2016 niet meer onderworpen zijn aan de voorafgaande en de periodieke
gezondheidsbeoordeling. Tot op heden waren zij ook niet onderworpen aan het onderzoek bij werkhervatting en het
voortgezet gezondheidstoezicht.
Art. 2, 1°, 2°, 3° en 4° KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
73
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Bij nog andere gezondheidsbeoordelingen vinden wij duidelijke criteria terug die als leidraad
kunnen dienen voor de evaluatie door de arbeidsgeneesheer. 366 De afdeling in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers die handelt over de beslissingen van de arbeidsgeneesheer, lijkt
zelfs de begrippen – overeengekomen arbeid, arbeidspost, activiteit – ietwat ongecontroleerd door
elkaar te halen.367
Los van het voorgaande, is bovendien de vraag hoe deze begrippen moeten worden vertaald naar de
situatie van statutaire personeelsleden. Dit is vooral het geval voor het criterium overeengekomen
arbeid bij de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikt personeelslid.
Een laatste invalshoek vormt het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. 368 Zodra de
arbeidsgeneesheer beschikt over alle beoordelingselementen, vult hij dat formulier in.369 Als we dit
formulier analyseren, blijkt echter dat dit enkel het eindoordeel van de arbeidsgeneesheer
weergeeft, maar niet de onderliggende redenering en afwegingen die hij heeft gemaakt, laat staan
op welke beoordelingselementen hij zich heeft gesteund.
366
367
368
369
74
Al wordt het voorstel tot de herinrichting of aanpassing van de werkpost of activiteit en/of de werkmethodes en/of
de arbeidsomstandigheden wel vermeld als mogelijk gevolg van de periodieke gezondheidsbeoordeling (art. 34, § 2
KB Gezondheidstoezicht Werknemers).
Dit onderscheid is niet zonder belang. In de praktijk kan het voorkomen dat de werkpost en activiteit overeenkomen
met de overeengekomen arbeid. Nochtans gebeurt het ook wel eens dat een personeelslid bijvoorbeeld nog wel
geschikt is voor de concrete (overeengekomen) activiteit, maar niet langer kan worden tewerkgesteld op de
overeengekomen werkpost. We denken hier bijvoorbeeld aan een situatie van grensoverschrijdend gedrag op het
werk, waarbij de arbeidsongeschiktheid van de werknemer psychisch van aard is, en gelieerd aan de arbeidsplaats.
Het personeelslid is wellicht nog in staat hetzelfde werk te doen, maar wordt idealiter overgeplaatst.
Zie ook onder andere P. PALSTERMAN, “L’incapacité de travail des travailleurs salariés – Approche transversale” in M.
DAVAGLE (ed.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 12 en
18.
Bedoeld wordt het (model van) formulier dat is toegevoegd als bijlage II bij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers
(zie art. 48 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling kan worden
geraadpleegd op http://www.werk.belgie.be/moduleTab.aspx?id=562&idM=176. Het is tevens toegevoegd als bijlage
1 bij dit rapport.
Art. 48, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 5 – VERGELIJKEND OVERZICHT
Hieronder geven wij – in tabel 5 voor de ambtenaren en in tabel 6 voor de overheidscontractanten –
weer welke invulling de notie arbeidsongeschiktheid krijgt in de onderscheiden regelingen.
Tabel 5 – Overzicht van de criteria ter bepaling van de arbeidsongeschiktheid in de regeling voor de
ambtenaren
Referentiekader
Abstract /
Concreet
Baremaal /
Loonkundig
Verlof wegens ziekte
Eigen ambt (of functie?)
Concreet
/
Deeltijdse prestaties wegens
ziekte
Eigen ambt (VPS)
Eigen functie
(arbeidsreglement)
Concreet
/
Profylactisch verlof
Besmettingsgevaar
Concreet
/
Eigen ambt = functie
(infra)
Concreet
/
AMBTENAREN
ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN
Vlaams Personeelsstatuut
ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE
Vlaams Personeelsstatuut
Verlof wegens arbeidsongeval /
beroepsziekte
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Op dat ogenblik
uitgeoefende functie
Concreet
/
Blijvende arbeidsongeschiktheid
Categorie van beroepen
Semi-abstract
Loonkundig
(soms baremaal?)
Definitief
Eigen ambt of ander ambt
waarin
wedertewerkstelling
mogelijk is
Concreet
/
Tijdelijk
Ander ambt waarin
wedertewerkstelling
mogelijk is
Concreet
/
GEZONDHEIDSTOEZICHT
Situationeel
Concreet
/
VROEGTIJDIGE PENSIONERING
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
75
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 6 – Overzicht van de criteria ter bepaling van de arbeidsongeschiktheid in de regeling voor de
overheidscontractanten
Referentiekader
Abstract /
Concreet
Baremaal /
Loonkundig
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Contractueel bedongen
arbeid
Concreet
/
Blijvende arbeidsongeschiktheid
Contractueel bedongen
arbeid
Concreet
/
Eerste zes maanden
Gewoonlijk beroep (tenzij
niet vatbaar voor
genezing of verbetering
op korte termijn)
Abstract
Loonkundig
Na zes maanden
Billijke beroepscategorie
Abstract
Loonkundig
Vermoedens van
arbeidsongeschiktheid
/
/
/
Gedeeltelijke werkhervatting
Verenigbaarheid
gezondheidstoestand
Concreet
/
Complementair aan de
ZIV-Wet 1994
Abstract
Loonkundig
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Contractueel bedongen
arbeid
Concreet
/
Blijvende arbeidsongeschiktheid
Contractueel bedongen
arbeid
Concreet
/
OVERHEIDSCONTRACTANTEN
ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN
Arbeidsovereenkomstenwet
ZIV-Wet 1994
Werkloosheidsbesluit 1991
Niet arbeidsongeschikt conform de
ZIV-Wet 1994
ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE
Arbeidsovereenkomstenwet
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Op dat ogenblik
uitgeoefende functie
Concreet
/
Blijvende arbeidsongeschiktheid
Categorie van beroepen
Semiabstract
Loonkundig
(soms
baremaal?)
GEZONDHEIDSTOEZICHT
Situationeel
Concreet
/
76
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 6 – DEELCONCLUSIE
Uit het voorgaande kunnen we alvast enkele, vrij algemene conclusies trekken.
Ten eerste valt het op dat het vaak ontbreekt aan een duidelijke omschrijving van de notie
arbeidsgeschiktheid annex het gehanteerde referentiekader.
Ten tweede is het onmiddellijk duidelijk dat het invoeren van een eenvormig
arbeidsongeschiktheidsbegrip geen voor de hand liggende zaak is.
Voor de ambtenaren gaat het veelal om een concrete evaluatie van de arbeidsongeschiktheid.
Minder evident is of het ambt waarin de betrokkene is benoemd, als criterium dient, dan wel de
specifieke functies waarmee de ambtenaar is belast.
Voor de (overheids)contractanten liggen de zaken anders. Vanuit een arbeidsrechtelijk perspectief
ligt het accent eveneens op een beoordeling in concreto, ongeacht de duur en het tijdelijke of
blijvende karakter van de arbeidsongeschiktheid. Een moeilijkheid daarbij is de draagwijdte die
men toedicht aan de vereiste onmogelijkheid om zijn contractueel bedongen arbeid te verrichten.
Dit staat in contrast met de evaluatienorm in het raam van de ZIV-Wet 1994 die wordt gekenmerkt
door een schade-evaluatie in abstracto, waarbij de evaluatienorm bovendien wijzigt na zes
maanden arbeidsongeschiktheid of soms zelfs al eerder. Gegeven dat het
arbeids(on)geschiktheidsbegrip in de werkloosheidsregeling een soort van spiegel is van het analoge
begrip in de ziekteverzekering, gaat dezelfde redenering op bij de invulling van de vereiste
arbeidsgeschiktheid in de zin van het Werkloosheidsbesluit 1991; ook daarbij gaat het immers om
een beoordeling in abstracto.
In geval van arbeidsongeval of beroepsziekte en zolang de arbeidsongeschiktheid van tijdelijke aard
is, vormt de bij de aanvang ervan uitgeoefende functie de toets. Dit levert een zeker parallelisme
op met de praktijk in het raam van de statutaire ziekteverlofregeling voor de ambtenaren en zelfs
tot op zekere hoogte met wat de Arbeidsovereenkomstenwet als vereiste vooropstelt. Zodra de
arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte een blijvend
karakter vertoont, zorgt de semi-abstracte schade-evaluatie ervoor dat het resultaat los staat van
de concrete toestand van het individu.
Binnen de welzijnswetgeving zijn er weinig duidelijke aanknopingspunten te vinden op het vlak van
het beoordelingskader. Enige (en een consequente) specificatie kan hierbij op zijn plaats zijn, maar
zonder dat de arbeidsgeneesheer zijn appreciatievermogen bij voorbaat gefnuikt weet.
Een toenadering tussen de invulling van het / de arbeidsongeschiktheidsbegrip(pen) voor de
ambtenaren en de contractanten is misschien aangewezen, maar in de huidige stand van de
regelgeving alles behalve een evidentie. Veel heeft te maken met de separate
arbeidsongeschiktheidscircuits waarin deze beide personeelscategorieën verkeren. Bovendien kan
de Vlaamse overheid – gelet op de huidige bevoegdheidsverdeling en de daaruit voortvloeiende
onbevoegdheid van de Vlaamse overheid met betrekking tot het arbeidsrecht en het
socialezekerheidsrecht – enkel ingrijpen op het arbeidsongeschiktheidsbegrip in het raam van de in
het VPS verankerde ziekteverlofregeling voor de ambtenaren.
Dit neemt niet weg dat verder kan en moet worden nagegaan tot waar de bevoegdheid van de
Vlaamse overheid reikt om het arbeidsongeschiktheidsbegrip voor de toepassing van het verlof
wegens ziekte en het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte te expliciteren, en dat in een
dynamisch perspectief dat de klemtoon legt op de re-integratie van de arbeidsongeschikte
ambtenaren.
Geven wij tot slot nog mee dat ook de federale regering-Michel de problematiek van de
uiteenlopende invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip niet is ontgaan. In het federaal
regeerakkoord van 9 oktober 2014370 lezen wij: “De regering zal de toename van het aantal
370
Het betreft het federaal regeerakkoord de dato 9 oktober 2014, raadpleegbaar via
http://www.premier.be/nl/regeerakkoord, hierna verkort weergegeven als federaal regeerakkoord 9 oktober 2014.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
77
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsongeschikten met psychische pathologieën onderzoeken en objectiveren. Tevens zal werk
gemaakt worden van het ontwikkelen van guidelines voor de evaluatie van arbeidsongeschiktheid,
onder meer op het vlak van onverklaarde lichamelijke klachten en psychische aandoeningen
teneinde een eenvormige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Hiertoe zal een
raad voor medische evaluatie371 worden ingesteld”.372 Daar wordt nog aan toegevoegd dat de
procedures inzake erkenning, evaluatie, controle en activering van werknemers en ambtenaren
sterker op elkaar zullen worden afgestemd.373
371
372
373
78
In de tekst van het federaal regeerakkoord is het echter tevergeefs zoeken naar wat precies wordt bedoeld met die
(nieuw op te richten?) raad voor medische evaluatie.
Zie federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 16.
Zie federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 16-17.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
DEEL III – GEVOLGEN
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
79
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
80
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 1 – AMBTENAREN
Afdeling 1 – Ziekte of ongeval van gemeen recht
§ 1.
Ziektekrediet374
A.
Principe
De in vast dienstverband benoemde personeelsleden bij de Vlaamse overheid en degenen die zich in
hun proefperiode voorafgaand aan de vaste benoeming bevinden, 375 hebben – ongeacht hun
dienstanciënniteit – in geval van afwezigheid wegens ziekte of ongeval privéleven recht op
ziekteverlof.376 Indien de ambtenaar tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens
ziekte, kan het geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan het adres van de federale
medische dienst bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.377
Enerzijds is het recht op ziekteverlof niet per definitie beperkt tot 666 werkdagen in zoverre in
bepaalde omstandigheden ook na uitputting van dit ziektecontingent het ziekteverlof kan doorlopen
(infra, E). Daar staat tegenover dat het statutaire personeelslid – abstractie gemaakt van de
afwijkende regeling na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar – wel minstens recht heeft op een
ziekteverlof van 666 werkdagen zelfs wanneer al eerder zou blijken dat de betrokkene (volledig)
definitief ongeschikt is (infra, afdeling 3, § 2).
De Vlaamse overheid neemt op het vlak van de berekening van het aantal dagen ziekteverlof een
bijzondere positie in binnen het ambtenarenlandschap. Anders dan wat het geval is in de schoot van
de Vlaamse overheid, relateren de meeste rechtspositieregelingen het aantal ziekteverlofdagen aan
de opgebouwde anciënniteit.
Met toepassing van het federaal Verlofbesluit bijvoorbeeld kan de ambtenaar die wegens ziekte
verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, voor de ganse duur van zijn loopbaan ziekteverlof
krijgen tot maximum 21 werkdagen378 per twaalf maanden dienstanciënniteit.379 Als hij nog geen 36
maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd. 380
Het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel,381 leunt niet aan bij de regeling
van de Vlaamse (toezichthoudende) overheid, maar bij de federale regeling. Het statutaire
personeelslid dat niet gerechtigd is op ZIV-uitkeringen,382 heeft recht op ziekteverlof383 volgens een
374
375
376
377
378
379
380
381
382
Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen betreffende het ziekteverlof, zie S. AERTS en
R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2,
138-139, tabel 2.
Art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.20, eerste lid, aanhef Vlaams Personeelsstatuut (indirect).
Aangezien het ziektekrediet wordt opgebouwd in werkdagen, is het logisch dat ook enkel de werkdagen die begrepen
zijn in de periode van afwezigheid wegens ziekte, hierop worden aangerekend (zie art. 42, § 3 federaal
Verlofbesluit).
Welbepaalde afwezigheden geven aanleiding tot een evenredige vermindering van het aantal opgebouwde
ziekteverlofdagen (zie art. 42, § 1 federaal Verlofbesluit).
Art. 41, eerste lid federaal Verlofbesluit.
Er is ook een analoog besluit dat betrekking heeft op het specifieke personeel in dienst van de OCMW. Het gaat meer
in het bijzonder om het BVR 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de
rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde
personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (BS 3 december 2010 (ed. 2)). Wij beperken
ons in de vergelijking doorheen dit rapport dat betrekking heeft op de Vlaamse overheid, tot het Rechtspositiebesluit
Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Op het eerste gezicht lijkt deze formulering een tautologie. Een statutair personeelslid in de zin van een ambtenaar
die in vast dienstverband is benoemd, komt in de regel immers niet in aanmerking voor uitkeringen in het raam van
de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, om de eenvoudige reden dat voor ambtenaren geen bijdragen
worden betaald voor deze sector van de sociale zekerheid voor werknemers (art. 9, § 1, tweede lid en art. 10, § 1,
tweede lid Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet). Tot voor kort werden degenen die een proeftijd doormaken met het oog op
een vaste benoeming in dienst van een lokale overheid, beschouwd als tijdelijke statutaire personeelsleden die onder
dezelfde socialezekerheidsregelingen vielen als de contractanten, inclusief de sector ZIV-uitkeringen. Met ingang van
1 april 2014 zijn de op proef benoemden werkzaam bij een lokale overheid, onderworpen aan dezelfde
socialezekerheidsregeling als hun in vast dienstverband benoemde collega’s, wat betekent dat zij ook bij afwezigheid
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
81
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
stelsel van ziektekredietdagen.384 De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een
krediet van 21 werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit.385 Bij aanvang, en na de eventuele
periode van recht op ZIV-uitkeringen, heeft een statutair personeelslid onmiddellijk een krediet van
63 (werk)dagen. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en
de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet. 386
Binnen het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap 387 ten slotte is het uitgangspunt 388 dat een
ziekteverlof naar rato van dertig kalenderdagen per twaalf maanden sociale anciënniteit 389 wordt
verworven.390 Bij minder dan 36 maanden sociale anciënniteit wordt in elk geval een bezoldigd
ziekteverlof van 90 kalenderdagen gewaarborgd. 391
B.
Specificaties
Voor personeelsleden met een specifieke werktijdregeling gebeurt de berekening van de
afwezigheid wegens ziekte pro rata.392
C.
Niet toerekening van bepaalde arbeidsongeschiktheidsperiodes
Afwezigheden die het gevolg zijn van een ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke,
tasten het contingent aan ziektedagen niet aan.393 De definitieve verrekening van de ziektedagen
383
384
385
386
387
388
389
390
391
392
393
82
wegens ziekte aanspraak kunnen maken op een ziektekrediet (KB 13 januari 2014 tot wijziging van de artikelen 9 en
10 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de
besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 28 januari 2014; zie
ook RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID VAN DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN, Mededeling
nr. 2014/04 - Socialezekerheids- en pensioenregeling van de op proef benoemde personeelsleden, Brussel, 26 maart
2014 - https://www.dibiss.fgov.be/nl/werkgevers/mededelingen-dienst-sociale-zekerheid-0). Merk op dat vanaf 1
januari 2015 de RSZPPO is samengesmolten met de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid tot de Dienst voor de
bijzondere socialezekerheidsstelsels (Wet 12 mei 2014 tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere
socialezekerheidsstelsels, BS 10 juni 2014).
Het principe aangaande het recht op ziekteverlof tot voordeel van het statutaire personeelslid wordt gevestigd in
art. 184 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 187, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 187, § 1, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. De raad kan bepalen dat
periodes van disponibiliteit eveneens geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor de vaststelling van het
jaarlijkse aantal ziektekredietdagen.
Verder stelt de raad ook de pro rata berekeningswijze vast van het toe te kennen ziektekrediet rekening houdend
met de periodes van non-activiteit of van disponibiliteit, die niet in aanmerking komen voor de toekenning van
ziektekredietdagen (art. 187, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel).
De raad regelt eveneens of eventuele ziektekredietdagen, opgebouwd bij een vorige publieke werkgever, in rekening
zullen worden gebracht, en de wijze waarop dat zal gebeuren (art. 187, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeenteen provinciepersoneel). Op het federale overheidsniveau worden in ieder geval ook de werkelijke prestaties bij een
andere overheidswerkgever en in de sector onderwijs meegerekend (zie art. 45 federaal Verlofbesluit).
Art. 187, § 1, derde lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
De ziekteverlofregeling voor het personeel van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is gesteund op het BVR
15 februari 2008 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig
verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen en de terbeschikkingstelling wegens ziekte voor
bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (BS 10 april 2008). We geven
hieraan een eigen afkorting als Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Geven wij in dit verband ook nog mee
dat wij ons beperken tot de ziekteverlofregeling voor de vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten
personeelsleden (cf. art. 1, § 1 en art. 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). De bepalingen ter zake voor
de tijdelijk aangestelde personeelsleden en voor de contractuele personeelsleden laten we buiten beschouwing.
Art. 3, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Voor bepaalde categorieën vindt een
afwijkende regeling toepassing (zie art. 3, § 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel).
Zie voor de notie sociale anciënniteit, art. 5 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
We gaan binnen het bestek van deze toelichting niet in op de particulariteiten eigen aan het onderwijs, omwille van
de interactie met de schoolvakanties (zie art. 4 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel).
Art. 3, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. X.20, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 187, § 4, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. X.23, § 1, eerste lid, 3° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 47, eerste lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 3° en tweede lid Rechtspositiebesluit
Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 9, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
bij een ongeval van gemeen recht zal echter pas kunnen gebeuren nadat uitspraak is gedaan over de
aansprakelijkheid. Dit komt erop neer dat de periodes van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een
ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke in een eerste fase wel worden toegerekend
op het krediet aan ziektedagen. Pas op het ogenblik dat de burgerlijke aansprakelijkheid van alle
betrokkenen een uitgemaakte zaak is, zal een debitering volgen in verhouding tot het aandeel
waarvoor de betrokkene niet aansprakelijk wordt geacht. 394
Ook afwezigheden die het gevolg zijn van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van
het werk of een beroepsziekte (infra, afdeling 2, § 1, C, 1), worden niet aangerekend op het
contingent aan ziekteverlofdagen,395 tenzij die afwezigheden zich situeren na de consolidatie of na
de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. 396
In analoge zin is er evenmin een toerekening op het aantal ziekteverlofdagen voor de duur waarin
een zwanger personeelslid of een personeelslid dat borstvoeding geeft, zich uit het schadelijke
arbeidsmilieu verwijderd397 weet en niet in een aangepaste functie of op een andere werkplaats aan
de slag kan.398 Hetzelfde geldt voor de dagen afwezigheid wegens ziekte in de tijdspanne van zes
weken – of in geval van meerlingzwangerschap van acht weken – voor de werkelijke
bevallingsdatum.399
D.
Gevolgen
Het ziekteverlof staat gelijk met een periode van dienstactiviteit.400 De algemene regel is dat het
personeelslid in dienstactiviteit recht heeft op het behoud van zijn salaris en op een verdere
bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris. 401
Concreet zal de ambtenaar tijdens zijn ziekteverlof verder zijn normale wedde genieten. 402
Daarnaast behoudt de ambtenaar het genot van alle andere rechten in de vorm van de opbouw van
diverse vormen van anciënniteit, meer bepaald administratieve anciënniteit die van belang is voor
de hiërarchische loopbaan van de ambtenaar, geldelijke anciënniteit met het oog op het bereiken
van de volgende trap binnen de geldende weddeschaal, en schaalanciënniteit in het raam van de
functionele loopbaan.403 Ook de aanneembaarheid van deze afwezigheden voor – zowel de toegang
tot als de berekening van – het rustpensioen en voor het overlevingspensioen in het
ambtenarenpensioenstelsel staat buiten kijf 404 (infra, afdeling 4).
394
395
396
397
398
399
400
401
402
403
404
Dit wordt tot in het detail geëxpliciteerd in art. 9, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 46, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3° en tweede lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 1°, 2° en
4° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 6 Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel.
Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut.
Merken wij hierbij op dat een analoge werkverwijdering van een statutair personeelslid in het raam van het
arbeidsgeneeskundig circuit niet als ziekteverlof wordt aangezien (infra, hoofdstuk 3, afdeling 3).
Art. X.23, § 1, eerste lid, 5° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 5° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. X.23, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. X.17, § 2, eerste zin Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 41, derde lid federaal Verlofbesluit en art. 3, § 3 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Cf. art. 187, § 1, eerste lid, in fine Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel en art. 3, § 3
Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Zie ook algemene toelichting bij Deel X. De verloven en dienstvrijstellingen – Titel 4. Ziekteverlof Vlaams
Personeelsstatuut en toelichting bij art. X.17 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas
(BS 4 april 1974).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
83
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
E.
Quid, na uitputting van het ziektekrediet?
1.
Vlaamse overheid
Indien de ambtenaar tijdens zijn loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, 405 kan
worden overgegaan tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar, resulterend in een
vroegtijdige pensionering406 (infra, afdeling 3). Het komt aan het controleorganisme toe om in dit
verband een voorstel te doen407 (infra, deel IV).
In het geval dat het geneeskundig controleorgaan van oordeel is dat er geen reden is voor een
doorverwijzing naar de pensioencommissie van Medex omdat er geen sprake is van een definitieve
ongeschiktheid, zal de ambtenaar – die nog steeds met ziekteverlof is, en dus in de administratieve
stand van dienstactiviteit verkeert – eenvoudigweg worden doorbetaald zelfs al is zijn contingent
aan ziektedagen opgebruikt (supra, A).
2.
Vergelijking met de regeling bij andere overheden
Het Vlaams Personeelsstatuut kent – anders dan de meeste rechtspositieregelingen408 – (voorlopig)
niet de administratieve stand disponibiliteit.409
Het federaal Verlofbesluit bevat wel een regeling betreffende de disponibiliteit wegens ziekte.410
Het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap betitelt dit als de terbeschikkingstelling wegens
ziekte,411 wat op hetzelfde neerkomt. Conform het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en
provinciepersoneel komt het aan de raad toe om al dan niet een disponibiliteitsregeling in te
stellen.412 Als de raad geen stelsel van disponibiliteit wegens ziekte in de rechtspositieregeling heeft
opgenomen, blijft de gelijkstelling van het ziekteverlof met dienstactiviteit, met inbegrip van het
recht op de normale wedde, voortduren ook nadat het ziektekrediet is opgebruikt. 413 Er is geen
reden om aan te nemen dat dit anders zou zijn op het niveau van de Vlaamse overheid. Zolang er
sprake is van een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, geniet de ambtenaar
ziekteverlof, zelfs na uitputting van de door het VPS gewaarborgde 666 werkdagen. 414
De periode van disponibiliteit neemt van rechtswege415 een aanvang op het ogenblik waarop het
verlof wegens ziekte de maximale duur heeft bereikt. 416 Er bestaat geen echte beperking op het
405
406
407
408
409
410
411
412
413
414
415
84
Op de vraag of de Vlaamse overheid bevoegd is tot wijziging van de regel dat het ziektecontingent volledig moet zijn
uitgeput vooraleer een voortijdige pensionering kan worden aangevraagd, gaan we later nog dieper in (infra, afdeling
3).
Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen aangaande de disponibiliteit wegens ziekte, zie
S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR
2015/1-2, 140-141, tabel 3.
Het APKB (infra, § 4) verplicht(te) trouwens niet tot het opnemen van een disponibiliteitsregeling – onder meer
wegens ziekte – in de rechtspositieregelingen voor het personeel van de gemeenschappen en de gewesten. Dat staat
ook in zoveel bewoordingen in het Verslag aan de Koning bij art. 17 van het koninklijk besluit van 22 december 2000
tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van
toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van
de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de
publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (BS 9 januari 2001, 428).
Zie ook toelichting bij art. X.17 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Hoofdstuk VIII, afdeling 3 federaal Verlofbesluit.
Hoofdstuk IV Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 192, § 1, 2° Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 192, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Dit neemt niet weg dat de disponibiliteit wegens ziekte moet worden uitgesproken door de voorzitter van het
directiecomité of de secretaris-generaal (zie art. 55 federaal Verlofbesluit). De beslissing tot indisponibiliteitstelling
wegens ziekte mag niet met terugwerkende kracht worden getroffen (zie RvS 5 maart 2012, nr. 218316, Schmit).
In het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel komt het begrip ‘van rechtswege’ niet voor.
Hoewel volgens art. 196 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel het personeelslid desgevallend
in disponibiliteit kan worden gesteld, beschikt de aanstellende overheid volgens het Agentschap Binnenlands Bestuur
bij uitputting van het ziektekrediet enkel over een gebonden bevoegdheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
vlak van de duur van de disponibiliteit, maar het is duidelijk dat die periode eindigt 417 met hetzij
een geschiktverklaring, hetzij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, hetzij een behoorlijk
vastgestelde vroegtijdige invaliditeit418 (infra, afdeling 3).
Voor de duur van de disponibiliteit wegens ziekte is de federale ambtenaar gerechtigd op een
wachtgeld dat gelijk is aan 60% van zijn laatste onbegrensde activiteitswedde, 419 zonder
onderscheid op basis van zijn gezinstoestand. Wanneer de bevoegde geneeskundige dienst de
aandoening van de ambtenaar erkent als een ernstige en langdurige ziekte, ontvangt die ambtenaar
een wachtuitkering van 100% van de laatste activiteitswedde. 420 De arts van deze geneeskundige
dienst bepaalt de aanvangsdatum van dit recht op verhoogd wachtgeld.421 Uit de praktijk blijkt dat
deze beslissing veeleer op sociale, en minder door medische motieven is gestoeld.
Het vastbenoemde of op proef benoemde personeelslid in het onderwijs van de Vlaamse
Gemeenschap geniet in geval van terbeschikkingstelling wegens ziekte een wachtgeld of
wachtgeldtoelage tot beloop van een bepaald percentage van zijn laatste activiteitssalaris. Dat
percentage is afhankelijk van de opgebouwde geldelijke anciënniteit. Meer concreet heeft de
ambtenaar in dienst van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap recht op een
wachtgeld(toelage) tot beloop van 5% voor de eerste vijf jaren, 4% voor de vijf volgende jaren en 2%
voor de andere jaren.422 Het bedrag van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage mag echter niet
lager uitvallen dan de helft van het laatste activiteitssalaris en niet hoger dan drie vierde ervan.423
Ook voor deze groep personeelsleden kan Medex beslissen dat er sprake is van een ernstige of
langdurige ziekte waardoor de betrokken ambtenaar recht heeft op een wachtgeld of
wachtgeldtoelage gelijk aan het laatste activiteitssalaris.424
De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte behoudt verder zijn aanspraak op bevordering en op
bevordering tot een hogere wedde.425 Ook in geval van disponibiliteit wegens ziekte blijft de
verdere opbouw van voor het pensioen aanneembare diensten gewaarborgd, gegeven dat er een
recht op wachtgeld bestaat426 (infra, afdeling 4).
Ook op de andere bestuursniveaus is de regel dat na uitputting van het ziekteverlof tot vroegtijdige
pensionering om gezondheidsredenen kan worden overgegaan. 427
416
417
418
419
420
421
422
423
424
425
426
427
Ook in art. 29 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel is er geen sprake van een terbeschikkingstelling van
rechtswege. Het komt aan de inrichtende macht of het schoolbestuur toe om het personeelslid ter beschikking te
stellen nadat de betrokkene het aantal dagen bezoldigd ziekteverlof waarop die recht had, heeft opgebruikt.
Art. 56, § 1 federaal Verlofbesluit.
Art. 196, § 1 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Minder duidelijk is of een ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte opnieuw verlof wegens ziekte geniet wanneer
hij door het genereren van anciënniteit nieuwe ziektedagen heeft opgebouwd. Daarover bestaat in de praktijk vaak
discussie, meer bepaald over het antwoord op de vraag of deze overgang van disponibiliteit naar dienstactiviteit al
dan niet moet worden voorafgegaan door een werkhervatting.
Art. 196, § 2, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 57 (eerste lid) federaal Verlofbesluit.
Art. 197 (§ 1) Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Cf. art. 59, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 58 federaal Verlofbesluit.
Art. 30, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 30, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 31 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 56, § 2 federaal Verlofbesluit.
Art. 196, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 2, 2° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas.
Art. 48, eerste lid federaal Verlofbesluit (a contrario).
Art. 188 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
85
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
F.
Interferentie met het jaarlijks vakantieverlof
1.
Overdracht van niet-opgenomen vakantiedagen
a.
Vlaams Personeelsstatuut
Op het einde van ieder jaar gebeurt er in geval van langdurige ziekte 428 een verrekening van de
niet-opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof. Dit komt erop neer dat de niet bestede
vakantiedagen worden gecrediteerd op het ziektecontingent. Wanneer met andere woorden een
ambtenaar als gevolg van langdurige ziekte zijn vakantiedagen niet heeft kunnen nemen, worden
deze vakantiedagen toegevoegd aan het ziektedagencontingent om uit te maken of het maximum
ervan al dan niet is bereikt.
Een overzetting van elf dagen opgespaard vakantieverlof naar het volgende jaar 429 is toegelaten.
Deze dagen worden dan uiteraard niet bij het kapitaal aan ziektedagen gevoegd, behalve op het
moment van de aanvraag tot vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen bij Medex
indien het maximum van 666 werkdagen is overschreden. 430
Voorts geldt een uitzondering431 op het beginsel dat de vakantieverlofdagen moeten worden
aangewend uiterlijk voor de pensionering.432 Wanneer het personeelslid door ziekte of
arbeidsongeval433 niet in de mogelijkheid verkeert zijn vakantieverlofdagen op te nemen voor de
datum van pensionering, worden de vakantieverlofdagen die hij hierdoor heeft kunnen opsparen,
hem uitbetaald.434
b.
Toetsing aan hogere rechtsnormen
De vraag rijst of deze regels uit het Vlaams Personeelsstatuut wel volledig in overeenstemming zijn
met hogere rechtsnormen. De Vlaamse overheid moet immers onder andere de bepalingen van het
verdrag nr. 132 van de Internationale Arbeidsorganisatie435 naleven. Dit verdrag stipuleert dat het
verboden is om periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval aan te rekenen als
opgenomen dagen betaalde vakantie. In ieder geval mogen periodes van arbeidsongeschiktheid niet
worden meegerekend in het door het verdrag gegarandeerde minimum van drie weken betaalde
vakantie per dienstjaar.436
Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie is in deze materie richtinggevend. In een reeks arresten
heeft het hof de bakens uitgezet voor de richtlijnconforme toepassing van het grondrecht 437 op
jaarlijkse vakantie in samenloop met afwezigheden wegens ziekte. 438 Het hof werd via meerdere
prejudiciële vragen verzocht om te oordelen over een correcte toepassing en interpretatie van
artikel 7 van de richtlijn 2003/88/EG,439 dat de minimale jaarlijkse vakantie in de lidstaten van de
428
429
430
431
432
433
434
435
436
437
438
439
86
Het komt aan de lijnmanager toe te bepalen wanneer er sprake is van een langdurige ziekte.
Cf. art. X.9, § 1, vijfde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.20, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 187, § 4, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Het komt aan de raad
toe te bepalen of de vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van
langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet.
Art. X.9, § 1, zesde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.9, § 1, vijfde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Het is ons niet duidelijk waarom art. X.9, § 1, zesde lid Vlaams Personeelsstatuut de uitzondering op de regel beperkt
tot ziekte en arbeidsongeval en niet in meer algemene termen spreekt van arbeidsongeschiktheid.
Toelichting bij art. X.9, § 1, in fine Vlaams Personeelsstatuut.
IAO-Verdrag nr. 132, 24 juni 1970 betreffende de vakantie met behoud van loon, door België geratificeerd bij Wet 9
van maart 2003 houdende instemming met het Verdrag betreffende vakantie met behoud van loon (BS 22 juli 2003).
Art. 6, tweede lid Verdrag nr. 132.
Het recht op jaarlijkse vakantie wordt ook gewaarborgd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese
Unie (art. 31, lid 2 van dit handvest).
Voor een bespreking verwijzen we onder andere naar I. DE WILDE en R. JANVIER, Jaarlijkse vakantieregelingen bij de
Vlaamse lokale besturen: stand van zaken, knelpunten en beleidsvoorstellen, Brugge, die Keure, 2012, 22-24, nrs.
37-39; M. MORSA, Le régime des vacances annuelles des employés dans le secteur privé. Droit national, international
et européen, Brussel, Larcier, 2014, 92-104; A.G. VELDMAN, “Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie:
voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 52-77.
Richtlijn 2003/88/EG van het Europees parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten
van de organisatie van de arbeidstijd, Pb.L. 11 november 2003, afl. 299, 9-19.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
EU voorschrijft, en dat in de bijzondere omstandigheid van een (langdurige) arbeidsongeschiktheid
van een personeelslid.440
Wanneer een personeelslid zijn vakantiedagen niet heeft kunnen opnemen als gevolg van een
(langdurige) arbeidsongeschiktheid, oordeelt het hof dat artikel 7 van de richtlijn zo moet worden
gelezen dat het personeelslid over de mogelijkheid moet kunnen beschikken om zijn vakantiedagen
over te dragen.441 Deze overdrachtsperiode kan wel worden beperkt in de tijd. 442 Er geldt dus geen
onbeperkt recht tot cumulatie van niet-opgenomen vakantiedagen.443 Het Hof van Justitie verzet er
zich ook niet tegen dat na afloop van een bepaalde overdrachtsperiode de vakantiedagen komen te
vervallen.444 Een aanrekening op het saldo van de ziektedagen is dus in principe geen noodzaak,
maar behoort tot de autonomie van de betrokken (overheids)werkgever, mits inachtneming van de
genoemde rechtspraak van het Hof van Justitie.
Het valt op te merken dat de principes die het Hof van Justitie uitzet rond de toepassing van het
(grond)recht op jaarlijkse vakantie, slechts gelden voor de minimale betaalde jaarlijkse vakantie
conform richtlijn 2003/88/EG, zijnde een periode van vier weken. Wat de extra vakantiedagen
betreft die een personeelslid bovenop deze vier weken geniet, acht het hof de bijzondere
implicaties die voortvloeien uit artikel 7 van de genoemde richtlijn, niet van toepassing. 445
2.
Ziekte tijdens het jaarlijks vakantieverlof
Een ander aandachtspunt in verband met de samenloop van ziekte en jaarlijkse vakantie betreft de
toerekening van vakantiedagen in het geval dat de arbeidsongeschiktheid zich voordoet tijdens de
vakantie.446 Wordt een ambtenaar ziek tijdens een vakantieperiode, dan moet in lijn met de
rechtspraak van het Hof van Justitie447 de aanrekening op het ziektekrediet – en dus niet de
vakantiedagen – primeren.448 Niet alle statuten schrijven dit zo voor.
Zo specificeert het Vlaams Personeelsstatuut: “zij (vakantiedagen) worden niet opgeschort bij
ziekte doch wel bij hospitalisatie van het personeelslid en de eventueel hierop aansluitende
herstelperiode”.449
Ook het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel450 maakt een onderscheid
naargelang de arbeidsongeschiktheid al dan niet gepaard gaat met een hospitalisatie: enkel bij
ziekenhuisopname vindt een herkwalificatie plaats van de jaarlijkse vakantiedagen als
ziekteverlofdagen. Het komt ons voor dat deze verenging indruist tegen de hier besproken hogere
rechtspraak.
440
441
442
443
444
445
446
447
448
449
450
Richtlijn 2003/88/EG geldt zowel voor personeelsleden tewerkgesteld in de particuliere als in de openbare sector
(art. 1, derde lid richtlijn 2003/88/EG).
Dit geldt ook voor de eigen ambtenaren van de Europese Unie. Zo moest het Hof van Justitie een uitspraak van het
Gerecht van de Europese Unie herzien omdat die laatste foutief had geoordeeld dat een overdracht van
vakantiedagen van de Europese ambtenaren bij ziekte kon worden beperkt tot twaalf dagen (zie arrest Commissie t.
Strack, C- C-579/12 RX-II, EU:C:2013/570).
Een beperking tot een periode van negen maanden is volgens het Hof van Justitie te kort (arrest Neidel t. Stadt
Frankfurt am Main, C-337/10, EU:C:2012:263). Vijftien maanden werd dan weer wel voldoende geacht (arrest KHS AG
t. Schulte, C-214/10, EU:C:2011:761 en EU:C:2011:465 (conclusie)). Wat betreft de beoordeling van de lengte van de
overdrachtstermijn, verwijzen we naar A.G. VELDMAN, “Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie:
voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 56 en volgende
VELDMAN stelt dat als regel geldt dat de duur van de vervaltermijn de lengte van de referentieperiode (in de regel
twaalf maanden) wezenlijk moet overschrijden. Een kortere termijn is enkel mogelijk wanneer de werknemer
daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om van het verleende recht gebruik te maken (A.G. VELDMAN, “Het
Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie: voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”,
Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 70).
Zie onder meer arrest KHS AG t. Schulte, EU:C:2011:761 en EU:C:2011:465 (conclusie) en arrest Pereda t. Madrid
Movilidad SA, C-277/08, EU:C:2009:542.
M. MORSA, Le régime des vacances annuelles des employés dans le secteur privé. Droit national, international et
européen, Brussel, Larcier, 2014, 103.
Cf. arrest Neidel t. Stadt Frankfurt am Main, C-337/10, EU:C:2012:263, punt 37.
De situatie is verschillend wanneer de ambtenaar ziek wordt voor de aanvang van zijn vakantie. In voorkomend geval
is er weinig discussie mogelijk dat het gaat om een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid die onder de noemer
van het ziekteverlof valt, en zal het opnemen van de vakantiedagen worden uitgesteld.
Arrest García t. Carrefour SA, C-194/12, EU:C:2013:102 en arrest ANGED t. FASGA et al., C-78/11, EU:C:2012:372.
In dezelfde zin art. 6 IAO-Verdrag nr. 132 over het betaald verlof (1970).
Art. X.12 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 177 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
87
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Een correcte toepassing van de rechtspraak van het Hof van Justitie vinden we wel terug in het
federaal Verlofbesluit dat bepaalt: “Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de
ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst”.451
§ 2.
Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte 452
A.
Principe
Het Vlaams Personeelsstatuut behelst de mogelijkheid om deeltijdse prestaties wegens ziekte op te
leggen of toe te staan indien een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen
recht, geschikt wordt geacht om het ambt453 terug op te nemen met deeltijdse prestaties.454
Geven wij hierbij mee dat het federaal Verlofbesluit een – naar ons oordeel – meer verfijnd systeem
van verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kent (infra, C, 2). Dat is ook het
geval voor het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (infra, C, 2).
De regels betreffende het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte conform het
Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel leunen op hun beurt zeer sterk aan
bij het systeem zoals vervat in het Vlaams Personeelsstatuut.
B.
Modaliteiten
Het Vlaams Personeelsstatuut vereist niet expliciet dat de ambtenaar voorafgaand aan het verlof
voor deeltijdse prestaties wegens ziekte, een minimale (ononderbroken) periode volledig afwezig is
geweest wegens ziekte.455
Aangezien het echter gaat om het terug opnemen van het ambt, is het logisch dat een voorafgaande
volledige afwezigheid wordt verondersteld. Over uitzonderingsgevallen – bijvoorbeeld multiple
sclerose – is overleg mogelijk met het controleorgaan. 456
De enige voorwaarde voor een dergelijk verlof voor deeltijdse prestaties bestaat erin dat een
prestatieregime van minstens 50% haalbaar is.457
Uit de tekst van het VPS valt op het eerste gezicht niet duidelijk af te leiden of het gaat om 50% van
een ambt met volledige prestaties, dan wel de helft van het voormalige tewerkstellingsregime van
het individu. Nu, een meerderheid van de – zo niet alle – Vlaamse ambtenaren zijn ab initio
aangeworven voor een ambt met een voltijdse tewerkstelling. Dit neemt niet weg dat deze vraag
wel aan de orde kan zijn als het statutaire personeelslid voorafgaand aan zijn ziekteverlof, al een of
andere vorm van verlof voor verminderde prestaties genoot.
Bij een letterlijke interpretatie van de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut gaat het wel degelijk
om een wedertewerkstelling van ten minste 50%. 458 Indien een ambtenaar voor zijn ziekte 80%
werkte, kan hij verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte krijgen voor minimaal 50%, maar
niet voor 40%.
Wel zou een hervatting aan een arbeidsvolume lager dan 50% voor een beperkte tijd 459 mogelijk zijn
door gebruik te maken van het recht op twintig dagen onbetaald verlof op jaarbasis.460
451
452
453
454
455
456
457
458
459
460
88
Art. 12, § 3 federaal Verlofbesluit.
Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen in verband met het verlof voor verminderde
prestaties om medische redenen, zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector,
met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 142-145, tabel 4.
Volgens punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement gaat het echter om de vroeger uitgeoefende
functie (supra, deel II).
Zie art. X.22 Vlaams Personeelsstatuut.
Dit zou men wel kunnen afleiden uit de libellering van art. 190, § 1, eerste lid, aanhef Rechtspositiebesluit Vlaams
gemeente- en provinciepersoneel.
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 190, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Zie ook toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Dit valt (hoogstens) impliciet af te leiden uit de toelichting bij art. X.62, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. X.62, § 1, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Voor het overige laat het VPS alle vrijheidsgraden toe wat de invulling van de deeltijdse prestaties
betreft, zowel naar het tewerkstellingspercentage, als op het vlak van de spreiding van de
deeltijdse prestaties gedurende de (werk)week. Het is de arts, en niet de lijnmanager, die het
deeltijds regime bepaalt, bijvoorbeeld werken om de andere dag of elke dag een halve dag. 461
In voorkomend geval vindt deze maatregel uitwerking voor maximaal drie maanden. 462 Deze
tijdspanne kan echter meermaals worden verlengd met een periode van ten hoogste drie
maanden.463
C.
Maximumduur?
1.
De lege lata
Het Vlaams Personeelsstatuut maakt geen melding van een eventuele maximumduur van het verlof
voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. Er staat met andere woorden geen beperking op het
aantal verlengingen. Die opeenvolgende verlengingen mogen wel maar hoogstens drie maanden
belopen464 (supra, B).
Conform het model van arbeidsreglement heeft het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte
tot doel de ambtenaar de mogelijkheid te bieden om zich opnieuw aan te passen aan het normale
arbeidsritme en hem te re-integreren in zijn oorspronkelijke functie465 (supra, deel II). De tekst van
het Vlaams Personeelsstatuut geeft op zijn beurt aan dat het verlof voor deeltijdse prestaties
wegens ziekte bedoeld is “met het oog op re-integratie”.466 De toelichting bij het VPS is op dit punt
explicieter in zoverre deze toelichting preciseert dat een ambtenaar slechts voor een beperkte
duur467 gebruik kan maken van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. 468 Indien er
indirect een tijdsbeperking speelt, zou dit bij voorkeur ook in de tekst zelf van het statuut moeten
worden geëxpliciteerd. Momenteel is er immers geen formele bepaling die aan de ambtenaar het
recht ontzegt op verlenging van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte, zelfs al is het
zonneklaar dat het opnieuw opnemen van de functie aan het voormalige arbeidsritme (op korte
termijn) geen haalbare kaart is.
Bij een teleologische interpretatie van de huidige regeling manifesteert zich wel degelijk een
probleem in geval er nood is aan een blijvende of minstens een langdurige aanpassing van de
arbeidsduur. Dan zit er de lege lata voor het individu wellicht weinig anders op dan een beroep te
doen op andere verlofstelsels die deeltijdse prestaties toelaten. Of zulks wel spoort met de vereiste
qua redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, is een kwestie waarop we later nog
dieper ingaan (infra, deel VI).
Ander punt is dat de huidige regeling iets van een vicieuze cirkel heeft. Door de proportionele
aanrekening van de afwezigheid bij deeltijdse prestaties wegens ziekte op het contingent aan
ziekteverlofdagen (infra, D), is het niet uitgesloten dat op een bepaald ogenblik het krediet van 666
werkdagen zal zijn opgebruikt. Ook in die hypothese zal de eerder vermelde afweging moeten
gebeuren, namelijk of er reden is om over te gaan tot een vroegtijdige pensionering wegens
definitieve ongeschiktheid en bijgevolg een doorverwijzing naar de bevoegde pensioencommissie
(supra, § 1, E). Is dat niet aan de orde, dan maakt het op zich niet uit of het ziektecontingent is
uitgeput en zal de wegens ziekte deeltijds (weder)tewerkgestelde ambtenaar verder van deze
461
462
463
464
465
466
467
468
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 190, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Zie art. X.22, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 190, § 1, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. X.22, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement.
Zie art. X.22, § 1, eerste lid, aanhef Vlaams Personeelsstatuut.
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, vierde lid, derde zin model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
89
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
mogelijkheid tot verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte gebruik kunnen maken, met behoud
van alle hieronder beschreven rechten (infra, D).
Naar verluidt, zou Medex trouwens – en terecht – geen pensioneringsbeslissing nemen zolang de
ambtenaar nog deeltijds aan het werk is.
Een verfijning van de bestaande regeling aangaande het verlof voor deeltijdse prestaties wegens
ziekte lijkt ons dan ook op zijn plaats. De Vlaamse regering zou zich bij het uitwerken daarvan
kunnen inspireren op de federale regeling of op het systeem voor het onderwijspersoneel van de
Vlaamse Gemeenschap. We lichten deze beide alternatieven hieronder verder toe (infra, 2).
2.
De lege ferenda
a.
Federale overheid469
Op bepaalde punten is de federale regeling van het verlof voor verminderde prestaties wegens
medische redenen iets minder soepel dan de tegenhanger ervan in het raam van het Vlaams
Personeelsstatuut.470 Daar staat tegenover dat het federaal Verlofbesluit fijnmaziger is doordat het
op het vlak van het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen een onderscheid
maakt tussen twee hypothesen471 die verschillen qua duur en met betrekking tot de gevolgen (infra,
D, 2) ervan.
Na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van minstens dertig dagen 472 kan aan een
ambtenaar die – volgens de bevoegde geneeskundige dienst 473 – in staat is om zijn ambt tot beloop
van 50%, 60% of 80% van zijn normale prestaties weer op te nemen, 474 een verlof voor verminderde
prestaties wegens medische redenen worden toegestaan. Het federaal Verlofbesluit maakt daarbij
een opdeling tussen een dergelijk verlof dat dienstig is als toeleiding naar het normale
arbeidsritme475 enerzijds, en het geval van langdurige medische ongeschiktheid die geen voltijdse
tewerkstelling toelaat476 anderzijds.
Wanneer het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kadert in een reintegratietraject na ziekte met als doel om op korte termijn opnieuw aan het normale arbeidsritme
te kunnen hernemen, wordt het initieel toegestaan voor een periode van één maand.477 Dit verlof is
verlengbaar478 binnen een maximum van drie maanden.479 Deze vorm van verminderde prestaties
wordt elke dag verricht, tenzij de arts van de bevoegde geneeskundige dienst er anders over
beslist.480
Gaat het om een ambtenaar met een chronische aandoening die hem niet toelaat voltijds te
werken, dan kan worden ingestemd met een verlof voor verminderde prestaties voor een periode
van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt
dat het nieuwe onderzoek vroeger moet plaatsvinden.481 Verlengingen mogen worden toegestaan
469
470
471
472
473
474
475
476
477
478
479
480
481
90
Zie ook
http://www.fedweb.belgium.be/nl/verlof_afwezigheid_en_werktijd/ziekte_en_ongeval/verminderde_prestaties.
Het Vlaams Personeelsstatuut laat meer flexibiliteit op de volgende vlakken: volledig vrije invulling van de vorm die
de deeltijdse prestaties aannemen en de spreiding ervan over de week voor zover een minimale wedertewerkstelling
van 50% gegarandeerd is, en het ontbreken van het vereiste van een minimumduur van de voorafgaande voltijdse
afwezigheid wegens ziekte.
Art. 50, eerste lid, 1° en 2° federaal Verlofbesluit.
Art. 50, eerste lid, 1°, in fine en 2°, in fine federaal Verlofbesluit.
Art. 50, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 1, eerste lid en § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit. Welk percentage de voorkeur geniet, zal de arts van
de bevoegde geneeskundige dienst bij elk onderzoek beoordelen (art. 51, § 3, eerste lid federaal Verlofbesluit).
Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties wegens medische redenen in het geval van langdurige
medische ongeschiktheid kan de ambtenaar steeds een nieuw onderzoek aanvragen met het oog op het aanpassen
van zijn arbeidsstelsel (art. 51, § 3, tweede lid federaal Verlofbesluit).
Art. 50, eerste lid, 1° federaal Verlofbesluit.
Art. 50, eerste lid, 2° federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 1, eerste lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 4, eerste lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
voor ten hoogste twaalf maanden indien Medex bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de
gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. 482 In het geval van een chronische ziekte kan de
ambtenaar tijdens een lopende periode van verminderde prestaties steeds een nieuw onderzoek
aanvragen om het arbeidsstelsel aan te passen.483 In casu is een verdeling van de prestaties over de
week mogelijk volgens het advies van de arts van de bevoegde geneeskundige dienst. 484
b.
Onderwijs Vlaamse Gemeenschap
In de sector onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap485 geldt – sinds 1 januari 2015486 – eveneens
een onderscheid tussen het klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte 487 en het
langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen. 488
Het klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte biedt aan het personeelslid de
mogelijkheid om, onmiddellijk aansluitend op een periode van bezoldigd ziekteverlof, zijn ambt(en)
met verminderde prestaties uit te oefenen naar rata van ten minste 50% van het aantal prestatieeenheden in het raam van een ambt met volledige prestaties; 489 de doelstelling is het volledig
hernemen van de opdracht die het personeelslid uitoefende aan de vooravond van het
ziekteverlof.490 Er is niet rechtstreeks sprake van een maximumduur, maar wel is de regel dat om de
twee maanden dient te worden nagegaan of de gezondheidstoestand van het personeelslid de
voortzetting van dit verlof nog wettigt. 491 Indirect geldt echter wel een beperking in de tijd. Het
klassieke verlof voor verminderde prestaties wordt immers toegerekend op het aantal dagen
bezoldigd ziekteverlof492 en op het moment dat het personeelslid geen recht meer heeft op
bezoldigd ziekteverlof, zal aan het klassieke verlof voor verminderde prestaties een einde worden
gesteld.493 Een specifieke situatie betreft het personeelslid dat ter beschikking is gesteld en volgens
Medex geschikt is om bij wijze van wederaanpassing gedurende een bepaalde periode met een halve
dagtaak te werken.494 Die tijdspanne is ambtshalve beperkt tot een maximum van negentig
kalenderdagen,495 zij het dat de betrokkene na afloop daarvan blijkbaar wel het klassiek verlof voor
verminderde prestaties wegens ziekte kan aanvragen. 496
482
483
484
485
486
487
488
489
490
491
492
493
494
495
496
Art. 51, § 3, eerste lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 3, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 51, § 4, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Zie ook Omz. PERS/2007/07 21 september 2007 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties
wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen en de
terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding, punt 6, gewijzigd op 28 april 2015. Deze rondzendbrief is consulteerbaar via http://dataonderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=13927.
Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen werd pas ingevoegd in het
Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel bij art. 14 BVR 17 oktober 2014 tot wijziging van het besluit van de
Vlaamse Regering van 8 december 1993 betreffende de controle op de afwezigheid wegens ziekte, van het besluit
van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en
coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs en van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008
betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte en de terbeschikkingstelling
wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, voor wat
betreft het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, en tot wijziging van het besluit
van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de
personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool (BS 12 januari
2015), met uitwerking vanaf 1 januari 2015 (zie art. 15 BVR 17 oktober 2014).
Hoofdstuk III Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. De toepassingssfeer ervan wordt afgelijnd in art. 23
Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Hoofdstuk III/1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Het langdurig verlof voor verminderde prestaties
wegens medische redenen staat enkel open voor de personeelsleden die voor minstens 50% van een voltijdse
opdracht vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn (art. 28/2, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel). Bedoeld verlof kan trouwens alleen worden genomen voor de opdrachten waarvoor het
personeelslid vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten is (art. 28/5, negende lid Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel).
Art. 25, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 24, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 26, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 28/1, § 1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 27, 3° Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 32, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 32, derde lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 24, § 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
91
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen wordt op zijn beurt
toegestaan aan een personeelslid voor wie een volledige herneming van de opdracht waarvoor het is
aangesteld of benoemd op het moment van de aanvraag, niet meer mogelijk is. 497 Dit type van
verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kan pas aanvangen na een periode van
ten minste dertig dagen ononderbroken afwezigheid door ziekteverlof, terbeschikkingstelling
wegens ziekte, verlof voor verminderde prestaties na een arbeidsongeval of wederaanpassing met
een halve dagtaak.498 Het aantal nog te verrichten prestaties bedraagt minimum 50% en maximum
75% van het aantal prestatie-eenheden die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties. 499
Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen is meermaals
verlengbaar, telkens voor een periode van twaalf maanden, 500 met andere woorden voor een
schooljaar.501
D.
Gevolgen
1.
De lege lata
De afwezigheid van de ambtenaar tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt
beschouwd als ziekteverlof.502 Zoals hierboven vermeld (supra, § 1, D), impliceert dit het behoud
van alle rechten. Voor de ganse duur van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt
de wedde aan 100% doorbetaald alsof het statutair tewerkgestelde personeelslid niet slechts
deeltijds zou werken.
De aanrekening op het aantal dagen ziekteverlof waarop de ambtenaar gerechtigd is, gebeurt pro
rata.503
2.
De lege ferenda
Zoals hierboven beargumenteerd (supra, C, 2), is de in het VPS vervatte regeling van het verlof voor
deeltijdse prestaties wegens ziekte aan een grondige herziening toe. Het federaal systeem annex de
regeling voor het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap kunnen hierbij als inspiratiebron dienen.
Het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen staat gelijk aan
dienstactiviteit.504 Tijdens de eerste drie maanden van dit verlof geniet de federale ambtenaar zijn
volledige wedde.505 Vanaf de vierde maand heeft de langdurig medisch ongeschikte federale
ambtenaar enkel nog recht op de wedde voor de geleverde verminderde prestaties, vermeerderd
met 60% van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt. 506
Het personeelslid in dienst van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap heeft tijdens het
klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte recht op het salaris dat of de
salaristoelage die het zou hebben gehad als het geen verlof voor verminderde prestaties wegens
ziekte zou hebben genoten.507 Tijdens het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens
medische redenen heeft het personeelslid recht op een salaris of een salaristoelage voor de
497
498
499
500
501
502
503
504
505
506
507
92
Art. 28/3 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 28/4, § 1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 28/5, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. 28/9 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Cf. art. 28/6, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Zie art. X.22, § 2 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 190, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Zie art. X.22, § 2 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 190, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Wel is het de raad toegelaten om
te bepalen dat die afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens
ziekte niet wordt toegerekend op het ziektekrediet.
Art. 52, § 1 federaal Verlofbesluit.
Art. 52, § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit.
Art. 52, § 2, tweede lid federaal Verlofbesluit.
Art. 28/1, § 2, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
uitgeoefende prestaties; voor de niet-verrichte prestaties ontvangt de betrokkene 60% van zijn
daarmee overeenstemmende salaris of salaristoelage.508
§ 3.
Voorbehoedend verlof
Het voorbehoedend of profylactisch verlof staat gelijk met dienstactiviteit en opent bijgevolg een
recht op salaris. Daarnaast behoudt de betrokken ambtenaar zijn recht op bevordering in graad, in
salaris en in salarisschaal.509
Afdeling 2 – Arbeidsongeval of beroepsziekte
§ 1.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
A.
Filosofie
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
en de vergoeding ervan. Wat de arbeidsongevallenwetgeving vergoedt, is in essentie de
ongeschiktheid om de normale wedde die het personeelslid op het tijdstip van het arbeidsongeval
verdiende, te behouden. Zodra het slachtoffer van een arbeidsongeval zijn vroegere taken in het
normale arbeidsregime opnieuw vervult, dus vanaf de datum van volledige werkhervatting zonder
loonverlies, zal de betrokkene geen recht meer kunnen doen gelden op enigerlei vergoeding wegens
tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Het kan echter gebeuren dat de getroffene – gelet op zijn fysieke
of mentale toestand – nog steeds gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt is. Het feit dat het
slachtoffer van een arbeidsongeval bijkomende inspanningen moet leveren om zijn normale werk uit
te voeren, is echter conform de arbeidsongevallenregeling niet voor vergoeding vatbaar.
De Arbeidsrechtbank te Brussel heeft in een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof het
verschil in behandeling naargelang van het tijdstip van de consolidatie aangekaart van een
gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt slachtoffer dat zijn werk volledig hervat. 510 Wie snel terug
aan het werk gaat zonder loonverlies, krijgt geen vergoeding meer voor tijdelijke
arbeidsongeschiktheid, maar moet wachten op de consolidatie van de letsels om gerechtigd te zijn
op een rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid. Het Grondwettelijk Hof was echter van
oordeel dat de prejudiciële vragen geen antwoord behoefden omdat de verschillen in behandeling
niet voortvloeien uit de aangewezen geschonden bepalingen. 511
Voegen wij hieraan toe dat ook de tijdelijke arbeidsongeschiktheid tijdens de benodigde tijd voor
het herstellen of vervangen van vooraf bestaande prothesen of orthopedische toestellen die het
arbeidsongeval heeft beschadigd, op een identieke wijze vergoedbaar is.512
B.
Uitgangspunt
De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gaat uit van de volgende stelregel: “Onder
voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling genieten de
personeelsleden op wie deze wet van toepassing werd verklaard, gedurende de periode van
tijdelijke ongeschiktheid tot de datum van volledige hervatting van het werk, het voordeel van de
bepalingen die voor een tijdelijke volledige ongeschiktheid door de wetgeving op de
arbeidsongevallen (...) zijn vastgesteld”.513
508
509
510
511
512
513
Art. 28/14, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
Arbrb. Brussel 15 oktober 2013, AR 10/13.359/A, www.terralaboris.be.
GwH 9 oktober 2014, nr. 147/2014.
Art. 3ter, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
93
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dit principe wordt herhaald – volgens JACQMAIN nog versterkt – in het KB van 24 januari 1969.514 Dit
besluit stelt namelijk dat de daarin beoogde personeelsleden tijdens de periode van tijdelijke
ongeschiktheid de bezoldiging verschuldigd op grond van hun arbeidsovereenkomst of hun wettelijk
of reglementair statuut, behouden.515 Een identieke bepaling vinden we terug in het KB van 5
januari 1971.516 Dit lijkt de verdere explicitering van de zinsnede “onder voorbehoud van de
toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling” uit de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel.
C.
Verlof wegens ziekte
1.
Regel
Volgens het Vlaams Personeelsstatuut geniet het personeelslid “ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij
een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte”
overeenkomstig de federale bepalingen ter zake.517
2.
Niet toerekening van sommige afwezigheden
Afwezigheden ingevolge een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een
beroepsziekte komen niet in mindering van het contingent aan ziekteverlofdagen 518 (supra, afdeling
1, § 1, C), tenzij die afwezigheden zich situeren na de consolidatie of na de datum waarop de
ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont.519
3.
Periode van dienstactiviteit
Voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg
van en naar het werk en naar aanleiding van een beroepsziekte wordt ziekteverlof toegestaan. 520
Het Vlaams Personeelsstatuut stelt het verlof wegens ziekte en – in het verlengde daarvan, ook als
dit wordt toegekend in geval van arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk of
beroepsziekte – gelijk met een periode van dienstactiviteit521 (supra, afdeling 1, § 1, D).
Wij herhalen dat de kwalificatie van dit verlof als dienstactiviteit522 - behoudens in geval van een
andersluidende bepaling – onder andere met zich brengt dat de ambtenaar523 tijdens de periodes
514
515
516
517
518
519
520
521
522
94
Zie J. JACQMAIN, “Tijdelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval”, Statuut plaatselijke en
provinciale besturen, Brussel, Ced Samsom, losbladig, Actuele Voorinformatie, nr. 66, 25 maart 1994, 7-10.
Art. 32 KB 24 januari 1969.
Art. 19, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. X.72, vierde streepje Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 46, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3° en tweede lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 1°, 2° en
4° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 6 Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel.
Art. 47, tweede lid federaal Verlofbesluit specificeert in dit verband dat ook afwezigheden wegens arbeidsongeval of
beroepsziekte overkomen aan een ambtenaar bij een vorige werkgever, niet in mindering komen van het
ziektekrediet zolang de ambtenaar vergoedingen blijft genieten voor de ganse periode van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid. Een vergelijkbare, nog meer gedetailleerde bepaling treffen we ook aan in art. 9, § 2
Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut.
Uit art. 46, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit valt daarentegen af te leiden dat op het federale niveau
afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte, zelfs na de consolidatiedatum, in beginsel niet in aanmerking
komen voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen waarop de federale ambtenaar recht heeft. Art. 6
Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel bevat geen verdere specificaties, maar stelt in het algemeen dat
afwezigheden naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een
beroepsziekte zonder tijdsbeperking worden toegestaan en niet in mindering worden gebracht van het aantal dagen
bezoldigd ziekteverlof waarop het personeelslid nog recht heeft.
Art. X. 23, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.17, § 2, eerste zin Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
van tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het
werk of beroepsziekte recht heeft op de doorbetaling van zijn volledige, niet begrensde salaris.
Bovendien wordt deze tijdspanne meegerekend bij het bepalen van de geldelijke anciënniteit van
de betrokkene en voor het vaststellen van zijn administratieve loopbaan. Verder telt deze periode
eveneens mee voor de opbouw van schaalanciënniteit in het raam van hun functionele loopbaan. Als
vanzelfsprekend betreft het hier eveneens aanneembare diensten voor het rust- en het
overlevingspensioen.
4.
Quid, in geval van laattijdige beslissing van Medex?
Het behoort tot de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise om het oorzakelijk
verband vast te stellen tussen de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeval of de
beroepsziekte (infra, deel IV). Het komt voor dat Medex beslist om afwezigheden in een ver(der)
verleden uiteindelijk niet te erkennen als staande in een causale relatie met de
arbeidsongevalsletsels of in voorkomend geval de beroepsziekte. De vraag is dan wat hiervan de
weerslag is.
Met toepassing van het Vlaams Personeelsstatuut lijkt er weinig anders op te zitten dan van deze
beslissing akte te nemen. Deze beslissing zal wel aanleiding geven tot een herberekening van het
aantal overblijvende ziektedagen. Indien na die herkwalificatie zou blijken dat het contingent van
666 werkdagen eigenlijk al zou uitgeput zijn geweest, komt het ons voor dat de Vlaamse overheid
op generlei wijze wat dan ook kan terugvorderen van het slachtoffer. 524
5.
Quid, wat betreft de toelagen?
Tal van moeilijkheden doet zich voor ingeval de vaste wedde van het overheidspersoneelslid voor
een groot deel wordt aangevuld door allerhande toelagen, bijvoorbeeld voor nacht-, zaterdag- en
zondag- en andere onregelmatige prestaties. Discussie bestaat over het antwoord op de vraag of
deze toelagen al dan niet zijn begrepen in de statutaire waarborg van behoud van bezoldiging
conform het KB van 24 januari 1969.525
Meerdere cassatiearresten lijken het pleit definitief te beslechten. Naar het oordeel van ons
hoogste rechtscollege belet de omstandigheid dat een vergoeding of toelage bij een reglement
slechts wordt toegekend ingeval de ambtenaar met andere taken wordt belast dan de normale
taken die behoren tot de functie waartoe hij werd benoemd, niet dat dergelijke vergoeding of
toelage wordt beschouwd alsof zij verschuldigd is op grond van het statuut van de ambtenaar.
Daarom is deze vergoeding of toelage wel degelijk begrepen in de bezoldiging die de
personeelsleden van de (federale) overheidsdiensten gedurende de periode van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid verder blijven genieten wanneer zij door een arbeidsongeval zijn
getroffen.526
Het Hof van Cassatie voegt daar in latere arresten echter aan toe dat evenzeer toepassing dient
gemaakt van het KB van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen,
523
524
525
526
Bij de Vlaamse overheid staat het voorts buiten kijf dat, ook op dit punt, degenen die zijn toegelaten tot een
proeftijd met het oog op een vaste benoeming, onder dezelfde bepalingen vallen als de ambtenaren, gegeven dat
deze beide personeelscategorieën in beginsel worden gelijkgesteld (art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut).
Dit ligt in de lijn van de filosofie voor het geval de consolidatiedatum met terugwerkende kracht wordt vastgesteld.
Conform art. 20quater Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel is de regel dat, wanneer de instantie die bevoegd is
voor het vaststellen van de datum van consolidatie van de lichamelijke letsels als gevolg van een arbeidsongeval die
datum met terugwerkende kracht vaststelt, die retroactiviteit het slachtoffer niet mag benadelen, noch
verplichtingen met zich brengen voor de getroffene.
Merken wij hierbij op dat de discussie over het al dan niet begrepen zijn van de toelagen in de bezoldiging eigen is
aan de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor het overheidspersoneel. In geval van ziekte of ongeval
privéleven geldt immers enkel het VPS dat voorziet in het behoud van salaris in de strikte betekenis. In dat geval is
er geen interferentie van een andere regelgeving zoals dat wel het geval is bij professioneel risico in de vorm van het
KB 24 januari 1969 en het KB 5 januari 1971 die het behoud van bezoldiging garanderen.
Cass. 22 maart 1993, Arr.Cass. 1993, 304, Bull. 1993, 296, Pas. 1993, I, 296, RW 1993-94, 306 en Soc.Kron. 1993,
313, noot J. JACQMAIN.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
95
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
toelagen en premies van alle aard toegekend aan het personeel van de federale
overheidsdiensten,527 zodat de toelagen voor abnormale prestaties niet langer verschuldigd zijn
wanneer de onderbreking van de ambtsuitoefening langer duurt dan dertig werkdagen.528 Uit een
ander cassatiearrest menen wij te moeten afleiden dat zodra de onderbreking van de
ambtsuitoefening voor dezelfde reden meer dan dertig dagen bedraagt, zelfs al gaat het om een
gefragmenteerde onderbreking, er geen enkel recht bestaat op de beoogde toelage.529
Het KB van 26 maart 1965 waardoor het Hof van Cassatie zich heeft laten inspireren, heeft echter
geen gelding (meer) ten overstaan van het personeel in dienst van de Vlaamse overheid. Dit neemt
niet weg dat ook het Vlaams Personeelsstatuut het principe vestigt dat (bepaalde) toelagen niet
langer verschuldigd zijn bij een afwezigheid die in casu langer dan 35 (in plaats van dertig)
werkdagen aanhoudt.530 Belangrijk hierbij is dat het Vlaams Personeelsstatuut een aantal toelagen
opsomt waarop deze uitsluitingsgrond geen toepassing vindt, zoals de haard- en standplaatstoelage,
het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de managementtoelage, de bevorderingspremie (of
upgradingspremie), de milieutoelage en de vervangende huisvestingstoelage. 531 Een volledig
overzicht van alle toelagen waarop de regel van de 35 werkdagen wel of niet toepassing vindt, is
terug te vinden in de toelichting bij het desbetreffende artikel uit het Vlaams Personeelsstatuut. 532
Grijpen we terug naar de tekst zelf van het KB van 24 januari 1969, dan lezen we daarin de garantie
van het behoud van de bezoldiging verschuldigd op grond van het reglementair statuut (supra, B).
De notie bezoldiging is ruimer dan salaris waarvan het behoud wordt gewaarborgd tijdens
afwezigheden die met dienstactiviteit worden gelijkgesteld (supra, 1). De bezoldiging die in het
geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid van een overheidspersoneelslid verschuldigd is, omvat
bijgevolg niet alleen het salaris sensu stricto, maar ook de toelagen. In het licht van de hierboven
vermelde cassatierechtspraak zijn de toelagen die niet onderhevig zijn aan de limiet van 35
werkdagen (supra), zonder tijdsbeperking wel degelijk onderdeel van de statutair gewaarborgde
bezoldiging tot voordeel van het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. De
toelagen die wel onder de toepassing vallen van de inperking tot 35 werkdagen, zijn slechts
statutair gewaarborgd voor zover de afwezigheid niet langer dan 35 werkdagen aanhoudt.
Om uit te maken of de toelagen al dan niet verschuldigd zijn in geval van afwezigheid wegens
arbeidsongeval of beroepsziekte, zijn met andere woorden de geldelijke bepalingen van het Vlaams
Personeelsstatuut doorslaggevend.533
6.
Vergelijking
Zoals hierboven aangehaald, heeft de vergoedingsregeling bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid die
het voorwerp uitmaakt van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en zijn uitvoeringsbesluiten,
de waarde van een minimumregeling ten overstaan van het overheidspersoneel (supra, B).
Het slachtoffer zou dus kunnen vragen om een vergelijking door te voeren tussen het behoud van
bezoldiging aan 100% en de vergoeding aan 90% van het gemiddelde dagloon conform de Wet van 10
april 1971 (infra, hoofdstuk 2, afdeling 4, § 1, B).
Alle toelagen – ongeacht de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid (supra, 2) – maken zonder
enige twijfel deel uit van het basisloon dat als uitgangspunt dient voor de berekening van het
gemiddelde dagloon. Bijgevolg dient uitgemaakt of de suppletoire regeling al dan niet gunstiger is
dan het statutaire behoud van bezoldiging aan 100%. Hierbij mogen we echter niet uit het oog
527
528
529
530
531
532
533
96
BS 21 april 1965.
Cass. 11 oktober 1993, Arr.Cass. 1993, 821, Bull. 1993, 808, Pas. 1993, I, 808 en RW 1993-94, 1.050; Cass. 31 januari
1994, Arr.Cass. 1994, 122, Pas. 1994, I, 127 en Soc.Kron. 1994, 107, noot J. JACQMAIN, “Les prestations normales
sont-elles exceptionnelles?”.
Zie ook Arbh. Luik 7 januari 1993, De Verz. 1993, 541, noot M. BOLLAND, “Le maintien des allocations spéciales
pendant l’incapacité temporaire résultant d’un accident du travail dans le secteur public”; B. VAN PRAET,
“Vergoeding van buitengewone prestaties bij arbeidsongeval”, De Gem. 1997, 647-648.
Cass. 9 juni 1997, Arr.Cass. 1997, 265, JT 1997, 778, JTT 1997, 402, Pas. 1997, I, 265, RW 1997-98, 1.287 en
Soc.Kron. 1998, 567, noot (samenvatting).
Zie ook Arbh. Bergen 12 januari 2001, JTT 2001, 167; Arbrb. Oudenaarde 13 juni 1996, JTT 1998, 131, noot.
Art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.15, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Toelichting bij art. VII.15 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook mail de dato 27 november 2008 ondertekend door Jacky LEROY, voorzitter van het directiecomité van de FOD
P&O aan Dirk LAERTE, met als onderwerp: art. 32 KB 24.01.1969 arbeidsongevallen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
verliezen dat het basisloon slechts in aanmerking komt tot een bepaalde loongrens (infra, hoofdstuk
2, afdeling 4, § 1, B).
Dezelfde werkwijze behoort – althans in theorie – ook te worden gevolgd wanneer tijdens het
kalenderjaar dat het arbeidsongeval of de beroepsziekte is voorafgegaan, veel overuren zijn
gepresteerd.
Enkel wanneer de afwezigheid minder dan 35 werkdagen duurt, wordt het gemiddelde van de
toelage voor overwerk van de laatste twaalf maanden betaald. Na deze tijdspanne is het bedrag van
de overuren inderdaad niet meer statutair gegarandeerd.
Het overloon is daarentegen zonder meer begrepen in het basisloon voor het berekenen van de
vergoedingen die met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verschuldigd zijn
bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid, zodat een vergelijking aangewezen kan zijn.
D.
Volledige versus gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid
De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel maakt op het vlak van de vergoedingsregeling niet
expliciet een onderscheid naargelang de tijdelijke arbeidsongeschiktheid volledig of gedeeltelijk
is.534
Bijgevolg zal, ook wanneer de tijdelijke arbeidsongeschiktheid van een overheidspersoneelslid
slechts gedeeltelijk is of wordt, het slachtoffer nog steeds dezelfde vergoeding ontvangen zoals bij
volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid, althans zolang er geen sprake is van enigerlei vorm van
werkhervatting, of zelfs zijn vroegere bezoldiging als hij een ander ambt vervult dat normaal
minder wordt bezoldigd dan de betrekking die hij voor het ongeval bekleedde.535 De
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel heeft getracht dit te verwoorden door te bepalen dat het
voordeel van de bepalingen van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voor een tijdelijke
volledige arbeidsongeschiktheid uitwerking vindt “gedurende de periode van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid tot de datum van volledige hervatting van het werk”.536
Deze vergoedingsregeling staat los van een eventuele gedeeltelijke werkhervatting door het
slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de vorm van bijvoorbeeld het verlof voor
deeltijdse prestaties. Een wedertewerkstelling bij een gedeeltelijke tijdelijke
arbeidsongeschiktheid is dus niet uitgesloten (infra, § 3). Als er echter geen dergelijk verlof wordt
toegekend, heeft het slachtoffer dat nog slechts gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt is, in elk
geval de garantie dat het de vergoeding behoudt alsof het nog steeds volledig tijdelijk
arbeidsongeschikt zou zijn.
E.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid
1.
Essentie
Vanaf de consolidatie in geval van arbeidsongeval of de datum waarop de ongeschiktheid een
blijvend karakter vertoont bij beroepsziekte, komt er per hypothese een einde aan de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid en gaat die over in een blijvende arbeidsongeschiktheid (infra, § 2). Het is
echter mogelijk dat het slachtoffer na dit kantelmoment opnieuw voor een beperkte tijdspanne
tijdelijk arbeidsongeschikt wordt als gevolg van de letsels die uit het arbeidsongeval of de
beroepsziekte zijn voortgevloeid.
De essentie van deze regeling is dat het gaat om een in de tijd beperkte verergering en niet om een
voortdurende toestand, zij het dat de duur van die tijdelijke verergering niet staat gespecificeerd.
Semantisch houdt een verergering in dat de toestand voordien beter was, wat een bevestiging is van
het feit dat het niet gaat om een constante staat van arbeidsongeschiktheid, zoals ook duidelijk
534
535
536
Cass. 8 oktober 2001, JTT 2001, 456.
Cf. Arbh. Brussel 6 november 1996, Soc.Kron. 1997, 78, noot J.J. en Arbh. Luik 16 september 1993, JTT 1994, 237,
noot.
Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
97
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
blijkt uit de tekst zelf van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Een andersluidend
standpunt innemen zou de regel onderuit halen dat bij het vaststellen van de blijvende
arbeidsongeschiktheid per definitie een einde komt aan de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
Bijkomende voorwaarde is dat die tijdelijke verergering in relatie staat tot de oorspronkelijke
letsels. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij verwijdering van osteosynthesemateriaal bij
het slachtoffer van een arbeidsongeval.
De vraag is of deze regeling eveneens uitwerking vindt bij hervallen naar aanleiding van de initiële
ongevalsletsels, zoals zich vaak voordoet bij onder andere rugletsels. In de praktijk blijkt Medex
zich vrij streng op te stellen als het aankomt op het aanvaarden van een tijdelijke verergering van
de letsels van het arbeidsongeval nadat de consolidatie is ingetreden. Blijkbaar zou enkel in het
geval van een hospitalisatie een hernieuwde tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie
worden aanvaard.
Anders dan in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, is de toepassing van deze regel na het
verstrijken van de herzieningstermijn niet voorbehouden aan slachtoffers van een arbeidsongeval
met een blijvende arbeidsongeschiktheid van 10% of meer. 537
2.
Vergoedingsregeling
Het slachtoffer van wie de blijvende arbeidsongeschiktheid zodanig verergert dat het zijn (nieuwe)
betrekking tijdelijk niet meer kan uitoefenen, heeft gedurende die afwezigheidsperiode recht op
dezelfde schadeloosstelling zoals in het geval van tijdelijke ongeschiktheid voor de consolidatie of
voor het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. 538
Volgens de parlementaire voorbereiding van de wijzigende Wet van 19 oktober 1998539 is die
schadeloosstelling bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie of na het moment waarop de
ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, cumuleerbaar met de rente wegens blijvende
arbeidsongeschiktheid tot beloop van 25% van de bezoldiging op grond waarvan zij is vastgesteld. 540
F.
Preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu
Het personeelslid dat door een beroepsziekte wordt bedreigd, dat niet voor andere opdrachten kan
worden aangewezen, dat aanvaardt zich tijdelijk te onthouden van elke activiteit die het nog aan
de risico’s van deze ziekte kan blootstellen en dat accepteert tijdelijk het ambt dat het uitoefent,
te staken, behoudt de bezoldiging verschuldigd op grond van zijn arbeidsovereenkomst of zijn
wettelijk of reglementair statuut.541 Dit is de enige – vrijwel letterlijk weergegeven – specificatie
die we aantreffen in het KB van 5 januari 1971 als de preventieve verwijdering uit het schadelijk
arbeidsmilieu van een door een beroepsziekte bedreigde persoon aan de orde is.
Het enige wat we hieruit kunnen afleiden, is dat deze maatregel slechts een tijdelijk karakter
heeft.
537
538
539
540
541
98
Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) 10 januari 1994, Limb.Rechtsl. 1994, 161). Deze uitspraak dateert uit de periode voor
de wijzigende Wet 19 oktober 1998, toen deze hypothese nog niet was geregeld in de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel (Arbh. Luik 12 januari 2000, Soc.Kron. 2003, 326, noot J. JACQMAIN), maar behoudt niettemin
haar gelding (zie Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 12 november 2008, AR 4.026/2008, onuitg.).
Art. 6, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Naar het oordeel van het Grondwettelijk Hof is er sprake van een schending van het grondwettelijk gelijkheids- en
non discriminatiebeginsel in zoverre de getroffene van een arbeidsongeval ook voor de inwerkingtreding van de
genoemde Wet 19 oktober 1998, geen recht zou hebben op een vergoeding in de zin van art. 3bis
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel indien zijn blijvende arbeidsongeschiktheid zodanig verergert dat hij de
functie waarin hij werd gereclasseerd, tijdelijk niet meer kan uitoefenen (zie Arbitragehof 8 mei 2001, nr. 64/2001,
Verkeersrecht 2001, 325; Arbitragehof 20 februari 2002, nr. 40/2002, JTT 2002, 209, noot en Verkeersrecht 2002,
188; zie ook Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 12 november 2008, AR 4.026/2008, onuitg.).
BS 25 november 1998.
Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1534/1, 5.
Art. 19, tweede lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Voor de publieke sector is – anders dan in de particuliere sector542 – niets geregeld aangaande de
pecuniaire gevolgen in geval van blijvende verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu.
§ 2.
Blijvende arbeidsongeschiktheid
A.
Belang van de consolidatiedatum
De consolidatiedatum – of in geval van beroepsziekte de datum waarop de arbeidsongeschiktheid
een blijvend karakter vertoont – valt niet noodzakelijk samen met de werkhervatting of met het
einde van de geneeskundige behandeling.
Dit leidt soms tot verwarring, want voor de vergoedingen komt dit erop neer dat het slachtoffer van
een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de periode tussen de (volledige) werkhervatting en de
consolidatie, geen recht kan doen gelden op welke vorm van schadeloosstelling ook.
B.
Jaarlijkse bezoldiging
1.
Principe
De rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de jaarlijkse bezoldiging waarop
het slachtoffer aanspraak kon maken op het tijdstip dat het ongeval zich heeft voorgedaan of dat de
beroepsziekte werd vastgesteld.543
Onder de noemer jaarlijkse bezoldiging horen thuis: iedere wedde, elk loon, of als loon of wedde
geldende vergoeding door het slachtoffer verkregen, vermeerderd met de toelagen of vergoedingen
die geen werkelijke lasten dekken en die op basis van de arbeidsovereenkomst of van het wettelijk
of reglementair statuut verschuldigd zijn.544
2.
Grensbedrag
De jaarlijkse bezoldiging voor de berekening van de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid
komt slechts in aanmerking tot een bepaald bedrag dat overeenstemt met de zogenaamde
loongrens.545 De Wet van 17 mei 2007546 heeft de vigerende loongrens opgetrokken tot 24.332,08
euro.
Het Vlaams Personeelsstatuut biedt de mogelijkheid aan de Vlaamse regering om, op voorstel van
de functionele minister en na akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken,
voor elk van de intern verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, voor de in de
toepassingssfeer van dit besluit begrepen extern verzelfstandigde agentschappen, voor de
administratieve diensten van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de strategische
adviesraad Vlaamse Onderwijsraad onder andere specifieke sociale voordelen vast te stellen. 547
542
543
544
545
546
547
Zo de bedreigde werknemer een voorstel tot definitieve stopzetting accepteert, krijgt hij voor een periode van
negentig dagen de uitkering voor blijvende, volledige arbeidsongeschiktheid, meer bepaald 100% van het basisloon
(art. 37, § 3, eerste lid Beroepsziektewet). Na die tijdspanne ontvangt deze werknemer een vergoeding die in
overeenstemming is met zijn graad van gedeeltelijke, blijvende arbeidsongeschiktheid (art. 38, § 1
Beroepsziektewet). In dat geval kan hij – onder bepaalde voorwaarden – beroepsherscholing volgen voor rekening van
het Fonds voor de Beroepsziekten (zie art. 37, § 3 en § 4 Beroepsziektewet).
Art. 4, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 13, eerste lid KB 24 januari 1969 en art. 14, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 4, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
BS 14 juni 2007 (ed. 2). Deze loongrens heeft uitwerking vanaf 1 januari 2005 (zie art. 28, 4° Wet 17 mei 2008) en
geldt dus voor alle arbeidsongevallen waarvan de consolidatiedatum zich op of vanaf die datum situeert, of – nog
anders uitgedrukt – voor de renten die voor het eerst verschuldigd zijn vanaf 1 januari 2005 (zie art. 27 Wet 17 mei
2007).
Zie art. I.7bis, 3°, in fine Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
99
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde agentschapspecifieke regelingen uitgaan van een hogere
grens.548 Deze mogelijkheid bestaat niet voor de kerndepartementen.
3.
Bijzonderheden
In geval van cumulatie van ambten bij verscheidene overheidsbesturen of -instellingen, waarop de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel uitwerking vindt, mag de rente bij blijvende
arbeidsongeschiktheid worden berekend op basis van de samengevoegde jaarlijkse bezoldigingen die
aan die onderscheiden ambten zijn verbonden.549 Daarbij dient echter een dubbele beperking in
acht genomen, meer in het bijzonder de geldende cumulatiewetgeving 550 enerzijds en het
toepasselijke grensbedrag van de jaarlijkse bezoldiging anderzijds (supra, 2).
Wanneer de arbeidsduur in de publieke sector geregeld minder beloopt dan de normale jaarlijkse
duur van een ambt met volledige prestaties,551 wordt de jaarlijkse bezoldiging vermeerderd met
een hypothetische bezoldiging die betrekking heeft op de periode zonder prestaties. 552 Dit is niet
alleen het geval voor zover de betrokkene slechts één ambt uitoefent, maar ook indien hij
meerdere ambten cumuleert. In die laatste hypothese worden de bezoldigingen ervan eerst
samengeteld volgens de regels voor de cumulatie van ambten, dus enkel op basis van de reële
prestaties, om er nadien eventueel een hypothetische bezoldiging aan toe te voegen. Die
hypothetische bezoldiging wordt berekend met inachtneming van de bezoldiging(en) die het
slachtoffer kreeg uitbetaald, en binnen de grenzen die zijn vereist om tot de normale jaarlijkse
arbeidsduur van een ambt met volledige prestaties te komen. 553
Nog een andere bijzondere toestand betreft de slachtoffers die het genot hebben van een
rustpensioen of een overlevingspensioen waarvan de uitbetaling is gekoppeld aan de voorwaarde dat
de wettelijk vastgestelde perken van toegelaten arbeid niet worden overschreden. In voorkomend
geval wordt de bezoldiging vastgesteld met inachtneming van het loon dat verschuldigd is voor het
verrichten van de toegelaten arbeid.554
548
549
550
551
552
553
554
100
In een aantal agentschapspecifieke rechtspositieregelingen lezen we dat voor de toepassing van de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel de rente in geval van blijvende invaliditeit en bij overlijden, toegekend
naar aanleiding van een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk, zoals berekend op basis van
de jaarlijkse bezoldiging van het personeelslid, per jaar en per persoon wordt ‘beperkt’ tot:
 25.153,76 euro (zie art. 10 BVR 14 maart 2008 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie
van het personeel van het Bloso, BS 14 mei 2008). Noteer in de marge dat Bloso wordt herdoopt tot Sport
Vlaanderen;
 123.946,76 euro (zie art. 24 BVR 14 december 2007 houdende de agentschapspecifieke regeling van de
rechtspositie van het personeel van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De
Scheepvaart, BS 24 januari 2008; art. 4 BVR 27 juni 2008 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de
rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, BS 26 augustus 2008; art. 7
BVR 20 maart 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van Kind
en Gezin, BS 5 mei 2009, zoals vervangen bij art. 3 BVR 23 december 2011, BS 8 februari 2011);
 123.947 euro (zie art. 4 BVR 27 juni 2008 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van
het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, BS 26 augustus 2008; art. 13 BVR 18 juli 2008
houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse
Landmaatschappij, BS 23 oktober 2008; art. 3 BVR 18 juli 2008 houdende de agentschapspecifieke regeling van de
rechtspositie van het personeel van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, BS 23 oktober
2008; art. 3 BVR 12 maart 2010 houdende vaststelling van de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie
van het personeel van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en houdende oprichting van een
Sociale Dienst voor het personeel van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, BS 8 april 2010);
 124.000 euro (zie art. 11 BVR 19 juni 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van
het personeel van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - SYNTRA Vlaanderen, BS 24 september
2009; art. 19 BVR 9 mei 2014 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel
van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, BS 27 augustus 2014);
 125.000 euro (zie art. 2 BVR 3 juli 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het
personeel van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs, BS 2 oktober 2009 (ed. 1); art. 7 BVR 23 mei
2014 tot vaststelling van de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, BS 8 september 2014).
Art. 15 KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971).
Art. 15, in fine KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971).
Zie art. 18 KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971).
Art. 17, eerste lid KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971).
Art. 17, tweede lid KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971).
Art. 4bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Cf. Cass. 17 oktober 1994, JTT 1995, 123, noot.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Renten wegens blijvende arbeidsongeschiktheid
1.
Formule
De rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid is gelijk aan het product van de jaarlijkse
bezoldiging (supra, B) en het aangehouden percentage blijvende arbeidsongeschiktheid 555 (supra,
deel II).
Het uitgangspunt is de niet-geïndexeerde jaarlijkse bezoldiging waarop het slachtoffer recht had op
het ogenblik van het ongeval, eventueel geplafonneerd tot het vigerende bedrag van het
grensbedrag van de jaarlijkse bezoldiging op datum van consolidatie (supra, B, 2). De op die basis
bepaalde rente dient vervolgens te worden aangepast aan het peil van het indexcijfer op het
tijdstip van de consolidatie.556 De indexering van de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid
staat los van de voorafgaande vaststelling van de jaarlijkse bezoldiging van het slachtoffer; het gaat
daarbij om een niet-geïndexeerde wedde die op de consolidatiedatum wordt vergeleken met de dan
toepasselijke loongrens.557
Of de rente vanaf de consolidatiedatum nog verder wordt gekoppeld aan de evolutie van het
indexcijfer van de consumptieprijzen, hangt af van de hoogte van het toegekende percentage
blijvende arbeidsongeschiktheid (infra, 6).
Die jaarlijkse bezoldiging wordt vermenigvuldigd met het toegekende percentage blijvende
arbeidsongeschiktheid zoals dit werd vastgesteld op het ogenblik van de consolidatie of de datum
waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra, A). De rente wegens blijvende
arbeidsongeschiktheid is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand waarin de consolidatie
plaatsvindt of waarin de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, zich
situeert.558
Het is echter mogelijk dat het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid wordt herzien indien
zich een onvoorzienbare wijziging heeft voorgedaan in de toestand van het slachtoffer van een
arbeidsongeval en op voorwaarde dat een aanvraag tot herziening werd gedaan in de loop van de
driejarige herzieningstermijn559 (infra, deel IV). De herziening heeft uitwerking vanaf de eerste dag
van de maand die volgt op het indienen van de aanvraag.560
Na het verstrijken van de herzieningstermijn in het raam van de arbeidsongevallenregeling kan zich
evenzeer nog een verergering manifesteren, maar deze zal in voorkomend geval geen aanleiding
geven tot de toekenning van een hogere rente volgens de hierboven beschreven formule, maar
slechts een recht creëren op een forfaitaire verergeringsbijslag (infra, D). Die bijslag is verschuldigd
vanaf de eerste dag van de maand volgend op het indienen van de aanvraag. Bij elke verergering
wordt de verergeringsbijslag opnieuw berekend vanaf deze datum. 561
In geval van een beroepsziekte is de mogelijkheid tot herziening van de vergoedingen niet beperkt
in de tijd.562 Het KB van 5 januari 1971 specificeert niet vanaf wanneer de herziening effect
sorteert.
2.
Verminderde rente in geval van geringe blijvende arbeidsongeschiktheid
De rente wordt tot de helft teruggebracht indien de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid
minder beloopt dan 5%. Gaat het om arbeidsongeschiktheden die minimaal gelijk zijn aan 5%, maar
minder bedragen dan 10%, dan ziet het slachtoffer zijn rente met een kwart verminderd.563
555
556
557
558
559
560
561
562
563
Art. 4, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Arbh. Brussel 5 september 1988, JTT 1988, 395.
Cf. Cass. 12 februari 2007, JTT 2007, 242.
Art. 20, eerste lid KB 24 januari 1969 (en art. 17 KB 5 januari 1971).
Art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969.
Art. 10, § 1, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 4 KB 24 januari 1969.
Cf. art. 12 KB 5 januari 1971.
Art. 4, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
101
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
3.
Bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp van een derde persoon
Als de toestand van het slachtoffer absoluut de geregelde hulp van een derde persoon vereist, kan
het aanspraak maken op een bijkomende vergoeding volgens de noodzaak van deze hulp. Het
jaarlijkse bedrag van die bijkomende vergoeding mag niet meer belopen dan twaalfmaal het
gemiddelde maandelijks minimuminkomen zoals gewaarborgd volgens de bezoldigingsregeling die op
het slachtoffer toepasselijk is in de dienst waarbij het werd aangeworven.564
De wet geeft geen criterium aan voor de raming van de omvang van de supplementaire vergoeding.
De beoordeling van de graad van hulp van derden is vooral een feitenkwestie betreffende de
menselijke en maatschappelijke problemen, waarover de bevoegde geneeskundige dienst (infra,
deel IV) op een autonome wijze oordeelt. Wel heeft de Werkgroep Evaluatie Menselijke Schade
steeds met klem verdedigd dat het principe van de forfaitaire schadeloosstelling een concrete,
reële beoordeling van de omvang van de noodzakelijke derdenhulp niet in de weg staat. 565
4.
Cumulatie566
a.
Met een bezoldiging
Zolang het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de publieke sector de
uitoefening van ambten behoudt, mogen de rente en de verergeringsbijslag niet hoger liggen dan
25% van de bezoldiging op grond waarvan de rente is vastgesteld. 567 De uitkering wordt dus beperkt
tot 25% van de bezoldiging die als berekeningsbasis heeft gediend, en niet tot een kwart van het
bedrag van de rente. Dit heeft tot gevolg dat alle arbeidsongeschiktheidspercentages van 25% of
meer, in voorkomend geval, recht geven op een analoge rente of bijslag vastgesteld op 25% van de
vroeger verdiende jaarlijkse bezoldiging.
Zo de betrokkene een ander ambt vervult dat normaal minder wordt bezoldigd dan de betrekking
die hij voor het arbeidsongeval of de beroepsziekte bekleedde, behoudt hij niet enkel zijn vroegere
bezoldiging,568 maar hij mag dat salaris daarenboven cumuleren met een
arbeidsongeschiktheidsrente en/of de bijslag wegens verergering tot de grens van 25%, net zoals
een personeelslid dat zijn normale ambt blijft voortzetten. 569
In het geval dat de betrokkene niet opnieuw wordt tewerkgesteld, is de rente wegens blijvende
arbeidsongeschiktheid en de verergeringsbijslag integraal cumuleerbaar met de bezoldiging die hij
verdient bij een andere werkgever.570
564
565
566
567
568
569
570
102
Art. 4, § 2, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
De concrete beoordeling van de reële omvang van de schade kan als volgt gebeuren. In de eerste plaats behoort een
schatting te worden gemaakt van het aantal uren dat het slachtoffer volstrekt de hulp van een derde nodig heeft.
Daarbij dient ook het facet van de veroudering te worden ingecalculeerd, want er wordt uitspraak gedaan over de
noodzaak en de omvang van de hulp waarmee de betrokkene het tot aan het einde van zijn dagen zal moeten
stellen, waardoor automatisch een factor van onzekerheid wordt ingebouwd. Op basis hiervan is het mogelijk te
berekenen welke vergoeding het slachtoffer zou moeten ontvangen, namelijk zoveel als nodig is om het vastgestelde
aantal uren (onbekende X) per dag een hulp te betalen. Per hypothese kan als vergelijkingsloon het loon van een
gezinshelper worden genomen: door omrekening is het mogelijk de bruto loonkost (onbekende Y, uitgedrukt in euro
per uur) te bepalen. De combinatie van beide elementen levert de kostprijs per dag op, namelijk X uren x Y euro/uur
= (X x Y) euro. Op jaarbasis stemt dit overeen met een bedrag in euro van 365 (X x Y). Tot slot komt het er enkel nog
op aan na te gaan of de grens al dan niet is overschreden. Wanneer het eindresultaat boven het grensbedrag
uitstijgt, speelt de vigerende beperking omwille van het forfaitair karakter van de schadeloosstelling.
Art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel vestigt het principe dat de rente wegens blijvende
arbeidsongeschiktheid en de verergeringsbijslag kunnen worden gecumuleerd met de bezoldiging en met het
rustpensioen dat wordt toegekend krachtens de wets- en reglementsbepalingen eigen aan de overheidsdiensten,
onverminderd de toepassing van art. 6 en art. 7 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel die in bepaalde
afwijkingen voorzien.
Art. 6, § 1 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 6, § 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 5 en art. 6, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 6, § 1 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel (a contrario). Waar discussie over kan bestaan, is wat precies
wordt bedoeld met het behoud van de uitoefening van ambten. Op het eerste gezicht is het logisch dat enkel de
wedertewerkstelling bij dezelfde overheidswerkgever wordt beoogd. Men zou echter ook kunnen voorhouden dat
deze cumulatiebeperking meer in het algemeen geldt indien het slachtoffer actief blijft bij om het even welke
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Vermelden wij voor de volledigheid dat de eventuele bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp
van een derde persoon (supra, 3), naar onze mening niet onder deze cumulatiebeperkende regels
valt. Daar waar de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid annex de verergeringsbijslag het
hypothetische loonverlies vergoeden, heeft de bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp van
een derde persoon duidelijk een andere finaliteit. Het is niet omdat een slachtoffer eventueel in
zijn vroegere of een ander ambt wordt weder tewerkgesteld, dat dit een effect heeft op zijn nood
aan hulp van een andere persoon voor een aantal noodzakelijke dagelijkse handelingen die zich
buiten de arbeidssfeer situeren. Trouwens ook op het vlak van de cumulatie met een
overheidsrustpensioen (infra, b) komt de geldende regeling erop neer dat de bijkomende
vergoeding voor hulp van een derde integraal cumuleerbaar is door de grens navenant te verhogen.
b.
Met een pensioen
Als het slachtoffer zijn ambt neerlegt en een aan het overheidspersoneel eigen rustpensioen 571
verkrijgt,572 is de rente en de verergeringsbijslag slechts cumuleerbaar met het pensioen tot 100%
van de laatste bezoldiging nadat deze is aangepast volgens de voor rust- en overlevingspensioenen
vigerende regels.573
Voor slachtoffers wier toestand volstrekt de geregelde hulp van een andere persoon vergt, kan dit
maximum meer dan 100% belopen, zonder de grens van 150% te mogen overschrijden. 574 Deze
bepaling werd (nog steeds) niet aangepast aan het nieuwe maximum voor de berekening van de
bijkomende vergoeding voor hulp van een derde (supra, 3).
Het begrip laatste bezoldiging moet worden geïnterpreteerd tegen de achtergrond van de notie
jaarlijkse bezoldiging. Zo omvat die laatste bezoldiging niet alleen de eigenlijke wedde, maar ook
de onderscheiden bijkomende toelagen die worden meegeteld voor het berekenen van de jaarlijkse
bezoldiging (supra, B).
Bij overschrijding van die cumulatiegrens gebeurt de inkorting niet op het rustpensioen, maar
ondergaat het bedrag van de rente of de verergeringsbijslag een vermindering. 575
De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel beperkt slechts de mogelijkheid tot cumulatie met
het rustpensioen toegekend met toepassing van de wets- en reglementsbepalingen eigen aan de
overheidsdiensten.576 Daaruit mogen we per negativum concluderen dat onbeperkte samenvoeging
mogelijk is met een rustpensioen dat aan een overheidspersoneelslid toekomt op basis van de
pensioenregeling voor werknemers of zelfstandigen of een andere regeling, net als met een
overlevingspensioen op grond van welke wetgeving ook.
Het slachtoffer dat zijn ambt neerlegt zonder gerechtigd te zijn op een rustpensioen als ambtenaar,
ontvangt de totale rente en de volledige bijslag wegens verergering. 577
5.
Kapitalisatie
Bij een blijvende arbeidsongeschiktheid van 16% of meer 578 kan – op aanvraag van het slachtoffer
van een arbeidsongeval579 – de waarde van de rente tot beloop van ten hoogste een derde als
kapitaal worden uitbetaald.580 Deze aanvraag is – anders dan in het raam van de
571
572
573
574
575
576
577
578
579
580
werkgever in de publieke sector die begrepen is in de werkingssfeer van de uitvoeringsbesluiten van de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een rustpensioen wegens leeftijd dan wel om een rustpensioen wegens
definitieve medische ongeschiktheid.
Cf. art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 7, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 7, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 7, § 1, derde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 7, § 2 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 12, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Deze mogelijkheid tot omzetting in kapitaal is onbestaande in het geval van een beroepsziekte (zie art. 12, § 1,
tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel), ook al omdat bij beroepsziekte geen beperking geldt op het
vlak van de mogelijkheid tot herziening.
Art. 12, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
103
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 – niet afhankelijk van de goedkeuring van een extern
organisme, wat neerkomt op een absoluut recht van het slachtoffer.
In de huidige stand van de wetgeving wordt noch in de tekst van de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel, noch in zijn uitvoeringsbesluiten nader bepaald op welk moment het
slachtoffer de aanvraag tot omzetting in kapitaal kan indienen. Dit betekent dat de betrokkene de
omzetting in kapitaal op elk ogenblik kan aanvragen, hoewel de eigenlijke omzetting slechts mag
gebeuren op zijn vroegst op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de
herzieningstermijn. Wordt de omzetting in kapitaal in een latere fase gevraagd, dan vindt die
plaats op de eerste dag van de derde maand die volgt op de indiening van de aanvraag.581
Het uitgangspunt vormt de waarde van de rente zoals geïndexeerd volgens de Arbeidsongevallenwet
van 10 april 1971.582 De in aanmerking te nemen leeftijd is die welke de gerechtigde heeft op het
ogenblik waarop de aanvraag tot omzetting van de rente in kapitaal uitwerking vindt; 583 daarmee
stemt een bepaalde leeftijdscoëfficiënt overeen. Bij omzetting van maximaal een derde van de
waarde van de rente in kapitaal wordt uitgegaan van de totale rente zonder aftopping omwille van
de beperkte samenvoeging met de wedde bij wedertewerkstelling in dienst van een werkgever die
onder de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel ressorteert (supra, 4, a) of
met een rustpensioen als ambtenaar584 (supra, 4, b). In geen geval mag het gekapitaliseerde deel
van de rente, eventueel samen met het overblijvende gedeelte van de rente, hoger liggen dan de
vooropgestelde cumulatiepercentages.585
De uitkering van het kapitaal gebeurt binnen zestig dagen volgend op de datum die de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel voor de omzetting in kapitaal heeft vastgesteld. 586
6.
Indexatie
De renten wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, de bijkomende vergoeding voor hulp van een
derde persoon (supra, 3) en de verergeringsbijslagen (infra, D) worden vermeerderd of verminderd
conform de Wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in
de publieke sector aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. 587
De bedoelde vergoeding, de renten en de bijslagen zijn voor de toepassing van de indexeringsregel
gekoppeld aan de spilindex 138,01.
Momenteel bedraagt die verhogingscoëfficiënt 1,6406. Telkens als de spilindex wordt overschreden,
resulteert dit in een verhoging van deze verhogingscoëfficiënt met 1,02. De verhogingscoëfficiënt is
dus een machtsverheffing van 1,02, sedert 1 juli 2016 tot de 25e macht.588
Bij wijze van uitzondering op de regel worden de renten niet geïndexeerd wanneer de blijvende
arbeidsongeschiktheid geen 16% bereikt. 589
D.
Verergeringsbijslag
Wanneer zijn toestand die het gevolg is van het arbeidsongeval, op een blijvende manier verergert
na het verstrijken van de herzieningstermijn (infra, deel IV), kan het slachtoffer een verzoek
indienen tot het verkrijgen van een verergeringsbijslag.590
581
582
583
584
585
586
587
588
589
590
104
Art. 12, § 2, in fine Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 21, eerste lid KB 24 januari 1969.
Art. 21, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 22, eerste lid KB 24 januari 1969.
Art. 22, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 23 KB 24 januari 1969.
Art. 13, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Cass. 4 september 1989, Arr.Cass. 1989-90, 1, Bull. 1990, 1, JLMB 1989, 1.422, JTT 1989, 487, noot, Pas. 1990, I, 1,
RW 1989-90, 771 en TSR 1989, 421.
Zie http://www.wedden.fgov.be/indexation/default.htm.
Art. 13, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 5bis, § 1 KB 24 januari 1969.
In het uitvoeringsbesluit voor het personeel van de provinciale en plaatselijke overheden werd intussen een analoog
art. 5bis ingevoerd. Dat gebeurde pas bij art. 7 KB 26 november 2012 houdende wijziging van het koninklijk besluit
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Vereist is dat de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid na die verergering minimaal 10%
bedraagt.591
Dit is niet aan de orde als het gaat om de getroffene door een beroepsziekte aangezien de
herziening in geval van beroepsziekte niet aan enige tijdsbeperking onderhevig is.
Het bedrag van de verschuldigde verergeringsbijslag is het resultaat van de volgende berekening.
De eerste stap bestaat erin de nieuwe graad van blijvende arbeidsongeschiktheid te
vermenigvuldigen met het met deze graad overeenstemmende forfaitaire bedrag,592 zoals
gespecificeerd in tabel 7. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01.593 Dat betekent
dat de hieronder vermelde bedragen vanaf 1 juli 2016 moeten worden vermenigvuldigd met de
verhogingscoëfficiënt 1,6406 (supra, C, 6).
Tabel 7 – Bedragen van de verergeringsbijslag594
Per percent BAO
Naargelang van het nieuwe % BAO
70,49 euro
Minstens 10% en hoogstens 35%
93,91 euro
Minstens 35% en hoogstens 65%
119,19 euro
Meer dan 65%
Bij recht op een verhoogde rente wegens geregelde hulp van een derde 595
59,63 euro
Zo berekend met het nieuwe maximum van 100%
119,19 euro
Zo berekend met het oude maximum van 50%
Van het verkregen product dient het bedrag van de oorspronkelijke of herziene rente, voor iedere
uitbetaling in kapitaal, in mindering te worden gebracht. 596 Dit komt er simpelweg op neer dat als
het bedrag van de rente hoger ligt of gelijk is aan de uitkomst van de eerste berekening, geen
verergeringsbijslag verschuldigd is.597
§ 3.
Deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeval of beroepsziekte
A.
Principe
Het KB van 24 januari 1969 erkent de mogelijkheid tot het presteren van verminderde prestaties na
een arbeidsongeval, zowel tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid als na de consolidatie. 598
Een analoge bepaling vinden we ook terug in het KB van 5 januari 1971 in geval van
beroepsziekte.599
591
592
593
594
595
596
597
598
599
van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van provincies,
gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare centra voor
maatschappelijk welzijn, diensten, instellingen en verenigingen voor maatschappelijk welzijn, diensten van het
College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie
en openbare kassen van lening, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk (BS 13
december 2012).
Art. 5bis, § 1, in fine KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 2, eerste lid, 1° KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 3 KB 24 januari 1969. Deze bepaling werd integraal vervangen bij art. 1, 1° KB 26 november 2012 tot
wijziging van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van de
personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk
(BS 13 december 2012). Het gaat echter slechts om een marginale wijziging bestaande uit een verduidelijking van
wat wordt bedoeld met het nieuwe en het oude maximum voor de vaststelling van de rente wegens geregelde hulp
van een derde persoon.
Bij gelegenheid van een aanvraag tot toekenning van een verergeringbijslag kan ook de bijkomende vergoeding voor
hulp van derden worden toegekend of aangepast (art. 5bis, § 6 KB 24 januari 1969).
Art. 5bis, § 2, eerste lid, 2° KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 2, derde lid KB 24 januari 1969.
Art. 32bis KB 24 januari 1969.
Art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
105
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte kan meer in het bijzonder de toelating
krijgen om zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen zonder tijdsbeperking en volgens
een vrij door de bevoegde geneeskundige dienst te bepalen verdeling. De enige voorwaarde is dat
het slachtoffer minstens de helft van de normale duur van een ambt met volledige prestaties moet
kunnen volbrengen.600
B.
Los van het Vlaams Personeelsstatuut
Vroeger voegden de uitvoeringsbesluiten van 24 januari 1969 en van 5 januari 1971 eraan toe dat
deze regeling gold ongeacht de reglementaire bepalingen betreffende het verlof voor verminderde
prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid. Deze zinsnede is intussen echter geschrapt. 601 Dit
impliceert dat deze besluiten voorrang hebben op eventuele bepalingen ter zake in de
rechtspositieregelingen. Vandaar is het logisch dat de regeling betreffende het verlof voor
deeltijdse prestaties wegens ziekte, zoals vervat in het VPS (supra, afdeling 1, § 2), enkel
toepassing vindt bij ziekte of ongeval privéleven 602 en geen gelding heeft in geval van een
arbeids(weg)ongeval of een beroepsziekte.
C.
Dienstactiviteit?
Punt is wel dat de uitvoeringsbesluiten van 24 januari 1969 en van 5 januari 1971 in gebreke blijven
wat betreft de regeling van de gevolgen van een dergelijk verlof voor verminderde prestaties na
een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte. Het is
daarom aan te bevelen dat de genoemde uitvoeringsbesluiten zouden specificeren dat de tijdspanne
van gedeeltelijke wedertewerkstelling gelijkstaat met een periode van dienstactiviteit. Deze
specificatie is onder andere ook van belang opdat deze tijdvakken van gedeeltelijke
wedertewerkstelling aanneembaar zouden zijn voor het rustpensioen603 en het overlevingspensioen
in de openbare sector.
Hoewel ook uit de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut niet expliciet kan worden afgeleid dat
het verlof voor verminderde prestaties bij arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte als dienstactiviteit
dient te worden gekwalificeerd,604 zou het slachtoffer zich wel kunnen beroepen op het algemeen
beginsel dat het personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht
wordt in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit
plaatst.605
D.
Verschillen
Wanneer we de vergelijking maken tussen beide systemen van deeltijde prestaties, onderkennen
wij de volgende verschilpunten.
Vooreerst is er een verschil op het vlak van de bevoegde medische instantie: het geneeskundig
controleorgaan als het gaat om een ziekte of een privé-ongeval versus Medex naar aanleiding van
een arbeidsongeval of een beroepsziekte.
Belangrijker nog is of er al dan niet een maximumduur op deze verloven staat. Volgens de tekst van
het VPS staat er niet echt een maximumduur op het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte.
Wij hebben echter eerder al aangegeven dat – gelet het oogmerk van dit verlof bestaande uit het
600
601
602
603
604
605
106
Art. 32bis KB 24 januari 1969 en art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 32bis KB 24 januari 1969 werd op dit punt gewijzigd bij art. 18 KB 7 juni 2007 (BS 19 juni 2007), met
inwerkingtreding vanaf 1 juli 2007 (zie art. 20 KB 7 juni 2007). Art. 19bis KB 5 januari 1969 werd op zijn beurt
aangepast bij art. 10 KB 27 september 2009 (BS 12 oktober 2009), met inwerkingtreding op 22 oktober 2009.
Zie art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas.
Art. X.72, vierde streepje Vlaams Personeelsstatuut beperkt zich tot de regel dat het personeelslid “ziekte- of
gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte”
geniet overeenkomstig de federale bepalingen ter zake.
Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
opnieuw aanpassen aan het normale arbeidsregime – dit verlof volgens de toepasselijke Vlaamse
regelgeving niet onbeperkt in de tijd kan worden voortgezet606 (supra, afdeling 1, § 2, C). Conform
de uitvoeringsbesluiten van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel daarentegen speelt geen
enkele begrenzing qua duur en kan het verlof voor deeltijdse prestaties bij arbeidsongeval of
beroepsziekte zonder tijdsbeperking worden toegestaan.
Er is ook een verschil op het vlak van de toerekening op het contingent aan ziekteverlofdagen.
Volgens de algemene regeling komt de gedeeltelijke afwezigheid wegens ziekte of ongeval
privéleven proportioneel in mindering van het ziektekrediet (supra, afdeling 1, § 2, D). Deeltijdse
afwezigheden als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte zouden – als we de tekst van
het Vlaams Personeelsstatuut correct interpreteren - niet worden aangerekend op het
ziektecontingent zij het enkel voor zover deze zich situeren voor de consolidatie of het moment
waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra, § 1, C, 1).
Wij vragen ons hierbij hardop af hoe deze toerekening op het ziektedagencontingent vanaf de
datum van consolidatie of het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid blijvend wordt, te rijmen
valt met de regel uit de uitvoeringsbesluiten van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel dat
het verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of beroepsziekte zonder tijdsbeperking
wordt toegestaan. Naar onze mening is het niet verboden om in het VPS in te schrijven dat er een
aanrekening gebeurt van deze deeltijdse afwezigheden om te beoordelen of het ziektekrediet al
dan niet is uitgeput en om vervolgens de ambtenaar door te sturen naar de pensioencommissie met
het oog op zijn vroegtijdige oppensioenstelling om gezondheidsredenen (infra, afdeling 3, § 2, C,
2). Wat naar ons oordeel niet kan, is de uitputting van het ziektedagencontingent tegen te werpen
aan het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor het niet langer verlof
voor verminderde prestaties zou kunnen genieten. Nu, in de praktijk zal deze theoretische
beschouwing wellicht voor weinig problemen zorgen. Indien het slachtoffer van een arbeidsongeval
of een beroepsziekte deeltijds aan het werk is, zal de pensioencommissie immers niet besluiten tot
een definitieve arbeidsongeschiktheid die resulteert in een vroegtijdige pensionering om
gezondheidsredenen.
§ 4.
Subrogatie
A.
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel
Op grond van de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector 607 beschikt de
overheidswerkgever over een wettelijk subrogatierecht. 608 De overheidsdiensten die de last van de
rente dragen, treden van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die het
slachtoffer of zijn rechthebbenden kunnen doen gelden 609 tegenover degene die burgerlijk
aansprakelijk is voor het arbeidsongeval.610 Verder is de eventuele herverzekeraar eveneens
606
607
608
609
610
Art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut en toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Vermelden wij in dit verband dat art. 9bis KB 24 januari 1969 en art. 9bis KB 5 januari 1971 de bevoegde
geneeskundige dienst op verzoek van de overheid verplichten tot geneeskundige medewerking – onder voorbehoud
van wat vereist is ter bewaring van het medisch beroepsgeheim – in geval van subrogatie van rechtswege, en dit
zowel in der minne als in een geschil (zie ook Arbrb. Brussel 16 juni 1981, JTT 1981, 336).
Zie ook J. JACQMAIN, “Incapacité de travail due au fait d’un tiers”, Statut administrations locales et provinciales,
Bruxelles, Kluwer, n° 206, février 2008, 3-8.
Een uitloper van de figuur van de subrogatie is dat de tewerkstellende overheid dezelfde excepties en
verweermiddelen dient te ondergaan die de aansprakelijke derde zou kunnen aanvoeren tegenover de
rechtsvordering van het slachtoffer of zijn nabestaanden (Cass. 30 mei 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1195, Bull. 1983,
1087, JTT 1984, 146, Pas. 1983, I, 1087, RW 1983-84, 1300 (verkort) en TSR 1983, 355).
Art. 14, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Zie in dit verband M. BOLLAND, “Réflexions sur le droit de recours du débiteur des indemnités-loi (secteur privé et
secteur public)”, De Verz. 1993, 418-432; W. PEVERNAGIE, noot bij Corr. Leuven 28 mei 1990 en Brussel 1 april 1992,
De Verz. 1992, 765-768.
In het geval dat het personeelslid als zwakke weggebruiker het slachtoffer werd van een arbeidsongeval, kan de
publiekrechtelijke werkgever evenzeer een rechtsvordering instellen tegen de verzekeraar van de eigenaar, de
bestuurder of de houder van het motorvoertuig of tegen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds tot beloop van de op
grond van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gedane uitkeringen en de ermee overeenstemmende
kapitalen (zie art. 14bis, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
107
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
gesubrogeerd in de rechten van de overheidswerkgever en bijgevolg in de rechten van het
slachtoffer of zijn rechtsopvolgers.611
Het subrogatierecht van de overheid c.q. de herverzekeraar strekt zich niet alleen uit tot het
bedrag van de renten en vergoedingen, inclusief de bezoldigingen of weddentoelagen die werden
uitgekeerd tijdens de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, maar evenzo tot het kapitaal
dat die renten vertegenwoordigt.612
De rechtspersoon of instelling die de last draagt van de bezoldiging voor de periode van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid, is evenzo gesubrogeerd wanneer de bezoldiging werd uitgekeerd op grond
van reglementaire of statutaire bepalingen613 (infra, B).
De ingehouden werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid maken eveneens deel uit van de
door de overheid uitgekeerde wedde waarvoor een rechtsvordering kan worden ingesteld tegen de
voor het ongeval aansprakelijke persoon.614 Of de overheidswerkgever annex de herverzekeraar die
bedragen effectief kunnen recupereren, is een andere kwestie en zal afhangen van wat als schade
in gemeen recht wordt aangemerkt.615 Het Hof van Cassatie besliste in dit verband dat de
appelrechters die oordelen dat de eiseres slechts beschikt over de subrogatoire vordering bepaald in
de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, en dat zij slechts vergoeding kan vorderen van de
aansprakelijke tot beloop van het nettoloon van het slachtoffer, hun beslissing niet naar recht
verantwoorden.616
611
612
613
614
615
616
108
Op grond van art. 95 en art. 198 Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (BS 30 april 2014). Dit maakt dat de
herverzekeraar inzake arbeidsongevallen van een overheidsdienst een eigen vorderingsrecht heeft tegen de
verzekeraar van de burgerlijke aansprakelijkheid van de aansprakelijke derde.
Dit is niet anders in de hypothese dat het slachtoffer van een arbeidsongeval als een zwakke weggebruiker dient te
worden gekwalificeerd. Conform de tekst van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel beschikt de
arbeidsongevallenverzekeraar die de overheid heeft aangezocht om het arbeidsongevallenrisico te dekken, in
beginsel niet over enigerlei subrogatierecht. Vandaar werd aan het toenmalige Arbitragehof de prejudiciële vraag
voorgelegd of de verschillende behandeling van de overheidswerkgever en de herverzekeraar al dan niet
discriminatoir is. Hierop antwoordde het hof ontkennend, daarbij herinnerend aan het principe dat de overheid de
schuldenaar is van de arbeidsongevallenvergoedingen, met als toevoeging dat de overheid die zelf instaat voor de
regeling van de arbeidsongevallen enerzijds, en de arbeidsongevallenverzekeraar anderzijds geen vergelijkbare
categorieën zijn (Arbitragehof 21 december 2005, nr. 200/2005). Het Grondwettelijk Hof werd echter een tweede
keer verzocht om zich uit te spreken over het subrogatierecht van een arbeidsongevallenverzekeraar in de private
sector als het slachtoffer een zwakke weggebruiker is, daar waar een herverzekeraar van een publieke rechtspersoon
daar niet over beschikt (Cass. 30 november 2009, Pas. 2009, 2847). Uiteindelijk besloot het hof dat er wel degelijk
sprake was van een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling (GwH 26 november 2009, nr. 190/2009, overw.
B.5).
Ook de vergoedingen na een ongeval dat een bij een eerder arbeidsongeval opgelopen letsel nadelig heeft beïnvloed,
zijn in het verhaalsrecht begrepen (cf. Cass. 13 januari 2014, nr. C.130.208).
Cass. 20 april 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1.003, noot, Bull. 1982, 944, JT 1983, 48, Pas. 1982, I, 944 en RW 1983-84,
2977, noot.
Cass. 26 juni 1995, Arr.Cass. 1995, 667, Bull. 1995, 689, JTT 1996, 302, Pas. 1995, I, 689, RW 1995-96, 787 (verkort),
noot, Soc.Kron. 1996, 8 en Verkeersrecht 1995, 257. Volgens het Hof van Beroep te Gent is de overheidswerkgever
gerechtigd om zijn bruto uitgaven te verhalen op de aansprakelijke. Het gaat daarbij om de werknemers- en
werkgeversbijdragen, de getarifeerde bedrijfsvoorheffing, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, bovenop het
nettoloon (Gent 26 maart 1997, TGR 1997, 224; Gent 14 juli 1997, RGAR 2000, nr. 13.214).
Recuperatie is immers enkel mogelijk binnen de perken waarin het slachtoffer schade heeft geleden volgens de
normen van het gemeen recht (Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull. 1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR
1982, nr. 10.506 en RW 1981-82, 1480; Cass. 3 juni 1994, Arr.Cass. 1994, 572, Bull. 1994, 551, Pas. 1994, I, 551, RW
1994-95, 996 (verkort) en Verkeersrecht 1994, 285; Cass. 8 september 1999, Arr.Cass. 1999, 445; Cass. 19 februari
2001, AR C.98.0119.N; Cass. 24 april 2002, Pas. 2002, 248; Cass. 8 oktober 2007, Soc.Kron. 2009, 494 (samenvatting);
Cass. 14 mei 2012, JTT 2012, 277.
Cass. 4 februari 2014, nr. P.13.0992.N. Krachtens art. 1382 en art. 1383 BW, is degene die door zijn schuld aan een
ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden. De werkgever in de overheidssector die
ingevolge de fout van een derde, krachtens de op hem rustende wettelijke of reglementaire verplichtingen, de
wedde en de op die wedde rustende bijdragen moet doorbetalen zonder arbeidsprestaties te ontvangen, is
gerechtigd op schadevergoeding voor zover hij hierdoor schade lijdt. Het bestaan van een contractuele, wettelijke of
reglementaire verplichting sluit niet uit dat schade in de zin van art. 1382 en art. 1383 BW ontstaat tenzij anders is
bepaald. Het recht op vergoeding van de werkgever voor de schade die hij lijdt ingevolge de arbeidsongeschiktheid
van zijn personeelslid, is niet beperkt tot het bedrag van de vergoeding die aan het slachtoffer zelf verschuldigd zou
zijn voor de naar gemeen recht vastgestelde arbeidsongeschiktheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Rechtspositieregelingen
Wanneer de afwezigheid te wijten is aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van
het werk, een ongeval van gemeen recht veroorzaakt door de schuld van een derde, of een
beroepsziekte, ontvangt de ambtenaar – overeenkomstig het Vlaams Personeelsstatuut – het salaris
enkel als voorschot op de door de derde (aansprakelijke) verschuldigde en op hem te verhalen
vergoeding.617
De onderscheiden publiekrechtelijke werkgevers die tot de Vlaamse overheid behoren, treden in
voorkomend geval van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die het
slachtoffer kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het
bedrag van het salaris.618
Het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel vertrekt van hetzelfde principe,
zij het in wat andere bewoordingen. Om het salaris als voorschot te krijgen, moet het personeelslid
zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen doen treden. Anders dan volgens het
Vlaams Personeelsstatuut lijkt het erop dat de expliciete instemming van het personeelslid
noodzakelijk is.619 Dat is schijnbaar ook het geval met toepassing van het Ziekteverlofbesluit Vlaams
onderwijspersoneel.620
Verder kan de overheid zich ook beroepen op de toepassing van het klassieke artikel 1382 van het
Burgerlijk Wetboek. Herhaalde malen heeft het Hof van Cassatie beslist dat het bestaan van een
contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting niet uitsluit dat schade in de zin van artikel
1382 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat. Dit is niet het geval wanneer, volgens de inhoud of de
strekking van de overeenkomst, de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet
blijven van degene die zich ertoe heeft verbonden of die ze als gevolg van de wet of het reglement
moet verrichten.621
Vanuit die optiek is de hierboven aangehaalde bepaling uit het VPS zeker nuttig omdat deze
duidelijk maakt dat de Vlaamse overheid het salaris enkel als voorschot – en niet te definitieven
titel – betaalt in het geval dat de aansprakelijkheid van een derde in het geding is. Zo kan er weinig
betwisting over bestaan dat er geen sprake is van een reglementaire verplichting tot het verder
betalen van het salaris die een subrogatie op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek in
de weg staat.
Afdeling 3 – Vroegtijdige pensionering
§ 1.
Pensionering vanaf de normale pensioenleeftijd
Volgens het Vlaams Personeelsstatuut kan niemand zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen voor
het einde van de maand waarin de betrokkene 65 jaar622 wordt, behalve in de gevallen bepaald door
de pensioenwetgeving of door het genoemde besluit. 623 Er wordt ambtshalve een einde gemaakt aan
617
618
619
620
621
622
623
Art. X.23, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 2, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 191, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Art. 9, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
Deze mogelijkheid zou in geval van een arbeidsongeval niet openstaan voor een private werkgever. Op de vraag of
dit wel spoort met het gelijkheids- en non discriminatiebeginsel antwoordde het Grondwettelijk Hof dat in deze
hypothese, anders dan bij ziekte of ongeval van gemeen recht, er geen schending is (zie GwH 7 november 2007, nr.
135/2007 en GwH 17 april 2008, nr. 65/2008).
Naar het oordeel van de toenmalige Administratie der Pensioenen is de datum van opruststelling een statutaire
aangelegenheid en geen pensioenmaterie, zodat het aan de Vlaamse overheid toekomt om de leeftijdsgrens te
bepalen (zie MINISTERIE VAN FINANCIËN, Administratie der Pensioenen, Studiedienst, Brief de dato 17 december 2003
van Marc SMET aan Martine VAN SANDE – Betreft: leeftijdsgrens 65 jaar opruststelling). Dit standpunt dient echter in
hoge mate te worden genuanceerd, vooral ook in het licht van de verhoging van de pensioenleeftijd en de
verstrenging van de voorwaarden om – behoudens in het geval van vroegtijdige pensionering omwille van medische
redenen – voor de leeftijd van 65 jaar effectief gerechtigd te zijn op een pensioen. Ook de Vlaamse ambtenaar moet
immers voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in art. 46 Wet-Mainil.
Art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
109
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
de hoedanigheid van ambtenaar op de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar
bereikt.624
§ 2.
Pensionering na de normale pensioenleeftijd
Bij wijze van uitzondering op deze regel kan de benoemende overheid 625 na dit tijdstip de
ambtenaar nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal een jaar, telkens
verlengbaar met hoogstens een jaar.626
§ 3.
Pensionering om gezondheidsredenen voor de normale pensioenleeftijd
A.
Principe
Ambtenaren die titularis zijn van een hoofdbetrekking627 en die de bevoegde pensioencommissie
(infra, deel VI) definitief ongeschikt acht voor het ambt waarin zij werden benoemd, 628 kunnen op
eender welke leeftijd en na om het even welke dienstanciënniteit op rust worden gesteld. 629 Deze
statutaire personeelsleden genieten dan een vroegtijdig rustpensioen om gezondheidsredenen of
lichamelijke ongeschiktheid, ook wel betiteld als het ziektepensioen.
624
625
626
627
628
629
110
Art. XI.1, § 2 Vlaams Personeelsstatuut.
Merk op dat dit een bevoegdheid is van de benoemende overheid en niet van de federale pensioenwetgever. De
mogelijkheid om het ambt na de normale pensioenleeftijd verder te zetten, bestaat intussen ook voor de
ambtenaren in dienst van de federale overheid (zie KB 1 juli 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 mei
1927 betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel
van den staat (BS 10 juli 2012)), het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (zie art. 88, tweede lid Decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, zoals vervangen bij art. VIII.32, 4°) Decr.Vl. 21 december
2012 betreffende het onderwijs XXII (BS 19 februari 2013) en art. 62, tweede lid Decreet rechtspositie
personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, dat werd ingevoegd bij art. VIII.51, 3°) Decr.Vl. 21 december 2012
betreffende het onderwijs XXII en de rondzendbrief PERS/2022/05, 30 juli 2012 (zie http://dataonderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14394)), de Brusselse (zie Ord.Br. 27 februari 2014 tot
wijziging van de nieuwe Gemeentewet (BS 2 april 2014)) en de Vlaamse lokale overheden (zie Decr.Vl. 17 januari
2014 tot opheffing van artikel 158 van de Nieuwe Gemeentewet (BS 6 februari 2014) en ook BVR 6 september 2013
tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor
de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het
provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger
van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 12
november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het
personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor
sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn, wat de definitieve ambtsneerlegging betreft (BS 6 februari 2014)). Art. 158 Nieuwe
Gemeentewet is expliciet niet opgeheven voor het personeel van de politie en de brandweer, wat te maken heeft
met de vigerende bevoegdheidsverdeling.
Art. XI.1, § 3, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut, zoals ingevoegd bij art. 30 BVR 1 februari 2013 (BS 10 april 2013).
Een hoofdbetrekking in de zin van art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt
gedefinieerd in het KB 23 juli 1974 houdende vaststelling van het begrip “hoofdbetrekking” in de zin van sommige
bepalingen betreffende de pensioenen ten laste van ‘s Rijks Schatkist en van de Rijkswerkliedenkas (BS 25 september
1974). Volgens dit KB zijn alle functies hoofdbetrekkingen behalve degene waaraan in het onderwijs geen bezoldiging
voor een hoofdambt is verbonden (art. 1 en art. 2 KB 23 juli 1974).
Zie, voor het geval het gaat om een bijbetrekking, art. 3 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke
pensioenen.
Het komt in voorkomend geval aan de Raad van State toe de beslissing tot oppensioenstelling vanwege Medex te
beoordelen op haar wettigheid. Zo dient de overheid bij het stellen van deze bestuurshandeling de materiële
motiveringsplicht te respecteren. Wanneer de beslissing bijvoorbeeld steunt op een getuigschrift van
arbeidsongeschiktheid dat pas vele maanden na de in het attest vastgestelde aanvang van de ziekte van de
ambtenaar werd opgesteld, kan dit getuigschrift niet op een retroactieve wijze de ziektetoestand vaststellen. In dit
geval beantwoordt de beslissing van de overheid om de ambtenaar ambtshalve op pensioen te stellen, niet aan de
materiële motiveringsplicht (RvS 8 juni 2012, nr. 219.683, Beckers). In casu was het getuigschrift bovendien behept
met een ander gebrek, meer bepaald valsheid in geschrifte, waardoor de overheid haar beslissing had gesteund op
een vals stuk. Zelfs in de hypothese dat het om een niet vervalst attest zou gaan, kon het de ziektetoestand van de
ambtenaar niet met terugwerkende kracht vaststellen.
Art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Interferentie met het ziekteverlof
1.
Regel
De ambtshalve opruststelling wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid wordt uitgesteld tot op
het ogenblik dat de ambtenaar zijn – overeenkomstig de op hem toepasselijke rechtspositieregeling
opgebouwde – verlof wegens ziekte heeft uitgeput 630 (supra, afdeling 1, § 1, E). Deze regel vinden
we terug in vrijwel alle door ons onderzochte rechtspositieregelingen. 631
In afwijking daarop poneert de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen632 voor de ambtenaren vanaf hun zestigste verjaardag: “Wanneer de betrokkene633
echter het ziekteverlof, waarop hij krachtens het op hem toepasselijk statuut aanspraak kan
maken, niet opgebruikt heeft, wordt zijn inrustestelling van ambtswege uitgesteld tot de eerste
dag van de maand volgend op die waarin hij het zal hebben opgebruikt en, uiterlijk, tot de eerste
dag van de maand volgend op die waarin dat verlof in totaal 365 dagen na zijn zestigste verjaardag
bereikt (…)”.634
Nog een andere nuance vinden we terug in de volgende bepaling: “Het personeel dat de leeftijd
van 60 jaar heeft bereikt, wordt ambtshalve in ruste gesteld de eerste dag van de maand volgend
op die waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, sedert zijn zestigste
verjaardag, hetzij door verlof, hetzij door disponibiliteit, hetzij door beide, 365 dagen
afwezigheid wegens ziekte telt (…)”.635
Vanaf 1 juli 2016 is die leeftijdsgrens van 60 jaar verhoogd tot 62 jaar. Met ingang van 1 januari
2017 wordt die op 62 jaar en 6 maanden gebracht en per 1 januari 2018 zal die 63 jaar belopen. 636
2.
Uitzondering
De ambtenaar die tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar
bestuur of een internationale instelling, op pensioen wordt gesteld wegens invaliditeit en een
pensioen van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het verstrijken van de termijn van
666 werkdagen definitief ongeschikt worden verklaard. 637
630
631
632
633
634
635
636
637
De vraag rijst in hoeverre de Pensioendienst voor de Overheidssector al dan niet een zicht heeft op de correcte
toepassing van dit statutair verankerde principe. Navraag leert dat in het elektronisch pensioendossier geen enkel
aanknopingspunt te vinden is om een controle hierop uit te voeren. De PDOS gaat uit van een trapsgewijze
responsabilisering: individu, werkgever, PDOS. Het is in de eerste plaats aan het individu om zijn rechten op te eisen.
De controle of de overheidswerkgever zijn rechtspositieregeling respecteert, behoort niet tot de missie van de PDOS.
Het komt aan de interne controle en de interne audit van de werkgever toe om ervoor te zorgen dat alles correct,
integer en kwalitatief verloopt. Pas in laatste instantie zal de PDOS een anomalie-onderzoek instellen, maar dat
heeft meer te maken met coherentie tussen de verklaarde loopbaangegevens en de conformiteit van de verklaringen
met de pensioenreglementering.
Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut, algemene toelichting bij Deel X. De verloven en dienstvrijstellingen –
Titel 4. Ziekteverlof Vlaams Personeelsstatuut en toelichting bij art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 48, eerste lid federaal Verlofbesluit; art. 188 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en
provinciepersoneel; art. 8 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.
De beslissing van een gemeente om een ambtenaar toe te laten tot het pensioen wegens fysieke ongeschiktheid,
gesteund op het feit dat hij al zijn ziektedagen heeft uitgeput, berust op een onjuiste reden zodra de
arbeidsrechtbank voor recht heeft gezegd dat de ambtenaar het slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval in de
uitoefening van zijn functies (RvS 30 november 2005, nr. 152.041, Warnier).
BS 17 augustus 1978.
Het woord ‘betrokkene’ in art. 83, § 2, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen heeft uitsluitend betrekking op “het personeelslid dat de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt” (en door
de bevoegde geneeskundige dienst definitief ongeschikt is bevonden). Afzonderlijk beschouwd zou de tekst van dat
tweede lid weliswaar anders (ruimer) kunnen worden begrepen, maar de memorie van toelichting bij de wijziging
van dat artikel bij Wet 6 juli 1982 laat er geen enkele twijfel over bestaan dat die bepaling uitsluitend slaat op
zestigplussers (Parl.St. Kamer, 1980-81, nr. 916/1, 2).
Art. 83, § 2, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Art. 83, § 3, eerste lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na dagen afwezigheid wegens ziekte (BS 29 juni 2016).
Art. X.21 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
111
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Particulariteiten bij arbeidsongeval of beroepsziekte
1.
Consolidatiedatum als scharniermoment
Zolang de bevoegde geneeskundige dienst geen uitspraak heeft gedaan over het tijdstip van
consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra,
afdeling 2, § 2, A), is naar onze mening geen vroegtijdige pensionering mogelijk. Dit vloeit voort uit
het principe dat voor de aanvang van de blijvende arbeidsongeschiktheid het slachtoffer dat zijn
ambt niet opnieuw kan opnemen, geacht wordt nog steeds (volledig) tijdelijk arbeidsongeschikt te
zijn. Zolang er geen sprake is van consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een
blijvend karakter vertoont, mogen de afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte
conform het VPS trouwens niet worden toegerekend op het contingent aan ziekteverlofdagen (infra,
2).
Op het tijdstip van de consolidatie van het arbeidsongeval of het equivalent bij beroepsziekte
neemt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid per definitie een einde. In zoverre het slachtoffer op dat
moment nog steeds niet bij machte is om zijn ambt weer op te nemen, eventueel met verminderde
prestaties, of om een ander met zijn gezondheidstoestand verenigbaar ambt te vervullen, kan wel
worden besloten tot een vroegtijdige pensionering wanneer blijkt dat het personeelslid niet in staat
is nog langer volledig, geregeld en onafgebroken zijn ambt waar te nemen, onder voorbehoud van
de interferentie met de regels betreffende de uitputting van het ziekteverlof (supra, B, 1).
De praktijk wees uit dat de bevoegde geneeskundige dienst geregeld en vanuit medisch oogpunt
misschien ook terecht – vooral dan na een arbeidsongeval – de consolidatiedatum op een moment in
het verleden prikte. Dit had vergaande consequenties, onder andere door de interferentie met de
regeling betreffende de vroegtijdige pensionering.
Via een wetswijziging werd dit probleem zeer pragmatisch opgelost. Wanneer de instantie die
bevoegd is voor het vaststellen van de datum van consolidatie van de lichamelijke letsels als gevolg
van een arbeidsongeval die datum met terugwerkende kracht vaststelt, mag die retroactiviteit het
slachtoffer niet benadelen, noch verplichtingen met zich brengen voor de getroffene.638 Dit houdt
onder meer in dat de betrokkene niet vroegtijdig kan worden gepensioneerd op een eerder tijdstip
dan de datum van het voorstel van beslissing van de bevoegde overheid waarin het advies van de
geneeskundige dienst wordt verwerkt.639
2.
Vlaams Personeelsstatuut
Voor het personeel van de Vlaamse overheid bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat de dagen
afwezigheid wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een
beroepsziekte niet aanrekenbaar zijn op het contingent ziektedagen.640 Onmiddellijk wordt daaraan
toegevoegd dat deze aanrekening wel gebeurt na de consolidatie c.q. het vertrekpunt van de
blijvende arbeidsongeschiktheid641 (supra, afdeling 1, § 1, C).
638
639
640
641
112
Art. 20quater Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, zoals ingevoegd bij Wet 17 mei 2007 (BS 14 juni 2007).
Ook wanneer Medex een beslissing tot tijdelijke vroegtijdige pensionering neemt, terwijl er nog een procedure
aanhangig is voor de arbeidsrechtbank met betrekking tot de consolidatiedatum en de graad van blijvende
arbeidsongeschiktheid, doet zich een probleem voor. Minstens de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid is
immers mee bepalend voor het vaststellen van de mate waarin de ambtenaar lichamelijk ongeschikt is voor elke
functie in het raam van een vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid. Indien de verzoekster
vroegtijdig tijdelijk gepensioneerd wordt, wordt het definitief pensioen berekend op de grondslagen zoals die
bestonden op het ogenblik van de toekenning van het tijdelijk pensioen. Het gegeven dat het bedrag van het
definitief pensioen niet lager mag zijn dan dat van het tijdelijk pensioen, berekend op grond van de op de
ingangsdatum van het nieuwe pensioen van kracht zijnde weddeschalen, neemt niet weg dat de verzoekster
aanspraak had kunnen maken op een langere loopbaan en bijgevolg op een hoger definitief pensioenbedrag indien de
bestreden beslissing niet zou zijn genomen. De beslissing van Medex om het personeelslid tijdelijk vroegtijdig te
pensioneren, houdt bepaalde onomkeerbare, voor de verzoekster ongunstige gevolgen in en is in essentiële mate
gebaseerd op een gegeven waarover de arbeidsrechtbank zich op het tijdstip van de bestreden beslissing nog moest
uitspreken, dit terwijl de raadgevend geneesheer van de verzoekster in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de
bestreden beslissing, nog verklaarde dat een werkhervatting op korte termijn realistisch is. De beslissing miskent het
zorgvuldigheidsbeginsel (RvS 8 maart 2012, nr. 218.348, Cours).
Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dit is een transparant systeem dat erop neerkomt dat vanaf de consolidatie sensu lato alle
afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid – zelfs al staan die in oorzakelijk verband met de
arbeidsongevals- of beroepsziekteletsels – in mindering komen van het contingent van 666
werkdagen. Pas na uitputting hiervan kan volgens de actuele tekst van het Vlaams Personeelsstatuut
een voorstel worden geformuleerd met het oog op de definitieve ongeschiktverklaring van de
ambtenaar.642
Voegen wij hier nog aan toe dat de regeling uit het VPS niet volkomen vergelijkbaar is met deze
volgens het federaal Verlofbesluit (infra, 3), noch met het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeenteen provinciepersoneel (infra, 4). Volgens het VPS worden geen twee afzonderlijke
ziekteverlofstaten opgemaakt. De cesuur ligt zeer eenvoudig op afwezigheden voor en na de
consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. De eerste
groep afwezigheden wordt niet meegerekend voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen, de
andere groep in elk geval wel, ongeacht of er nog een causale relatie bestaat met de initiële letsels
als gevolg van het arbeidsongeval of de beroepsziekte.
3.
Federaal Verlofbesluit
Ter vergelijking geven we hieronder de regeling voor de federale overheid mee. Volgens artikel 46,
§ 1 van het federaal Verlofbesluit wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan
naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een
beroepsziekte. Daarenboven komen die afwezigheidsdagen, zelfs na de datum van consolidatie, 643
niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen dat de ambtenaar nog kan
krijgen met toepassing van de algemene regeling. In zijn originele versie maakte het artikel 46, § 1
van het federale Verlofbesluit geen enkel voorbehoud wat betreft de toepassing van de regel dat de
ambtenaar niet voorgoed ongeschikt kan worden verklaard wegens ziekte alvorens hij de totaliteit
van zijn gecumuleerde ziektedagen heeft uitgedaan. Dit leidde ertoe dat een ambtenaar, althans
degene in dienst van het federaal openbaar ambt, nooit vroegtijdig met pensioen zou kunnen
worden gestuurd wanneer hij als gevolg van de bij het arbeids(weg)ongeval of de beroepsziekte
opgelopen letsels niet meer in staat is zijn vroegere of een ander ambt opnieuw op te nemen.
Dat laatste beginsel vinden wij tegenwoordig wel terug in artikel 48, eerste lid van het federaal
Verlofbesluit. Artikel 9 van het wijzigende KB van 10 juni 2002 644 heeft voor de nodige bijsturing
gezorgd door de tekst van artikel 46, § 1 van het federale Verlofbesluit te vervangen. Daarin lezen
we dat “bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 48” de afwezigheden wegens
arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte niet in mindering komen van het ziekteverlof. A contrario
verhindert dit uitgangspunt niet dat een ambtenaar vroegtijdig op pensioen kan worden gesteld
hoewel zijn ziektekrediet in de zin van artikel 46, § 1 van het federale Verlofbesluit niet is uitgeput.
Concreet betekent dit dat twee rekeningen645 moeten worden bijgehouden. Aan de ene kant is er de
vaststelling van het aantal dagen ziekteverlof waarop de afwezigheden ten gevolge van een
arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte niet mogen
worden toegerekend, zelfs niet wanneer de bedoelde afwezigheden zich situeren na de consolidatie
c.q. de datum waarop de ongeschiktheid een definitief karakter vertoont. Deze eerste rekening is
hoofdzakelijk – zo niet uitsluitend - van belang om uit te maken vanaf wanneer de ambtenaar in
disponibiliteit wegens ziekte terechtkomt. Aan de andere kant behoort een berekening te worden
doorgevoerd van het aantal ziektedagen van de ambtenaar, ongeacht de oorsprong van de
642
643
644
645
Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Vestigen wij er de aandacht op dat deze bepaling uit het federaal Verlofbesluit zeer ruim is geformuleerd en geen
enkele beperking lijkt aan te brengen aan het principe dat afwezigheden na consolidatie – uiteraard voor zover de
causale relatie met het arbeids(weg)ongeval vaststaat – niet worden toegerekend op het ziektekrediet. Dit strookt
blijkbaar niet met de dagelijkse praktijk. Medex past de klassieke regel toe dat de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
een einde neemt op het moment van de consolidatie en aanvaardt alleen afwezigheden na consolidatie bij tijdelijk
herval. Naar onze mening spoort deze handelswijze volkomen met de filosofie van de arbeidsongevallenwetgeving,
maar valt deze moeilijk(er) in overeenstemming te brengen met de tekst van het federaal Verlofbesluit. De facto zal
dit echter niet zo veel verschil uitmaken wanneer het hieronder uiteengezette systeem van de dubbele rekeningen
wordt toegepast.
BS 27 juni 2002 (ed. 2).
In de praktijk blijken niet alle federale overheidsdiensten op deze wijze tewerk te gaan en tekenen er zich tussen de
onderscheiden federale overheidsdiensten op dit punt blijkbaar verschillen af.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
113
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsongeschiktheid, om uit te maken of het maximum werd bereikt, waarna – mits de gestelde
voorwaarden zijn vervuld – de ambtenaar vroegtijdig kan worden gepensioneerd wegens definitieve
lichamelijke ongeschiktheid.646
4.
Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel
In artikel 191, § 1, tweede lid van het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel
treffen we nog een ietwat andere formulering aan. De regel blijft dat de dagen afwezigheid wegens
arbeidsongeval of ongeval op de weg naar en van het werk niet aanrekenbaar zijn op het
beschikbare ziektekrediet “behalve voor de toepassing van artikel 188”. Deze laatste bepaling
luidt: “Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn
ziektekrediet, vermeld in artikel 187, heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog
altijd ziek is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst
die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een
eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen”.
Deze benadering sluit aan bij wat voor het federale overheidspersoneel gelding heeft (supra, 3).
Het nadeel is dat deze werkwijze administratief vrij gecompliceerd is omdat twee aparte tellingen
moeten worden gemaakt.647
D.
Interactie met de ambtshalve inrustestelling vanaf 62 jaar648
1.
Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen
De al eerder aangehaalde Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen (supra, B) omvat een afwijkende regeling voor ambtenaren van 62 jaar en ouder.649
Aan de ene zijde is er de ambtshalve inrustestelling ingevolge een beslissing van de bevoegde
medische dienst. Onverminderd de bepalingen betreffende het vroegtijdig pensioen wegens
gezondheidsredenen, wordt het personeelslid dat de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, ambtshalve
in ruste gesteld zodra het door de bevoegde medische instantie definitief lichamelijk ongeschikt is
bevonden. Het uitgangspunt blijft hetzelfde: indien de ambtenaar het – conform de op hem
toepasselijke rechtspositieregeling opgebouwde – verlof wegens ziekte nog niet heeft opgebruikt,
wordt zijn inrustestelling van ambtswege uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de
uitputting ervan.650
Deze regel wordt echter deels getemperd door de ambtshalve inrustestelling op basis van
afwezigheden wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar. Concreet komt dit erop neer dat de
ambtenaar van 62 jaar of ouder die de bevoegde medische dienst definitief ongeschikt heeft
verklaard en die nog meer dan het equivalent van 365 kalenderdagen aan ziektekrediet heeft, na
646
647
648
649
650
114
Zoals hierboven al werd opgemerkt, zullen in de praktijk naar aanleiding van een arbeids(weg)ongeval vrijwel alle
afwezigheden na consolidatie voor het federaal overheidspersoneel worden omgezet in ziekte, uitzondering gemaakt
voor de specifieke situatie van de tijdelijke verergering.
De zogenaamde tweede rekening is vooral van toepassing bij dossiers beroepsziekte binnen de federale overheid
waar de afwezigheden na afsluiting van het dossier niet worden geconverteerd naar gewone ziekteverlofdagen en
waar de werkgever inderdaad een tweede rekening bijhoudt opdat op een bepaald moment toch een aanvraag tot
onderzoek door de pensioencommissie zou kunnen worden ingediend.
Dit is enkel aan de orde voor die lokale besturen die in hun rechtspositieregeling de disponibiliteit wegens ziekte
hebben ingeschreven. Zij moeten kunnen bepalen wanneer de administratieve stand van de arbeidsongeschikte
ambtenaar overgaat van dienstactiviteit naar disponibiliteit. Dit staat los van het moment waarop deze laatste kan
worden doorverwezen naar de pensioencommissie. Wanneer een lokaal bestuur geen systeem van disponibiliteit
wegens ziekte kent, is de berekening van het ziektekrediet enkel relevant met het oog op het bepalen van het
tijdstip dat de definitief medisch ongeschikt geachte ambtenaar kan worden doorverwezen naar Medex.
Deze leeftijdsgrens van 62 jaar (supra, B, 1) geldt vanaf 1 juli 2016. Deze wordt op 62 jaar en 6 maanden gebracht
vanaf 1 januari 2017 en op 63 jaar vanaf 1 januari 2018 (zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5
augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na
dagen afwezigheid wegens ziekte). In de rapport houden we ons aan de leeftijdsgrens die van toepassing is op de
datum van afsluiting van dit werkstuk.
Art. 83 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Art. 83, § 2 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
een tijdspanne van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte, hoe dan ook, vroegtijdig wordt
gepensioneerd (supra, B, 1).
Aan de andere zijde is er de ambtshalve inrustestelling op basis van afwezigheden wegens ziekte na
de leeftijd van 62 jaar. De ambtenaar die de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, wordt ambtshalve in
ruste gesteld vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het, zonder definitief
ongeschikt te zijn bevonden, sedert zijn 62e verjaardag651 hetzij door verlof, hetzij door
disponibiliteit, hetzij door beide, in totaal 365652 kalenderdagen653 afwezigheid wegens ziekte
telt.654 Deze vroegtijdige pensionering gebeurt ambtshalve, wat betekent dat er geen beslissing van
de pensioencommissie vereist is en dat de ambtenaar dus ook niet per definitie definitief medisch
ongeschikt is.
Voor het berekenen van die termijn van 365 dagen komen niet in aanmerking: afwezigheden te
wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte,
net zomin als de halve dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid gemachtigd afwezig mag
zijn met toepassing van een verordeningsregeling betreffende de verminderde prestaties in geval
van ziekte of gebrekkigheid.655
Deze maatregel is eveneens toepasselijk op de personen die tot het tijdelijk pensioen zijn
toegelaten (infra, § 3). Daartoe wordt het tijdelijk pensioen, met het oog op de berekening van de
termijn van 365 dagen, gelijkgesteld met een afwezigheid wegens ziekte.
Deze ambtshalve pensionering wordt geassimileerd met inrustestelling wegens lichamelijke
ongeschiktheid, wat onder andere van belang is voor de garantie van een minimumpensioen (infra,
afdeling 4, § 2, B).
2.
Vlaams Personeelsstatuut
a.
Principe
Het Vlaams Personeelsstatuut herhaalt het bovenstaande principe: de ambtenaar van zestig jaar of
ouder wordt op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij,
zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, komt tot een totaal van 222 werkdagen wegens
ziekte, te rekenen vanaf de leeftijd van zestig jaar. 656
In de marge merken wij hierbij op dat deze bepaling nog dient te worden aangepast aan het
gegeven dat die leeftijdsgrens van 60 jaar intussen is verhoogd tot 62 jaar vanaf 1 juli 2016 en nog
verder zal worden opgetrokken tot 62 jaar en 6 maanden met ingang van 1 januari 2017 en tot 63
jaar per 1 januari 2018657 (supra, B, 1).
b.
Verschilpunten658
Een eerste verschilpunt is dat het VPS (vooralsnog) geen regeling kent op het vlak van disponibiliteit
wegens ziekte zodat het enkel kan gaan om afwezigheid wegens ziekte door verlof (supra, afdeling
1, § 1, E). Dit is met het oog op de toepassing van deze regel niet echt van belang.
Verder gaat het Vlaams Personeelsstatuut uit van de notie werkdagen, daar waar in de federale
ambtenarenpensioenwetgeving sprake is van dagen, waarmee kalenderdagen worden bedoeld. Het
651
652
653
654
655
656
657
658
Te rekenen vanaf de dag na zijn verjaardag.
Of 222 werkdagen volgens het Vlaams Personeelsstatuut.
Er wordt gerekend in kalenderduur. Dit betekent dat zaterdag, zondag en feestdagen zijn inbegrepen indien het
ziekteverlof bijvoorbeeld op vrijdag begint en na het weekend of na een feestdag wordt verdergezet.
Art. 83, § 3, eerste lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Art. 83, § 3, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Art. XI.7, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na dagen afwezigheid wegens ziekte.
Voor een overgangsbepaling, waarop wij in deze studie niet verder ingaan, zie art. XI.13 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
115
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
hanteren van deze verschillende begrippen zou mogelijk tot een licht afwijkend resultaat kunnen
leiden.
Bij de berekening van die 222 werkdagen houdt de Vlaamse overheid ook rekening met de
gedeeltelijke afwezigheid omwille van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte die
conform de algemene regeling pro rata worden toegerekend op het contingent aan
ziekteverlofdagen (supra, afdeling 1, § 2, D, 1). Naar onze mening spoort dit niet met de tekst van
de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen (supra, 1). Daarin
staat in duidelijke bewoordingen dat de halve dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid
gemachtigd is om afwezig te zijn met toepassing van een verordeningsregeling betreffende de
verminderde prestaties in geval van ziekte of gebrekkigheid, niet in aanmerking komen voor het
berekenen van de vooropgestelde termijn van 365 (kalender)dagen. Op het niveau van de federale
overheid dient zich dat probleem niet aan gegeven dat het federale verlof voor verminderde
prestaties wegens ziekte niet (proportioneel) in mindering komt van het opgebouwde ziektekrediet.
In geval van een discrepantie tussen het VPS en de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische
en budgettaire hervormingen is de Vlaamse ambtenaar de klos doordat de betaling van zijn
ziektepensioen zal worden uitgesteld totdat 365 kalenderdagen voltijdse afwezigheid wegens ziekte
na de leeftijd van 62 jaar zijn verlopen.
Dezelfde bedenking kan worden gemaakt met betrekking tot de afwezigheden wegens
arbeidsongeval of beroepsziekte na de datum van consolidatie of het moment waarop de
ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. In zijn huidige libellering komen deze afwezigheden
in mindering van het ziekteverlof en zullen deze ook worden meegenomen voor het bepalen of de
vooropgestelde 222 werkdagen na de leeftijd van 62 jaar zijn verstreken. De Wet van 5 augustus
1978 van zijn kant laat niet toe dat afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op
de weg naar en van het werk of een beroepsziekte worden meegerekend voor het bepalen van het
maximum van 365 (kalender)dagen.
Een laatste tekstueel verschil is dat artikel 83 van de Wet 5 augustus 1978 houdende economische
en budgettaire hervormingen gelding heeft zowel in het geval dat de ambtenaar definitief
ongeschikt wordt bevonden als in de hypothese dat hij niet definitief ongeschikt is. In beide
situaties zal na 365 dagen afwezigheid wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar worden overgegaan
tot ambtshalve pensionering of eerder als het ziektekrediet minder dagen telt en er sprake is van
definitieve ongeschiktheid.
Volgens de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut kan de regeling betreffende de pensionering na
222 werkdagen wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar enkel worden tegengeworpen aan de
ambtenaar die niet definitief ongeschikt wordt bevonden.
Anders is het voor een ambtenaar die de pensioencommissie als definitief ongeschikt heeft
aangemerkt, maar die na de leeftijd van 62 jaar nog meer dan 222 werkdagen op de teller van zijn
ziektekrediet heeft staan. De vraag rijst of deze ambtenaar dan zonder meer gerechtigd is om dat
volledige ziektecontingent uit te putten alvorens definitief met vroegtijdig pensioen te worden
gestuurd.659 Deze hypothese is eigenlijk niet geregeld in het VPS, wellicht omdat er wordt uitgegaan
van de algemene regel dat een ambtenaar – ongeacht zijn leeftijd – pas na uitputting van zijn
ziektekrediet naar de pensioencommissie kan worden doorverwezen (infra, E).
Tot slot dient hieraan te worden toegevoegd dat volgens het Vlaams Personeelsstatuut deze vorm
van vroegtijdige pensionering een mogelijkheid is en geen verplichting. Na een toelichting bij de
huidige regeling conform het VPS, gaan we na of deze wel conform is aan de federale
pensioenwetgeving en wat de consequenties hiervan zijn (infra, c).
659
116
Dat laatste geldt uiteraard enkel in de huidige stand van de regelgeving waarin nog steeds het principe wordt
gehanteerd dat vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid slechts mogelijk is na uitputting van
het ziektekrediet van 666 werkdagen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
c.
Mogelijkheid of verplichting?
-
Vlaams Personeelsstatuut
Volgens de toenmalige federale Administratie der Pensioenen betreft de bepaling dat de ambtenaar
vanaf de leeftijd van voortaan 62 jaar – in plaats van de vroegere grens van 60 jaar – in ruste wordt
gesteld indien hij vanaf die leeftijd 365 dagen afwezig is geweest wegens ziekte, een statutaire
aangelegenheid.660 De Vlaamse overheid kan van de federale regeling afwijken en haar ambtenaren
op basis van andere voorwaarden ambtshalve op rust stellen. De opruststelling bij een afwezigheid
van 222 werkdagen wegens ziekte na – toentertijd 60 jaar en momenteel – 62 jaar is niet langer een
automatisme. Voorheen gebeurde de opruststelling ambtshalve, thans bestaat er een
appreciatierecht.661
In het verlengde daarvan bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat op gemotiveerd verzoek van de
ambtenaar en na akkoord van de lijnmanager of de functioneel bevoegde minister(s) 662die
opruststelling met zes maanden kan worden uitgesteld. Die tijdspanne is meermaals stilzwijgend
verlengbaar met een periode van zes maanden.663
De lijnmanager of functioneel bevoegde minister(s) en de ambtenaar dienen tot een akkoord te
komen over de opportuniteit en de haalbaarheid van de verderzetting van de tewerkstelling. Met
het oog op de gemotiveerde beslissing wordt een overleg georganiseerd tussen de lijnmanager of
functioneel bevoegde minister(s), in voorkomend geval de directe leidinggevende, een
verantwoordelijke Personeel & Organisatie van het beleidsdomein en de ambtenaar. 664
De lijnmanager of de functioneel bevoegde minister kunnen de beslissing tot uitstel van de
opruststelling op elk moment op een gemotiveerde wijze intrekken, waardoor de ambtenaar
ambtshalve op rust wordt gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van
intrekking van de beslissing.665
Algemeen beschouwd, lijkt ons een dergelijk appreciatierecht redelijk arbitrair en dus een
potentiële bron van geschillen.
In het geval dat een ambtenaar vraagt om verder te werken na een ziekteperiode van 365
kalenderdagen na de leeftijd van actueel 62 jaar, en daarna toch op rust wordt gesteld, meent de
Pensioendienst voor de Overheidssector – althans volgens de toelichting bij het Vlaams
Personeelsstatuut – dat het hier geen opruststelling wegens medische ongeschiktheid betreft. De
bijzondere pensioenvoordelen verbonden aan de vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke
ongeschiktheid, zouden dan geen uitwerking vinden. Voor personeelsleden met een korte loopbaan
en/of een laag salaris kan dit nadelig uitvallen. Bijgevolg is het aangewezen, zo vervolgt de
toelichting, dit mee te delen aan de ambtenaar die een dergelijk uitstel vraagt en op dat moment
een pensioensimulatie te laten doorvoeren.666
-
Pensioendienst voor de Overheidssector
De toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut refereert geregeld aan een visie van de
Administratie der Pensioenen die later werd verzelfstandigd tot de Pensioendienst voor de
Overheidssector (PDOS). Voegen wij hieraan toe dat per 1 april 2016 de PDOS is ‘opgegaan’ in de
nieuwe Federale Pensioendienst. Zoals eerder aangegeven,667 zullen wij in het raam van deze studie
echter de oude benaming Pensioendienst voor de Overheidssector blijven gebruiken.
660
661
662
663
664
665
666
667
Zie MINISTERIE VAN FINANCIËN, Administratie der Pensioenen, Studiedienst, Brief de dato 17 december 2003 van
Marc SMET aan Martine VAN SANDE – Betreft: leeftijdsgrens 65 jaar opruststelling.
Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut.
Indien de ambtenaar geen lijnmanager is, kan de lijnmanager beslissen om de opruststelling met een periode van zes
maanden uit te stellen. Indien het gaat om een lijnmanager, komt het appreciatierecht toe aan de functioneel
bevoegde minister(s).
Art. XI.7, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. XI.7, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie voetnoot 4.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
117
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Wij hebben – voor een goed begrip - met deze laatste instantie contact opgenomen om een en
ander te verifiëren. Wij geven hieronder de redenering van de PDOS weer. 668
Voor de personeelsleden die binnen het toepassingsveld van artikel 83 van de Wet van 5 augustus
1978 houdende economische en budgettaire hervormingen vallen, gaat het wel degelijk om een
ambtshalve pensionering in die zin dat de tewerkstellende overheid verplicht is een einde te maken
aan de statutaire band van het personeelslid op basis van een bepaling uit de (federale)
pensioenwetgeving.
Het woord ‘ambtshalve’ in artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en
budgettaire hervormingen slaat op het ontslag en niet op de toekenning van het pensioen. Het
ambtenarenrustpensioen, zelfs wegens lichamelijke ongeschiktheid, wordt in de regel immers
uitsluitend op aanvraag van de betrokkene toegekend669 (infra, afdeling 5, § 2, C).
Het verlenen van ontslag op zich is weliswaar een statutaire aangelegenheid die tot de bevoegdheid
van de tewerkstellende overheid behoort. De PDOS heeft in het verleden dan ook bevestigd dat de
Vlaamse Gemeenschap desgewenst in de mogelijkheid kan voorzien om haar statutaire
personeelsleden op rust te stellen voor de pensioneringsdatum die voortvloeit uit artikel 83, § 3 van
de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Dat had de
Vlaamse overheid bijvoorbeeld gedaan met de pensionering na 222 werkdagen afwezigheid wegens
ziekte na – de 60e en vanaf 1 juli 2016 – de 62e verjaardag in plaats van uit te gaan van 365
kalenderdagen en door daarbij geen onderscheid te maken naargelang van de oorsprong van de
arbeidsongeschiktheid. De (zware) consequentie hiervan was dat het betrokken personeelslid
desgevallend geen aanspraak kan maken op een pensioen voor zover de toepassing van de federale
pensioenwetgeving tot een afwijkend en gunstiger resultaat zou leiden.
Conform het VPS is de opruststelling na 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte na de leeftijd
van – aanvankelijk 60 jaar en voortaan – 62 jaar echter geen automatisme meer en is (onbeperkt)
uitstel met telkens zes maanden mogelijk (supra).
Vraag is of het de Vlaamse overheid wel toegelaten is om haar ambtenaren pas op rust te stellen na
de datum waarop het ambtshalve pensioen overeenkomstig artikel 83, § 3 van de Wet van 5
augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen ingaat (of zou moeten ingaan).
Die vraag verdient een ontkennend antwoord, zowel op basis van de federale (pensioen)wetgeving
als op grond van het huidige Vlaams Personeelsstatuut, en wel om de redenen die wij hieronder
uiteenzetten.
Overeenkomstig artikel 87, § 3 van de BWHI is de Vlaamse overheid bevoegd om het administratief
en geldelijk statuut van haar (statutaire) personeelsleden vast te stellen, met uitzondering van de
pensioenregeling. Op het vlak van de pensioenen vallen deze personeelsleden onder de toepassing
van de federale pensioenwetgeving (supra, deel I).
Artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen
moet worden beschouwd als een ‘gemengde’ bepaling uit de pensioenwetgeving die zowel het
ontslag als de opening van het recht op pensioen regelt.670 De opening van het recht op een
pensioen vereist het (gelijktijdig) ontslag van het betrokken personeelslid. Door dit ontslag te
weigeren en de ambtenaar langer in dienst te houden dan bepaald in artikel 83, § 3 van de Wet van
5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, ontzegt de Vlaamse overheid
het personeelslid met andere woorden het recht op een pensioen dat gelijkgesteld is met een
pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid en bijgevolg ook de eventuele bijzondere voordelen
die daarmee gepaard gaan, zoals het gewaarborgd minimumpensioen (infra, afdeling 4, § 2, B),
eventueel het supplement zware handicap (infra, afdeling 4, § 2, C), de berekeningswijze van het
latere overlevingspensioen voor de rechtverkrijgenden, belastingvermindering… Door dit ontslag op
668
669
670
118
Commentaar de dato 29 april 2015 van Benny GULDEMONT, Directeur Juridische studiedienst - Pensioendienst voor
de Overheidssector, ontvangen per mail op 30 april 2015 via Johan JANSSENS, Administrateur-generaal Pensioendienst voor de Overheidssector.
Met als enige uitzondering de bijzondere situatie bedoeld in art. 117, § 4, Wet 14 februari 1961 voor economische
expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, bestaande uit de ambtshalve toekenning van het pensioen
wegens lichamelijke ongeschiktheid indien de betrokkene overlijdt binnen het jaar na de normale ingangsdatum van
het pensioen zonder een pensioenaanvraag te hebben ingediend.
Net zoals dat ook gebeurt in art. 117 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en
financieel herstel, wat betreft het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
verzoek van het personeelslid uit te stellen, doet de Vlaamse overheid bovendien afbreuk aan de
ratio legis van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen. Hoe dan ook, dergelijk gebruik van haar bevoegdheid om het statuut van haar
personeelsleden te regelen, heeft tot gevolg dat de personeelsleden van de Vlaamse overheid niet
langer dezelfde pensioenregeling genieten als de federale ambtenaren en is dus strijdig met artikel
87, § 3, tweede volzin van de BWHI. Vanuit dat perspectief dient artikel 83, § 3 van de Wet van 5
augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen te worden gekwalificeerd als
een dwingende (pensioen)bepaling waarvan het Vlaams Personeelsstatuut niet kan afwijken.
Het Vlaams Personeelsstatuut in zijn huidige vorm lijkt op zich voldoende statutaire bepalingen te
bevatten die de (federale) pensioenwetgeving in de vorm van artikel 83, § 3 van de Wet van 5
augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen laten primeren en die het de
Vlaamse overheid onmogelijk maken om het ontslag uit te stellen tot na het bereiken van de 365
dagen afwezigheid wegens ziekte na de 60e en nu de 62e verjaardag.
Artikel XI.1, § 1 Vlaams personeelsstatuut bepaalt immers dat niemand voor de leeftijd van 65 jaar
de hoedanigheid van ambtenaar kan verliezen behalve in de gevallen voorzien in dat besluit of in de
pensioenwetgeving. Gegeven dat artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende
economische en budgettaire hervormingen een pensioenbepaling is en geen zuiver statutaire regel
in verband met het ontslag, maakt deze bepaling dus deel uit van de uitzonderingen bedoeld in
artikel XI.1, § 1 van het VPS.
Artikel XI.5 van het Vlaams Personeelsstatuut stelt op zijn beurt dat de "pensionering ingevolge (...)
medische ongeschiktheid" aanleiding geeft tot ambtsneerlegging. Aangezien de ambtshalve
pensionering op grond van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en
budgettaire hervormingen - krachtens § 5 van dat artikel – wordt gelijkgesteld met een pensionering
wegens lichamelijke ongeschiktheid, zal ook de pensionering op grond van artikel 83, § 3 van de
Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen aanleiding geven tot
de ambtsneerlegging zoals bedoeld in artikel XI.5 van het VPS.
Gelet op de hierboven ontwikkelde redenering, kan een Vlaamse ambtenaar niet vragen om (toch)
in dienst te worden gehouden na het verstrijken van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte
vanaf zijn 60e en sedert 1 juli 2016 62e verjaardag. In voorkomend geval moet de tewerkstellende
overheid hem ontslaan enerzijds omdat de Vlaamse ambtenaren dezelfde pensioenregeling genieten
als de federale ambtenaren die in die hypothese eveneens ambtshalve op rust worden gesteld, en
anderzijds omdat de artikelen XI.1 en XI.5 van het Vlaams Personeelsstatuut dit ook zo bepalen. Dit
impliceert dat de mogelijkheid tot uitstel van de pensionering in artikel XI.7 van het Vlaams
Personeelsstatuut moet worden geschrapt. Tegelijk is het nodig om het VPS aan te passen aan de
inhoud van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978, door de in het vorige punt aangehaalde
verschilpunten (supra, b) weg te werken.
Indien de tewerkstellende overheid het ontslag na 365 dagen afwezigheid wegens ziekte na de
zetsigste verjaardag niet verleent, kan de sanctie er niet in bestaan dat het hem - later toegekende pensioen niet (meer) gelijkgesteld zou worden met een pensioen wegens lichamelijke
ongeschiktheid.671 De gepensioneerde heeft immers recht op dit ziektepensioen op basis van de
wettelijke bepalingen ter zake. De enige sanctie die in geval van weigering van het ontslag door de
tewerkstellende overheid toepassing zal vinden, lijkt erin te bestaan dat de ingangsdatum van het
ziektepensioen zal moeten worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de
stopzetting van de activiteitswedde, zoals bepaald in artikel 40 van de algemene Wet van 21 juli
1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. In geval van toepassing van dat artikel rijst er
geen probleem op het vlak van de cumulatie aangezien de wedde die (verder) was betaald na de
datum waarop het ziektepensioen conform artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 had
moeten ingaan, inkomsten betreft van voor de (opgeschorte) werkelijke ingangsdatum van het
pensioen. Vanuit deze overwegingen betitelt de Pensioendienst voor de Overheidssector de onder
het vorige punt aangehaalde toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut als niet correct.
671
Overeenkomstig art. 83, § 5 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen wordt de
inrustestelling van ambtswege gelijkgesteld met de inrustestelling wegens lichamelijke ongeschiktheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
119
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
3.
Leeftijdsdiscriminatie?
Hoewel wij de ratio legis begrijpen die ten grondslag ligt aan deze federale pensioenregeling
betreffende de ambtshalve opruststelling na de leeftijd van – oorspronkelijk 60 jaar en vanaf 1 juli
2016 – 62 jaar, durven wij ons in de marge toch hardop afvragen of deze regeling op zich geen
leeftijdsdiscriminatie inhoudt die vanuit een Europeesrechtelijk perspectief laakbaar is.
E.
Verplichting tot uitputting van het ziektekrediet?
1.
Principe
De lege ferenda rijst nog een andere vraag, namelijk of de Vlaamse overheid al dan niet verplicht is
vast te houden aan de huidige stelregel dat pas een einde kan komen aan de hoedanigheid van
ambtenaar bij behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid nadat het
ziektecontingent is uitgeput (supra, A).
Het antwoord daarop staat naar onze mening los van het wijzigen of opheffen door de Vlaamse
overheid van het Algemene Principesbesluit.672
Het komt ons voor dat deze vraag veeleer dient te worden bekeken tegen de achtergrond van
artikel 83, § 2 en § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen. Deze bepalingen overrulen als het ware het principe dat een vroegtijdige
pensionering omwille van medische redenen pas mogelijk is na uitputting van het ziektekrediet.
Merkwaardig is wel dat deze bepalingen als het ware een soort van uitzondering op de regel
bevatten, zonder de algemene regel met zoveel woorden te herhalen.
In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp houdende economische en budgettaire
hervormingen lezen wij: “De huidige statutaire bepalingen voorzien dat een persoon in
overheidsdienst recht heeft op 1 maand ziekteverlof per jaar dienstanciënniteit en dat zolang dit
ziekteverlof niet uitgeput is belanghebbende niet definitief ongeschikt mag worden verklaard. Dit
regime blijft ongewijzigd tot de leeftijd van 60 jaar. Aangezien er vanaf deze leeftijd misbruiken
werden vastgesteld vooral in sommige sectoren, wordt een wijziging voorgesteld zoals in dit
artikel”.673
Aan deze regels uit de pensioenwetgeving kunnen twee mogelijke interpretaties worden gegeven.
Enerzijds zou kunnen worden voorgehouden dat het inbouwen van uitzonderingen op de regel een
impliciete bevestiging van de regel inhoudt.
Uit de hierboven aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt anderzijds dat het de bedoeling
van de wetgever was paal en perk te stellen aan de misbruiken die uit de statutaire
ziekteverlofregeling voortvloeien. De Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en
budgettaire hervormingen legt met andere woorden aan de onderscheiden overheden niet de
verplichting op om in hun statuten het principe in te schrijven dat de uitputting van het ziekteverlof
een voorwaarde is om bij behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid een einde
te kunnen stellen aan de hoedanigheid van ambtenaar. Indien echter een dergelijk beginsel
672
673
120
De vraag of het APKB in zijn huidige vorm de verplichting om het ziekteverlofcontingent te laten uitputten vooraleer
voortijdige pensionering mogelijk is, als een algemeen principe aanmerkt, dient naar onze mening ontkennend te
worden beantwoord. Hieronder geven wij op beknopte wijze onze redenering mee. Vaststaat dat het APKB – bij wijze
van minimumgarantie - niet uitdrukkelijk verwijst naar art. 48 federaal Verlofbesluit. Deze laatste bepaling stelt
voorop dat de ambtenaar niet voorgoed ongeschikt kan worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij
de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop art. 41 van dat besluit hem recht geven. De verwijzing naar art. 48
in het art. 46, § 1 federaal Verlofbesluit dat volgens art. 17,3° APKB wel een minimale waarborg inhoudt, maakt op
zich art. 48 niet automatisch toepasselijk. In beginsel mogen de afwezigheden wegens arbeids(weg)ongeval of
beroepsziekte niet worden toegerekend op het verlof wegens ziekte in de zin van het andere gegarandeerde art. 41
federaal Verlofbesluit. De referentie in art. 46, § 1 federaal Verlofbesluit naar art. 48 van datzelfde besluit heeft
enkel tot doel te expliciteren dat het beginsel van de niet-toerekening van de afwezigheden bij arbeids(weg)ongeval
of beroepsziekte geen uitwerking heeft als het op de toepassing van art. 48 aankomt. Dit houdt– zoals we al eerder
hebben toegelicht – in dat om te beoordelen of de gezamenlijke verloven zijn uitgedaan alvorens voorgoed
ongeschikt te kunnen worden verklaard, de afwezigheden in geval van arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte wel
degelijk worden meegeteld. Samengevat, menen wij dan ook dat art. 48 federaal Verlofbesluit – volgens de tekst van
het APKB – niet tegenstelbaar is aan de Vlaamse overheid.
Parl.St. Kamer 1977-78, nr. 450/1, 65.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
voorkomt in de rechtspositieregeling, dan zal uiteraard pas een vroegtijdig pensioen worden
uitbetaald na afloop van het theoretisch aantal ziektekredietdagen waarop de ambtenaar volgens
zijn statuut recht heeft. Dit hangt samen met het principe dat de betaalbaarheid van het
ambtenarenrustpensioen afhankelijk is van de stopzetting van de activiteitswedde 674 (supra, D, 2,
c).
De tweede interpretatie lijkt ons de enige correcte. Dit impliceert dat de bevoegde overheden in
hun personeelsstatuut een andersluidende bepaling zouden kunnen opnemen waardoor ambtshalve
en zonder opzegging een einde komt aan de hoedanigheid van ambtenaar zodra de definitieve
medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld, ongeacht of het ziektecontingent wel of niet
is uitgeput.675
Deze uitlegging is overigens in lijn met artikel 2 van de algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke
en kerkelijke pensioenen. Deze bepaling vestigt het principe dat in vast dienstverband benoemde en
daarmee gelijkgestelde personen die met een hoofdbetrekking zijn bekleed, ongeacht hun leeftijd
of diensttijd, kunnen worden gepensioneerd wanneer zij blijken niet in staat te zijn om hun ambt te
blijven uitoefenen. Nergens wordt daarbij als vereiste gesteld dat vooraf de statutair geregelde
ziekteverlofdagen moeten zijn opgebruikt.
Ook artikel 117 van de Wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en
financieel herstel betreffende het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen verplicht niet
tot uitputting van het statutaire ziekteverlof om het (tijdelijk of definitief) pensioen omwille van
lichamelijke ongeschiktheid te laten ingaan.
2.
Vatten van de pensioencommissie
Los van de mogelijkheid om af te stappen van de regel van de verplichte uitputting van het
ziekteverlof alvorens tot vroegtijdige pensionering kan worden overgegaan of deze te nuanceren
(supra, 1), zou ook kunnen worden ingegrepen op het ogenblik waarop de Vlaamse
overheidswerkgever de pensioencommissie vermag te vatten. In zijn huidige libellering poneert het
Vlaams Personeelsstatuut dat pas na een afwezigheid van 666 werkdagen wegens ziekte, het
geneeskundig controleorgaan een voorstel tot vroegtijdige pensionering kan formuleren aan het
adres van de ter zake bevoegde federale medische dienst. 676
Er is geen enkele reden om deze statutair verankerde waarborg in ongewijzigde vorm te behouden.
Naar ons oordeel kan op om het even welk ogenblik een aanvraag worden ingediend met het oog op
de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar. Geen enkele hogere (federale) regel vereist
dat het ziekteverlof is opgebruikt alvorens een dergelijke aanvraag aanhangig te kunnen maken. Dit
gaat terug op het onderscheid dat in pensioenmateries van groot belang is, namelijk de toegang tot
het recht en de betaling van het pensioen. Een ambtenaar kan op om het even welk ogenblik
definitief ongeschikt worden verklaard en tot het vroegtijdig pensioen omwille van
gezondheidsredenen worden toegelaten. Hij komt echter pas in aanmerking voor de effectieve
betaling van een dergelijk pensioen na uitputting van zijn ziekteverlof of na 365 kalenderdagen
voltijdse afwezigheid wegens ziekte na zijn 62e verjaardag, althans voor zover dit beginsel in de
statuten is ingeschreven.
Kortom, het tijdstip waarop de tewerkstellende overheid een ambtenaar kan doorverwijzen naar de
bevoegde geneeskundige dienst met het oog op een eventuele pensionering wegens lichamelijke
ongeschiktheid, betreft een statutaire aangelegenheid. Het komt aan de Vlaamse overheid toe te
(be)oordelen of de actuele waarborg (nog) wel op zijn plaats is.
674
675
676
Art. 40 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen.
Er is ons trouwens een praktijk bekend van een niet nader te noemen overheidsbedrijf die erin bestaat de resterende
ziekteverlofdagen op het einde van de loopbaan af te kopen zodat sneller tot vroegtijdige pensionering kan worden
overgegaan.
Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
121
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 4.
Tijdelijk versus definitief pensioen
A.
Diverse hypothesen
De definitieve lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid opent een recht op een definitief
vroegtijdig pensioen om gezondheidsredenen. Het toekennen van een dergelijk pensioen is
voorbehouden voor het geval dat de ambtenaar voorgoed ongeschikt is om op regelmatige wijze zijn
vroegere, ofwel andere functies te vervullen, die hem via wedertewerkstelling of wederbenuttiging
kunnen worden opgelegd in een ander ambt, dat beter in overeenstemming is met zijn fysieke
geschiktheid, en met toepassing van de geldende reglementen ter zake.677
In de andere gevallen wordt een tijdelijk pensioen wegens gezondheidsredenen toegekend voor zes
tot achttien maanden, binnen een maximumduur van twee jaar of 24 maanden. 678
Het tijdelijk pensioen wordt definitief wanneer het personeelslid, voor het verstrijken van de
periode van twee jaar, definitief ongeschikt wordt verklaard, 679 indien de betrokkene na afloop van
die tijdspanne van twee jaar niet opnieuw in dienst werd genomen of niet kon worden weder
tewerkgesteld of weder benuttigd680 en in elk geval zodra de ambtenaar de wettelijke
pensioengerechtigde leeftijd bereikt.681 Hetzelfde geldt vanaf de eerste dag van de maand waarin
de ambtenaren 365 dagen afwezigheid telt wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar.682
Los van het voorgaande, is er ook nog de beslissing van het type A4 (infra, deel IV). Dergelijke
beslissing houdt in dat de ambtenaar volgens de bevoegde pensioencommissie vanuit medisch
standpunt op het ogenblik van het onderzoek niet aan de voorwaarden beantwoordt om vroegtijdig
te worden gepensioneerd. Tegelijk komt dezelfde commissie daarbij tot het besluit dat de
betrokken ambtenaar definitief ongeschikt is om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere
werkzaamheden te hervatten, maar wel geschikt is om onder bepaalde condities te worden weder
tewerkgesteld. In die hypothese zal de betrokkene die bij het verstrijken van een termijn van
twaalf maanden na deze beslissing niet opnieuw werd tewerkgesteld, ambtshalve een definitief
pensioen wegens gezondheidsredenen verkrijgen dat ingaat op de eerste dag van de maand die
volgt op het verstrijken van de genoemde termijn.683
De niet-wedertewerkstelling binnen de twaalf maanden is de enige en tegelijk een voldoende
voorwaarde voor het definitief en ambtshalve verkrijgen van het pensioen. Het gaat om een soort
vermoeden van volledige ongeschiktheid voor elke andere functie gesteund op het feit dat er na een
jaar nog steeds geen geschikt werk kon worden aangeboden. 684
B.
Gevolgen van dit onderscheid voor de berekening van het pensioen
Wanneer de bevoegde pensioencommissie beslist tot definitieve vroegtijdige pensionering omwille
van definitieve medische ongeschiktheid, kan de betrokkene aanspraak maken op een rustpensioen
in het op hem toepasselijke ambtenarenpensioenstelsel (infra, afdeling 4, § 2).
In het geval dat er sprake is van een tijdelijk vroegtijdig pensioen, zal na twee jaar het definitief
pensioen worden berekend op de grondslagen die bestonden op het ogenblik van de toekenning van
het tijdelijk pensioen. Dit houdt in dat de tijdspanne gedurende welke de ambtenaar een tijdelijk
pensioen heeft genoten – onder voorbehoud van een wedertewerkstelling gedurende minstens
677
678
679
680
681
682
683
684
122
Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Art. 117, § 1, vierde lid, eerste zin Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en
financieel herstel.
Art. 117, § 1, vierde lid, 1° Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel
herstel.
Art. 117, § 1, vierde lid, 2° Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel
herstel.
Daartoe wordt het tijdelijk pensioen, met het oog op de berekening van de termijn van 365 dagen, gelijkgesteld met
een afwezigheid wegens ziekte (art. 83, § 4 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen).
Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. Zie voor een toepassing RvS 9 september 2014, nr. 228.312, XXXX t. Vlaamse
Gemeenschap.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
twaalf maanden – niet in aanmerking komt als aanneembare diensten voor de berekening van het
pensioen.
Enkel indien de gerechtigde op het tijdelijk pensioen daadwerkelijk opnieuw in dienst wordt
genomen gedurende ten minste een jaar, wordt de tijd dat hij zijn tijdelijk pensioen heeft genoten,
meegenomen voor de berekening van een nieuw pensioen. Het bedrag van dit laatste pensioen mag
niet lager zijn dan dat van het tijdelijk pensioen, berekend op basis van de op de ingangsdatum van
het nieuwe pensioen van kracht zijnde weddeschalen. 685
Anders is het in de hypothese van een A4-beslissing (supra, A), meer bepaald indien een ambtenaar
die niet aan de voorwaarden voldeed voor een vroegtijdige pensionering niettegenstaande zijn
definitieve ongeschiktheid om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere werkzaamheden te
hervatten, binnen de twaalf maanden niet wordt weder tewerkgesteld. Dan zal de betrokken
ambtenaar een definitief pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid verkrijgen waarvoor de
genoemde twaalf maanden die deze ambtshalve pensionering voorafgaan, wel als voor het pensioen
aanneembare diensten worden aangemerkt.
Afdeling 4 – Ambtenarenpensioenen686
§ 1.
Aanneembare diensten
Er bestaat een interferentie tussen de statutaire ziekteverlofregeling sensu lato en de berekening
van het ambtenarenpensioen.
De pensioenwetgeving voor de ambtenaren omvat geen limitatieve opsomming van
gelijkstellingen687 met gewerkte periodes voor de toegang tot het pensioen en voor de berekening
ervan. De wetgeving formuleert slechts een aantal algemene principes, met verwijzing naar de
administratieve standen of toestanden zoals vervat in de onderscheiden rechtspositieregelingen.
Alle verloven met behoud van bezoldiging zijn aanrekenbaar voor het pensioen. 688 Dat is tevens de
regel voor andere, zelfs onbezoldigde afwezigheden die met dienstactiviteit worden gelijkgesteld,
met uitzondering van het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke
685
686
687
688
Art. 117, § 1, vijfde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Voor een grondige bespreking van de actuele regeling van de ambtenarenpensioenen met een blik op de toekomst
ervan verwijzen we naar R. JANVIER en J. JANSSENS, De toekomst van de pensioenen in de overheidssector, Brugge,
die Keure, 2014, 360 p. en subsidiair naar R. JANVIER, “Leçon 4 – Les pensions des fonctionnaires: luxe impayable ou
avantage nécessaire?”, Le droit social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge
pour le droit du travail et de la sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 185-271.
Verder raden wij de geïnteresseerde lezer diverse publicaties over de ambtenarenpensioenen aan die zijn terug te
vinden op http://www.sdpsp.fgov.be/pdos/publications/publications_1026.htm.
Zie ook Ph. NYS, De pensioenen in de overheidssector, Mechelen, Kluwer, 2008, 210 p.; Ph. NYS, Les pensions des
agents nommés des administrations provinciales et locales, Waterloo, Kluwer, 2013, 310 p.; S. TOMASSETTI, De
pensioenreglementering in lokale besturen – Wettelijke pensioenen van statutaire personeelsleden, Brugge, Vanden
Broele, 2013, 205 p.
De notie gelijkgestelde periodes is de gebruikelijke terminologie in de werknemersregeling. In het pensioenregime
voor de publieke sector spreekt men veeleer van aanneembare diensten. Onder deze noemer gaan zowel de
effectieve diensten als de periodes van afwezigheid schuil.
Wat de afwezigheden betreft, behoudt de term aanneembaar echter zijn volle betekenis, zeker voor de berekening
van het pensioen. In het werknemersstelsel worden de dagen en jaren op een bepaald moment immers gelijkgesteld
ongeacht het verdere loopbaanverloop. In de publieke sector valt pas op het ogenblik van de pensionering uit te
maken of een tijdvak aanneembaar is en daadwerkelijk ook wordt aangenomen. Het gaat, tijdens de loopbaan,
voornamelijk om de mogelijkheid van het in aanmerking nemen, in ieder geval voor de afwezigheden in de zin van
art. 3 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de
pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten (BS 30 augustus 1986).
Art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas
(BS 4 april 1974). Het toepassingsgebied van deze wet is – in weerwil van het opschrift ervan – zeer ruim omschreven
(zie art. 1 Wet 10 januari 1974).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
123
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
aangelegenheden.689 Wel mogen de tijdvakken van onbezoldigde dienstactiviteit niet hoger uitvallen
dan 20%690 van de totaliteit van in aanmerking te nemen dienstjaren. 691
Wordt het onbezoldigde verlof niet als dienstactiviteit aangemerkt, dan komt die afwezigheid voor
maximum een maand in de loop van een bepaald kalenderjaar in aanmerking.692
Is er sprake van disponibiliteit, dan blijft de opbouw van pensioenjaren eveneens gewaarborgd, in
beginsel voor zover er een recht op een wachtgeld bestaat.693
De veeleer zeldzame tijdvakken waarin de betrokkene zich in een administratieve toestand van
non-activiteit bevindt, leveren op hun beurt geen pensioenaanspraken op.
§ 2.
Berekening van het rustpensioen
A.
Principe
Bij vroegtijdige pensionering omwille van gezondheidsredenen zal het rustpensioen 694 als ambtenaar
worden berekend volgens dezelfde regels die uitwerking vinden in het geval van de toekenning van
een rustpensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. 695
B.
Minima
Aangezien het vroegtijdig rustpensioen bij definitieve medische ongeschiktheid op om het even
welke leeftijd kan worden toegekend, ligt het voor de hand dat in sommige gevallen het aantal
aanneembare diensten veeleer gering zal uitvallen. Wanneer het nominale rustpensioen tot
voordeel van een ambtenaar die aan de toegangsvoorwaarden voor het minimumpensioen voldoet,
het hieronder aangegeven minimumbedrag696 niet bereikt, krijgt de betrokkene een supplement tot
het niveau van de gewaarborgde minimale pensioenbedragen. 697
Bedoeld minimum stemt overeen met een bepaald percentage van de refertewedde, 698 weliswaar
binnen zekere vorken.699 In afwijking van het principe dat het ambtenarenrustpensioen een
689
690
691
692
693
694
695
696
697
698
699
124
Art. 2, 3° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas.
Of uitzonderlijk 25% voor degenen die geboren zijn tussen 1 januari 1947 en 31 december 1950. Voor de personen
geboren tussen 1 januari 1951 en 31 december 1955, kunnen de bedoelde afwezigheden niet hoger liggen dan een
bepaald percentage dat gebaseerd is op een formule en afhangt van de geboortedatum van de betrokkene.
Deze grens ligt eveneens op 25% voor personen, ongeacht hun geboortedatum, die loopbaanonderbreking hebben
genoten gedurende een periode van minstens twaalf maanden tijdens welke zij waren vrijgesteld van bijdragen voor
de validering ervan omdat zij kinderbijslag genoten voor een kind van minder dan zes jaar.
Zie art. 3 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de
pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten.
Voorts zijn er aparte validatieregels voor de periodes van loopbaanonderbreking, vierdagenweek en halftijds werken
(zie art. 2 tot en met art. 2/7 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve
toestanden op de pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten).
Art. 2, 4° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas.
Art. 2, 2° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met
dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas.
Bij de berekening van het rustpensioen omwille van gezondheidsredenen maakt het niet uit of het gaat om een
tijdelijk of een definitief pensioen (supra, afdeling 3, § 3).
Het zou ons te ver leiden om binnen het bestek van deze studie de bepalingen betreffende de berekening van het
ambtenarenrustpensioen uit de doeken te doen. Wij verwijzen hiervoor naar de al eerder aangehaalde
referentiewerken die inzoomen op de ambtenarenpensioenregeling.
Zie art. 119, § 3, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Volgens art. 133 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen wordt het supplement toegekend op
aanvraag van de betrokkene. Dit is echter theorie, want de PDOS voert deze toets ambtshalve uit.
Art. 121, § 1 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art. 121, § 3 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Indien de werkelijke duur van de effectieve diensten voor de berekening van het pensioen lager ligt dan twintig jaar,
kan de in aanmerking te nemen referentiewedde niet uitstijgen boven het laagste bedrag van de vork (art. 121, § 3,
tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen). Het gaat wel degelijk om twintig jaar in
werkelijke (niet-verminderde) duur.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
individueel persoonsgebonden pensioen is, verschilt het bedrag ervan voor alleenstaande 700 en
gehuwde gepensioneerden.
Het gewaarborgd minimumpensioen wegens gezondheidsredenen701 is meer concreet gelijk aan 50%
van de referentiewedde voor een alleenstaande en 62,50% voor een gehuwde ambtenaar. Het bruto
maandbedrag voor een alleenstaande ligt – sinds 1 juli 2016702 – tussen 1.312,62 euro en 1.845,54
euro bruto en voor een gehuwde tussen 1.640,74 euro en 2.306,92 euro bruto.703
Belangrijk nog om te vermelden, is dat de uitbetaling van het supplement wordt stopgezet tijdens
de kalenderjaren dat de gepensioneerde om het even welke winstgevende activiteit uitoefent die
hem een jaarlijks inkomen704 oplevert dat gelijk is aan of hoger is dan 977,25 euro. 705 Als de
ambtenaar andere pensioenen of renten geniet, worden die van het supplement afgetrokken. 706
Renten wegens arbeidsongeval en andere soortgelijke voordelen die een lichamelijke schade
vergoeden,707 worden slechts voor de helft van hun bedrag in mindering gebracht. 708 Buitenlandse
vervangingsinkomens worden tot beloop van 80% toegerekend. 709
Gaat het om een gehuwde gepensioneerde, dan worden ook de beroeps- en vervangingsinkomsten
van de echtgenoot gedeeltelijk 710 afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum, 711 zonder
dat het ziektepensioen lager kan uitvallen dan het basisminimumsupplement van 738,22 euro bruto
per maand.712
C.
Forfaitair supplement wegens zware handicap
Ambtenaren die werden gepensioneerd wegens definitieve ongeschiktheid als gevolg van een zware
handicap opgelopen tijdens de actieve loopbaan of die ambtshalve werden gepensioneerd omdat ze
365 dagen afwezigheid wegens ziekte tellen na hun 62e verjaardag, kunnen daarnaast ook nog
aanspraak maken op een ander supplement.713
Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de ambtenaar minstens twaalf punten scoren op een
medisch-sociale schaal van achttien punten die initieel werd ontworpen om de graad van
zelfredzaamheid te bepalen met het oog op de toekenning van de integratietegemoetkoming voor
gehandicapten.714 Bedoeld forfaitair supplement bedraagt – per 1 juli 2016 – 166,14 euro bruto op
maandbasis.
De uitbetaling van dit supplement wordt eveneens opgeschort gedurende de kalenderjaren dat de
gepensioneerde om het even welke winstgevende activiteit uitoefent die hem een jaarlijks inkomen
oplevert dat gelijk is aan of hoger is dan 977,25 euro.
700
701
702
703
704
705
706
707
708
709
710
711
712
713
714
Zie art. 119, § 2 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie ook https://www.socialsecurity.be/citizen/nl/pensioen/je-pensioen-als-ambtenaar/gewaarborgd-minimum-voorambtenaren#h2_3.
Voor de actueel geldende bedragen, zie http://www.sdpsp.fgov.be/pdos/faq/faq_1898.htm. Op de website van de
Federale Pensioendienst is ook een algemene indexnota terug te vinden (zie
http://www.sdpsp.fgov.be/pay/nl/home/default.htm).
Zie wat betreft het maximum van het gewaarborgd minimumbedrag wegens gezondheidsredenen, art. 121, § 4 Wet
26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 126, § 1 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 123 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt
uitgegaan van het spilindexcijfer dat op 1 januari van het jaar in kwestie van kracht is (art. 132, § 1, tweede lid Wet
26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen). Dit impliceert dat voor het ganse jaar 2016 de
verhogingscoëfficiënt behouden blijft op 1,6084.
Zie art. 125, § 1, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 125, § 1, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 126, § 2, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 126, § 2, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 126, § 3 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 125, § 2 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie art. 127 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art. 134 tot en met art. 138 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen.
Zie MB 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van
zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming (BS 6 augustus 1987).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
125
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Afdeling 5 – Vroegtijdige (ambtshalve) pensionering versus ontslag
§ 1.
Bevoegdheidsverdeling
Onder deze aparte rubriek zullen wij – deels recapitulerend (supra, afdeling 3, § 2) – ingaan op de
interferentie tussen de vroegtijdige (ambtshalve) pensionering om gezondheidsredenen (infra, § 2)
en de mogelijke ontslagmodaliteiten volgens het Vlaams Personeelsstatuut, nu en in de toekomst
(infra, § 3).
De vroegtijdige (ambtshalve) pensionering omwille van gezondheidsredenen wordt beheerst door de
federale regels daarover. De ontslagmogelijkheden daarentegen vormen een statutaire
aangelegenheid en het komt bijgevolg aan de tewerkstellende overheid toe om deze te specificeren
in de rechtspositieregeling van haar personeel. 715 Dit neemt niet weg dat er op tal van punten een
interferentie is tussen beide, zoals wij hieronder meer in detail in de verf zullen zetten.
§ 2.
Federale pensioenwetgeving betreffende het (ambtshalve) vroegtijdig pensioen wegens
gezondheidsredenen
A.
Koppeling aan het statutair ziekteverlof
Zoals eerder toegelicht (supra, afdeling 3, § 2, B), legt de federale pensioenwetgeving met artikel
83, § 2 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en sociale hervormingen voor de
personeelsleden die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt,716 de link tussen de betaling717 van het
ziektepensioen en de uitputting van het statutair verankerde verlof wegens ziekte. Een definitief
ongeschikt verklaarde ambtenaar zal een ziektepensioen uitgekeerd krijgen uiterlijk na afloop van
een tijdspanne van 365 kalenderdagen vanaf zijn 62e verjaardag, zelfs al beloopt zijn resterende
ziektekrediet meer dan het equivalent718 van die 365 kalenderdagen. Los van deze vorm van
ambtshalve pensionering, is er – zoals wij eerder hebben betoogd (supra, afdeling 3, § 2, E) – geen
enkele federale pensioenbepaling die verplicht tot het uitputten van het ziektekrediet alvorens tot
vroegtijdige pensionering om gezondheidsredenen kan worden besloten.
Daarnaast kan een ambtenaar van 62 jaar of ouder – ongeacht of hij al dan niet definitief ongeschikt
is – de betaling van een ziektepensioen claimen zodra hij na zijn 62e verjaardag gedurende 365
kalenderdagen afwezig is geweest wegens ziekte. Vereist is wel dat de tewerkstellende overheid de
ambtenaar eerst in rust heeft gesteld. Dit principe zit vervat in artikel 40 van de algemene Wet van
21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, krachtens hetwelk het pensioen pas ingaat
de dag waarop de belanghebbende ophoudt zijn activiteitswedde te ontvangen. Het initiatief voor
de inruststelling of met andere woorden het ontslag - ook al gaat het om een ambtshalve ontslag
waartoe de werkgever wettelijk verplicht is - ligt bij de tewerkstellende overheid, niet bij de
ambtenaar, noch bij de Pensioendienst voor de Overheidssector. Volgens de PDOS gaat het wel
degelijk om een ambtshalve ontslag, in welke hypothese de tewerkstellende overheid niet over een
appreciatierecht beschikt en daar dus niet – ook niet op verzoek van de ambtenaar - kan van
afwijken, anders dan wat het Vlaams Personeelsstatuut vooropstelt (supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c).
715
716
717
718
126
Zie PENSIOENDIENST VOOR DE OVERHEIDSSECTOR, Juridische studies, Brief de dato 18 januari 2013 van Michel
AVART, auditeur-generaal PDOS aan Dirk LAERTE.
Dit verband bestaat alleen voor ambtenaren die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt. De (federale)
pensioenwetgeving legt die link immers alleen in art. 83, § 2 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en sociale
hervormingen.
De opening van het recht op pensioen omwille van gezondheids- of andere redenen moet volledig worden
losgekoppeld van de betaling van het pensioen wat als een facet van de cumulatieregeling kan worden beschouwd.
We gebruiken de term equivalent omdat er een conversie zal moeten gebeuren van de ziekteverlofdagen die
doorgaans in werkdagen zijn uitgedrukt, naar kalenderdagen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Diverse hypothesen naargelang van de beslissing van de pensioencommissie
De federale pensioenregeling betreffende het (ambtshalve) vroegtijdig pensioen wegens
gezondheidsredenen verhindert naar onze mening niet dat al eerder een beslissing van de
pensioencommissie kan worden uitgelokt (supra, afdeling 3, § 2, E, 2). Deze beslissing kan
verschillende vormen aannemen (supra, afdeling 3, § 2, D en § 3 en ook deel IV).
De meest eenvoudige situatie betreft de C-beslissing die erop neerkomt dat de pensioencommissie
de ambtenaar definitief ongeschikt verklaart. Daardoor ontstaat onmiddellijk een recht op een
definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen. Alleen de oproeping voor de
pensioencommissie kan, maar moet niet (statutair) afhankelijk worden gesteld van het uitputten
van het ziekteverlof. De federale pensioenwetgeving stelt de uitputting van het ziekteverlof niet als
voorwaarde voor het onderzoek door de pensioencommissie, noch voor de uitwerking van haar
beslissing of de ingangsdatum van het pensioen, tenzij in het geval waarin de betrokkene 62 jaar
oud is en artikel 83, § 2 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en sociale
hervormingen uitwerking heeft.
In het geval van een B-beslissing krijgt de ambtenaar een tijdelijk pensioen. Een dergelijk tijdelijk
pensioen neemt de vorm aan van een definitief pensioen na het verstrijken van een termijn van
maximaal 24 maanden indien de betrokkene binnen die tijdspanne niet opnieuw werd tewerkgesteld
of eerder in het geval dat de pensioencommissie bij een heronderzoek beslist tot een definitieve
ongeschiktverklaring (C-beslissing), bij het bereiken van de normale pensioengerechtigde leeftijd of
na 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte na zijn 62e verjaardag. Voor het berekenen van
die 365 kalenderdagen wordt de duurtijd van het tijdelijk pensioen gelijkgesteld met een
afwezigheid wegens ziekte.719
Nog een ander type is de A4-beslissing waarbij de pensioencommissie tot het besluit komt dat de
ambtenaar weliswaar definitief ongeschikt is om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere
werkzaamheden te hervatten, maar niettemin wel geschikt is om onder bepaalde voorwaarden te
worden wedertewerkgesteld. Specifiek in dit geval is dat er geen nieuwe beslissing van de
pensioencommissie nodig is als de ambtenaar niet binnen de twaalf maanden opnieuw
tewerkgesteld is. Dit gegeven volstaat opdat er sprake zou zijn van een definitieve ongeschiktheid
die een recht creëert op een definitief vroegtijdig pensioen omwille van gezondheidsredenen. 720
C.
Uitwerking van de beslissing van de pensioencommissie
De pensioencommissie is enkel bevoegd om zich uit te spreken over de vraag of er medische
gronden zijn die maken dat een ambtenaar definitief ongeschikt is om zijn ambt geregeld en
onafgebroken uit te oefenen. Deze commissie is zelf niet bevoegd om de ambtenaar vroegtijdig op
pensioen te stellen.721
Een ambtenaar wordt door de tewerkstellende overheid ambtshalve ontslagen wegens lichamelijke
ongeschiktheid zodra de wettelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn, of zou in dat geval
ambtshalve moeten worden ontslagen (supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c en infra, § 3, A).
De beslissing van definitieve ongeschiktheid 722 die wordt overgezonden aan de Pensioendienst voor
de Overheidssector, heeft enkel een ambtshalve onderzoek van het recht op het rustpensioen tot
719
720
721
722
Art. 83, § 4 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen.
Merken wij hierbij op dat voor deze vorm van opruststelling de ziektedagen – vanuit het perspectief van de federale
pensioenwetgever – niet hoeven uitgeput te zijn. Het betreft immers geen situatie bedoeld in art. 83, § 2, eerste lid
Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Derhalve is het tweede lid van die
bepaling waarin de uitputting van het ziekteverlof wordt vereist, evenmin van toepassing.
Zie RvS 18 juni 2007, nr. 172.349, Debackere.
Herhalen wij dat op het moment dat een A4-beslissing wordt getroffen, er nog geen sprake is van een recht op een
vroegtijdig pensioen omwille van gezondheidsredenen. Dat recht ontstaat echter automatisch indien er binnen de
twaalf maanden geen wedertewerkstelling heeft plaatsgevonden, waardoor er als het ware een vermoeden geldt van
een definitieve ongeschiktheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
127
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
gevolg indien deze dienst de bevoegde beheersinstelling is. 723 De betrokken ambtenaar wordt in de
loop van dat onderzoek uitgenodigd om een pensioenaanvraag in te dienen. Het rustpensioen 724
wordt in principe725 nooit ambtshalve toegekend aan de betrokkene. Na zijn ontslag moet de
ambtenaar bijgevolg zijn pensioen nog aanvragen.
In eerste instantie komt het aan de tewerkstellende overheid toe erop toe te zien dat bij het
(ambtshalve) verleende ontslag alle statutaire en/of wettelijke bepalingen met betrekking tot de
uitputting van het ziektverlof zijn gerespecteerd.726 De PDOS blijft echter bevoegd om na te gaan of
alle voorwaarden voor een vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid zijn
vervuld.
Indien het statuut van de betrokken ambtenaar een bepaling bevat krachtens welke hij niet kan
worden opgeroepen voor een onderzoek door de bevoegde medische dienst alvorens zijn
ziekteverlof is uitgeput,727 en de PDOS zou (kunnen) vaststellen dat de tewerkstellende overheid de
ambtenaar voortijdig728 naar de geneeskundige dienst heeft gestuurd, zal de pensioendienst de
(voortijdige) beslissing van de geneeskundige dienst als nietig en onbestaande beschouwen wegens
strijdig met het personeelstatuut van de betrokkene en bijgevolg onwettig. Het speelt in dit geval
geen rol of de ambtenaar in kwestie al dan niet de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt. De toekenning
van het pensioen zal worden geweigerd en de tewerkstellende overheid zal worden uitgenodigd om
het ontslag van de (ongeschikt verklaarde) ambtenaar in te trekken en de procedure tot
ongeschiktverklaring desgevallend over te doen, ditmaal mits naleving van de statutaire bepalingen.
In het geval dat het statuut van de betrokken ambtenaar toelaat om hem door de bevoegde
medische dienst te laten onderzoeken alvorens hij zijn ziekteverlof heeft uitgeput en die ambtenaar
de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, zal de PDOS de ingangsdatum van het pensioen van de
ongeschiktverklaarde ambtenaar uitstellen totdat deze laatste zijn ziekteverlof heeft uitgeput,
binnen de perken van het maximum van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte. De PDOS zal
desgevallend de tewerkstellende overheid uitnodigen om het ontslag van de (ongeschiktverklaarde)
ambtenaar uit te stellen.
Wanneer de PDOS vaststelt dat de ongeschiktverklaarde plus-62-er al voor de beslissing van de
bevoegde pensioencommissie het maximum van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte had bereikt,
zal de PDOS de tewerkstellende overheid vragen om de ambtenaar (ambtshalve) op rust te stellen
op een vroegere datum dan deze die voortvloeit uit de beslissing van Medex.
Voor zover het statuut van de ambtenaar toelaat om hem door de bevoegde medische dienst te
laten onderzoeken alvorens hij zijn ziekteverlof heeft uitgeput en die ambtenaar de leeftijd van 62
jaar nog niet heeft bereikt, is een pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid mogelijk zonder
uitputting van het ziekteverlof.
723
724
725
726
727
728
128
Art. 6 KB 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot
invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (BS 26 augustus 1998).
Het overlevingspensioen daarentegen kan in bepaalde gevallen wel zonder aanvraag van de rechthebbende worden
toegekend (zie art. 21 Wet 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen).
Alleen in geval van overlijden van de ongeschikt verklaarde binnen het jaar zonder dat er een aanvraag werd
ingediend, kan de PDOS het rustpensioen ambtshalve toekennen (art. 117, § 4 Wet 14 februari 1961 voor
economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel).
De PDOS beschikt via Capelo niet altijd over de nodige gegevens om na te gaan of het ziekteverlof al dan niet is
opgebruikt. Voor de Vlaamse ambtenaren vormt dit niet meteen een probleem omdat het VPS in zijn huidige vorm
bepaalt dat een onderzoek door de bevoegde medische dienst pas mogelijk is na de uitputting van het ziekteverlof;
met de aanvraag van dit onderzoek verklaart de werkgever dus al - impliciet - dat het ziekteverlof van de betrokkene
tot nul is herleid.
Cf. art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut.
Met andere woorden voor de uitputting van het ziekteverlof waarop hij krachtens zijn statuut aanspraak kan maken.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 3.
Ontslag als (semi)statutaire aangelegenheid
A.
De lege lata
Het principe van de vastheid van tewerkstelling vinden we in het Vlaams Personeelsstatuut terug in
de volgende bewoordingen: “Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór het
einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, behalve in de gevallen bepaald door
de pensioenwetgeving of door dit besluit”.729 De definitieve ongeschiktverklaring wegens ziekte van
de ambtenaar voor de opruststelling is een toepassing van die uitzondering op de regel. 730
Conform het Vlaams Personeelsstatuut wordt ambtshalve en zonder opzegging een einde gesteld
aan de hoedanigheid van ambtenaar “van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het
ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de
definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”.731 In meer generieke termen herhaalt het VPS
dat de pensionering ingevolge leeftijd of medische ongeschiktheid aanleiding geeft tot
ambtsneerlegging.732 Het is trouwens niet duidelijk wat het verschil is tussen die beide bepalingen
en wat bijgevolg het onderscheid is tussen de ambtshalve beëindiging zonder opzegging en de
ambtsneerlegging.
Volgens de toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut moet onder medische ongeschiktheid ‘ook’
worden verstaan: de vroegtijdige invaliditeit die, onder door de reglementering van Medex
bepaalde voorwaarden, behoorlijk is vastgesteld en waardoor de ambtenaar niet in staat is om zijn
ambt volledig, geregeld en onafgebroken uit te oefenen. 733 De vraag rijst waarop de term ‘ook’
slaat. Deze toelichting wekt de indruk dat er nog andere situaties denkbaar zijn waarin er sprake is
van een medische ongeschiktheid en die aanleiding geven tot automatische en definitieve
ambtsneerlegging. We denken hierbij meer in het bijzonder aan de hypothese dat de blijvende
annex definitieve medische ongeschiktheid werd vastgesteld in een ander
arbeidsongeschiktheidscircuit, bijvoorbeeld dat van de arbeidsongevallen of de beroepsziekten, of
in het arbeidsgeneeskundig circuit. Het komt ons voor dat de tekst zelf van het VPS weinig ruimte
laat voor een brede interpretatie zodat in de huidige stand van de regelgeving enkel de beslissing
van de bevoegde pensioencommissie tot vroegtijdige pensionering wegens definitieve lichamelijke
ongeschiktheid een voldoende grond vormt om ambtshalve en zonder opzegging iemand de
hoedanigheid van ambtenaar te ontnemen.
Daarnaast mag ook de link met de pensioenwetgeving niet uit het oog worden verloren. Indien een
andere instantie dan de federale medische dienst die bevoegd is voor de definitieve
ongeschiktverklaring van de ambtenaar - met andere woorden de bevoegde pensioencommissie –
zich uitspreekt over de ‘vroegtijdige invaliditeit’, ontstaat er geen recht op een vroegtijdig
pensioen omwille van definitieve medische ongeschiktheid.
B.
De lege ferenda
1.
Strikt juridische benadering
Doordat het APKB zijn bevoegdheidsverdelende karakter heeft verloren (supra, deel I), is de
Vlaamse regering sedert 1 juli 2014 volledig autonoom om de gronden tot definitieve
ambtsneerlegging te specificeren in het VPS. Dit maakt dat het (te wijzigen) Vlaams
Personeelsstatuut – althans vanuit strikt juridisch-theoretisch oogpunt – in algemene termen de
medische ongeschiktheid zou kunnen aanmerken als een grond tot definitieve ambtsneerlegging die
ambtshalve en zonder opzegging een einde maakt aan de hoedanigheid van ambtenaar. Voegen wij
hier wel aan toe dat naar onze mening in elk geval het predicaat ‘definitieve’ aan de termen
medische ongeschiktheid moet worden toegevoegd.
729
730
731
732
733
Art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Cf. toelichting bij art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. XI.5, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Toelichting bij art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
129
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2.
Kritische kanttekeningen
In een breder en niet louter juridisch perspectief vallen bij deze louter theoretische benadering
enkele niet onbelangrijke, kritische kanttekeningen maken.
Enerzijds zou moeten worden uitgemaakt welke andere instantie dan de federale
pensioencommissie zich dan eveneens over deze definitieve medische ongeschiktheid kan
uitspreken. In ieder geval moet het gaan om een behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische
ongeschiktheid. Bovendien komt het erop aan erover te waken dat er geen conflict ontstaat met
andere regelgeving in de meest brede betekenis van het woord.
In het vervolg van dit rapport zullen wij nog geregeld stilstaan bij de diverse benaderingen van
dezelfde (definitief) medisch ongeschikte ambtenaar naargelang van het
arbeidsongeschiktheidscircuit. Bijkomend dient zich de vraag aan naar het aandragen van het
bewijs van die definitieve medische ongeschiktheid.
Anderzijds zijn er de niet te onderschatten consequenties voor de individuele ambtenaar indien zou
worden besloten tot een ambtshalve beëindiging van de hoedanigheid van ambtenaar wegens
behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid, zonder dat de pensioencommissie
wordt gevat of zonder dat die pensioencommissie deze beoordeling bijtreedt. In die hypothese
heeft de ambtenaar immers geen recht op een vroegtijdig ambtenarenpensioen omwille van
gezondheidsredenen gegeven dat overeenkomstig de federale pensioenwetgeving de definitieve
ongeschiktheid slechts door een welbepaalde medische instantie kan worden vastgesteld734 opdat
een recht op een vroegtijdig pensioen zou ontstaan. 735
Dan bestaat de oplossing erin dat de tewerkstellende overheid de normaal verschuldigde
werkgevers- en werknemersbijdragen736 betaalt voor de werkloosheidsregeling voor de periode die
overeenstemt met het aantal arbeidsdagen dat de ontslagen persoon – naargelang van zijn
leeftijdsgroep – moet bewijzen om gerechtigd te zijn op werkloosheidsuitkeringen. In dezelfde zin
moet de overheidswerkgever tevens de gebruikelijke werkgevers- en werknemersbijdragen voor de
sector van de uitkeringen bij ziekte en invaliditeit vereffenen voor een tijdspanne die overeenkomt
met de in die sector toepasselijke wachttijd.737
Op zich is deze mogelijkheid om via retroactieve bijdragebetaling rechten te creëren in de sociale
zekerheid voor werknemers, al behoorlijk laakbaar vanuit het oogpunt van de solidariteit die aan de
basis ligt van onze sociale zekerheid.738 Indien van die mogelijkheid ook gebruik zou worden
gemaakt in het geval van eenzijdige beëindiging van het ambt bij behoorlijk vastgestelde
(definitieve) medische ongeschiktheid zonder dat een recht op een vroegtijdig pensioen ontstaat,
loopt het helemaal de spuigaten uit.
Onze persoonlijke gevolgtrekking naar de financiering van het beoogde sociaal risico toe is dat de
hierboven beschreven hypothetische verruiming in het VPS logischerwijze gepaard zou moeten gaan
met een veralgemeende onderwerping van alle ambtenaren aan de sectoren ZIV-uitkeringen en
werkloosheid. Het is evident dat een dergelijke suggestie raakt aan meer dan de situatie van de
definitieve medische ongeschiktheid alleen en aanzet tot het volledig her-denken van het actuele
systeem aangaande het ziekteverlof annex de vroegtijdige pensionering. Op dit hervormingsvoorstel
komen we later opnieuw terug (infra, deel VIII).
Langs de prestatiezijde en bekeken vanuit het oogpunt van de individuele ambtenaar, zijn er
bijkomend de effecten op het vlak van het pensioen. Indien er eenzijdig een einde komt aan zijn
status als ambtenaar zonder dat hij per hypothese in aanmerking komt voor een vroegtijdig
ambtenarenpensioen, zal hij logischerwijze enkel nog aanspraken kunnen laten gelden op de
opbouw van rechten in het stelsel van de werknemerspensioenen. Dan komen, eens te meer, onze
eerdere kritische bedenkingen aangaande de financiering bovendrijven. De gewezen ambtenaar zou
dan per hypothese niet langer rechten opbouwen in het ambtenarenpensioenstelsel, maar
734
735
736
737
738
130
Cf. art. 117, § 2 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Cf. art. 117, § 1 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Behalve wanneer een premie, toelage of vergoeding wegens ontslag verschuldigd is of een opzeggingstermijn moet
worden nageleefd, komen ook de werknemersbijdragen voor rekening van de tewerkstellende overheid.
Zie art. 7 tot en met art. 13 Wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (BS 1 augustus 1991).
Zie meer algemeen ook R. JANVIER, “Gezocht: overheidswerkgever die een duit in het zakje wil doen” in D. SIMOENS,
D. PIETERS, J. PUT, P. SCHOUKENS en Y. STEVENS, Sociale zekerheden in vraagvorm – Liber Amicorum Jef VAN
LANGENDONCK, Antwerpen, Intersentia, 2005, 161-182.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
uitsluitend in de wettelijke pensioenregeling van de werknemers. Zonder dat er ooit is bijgedragen
aan dat laatste systeem, zou de betrokkene dan beginnen aan de opbouw van een
werknemerspensioen op basis van de regeling van de gratis gelijkgestelde periodes conform het
werknemerspensioensysteem. Ook daarin schuilt een onlogica.
Wanneer het VPS in de voormelde zin zou worden aangepast, is er voor de personeelsleden ouder
dan 62 jaar bovendien de regel uit de federale pensioenwetgeving die de koppeling maakt tussen
het recht op een ziektepensioen en de uitputting van het ziekteverlof.
Tot slot dient tegelijk rekening te worden houden met de verplichting tot het doorvoeren van
redelijke aanpassingen wanneer de definitieve arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een handicap.
Die plicht wordt overigens idealiter ook opgenomen in het VPS. Hierop gaan we in een afzonderlijk
deel nog uitgebreid in (infra, deel VI).
3.
Eindafweging
De voorgaande overwegingen brengen ons tot het besluit dat bij ongewijzigde federale
pensioenwetgeving best niet wordt geraakt aan de huidige ontslagregel uit het Vlaams
Personeelsstatuut, die stelt: “Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de
hoedanigheid van ambtenaar (…) van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het
ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de
definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”.739
Onmiddellijk voegen wij hieraan toe dat het wel mogelijk is om voor de ambtenaren die definitief
ongeschikt worden verklaard voor de leeftijd van 62 jaar, de toevoeging “na uitputting van het
ziektecontingent” te schrappen. Degenen die 62 jaar zijn of ouder, genieten daarentegen de
waarborg zoals vervat in artikel 83, § 2, tweede lid van de Wet van 5 augustus 1978 houdende
economische en budgettaire hervormingen (infra, C).
Waar verder – zoals eerder aangegeven (supra, afdeling 3, § 2, E, 4) – eveneens op kan worden
ingegrepen, is het tijdstip waarop die “federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve
ongeschiktverklaring van de ambtenaar” kan worden gevat.740 In zijn huidige versie laat het Vlaams
Personeelsstatuut niet toe om de pensioencommissie te solliciteren vooraleer de ambtenaar zijn
statutair ziektedagencontingent heeft opgebruikt. Dit is geen vereiste volgens de bestaande
federale pensioenwetgeving, maar een kwestie die de Vlaamse overheid autonoom kan regelen
(supra, afdeling 3, § 2, E, 1). In geval van (definitieve) lichamelijke ongeschiktheid voor de
statutaire functie behoort het tot de bevoegdheid van de tewerkstellende overheid om statutair te
bepalen in welke gevallen een dossier met het oog op de vroegtijdige pensionering bij de
pensioencommissie aanhangig wordt gemaakt. Wat de effectieve datum van pensionering betreft,
geldt opnieuw het voorbehoud van de toepassing van artikel 83, § 2, tweede lid van de Wet van 5
augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen voor de ambtenaren die 62 jaar
of ouder zijn (infra, C).
C.
Ambtshalve pensionering vanaf de leeftijd van 62 jaar
Misschien ietwat ten overvloede, maar belangrijk voor een goed en vooral juist begrip van de
interferentie tussen de rechtspositieregeling en de pensioenwetgeving, zoomen we nogmaals in op
de bijzondere regeling voor de 62-plussers.
Het Vlaams Personeelsstatuut kan probleemloos bepalen dat de vroegtijdige pensionering omwille
van gezondheidsredenen op om het even welk moment tot de mogelijkheden behoort, zonder dat
dit wordt gekoppeld aan het uitputten van het ziektecontingent. Indien het een ambtenaar betreft
739
740
Art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Dit vereist een aanpassing van art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut in zijn huidige vorm, dat luidt als volgt:
“Indien de ambtenaar tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, kan het in artikel X 18
bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de federale medische dienst bevoegd voor de
definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
131
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
die zijn 62e verjaardag heeft bereikt (supra, B), wordt het VPS echter overruled door de federale
pensioenwetgeving in zoverre voor die populatie het principe herleeft dat vroegtijdige pensionering
wegens gezondheidsredenen enkel mogelijk is na uitputting van het statutair bepaalde
ziekteverlofkrediet. Vanzelfsprekend kan de Vlaamse overheid ook de wijze van berekening van het
aantal ziekteverlofdagen in zijn algemeenheid herzien. Zolang dat niet het geval is, blijft de
betaling van het ziektepensioen voor de 62-plussers echter gerelateerd aan het opgebruiken van het
ziektekrediet, binnen het maximum van 365 kalenderdagen.
De andere vorm van ambtshalve pensionering betreft de ambtenaar die vanaf zijn 62e verjaardag
365 kalenderdagen afwezig is geweest wegens ziekte. Op dit punt dient het VPS, hoe dan ook, de
primauteit te respecteren van de federale pensioenwetgeving.
Actueel laat het Vlaams Personeelsstatuut toe dat op gemotiveerd verzoek van de ambtenaar en na
akkoord van de lijnmanager of de functioneel bevoegde minister(s) de vroegtijdige opruststelling na
222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte na de 62e verjaardag met zes maanden kan worden
uitgesteld, welke tijdspanne meermaals stilzwijgend verlengbaar is met opnieuw zes maanden741
(supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c). Dit druist echter in tegen de federale pensioenwetgeving die
uitgaat van een ambtshalve – en bijgevolg automatische – pensionering. Het actuele
appreciatierecht van de Vlaamse overheid is hiermee in strijd. Zelfs al gaat het initiatief voor de
verderzetting van het dienstverband uit van de ambtenaar, dan nog geniet de regel van de
ambtshalve pensionering voorrang.
D.
Quid, in geval van hervorming van de ziektepensioenregeling?
Alle voorgaande beschouwingen verliezen goeddeels hun belang indien het voorstel van de
Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 wordt gevolgd (infra, deel VIII). Indien de
ziektepensioenregeling voor de ambtenaren zou worden afgeschaft en vervangen door het
toepasselijk verklaren van de ZIV-uitkeringsregeling (en de werkloosheidsregeling) op de
ambtenaren, heeft dit uiteraard een impact op de ontslagregeling. Hier besteden we in het
separaat deel VIII nog de nodige aandacht aan.
741
132
Art. XI.7, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 2 – CONTRACTANTEN
Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet
§ 1.
Oorsprong van de arbeidsongeschiktheid
Vooraf merken wij op dat de Arbeidsovereenkomstenwet slechts op een beperkt aantal punten een
onderscheid maakt naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Indien wij in het
raam van deze afdeling gewag maken van ziekte of ongeval, slaat dit eveneens op de situatie
waarin een beroepsziekte of een arbeidsongeval ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid.
Voor een afwijkende regeling op het vlak van het gewaarborgd loon in geval van arbeidsongeval of
beroepsziekte verwijzen naar onze verdere toelichting (infra, afdeling 4, § 1, A).
§ 2.
Schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
A.
Principe
De onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval
(supra, deel II), schorst de uitvoering van de overeenkomst.742
Deze schorsing is steeds een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als
gevolg van een – in principe – volledige arbeidsongeschiktheid743 (supra, deel II).
Er is echter geen sprake van schorsing indien het verrichten van de contractueel bedongen arbeid
niet onmogelijk is, maar voor de werknemer enkel lastiger wordt.
Wanneer de werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn gebruikelijke opdrachten, maar wel nog
andere taken kan uitvoeren die behoren tot het voorwerp van zijn arbeidsovereenkomst, dan is hij
verplicht in te gaan op de vraag van zijn werkgever om die taken uit te voeren. Dan is er evenmin
sprake van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 31 van
de Arbeidsovereenkomstenwet.744 In casu gaat het niet om een eenzijdige wijziging van
arbeidsvoorwaarden, maar om de uitoefening van het ius dominandi van de werkgever.
De vraag rijst of de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk of niet geschorst is in het geval van een
(temporele) gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Wordt de arbeidsovereenkomst toch nog
gedeeltelijk uitgevoerd, bijvoorbeeld omdat de werknemer in staat is om in plaats van de
overeengekomen acht uur per dag nog vier uur te werken, of omdat hij na een periode van volledige
arbeidsongeschiktheid het werk progressief wil hernemen in het raam van de ZIV-wetgeving, dan is
er volgens HERMAN geen schorsing zoals bedoeld in artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet.745
In die hypothese is de achterliggende oorzaak van de schorsing de facto weliswaar terug te brengen
tot een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid, maar de juridische grondslag van de schorsing is
dan conventioneel. Wanneer de arbeidsovereenkomst nog gedeeltelijk kan worden uitgevoerd, is er
geen recht op gewaarborgd loon, tenzij in onderlinge overeenstemming tussen werkgever en
werknemer anders is overeengekomen.
Daarover ondervraagd, verwijst de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg 746 naar een
cassatiearrest van 23 maart 1981,747 waarin het Hof van Cassatie had geoordeeld dat de
742
743
744
745
746
Art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet.
Cass. 23 maart 1981, JTT 1982, 121. Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010,
ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 15, nr. 423.
J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure,
2010, 191, nr. 422.
J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure,
2010, 193, nr. 424.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Individuele
Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
133
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsovereenkomst niet (langer) is geschorst wanneer de werknemer die partieel
arbeidsongeschikt is, zijn werk gedeeltelijk hervat. Met andere woorden: er is geen schorsing van de
uitvoering van de arbeidsovereenkomst, ook geen gedeeltelijke en ook geen conventionele. De
arbeidsovereenkomst is slechts geschorst wanneer het gaat om een volledige arbeidsongeschiktheid.
De vraag rijst of dit cassatiearrest wel past in deze discussie, want de context is anders. In de zaak
die aanleiding gaf tot het cassatieberoep, was immers de kwestie of de opzeggingstermijn al dan
niet is geschorst wanneer de werknemer deeltijds afwezig is wegens arbeidsongeschiktheid. Het Hof
van Cassatie was van oordeel dat zulks niet het geval was: de opzeggingstermijn loopt gewoon door.
Voor de berekening van de opzeggingstermijn moeten de periodes waarin de werknemer getroffen is
door een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en daardoor geen volledige arbeidsprestaties levert,
worden meegeteld.
Nochtans heeft het Grondwettelijk Hof in het verleden wel impliciet geoordeeld dat de
arbeidsovereenkomst gedeeltelijk geschorst is wanneer er slechts gedeeltelijk arbeidsprestaties
worden geleverd als gevolg van arbeidsongeschiktheid, zij het dat het hierbij ging om de periode
die volgt op die waarin er een recht op gewaarborgd loon bestaat. De vraag diende zich aan of de
opzeggingsvergoeding in geval van deeltijdse werkhervatting met toestemming van de adviserend
geneesheer van het ziekenfonds moet worden berekend op het voltijds loon, dan wel op het loon
dat de werknemer ontvangt op grond van de deeltijdse arbeid. Het Grondwettelijk Hof
oordeelde:748 “Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling van arbeidsongeschikte
werknemers die worden ontslagen door hun werkgever, naargelang zij volledig arbeidsongeschikt
zijn dan wel hun arbeidsprestaties gedeeltelijk hebben hervat, berust op een objectief criterium,
namelijk de mate waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst”. Het hof lijkt er
dus vanuit te gaan dat de arbeidsovereenkomst van een werknemer die als gevolg van een
gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsprestaties partieel levert met toestemming van de
adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV, dan ook evenredig geschorst is. Niettemin
besliste het hof dat, in geval van een gedeeltelijke werkhervatting met toestemming van de
adviserend geneesheer, de opzeggingsvergoeding moet worden berekend op basis van het voltijds
loon. Artikel 39, § 1 van de Arbeidsovereenkomstenwet kan perfect in die zin – en dus
grondwetsconform - worden geïnterpreteerd. In een later arrest 749 besliste het Grondwettelijk Hof
dat, wanneer die deeltijdse hervatting gebeurt zonder toestemming van de adviserend geneesheer,
de opzeggingsvergoeding wel moet worden gebaseerd op het loon voor de deeltijdse prestaties. In
dit laatste geval zou de werknemer immers vrijwillig deeltijdse prestaties leveren. De vraag rijst
wat deze rechtspraak kan betekenen voor de kwalificatie van de gedeeltelijke arbeidsprestaties
annex afwezigheden tijdens de periode van gewaarborgd loon.
Dit is geen steriele discussie over het geslacht van de engelen, maar heeft wel degelijk bepaalde
financiële consequenties indien het werk deeltijds wordt hervat tijdens een periode gedekt door
het gewaarborgd loon (infra, § 3, G). Het ligt niet in onze bedoeling nog meer in extenso in te gaan
op deze problematiek. Een duidelijk standpunt van de federale wetgever is echter meer dan
wenselijk.
B.
Samenloop van meerdere schorsingsgronden
De arbeidsovereenkomst kan slechts omwille van één oorzaak worden geschorst. Ingeval van
samenloop van meerdere schorsingsgronden komt het erop aan uit te maken welke de voorrang
heeft.
Bij samenloop van de schorsingsgrond jaarlijkse vakantie met de schorsingsgrond
arbeidsongeschiktheid, bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat het jaarlijks vakantieverlof enkel
wordt opgeschort bij hospitalisatie van het personeelslid en de eventueel hierop aansluitende
747
748
749
134
augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen bij het rapport van de werkgroep
arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS.
JTT 1982, 121.
GwH 28 mei 2009, nr. 89/2009.
GwH 16 oktober 2014, nr. 152/2014.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
herstelperiode.750 Zoals we hiervoor al hebben besproken wat de ambtenaren betreft (supra,
hoofdstuk 1, afdeling 1, F) is deze regeling niet volkomen in overeenstemming met bepaalde hogere
rechtsnormen en de rechtspraak ter zake van het Hof van Justitie.
§ 3.
Loonwaarborg
A.
Gewaarborgd dagloon
Indien een werknemer ziek wordt op het werk waardoor hij niet in staat is de arbeid waaraan hij
bezig was, verder te zetten, heeft hij recht op gewaarborgd dagloon. 751
B.
Gewaarborgd loon
Wanneer de arbeidsovereenkomst is geschorst wegens de onmogelijkheid voor de werknemer om
zijn werk te verrichten wegens ziekte of ongeval, wordt hem gedurende een bepaalde periode een
gewaarborgd loon toegekend volgens de hieronder beschreven regels.
In wat volgt, wordt de regeling inzake gewaarborgd loon besproken voor zowel arbeiders als
bedienden.
C.
Arbeiders
Los van de toepassing van de anciënniteitsvoorwaarde752 geldt de volgende loonwaarborg met
toepassing van het arbeidsrecht.
De arbeiders kunnen op basis van de Arbeidsovereenkomstenwet slechts gedurende zeven dagen een
recht doen gelden op hun normale loon op conto van de werkgever. 753 Het normale loon wordt
berekend754 volgens de Feestdagenwet.755 Dit loon is enkel verschuldigd voor de dagen van gewone
activiteit waarvoor het personeelslid aanspraak had kunnen maken op loon indien het niet in de
onmogelijkheid had verkeerd om te werken.756
Tijdens de daaropvolgende zeven dagen is de werkgever ertoe gehouden aan de betrokkene een
bedrag te betalen gelijk aan 60% van het loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de
berekening van de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (infra, afdeling 2), niet
overschrijdt.757
Vanaf de vijftiende dag van de arbeidsongeschiktheid is de arbeider gerechtigd op een uitkering
voor rekening van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Die stemt overeen met 60% van het
gederfde, maar geplafonneerde loon (infra, afdeling 2).
Daarnaast verplicht CAO nr. 12bis van 26 februari 1979758 de werkgevers uit de particuliere sector
tot het uitkeren van een aanvullende vergoeding gedurende een periode van 23 dagen die volgen op
750
751
752
753
754
755
756
757
758
Art. X.12, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 27, eerste lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 52, § 1, vijfde en zesde lid Arbeidsovereenkomstenwet.
De anciënniteitsvoorwaarde komt erop neer dat de arbeider zonder onderbreking gedurende ten minste één maand in
dienst van dezelfde werkgever is gebleven. Aan dat vereiste is ook voldaan als deze anciënniteit werd opgebouwd in
het raam van een ander contract, bijvoorbeeld als jobstudent.
Art. 52, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 56, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet.
De berekening van het loon voor de feestdagen wordt – in uitvoering van art. 14, § 2 Feestdagenwet – vastgelegd in
art. 2 tot en met art. 8 KB 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari
1974 betreffende de feestdagen (BS 24 april 1974).
De Feestdagenwet en zijn uitvoeringsbesluit zijn zonder twijfel geënt op situaties in de privésector en hebben weinig
oog voor de eigenheden van de publieke sector. Uit deze regeling valt niet af te leiden of ook de toelagen in dat
loonbegrip zijn vervat. Er is enkel de regel dat premies en andere voordelen die, zelfs wanneer zij op de beschouwde
periode betrekking hebben, op het einde van het jaar worden betaald, niet in het loon zijn begrepen; deze maakt
echter alleen maar duidelijk dat de eindejaarspremie bijvoorbeeld geen loon in de zin van de Feestdagenwet.
Art. 56, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 52, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen bindend verklaard bij KB 23 maart 1979 (BS 24 april 1979) en
werd gewijzigd bij CAO nr. 12ter, 1 februari 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 7 april 1983 (BS 26 april 1983),
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
135
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
de eerste zeven dagen van arbeidsongeschiktheid. Deze toeslag beloopt 25,88% van het loon dat de
loongrens in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overtreft, en op
85,88% van het loon dat hoger ligt dan bedoelde grens.759 Doordat de CAO-Wet geen toepassing
vindt op de meeste publiekrechtelijke werkgevers, zoals de Vlaamse overheid, 760 vindt deze
algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst niet rechtstreeks uitwerking op de
overheidscontractanten.
Onmiddellijk merken wij hierbij echter op dat de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid,
op basis van het Vlaams Personeelsstatuut, niettemin dezelfde voordelen genieten, zoals vervat in
de CAO nr. 12bis van 26 februari 1979. Daarop komen we later terug (infra, § 6).
D.
Bedienden
Binnen de groep van de bedienden moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bedienden met
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of voor een welomschreven werk van minder dan drie
maanden enerzijds en de andere bedienden anderzijds.
Op de bedienden aangeworven voor korte duur vindt grotendeels dezelfde regeling uitwerking als op
de arbeiders761 (supra, A). Het gewaarborgd loon dat hen volgens de Arbeidsovereenkomstenwet
verschuldigd is, wordt voor deze categorie aangevuld op basis van CAO nr. 13bis van 26 februari
1979.762 Enkel de percentages die laatstgenoemde collectieve arbeidsovereenkomst voorschrijft,
zijn enigszins afwijkend en bedragen respectievelijk 26,93% en 86,93%. 763 Opnieuw geldt dat
omwille van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet in de publieke sector (supra, B), die algemeen
bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst geen directe werking heeft ten overstaan van
de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid. Dit neemt niet weg dat het Vlaams
Personeelsstatuut indirect dezelfde waarborg biedt (infra, § 6).
De bedienden die voor lange(re) duur werden aangeworven, ontvangen bij arbeidsongeschiktheid als
gevolg van een ziekte of een ongeval van gemeen recht een gewaarborgd loon dat gelijk is aan het –
conventioneel afgesproken – loon voor de eerste dertig kalenderdagen van de
arbeidsongeschiktheid. In concreto houdt dit in dat de bediende gedurende de eerste dertig dagen
ongeschiktheid zijn normale loon764 behoudt.765 Op zich specificeert de Arbeidsovereenkomstenwet
niet wat voor de bedienden voor lange(re) duur moet worden verstaan onder het recht op zijn loon
bij schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegen ziekte of ongeval. Indien de
bediende een variabel loon ontvangt, geldt dat in het gewaarborgd loon ook het maandgemiddelde
is begrepen van het veranderlijk loon dat de werknemer heeft ontvangen gedurende de twaalf
759
760
761
762
763
764
765
136
CAO nr. 12quater, 6 december 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 8 februari 1984 (BS 22 februari 1983), CAO
nr. 12quinquies, 16 december 1986, algemeen bindend verklaard bij KB 29 januari 1987 (BS 11 februari 1987).
Art. 3 en art. 4 CAO nr. 12bis, 26 februari 1979.
Cf. art. 2, § 3, 1. (en 4.) CAO-Wet.
Zie ook R. JANVIER, “Toepassingsgebied van de C.A.O.-Wet” in G. COX, M. RIGAUX en J. ROMBOUTS (eds.), Collectief
onderhandelen, Mechelen, Kluwer, 2006, 85-110.
Art. 71 Arbeidsovereenkomstenwet.
Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen bindend verklaard bij KB 23 maart 1979 (BS 24 april 1979) en
werd gewijzigd bij CAO nr. 13ter, 1 februari 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 7 april 1983 (BS 26 april 1983),
CAO nr. 13quater, 6 december 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 8 februari 1984 (BS 22 februari 1983), CAO
nr. 13quinquies, 16 december 1986, algemeen bindend verklaard bij KB 29 januari 1987 (BS 11 februari 1987).
Art. 3 en art. 4 CAO nr. 13bis, 26 februari 1979.
Het gaat om het loon in de zin van het arbeidsovereenkomstenrecht, te weten de tegenprestatie van de arbeid die op
basis van de arbeidsovereenkomst wordt verricht. Het betreft zowel het vaste als het variabele loon en zowel het
loon in speciën als in natura (zie J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene
reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 15, nr. 29).
Art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
maanden voor de arbeidsongeschiktheid766 of in voorkomend geval gedurende het gedeelte van die
twaalf maanden dat hij in dienst was.767
Hoe deze regeling van de loonwaarborg conform de Arbeidsovereenkomstenwet zich verhoudt tot de
bepalingen van het Vlaams Personeelsstatuut, komt verder nog aan bod (infra, § 6).
E.
Hervallen
1.
Principe
Het gewaarborgd loon is niet opnieuw verschuldigd wanneer zich een nieuwe arbeidsongeschiktheid
voordoet binnen de eerste veertien dagen die volgen op het einde van de tijdspanne van
arbeidsongeschiktheid die aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling van een gewaarborgd loon. 768
2.
Begrip
De vraag rijst wanneer er sprake is van een nieuwe arbeidsongeschiktheid of hervallen. Soms wordt
geargumenteerd dat voor zover een werknemer – na een periode van arbeidsongeschiktheid – de
arbeid slechts voor enkele uren of voor maximaal een dag heeft hervat en vervolgens het werk
opnieuw dient te onderbreken, die laatste arbeidsongeschiktheid geen nieuwe periode van
arbeidsongeschiktheid vormt, maar als een verlenging van de vorige ongeschiktheid moet worden
beschouwd. De meerderheid in de rechtspraak wijst die theorie van de mislukte poging tot
werkhervatting echter van de hand en neemt aan dat elke werkhervatting, hoe kortstondig ook, een
einde maakt aan de lopende periode van arbeidsongeschiktheid.769 Het komt aan de werkgever toe
te bewijzen dat de betrokkene ook tijdens de hervatting van het werk arbeidsongeschikt is gebleven
en dat het bijgevolg gaat om één enkele periode van arbeidsongeschiktheid.
3.
Toepassing
Bij hervallen moet slechts opnieuw een volledig gewaarborgd loon worden betaald bij
arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde aandoening in zoverre minstens veertien
kalenderdagen zijn verlopen sinds het einde van de laatste periode van arbeidsongeschiktheid die
een recht opende op gewaarborgd loon wegens arbeidsongeschiktheid.
De vraag of er werkelijk voor de gehele tijdspanne van veertien dagen een werkhervatting dient te
zijn geweest, wordt door een meerderheid ontkennend beantwoord. Een onafgebroken
werkhervatting is niet vereist. Het is voldoende dat de werknemer gedurende minstens veertien
kalenderdagen arbeidsgeschikt is geweest, ongeacht of het werk al dan niet werd hervat.
Een specifieke moeilijkheid doet zich voor bij opeenvolgende periodes van arbeidsongeschiktheid.
Wanneer drie periodes van arbeidsongeschiktheid elkaar opvolgen, gescheiden door twee
onderbrekingen, en de tweede periode van ongeschiktheid geen recht gaf op gewaarborgd loon, zal
voor de derde ziekteperiode opnieuw gewaarborgd loon verschuldigd zijn wanneer minstens
veertien aaneengesloten kalenderdagen zijn verstreken tussen het einde van de eerste
ziekteperiode en de aanvang van de derde periode van arbeidsongeschiktheid. Dit vloeit voort uit
een letterlijke toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet.
766
767
768
769
Men verwijst in dit verband naar de analogie met art. 77 Arbeidsovereenkomstenwet, dat betrekking heeft op de
commissielonen.
W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer,
2015, 1914, nr. 3679.
Art. 52, § 2, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders).
Art. 73, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden).
Cf. art. 5, eerste lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, eerste lid CAO nr. 13bis, 26 februari 1979
(bedienden).
Zie de verwijzingen naar de rechtspraak aangehaald in W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 –
Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 1902, nr. 3644.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
137
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het doet er in die hypothese niet toe dat die tussenperiode van veertien kalenderdagen ook
ziektedagen omvat. Van belang is niet het tijdsverschil tussen de arbeidsongeschiktheid en het
hervallen, maar tussen het hervallen en de periode waarvoor gewaarborgd loon verschuldigd was. 770
4.
Uitzonderingen
Op de hierboven geformuleerde algemene regel bestaan twee uitzonderingen.
Zo kan de werknemer nog wel een recht doen gelden op gewaarborgd loon voor het nog te lopen
gedeelte van de periode van gewaarborgd loon indien het recht daarop tijdens de eerste periode
van arbeidsongeschiktheid niet volledig was uitgeput. 771
Verder dient opnieuw een gewaarborgd loon te worden betaald als de werknemer een geneeskundig
getuigschrift overlegt waaruit blijkt dat de nieuwe arbeidsongeschiktheid aan een andere ziekte of
aan een ander ongeval te wijten is.772 Volgens het Hof van Cassatie vindt dit beginsel slechts
uitwerking als de periode van schorsing werd onderbroken door een werkhervatting. 773 In de
betrokken artikelen uit de Arbeidsovereenkomstenwet is er immers sprake van een nieuwe
arbeidsongeschiktheid, wat impliceert dat de eerdere arbeidsongeschiktheid een einde heeft
genomen. Het bewijs dat de nieuwe arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de vorige,
moet de werknemer binnen een redelijke termijn aanbrengen. 774 De behandelend geneesheer van
de werknemer die zich ertoe beperkt te verklaren dat de oorzaak van deze nieuwe ongeschiktheid
verschilt van de oorzaak van de eerste ongeschiktheid, schendt het beroepsgeheim niet. 775
F.
Uitsluitingsgronden
Het gewaarborgd loon is niet verschuldigd:
wanneer de werknemer een ongeval heeft opgelopen naar aanleiding van een
lichaamsoefening uitgevoerd tijdens een sportcompetitie of -exhibitie waarvoor de inrichter
toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een loon
verkrijgen;776
in geval de arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een door de werknemer gepleegde zware777
fout.778
770
771
772
773
774
775
776
777
778
138
Een voorbeeld ter verduidelijking. Stel dat een bediende voor lange duur gedurende veertig dagen arbeidsongeschikt
is geweest. Hij hervat het werk gedurende vier dagen en dan hervalt hij voor een periode van tien dagen. Tijdens die
tweede periode is niet opnieuw gewaarborgd loon verschuldigd omdat in de eerste ziekteperiode het gewaarborgd
loon volledig was uitgeput en de nieuwe arbeidsongeschiktheid geen andere oorzaak heeft. Vervolgens is er opnieuw
een werkhervatting gedurende twee dagen. Dan begint een derde tijdvak van arbeidsongeschiktheid te lopen. Tussen
het einde van de eerste periode gedekt door het gewaarborgd loon, en de nieuwe derde
arbeidsongeschiktheidsperiode zijn intussen 4 + 10 + 2, dus zestien dagen verlopen, waarvan weliswaar tien dagen
arbeidsongeschiktheid. Dit volstaat opdat in de derde periode van arbeidsongeschiktheid opnieuw het volledige
gewaarborgd loon, zelfs omwille van een arbeidsongeschiktheid met dezelfde oorzaak, verschuldigd zou zijn,
gegeven dat er intussen minstens veertien dagen verlopen zijn sinds de vorige periode gedekt door het gewaarborgd
loon.
Art. 52, § 2, tweede lid, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders).
Art. 73, § 1, tweede lid, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden).
Cf. art. 5, tweede lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, tweede lid CAO nr. 13bis, 26 februari
1979 (bedienden).
Art. 52, § 2, tweede lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders).
Art. 73, § 1, tweede lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden).
Cf. art. 5, derde lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, derde lid CAO nr. 13bis, 26 februari 1979
(bedienden).
Cass. 23 februari 1981, JTT 1981, 227, RW 1981-82, 2153 en TSR 1981, 394.
Arbh. Luik 19 februari 1981, Jur.Liège 1981, 255, noot M. XHARDE.
Arbh. Bergen 15 november 1995, JTT 1996, 338.
Art. 52, § 3, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders).
Art. 73, § 2, a) Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden).
Het is niet altijd even eenvoudig uit te maken wat precies dient te worden verstaan onder een zware fout in de
context van de regeling betreffende het gewaarborgd loon. Het staat vast dat een zware fout in de zin van het
strafrecht, bijvoorbeeld een zware verkeersovertreding, niet per definitie ook een zware fout vormt voor het
arbeidsrecht. Er zal bijvoorbeeld sprake zijn van een zware fout met het oog op de beoordeling van het recht op
gewaarborgd loon indien het personeelslid tijdens een nacht in het weekeind in een behoorlijk beschonken toestand
tegen een boom is gereden.
Art. 52, § 3, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
G.
Quid, bij deeltijdse arbeidsongeschiktheid?
HERMAN stelt dat, wanneer werknemer en werkgever overeenkomen om de arbeidsovereenkomst
slechts ten dele uit te voeren tijdens de periode waarin normaliter gewaarborgd loon zou
verschuldigd zijn, de werkgever zijn werknemer slechts hoeft te vergoeden voor de geleverde
prestaties. Het betreft volgens de genoemde auteur in dit geval immers een conventionele
schorsing, en geen schorsing wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de
Arbeidsovereenkomstenwet779 (supra, § 2, A). Dit impliceert dat geen gewaarborgd loon
verschuldigd is voor de rest van de tijd, met andere woorden voor de periodes waarin de werknemer
niet aanwezig is op het werk. Uiteraard staat het de partijen vrij om iets anders overeen te komen
in het voordeel van de werknemer.
De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg houdt er in dit verband een andere mening op
na. Er is weliswaar geen schorsing van de arbeidsovereenkomst in geval van gedeeltelijke
werkhervatting, zo stelt deze federale overheidsdienst, maar de werknemer is wel – zij het
gedeeltelijk – arbeidsongeschikt, waardoor men kan stellen dat de initiële arbeidsongeschiktheid
nooit is beëindigd. Gegeven dat de Arbeidsovereenkomstenwet het recht op gewaarborgd loon
koppelt aan de arbeidsongeschiktheid, en niet aan de schorsing van de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst overeenkomstig zijn artikel 31, § 1, heeft de werknemer die in de periode van
gewaarborgd loon het werk gedeeltelijk hervat, volgens de FOD WASO recht op (de verdere betaling
van) gewaarborgd loon voor de uren waarop hij ingevolge de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
niet werkt. Of de arbeidsovereenkomst nu volledig, gedeeltelijk of geheel niet is geschorst, dit
maakt niets uit voor het recht op gewaarborgd loon, aldus de genoemde federale overheidsdienst.780
Wat we ons wel afvragen bij het standpunt van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg,
is wat er dan gebeurt in het geval er van bij aanvang sprake was van een gedeeltelijke
arbeidsongeschiktheid en dito arbeidsprestaties. Verder klopt het dat de desbetreffende bepalingen
van de Arbeidsovereenkomstenwet zelf het recht op gewaarborgd loon niet uitdrukkelijk koppelen
aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst. Er wordt namelijk bepaald dat de werknemer zijn
recht op loon behoudt gedurende een bepaalde periode van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of
ongeval.781 Nochtans werden deze bepalingen zowel voor arbeiders als voor bedienden opgenomen
onder de titel ‘Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst’.
Om die Gordiaanse knoop te helpen ontwarren, hebben wij nagevraagd 782 of een werknemer bij
gedeeltelijke werkhervatting tijdens de periode van gewaarborgd loon aanspraak kan maken op
uitkeringen vanwege de ziekteverzekering (infra, afdeling 2). Om als arbeidsongeschikt te kunnen
worden erkend in de zin van de ZIV-Wet, moet een werknemer minimum een dag zijn arbeid hebben
onderbroken. Dit volstaat opdat de werknemer vervolgens – met voortaan post factum toelating van
de adviserend geneesheer – het werk gedeeltelijk zou kunnen hervatten. Indien die werkhervatting
zich situeert tijdens een lopende periode van gewaarborgd loon, treedt – in casu – de Landsbond der
Christelijke Mutualiteiten de stelling van HERMAN bij dat de werkgever geen gewaarborgd loon
meer verschuldigd is, maar enkel het loon voor de arbeid die met toestemming van de adviserend
geneesheer wordt gepresteerd. In vookomend geval zal dit loon in aanmerking worden genomen
voor de berekening van de (verminderde) uitkeringen in het raam van de ziekteverzekering. Doordat
de werkgever niet langer gehouden is tot het betalen van een gewaarborgd loon, is er geen sprake
van de toepassing van het cumulatieverbod.783
779
780
781
782
783
Art. 73, § 2, b) Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden).
J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure,
2010, 193, nr. 424.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Individuele
Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8
augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen bij het rapport van de werkgroep
arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS.
Art. 54, § 1 en art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet.
Bron: e-mail de dato 7 oktober 2015 van Liesbet BECU, diensthoofd Support Uitkeringen van de Landsbond der
Christelijke Mutualiteiten.
Art. 103 §1 ZIV-Wet 1994.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
139
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Los van deze juridische discussie, wensen wij hierbij toch enkele kanttekeningen te maken. Het
spreekt voor zich dat het standpunt van de FOD WASO, hoewel juridisch voor betwisting vatbaar, de
facto wel de meest gunstige regeling is voor de bevordering van de re-integratie van een
werknemer. Ook voor de werkgever betekent dit een win-winsituatie aangezien de werknemer op
die manier wellicht op de meest efficiënte manier kan worden ingezet. Het alternatief is immers
een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, gegeven dat de werknemer
niet in staat in om zijn contractueel bedongen arbeid volgens het normale arbeidsregime te
volvoeren. Dergelijk alternatief valt duur uit voor de werkgever die dan het volledige gewaarborgd
loon verschuldigd is zonder dat daar enige arbeidsprestaties tegenover staat. Het is tegelijk te
betreuren dat een werknemer die het werk gedeeltelijk zou kunnen hervatten, hiervan zou afzien
omwille van het financiële nadeel dat hij daardoor lijdt. Er dient te worden geconcludeerd dat een
wetgevend initiatief op dit punt wellicht aangewezen is.784
§ 4.
Ontslag en arbeidsongeschiktheid
A.
Algemeen785
Vooraf merken wij op dat – ook in het geval van arbeidsongeschiktheid – de normale ontslagregels786
annex de diverse andere beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst uit de
Arbeidsovereenkomstenwet uitwerking vinden. Hier gaan we niet dieper op in.
Vermelden wij enkel dat het ontslag om dringende reden 787 altijd tot de mogelijkheden behoort,
ongeacht het type van arbeidsovereenkomst en het stadium waarin de arbeidsovereenkomst zich
bevindt. Zo zal een ontslag om dringende reden mogelijk zijn, ook als het personeelslid – al dan niet
definitief – arbeidsongeschikt is en evenzeer nadat de opzegging is gegeven.
Hieronder staan we enkel stil bij de bijzondere ontslagregels die gelden bij arbeidsongeschiktheid
(infra, B). Deze regelingen vinden uitwerking ongeacht de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid,
waarbij een werknemer geen gunstiger regeling geniet in geval van arbeids(weg)ongeval of
beroepsziekte, dan bij ziekte of ongeval gemeen recht. Het Eenheidsstatuut voor arbeiders en
bedienden heeft een aantal bepalingen uit de Arbeidsovereenkomstenwet die de beëindiging bij
arbeidsongeschiktheid betreffen, gewijzigd. We vermelden hierna deze nieuwe regels die gelding
hebben vanaf 1 januari 2014.
Ietwat in de marge zoomen we ook even in op een mogelijke interferentie tussen de
(arbeidson)geschiktheid van een arbeider en de figuur van het willekeurig ontslag (infra, C) voor
zolang deze regeling (voorlopig) nog blijft bestaan voor de publieke sector.
De gevolgen van een definitieve arbeidsongeschiktheid komen op hun beurt onder een afzonderlijke
titel aan bod (infra, § 5). Definitieve arbeidsongeschiktheid zal immers onder bepaalde
voorwaarden gelijk staan aan definitieve overmacht die aanleiding geeft tot de beëindiging van de
arbeidsrelatie, zonder termijn of vergoeding.
784
785
786
787
140
Volgens het federaal regeerakkoord zou de periode van gewaarborgd loon worden uitgebreid naar twee maanden (zie
federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 17), wat dit probleem nog meer prangend had gemaakt. Intussen is het
echter duidelijk dat de tweede maand gewaarborgd loon er niet komt. In ‘ruil’ daarvoor zullen de werkgevers
worden gesensibiliseerd om meer oog te hebben voor een snelle re-integratie van hun personeel door hen deels te
laten participeren in de kost van de ziekte-uitkering tijdens het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid.
Zie ook B. CALLEWIER, “Kan de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer worden beëindigd?”, Or. 2002, 172186.
Bij gebrek aan andersluidende bepalingen zijn in geval van arbeidsongeschiktheid ook de algemene regels van
toepassing bij eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van schorsing (zie art. 38
Arbeidsovereenkomstenwet).
Art. 35 Arbeidsovereenkomstenwet. Onder dringende reden verstaat men de ernstige tekortkoming die elke
professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Het arbeidsreglement kan een opsomming geven van handelingen of feiten die kunnen worden ingeroepen als een
dringende reden (zie art. 8 model van arbeidsreglement). Zelfs in die hypothese behoudt de rechter zijn volledige
appreciatiemacht; wel kan hij hiermee rekening houden bij de beoordeling van het belang dat de partijen hechten
aan bepaalde tekortkomingen.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Bijzondere ontslagregels
1.
Arbeidsongeschiktheid na kennisgeving van het ontslag door middel van een
opzeggingstermijn
Daar waar de werkgever voorheen na een bepaalde periode van arbeidsongeschiktheid de
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kon beëindigen met, althans voor de bedienden, een
verrekening van het gewaarborgd loon,788 bestaat dit recht niet langer sedert de inwerkingtreding
van het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden per 1 januari 2014.789
Wel is een regeling uitgewerkt voor het geval de werknemer arbeidsongeschikt wordt wegens ziekte
of ongeval nadat de werkgever hem kennis gaf van het ontslag door middel van een
opzeggingstermijn. In die hypothese kan de werkgever de arbeidsovereenkomst alsnog ‘verbreken’,
met andere woorden beëindigen zonder opzeggingstermijn. In voorkomend geval dient de
werkgever dan een vergoeding te betalen die overeenstemt met de nog te lopen opzeggingstermijn.
Voor de berekening van die vergoeding wordt de periode gedekt door het gewaarborgd loon dat op
basis van de Arbeidsovereenkomstenwet werd betaald bij het begin van de arbeidsongeschiktheid,
in mindering gebracht van de nog te lopen opzeggingstermijn. 790 Uit de bewoordingen van deze
bepaling blijkt dat het moet gaan om een regelmatig ontslag – zijnde een ontslag met inachtneming
van een opzeggingstermijn – en dat de werknemer arbeidsongeschikt moet zijn geworden na de
kennisgeving van dit ontslag. Een bijkomende voorwaarde voor de toepassing van dit artikel vinden
we – voor wat het waard is – terug in de memorie van toelichting: de arbeidsovereenkomst moet
omwille van een geldige reden zijn ‘verbroken’ tijdens deze arbeidsongeschiktheid.791
Tot slot past het om onder deze rubriek ook te verwijzen naar de discussie rond deeltijdse
werkhervatting annex het recht op gewaarborgd loon (supra, § 5, G), bijvoorbeeld voor de
berekening van het voor de nog te lopen opzeggingstermijn aftrekbare bedrag. Indien de stelling
luidt dat geen gewaarborgd loon meer verschuldigd is in het geval van gedeeltelijke werkhervatting
in de loop van een tijdvak van gewaarborgd loon en de werkgever niettemin op conventionele basis
het loon voor het niet-gepresteerde gedeelte doorbetaalt, zou dat laatste niet als gewaarborgd loon
ingevolge arbeidsongeschiktheid worden gekwalificeerd en dus ook niet mogen worden toegerekend
op de nog verschuldigde vergoeding.
2.
Arbeidsongeschiktheid en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of een duidelijk
omschreven werk van minder dan drie maanden
Voor de arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of een duidelijk omschreven werk van minder
dan drie maanden, geldt volgens het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden een bijzondere
regeling wat betreft de beëindiging bij arbeidsongeschiktheid. Deze regeling is niet geheel nieuw.
Ze bestond al voor de bedienden,792 maar wordt voortaan zonder onderscheid tussen arbeiders en
bedienden toegepast.
Wanneer de overeenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd van minder dan drie maanden of voor
een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van minder dan
drie maanden vergt, mag de werkgever bij arbeidsongeschiktheid die meer dan zeven dagen duurt,
de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding beëindigen. 793
Let wel dat dit enkel kan na afloop van de periode waarin de werkgever de arbeidsovereenkomst
mag beëindigen met naleving van de normale opzeggingstermijn. 794
788
789
790
791
792
793
794
Art. 58, art. 78 en art. 116 Arbeidsovereenkomstenwet.
I. DE WILDE en J. WEEMAES, Het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Gevolgen voor overheidswerkgevers,
Brussel, Politeia, 2014, 62.
Art. 37/8 Arbeidsovereenkomstenwet.
MvT bij het wetsontwerp van 21 november 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders
en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carensdag en begeleidende maatregelen, Parl.St. Kamer 2013-14,
nr. 3144/001, 18.
Oud art. 79, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Nieuw art. 37/9 Arbeidsovereenkomstenwet.
Het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden maakt het namelijk mogelijk om arbeidsovereenkomsten voor een
bepaalde tijd of een duidelijk omschreven werk – weliswaar binnen zekere grenzen – te beëindigen via een opzegging
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
141
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
3.
Arbeidsongeschiktheid en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of een duidelijk
omschreven werk van ten minste drie maanden
Anders is het dan weer in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer aangeworven voor een
bepaalde tijd van ten minste drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de
uitvoering normaal een tewerkstelling van ten minste drie maanden vergt. Zodra de duur van de
arbeidsongeschiktheid zes maanden overtreft en indien de bij de overeenkomst vastgestelde tijd
niet is verstreken of het werk dat het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt, niet werd
verwezenlijkt, kan de werkgever te allen tijde een einde maken aan de arbeidsovereenkomst mits
vergoeding.
Deze vergoeding is gelijk aan het loon dat nog moest worden uitbetaald tijdens de overeengekomen
tijd of voor de duur die nog nodig is voor de verwezenlijking van het werk waarvoor de werknemer
werd aangeworven. Wel geldt een maximum van drie maanden loon en onder aftrek van wat de
werkgever heeft betaald sedert het begin van de arbeidsongeschiktheid.795
C.
Willekeurig ontslag
1.
Voor het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden
Volgens artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet is er sprake van willekeurige afdanking bij
ontslag van een arbeider met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, om redenen die geen
verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de
noodwendigheden op het gebied van de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. 796
Bij betwisting komt het aan de werkgever toe het bewijs te leveren van de voor het ontslag
ingeroepen redenen.797 In het geval van willekeurige afdanking is de werkgever gehouden tot een
vergoeding tot beloop van zes maanden loon. 798
Een herhaald absenteïsme wegens arbeidsongeschiktheid bewijst op zich niet het gebrek aan
geschiktheid van de arbeider voor zijn functie, zeker niet als de betrokkene zijn functie normaal
vervulde op het ogenblik van het ontslag. 799
Anders is het bijvoorbeeld wanneer de arbeider als vuilnisman verschillende dagen, zowel gewettigd
als ongewettigd, afwezig is geweest. Zijn beroep wordt immers gekenmerkt door dagelijkse rondes
om het huisvuil op te halen, die in het gedrang komen door verschillende kortstondige
afwezigheden. Deze leiden er onder meer toe dat de ophalingen vertraging oplopen en dat het
risico op arbeidsongevallen verhoogt. In deze casus oordeelde de rechter dat het ontslag verband
houdt met het gedrag van de werkman en met de noodwendigheden van de dienst. 800
De regels aangaande het willekeurig ontslag betreffen enkel het ontslag door de werkgever van een
voor onbepaalde duur aangeworven arbeider. In de andere situaties van ontslag door de werkgever
of de werknemer geldt de gemeenrechtelijke theorie van het verbod van misbruik van recht. In
contractuele verhoudingen steunt het verbod van rechtsmisbruik op de goede trouw zoals vervat in
artikel 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek.801
795
796
797
798
799
800
801
142
(art. 40, § 2 Arbeidsovereenkomstenwet).
Art. 37/10 Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 63, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 63, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 63, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Arbh. Luik 5 september 2012, AR 2011/AL/270, onuitg.
Arbrb. Bergen 12 november 2012, AR 11/1711/A, onuitg.
Of dit nog steeds opgaat na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 18 december 2014 (nr. 187/2014), kan in vraag
worden gesteld. Zo oppert VAN EECKHOUTTE dat ook bedienden tewerkgesteld in de publieke sector, zich na 1 april
2014 ingevolge dit arrest zouden kunnen beroepen op de figuur van het willekeurig ontslag (SoCompact e-zine nr.
51/2014).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2.
Na het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden
De hierboven regeling in verband met het willekeurig ontslag van arbeiders (supra, 1) blijft slechts
bestaan zolang geen uitvoering is gegeven aan de bijzondere ontslagmotivering in het raam van het
Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden.
Voor de werkgevers die onder de toepassing van de CAO-Wet vallen, is dit al gebeurd in de vorm van
een algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. 802 Anders is het voor het gros
van de publiekrechtelijke werkgevers die niet begrepen zijn in de werkingssfeer van de CAO-Wet.803
Intussen heeft het Grondwettelijk Hof in een arrest van 30 juni 2016 echter als volgt geoordeeld:
“Artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, in samenhang
gelezen met artikel 38, 2°, van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een
eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en
begeleidende maatregelen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het van
toepassing is op arbeiders in de publieke sector, wanneer het ontslag plaatsvindt na 31 maart
2014”.804 Het hof geeft daarbij de volgende aanbeveling mee: “In afwachting van het optreden van
de wetgever komt het aan de rechtscolleges toe, met toepassing van het algemene
verbintenissenrecht, de rechten van alle werknemers in de publieke sector bij een kennelijk
onredelijk ontslag zonder discriminatie te vrijwaren, waarbij zij zich in voorkomend geval kunnen
laten leiden door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 109”.805
§ 5.
Tijdelijke versus definitieve arbeidsongeschiktheid
A.
Gemeen recht
De tijdelijke onmogelijkheid om zijn werk uit te voeren (supra, deel II), is een vorm van tijdelijke
overmacht om het contract ten uitvoer te brengen, en leidt tot een schorsing van de uitvoering van
de arbeidsovereenkomst.806
Minder voor de hand liggend is de situatie in het geval van een definitieve ongeschiktheid voor het
uitvoeren van de contractueel bedongen arbeid.
Met toepassing van de bepalingen van het algemeen verbintenissenrecht die hun gelding behouden,
onder voorbehoud van een andersluidende regeling conform het beschermende arbeidsrecht, komt
een definitieve arbeidsongeschiktheid neer op een vorm van blijvende overmacht. Deze geeft
volgens het contractenrecht aanleiding tot de beëindiging van het contract, zonder termijn, noch
vergoeding.807 De Arbeidsovereenkomstenwet zelf erkent trouwens overmacht eveneens als een van
de mogelijke wijzen van beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst. 808 Hierbij dient wel te
worden opgemerkt dat de medische overmacht, net zoals alle andere vormen van overmacht, de
arbeidsovereenkomst niet van rechtswege beëindigt. Vereist is dat een van de partijen de
definitieve arbeidsongeschiktheid inroept om het contract te doen eindigen. 809
Bij arrest van 5 januari 1981 paste het Hof van Cassatie deze algemene theorie ook effectief toe in
een arbeidsrechtelijke context: de blijvende arbeidsongeschiktheid om de bedongen arbeid uit te
802
803
804
805
806
807
808
809
Zie CAO nr. 109, 12 februari 2014 betreffende de motivering van het ontslag, algemeen bindend verklaard bij KB 9
maart 2014 (BS 20 maart 2014).
In de schoot van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, het zogenaamde comité A, heeft een
ontwerp voorgelegen dat in een gelijkaardige regeling voorzag als CAO nr. 109, maar met als bijkomende verplichting
dat de motivering in de publieke sector in de opzeggingsbrief zelf zou moeten worden vermeld. Uiteindelijk zijn de
onderhandelingen daarover op niets uitgelopen.
GwH 30 juni 2016, nr. 101/2016.
GwH 30 juni 2016, nr. 101/2016, overw. B.7.3.
Cf. art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet.
Zie W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht, Reeks
Sociaal Recht nr. 30, Antwerpen, Kluwer, 1987, 749 en volgende.
Art. 32, 5° Arbeidsovereenkomstenwet.
Arbh. Gent 12 december 1988, RW 1988-89, 1437; I. JOOSTEN en L. MONSEREZ, “Beëindiging van de
arbeidsovereenkomst van de definitief arbeidsongeschikte werknemer wegens overmacht”, Or. 2007, afl. 10, 270.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
143
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
oefenen, vormt een toestand van blijvende overmacht die zonder termijn of vergoeding een einde
stelt aan de arbeidsovereenkomst.810
Het bewijs van de definitieve overmacht moet worden aangereikt door degene die zich erop
beroept.811 Dit bewijs mag in principe worden geleverd door alle middelen van recht, 812 wat
impliceert dat het niet nodig is dat de definitieve arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de
arbeidsgeneesheer.813
Wanneer dit laatste toch het geval is, moet de werkgever er rekening mee houden dat de beslissing
van de arbeidsgeneesheer pas definitief wordt na afloop van de beroepsprocedure of na het
verstrijken van de termijn om beroep in te stellen tegen deze beslissing.814 Ook bestaat er
betwisting over de bewijskracht van een besluit van een arbeidsgeneesheer wanneer de door het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers voorgeschreven maatregelen die een beslissing van de
arbeidsgeneesheer moeten voorafgaan (infra, deel IV), niet werden genomen. Over het algemeen
oordeelt de rechtspraak dat het besluit van de arbeidsgeneesheer geen voldoende bewijswaarde
heeft.815 Wanneer de werknemer zich echter akkoord verklaart met de beslissing van de
arbeidsgeneesheer die hem als definitief arbeidsongeschikt aanmerkt, en geen beroep aantekent,
vormt dit het bewijs van zijn definitieve arbeidsongeschiktheid. 816
In het verleden werd ook geoordeeld dat het bewijs niet kan worden afgeleid uit een onduidelijk en
betwist attest van de controlearts.817
De rechter beoordeelt op onaantastbare wijze in de feiten de bewijswaarde van medische attesten
voor zover hij de bewijskracht van die stukken niet miskent. 818 Hij mag dus uit de feitelijke
omstandigheden afleiden dat de inhoud van een attest van een behandelend geneesheer niet met
de werkelijkheid strookt en dat de werknemer dus niet definitief arbeidsongeschikt was voor de
bedongen arbeid.819
Wanneer het door de werkgever aangereikte bewijs volgens de rechters niet volstaat, is er sprake
van een onregelmatig ontslag, met alle daaraan gekoppelde gevolgen. 820 Het Hof van Cassatie heeft
in een arrest van 19 mei 2008 echter geoordeeld dat de werkgever die ten onrechte overmacht
heeft ingeroepen, niet zijn wil heeft uitgedrukt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Hij kan
de onterechte vaststelling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht niet
beschouwen als een door hem zelf gegeven ontslag. Daarnaast oordeelt het hof dat, wanneer de
werkgever zich ten onrechte op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht
beroept, de werknemer dit kan beschouwen als een onregelmatige beëindiging van de
arbeidsovereenkomst. Bij betwisting van de overmacht is het dan aan de werknemer om de
eenzijdige onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vast te
stellen. Bij gebreke hiervan blijft de arbeidsovereenkomst dan in beginsel bestaan. 821
Volgens sommigen betekent dit dat, wanneer de werknemer zich wil beroepen op de onrechtmatige
beëindiging van de arbeidsovereenkomst, hij op een andere manier de wil van de werkgever om de
810
811
812
813
814
815
816
817
818
819
820
821
144
Cass. 5 januari 1981, Arr.Cass. 1980-81, 480, Pas. 1981, I, 474, JTT 1981, 184, concl. Adv. Gen. H. DECLERCQ, noot
T. CLAEYS en P. SMEDTS, RW 1980-81, 2401, TSR 1981, 273, noot O. VANACHTER en Soc.Kron. 1981, 102 (verkort).
Op dit mijlpaalarrest volgende nog andere cassatiearresten in dezelfde zin, zie Cass. 15 februari 1982, TSR 1982,
457; Cass. 21 april 1986, Soc.Kron. 1986, 282, noot J.J.; Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317; Cass. 13 februari 1989, RW
1988-89, 1298.
Art. 1315 BW en art. 870 Ger.W.
Arbh. Brussel 23 april 2012, JTT 2012, afl. 1132, 282.
Arbh. Luik 19 maart 1986, JL 1986, 400.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 22.
Arbh. Antwerpen 10 november 2010, Soc.Kron. 2012, 17, noot N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL; Arbh. Luik 16
december 2010, JTT 2011, 294; Arbh. Brussel 16 juli 2013, AR 2012/AB/52, onuitg.
Zie ook L. VERMEULEN, Discriminatie in arbeidsrelaties, CABG Cahiers, Brussel, Larcier, 2015, 74 en volgende.
Zie echter Arbh. Brussel 23 april 2012, JTT 2012, 282.
Arbh. Bergen 4 mei 2015, JTT 2015, 451.
Arbh. Brussel 14 november 2008, Or. 2009, afl. 1, 31.
Voor een uitgebreide oplijsting van rechterlijke uitspraken waarin het bewijs van een definitieve
arbeidsongeschiktheid al dan niet werd aanvaard, zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 –
Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 2058-2060, nr. 3941.
Cass. 2 februari 2009, Soc.Kron. 2015, 55 (samenvatting).
Zie bijvoorbeeld Arbh. Antwerpen 6 april 2011, AR 22012/AA/103, onuitg.
Cass. 19 mei 2008, AR S.07.0068.N.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsovereenkomst te beëindigen moet aantonen, met andere woorden dat het om een ontslag
gaat.822
Het Hof van Cassatie verduidelijkt ten slotte in een arrest van 2 oktober 2000 dat de onmogelijkheid
van de kant van de werkgever om werk te verschaffen, het overeengekomen werk moet beogen.823
Bijgevolg hoeft de werkgever niet te bewijzen dat het hem onmogelijk is de werknemer andere
taken toe te vertrouwen (infra, hoofdstuk 3). Een en ander verdient echter de nodige nuancering
(infra, B).
B.
Nuancering
Zolang artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet – bij gebrek aan uitvoering en het vastleggen
van de datum van inwerkingtreding ervan (infra, C) – geen uitwerking heeft, behoudt de eerder
aangehaalde cassatierechtspraak (supra, A) haar gelding.
Ter nuancering kan er wel op worden gewezen dat bepaalde rechtscolleges van oordeel zijn dat de
in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vervatte reclasseringsplicht verhindert
dat de medische overmacht op zich een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst. 824 Volgens deze
rechtspraak dient een werkgever dus eerst de in dat besluit ingeschreven procedure op het vlak van
de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer te hebben doorlopen
alvorens hij het einde van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht kan vaststellen.
Niet iedereen is het daarmee eens.825 Wij komen later nog uitgebreid terug op deze thematiek
(infra, hoofdstuk 3, afdeling 1, § 7, D, 3).
Daarnaast vestigen wij de aandacht op nog een andere tendens die zich recent aftekent: volgens
sommigen dient een definitieve arbeidsongeschiktheid te worden beschouwd als een handicap. 826
Deze stellingname heeft voor gevolg dat in het geval van definitieve arbeidsongeschiktheid, de
werkgever redelijke aanpassingen moet doorvoeren zodat de werknemer verder kan worden
tewerkgesteld.827 Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, kan er sprake zijn van discriminatie.828
Slechts wanneer deze aanpassingen voor de werkgever een onevenredige belasting met zich zouden
brengen, vervalt deze verplichting. Of deze verplichting echter impliceert dat de
arbeidsovereenkomst niet ongestraft kan worden beëindigd wegens definitieve
arbeidsongeschiktheid alvorens deze redelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, is niet duidelijk,829
822
823
824
825
826
827
828
829
N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement du travailleur inapte : un coup de grâce à la notion de
force majeure médicale?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008,
312.
Cass. 2 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1464, Bull. 2000, 1434, JTT 2000, 476, noot, RW 2000-01, 1457, noot W.R. en
Soc.Kron. 2002, afl. 9, 440, noot.
Arbh. Luik (afd. Namen) 13 januari 2009, JTT 2009, 132 en RRD 2008, 127, 261; Arbh. Luik (afd. Namen) 2 juni 2009,
RRD 2008, 426; Arbh. Brussel, 21 september 2011, JTT 2012, 106; Arbh. Bergen 25 oktober 2011, Ors. 2012 (weergave
B. PATERNOSTRE), 24; Arbh. Luik 25 oktober 2011, AR 2011/AN/14, onuitg.; Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR
13/6.128/A, onuitg.
Zie M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 330 en
volgende en Arbh. Bergen (3de k.) 14 november 2013, AR 2012/AM/408, onuitg., dat nota bene betrekking heeft op
de publieke sector (scrl Intercommunale de Santé Publique du Pays de Charleroi /F. Robert).
Arbh. Antwerpen 12 mei 2009, AR 2070100, onuitg., zoals besproken in N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL,
“Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht. Wordt het recht op redelijke
aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”, Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6; Arbh.
Brussel 23 april 2010, Soc.Kron. 2010, 408 (samenvatting); Arbh. Brussel 5 april 2011, AR 2010/AB/621, onuitg.
Zie ook L. VERMEULEN, Discriminatie in arbeidsrelaties, CABG Cahiers, Brussel, Larcier, 2015, 74 en volgende.
N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL, “Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht.
Wordt het recht op redelijke aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”,
Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6.
Deze discriminatie vindt haar grondslag in art. 3 Antidiscriminatiewet 2007. Er zijn overigens nog andere raakpunten
tussen de problematiek van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht en het thema
discriminatie. In dat verband verwijzen wij onder andere naar A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke
beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen
van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 367-419.
A. VAN REGENMORTEL en N. BETSCH, “Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht.
Wordt het recht op redelijke aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”,
Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
145
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
maar we stellen toch vast dat meer en meer stemmen in die zin opgaan (infra, hoofdstuk 3, afdeling
1 en deel VI).
C.
Toekomstige specifieke regeling?
1.
Artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet
De Wet van 27 april 2007 houdende diverse bepalingen 830 heeft in de Arbeidsovereenkomstenwet
een nieuw artikel 34 ingevoegd met betrekking tot de definitieve arbeidsongeschiktheid. 831 Dit
artikel treedt in werking op een bij koninklijk besluit nader te bepalen datum. 832
De arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval waardoor het voor de werknemer
definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, zal in de toekomst niet
langer uit zichzelf een einde maken aan de overeenkomst wegens overmacht. 833
Wanneer een werknemer definitief ongeschikt wordt verklaard om het overeengekomen werk te
verrichten, is de werkgever ertoe gehouden die werknemer aan het werk te houden in
overeenstemming met de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer, door zijn arbeid aan te passen
of, als dat niet kan, door hem ander werk te geven, tenzij wanneer dat noch technisch, noch
objectief mogelijk is of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden
geëist.834 Met andere woorden: het referentiekader – lees: het arbeidsongeschiktheidsbegrip – in
geval van definitieve arbeidsongeschiktheid overstijgt de overeengekomen arbeid.
Stel dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden technisch of objectief onmogelijk is of om
gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist of indien de werkgever geen ander werk
kan aanbieden dat overeenstemt met de mogelijkheden van de werknemer of de werknemer een
aanbod van ander werk dat overeenstemt met zijn mogelijkheden, weigert. Dan mag het einde van
de overeenkomst wegens overmacht slechts worden vastgesteld na attestatie van de definitieve
arbeidsongeschiktheid door de bevoegde geneesheer-sociaal inspecteur van de Algemene Directie
Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en
Sociaal Overleg.835
Dit alles doet geen afbreuk aan het recht van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te
beëindigen mits naleving van een opzeggingstermijn of betaling van een vergoeding conform de
bepalingen van deze wet.836
Het is evident dat er een nauwe samenhang is tussen deze nieuwe regeling zoals vervat in de
Arbeidsovereenkomstenwet, en het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Daarop komen we later
nog terug (infra, hoofdstuk 3).
2.
Uitvoering?
Zoals hierboven aangegeven (supra, 1), treedt artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet pas
effectief in werking op een bij koninklijk besluit nog nader te bepalen datum. Gegeven dat die
datum van inwerkingtreding nog steeds niet is vastgelegd, is artikel 34 van de
Arbeidsovereenkomstenwet nog niet van kracht zodat het gemeen recht van toepassing blijft
(supra, A).
Een eerdere poging tot uitvoering van artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet is gestuit op een
verdeeld advies vanwege de sociale partners in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het
Werk (Hoge Raad PBW).837 Daar waar het ACV zich kon vinden in het ontwerp – zij het dat deze
830
831
832
833
834
835
836
837
146
BS 8 mei 2007 (ed. 3).
Art. 2 Wet 27 april 2007 houdende diverse bepalingen.
Art. 3 Wet 27 april 2007 houdende diverse bepalingen.
Art. 34, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 34, § 3 Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 34, § 4, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 34, § 4, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en
Bescherming op het Werk, Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
werknemersorganisatie wel enkele kanttekeningen formuleerde – riep het bij het ABVV, de ACLBV
en de werkgeversorganisaties toch de nodige bezwaren op.838 De leden van de Hoge Raad PBW die
geen gunstig advies uitbrachten, waren onder meer van mening dat het ontwerpbesluit niet de
beste garanties gaf op een optimale en onbetwistbare herinschakeling van de werknemers.
Bovendien zou de verhouding met andere regelgeving op het vlak van arbeidsongeschiktheid, en in
het bijzonder met het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, niet voldoende duidelijk zijn.839
Nog niet zo lang geleden leken de plannen om bij koninklijk besluit verdere uitvoering te geven aan
artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, in de koelkast te zijn opgeborgen. In antwoord op een
parlementaire vraag840 merkte de toenmalige minister van Werk op dat ondertussen werd
onderzocht op welke manier een oplossing kan worden gevonden voor de problemen die de
vakorganisaties hadden opgeworpen in het raam van het hierboven aangehaalde advies. Hieruit is
voortgekomen dat het wenselijk is artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet te herzien en de
betrokken wettelijke bepalingen af te stemmen op het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, en
meer bepaald op de bepalingen betreffende de re-integratie. In ieder geval, zo stelt de minister,
moet worden vermeden dat het gemakkelijker zou worden gemaakt om een beroep te doen op
beëindigende overmacht wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. De huidige wettelijke
bepalingen moeten worden overdacht om de oorspronkelijk gestelde doeleinden te bereiken,
namelijk het bevorderen van de re-integratie van de definitief ongeschikte werknemer en het
voorkomen dat ongerechtvaardigd of overmatig een beroep wordt gedaan op de figuur van de
beëindigende medische overmacht. Tot zolang blijft volgens de minister de rechtspraak van het Hof
van Cassatie van toepassing, weliswaar met het voorbehoud dat heel wat rechtspraak van mening is
dat de in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers neergelegde reclasseringsplicht
impliceert dat de werkgever eerst de procedure op het gebied van de gezondheidsbeoordeling van
een definitief arbeidsongeschikte werknemer moet toepassen alvorens hij het einde van de
overeenkomst wegens overmacht kan vaststellen (supra, B).
Intussen lijken de (kabinetten van de) ministers van Werk en van Sociale Zaken de handen in elkaar
te hebben geslagen en zou effectief ‘werk’ worden gemaakt van de uitvoering van artikel 34 van de
Arbeidsovereenkomstenwet, vanuit het bredere perspectief om de re-integratie van werknemers te
bevorderen.
In de marge merken wij op dat artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, zoals dat vandaag is
geformuleerd, in elk geval een stap in de goede richting zou betekenen. Toch komt deze bepaling
niet volledig tegemoet aan de eisen die de Europese Unie stelt aan zowel de wetgever als de
werkgever rond handicap en redelijke aanpassingen. Deze bepaling is immers slechts van toepassing
wanneer het gaat om een definitieve arbeidsongeschiktheid, daar waar het begrip handicap ruimer
is en ook beperkingen van lange duur – niet per se met een definitief karakter - omsluit841 (infra,
deel VI).
838
839
840
841
artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4 – zie
http://www.werk.belgie.be/adviezenhogeraad.aspx.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en
Bescherming op het Werk. Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van
artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en
Bescherming op het Werk, Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van
artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4.
Hand. Kamer 2012-13, 22 januari 2013, nr. COM 648. Het gaat om de vraag nr. 15208 van de heer Jean-Marc DELIZÉE
aan de minister van Werk over “de verbreking van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht in geval van
definitieve arbeidsongeschiktheid”.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Parallel rapport van het Centrum voor
Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding bij het eerste periodieke rapport van België in het kader van de
tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Personen met een Handicap, 40 http://docplayer.nl/6913606-Parallel-rapport-van-het-centrum-voor-gelijkheid-van-kansen-en-voorracismebestrijding-bij-het-eerste-periodieke-rapport-van-belgie-in-het-kader-van.html.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
147
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 6.
Vlaams Personeelsstatuut
A.
Toepassingsgebied
Zoals eerder aangegeven (supra, deel I), is het Vlaams Personeelsstatuut in beginsel van toepassing
op alle personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid, dus zowel op de ambtenaren als op de
contractanten, tenzij anders is aangegeven.
B.
Verlof wegens ziekte
Wat het ziekteverlof aangaat, is het uitgangspunt dat ook het contractueel tewerkgestelde
personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval recht heeft op een verlof wegens ziekte. 842
Hoewel ook voor de overheidscontractanten het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode
van dienstactiviteit, volgt onmiddellijk de nuancering dat het contractueel personeelslid geen recht
heeft op salaris voor de afwezigheid waarvoor het een beroep kan doen op ziekte-uitkeringen.843
Wel specificeert het Vlaams Personeelsstatuut dat het contractuele personeelslid dat als arbeider in
dienst werd genomen en arbeidsongeschikt is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, na het
verstrijken van de periode waarin het loon volledig is gewaarborgd, recht heeft op aanvullend loon
volgens de regeling die geldt in de privésector.844
Voor een contractueel personeelslid dat als bediende werd aangeworven en zijn proeftijd vervult,
en voor een contractueel personeelslid dat als bediende wordt tewerkgesteld op basis van een
arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van minder dan drie maanden of voor een
welomschreven werk dat normaal een tewerkstelling vergt van minder dan drie maanden, 845 geldt
voor het aanvullend loon dezelfde regeling als voor een contractueel personeelslid met de
hoedanigheid van arbeider.846 We merken op dat deze bepaling uit het Vlaams Personeelsstatuut
nog niet werd aangepast aan de nieuwe bepalingen uit het Eenheidsstatuut voor arbeiders en
bedienden. Intussen is de proeftijd afgeschaft zodat de eerste categorie dient te worden geschrapt
in de tekst van het VPS.
De contractueel tewerkgestelde arbeider en bediende voor korte duur kunnen met andere woorden
aanspraak maken op een aanvulling bij de ziekte-uitkeringen die zij ontvangen vanaf de veertiende
dag tot de dertigste dag arbeidsongeschiktheid, naar analogie met wat de CAO nr. 12bis en nr. 13bis
van 26 februari 1979 voorschrijven (supra, § 3, A en B).
We herhalen dat de bedienden die voor lange(re) duur werden aangeworven, bij
arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of een ongeval van gemeen recht een gewaarborgd
loon ontvangen dat gelijk is aan het – conventioneel afgesproken – loon voor de eerste dertig
kalenderdagen van de arbeidsongeschiktheid (supra, § 3, B). De vraag rijst wat onder conventioneel
loon dient te worden verstaan voor een contractant in dienst van de Vlaamse overheid. In dit
verband grijpen we terug naar het model van arbeidsovereenkomst van de Vlaamse overheid 847
waarin te lezen staat dat de werknemer wordt uitbetaald in een nader te specificeren salarisschaal
en dat de toekenning en berekening van het salaris, de toelagen, de vergoedingen en de sociale
voordelen gebeuren conform het geldelijk statuut dat van toepassing is op de contractuele
personeelsleden van de werkgever.848
Als gevolg van deze doorverwijzing zouden bepaalde toelagen849 niet langer verschuldigd zijn bij
een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen aanhoudt, 850 en dit voor de ganse periode, met
842
843
844
845
846
847
848
849
148
Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.17, § 2, tweede zin Vlaams Personeelsstatuut. De toelichting hierbij luidt als volgt: “Aangezien het
contractuele personeelslid betaald wordt overeenkomstig het systeem van gewaarborgd loon en ziekte-uitkeringen
(met desgevallend neutralisatie van de carenzdag), bevindt het zich niet volledig in een analoge toestand als
dienstactiviteit (geen salaris op dagen waarvoor ziekte-uitkeringen worden uitbetaald)”.
Art. VII.8, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.8, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.8, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Dit model is opvraagbaar via https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#contracten.
Zie art. 6 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid.
Welke toelagen al dan niet onder deze regel vallen, staat gespecificeerd in art. VII.15, tweede lid Vlaams
Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
andere woorden van bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Deze regel kan naar onze mening
niet onverkort worden toegepast bij de uitbetaling van het gewaarborgd loon tot voordeel van de
bedienden voor lange duur. Zij hebben immers recht op hun normale loon (supra, § 3, D). Uit de
tekst van het Vlaams Personeelsstatuut menen wij te mogen afleiden dat zolang het salaris wordt
doorbetaald851 en de afwezigheid niet meer dan 35 werkdagen duurt, 852 het recht op de toelagen
wel degelijk doorloopt. De koppeling van dit recht aan de duur van de arbeidsongeschiktheid lijkt
ons niet verenigbaar met het arbeidsrecht dat primeert op het Vlaams Personeelsstatuut.
Zoals eerder verduidelijkt (supra, deel I), kan de arbeidsovereenkomst niet op een voor de
werknemer nadelige wijze afwijken van de Arbeidsovereenkomstenwet. Deze laatste garandeert
voor de bedienden met een arbeidsovereenkomst van lange(re) duur een gewaarborgd loon waarvan
de berekening identiek behoort te zijn, ongeacht de duur van de arbeidsongeschiktheid.
Gegeven de discussie over de impact van een gedeeltelijke werkhervatting op de schorsing van de
arbeidsovereenkomst (supra, § 2, A) en het verschuldigde gewaarborgd loon (supra, § 3, G), zouden
wij willen suggereren dat het VPS hierover alvast duidelijkheid zou creëren. Idealiter wordt op
federaal niveau een wetgevend initiatief genomen om deze kwestie te verhelderen via een
aanpassing van de Arbeidsovereenkomstenwet. Zolang dat niet het geval is, zou in het Vlaams
Personeelsstatuut als principe kunnen worden ingeschreven dat de contractant die het werk
deeltijds hervat tijdens de periode van gewaarborgd loon, zijn recht op gewaarborgd loon behoudt
voor het niet-gepresteerde gedeelte.
C.
Voorbehoedend verlof
De contractanten in dienst van de Vlaamse overheid zijn op dezelfde wijze als de ambtenaren
gerechtigd op voorbehoedend of profylactisch verlof (supra, deel II). Hierbij kan men zich afvragen
of de contractant dan eveneens aanspraak kan maken op het behoud van zijn volledige salaris
(supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 3), dan wel of in voorkomend geval dezelfde regel geldt, zoals
hierboven vermeld (supra, B), in die zin dat het recht op ZIV-uitkeringen de doorbetaling van het
salaris in de weg staat.
De redenering gaat als volgt. Het personeelslid – dus ook de contractant – in dienst van de Vlaamse
overheid heeft recht op voorbehoedend verlof volgens de federale bepalingen ter zake. 853 Men zou
kunnen voorhouden dat deze afwezigheid ook voor de Vlaamse overheidscontractant een vorm van
dienstactiviteit is.854 Het personeelslid wordt trouwens voor de vaststelling van zijn administratieve
toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in nonactiviteit plaatst.855 Dan geldt het algemeen principe dat het personeelslid in dienstactiviteit recht
heeft op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris, tenzij anders bepaald. 856
Aangezien er geen bepaling in het VPS voorkomt die het contractueel personeelslid tijdens het
voorbehoedend verlof in de stand non-activiteit plaatst en evenmin in dat geval een uitzondering op
de regel maakt dat de betrokkene geen recht heeft op salaris, zal de contractant tijdens het
profylactisch verlof met andere woorden gewoonweg worden doorbetaald door de Vlaamse
overheid.
Vanuit het perspectief van de ZIV-wetgeving impliceert het behoud van het normale salaris dat er in
casu geen ZIV-uitkeringen verschuldigd zijn. Dan speelt immers het verbod van cumulatie met
850
851
852
853
854
855
856
Zie art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. VII.15, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut (a contrario).
Zie art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.72, tweede streepje Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid.
Zoals eerder opgemerkt (supra, deel II), is er geen officiële federale regeling betreffende het profylactisch verlof. Er
is enkel een korte beschrijving ervan te vinden op de website van het Bestuur van de Medische Expertise. Daarin
wordt geen uitspraak gedaan over de gevolgen van deze afwezigheid.
Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
149
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
loon.857 Bij wijze van goedkoper alternatief zou in het Vlaams Personeelsstatuut kunnen worden
ingeschreven dat de Vlaamse overheid het verschil bijpast tussen de ZIV-uitkering en het normale
salaris van de contractant tijdens de duur van het profylactisch verlof. Gegeven dat het
voorbehoedend verlof weinig frequent voorkomt, is dit veeleer een detailopmerking die wij niet
zullen herhalen bij de beleidsaanbevelingen (infra, deel IX).
Afdeling 2 – ZIV-wetgeving
§ 1.
Volledige stopzetting van de beroepsactiviteit
A.
Algemeen
Eenmaal de arbeidsongeschiktheid is erkend (supra, deel II), ontvangt de werknemer een
loonvervangende uitkering.
Daarbij valt een onderscheid te maken tussen de uitkering tijdens de periode van primaire
arbeidsongeschiktheid858 waarop de betrokkene gerechtigd is voor een eenjarig tijdvak dat begint te
lopen vanaf de aanvangsdatum van zijn arbeidsongeschiktheid, 859 en de uitkering bij invaliditeit860
die verschuldigd is na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, 861 met andere woorden vanaf
het tweede jaar arbeidsongeschiktheid.
De ZIV-Wet 1994 legt enkel de grote lijnen vast. De omvang van de bedragen 862 diende nader te
worden gespecificeerd bij koninklijk besluit.863 De uitkeringsbedragen annex het maximumbedrag
van het loon zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. 864
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de betrokken uitkeringen te herwaarderen. 865
In het raam van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen zijn
uitkeringen verschuldigd voor elke werkdag waarop de werknemer zijn arbeidsongeschiktheid
erkend weet,866 berekend in de zesdaagse werkweek.867
B.
Gederfd loon
In geval van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZIV-Wet 1994 vangt de verzekeringsinstelling-ZIV
het loonverlies op via een uitkering die een bepaald percentage vertegenwoordigt van zijn gederfde
loon.868
Het gederfde loon wordt vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 10 juni
2001.869 Het gaat daarbij om het loon waarop de werknemer normaal recht zou hebben op het
857
858
859
860
861
862
863
864
865
866
867
868
150
Art. 103, § 1, 1° ZIV-Wet 1994.
Tijdens het eerste jaar geeft het opnieuw arbeidsgeschikt worden voor ten minste veertien dagen aanleiding tot het
herbeginnen van een nieuwe periode van primaire arbeidsongeschiktheid (art. 87, vierde lid ZIV-Wet 1994). Op te
merken valt dat de tijdvakken van moederschapsbescherming de primaire arbeidsongeschiktheid niet onderbreken,
maar wel schorsen (art. 87, vijfde lid ZIV-Wet 1994).
Cf. art. 87, eerste lid ZIV-Wet 1994.
Art. 93, tweede lid ZIV-Wet 1994.
De tijdvakken van moederschapsbescherming vormen geen onderbreking, maar enkel een schorsing van de periode
van invaliditeit (art. 93, derde lid ZIV-Wet 1994).
Art. 93, eerste lid ZIV-Wet 1994.
Voor een overzicht van de actuele bedragen en loonplafonds van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor
werknemers, zie
http://www.riziv.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/bedragen/Paginas/default.aspx#.VwOEJ2OiHKk.
Zie art. 87, zevende lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en art. 93, vijfde lid ZIV-Wet
1994 (invaliditeitsuitkeringen).
Art. 237 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Zie ook art. 107 ZIV-Wet 1994.
Art. 97 en art. 98 ZIV-Wet 1994.
Art. 87, eerste lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering) en art. 93, eerste lid ZIV-Wet 1994
(invaliditeitsuitkering).
Werkdagen waarvoor uitkeringen worden verleend, zijn alle dagen – behalve de zondagen – met inbegrip van de
wettelijke feestdagen (art. 22 Verordening-ZIV).
Art. 87, eerste [en tweede] lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering).
Cf. art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkering).
Zie ook art. 211, § 1, eerste lid, aanhef Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
tijdstip waarop het risico dat aanleiding geeft tot de toekenning van een uitkering, zich voordoet. 870
Bedoeld gemiddeld dagloon omvat alle bedragen of voordelen waarop de werknemer in uitvoering
van zijn arbeidsovereenkomst gerechtigd was en waarop bijdragen voor de sociale zekerheid
werden ingehouden.871
Deze referteperiode – het laatste dagloon – is zeer kort wat tot scheeftrekkingen kan leiden en
bovendien fraudegevoelig zou zijn. Vandaar zou het beter zijn om de uitkering te berekenen op het
gemiddeld loon tijdens een langere periode. 872 In uitvoering van het federaal regeerakkoord873 heeft
de Programmawet van 19 december 2014874 de mogelijkheid gecreëerd om vanaf 1 januari 2015 bij
koninklijk besluit het loon te wijzigen dat als berekeningsgrondslag dient voor de
werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering
voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.875 Het is de bedoeling dat het bedrag van de
arbeidsongeschiktheidsuitkering zou worden berekend op basis van een referteperiode van de vier
kwartalen die voorafgaan aan het kwartaal waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet. 876
Het in aanmerking te nemen loon mag niet hoger zijn dan een bepaalde maximumgrens. 877 Meer
concreet is – per 1 juni 2016 voor arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vanaf 1
april 2015 – de maximale daguitkering bij primaire arbeidsongeschiktheid tegen 60% gelijk aan 81,55
euro.
Omgerekend impliceert dit dat het gederfde brutoloon wordt geplafonneerd tot 135,9133 euro per
dag in de zesdaagse werkweek.878 Op maandbasis stemt het begrensde loon overeen met 3.533,75
euro.
C.
Tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid
In de periode van primaire arbeidsongeschiktheid hebben alle gerechtigden – zonder onderscheid
naargelang van hun gezinstoestand – recht op een vervangingsinkomen tot beloop van 60% van hun
gederfde en begrensde loon879 (supra, B).
869
870
871
872
873
874
875
876
877
878
879
Het betreft het KB 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering
van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip
«gemiddeld dagloon» wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht (BS
31 juli 2001 (ed. 1)). Dit KB werd bekrachtigd bij Wet 24 februari 2003 tot bekrachtiging van diverse koninklijke
besluiten genomen met toepassing van de artikelen 38 en 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de
sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (BS 2 april 2003).
Art. 2, eerste lid KB 10 juni 2001.
Uitgesloten is het bijkomend vakantiegeld en het loon voor overwerk (art. 2, tweede lid KB 10 juni 2001), tenzij de
overuren regelmatig worden gepresteerd (art. 2, derde lid KB 10 juni 2001). Een bijkomende exceptie betreft de
eindejaarspremie (art. 2, vierde lid KB 10 juni 2001).
MvT bij het ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 0672/1, 69.
Federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 55.
BS 29 december 2014.
Art. 8 KB 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de
sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip
«gemiddeld dagloon» wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht,
zoals gewijzigd bij art. 171 Programmawet.
Bij ons weten is aan deze mogelijkheid vooralsnog geen uitvoering gegeven.
Art. 87, eerste lid, in fine ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering).
Cf. art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkering).
Deze maximumgrens vindt ook uitwerking wanneer de werknemer bij meer dan één werkgever is tewerkgesteld.
Art. 212 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Zie http://www.inami.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/bedragen/werknemers-werklozen/Paginas/loongrensbedrag.aspx#.V0AacFeiHKk.
Art. 87, tweede lid ZIV-Wet 1994.
Art. 211, § 1, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Geven wij in deze context mee dat het bedrag van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering kan variëren
afhankelijk van de begindatum van de arbeidsongeschiktheid. Hier vermelden we enkel de geldende bedragen voor
het geval de arbeidsongeschiktheid een aanvang geeft genomen vanaf 1 april 2015. Vanaf de eerste dag van de
zevende maand arbeidsongeschiktheid kunnen de betrokken werknemers bovendien aanspraak maken op identieke
minimumbedragen zoals die toekomen aan degenen die zich in invaliditeit bevinden.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
151
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Vanaf de eerste dag van de zevende maand arbeidsongeschiktheid kunnen de betrokken werknemers
bovendien aanspraak maken op identieke minimumbedragen zoals die toekomen aan degenen die
zich in invaliditeit bevinden (infra, D, 1).
D.
Tijdvak van invaliditeit
1.
Uitkeringen
In de periode van invaliditeit verschillen de uitkeringen tussen invaliden met gezinslast,
alleenstaanden en samenwonenden.880
De arbeidsongeschikte werknemer met één of meer personen ten laste, ontvangt een
invaliditeitsuitkering van 65% van zijn gederfde loon 881 (supra, B). Heeft de betrokkene geen
gezinslast, dan wordt een bedrag uitgekeerd dat gelijk is aan 55% of 40%, naargelang hij al dan niet
zijn enig inkomen verliest.882
Daarbij vinden bepaalde maxima en minima uitwerking,883 met nog een verdere opsplitsing tussen
regelmatige884 en niet-regelmatige885 werknemers.886 Vermelden wij voor de volledigheid ook nog
dat langdurig invaliden eenmaal per jaar in de maand mei aanspraak kunnen maken op een
zogenaamde inhaalpremie.887
2.
Gezinstoestand
Wordt beschouwd als werknemer met personen ten laste, degene die samenwoont met zijn
echtgenoot, met een persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, met één of meer kinderen of
met één of meer bloed- of aanverwanten tot de derde graad.888
De regel is dat deze personen slechts als persoon ten laste kunnen fungeren als zij geen enkele
beroepsactiviteit uitoefenen en niet werkelijk in het genot zijn van een pensioen, een rente, een
tegemoetkoming of een uitkering uit kracht van een Belgische of een vreemde wetgeving. 889 Er
880
881
882
883
884
885
886
887
888
889
152
Art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 legt enkel de minimumpercentages vast.
Art. 213, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 213, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Vanaf 1 juni 2016 gaat het om de volgende maximum daguitkeringen, voor degenen die invalide zijn vanaf 1 april
2015:
 met gezinslast: 88,34 euro;
 zonder gezinslast, maar met verlies van enig inkomen: 74,75 euro;
 zonder gezinslast en zonder verlies van enig inkomen: 53,69 euro.
De minimum daguitkeringen voor regelmatige werknemers vanaf de zevende maand arbeidsongeschiktheid zijn gelijk
aan (art. 214, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet):
 met gezinslast: 56,17 euro;
 zonder gezinslast, maar met verlies van enig inkomen: 44,95 euro;
 zonder gezinslast en zonder verlies van enig inkomen: 38,54 euro.
Het minimumbedrag van de daguitkering voor niet-regelmatige werknemers stemt op zijn beurt overeen met het in
werkdagen gewaardeerde bedrag van het leefloon (art. 214, § 2 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet). Concreet beloopt dit
minimum 44,48 euro per dag voor werknemers met gezinslast en 33,36 euro dagelijks voor wie geen gezinslast heeft.
Ook in deze situatie is er een verschil volgens het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden (art. 213,
derde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet).
De definitie van regelmatig werknemer vindt men terug in art. 224 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet, waarmee uitvoering
werd gegeven aan art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994.
Art. 93bis, derde lid ZIV-Wet 1994 geeft aan de uitvoerende macht de opdracht te specificeren wat onder niet
regelmatige werknemers moet worden verstaan. Volgens art. 214, § 2, vijfde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet is een
niet-regelmatige werknemer de gerechtigde die niet de hoedanigheid van regelmatige werknemer heeft.
Het principe werd gevestigd bij art. 93, vijfde lid en deels ook in art. 93bis, derde lid ZIV-Wet 1994, dat de verdere
concretisering aan de uitvoerende macht overlaat.
Zie art. 237quinquies Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet, in uitvoering van art. 98, tweede lid ZIV-Wet 1994.
Het bedrag van deze premie is afhankelijk van de duur van de arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde in kwestie
op 31 december van het voorgaande jaar. Was de betrokkene al minstens twee jaar arbeidsongeschikt, dan bedroeg
in mei 2016 de inhaalpremie 468,09 euro. Voor de gerechtigde die op 31 december 2014 minstens één jaar, maar
minder dan twee jaar arbeidsongeschikt was en in mei nog een uitkering ontvingen, ging het in 2016 om 308,09 euro.
Art. 225, § 1, eerste lid, 1° tot en met 4° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Cf. art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994.
Art. 225, § 1, achtste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
wordt echter geen rekening gehouden met het beroepsinkomen of de andere sociale voordelen voor
zover het totaal ervan niet hoger ligt dan 951,65 euro per maand.890 Bovendien is vereist dat deze
personen financieel ten laste te zijn van de gerechtigde zelf en niet van een andere persoon die tot
hetzelfde gezin behoort.891
De alleenwonende gerechtigde die ‘verplicht’892 een alimentatiegeld sensu lato van minstens 111,55
euro per maand verschuldigd is, wordt evenzeer als een werknemer met gezinslast aangezien. 893
Wanneer de betrokkene samenleeft met een echtgenoot of partner die niet de status heeft van
persoon ten laste, is het feit dat één of meer kinderen en/of ascendenten wel ten laste zijn, niet
van belang. Deze gerechtigde zal dan niet de kwalificatie van werknemer met gezinslast krijgen. 894
Ingeval de gerechtigde zonder echtgenoot of partner samenwoont met nog één of meer andere
personen, naast zijn kind(eren) en/of ascendent(en), behoudt hij slechts de hoedanigheid van
werknemer met persoon ten laste op voorwaarde dat die anderen geen arbeids-, noch een
vervangingsinkomen ontvangen, dat de eerder aangehaalde grens overtreft. 895
Een werknemer zonder personen ten laste aan wie een hogere uitkering kan worden toegekend
wegens verlies van enig inkomen,896 is degene die hetzij alleen woont zonder bovendien een
alimentatiegeld van een zekere omvang te moeten betalen (supra), hetzij uitsluitend samenwoont
met personen die geen enkel inkomen genieten en die niet als persoon ten laste worden
beschouwd.897
Niettemin laat nog een tweede plafond toe dat bepaalde personen als alleenstaande zouden worden
beschouwd: het gaat om degenen die samenwonen met personen die financieel van hen afhankelijk
zijn en van wie het maandelijks bruto beroepsinkomen hoger ligt dan 951,65 euro, maar kleiner of
gelijk is aan 1.531,93 euro.898
En dan is er nog een derde grensbedrag dat het mogelijk maakt om als alleenstaande te worden
gekwalificeerd, meer bepaald als het maandelijks bruto vervangingsinkomen uitstijgt boven 951,65
euro, maar niet boven 1.047,35 euro.
Tot de restcategorie behoort eenieder die niet in een van beide vorige categorieën thuishoort, met
andere woorden de persoon die feitelijk samenwoont met anderen, welke niet de kinderen zijn, die
een arbeids- of vervangingsinkomen dan wel bruto beroepsinkomsten hebben waarbij de hierboven
vermelde maandgrenzen zijn overschreden.
Als de werknemer enkel samenleeft met één of meer kinderen en minstens één kind is jonger dan
vijftien jaar of heeft een inkomen dat gelijk is aan of lager ligt dan 951,65 euro, heeft hij weer wel
de hoedanigheid van werknemer met gezinslast.899
E.
Vergoeding voor hulp van derden
Gerechtigden die niet ter verpleging zijn opgenomen900 en die niet zijn opgesloten in de gevangenis,
noch zijn geïnterneerd, genieten bijzondere voordelen wanneer zij voor een onafgebroken periode
van ten minste drie maanden901 aangewezen zijn op andermans hulp bij het verrichten van de
gewone handelingen van het dagelijks leven. 902
890
891
892
893
894
895
896
897
898
899
900
901
902
Art. 225, § 3 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 1, achtste lid, in fine Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Vereist is dat het bedoelde alimentatiegeld verschuldigd is op grond van een rechterlijke beslissing of een notariële
akte, of op basis van een onderhandse akte neergelegd bij de griffie van de rechtbank ingeval van procedure tot
echtscheiding (of tot scheiding van tafel en bed) met onderlinge toestemming.
Art. 225, § 1, eerste lid, 5° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 2, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 2, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994.
Art. 226 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 226bis Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Zie hierover RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING, Omz. VI nr. 2012/233, 22 juni 2012,
betreffende toepassing van artikel 225 van het K.B. van 3.7.1996, begrip inkomen en samenstelling van gezin,
bewijs van inkomen en samenstelling van het gezin en controlemaatregelen, 12-13.
Wat de gevolgen betreft van een opneming ter verpleging of een opname in een RVT of een ROB, kan worden
verwezen naar art. 225, § 1, vijfde, zesde en zevende lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 1, vierde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 1, 6° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
153
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Die behoefte aan de hulp van een derde persoon wordt geschat volgens de medisch-sociale
handleiding, zoals uitgewerkt ter beoordeling van de graad van zelfredzaamheid voor de toekenning
van een integratietegemoetkoming.903 Vereist is dat de werknemer in kwestie op deze schaal 11
punten scoort. 904
Meer concreet zullen alle gerechtigden die aan de hierboven beschreven voorwaarden voldoen,
vanaf de vierde maand primaire arbeidsongeschiktheid een recht kunnen doen gelden op een
aanvullende forfaitaire vergoeding van 20,40 euro per dag.905
F.
Cumulatie
De uitkeringen bij ziekte en invaliditeit worden geweigerd indien dezelfde schade via een andere
wettelijke regeling wordt vergoed.906
Zo kan de werknemer geen aanspraak maken op uitkeringen voor de periode waarvoor hij recht 907
heeft op loon, vakantiegeld,908 een vergoeding verschuldigd naar aanleiding van de beëindiging van
de arbeidsrelatie,909 een vergoeding wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone
beroepsactiviteit tot voordeel van een door een beroepsziekte bedreigde of getroffen persoon,
werkloosheidsuitkeringen, een vergoeding wegens volledige, tijdelijke arbeidsongeschiktheid ten
gevolge van de stopzetting van een wedertewerkstelling na arbeidsongeval, een
onderbrekingsuitkering bij volledige onderbreking van de loopbaan of een moederschapsuitkering. 910
In afwachting dat de werknemer de genoemde vergoedingen ontvangt, kunnen wel uitkeringen voor
rekening van de ziekteverzekering worden betaald.911 In voorkomend geval treedt de
verzekeringsinstelling-ZIV in de plaats van de rechthebbende tot beloop van de door haar
uitbetaalde sommen.912
G.
Einde
Er komt (pas) een einde aan het recht op uitkeringen bij ziekte en invaliditeit vanaf de eerste dag
van de maand nadat de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt,913 of vanaf de eerste dag
van de tweede maand na die waarin de werknemer arbeidsongeschikt is geworden indien hij verder
heeft gewerkt na het bereiken van de pensioenleeftijd.
Het spreekt voor zich dat eveneens een einde komt aan de arbeidsongeschiktheid wanneer de
adviserend geneesheer oordeelt dat niet langer is voldaan aan de voorwaarden (supra, deel II), in
het geval de betrokkene spontaan het werk hervat of ook nog als hij overlijdt.
903
904
905
906
907
908
909
910
911
912
913
154
Art. 225, § 1, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 225, § 1, derde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 215bis Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Daarmee werd uitvoering gegeven aan art. 93, achtste lid ZIV-Wet 1994.
Art. 136, § 2 ZIV-Wet 1994.
Art. 103, § 1 ZIV-Wet 1994.
Zie ook art. 228 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. 103, § 1, 1° ZIV-Wet 1994 schendt de art. 10 en art. 11 Gw – al dan niet gelezen in samenhang met clausule 4
van de kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid die het voorwerp uitmaakt van richtlijn 97/81/EG van de Raad van
15 december 1997 – niet indien deze bepaling zo wordt geïnterpreteerd dat zij de schorsing met zich brengt van het
deel van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dat overeenstemt met de betrekking die is beëindigd met betaling van
een compenserende opzeggingsvergoeding, en niet van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (GwH 25 september
2014, nr. 141/2014).
Art. 103, § 2 ZIV-Wet 1994.
Art. 103, § 3, eerste lid ZIV-Wet 1994.
Art. 103, § 3, tweede lid ZIV-Wet 1994.
Art. 108, 1° ZIV-Wet 1994. Het feit dat de uitkeringen worden stopgezet, betekent niet per definitie dat ook de
erkenning van de arbeidsongeschiktheid zou worden opgeheven.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
H.
Wachttijd
Om in geval van arbeidsongeschiktheid het recht te verkrijgen op ZIV-uitkeringen, moet de voltijdse
werknemer 120 dagen hebben gewerkt gedurende de zes voorafgaande maanden. Voor deeltijdse
werknemers betreft het 400 uren. Bepaalde niet-gewerkte dagen worden beschouwd als
werkdagen.914
Daarenboven moet de werknemer het bewijs te leveren dat hij een minimumbedrag aan sociale
bijdragen heeft betaald.915
§ 2.
Voorbehoedend verlof
Zoals in een vorig deel al verduidelijkt (supra, deel II), kunnen de overheidscontractanten zich
beroepen op de regeling aangaande het profylactisch verlof in de ZIV-wetgeving, maar kunnen ze
overeenkomstig het VPS evenzeer terugvallen op de bepalingen betreffende het voorbehoedend
verlof volgens de federale bepalingen daarover.
Eerder hebben wij daarenboven geconcludeerd dat de contractant in dienst van de Vlaamse
overheid tijdens het voorbehoedend verlof evenzeer een recht kan doen gelden op het behoud van
100% van zijn onbegrensde wedde (supra, afdeling 1, § 6, C).
Naar de gevolgen toe, maakt het een aanzienlijk verschil uit welke regeling uiteindelijk de
bovenhand haalt. Met toepassing van de ZIV-wetgeving zal de contractant immers aangewezen zijn
op een vervangingsinkomen naar rato van 60% van het gederfde loon (supra, § 1). Als onverkort
uitvoering wordt gegeven aan het VPS, zal het voorbehoedend verlof als een vorm van
dienstactiviteit aanleiding geven tot de doorbetaling van 100% van de onbegrensde wedde (supra,
hoofdstuk 1, afdeling 1, § 5). Aangezien er in algemene termen sprake is van een recht van het
personeelslid op een dergelijk voorbehoedend verlof 916 en gegeven dat de toelichting evenmin een
onderscheid maakt naargelang van de aanwervingswijze, 917 concluderen wij hieruit dat de
contractant in dienst van de Vlaamse overheid tijdens het profylactisch verlof gerechtigd is op het
behoud van zijn salaris.
§ 3.
Gedeeltelijke werkhervatting
Wat de problematiek van de gedeeltelijke werkhervatting betreft, verwijzen we naar het aparte
deel V.
Afdeling 3 – Andere sectoren van de sociale zekerheid
§ 1.
Werkloosheid
A.
Tijdelijke werkloosheid wegens overmacht door medische redenen
In bepaalde omstandigheden zal de arbeidsongeschikte werknemer aangewezen zijn op lagere
werkloosheidsuitkeringen. Dit is onder meer het geval bij tijdelijke werkloosheid omwille van
overmacht wegens medische redenen.918
914
915
916
917
918
Art. 128, § 1 ZIV-Wet 1994 annex art. 203 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot
maximaal achttien maanden voor de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de
onmogelijkheid bevinden hun wachttijd te vervullen binnen zes maanden.
Art. 286 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet.
Art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid.
Toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
Deze hypothesen komen ook aan bod op de website van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). We verwijzen
naar http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/e24#h2_3.
Zie ook A. VANDERSCHAEGHE, Tijdelijke werkloosheid, Mechelen, Kluwer, 2010, 18-19.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
155
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Een eerste toepassing daarvan doet zich voor als het contractueel tewerkgestelde personeelslid
arbeidsgeschikt is conform de ZIV-wetgeving, maar tijdelijk niet in staat is om zijn contractueel
bedongen arbeid te verrichten.919 Deze discrepantie is het gevolg van het uiteenlopende
arbeidsongeschiktheidsbegrip dat de ZIV-Wet hanteert in vergelijking met dat conform de
Arbeidsovereenkomstenwet (supra, deel II).
Volgens de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening moeten in voorkomend geval de volgende
voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn:
de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld door de arbeidsgeneesheer of door de arts van de
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA);
er is geen passend vervangingswerk beschikbaar;
de aanvraag situeert zich niet in de eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid. In
deze periode kan de werknemer ten laste worden genomen door de ziekteverzekering, zo
meent de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De achterliggende redenering van de RVA is
hier wellicht dat tijdens de eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid de invulling
ervan niet danig verschilt in de ZIV-Wet en de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, deel II).
Nochtans is het niet uitgesloten dat ook in de loop van de eerste zes maanden de adviserend
geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV al rekening houdt met de beroepscategorie om
het verminderd verdienvermogen in te schatten, meer bepaald als blijkt dat de aandoening
niet vatbaar is voor genezing op een tamelijk korte termijn. 920 In dat geval zal er doorgaans
ook sprake zijn van een blijvende arbeidsongeschiktheid voor het contractueel
overeengekomen werk, maar niet noodzakelijk, zeker niet als de functie van de betrokken
werknemer vrij algemeen is omschreven;
de arbeidsongeschiktheid (voor de contractueel bedongen arbeid) moet een tijdelijk karakter
hebben. Indien blijkt dat de werknemer definitief ongeschikt is voor de uitoefening van zijn
werk, moet de arbeidsovereenkomst in principe worden beëindigd op grond van overmacht,
waarna de werknemer uitkeringen moet aanvragen als volledig werkloze met een formulier
C4 (supra, afdeling 1, § 5).
Een tweede mogelijkheid is dat de werknemer door de adviserend geneesheer van de
verzekeringsinstelling-ZIV of door de Dienst voor invaliditeit van het RIZIV arbeidsgeschikt werd
verklaard, maar hij het werk niet hervat en de beslissing van arbeidsgeschiktheid voor de
arbeidsrechtbank betwist. Gedurende de gerechtelijke procedure kan de werknemer provisionele
uitkeringen ontvangen.
Indien de rechtbank de werknemer in het gelijk stelt en dus zijn arbeidsongeschiktheid bevestigt,
betaalt de ziekteverzekering het bedrag van de ontvangen werkloosheidsuitkeringen terug aan de
RVA. De werknemer op zijn beurt heeft dan nog recht op het verschil tussen de ZIV-uitkeringen
waarop hij gerechtigd was, en de lagere werkloosheidsuitkeringen die hij provisioneel heeft
ontvangen.
Als het arbeidsrechtscollege de werknemer in het ongelijk stelt en zijn arbeidsgeschiktheid
vaststelt, moet de werknemer het werk hervatten en kan hij de ontvangen
werkloosheidsuitkeringen behouden, zo lezen wij op de website van de RVA. Wij zijn het eens met
dit laatste facet, maar niet met de droge mededeling dat de in het ongelijk gestelde werknemer
dan het werk moet hervatten. Het kan immers zijn dat de voor de ZIV-Wet arbeidsgeschikte
werknemer niet geschikt is om zijn contractueel overeengekomen arbeidstaken weer op te nemen
en dan verzeilen we opnieuw in de hierboven beschreven eerste situatie.
Naar onze mening valt er nog een derde hypothese te onderkennen waarin het contractueel
tewerkgestelde personeelslid als tijdelijk werkloze gerechtigd is op uitkeringen wegens overmacht.
We denken hierbij aan de situatie waarbij de betrokkene de toelating krijgt van de adviserend
geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV om het werk deeltijds te hervatten, maar de
werkgever daarmee niet akkoord gaat (infra, deel V).
De Vlaamse overheid hanteert blijkbaar een andere redenering in het geval van tijdelijke overmacht
wegens medische redenen. Bij gebrek aan een andersluidende regeling in het Vlaams
919
920
156
Zie ook N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010,165.
Art. 100, § 1 ZIV-Wet 1994.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Personeelsstatuut wordt namelijk geoordeeld dat de contractant zich in die hypothese in de stand
dienstactiviteit bevindt.921 Dit impliceert dat hij – tenzij anders bepaald – recht heeft op de
doorbetaling van zijn volledige salaris.922 Op zich is dit ietwat merkwaardig. Zo is een contractant
die niet langer arbeidsongeschikt is in de zin van de ZIV-wetgeving, maar niet in staat is om zijn
contractueel bedongen arbeid te hervatten, beter af dan wanneer die als arbeidsongeschikt wordt
erkend met toepassing van de ZIV-Wet.
B.
Toelaatbaarheidsvereisten
Normaliter moet de werkloze – om te worden toegelaten tot het werkloosheidsstelsel, met andere
woorden met het oog op de opening van het recht – een aantal arbeidsdagen bewijzen binnen een
bepaalde referteperiode, welke beide parameters variëren naargelang van de leeftijd. 923 In geval
van tijdelijke werkloosheid wordt de betrokkene echter met vrijstelling van wachttijd onmiddellijk
toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen.924
C.
Toekenningsvoorwaarden
Om effectief gerechtigd te zijn op werkloosheidsuitkeringen, moet de tijdelijk werkloze voldoen
aan de gebruikelijke toekenningsvoorwaarden.
Tijdens de eerste drie maanden tijdelijke werkloosheid ten gevolge van overmacht, moet de
tijdelijk werkloos gestelde werknemer echter niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, 925 noch
werkzoekend zijn en als zodanig ingeschreven zijn en blijven. 926 Op grond van deze vrijstelling lijkt
het ons moeilijk voor te houden dat de tijdelijke werkloze dan wel verplicht is om elke passende
dienstbetrekking te aanvaarden.
De andere toekenningsvoorwaarden vinden wel onverkort uitwerking. Dit geldt onder meer ook wat
betreft de vereiste dat een werkloze geen arbeid mag verrichten. 927
Verder herhalen wij dat het recht op werkloosheidsuitkeringen impliceert dat de (tijdelijk)
werkloze werknemer niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ZIV-Wet (supra, deel II).
D.
Uitkeringen
In geval van tijdelijke werkloosheid is de werknemer – voor alle dagen van de week behalve de
zondagen – gerechtigd op een werkloosheidsuitkering tot beloop van 65% van zijn gemiddeld
dagloon, en dat ongeacht zijn gezinstoestand.928 In tegenstelling tot de uitkeringen in geval van
volledige werkloosheid kennen de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid geen dalend verloop.
Voor een tijdelijk werkloze in een voltijds arbeidsregime 929 vormt het gemiddelde dagloon waarop
de werknemer aanspraak zou kunnen maken voor de lopende arbeidscyclus, het uitgangspunt. 930
Indien het gaat om een werknemer die een vast maandloon geniet, is het gemiddelde dagloon gelijk
aan 1/26e van dit maandloon.931
921
922
923
924
925
926
927
928
929
930
931
Zie art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. 30, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 42bis Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 34, 1° MB 26 november 1991. Deze bepaling werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 59 Werkloosheidsbesluit
1991.
Art. 34, 2° MB 26 november 1991, dat uitvoering geeft aan art. 57 Werkloosheidsbesluit 1991.
Voor de tijdelijk werkloze werknemers omvat het Werkloosheidsbesluit 1991 een aantal bijzondere specificaties. We
beperken ons ertoe te verwijzen naar art. 48, § 1, eerste lid, 3°, art. 48, § 1, vierde lid en art. 109, § 1, 3°
Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 114, § 6, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Voor deeltijdse werknemers die tijdelijk werkloos zijn, geldt hetzelfde loonbegrip dat wordt gehanteerd voor
volledig werklozen (art. 66, tweede lid, 2° en 3° MB 26 november 1991). Het gaat om het gemiddelde dagloon
waarop de werkloze normaal recht had bij het einde van de meest recente ononderbroken periode van minstens vier
weken, tijdens welke hij in dienst was van dezelfde werkgever (zie art. 65, § 1 MB 26 november 1991).
Art. 66, eerste lid MB 26 november 1991.
Art. 67, § 1, eerste lid MB 26 november 1991.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
157
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Zoals alle werkloosheidsuitkeringen worden ook de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid berekend
op basis van een begrensd loon. Bij tijdelijke werkloosheid wordt echter zonder tijdsbeperking
uitgegaan van het hoogste loongrensbedrag 932 tot beloop van 2.497,42 euro933 op maandbasis.
Sinds 1 juni 2016 stemmen de minima en maxima van de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid
overeen met de bedragen in tabel 8.934
Tabel 8 – Bedragen tijdelijke werkloosheid (1 juni 2016)
BEDRAGEN TIJDELIJKE WERKLOOSHEID
Werknemer met gezinslast
Alleenwonende
Samenwonende
Minimum per dag
45,41 euro
38,14 euro
28,60 euro
Maximum per dag
63,68 euro
63,68 euro
63,68 euro
Voor de tijdelijk werkloos gestelde werknemer met een inkomensgarantie-uitkering is het
dagbedrag gelijk aan de referte-uitkering gedeeld door 26.935
E.
Andere gevolgen van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht
De dagen van werkverhindering wegens overmacht worden niet gelijkgesteld met arbeidsdagen om
te beoordelen of in het geval van volledige werkloosheid de werknemer voldoet aan de
toelaatbaarheidsvereisten (supra, B). Wel zullen deze dagen aanleiding geven tot een evenredige
verlenging van de referteperiode.936
Verder behoudt een werknemer onder bepaalde condities bij hernieuwde werkloosheid zijn
hoedanigheid van gerechtigde. De werknemer die opnieuw uitkeringen aanvraagt, hoeft namelijk
geen wachttijd te doorlopen en kan opnieuw tot het stelsel worden toegelaten volgens hetwelk hij
het laatst werd vergoed. Voorwaarde is dat hij in de loop van de drie jaar voor de
uitkeringsaanvraag, minstens een dag uitkeringen heeft genoten als volledig werkloze of als
deeltijds werknemer met een inkomensgarantie-uitkering.937 Sommige periodes zijn buiten
beschouwing te laten bij het berekenen van de hierboven vermelde drie jaar. Dit is onder meer het
geval voor de duur van de werkverhindering wegens overmacht. 938
Tijdens de eerste drie maanden dat de tijdelijk werkloze werknemer zich niet hoeft in te schrijven
als werkzoekende (supra, C), is het logisch dat die ook buiten schot blijft als de activering van het
zoekgedrag naar werk aan de orde is.939 Aangezien de tijdelijk werkloze werknemer niet als een
volledig werkloze te beschouwen valt, komt het ons voor dat ook na afloop van die drie maanden
deze opvolgingsprocedure geen toepassing vindt zolang de tijdelijke werkloosheid aanhoudt. 940
F.
Quid, in geval van ontslag wegens definitieve arbeidsongeschiktheid?
Wanneer een werknemer werkloos wordt (of is) wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil, 941
kan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zijn recht op werkloosheidsuitkeringen schorsen. 942 Als
932
933
934
935
936
937
938
939
940
941
942
158
Art. 114, § 6, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Zie voor de actueel geldende loongrensbedragen in het raam van de werkloosheidsverzekering,
http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/t67#h2_1.
Zie voor een geactualiseerd overzicht van de geldende bedragen van de uitkeringen, in casu in het geval van
tijdelijke werkloosheid, http://www.rva.be/nl/documentatie/barema%27s/tijdelijke-werkloosheid.
Art. 114, § 6, derde lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 30, derde lid, 1°, c) Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 42, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 42, § 2, 1°, c) Werkloosheidsbesluit 1991.
Dit valt niet zo duidelijk af te leiden uit art. 59bis, § 1, 2° Werkloosheidsbesluit 1991.
De aanhef van art. 59bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991 maakt immers expliciet gewag van de volledig werkloze.
Cf. art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 51, § 1, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991.
In geval van ontslag dat toe te schrijven is aan de houding van de werknemer, is het mogelijk aan de betrokkene het
recht op werkloosheidsuitkeringen te ontzeggen voor een duur van ten minste vier en ten hoogste 26 weken. Bij
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
omstandigheden afhankelijk van de wil van werknemer, worden onder andere beschouwd: het
ontslag dat het redelijke gevolg is van een foutief gedrag van de werknemer en het verlaten van
een passende dienstbetrekking zonder wettige reden. 943 Dit principe kan voor gevolg hebben dat
langdurig arbeidsongeschikte werknemers zelf niet geneigd zullen zijn om ontslag te nemen
aangezien zij het risico lopen zonder inkomen te vallen. Hij is hier vanzelfsprekend ook niet toe
verplicht.944
Het komt voor dat het passend karakter van een dienstbetrekking moet worden onderzocht na een
ontslag door de werkgever omwille van overmacht wegens medische redenen. In dat geval zal de
RVA, wanneer het formulier C4 vermeldt dat de werknemer werd ontslagen “omwille van medische
redenen – overmacht” of een gelijkaardige reden opgeeft, voorafgaand aan het medisch onderzoek,
een bijkomend onderzoek uitvoeren. Dit onderzoek heeft onder meer tot doel na te gaan welke
omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en
meer bepaald uit te maken wie het initiatief heeft genomen. 945
In het verleden bestond er enige controverse met betrekking tot die gevallen waarin de RVA de
werknemer een schuldige houding toerekende indien deze laatste aan de werkgever een medisch
attest had overhandigd waaruit zijn arbeidsongeschiktheid voor de overeengekomen arbeid bleek.
Door er vooraf voor te kiezen om aan de werkgever een dergelijk medisch attest te bezorgen, was
er volgens de RVA geen sprake van een ontslag door de werkgever, maar wel van werkverlating of
minstens een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord.946
Het Hof van Cassatie heeft echter geoordeeld dat een werknemer die op medische gronden werd
ontslagen en die nadien geschikt wordt verklaard door de erkende geneesheer van de RVA, niet
wordt geacht een passende dienstbetrekking zonder wettige reden te hebben verlaten. 947 De
Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dient het bewijs te leveren van een dergelijke werkverlating.
Wanneer de rijksdienst daar niet in slaagt, kan er geen sprake zijn van een foutieve houding van de
werkloze die slechts het advies van zijn behandelende arts heeft gevolgd.948
Sinds dit cassatiearrest stelt de RVA de kwalificatie van het ontslag om medische redenen niet
langer principieel in vraag wanneer het werkloosheidsbureau een formulier C4 bezit waarop deze
kwalificatie staat vermeld. Niettemin kan deze kwalificatie nog wel worden herzien als het
onderzoek dat het medisch onderzoek voorafgaat, onomstotelijk bewijst dat de werknemer toch
een zeker aandeel heeft gehad in zijn ontslag. 949 Wanneer bijvoorbeeld niet blijkt dat de bewering
943
944
945
946
947
948
949
herhaling binnen het jaar verliest de werknemer zijn recht op uitkeringen gedurende minimaal acht en maximaal 52
weken (zie art. 52, § 1 en § 2 Werkloosheidsbesluit 1991). In de andere hypothesen waarin er sprake is van
werkloosheid omwille van omstandigheden afhankelijk van de wil van de werknemer, bestaat de mogelijke sanctie
uit een schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen voor een periode van minstens vier en hoogstens 52
weken (zie art. 52bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991).
Art. 51, § 1, tweede lid, 1° en 2° Werkloosheidsbesluit 1991.
Vr. en Antw. Kamer 2013-14, 24 maart 2014, 153 (Vr. nr. 722, B. SCHOOFS). In haar antwoord stelt de voormalige
minister van Werk overigens ook dat met betrekking tot langdurig zieke werknemers er momenteel – dit is begin 2014
– een ontwerp van koninklijk besluit in voorbereiding is dat de re-integratie van die mensen zou moeten stimuleren
en vergemakkelijken.
RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, Werkloosheidsreglementering, Onderrichting – Vrijwillige werkloosheid, 27
november 2008, doc. nr. 070514/2, 56. De RVA voert echter geen enkel onderzoek wanneer de arbeidsgeneesheer de
definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer heeft vastgesteld. In dat geval wordt aangenomen dat de
overmacht voldoende is bewezen.
In de rechtsleer werd dit bekritiseerd (P. VAN DEN BON, noot onder Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 120). Toch
wordt ook gewezen op het feit dat, door deze houding aan te nemen, de RVA wil reageren op het gegeven dat
werknemers die op frauduleuze wijze een geneeskundig getuigschrift hebben verkregen, op deze wijze hun
arbeidsovereenkomst kunnen doen beëindigen zonder het recht op werkloosheidsuitkeringen te verliezen. Ook het
feit dat de arbeidsovereenkomst door overmacht kan worden beëindigd zonder opzeggingstermijn of –vergoeding,
moet in overweging worden genomen. De werknemer kan in die hypothese in principe onmiddellijk een recht laten
gelden op werkloosheidsuitkeringen, en niet pas na de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding (B. LIETAERT,
“Definitieve arbeidsongeschiktheid en recht op werkloosheidsuitkeringen”, RW 14 oktober 1995, 224).
Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 453 en Soc.Kron. 1995, 119.
P. VAN DEN BON, noot onder Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 120. Dit cassatiearrest verduidelijkt ook de
draagwijdte van art. 33 MB 26 november 1991.
RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, Werkloosheidsreglementering, Onderrichting – Vrijwillige werkloosheid, 27
november 2008, doc. nr. 070514/2, 57.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
159
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
van de werknemer klopt als zou er druk op hem zijn uitgeoefend om een ontslagdocument te
tekenen, zal er sprake zijn van werkverlating. 950
§ 2.
Werknemerspensioen951
A.
Gelijkgestelde periodes
Verscheidene tijdvakken van inactiviteit worden, onder bepaalde voorwaarden, met arbeidsperiodes
gelijkgesteld, zowel voor de toegang tot het pensioen als voor de berekening ervan.952
B.
Ziekte of ongeval gemeen recht en werkloosheid
Een dergelijke gelijkstelling geldt onder meer voor de duur van de arbeidsongeschiktheid wegens
ziekte of invaliditeit953 mits de werknemer effectief uitkeringen genoot.954 Hetzelfde principe gaat
op voor tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid,955 met recht op uitkeringen.956
C.
Arbeidsongeval of beroepsziekte
Sommige gelijkstellingen zijn ondergeschikt aan de vereiste dat de werknemer was tewerkgesteld
op het ogenblik van de gebeurtenis naar aanleiding waarvan de gelijkstelling wordt verleend, of
zich in een met een arbeidsperiode gelijkgestelde inactiviteitsperiode bevond. 957 Dit is onder meer
het geval voor het tijdvak dat de betrokkene een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ontving
als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. 958 Daarbij wordt bovendien als voorwaarde
gesteld dat de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid minstens 66% bedroeg. 959
Afdeling 4 – Arbeidsongeval of beroepsziekte
§ 1.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
A.
Gewaarborgd loon
De personeelsleden die de overheid bij arbeidsovereenkomst in dienst heeft genomen, kunnen zich
in ieder geval beroepen op de loonwaarborg zoals vervat in Arbeidsovereenkomstenwet, ook
wanneer de arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een arbeidsongeval of een beroepsziekte (supra,
afdeling 1, § 3).
De bedienden die werden aangeworven voor onbepaalde tijd, voor een bepaalde duur van ten
minste drie maanden, ofwel voor een welomschreven werk waarvan de uitvoering normaliter
minstens drie maanden in beslag neemt, hebben op basis daarvan het genot van een gewaarborgd
maandloon gedurende de eerste dertig dagen van hun arbeidsongeschiktheid. 960
950
951
952
953
954
955
956
957
958
959
960
160
Arbh. Luik 21 december 2012, AR 2012/AN/58, onuitg.
Voor een algemene vergelijking tussen de wettelijke pensioenregeling voor de ambtenaren en die voor de
(overheids)contractanten verwijzen wij naar R. JANVIER, “De wettelijke pensioenen voor de ambtenaren versus die
van de contractanten: het verschil tussen de hemel en het vagevuur”, T.Gem. 2011/3, 119-132 en naar de tabellen
12 tot en met 14 in R. JANVIER en J. JANSSENS, De toekomst van de pensioenen in de overheidssector, Brugge, die
Keure, 2014, 47-49.
Cf. art. 15, 3° Pensioenwet Werknemers.
Art. 34, § 1, B., 1° Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 2, 2., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 1, A., 1° Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 2, 1., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 2, 3., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 1, C. Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 34, § 2, 3., vierde lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen.
Art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet.
Zie ook art. 74 Arbeidsovereenkomstenwet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
De andere bedienden961 en de arbeiders962 die het slachtoffer werden van een arbeidsongeval,
kunnen – op grond van de Arbeidsovereenkomstenwet – een recht doen gelden op hun normale loon
tijdens de eerste zeven dagen arbeidsongeschiktheid.
De arbeiders en de bedienden voor korte duur uit de particuliere sector, beschikken daarenboven
nog gedurende de 23 daaropvolgende dagen over een recht op een aanvullende vergoeding op basis
van de CAO nr. 12bis en nr. 13bis van 26 februari 1979,963 waardoor zij de facto een gewaarborgd
maandloon ontvangen.
Door de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet (supra, afdeling 1, § 2, A en B) zijn de
overheidscontractanten niet automatisch gerechtigd op dezelfde aanvulling.964 De contractuele
personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid kunnen echter wel terugvallen op het Vlaams
Personeelsstatuut (infra, B, 2).
B.
Na uitputting van het recht op gewaarborgd loon
1.
Minimumgarantie
Theoretisch zijn de contractueel tewerkgestelde overheidspersoneelsleden na dertig,
respectievelijk zeven dagen aangewezen op de vergoeding tot beloop van 90% van het gemiddelde
dagbedrag,965 zoals geregeld in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De
arbeidsongevallenwetgeving voor de particuliere sector heeft conform de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel immers de waarde van een minimumgarantie 966 (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2,
§ 1, B).
Het gemiddelde dagbedrag stemt overeen met het basisloon gedeeld door 365. 967 Op zijn beurt
krijgt het begrip basisloon een vrij ruime invulling. Het gaat om ieder bedrag of elk in geld
waardeerbaar voordeel – inclusief het vakantiegeld968 – dat de werkgever rechtstreeks of
onrechtstreeks aan zijn werknemer toekent, ongeacht de juridische grondslag ervan. 969 Na die
algemene definitie somt de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 zelf een aantal voordelen en
vergoedingen op die niet tot het basisloon behoren. 970
961
962
963
964
965
966
967
968
969
970
Art. 72, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 54, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Art. 10 CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 10 CAO nr. 13bis, 26 februari 1979 (bedienden).
Daar waar een KB 6 december 1974 (BS 21 januari 1975) voor het federaal openbaar ambt de toekenning van een
analoog voordeel zoals vervat in hierboven genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten, verplicht maakt in geval
van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of ongeval van gemeen recht, is een dergelijke verplichting
niet bestaande bij arbeidsongeval of beroepsziekte.
Hetzelfde geldt als we het Vlaams Personeelsstatuut erop naslaan. Art. VII.8, eerste en tweede lid Vlaams
Personeelsstatuut voorzien immers enkel bij ziekte of ongeval van gemeen recht in een identieke aanvulling op het
gewaarborgd loon volgens de regeling die geldt voor de privésector. Dit neemt niet weg dat het VPS op grond van een
andere insteek wel de nodige waarborgen biedt tot voordeel van de contractant (infra, b).
Art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
In het geval van een onvolledige referteperiode (art. 34, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1071 (a
contrario)) of in andere omstandigheden waarin het basisloon niet volgens de klassieke regel kan worden vastgesteld,
bestaan er allerhande technieken om het basisloon te berekenen (zie art. 36 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971).
Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Cf. art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Het vakantiegeld maakt echter geen deel uit van het basisloon voor de berekening van de vergoedingen bij tijdelijke
arbeidsongeschiktheid (art. 35, eerste lid, in fine Arbeidsongevallenwet 10 april 1971), behalve voor de bediende van
wie de arbeidsovereenkomst een einde neemt, vanaf de datum van beëindiging (art. 35, vijfde lid
Arbeidsongevallenwet 10 april 1971). De vraag rijst of deze uitsluiting ook geldt voor het vakantiegeld dat het
overheidspersoneel in de vorm van een toelage geniet. Gelet op de ruime formulering van de desbetreffende
uitsluitingsgrond, zijn we geneigd hierop bevestigend te antwoorden.
Art. 35, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Art. 35, tweede lid (en art. 35bis) Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Daarnaast is er het KB 31 december 1992 tot beperking van het begrip loon zoals bepaald in artikel 35 van de
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (BS 9 februari 1993), dat onder andere de maaltijdcheques die zijn
vrijgesteld van bijdrageheffing, uitdrukkelijk uit het loonbegrip voor de toepassing van de
arbeidsongevallenwetgeving weert. Dit KB werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 35, derde lid
Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
161
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
In voorkomend geval wordt het basisloon afgeroomd tot een bepaalde maximumgrens. 971 Anno 2016
is die loongrens gelijk aan 41.442,43 euro.972
Het betreft het loon in de hierboven beschreven betekenis dat het slachtoffer verdiende tijdens het
kalenderjaar dat de dag van het arbeidsongeval voorafging, betiteld als de referteperiode. 973
Daarnaast voorziet de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 in allerhande technieken om het
basisloon aan te vullen in geval van onvolledige referteperiode, 974 zoals ook bij de combinatie van
meerdere deeltijdse functies.975
2.
Verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte
a.
Behoud van het normale salaris
Voor de contractuele personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid stelt het Vlaams
Personeelsstatuut het ziekteverlof voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een
arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte gelijk met
dienstactiviteit, zonder enige beperkende voorwaarde. 976 Daardoor staat vast dat de Vlaamse
overheidscontractant tijdens bedoeld verlof zijn normale salaris behoudt. 977
Voegen wij hier nog aan toe dat het recht op bevordering in graad voor het contractuele
personeelslid wordt vervangen door het recht op mededinging voor een vaste betrekking in een
gelijkwaardige functie via de horizontale mobiliteit. 978 Het recht op bevordering in salarisschaal
geldt voor het contractuele personeelslid slechts in die mate dat meerdere salarisschalen aan de
functie verbonden zijn, conform de van kracht zijnde rechtspositie. 979
b.
Interferentie met de toelagen
Hierboven zijn wij al uitgebreid ingegaan op de problematiek van het al dan niet in aanmerking
nemen van de toelagen als het op het behoud van salaris aankomt (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, §
1, C, 2).
Min of meer in lijn met de cassatierechtspraak hierover is de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut
vrij duidelijk in zoverre een resem toelagen niet langer verschuldigd is bij een afwezigheid van
meer dan 35 werkdagen.980
3.
Gunstigere regeling?
a.
In abstracto
De minimumgarantie zoals vervat in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (supra, 1), vindt
slechts toepassing “onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of
verordeningsbepaling”.981 De uitvoeringsbesluiten poneren op hun beurt dat de daarin beoogde
personeelsleden tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid de bezoldiging verschuldigd op
grond van hun arbeidsovereenkomst of hun wettelijk of reglementair statuut, behouden 982 (supra,
hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, B).
971
972
973
974
975
976
977
978
979
980
981
982
162
Art. 39, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Zie FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID, Arbeidsongevallen. – Indexering van de loongrenzen bedoeld bij
artikel 39, eerste en tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, BS 12 februari 2016.
Art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Cf. art. 34, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1071 (a contrario).
Zie art. 36 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971.
Art. X.23, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.2, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.2, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.15 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 32 KB 24 januari 1969 en art. 19, eerste lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
De vraag rijst of het behoud van de bezoldiging verschuldigd op grond van de arbeidsovereenkomst
of het wettelijk of reglementair statuut, voor de contractanten in overheidsdienst inderdaad
voordeliger is dan de toepassing van de eerder aangehaalde minimumgarantie zoals bepaald in de
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (supra, 1).
In vergelijking met de ambtenaren (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 1, C, 3), is in het geval van de
contractanten deze vraagstelling nog gecompliceerder.
Enerzijds is er de waarborg van het behoud van “de bezoldiging verschuldigd op grond van hun
arbeidsovereenkomst”. Anderzijds kunnen de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid zich
ook beroepen op het behoud van hun bezoldiging – lees hun salaris – op basis van het “reglementair
statuut” aangezien het Vlaams Personeelsstatuut evenzeer op hen van toepassing is (supra, 2).
b.
In concreto
Het behoud van de bezoldiging op grond van hun arbeidsovereenkomst betreft alleszins het recht op
gewaarborgd loon (supra, A). Voor bedienden die voor lange(re) duur zijn aangeworven, gaat het
om het conventionele loon. Al eerder hebben wij aangegeven dat naar onze mening de toelagen
daar eveneens deel van uitmaken, zonder dat het vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt toegelaten is om
het in het VPS vervatte onderscheid te maken naargelang de arbeidsongeschiktheid al dan niet
langer dan 35 werkdagen aanhoudt (supra, afdeling 1, § 3, D). Nog anders gesteld, de Vlaamse
overheid is aan haar contractanten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of een
beroepsziekte, het gewaarborgd loon verschuldigd conform de invulling die de
arbeidsovereenkomstenwetgeving daaraan geeft. Indien de arbeidsongeschiktheid meer dan 35
werkdagen duurt, is het de Vlaamse overheid niet toegelaten om retroactief, van bij de aanvang
van de arbeidsongeschiktheid, bepaalde toelagen te weren uit de basis voor de berekening van het
gewaarborgd loon.
Vervolgens is er het tijdvak na uitputting van het gewaarborgd loon. Dan dient de oefening zich aan
of het behoud van de bezoldiging aan 100% volgens het Vlaams Personeelsstatuut voor de
contractant al dan niet een beter resultaat oplevert dan het recht op een vergoeding wegens
tijdelijke arbeidsongeschiktheid aan 90% van het gemiddelde dagloon zoals gegarandeerd in de
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Die vergelijking zal in belangrijke mate worden beïnvloed
door de regel uit het VPS dat na het verstrijken van een tijdspanne van 35 werkdagen bepaalde
toelagen983 wegvallen,984 en dat bovendien met terugwerkende kracht. Bij een afwezigheid
ingevolge een arbeidsongeval van maximaal 35 werkdagen is het vrij zeker dat 100% van de
bezoldiging met inbegrip van de toelagen, financieel bijzonder interessant is, te meer omdat het
slachtoffer van een arbeidsongeval tevens gerechtigd is op de forfaitaire toelagen die op
maandbasis worden betaald, en het gemiddelde van de variabele toelagen die zijn betaald
gedurende de twaalf maanden voor het ongeval. 985 Anders is het als de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid de grens van 35 werkdagen overschrijdt. Dan is het zaak uit te maken of 100%
van het salaris zonder een aantal toelagen wel of niet hoger uitvalt dan 90% van het basisloon
volgens de ruime invulling die aan dit laatste begrip wordt gegeven (supra, B, 1).
Voor zover de bezoldiging van het slachtoffer in de buurt komt van de bij Wet van 10 april 1971
vastgelegde begrenzing van het basisloon, zal de door te voeren afweging wellicht niet zo heel veel
verschil uitmaken. Er zijn echter agentschappen waar die loongrens in (veel) mindere mate speelt
(supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 2, B, 2), waardoor deze vraagstelling recht evenredig aan belang
wint.
Bij de vergelijking of de gemeenrechtelijke regeling al dan niet voordeliger uitvalt, dient naar onze
mening een onderscheid te worden gemaakt tussen de tijdspanne gedekt door het gewaarborgd
loon, en het tijdvak na afloop daarvan. De contractant heeft in elk geval recht op het gewaarborgd
loon overeenkomstig de Arbeidsovereenkomstenwet. Dit staat los van de minimumgarantie voor de
daarop volgende periode bestaande uit de toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april
1971 voor zover de in de rechtspositieregeling verankerde regeling niet gunstiger blijkt te zijn. Wij
983
984
985
Zie art. VII.15, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.15, eerste lid, 2° en art. VII.15bis, § 2 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VII.15bis, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
163
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
zijn het dan ook niet eens met de bestaande praktijk in de schoot van de Vlaamse overheid waarbij
de vergelijking gebeurt over de hele periode van tijdelijke ongeschiktheid.
Om dit soort van discussies te vermijden, zou het Vlaams Personeelsstatuut kunnen bepalen dat het
verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte voor de contractanten een vorm is van onbezoldigde
dienstactiviteit.986 Dan kan de overheidscontractant enkel terugvallen op het gewaarborgd loon
volgens de Arbeidsovereenkomstenwet en vervolgens op de minimumregeling zoals vervat in de
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Persoonlijk zijn wij echter geen voorstander van een
dergelijke bijsturing omdat deze de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen ambtenaren en
contractanten opnieuw vergroot, daar waar het precies de bedoeling is om de regels voor deze
beide personeelscategorieën zo veel als mogelijk naar elkaar te laten toegroeien (supra, deel I).
C.
Tijdelijke arbeidsongeschiktheid na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid
Zoals eerder aangegeven (supra, hoofdstuk 2, afdeling 2, § 1, E), is het niet ondenkbaar dat er zich
een in de tijd beperkte hernieuwde tijdelijke arbeidsongeschiktheid voordoet nadat het
arbeidsongeval is geconsolideerd c.q. de blijvende arbeidsongeschiktheid in het raam van de
beroepsziekteregeling is vastgesteld. Los van de gestrengheid waarmee Medex hierover oordeelt,
maakt het voor een contractant wel degelijk een verschil uit of de causale relatie tussen deze
opnieuw ingetreden tijdelijke arbeidsongeschiktheid en de letsels ten gevolge van het
arbeidsongeval, al dan niet wordt erkend. Bij het aanvaarden van een dergelijk oorzakelijk verband
heeft de contractant immers opnieuw recht op uitkeringen met toepassing van de
arbeidsongevallenwetgeving, waarbij de regeling volgens de Arbeidsongevallenwet van 1971 als
minimum fungeert.
De Vlaamse overheid houdt er blijkbaar een nog ruimere interpretatie op na. Het klopt dat de
consolidatie van het arbeidsongeval of het intreden van een blijvende arbeidsongeschiktheid bij
beroepsziekte niet betekent dat er daarna geen tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens het
arbeidsongeval of de beroepsziekte zou kunnen zijn. Het VPS gaat er echter blijkbaar vanuit dat ook
wanneer er sprake is van een voortdurende toestand, de contractant (zonder enige tijdsbeperking?)
verder aanspraak kan maken op de vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid in het raam van
de arbeidsongevallenverzekering annex de beroepsziekteregeling. Dit maakt dat er geen overgang is
naar het stelsel van de ziekteverzekering.987 Deze werkwijze is op zich niet strijdig met de tekst van
de wetgeving in zoverre het toegelaten is uitkeringen te betalen tot de volledige werkhervatting,
onder voorbehoud van een meer gunstige regeling bestaande uit de doorbetaling van het loon. 988
Nochtans spoort deze aanpak – naar onze mening – niet met de ratio legis van het systeem, gegeven
dat de consolidatie of het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont,
per definitie een einde maakt aan de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, onder
voorbehoud van de specifieke situatie van de tijdelijke verergering. Het moet worden toegegeven
dat de tekst van de wetgeving aangaande het professioneel risico het voorgaande niet in zoveel
bewoordingen expliciteert, wellicht omdat het de evidentie zelf is dat de vaststelling van het
moment van de blijvende arbeidsongeschiktheid automatisch een einde stelt aan de tijdelijkheid
van de arbeidsongeschiktheid. Indien zelfs bij een voortdurende toestand van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid nadat de blijvende letsels zijn vastgesteld, de vergoedingen voor tijdelijke
arbeidsongeschiktheid verschuldigd zouden blijven, rijst – per negativum – de vraag waarom de
wetgever dan uitdrukkelijk een regeling heeft getroffen voor de hypothese van een tijdelijke
verergering, aangezien die dan overbodig zou zijn. Verder zou dit betekenen dat het slachtoffer –
bij gebrek aan een afwijkende bepaling – zijn salaris integraal mag cumuleren met zijn rente
wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, wat toch wel zeer ver gaat.
986
987
988
164
In het geval van onbezoldigde dienstactiviteit wordt per definitie geen salaris betaald en zijn bijgevolg geen toelagen
verschuldigd (zie art. VII.15, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut). Aangezien art. VII.15bis, § 1 Vlaams
Personeelsstatuut in zekere zin een aanvulling vormt op art. VII.15 VPS, komt het ons voor dat het recht op het
behoud van bijkomende toelagen voor de slachtoffers van een arbeidsongeval eveneens afhankelijk is van de vereiste
van de betaling van een salaris.
Zie mail de dato 14 april 2009 van Matthias ROMAN met als onderwerp: arbeidsongeval – betaling salaris tijdens
afwezigheidsdagen na consolidatie.
Zie mail de dato 22 april 2009 ondertekend door Jacky LEROY, voorzitter van het directiecomité van de FOD P&O, in
antwoord op de mail van Matthias ROMAN met als onderwerp: arbeidsongeval – betaling salaris tijdens
afwezigheidsdagen na consolidatie.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Blijkbaar wordt dit standpunt enkel ingenomen ten overstaan van de contractanten, waardoor een
grote discrepantie ontstaat in vergelijking met de ambtenaren. Deze laatste zien immers hun
afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte na de consolidatie of het moment van de
vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid, in mindering komen van hun ziektekrediet
waardoor vroegtijdige pensionering dreigt.
D.
Quid, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst?
De tijdelijke arbeidsongeschiktheid houdt (pas) op bij genezing, consolidatie of overlijden. Indien
de arbeidsovereenkomst – bijvoorbeeld wegens het verstrijken van de duur – een einde neemt in de
loop van een periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, 989 blijft de voormalige
overheidswerkgever gehouden tot het betalen van de overeenkomstige vergoedingen. 990
In die hypothese zal doorgaans toepassing worden gemaakt van de suppletoire regeling van de
Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; de overheid is dan minstens verplicht om 90% van het
gemiddelde dagloon voor haar rekening te nemen (supra, B, 1), zelfs al is de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid nog slechts gedeeltelijk (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, D).
§ 2.
Blijvende arbeidsongeschiktheid
Voor de contractueel tewerkgestelde personeelsleden die het slachtoffer werden van een
arbeidsongeval of een beroepsziekte in de publieke sector, gelden in het geval van een blijvende
arbeidsongeschiktheid dezelfde principes als voor hun collega-ambtenaren (supra, hoofdstuk 1,
afdeling 2, § 2).
Eerder hebben wij al opgemerkt dat – omwille van de verschillende evaluatienorm (supra, deel II) –
het kan voorkomen dat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte met een
gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid nog steeds tijdelijk arbeidsongeschikt is voor zijn
contractueel bedongen arbeid. Vanaf het ogenblik van de consolidatie komt in de optiek van de
arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling echter in ieder geval een einde aan de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid en gaat die eventueel over in een blijvende arbeidsongeschiktheid,
uitzondering gemaakt voor de specifieke situatie van een tijdelijke verergering van de initiële
letsels die aanleiding geeft tot een tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie (supra,
hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, E).
Zolang de arbeidsongeschiktheid voor het contractueel overeengekomen werk haar tijdelijke
karakter behoudt, blijft de arbeidsovereenkomst geschorst. Eventueel zullen dan na de consolidatie
de regels aangaande het gewaarborgd loon bij ziekte of ongeval uitwerking vinden (supra, afdeling
1, § 2).
Meer waarschijnlijk zal het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte dat na de
consolidatie nog steeds behept blijft met een behoorlijke arbeidsongeschiktheid, kunnen
terugvallen op uitkeringen vanwege de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, uiteraard op
989
990
Zie in dit verband Cass. 10 oktober 2005, AR C.05.0074.N.
Op de vraag naar eventuele cumulatiemogelijkheden kunnen we het volgende antwoord formuleren. Indien de
werkgever op eenzijdige wijze een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst, is volgens de gebruikelijke regels een
(opzeggings)vergoeding verschuldigd. Dit doet geen afbreuk aan de regel dat na de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst en zolang de tijdelijke arbeidsongeschiktheid aanhoudt, nog steeds de gebruikelijke
vergoedingen conform de wetgeving betreffende het professioneel risico verschuldigd zijn. Er is als vanzelfsprekend
geen samenvoeging mogelijk met werkloosheidsuitkeringen aangezien het een vereiste is dat de werknemer werkloos
is zonder loon (zie art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991). De eerder genoemde vergoeding waarop de werknemer bij de
beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtigd is, wordt als loon aangezien (zie art. 46, § 1, eerste lid, 5°
Werkloosheidsbesluit 1991). Dat betekent dat pas na afloop van het tijdvak van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en
voor zover de betrokkene in de werkloosheidsverzekering terecht komt, een cumulatieverbod zal spelen.
Werkloosheidsuitkeringen kunnen voorts ook niet worden samengevoegd met de vergoedingen die de werknemer een
vergoeding wegens tijdelijke, volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geniet naar aanleiding van een
arbeidsongeval of een beroepsziekte (zie art. 61, § 2, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991). De hypothese dat het
slachtoffer aan de slag gaat bij een nieuwe werkgever, lijkt ietwat vergezocht gegeven dat er nog steeds sprake is
van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
165
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
voorwaarde dat de betrokkene aan het in die sector geldende arbeidsongeschiktheidsbegrip (supra,
deel II) beantwoordt.
Is dat niet (langer) het geval, dan is de werknemer aangewezen op uitkeringen in het raam van de
werkloosheidsverzekering. Zolang hij niet is ontslagen door zijn werkgever, heeft de werknemer in
die hypothese de hoedanigheid van tijdelijk werkloze. Na het ontslag (supra, afdeling 1, § 3)
waarbij de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid geen rol speelt (infra, § 3), verwordt het
personeelslid tot een volledig werkloze.
Het is ook mogelijk dat de contractant die het slachtoffer is van een arbeidsongeval of een
beroepsziekte, definitief ongeschikt is voor zijn op het ogenblik van het ongeval of de ziekte
uitgeoefende contractuele arbeid. Dan kan de werkgever overgaan tot de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst wegens overmacht (supra, afdeling 1, § 4), weliswaar rekening houdend met
de welzijnswetgeving.
§ 3.
Deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeval of beroepsziekte
Zoals eerder aangehaald (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 3), erkennen het KB van 24 januari
1969991 en het KB van 5 januari 1971992 de mogelijkheid om verminderde prestaties te leveren in
geval van arbeidsongeval, respectievelijk beroepsziekte, en dit zowel voor als na de consolidatie of
het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. Deze mogelijkheid
staat niet alleen open voor de ambtenaren, maar evenzeer voor de contractanten.
§ 4.
Ontslag
De Arbeidsovereenkomstenwet maakt op het vlak van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
geen onderscheid naargelang van de oorsprong ervan. Dit impliceert dat ook bij arbeidsongeval,
ongeval op de weg naar of van het werk en beroepsziekte de eerder uiteengezette principes
betreffende het ontslag van de werknemer onverkort uitwerking vinden (supra, afdeling 1, § 3).
991
992
166
Art. 32bis KB 24 januari 1969.
Art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 3 – GEZONDHEIDSTOEZICHT
Afdeling 1 – Gevolgen van de uitspraken van de arbeidsgeneesheer
§ 1.
Algemeen
A.
Mogelijke uitspraken
1.
Opsomming
De onderscheiden onderzoeken door de arbeidsgeneesheer (supra, deel I) kunnen uitmonden in de
volgende uitspraken:993
De werknemer is in voldoende mate arbeidsgeschikt (infra, § 2).
De werknemer moet met ziekteverlof worden gestuurd (infra, § 3).
Het is aangeraden dat de werknemer definitief of voor een periode die de arbeidsgeneesheer
bepaalt, zou worden overgeplaatst naar een andere werkpost of activiteit waarvan de
arbeidsgeneesheer de tewerkstellingsvoorwaarden specificeert (infra, § 5).
De werknemer is definitief arbeidsongeschikt (infra, § 6).
Wij maken apart melding van de tijdelijke of definitieve aanpassing van de arbeidsduur (infra, § 4)
als een mogelijke aanbeveling die vooral kadert in de aanpassing van de werkpost annex activiteit
(infra, § 4).
Enkel in het geval dat de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat het personeelslid met ziekteverlof
moet worden gestuurd, verwijst hij de betrokkene door naar zijn behandelend geneesheer (infra, §
3). In alle andere gevallen doet de arbeidsgeneesheer volledig autonoom een uitspraak zonder
interventie van de behandelende arts.
2.
Combinatie met aanbevelingen voor aanpassing van de werkpost of activiteit
a.
Van voldoende arbeidsgeschikt…
Het valt op dat het formulier voor de gezondheidsbeoordeling niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid
voorziet om de conclusie van de arbeidsgeneesheer dat de werknemer in voldoende mate
arbeidsgeschikt is, te koppelen aan de voorwaarde van het doorvoeren van de nodige aanpassingen
aan de werkpost of activiteit.
Nochtans staat in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers te lezen dat de arbeidsgeneesheer wel
degelijk over deze mogelijkheid beschikt. 994 Immers, wanneer hij van oordeel is dat de werknemer
zijn werkpost kan behouden of zijn activiteiten kan verder zetten, vermeldt hij in rubriek F van het
formulier voor de gezondheidsbeoordeling welke maatregelen nodig zijn om zo snel als mogelijk de
risicofactoren tot een minimum te beperken door, conform de risicoanalyse, de beschermings- en
preventiemaatregelen toe te passen.995 In die omstandigheden moeten de voorgestelde maatregelen
wel het voorwerp uitmaken van voorafgaand overleg. 996
We mogen er bijgevolg met recht en rede vanuit gaan dat wanneer de arbeidsgeneesheer aankruist
dat de werknemer voldoende geschikt is voor de werkpost of activiteit, dit niet wegneemt dat hij
993
994
995
996
Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie ook V. DE SAEDELEER, “K.B. betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers: een impressie”, Or. 2003,
afl. 12, (277) 287.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (I/III)”, Ors. 2010, afl. 10, 18 en M. DAVAGLE,
“L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 12.
Art. 56 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
167
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
tegelijk bepaalde aanbevelingen kan formuleren in rubriek F van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling.997
b.
… Tot definitief arbeidsongeschikt
Ook als er naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer sprake is van een definitieve
arbeidsongeschiktheid, zorgt een consistente interpretatie van de regelgeving betreffende het
gezondheidstoezicht voor de werknemers voor wat hoofdbrekens.
Een eerste vaststelling is dat het formulier voor de gezondheidsbeoordeling – eens te meer – niet
uitblinkt in duidelijkheid. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bevat in rubriek C bij de
beoordeling ‘definitief’ (ongeschikt) geen verwijzing naar rubriek F, anders dan wanneer de
arbeidsgeneesheer een overplaatsing voorstelt.
Daar staat tegenover dat volgens het KB Gezondheidstoezicht Werknemers een
gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn reintegratie ook voorstellen van aanpassingen bevatten.998 In een andere bepaling lijkt het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers die voorstellen te beperken tot het aanbieden van ‘ander
werk’.999
Deze verwarring is naar ons oordeel toe te schrijven aan het feit dat de ene ‘definitief
arbeidsongeschikte’ werknemer de andere niet is. De eindconclusie dat een werknemer definitief
arbeidsongeschikt is, impliceert eigenlijk dat alle andere minder vergaande opties niet realistisch
zijn (infra, § 6).
3.
Eenzijdige wijzigbaarheid?
Voorts merken we alvast op dat aanbevelingen vanwege de arbeidsgeneesheer tot aanpassing van de
werkpost1000 of de activiteit en a fortiori de suggestie tot overplaatsing1001 vaak ingrijpend zijn,
letterlijk en figuurlijk. Deze doen – vanuit een juridisch perspectief – vragen rijzen bij de grenzen
van het ius variandi versus de kwalificatie als een eenzijdige en substantiële wijziging van
essentiële arbeidsvoorwaarden. Als dat laatste het geval is, komt dit er arbeidsrechtelijk op neer
dat de werkgever de vermoedelijke wil uit om eenzijdig een einde te stellen aan de
arbeidsovereenkomst1002 wat maakt dat hij een opzeggingsvergoeding verschuldigd is. Of – om het
nog anders uit te drukken – vele aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer zullen enkel kunnen
worden doorgevoerd mits instemming van de beide partijen bij de arbeidsovereenkomst.1003
Telkens dient dan ook in concreto te worden nagegaan in welke mate een advies of beslissing van
de arbeidsgeneesheer ingrijpt op de essentie van de arbeidsovereenkomst (infra, § 7).
997
998
999
1000
1001
1002
1003
168
Nochtans moet de nodige voorzichtigheid aan de dag worden gelegd. Zo oordeelde de Raad van State dat de
motiveringsplicht was geschonden wanneer de beslissing om een proeftijd te beëindigen wegens medische
ongeschiktheid, gebaseerd is op het advies van de arbeidsgeneesheer dat intern tegenstrijdig is. Deze interne
tegenstrijdigheid heeft, althans volgens de Raad van State, betrekking op het feit dat het niet coherent en
verenigbaar is “enerzijds in vak C van het desbetreffende beoordelingsformulier de verzoekster geschikt te
verklaren voor de functie van consulent en anderzijds in vak F te stellen dat zij stresserende situaties moet
vermijden” (RvS 6 juli 2010, nr. 206.433, Hendrickx).
Art. 41, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
In art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers is er immers enkel sprake van ander werk.
Cf. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 232.
In die zin M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin
du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 2.357 en
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 12.
Zie onder meer W. VAN EECKHOUTTE, “De vermoedelijke wil tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst” in M.
RIGAUX en P. HUMBLET (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 6, Antwerpen, Intersentia, 2001, 729-773.
Voor een grondige analyse verwijzen we naar I. DE WILDE, Flexicurity in de publieke sector. Een analyse van de
(eenzijdige) wijzigbaarheid van de individueel en collectief bepaalde arbeidsvoorwaarden van de
overheidscontactant, Universiteit Antwerpen, proefschrift, 2016, 453 p. en I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De
eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014,
327 p.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
De discussie betreffende de grenzen aan de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden en de
arbeidsomstandigheden unilateraal te wijzigen, is voornamelijk van belang voor zover het gaat om
een overheidscontractant. In de volgende rubrieken gaan we nog meer in detail in op de
interferentie tussen de uitspraken van de arbeidsgeneesheer en de impact daarvan op de
arbeidsovereenkomst.
De tewerkstellingssituatie van statutair tewerkgestelde personeelsleden kan de tewerkstellende
overheid daarentegen in beginsel steeds eenzijdig wijzigen.1004 Zo worden dienstaanwijzingen,
(re)affectaties,1005 mutaties,1006 herplaatsingen1007 en de wijziging van taken van de ambtenaar, 1008
doorgaans beschouwd als maatregelen van inwendige orde die de overheid normaliter unilateraal
kan doorvoeren. Heel wat wijzigingen die het gevolg zijn van een advies of beslissing van de
arbeidsgeneesheer, zullen aan de statutaire personeelsleden dan ook zonder al te veel (juridische)
problemen kunnen worden opgelegd.
B.
Advies of beslissing?
1.
Terminologische mikmak
De juridische waarde van het oordeel van de arbeidsgeneesheer is niet helemaal duidelijk. Het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers heeft het over ‘beslissingen’,1009 maar ook over ‘voorstellen’1010
en ‘aanbevelingen’.1011
2.
Bindende beslissing?
GILIS stelt dat de uitspraak van de arbeidsgeneesheer over de arbeids(on)geschiktheid van de
werknemer (supra, A, 1), al dan niet gecombineerd met aanbevelingen (supra, A, 2), in de regel een
advies is1012 (infra, 3).
Volgens deze auteur zijn er twee situaties waarin de werkgever onmiddellijk de nodige maatregelen
moet treffen omdat er een ernstig risico is, waardoor het advies van de arbeidsgeneesheer een
bindend karakter heeft. Dit is het meer bepaald het geval:1013
wanneer een werkneemster tijdens de zwangerschap of lactatie op een werkpost is
tewerkgesteld waarvan de risicobeoordeling heeft uitgewezen dat het een activiteit met een
specifiek risico betreft. Deze situatie valt echter buiten de scoop van het voorliggende
onderzoek;
zo het gaat om een werknemer die een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde
waakzaamheid of een activiteit met een risico op blootstelling aan ioniserende stralingen
uitoefent.1014 Indien de arbeidsgeneesheer de werknemer hiervoor ongeschikt verklaart, is het
1004
1005
1006
1007
1008
1009
1010
1011
1012
1013
1014
A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht,
Mechelen, Wolters Kluwer, 20e volledig herwerkte uitgave, 2014, 109, nr. 70; I. OPDEBEEK en A. COOLSAET,
“Tuchtmaatregelen, ordemaatregelen, maatregelen van inwendige orde en verkapte tuchtstraffen: hoe door de
bomen het bos ontwaren”, T.Gem. 2010, afl. 3, 156-158.
RvS 18 mei 2012, nr. 219.795, Lefebvre; RvS 25 mei 2012, nr. 219.503, Bastogne. De benoeming als bestuurlijke
rechtshandeling heeft betrekking op de graad. De bevoegde overheid oordeelt vervolgens op discretionaire wijze
voor welke betrekking zij de ambtenaar zal aanwijzen. Dit is de dienstaanwijzing of affectatie. Men spreekt ook wel
eens over de wijziging van ambtsbevoegdheden (RvS 25 februari 1986, nr. 26.206, De Mot).
RvS 3 mei 2010, nr. 203.569, Van Kemseke.
RvS 12 oktober 2009, nr. 196.829, Overdulve.
RvS 21 mei 2012, nr. 219.405, Hantson; RvS 15 december 2009, nr. 198.899, Petré.
Zie onder meer afdeling 6 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie bijvoorbeeld art. 55 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (“Vooraleer een tijdelijke of definitieve
werkverandering van een werknemer voor te stellen…”).
Zie bijvoorbeeld art. 62, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (“In rubriek F vermeldt hij dat hij aanbeveelt de
werknemer te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden
bepaalt”).
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86.
Zie ook Arbh. Brussel 18 februari 1986, Rechtspr. Arb.Br. 1986, 365; Arbrb. Charleroi 2 december 1986, JTT 1987, 153,
noot.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
169
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
de werkgever verboden hem tewerk te stellen of te blijven tewerkstellen in deze functies of
voor deze activiteiten.1015
3.
Krachtig advies?
Het feit dat het in andere dan de hierboven opgesomde gevallen (supra, 2) om een advies zou gaan,
betekent volgens GILIS echter niet dat de werkgever dat advies zomaar naast zich neer mag leggen.
Er zijn verschillende argumenten die deze stelling ondersteunen.1016
De werkgever dient ervoor te zorgen dat het welzijnsbeleid in het algemeen en het
gezondheidstoezicht in het bijzonder worden toegepast in zijn onderneming of organisatie.
Een van de doelstellingen van het gezondheidstoezicht bestaat er immers in dat ieders
tewerkstellingskansen worden bevorderd, ook van werknemers met een beperkte
arbeidsgeschiktheid.1017
De verplichting voor de werkgever om ervoor te zorgen dat de werknemer tijdens de overlegen beroepsprocedure aangepast werk krijgt, impliceert tegelijk dat hij door deze verplichting
is gebonden wanneer het advies van de arbeidsgeneesheer een definitief karakter heeft
gekregen.
Het negeren van het advies van de arbeidsgeneesheer zou kunnen worden beschouwd als een
inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm.1018 Dan voert de werkgever de
arbeidsovereenkomst niet te goeder trouw uit, waartoe hij nochtans gehouden is op grond
van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, en vertoont de werkgever met andere woorden
onrechtmatig gedrag. Merken wij hierbij op dat deze bepaling uit het Burgerlijk Wetboek
enkel slaat op degenen die contractueel zijn tewerkgesteld. Nu, ten overstaan van de
statutaire personeelsleden is de tewerkstellende overheid in elk geval gehouden tot het
naleven van de beginselen van behoorlijk bestuur waarvan de zorgvuldigheidsplicht een
onderdeel is.
Zelf denken wij ook nog aan de verplichting van de werkgever conform de
Arbeidsovereenkomstenwet om er als een goed huisvader voor te zorgen dat de arbeid wordt
verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de
werknemer.1019
VAN DROOGHENBROECK gaat nog een stap verder. Weliswaar zijn er enkele bepalingen in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers die aan sommige beslissingen van de arbeidsgeneesheer een
onmiddellijk en verplicht karakter verlenen (supra, 2). Dat betekent voor deze auteur niet dat
beoordelingen betreffende andere werknemers “ne seraient l’objet que de considérations
platoniques du médecin du travail, glissées à toutes fins utiles sur le bureau de l’employeur”.1020
Met andere woorden, elk definitief besluit van de arbeidsgeneesheer heeft een bindend karakter
voor de werkgever en de werknemer.1021 De auteur wijst ter ondersteuning van zijn opvatting naar
1015
1016
1017
1018
1019
1020
1021
170
Art. 71, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie ook M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin
du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 238.
DAVAGLE merkt op dat hier mogelijk sprake is van een discriminatie tussen deze werknemers en de andere
personeelsleden.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86; A. VAN REGENMORTEL, “Actuele
knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4,
Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 173.
Eén van de doelstellingen van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers bestaat erin “de tewerkstellingskansen te
bevorderen voor iedereen, inzonderheid door aan de werkgever aangepaste werkmethodes voor te stellen, het
voorstellen van aanpassingen van de werkpost en het zoeken naar aangepast werk, ook voor werknemers met een
beperkte arbeidsgeschiktheid” (zie art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers).
In geval de werkgever het advies van de arbeidsgeneesheer naast zich neerlegt en de werknemer naderhand schade
oploopt, ligt het voor de hand dat deze laatste dan een beroep kan doen op art. 1382 BW.
Art. 20, 2° Arbeidsovereenkomstenwet.
J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la
reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs
devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 85.
J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la
reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs
devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 86.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
de Welzijnswet Werknemers die de werkgever in het algemeen verplicht de nodige maatregelen te
nemen ter bevordering van het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk. 1022
Verder maakt VAN DROOGHENBROECK een onderscheid tussen twee soorten uitspraken van de
arbeidsgeneesheer. Enerzijds zijn er de beslissingen die onmiddellijk afdwingbaar zijn in die zin dat
ze een verbod opleggen aan de werkgever om de betrokken werknemer nog langer tewerk te stellen
in de functie waarvoor deze laatste ongeschikt werd verklaard. Anderzijds zijn er de besluiten die
binnen een afzienbare periode moeten leiden tot een voorstel tot overplaatsing, dan wel een
aanpassing van de werkpost.1023
Dat de werkgever niet zomaar “kostelijk” de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer mag
negeren, vindt bevestiging in een uitspraak in kortgeding van de voorzitter van de Arbeidsrechtbank
te Luik.1024
Wijzen wij tot slot op de interferentie met het thema handicap. Er wordt wel eens beweerd dat een
werkgever de arbeidsovereenkomst kan beëindigen wegens medische overmacht wanneer de
arbeidsgeneesheer oordeelt dat de werknemer enkel geschikt is mits aanpassingen, aangezien de
werkgever niet verplicht zou zijn om gevolg te geven aan die conclusie.1025 In het licht van de
problematiek rond handicap en redelijke aanpassingen (infra, deel V) kunnen wij deze stelling in
die concrete situatie niet zonder meer bijtreden. Ook wanneer de arbeidsgeneesheer andere
besluiten zou nemen ten aanzien van personeelsleden met een handicap, lijkt het erop dat die
beoordelingen van de kant van de arbeidsgeneesheer in het licht van de antidiscriminatiewetgeving
een extra verplichtend karakter krijgen.
§ 2.
Voldoende arbeidsgeschikt
A.
Wel of geen aanpassingen?
De werknemer die de arbeidsgeneesheer voldoende geschikt heeft bevonden voor de
overeengekomen arbeid, kan vanzelfsprekend aan de slag gaan of blijven. 1026
Zoals hierboven aangegeven, zijn wij van oordeel dat de arbeidsgeneesheer - ook als hij het
personeelslid voldoende arbeidsgeschikt acht voor de overeengekomen arbeid – de nodige
aanpassingen aan de werkpost en/of de activiteit kan voorstellen (supra, § 1, A, 2, a).
Soms kan het volstaan enkele beperkte aanpassingen aan te brengen aan de werkpost om een
werknemer als arbeidsgeschikt te kwalificeren. Een overplaatsing zou in die situaties te ver gaan.
Technisch-juridisch is dit onderscheid – voornamelijk voor de groep van de
overheidscontractanten1027 – niet onbelangrijk aangezien beperkte of minder belangrijke
aanpassingen aan de werkpost doorgaans neerkomen op wijzigingen van de arbeidsomstandigheden
1022
1023
1024
1025
1026
1027
Art. 5 Welzijnswet Werknemers.
J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la
reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite » in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs
devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 87.
Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg.
VLAAMSE OVERHEID, Wettelijk kader en instrumenten voor re-integratie bij de Vlaamse Overheid – Statutairen &
contractuelen, 26 augustus 2011, 16, 32 en 33 –
https://overheid.vlaanderen.be/sites/bz.vlaanderen.be/files/wett_kader_reintegratie_20110826.pdf.
J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la
reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs
devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 94.
Met betrekking tot de statutaire personeelsleden doet zich hier, zoals al opgemerkt, naar onze mening in beginsel
geen probleem voor.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
171
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
die de werkgever op grond van zijn gezagsrecht 1028 in beginsel probleemloos kan doorvoeren.1029 Dat
is al heel wat minder evident bij een overplaatsing1030 (infra, § 5).
Ook als het gaat om een voorstel tot aanpassing van de arbeidsduur, is het niet denkbeeldig dat de
grenzen aan het ius variandi een potentieel obstakel vormen (infra, § 4).
De werknemer dient deze aanpassingen aan te vragen, 1031 hoewel naar de mening van DAVAGLE aan
die voorwaarde is voldaan zodra de werknemer tijdens het voorafgaand overleg 1032 de voorgestelde
aanpassingen aan zijn werkpost aanvaardt. 1033
Ten slotte is de werkgever op grond van de antidiscriminatiewetgeving ertoe gehouden alle
redelijke aanpassingen te treffen tot voordeel van personen met een handicap 1034 (infra, deel VI).
B.
Naar aanleiding van een onderzoek voorafgaand aan de werkhervatting
Het voorstel om aanpassingen door te voeren aan de werkpost, kan ook volgen op het onderzoek
voorafgaand aan de werkhervatting.1035 Dan is de vraag in welke mate op de werkgever verplicht is
de voorgestelde aanpassingen aan de werkpost effectief door te voeren.
In tegenstelling tot wat het geval is bij de overplaatsing van een definitief ongeschikt verklaarde
werknemer1036 (infra, § 6), houdt het KB Gezondheidstoezicht Werknemers zelf op dit punt geen
verplichting in voor de werkgever. Hier op generlei wijze gevolg aan geven, staat echter haaks op
de doelstelling van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers om via een adaptatie van de werkpost
de tewerkstellingskansen van de werknemer te bevorderen. 1037 Daarnaast is er de verplichting van
de goede trouw volgens artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, de plicht van de werkgever
overeenkomstig artikel 20, 2° van de Arbeidsovereenkomstenwet om er als een goed huisvader voor
te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de
veiligheid en de gezondheid van de werknemer, het antidiscriminatierecht (infra, deel VI) en
potentieel zou zelfs de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 1382 van het
Burgerlijk Wetboek in het gedrang kunnen komen (supra, § 1, B, 3).
Ten aanzien van statutaire personeelsleden geldt opnieuw het zorgvuldigheidsbeginsel als één van
de beginselen van behoorlijk bestuur die elke overheid dient te respecteren.
1028
1029
1030
1031
1032
1033
1034
1035
1036
1037
172
Zie voor een beschrijving van dit ius dominandi onder meer P. HUMBLET, De gezagsuitoefening door de werkgever,
Deurne, Kluwer, 1994, 147-150.
Zie J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable
de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du
jeune barreau de Bruxelles, 2008, 195.
Zie ook J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre
de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de
travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013,96.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233.
Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233.
J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la
reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs
devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 94.
Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers heeft betrekking op de situatie dat een werknemer definitief ongeschikt
is verklaard door een definitieve beslissing van de arbeidsgeneesheer. In voorkomend geval rust op de werkgever de
plicht om de werknemer “aan het werk te houden overeenkomstig de aanbevelingen dan deze laatste [de
arbeidsgeneesheer], door hem ander werk te geven”, wat betrekking heeft op de overplaatsing.
Zie ook M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin
du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 232-233.
Zie art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 3.
Ziekteverlof
In twee mogelijke gevallen zal de arbeidsgeneesheer aangeven dat de werknemer met ziekteverlof
moet worden gestuurd:
wanneer deze laatste aan een ernstige besmettelijke ziekte lijdt;1038
als de arbeidsgeneesheer na het medisch onderzoek van oordeel is dat de werknemer niet
langer geschikt is om te werken gedurende een beperkte periode omdat hij lijdt aan een
aandoening die een curatieve behandeling vereist door de behandelend geneesheer, maar die
geen verband houdt met een reële ongeschiktheid voor de werkpost of functie. 1039
De keuze voor de term ziekteverlof is opmerkelijk, net als het feit dat het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers daarvan geen definitie geeft. Dit concept is niet gekend in het raam van de
Arbeidsovereenkomstenwet, noch in de ZIV-wetgeving. Wellicht moet men hier het buikgevoel laten
spreken en ervan uitgaan dat het gewoon gaat om een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid in
de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet. In het geval van statutaire personeelsleden komt de
terminologie wel overeen en mogen we aannemen dat de notie ziekteverlof in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers overeenkomt met het gelijkluidende begrip in het Vlaams
Personeelsstatuut. Desalniettemin getuigt dit van een onnauwkeurigheid die sommige regelgeving
kenmerkt.
De arbeidsgeneesheer zal oordelen dat de werknemer in ziekteverlof moet gaan opdat deze zou
worden onderzocht door een behandelende arts. Het is aan de behandelend geneesheer om – voor
zover vereist – een medisch getuigschrift op te stellen dat de arbeidsongeschiktheid van de
werknemer bevestigt, en de duur ervan te bepalen.1040
Indien de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling de werknemer met
een ernstige besmettelijke ziekte met ziekteverlof stuurt, is de werknemer verplicht om onverwijld
zijn behandelende arts te raadplegen, met wie de arbeidsgeneesheer contact zal hebben genomen.
In die hypothese zal de werknemer bij werkhervatting een nieuw onderzoek door de
arbeidsgeneesheer moeten ondergaan.1041
§ 4.
Aanpassingen aan de arbeidsduur
A.
Bevoegdheid van de arbeidsgeneesheer
Indien de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat een werknemer die voltijds tewerkgesteld is,
ongeschikt is om dit werk onder deze omstandigheden verder te zetten en meent dat een
tewerkstelling met verminderde arbeidsduur meer aangewezen is, dient hij de werknemer
(tijdelijk) ongeschikt te verklaren voor de functie. Hij kan in dat geval in rubriek F van het
formulier voor de gezondheidsbeoordeling aangeven dat een deeltijdse tewerkstelling, bijvoorbeeld
aan 50%, aan te bevelen is.
Vooraleer een dergelijke beslissing te nemen, moet hierover uiteraard voorafgaand worden
overlegd.1042
1038
1039
1040
1041
1042
Art. 73, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 74.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 74.
Art. 73 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
In de tekst van het desbetreffende artikel uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemer is er sprake van “de
werknemer met een ernstige besmettelijke ziekte, die verplicht is om ziekteverlof te nemen, dat aanbevolen werd
door de arbeidsgeneesheer”. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling vermeldt in dit verband in rubriek B dat
de werknemer in kwestie: “met ziekteverlof moet worden gezonden”. Daarbij rijst de vraag of de arbeidsgeneesheer
zelf het ziekteverlof mag voorschrijven voor een langere duur dan één dag. De neiging bestaat om hier ontkennend
op te antwoorden, gegeven dat de arbeidsgeneesheer geen curatieve functie heeft.
Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
173
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Tijdelijk
Indien het gaat om een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur, vormt dit – wat de werknemer
betreft die verbonden is door een arbeidsovereenkomst – vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt een
aanpassing van de bedongen arbeid. Een dergelijke belangrijke wijziging raakt aan een essentiële
arbeidsvoorwaarde zodat deze niet eenzijdig kan worden doorgevoerd. De partijen kunnen in dit
geval tijdelijk andere arbeidsvoorwaarden afspreken door in een bijlage of een addendum bij de
arbeidsovereenkomst een conventionele gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst
overeen te komen.
Ten aanzien van de statutaire personeelsleden zal telkens moeten worden gekeken naar wat de
toepasselijke rechtspositieregeling bepaalt in verband met het verlof voor deeltijdse prestaties
wegens ziekte (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 2 en afdeling 2, § 3). Onmiddellijk dient hierbij een
kanttekening te worden gemaakt. Volgens een uitspraak in kortgeding van de voorzitter van de
Arbeidsrechtbank te Luik is de statutaire regeling ter zake – in casu verduidelijkt in een
rondzendbrief – een bestuurshandeling die de bepalingen van de Welzijnswet Werknemers niet mag
tegenwerken. De kortgedingrechter weerde de toepassing ervan overeenkomstig artikel 159 van de
Grondwet. Bovendien oordeelde hij dat het niet toevertrouwen van een halftijdse job en het
bevelen dat de functiehervatting voltijds en niet anders diende te gebeuren, als pesterijen moesten
worden beschouwd.1043
C.
Definitief
Bestaat de aanbeveling van de arbeidsgeneesheer erin om de arbeidsduur definitief te verminderen,
dan kan deze wijziging in het geval van een contractuele tewerkstelling enkel in onderling akkoord
tussen de betrokken partijen uitwerking vinden. Het gaat immers om een belangrijke wijziging van
een essentieel bestanddeel van de arbeidsovereenkomst. Dit zal bij wederzijdse toestemming
resulteren in een nieuwe arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid. Het afsluiten van een nieuwe
arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid verdient volgens ons de voorkeur op het opmaken van
een addendum bij de bestaande, oorspronkelijke arbeidsovereenkomst voor een voltijdse
tewerkstelling. Een arbeidsovereenkomst voor deeltijdarbeid moet immers aan een aantal vereisten
voldoen – onder meer op het vlak van de werkroosters – zodat het beter lijkt een volledig nieuw
contract te sluiten.
In het geval van statutaire tewerkstelling is de mogelijkheid om definitief naar deeltijdse prestaties
over te gaan, afhankelijk van de vigerende rechtspositieregeling (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 2
en afdeling 2, § 3). Wij verwijzen echter opnieuw naar de uitspraak in kortgeding van de
Arbeidsrechtbank te Luik (supra, B) die de voorrang lijkt te geven aan de toepassing van de
welzijnswetgeving boven de bepalingen van het statuut.1044
§ 5.
Overplaatsing
A.
Tijdelijk
In geval van een tijdelijke overplaatsing wordt het personeelslid, net zoals bij de definitieve
overplaatsing (infra, b), verondersteld over een restcapaciteit te beschikken die de betrokkene
weliswaar niet toelaat zijn huidige functie uit te oefenen, maar wel een andere functie. Het
verschil met de definitieve overplaatsing is dan vanzelfsprekend dat deze restgeschiktheid op
termijn wellicht weer zal resulteren in een volledige geschiktheid voor de uitgeoefende functie c.q.
de overeengekomen arbeid zodat de overplaatsing slechts tijdelijk zal zijn. Ook dan zal de
arbeidsgeneesheer de nodige aanbevelingen doen in rubriek F van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling, en duidt hij in rubriek C aan voor welke periode die overplaatsing van de
werknemer geldt.
1043
1044
174
Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg.
Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Volgens DAVAGLE zijn in deze hypothese de bepalingen van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers van toepassing die betrekking hebben op de aanpassing van de werkpost.1045
Naar ons gevoel moet hierbij ten aanzien van de overheidscontractanten echter het voorbehoud
worden gemaakt dat het ander werk waarnaar de werknemer tijdelijk zou worden overgeplaatst,
kan worden ingepast in de arbeidsovereenkomst. Zo niet, dreigt1046 het gevaar voor een
overschrijding van de grenzen van het ius variandi en moet in principe een nieuwe
arbeidsovereenkomst worden gesloten waarmee de werknemer dient in te stemmen.1047 Zelfs een
tijdelijke wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde is naar het oordeel van het Hof van
Cassatie ongeoorloofd.1048
Met betrekking tot de statutaire personeelsleden zou dit besluit van de arbeidsgeneesheer kunnen
conflicteren met de bepalingen in de rechtspositieregeling op het vlak van de mobiliteit (infra,
afdeling 3, § 6, A).
B.
Definitief
1.
Algemeen
Wanneer de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aanduidt dat de
werknemer definitief moet worden overgeplaatst, 1049 veronderstelt dit dat de werknemer, net zoals
bij de tijdelijke overplaatsing (supra, A), nog een restgeschiktheid vertoont. Hij is definitief
ongeschikt voor de functie die hij momenteel uitoefent, maar hij is in staat om een andere functie
te volvoeren. In die hypothese zal de arbeidsgeneesheer in rubriek F van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling de nodige aanbevelingen doen wat de tewerkstelling in de andere functie
betreft.1050
Opnieuw vestigen we de aandacht op de grenzen van het ius variandi en de daarmee gepaard
gaande onmogelijkheid voor de werkgever om eenzijdig aan een contractant een definitieve
overplaatsing op te leggen (infra, § 7, C, 5).
Wat de ambtenaren betreft, stellen we ook in dit verband vast dat de bepalingen in de
onderscheiden rechtpositieregelingen niet altijd voldoende flexibel zijn om een passend gevolg te
(kunnen) geven aan de beslissing van de arbeidsgeneesheer.
2.
Quid, in geval van een veiligheidsfunctie of blootstelling aan ioniserende straling?
Een andere vraag heeft betrekking op de mogelijkheid tot definitieve overplaatsing van personen
belast met een veiligheidsfunctie of met een activiteit die een risico voor blootstelling aan
ioniserende straling met zich brengt.
Volgens DAVAGLE is het antwoord hierop afhankelijk van de lezing van artikel 50 van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers. Deze optie komt alleszins niet voor in rubriek B van het formulier
voor de gezondheidsbeoordeling,1051 wat vooral in het Franstalige formulier duidelijk tot uiting
komt. DAVAGLE meent echter dat volgens het aangehaalde artikel een definitieve overplaatsing ook
1045
1046
1047
1048
1049
1050
1051
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233, voetnoot
1.
Althans zolang de wetgeving deze problematiek niet duidelijk heeft geregeld en rekening houdend met een aantal
nuances (infra, § 7, C, 5).
Zie ook N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96-97.
Cass. 30 november 1998, JTT 1999, 150; Cass. 17 maart 1986, JTT 1986, 502.
Merken wij hierbij op dat rubriek C van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling redelijk verwarrend is
opgesteld, minstens op het vlak van de lay-out. Nu lijkt het alsof de definitieve overplaatsing ook kan voor een
bepaalde periode wat contradictoor is. Er zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen ‘definitief’ enerzijds
en ‘voor een periode van’ anderzijds.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 72.
Rubriek B heeft betrekking op personen met een veiligheidsfunctie of een activiteit met blootstelling aan ioniserende
stralingen. Rubriek C betreft de resultaten van ander onderzoek. Rubriek B voorziet – anders dan rubriek C – niet in
de mogelijkheid tot (tijdelijke of definitieve) overplaatsing.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
175
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
voor deze categorieën tot de mogelijkheden behoort en dat bijgevolg het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling zou moeten worden aangepast.1052 Wij treden deze analyse en de suggestie
van DAVAGLE graag bij.
§ 6.
Definitief arbeidsongeschikt
A.
Ultieme stap
De arbeidsgeneesheer noteert zijn conclusie dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is, in
rubriek C van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. 1053
Zoals eerder aangegeven (supra, § 1, A, 2, b), is een verklaring van definitieve
arbeidsongeschiktheid de ultieme stap of zou die dat alleszins zou moeten zijn na het in overweging
nemen van alle andere mogelijkheden tot re-integratie.
De arbeidsgeneesheer dient de definitieve overplaatsing (supra, § 5, B) te verkiezen boven de
definitieve ongeschiktverklaring. Dit vloeit voort uit: 1054
de algemene opdracht van de arbeidsgeneesheer die in samenspraak met de werkgever voor
elke werknemer aangepast werk moet proberen te vinden, met het oog op het bevorderen
van de tewerkstellingskansen voor iedereen;1055
het principe dat de werkgever, de arbeidsgeneesheer, de werknemer en de
personeelsafgevaardigden in het CPBW voorafgaand overleg moeten plegen over de
mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen tot aanpassing van de werkpost; 1056
het feit dat de werknemer op de hoogte moet worden gebracht van zijn recht om beroep te
doen op de overleg- en beroepsprocedures (infra, deel IV).
GILIS wijst er dan ook op dat de beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid pas in laatste
instantie kan en mag worden genomen, meer bepaald nadat na overleg over de mogelijkheden tot
aanpassing of verandering van werk is gebleken dat er geen uitzicht is op een overplaatsing naar
een andere functie of activiteit binnen de organisatie, of dat de werknemer niet instemt met een
definitieve overplaatsing en hij geen gebruik wenst te maken van de overleg- of
beroepsprocedure.1057
B.
Betekenissen
Indien de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief arbeidsongeschikt verklaart,1058 kan deze
conclusie tweeërlei betekenis hebben.1059
Dat kan erop neerkomen dat de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief ongeschikt heeft
verklaard voor elke werkpost in de organisatie, en dan lijkt de werkgever er niet toe gehouden de
werknemer aan een andere werkpost tewerk te stellen. 1060
1052
1053
1054
1055
1056
1057
1058
1059
1060
176
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 16.
Wanneer het om een werknemer gaat die een risicoactiviteit uitoefent, betreft het rubriek B.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 73.
Art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 73.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 98.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 72 en 96.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18-19. DAVAGLE wijst er echter
op dat niet iedereen het hiermee eens is. Sommigen menen dat de wedertewerkstellingsplicht ook geldt wanneer de
arbeidsgeneesheer geen aanbevelingen heeft geformuleerd, gegeven het generieke karakter van die
reclasseringsverplichting conform art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (zie N. HAUTENNE, “La modification
du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La
modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 165). Niettemin erkennen dezelfde auteurs
dat “en absence de recommandation du conseiller en prévention-médecin du travail, l’obligation de reclassement à
charge de l’employeur risque d’être sans objet” en “une proposition de mutation ne paraît ainsi pas devoir être
systématiquement formulée lorsque le conseiller en prévention-médecin du travail déclare le travailleur en
incapacité définitive” (N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement de travailleur inapte: un coup de
grâce à la notion de force majeure médicale? ” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal,
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Een andere mogelijkheid is dat tijdens het voorafgaand overleg duidelijk is gebleken dat de
werkgever geen andere werk kan aanbieden aan de werknemer1061 (infra, § 7). Beide partijen
zouden dan het einde van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht kunnen vaststellen
(supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5). Wanneer dat niet gebeurt, blijft de uitvoering van de
arbeidsovereenkomst geschorst.1062 Indien de werknemer ook arbeidsongeschikt wordt bevonden
door de behandelend geneesheer, kan hij aanspraak maken op gewaarborgd loon en vervolgens op
ZIV-uitkeringen.1063
Vermelden wij hierbij dat intussen algemeen wordt aanvaard dat de definitief arbeidsongeschikte
werknemer aan een handicap lijdt in de zin van de Antidiscriminatiewet 2007. Dit impliceert dat de
werkgever op vraag van dit personeelslid ertoe gehouden is redelijke aanpassingen door te
voeren1064 (infra, deel VI).
§ 7.
Reclasseringsplicht van de werkgever
A.
Principe
Artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers bepaalt: “Onder voorbehoud van de
toepassing van artikel 71, is de werkgever ertoe gehouden de werknemer die definitief ongeschikt
is verklaard door een definitieve beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, aan het
werk te houden overeenkomstig de aanbevelingen van deze laatste, door hem ander werk te geven,
tenzij wanneer dat noch technisch, noch objectief mogelijk is, of wanneer dat om gegronde
redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist”.
Men spreekt in dit verband ook wel van de reclasseringsplicht of wedertewerkstellingsverplichting
van de werkgever.1065 Het is aan de werkgever om gegronde redenen aan te voeren wanneer hij
geen vervangingswerk kan aanbieden.1066 De rechtsleer maakt gewag van “une obligation de
‘presque’ résultat”1067 of “une obligation entre obligation de moyen et obligation de résultat”.1068
De werkgever kan wel worden vrijgesteld van deze verplichting, maar hij zal moeten (kunnen)
aantonen dat er effectief sprake is van een onmogelijkheid om ander werk aan te bieden. 1069 In
1061
1062
1063
1064
1065
1066
1067
1068
1069
Anthemis, 2008, 298). Kortom, de vraag rijst of al deze auteurs niet hetzelfde bedoelen, maar ietwat anders
geformuleerd.
Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 98.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 20.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 18.
Zie onder meer N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du
travail inapte” in S. GILSON, La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du
travailleur inapte, Limal, Anthemis, 2010, 157-159. Deze auteur rekent diverse bepalingen tot dit begrip: art. 39 KB
Gezondheidstoezicht Werknemers, art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers, de verplichting tot het doorvoeren
van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap en art. 34 Arbeidsovereenkomstenwet. In haar ogen is de
reclasseringsverplichting dus niet beperkt tot het aanbieden van ander werk, maar betreft het ook de aanpassingen
aan de werkpost of activiteit. DAVAGLE koppelt de wedertewerkstellingsplicht enkel aan art. 72 KB
Gezondheidstoezicht Werknemers en beperkt deze aldus tot de overplaatsing. Voor het overige heeft hij het over
“l’obligation de l’employeur de procéder aux aménagements” (M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son
travail (I/III), Ors. 2011, afl. 1. 12). Het is deze laatste interpretatie die wij in dit rapport zullen volgen, en waar
nodig zullen wij nuanceren (infra, deel IV).
N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 171.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234; zie ook
Arbrb. Bergen 14 juni 2013, AR 11/3235/A, onuitg.
N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travail inapte” in
S. GILSON, La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte,
Limal, Anthemis, 2010, 161; zie ook Arbh. Luik 13 januari 2009, JTT 2009, 132.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
177
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
geval van dispuut komt het aan de rechter toe te oordelen of de door de werkgever ingeroepen
redenen om zich aan deze verplichting te onttrekken, pertinent zijn. 1070
B.
Voorwaarden
Opdat de werkgever zou gehouden zijn tot reclassering, moet aan vier voorwaarden zijn voldaan. 1071
Ten eerste moet de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief ongeschikt hebben verklaard om
zijn contractueel overgekomen werk uit te voeren.1072
De beslissing van de arbeidsgeneesheer tot definitieve overplaatsing (supra, § 5, B) houdt doorgaans
impliciet in dat de werknemer definitief ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn functie. Toch
kan hier niet altijd deze conclusie aan worden verbonden. DAVAGLE haalt het voorbeeld aan waarin
een arbeidsgeneesheer aanbeveelt de werknemer definitief over te plaatsen omdat er op zijn
huidige werkpost conflicten zijn waarvan deze werknemer het slachtoffer is. In die hypothese is de
werknemer wel degelijk arbeidsgeschikt voor zijn bedongen arbeid, maar adviseert de
arbeidsgeneesheer toch om hem definitief over te plaatsen. 1073 Het komt er dus op aan in elk
concreet geval na te gaan of er naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer al dan niet sprake is van
een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de contractueel bedongen arbeid. Ook het omgekeerde
zou zich kunnen voordoen. Gegeven de onduidelijkheid van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling, lijkt het ons niet ondenkbaar dat de arbeidsgeneesheer aankruist dat de
werknemer voldoende geschikt is mits aanpassingen van de werkpost (supra, § 2), maar dat uit de
aanbevelingen in rubriek F blijkt dat het eigenlijk om een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de
contractueel overeengekomen arbeid gaat.
Nochtans zal de arbeidsgeneesheer ook aanpassingen van de werkpost kunnen formuleren die wel
degelijk verenigbaar zijn met de overeengekomen arbeid. In dit laatste geval berust de plicht van
de werkgever om hieraan gevolg te geven, echter niet op de reclasseringsplicht zoals gecodificeerd
in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Die plicht vloeit veeleer voort uit de
doelstelling van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers om via het aanpassen van de werkpost de
tewerkstellingskansen van de werknemer te bevorderen, en eventueel uit de
antidiscriminatiewetgeving die noopt tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen tot voordeel
van werknemers met een handicap (infra, deel VI).
Ten tweede dient de medische beslissing te zijn genomen door de arbeidsgeneesheer. Wanneer de
arbeidsongeschiktheid is vastgesteld door de behandelende arts, moet de procedure voor de
gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie worden gevolgd,1074 of moet de werknemer
vragen om redelijke aanpassingen in geval van handicap met toepassing van de
antidiscriminatiewetgeving.1075
Wanneer de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat de werknemer definitief ongeschikt is voor zijn
werkpost, zelfs als die zou worden aangepast, dan stelt hij ofwel een definitieve overplaatsing voor
(supra, § 5, B), ofwel verklaart hij dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is (supra, § 6, A).
In het eerste geval specificeert de arbeidsgeneesheer de voorwaarden voor de nieuwe werkpost of
activiteit in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.1076
Ten derde is vereist dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer definitief is. Niettemin wijzen wij
op de verplichting van de werkgever om tijdens de overleg- en beroepsprocedure (infra, afdeling 2)
te trachten zo snel mogelijk de werknemer tewerk te stellen op een andere werkpost of aan een
andere activiteit op basis van de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer.1077
1070
1071
1072
1073
1074
1075
1076
1077
178
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234-238.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 235.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 10.
Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 14 Antidiscriminatiewet 2007.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 236.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 236.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Ten vierde behoort de arbeidsgeneesheer de nodige aanbevelingen te hebben gedaan. Wanneer de
arbeidsgeneesheer geen aanbevelingen heeft geformuleerd, bestaat er ook geen verplichting voor
de werkgever om de werknemer ander werk voor te stellen, 1078 althans niet op grond van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers.
C.
Gevolgen
Onder de hierboven aangegeven condities (supra, B) is de werkgever ertoe gehouden de werknemer
‘ander werk’ te geven volgens de recommandaties van de arbeidsgeneesheer. De vraag rijst wat
hier juist wordt bedoeld, gegeven dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers dit begrip niet heeft
gedefinieerd. De notie ‘ander werk’ laat vermoeden dat de aanbevelingen van de
arbeidsgeneesheer betrekking moeten hebben op een definitieve overplaatsing,1079 maar ook die
term heeft het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet omschreven.
Is de reclasseringsverplichting inderdaad beperkt tot het geval waarin de verplichting om ‘ander
werk’ te geven, het gevolg is van het feit dat de werknemer volgens de arbeidsgeneesheer moet
worden overgeplaatst met inachtneming van de opmerkingen in rubriek F van het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling? Of geldt deze verplichting ook wanneer de werknemer arbeidsgeschikt
wordt geacht mits aanpassingen van de werkpost?
Volgens NEVEN kan ‘ander werk’ in het licht van de antidiscriminatiewetgeving die verplicht tot
redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap (infra, deel VI), ook worden begrepen
als het toebedelen van andere taken binnen de huidige functie of het aanpassen van de
arbeidsorganisatie,1080 zonder dat er noodzakelijk sprake moet zijn van een overplaatsing.
De gebrekkige terminologie die het KB Gezondheidstoezicht Werknemers hanteert, maakt het zeer
moeilijk om een sluitend antwoord op de hierboven opgeworpen vraag te geven. Een interpretatie
vanuit het antidiscriminatierecht doet ons echter besluiten dat de wedertewerkstellingsverplichting
eveneens van toepassing is in het geval dat de door de arbeidsgeneesheer voorgestelde
aanpassingen minder ver gaan dan een definitieve overplaatsing. Er valt veel voor te zeggen dat ook
aanpassingen van de arbeidsduur en aanpassingen aan de werkpost hieronder vallen. Het begrip
‘ander werk’ dient in dat opzicht dus ruim te worden opgevat.
Volgende kwestie is hoe artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers zich verhoudt tot
het feit dat er voorafgaand aan de beslissing van de arbeidsgeneesheer, overleg dient plaats te
vinden tussen de onderscheiden actoren.1081 Als uit het voorafgaand overleg is gebleken dat er geen
mogelijkheden zijn om ander werk sensu lato (supra) aan te bieden, ontstaat er een probleem. In
die hypothese lijkt de mogelijkheid om de werkgever vrij te stellen van zijn reclasseringsplicht
“wanneer dat noch technisch, noch objectief mogelijk is, of wanneer dat om gegronde redenen
redelijkerwijze niet kan worden geëist” veeleer nutteloos. Dit laatste zou namelijk al moeten
gebleken zijn uit het voorafgaand overleg, waaruit de arbeidsgeneesheer had moeten afleiden dat
er geen andere optie is dan de werknemer definitief ongeschikt te verklaren. 1082 Een definitieve
overplaatsing suggereren heeft in dat geval geen zin aangezien deze blijkbaar toch niet kan worden
verwezenlijkt. Het komt – op zijn zachtst gezegd – vreemd over als de werkgever tijdens het
voorafgaand overleg doet uitschijnen dat er nog mogelijkheden zijn voor de werknemer binnen zijn
organisatie, dat de arbeidsgeneesheer vervolgens aanbevelingen doet in die zin met betrekking tot
de overplaatsing, en dat tot slot de werkgever redenen aanvoert die hem zouden moeten vrijstellen
van de verplichting om ander werk aan te bieden. Vanuit dat perspectief is het dan ook
1078
1079
1080
1081
1082
J. BARTHOLOMÉ, “L’arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs” in J. CLESSE en
F. KÉFER (eds.), Questions de droit social, Luik, Anthemis, 2007, 297.
We denken hierbij ook aan de formulering van art. 55 KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat bepaalt: “Vooraleer
een tijdelijke of definitieve werkverandering … voor te stellen …”. Deze formulering lijkt betrekking te hebben op
een overplaatsing (die immers tijdelijk of definitief kan zijn). De formulering “ander werk” in art. 72 KB
Gezondheidstoezicht Werknemers lijkt dan ook voort te bouwen op deze werkverandering.
J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de
reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune
Barreau de Bruxelles, 2009, 125; M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin
traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur,
Waterloo, Kluwer, 2012, 237 en 342.
Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie ook M. DAVAGLE, ”L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
179
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
merkwaardig dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers de werkgever verplicht om zijn mening
over het bestaan van objectieve of technische redenen die hem vrijstellen van de
reclasseringsplicht, mee te delen aan de arbeidsgeneesheer in het geval van een
gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie.1083 De arbeidsgeneesheer is immers al op de
hoogte van die redenen wanneer de voorafgaande overlegprocedure correct werd doorlopen. 1084
Overigens bestaat een dergelijke verplichting tot mededeling niet in het geval van een beslissing tot
definitieve arbeidsongeschiktheid.
D.
Niet-nakomen van de reclasseringsplicht door de werkgever
1.
(On)gerechtvaardigd karakter van de weigering
Wat zijn de gevolgen als de werkgever tekortschiet op het vlak van zijn
wedertewerkstellingsverplichting, met andere woorden weigert om over te gaan tot de voorgestelde
aanpassingen of tot overplaatsing zoals door de arbeidsgeneesheer gesuggereerd? Hierbij laten we
de hypothese dat de werknemer met een handicap zich beroept op de antidiscriminatiewetgeving
(infra, deel VI) even buiten beschouwing.1085
In de eerste plaats kan de weigering van de werkgever ongerechtvaardigd zijn omdat niet is voldaan
aan de voorwaarden om hem vrij te stellen van de verplichting tot het doorvoeren van de
gesuggereerde aanpassingen of tot een overplaatsing. Dan bevindt de werknemer zich in een
impasse. Hij kan niet terugkeren naar zijn vorige activiteit, werkpost of werk aangezien hij
ongeschikt is om deze uit te oefenen. De overplaatsing of de aanpassingen zijn essentieel opdat de
werknemer binnen de organisatie zou kunnen blijven werken. De werknemer verliest bovendien zijn
loon aangezien hij geen prestaties levert. Dit heeft voor gevolg dat hij de werkgever kan
aanspreken voor de schade die hij lijdt. De werkgever gedraagt zich door zijn weigering immers
foutief.1086
De weigering van de kant van de werkgever kan ook gerechtvaardigd zijn. In het geval dat de
werkgever de aanpassingen of de overplaatsing niet kan doorvoeren en de werknemer ongeschikt is
om zijn contractueel bedongen arbeid te verrichten, is de arbeidsovereenkomst geschorst wegens
arbeidsongeschiktheid. Opdat de werkgever vervolgens zou mogen overgaan tot de eenzijdige
beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht, moet hij daarvan het bewijs
leveren (infra, 2).
2.
Gevolgen voor het inroepen van overmacht
a.
Vaststellingen door de arbeidsgeneesheer
De vraag rijst of de werkgever die oordeelt dat hij geen aangepast of ander werk kan geven, en
bijgevolg de reclassering van de werknemer niet kan waarmaken, de arbeidsovereenkomst kan
beëindigen wegens overmacht. Het antwoord is genuanceerd.
DAVAGLE suggereert dat, indien de arbeidsgeneesheer niet heeft besloten tot een definitieve
overplaatsing, maar enkel aanbevelingen heeft geformuleerd, hij een nieuwe beslissing zou moeten
nemen.1087 Wellicht bedoelt de auteur dat de nieuwe beslissing van de arbeidsgeneesheer een
1083
1084
1085
1086
1087
180
Art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 239.
Voor een bespreking van deze hypothese verwijzen we naar M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son
travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 17-18.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16 en 18.
Zoals verder onder deze titel nog zal blijken, ligt het echter niet voor de hand dat een arbeidsgeneesheer in deze
situatie een nieuwe gezondheidsbeoordeling zou doorvoeren en dus een nieuwe beslissing zou nemen. DAVAGLE stelt
dat dit een spontane raadpleging vanwege de werknemer vereist. Bovendien bestaat de verplichting om de
arbeidsgeneesheer te verwittigen enkel wanneer het onmogelijk is om de werknemer ander werk te geven. In het
andere geval, namelijk wanneer de werkpost zou moeten worden aangepast, is de arbeidsgeneesheer in principe niet
op de hoogte van de (al dan niet gerechtvaardigde) weigering vanwege de werkgever.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
definitieve overplaatsing zou moeten suggereren. Hij verwijst hier immers naar de
reclasseringsplicht van de werkgever die inderdaad betrekking heeft op de overplaatsing en in
wezen niet op de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer met betrekking tot de aanpassing van de
werkpost.1088 Nochtans heeft DAVAGLE er zelf op gewezen dat de werkgever evengoed verplicht is
om ook in het laatste geval op de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer in te gaan. De vraag rijst
dus wat hier precies wordt bedoeld. Waarschijnlijk moeten we de visie van DAVAGLE koppelen aan
de vraag naar de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens overmacht, wat in
dit geval niet is toegelaten. De werknemer blijft immers arbeidsgeschikt voor de bedongen
arbeid,1089 mits een aantal aanpassingen. De auteur vult tot slot aan dat men vraagtekens kan
plaatsen bij de beslissing van de arbeidsgeneesheer om aanpassingen aan de werkpost te
suggereren, daar de onmogelijkheid om die aanpassingen door te voeren, al had moeten blijken uit
het voorafgaand overleg (supra, C).
Vreemd genoeg herhaalt DAVAGLE deze bedenking niet meer wanneer hij het heeft over de
gerechtvaardigde weigering van de werkgever om de werknemer definitief over te plaatsen. Hij
beperkt er zich met betrekking tot deze situatie toe erop te wijzen dat de werkgever het einde van
de arbeidsovereenkomst kan vaststellen wegens overmacht aangezien hij het overeengekomen werk
niet meer kan aanbieden aan de werknemer. De arbeidsgeneesheer heeft immers een definitieve
overplaatsing voorgesteld. De auteur lijkt dan ook van mening dat de werkgever in dit laatste geval
beter gewapend is om de arbeidsovereenkomst te beschouwen als beëindigd wegens overmacht. In
tegenstelling tot de situatie waarin de arbeidsgeneesheer slechts aanbevelingen tot aanpassing
heeft gedaan, zal zijn besluit tot definitieve overplaatsing, al dan niet aangevuld met
aanbevelingen, een meer overtuigend bewijs leveren van de definitieve arbeidsongeschiktheid. Dit
neemt niet weg dat de werkgever nog steeds zal moeten bewijzen dat hij niet in staat is om ander
werk te geven.1090 Die vaststelling kadert ook in de evolutie die merkbaar is op het vlak van de
gelijkstelling van definitieve arbeidsongeschiktheid met een handicap (infra, deel VI). Wij vragen
ons niettemin af waarom ook hier het feit dat de werkgever al tijdens het voorafgaand overleg deze
onmogelijkheid had moeten opwerpen, geen rol lijkt te spelen in de redenering van DAVAGLE. Dit
zou minstens moeten meespelen in de beoordeling van het antwoord op de vraag of de weigering
van de werkgever om de werknemer ander werk aan te bieden, al dan niet gerechtvaardigd is.
Ingeval de arbeidsgeneesheer de definitieve arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en voor zover
wordt aanvaard dat deze arts geen louter adviserende rol heeft (supra, § 1, B), is de kwestie of
daarmee op afdoende wijze het bewijs is geleverd van het bestaan van een situatie van medische
overmacht. Het is tegelijk evident dat wanneer de werknemer beroep heeft ingesteld tegen deze
conclusie van de arbeidsgeneesheer, de werkgever de arbeidsovereenkomst pas kan beëindigen
wegens overmacht nadat de beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid werd bevestigd. Ook
wanneer de werknemer geen beroep heeft ingesteld, is het echter geen zekerheid dat de beslissing
van de arbeidsgeneesheer volstaat opdat de werkgever zich op medische overmacht zou kunnen
beroepen om eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst.1091 De beoordeling daarvan
dient steeds in concreto te gebeuren en het is aan de werkgever om daarbij de nodige
voorzichtigheid aan de dag te leggen.
Indien het oordeel van de arbeidsgeneesheer slechts de waarde zou hebben van een advies, ligt het
nog moeilijker om diens oordeel over de definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer als
het enige bewijs voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht aan
te wenden.
Een beslissing van de arbeidsgeneesheer zonder de voorafgaande maatregelen te respecteren,
bijvoorbeeld door niet na te gaan of de werknemer mits bepaalde aanpassingen zijn werkpost of
activiteit zou kunnen behouden, is een ongeldige beslissing. De werkgever kan er dus zijn beslissing
om de overeenkomst te beëindigen wegens medische overmacht, niet op gronden.1092
1088
1089
1090
1091
1092
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18.
Althans voor zover de voorgestelde aanpassingen de arbeid niet zodanig zouden aantasten dat deze niet meer kan
worden beschouwd als de bedongen arbeid.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18.
Zie Arbh. Brussel 16 juli 2013, AR 2012/AB/52, onuitg.
Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
181
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Nu, hoe dan ook, is het aangewezen dat de werkgever bijkomende argumenten 1093 verzamelt
alvorens het einde van de arbeidsovereenkomst op grond van een definitieve arbeidsongeschiktheid
vast te stellen.1094 Dit is trouwens ook tegen de achtergrond van de antidiscriminatiewetgeving een
verstandig uitgangspunt (infra, deel VI).
b.
Vaststellingen door de behandelend geneesheer
Werd de definitieve arbeidsongeschiktheid vastgesteld door de behandelend geneesheer in het raam
van een gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie,1095 dan is de situatie complexer. Een
aantal hypothesen moet daarbij van elkaar worden onderscheiden. 1096
De eerste hypothese die wij vooral voor de volledigheid vermelden, is deze waarin de behandelend
geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt verklaart, daar waar de arbeidsgeneesheer van
oordeel is dat de werknemer arbeidsgeschikt is zonder dat er aanpassingen nodig zijn. Er is dan
geen sprake van een reclasseringsplicht van de kant van de werkgever. In dit geval staat de
definitieve arbeidsongeschiktheid niet vast en de werkgever kan dan geen beëindigende overmacht
inroepen.
Bij afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer zou de controlearts de
arbeidsongeschiktheid kunnen bevestigen. Doorgaans wordt echter aangenomen dat het advies van
de controlerend geneesheer betreffende het al dan niet definitieve karakter ervan op zich een
onvoldoende bewijs vormt. Deze werkwijze biedt dus geen oplossing voor de werkgever.
De tweede mogelijkheid is dat de behandelend geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt
verklaart, en ook de arbeidsgeneesheer die mening is toegedaan zonder dat hij aanbevelingen
formuleert. In dat geval lijkt de werkgever op het eerste gezicht vrij sterk in zijn schoenen te staan
bij het nemen van de beslissing tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve
arbeidsongeschiktheid. Hij beschikt dan over twee gelijkluidende attesten. Dit geldt zonder twijfel
voor werknemers die worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde
waakzaamheid of een activiteit met een risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen. 1097
Niettemin moet de werkgever tevens de antidiscriminatiewetgeving annex de verplichting tot het
nemen van redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap in het achterhoofd houden
(infra, deel VI).
Een derde situatie is deze waarin de behandelend geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt
verklaart voor het bedongen werk, maar de arbeidsgeneesheer hem wel arbeidsgeschikt acht mits
aanpassingen of een definitieve overplaatsing voorstelt. In voorkomend geval rust op de werkgever
wel degelijk een reclasseringsverplichting, 1098 maar zijn de attesten tegenstrijdig. Dat brengt met
zich dat de medische overmacht in beginsel niet kan worden ingeroepen. De werkgever dient de
werknemer aangepast werk te verschaffen in lijn met de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer.
Wanneer dat laatste echter redelijkerwijze niet mogelijk is omwille van objectieve of technische
redenen, wordt de werkgever vrijgesteld van de wedertewerkstellingsplicht. Dan beschikt de
werkgever de facto wel over twee gelijkluidende attesten en zal hij de overmacht wegens
definitieve arbeidsongeschiktheid kunnen vaststellen.1099 De aanpassingen of overplaatsing kunnen
immers niet worden doorgevoerd en bijgevolg is niet voldaan aan de voorwaarde om de werknemer
nog langer als arbeidsgeschikt te beschouwen.
In elk geval is het aan de werkgever die oordeelt dat het noch objectief, noch technisch mogelijk is
aangepast of ander werk te geven, of dat dit niet kan worden geëist om gegronde redenen, de
arbeidsgeneesheer hiervan op de hoogte te brengen. Deze verplichting is enkel expliciet in de
regelgeving opgenomen bij de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte
1093
1094
1095
1096
1097
1098
1099
182
Weliswaar zijn de mogelijkheden zijn vrij beperkt. Wij denken aan allerhande attesten, het verslag van het
voorafgaand overleg, een dossier waaruit de communicatie tussen, de werkgever, de werknemer en de
arbeidsgeneesheer blijkt, eventueel de medewerking van de werknemer aan de procedure…
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 92.
Zie art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 100 en volgende.
Art. 71, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Op vraag van de werknemer (art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers).
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 102.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
werknemer met het oog op zijn re-integratie, maar vindt – althans volgens DAVAGLE – eveneens
uitwerking bij de reclasseringsplicht in het raam van artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers. Het valt volgens deze auteur moeilijk te verantwoorden waarom deze verplichting in
het ene geval wel en in het andere geval geen gelding zou hebben. De arbeidsgeneesheer kent
bovendien in beide situaties de positie van de werkgever via het voorafgaand overleg. 1100
Dient de arbeidsgeneesheer in deze hypothese zijn oordeel te herzien? In antwoord op deze vraag
stelt DAVAGLE dat, wanneer er geen overleg- of beroepsprocedure wordt ingesteld, dit een nieuwe
vraag tot gezondheidsbeoordeling veronderstelt. In principe kan dit enkel via een spontane
raadpleging, wat volgens de auteur vereist dat er nieuwe elementen zijn of dat de al eerder
geformuleerde argumenten fout werden geïnterpreteerd. Het is echter ook mogelijk dat de
arbeidsgeneesheer de Medische Arbeidsinspectie waarschuwt wanneer hij meent dat de werkgever
een inbreuk heeft gepleegd op de wetgeving.1101
3.
Nakoming van de reclasseringsplicht als voorwaarde voor het inroepen van overmacht?
a.
Probleemstelling
De mogelijkheid van de kant van de werkgever om de arbeidsovereenkomst als beëindigd te
beschouwen wegens medische overmacht, zouden we echter ook nog op een andere manier kunnen
formuleren. Hierboven legden we de klemtoon op de vraag of de werkgever die objectieve of
technische redenen kon inroepen waardoor hij vrijstelling geniet van de verplichting aanpassingen
aan de werkpost door te voeren, dan wel om de werknemer over te plaatsen, tot dit ontslag vermag
over te gaan (supra, 2). In die hypothese is de werkgever de reclasseringsplicht nagekomen, maar is
hij niet in staat geweest de werknemer effectief te reclasseren. In wat volgt, benaderen we de
problematiek omgekeerd door ons af te vragen of het nakomen van de
wedertewerkstellingsverplichting zoals deze is vastgelegd in het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers, een voorwaarde is om het einde van de arbeidsovereenkomst vast te stellen wanneer
blijkt dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is.
b.
Focus
Ongeacht de strekking, herhalen we dat de kwestie in verband met de naleving van de
reclasseringsplicht als voorwaarde voor het inroepen van medische overmacht, slechts aan de orde
lijkt te zijn in de context van de gezondheidsbeoordelingen. De definitieve arbeidsongeschiktheid
zou ook buiten het ‘circuit’ van het gezondheidstoezicht op de werknemers kunnen worden
vastgesteld,1102 met andere woorden in het raam van een ander arbeidsongeschiktheidscircuit.
Brengen we wel in herinnering dat wanneer de behandelend geneesheer de definitieve
arbeidsongeschiktheid heeft geconstateerd, de werknemer op grond van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers steeds om zijn re-integratie kan verzoeken.1103
Zelfs binnen de context van de gezondheidsbeoordeling dient te worden opgemerkt dat er niet
steeds een reclasseringsplicht op de werkgever rust. Dit is enkel het geval wanneer er sprake is van
een beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid waarbij de arbeidsgeneesheer aanbevelingen
voor ander werk heeft geformuleerd.1104 Heeft de arbeidsgeneesheer slechts aanbevelingen gedaan
met betrekking tot de aanpassing van de werkpost of de activiteit, dan gaat het niet om een
reclasseringsplicht in de strikte betekenis. De werkgever is dan wellicht genoodzaakt tot het
doorvoeren van deze aanpassingen (supra, afdeling 1, § 1), maar de werknemer is nog steeds
geschikt voor de bedongen, zij het aangepaste arbeid, wat betekent dat er geen medische
overmacht is1105 (infra, deel V). Ook wanneer de arbeidsgeneesheer de werknemer
1100
1101
1102
1103
1104
1105
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15.
Zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-‘16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters
Kluwer, 2015, 2059-2060, nr. 3941.
Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
En zelfs dan dienen we nog de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen en rekening te houden met de werkelijke
bedoelingen van de arbeidsgeneesheer (supra, afdeling 1, § 4).
Dit is overigens anders in het raam van het nieuwe – nog steeds niet in werking getreden – art. 34
Arbeidsovereenkomstenwet dat bepaalt dat de werkgever ertoe is gehouden “die werknemer aan het werk te houden
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
183
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
arbeidsongeschikt verklaart zonder dat hij aanbevelingen noteert in rubriek F van het formulier,
vindt artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers evenmin toepassing. Met andere
woorden, wanneer de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat er geen reclasseringsmogelijkheid
bestaat, is het verhaal voor de werknemer afgelopen. 1106
Tot slot kan het voorkomen dat de werkgever kan aantonen dat het noch technisch noch objectief
mogelijk is zijn reclasseringsplicht te vervullen, of wanneer dat om gegronde redenen
redelijkerwijze niet kan worden geëist. In dat geval is de werkgever vrijgesteld van zijn verplichting
de werknemer aan het werk te houden door hem ander werk te geven volgens de recommandaties
van de arbeidsgeneesheer.1107
Concreet zullen we dus nagaan of de arbeidsovereenkomst van de werknemer die door de
arbeidsgeneesheer in het raam van een gezondheidsbeoordeling definitief arbeidsongeschikt is
verklaard voor het overeengekomen werk en voor wie aanbevelingen werden geformuleerd met het
oog op ander werk, door de werkgever kan worden beëindigd wegens overmacht zonder dat deze
laatste zijn reclasseringsverplichting is nagekomen (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5, B). Hierover
worden in de rechtsleer uiteenlopende standpunten ingenomen. DAVAGLE onderscheidt hierbij drie
stromingen,1108 die we hieronder zullen bespreken.
c.
Niet-respecteren van de reclasseringsverplichting en beëindiging wegens overmacht
DAVAGLE zelf is van oordeel dat het niet-eerbiedigen van de reclasseringsverplichting weliswaar
aanleiding kan geven tot het betalen van een schadevergoeding, maar dat het bestaan van de
overmacht hier als zodanig niet van afhankelijk is. 1109 De auteur baseert zich hiervoor op het arrest
van het Hof van Cassatie van 2 oktober 2000. In dit arrest oordeelde het hof:
“Overwegende dat, ingevolge artikel 32, aanhef en 5°, gelezen in verband met de artikelen 26,
eerste lid, en 31, § 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet, de arbeidsovereenkomst een einde
neemt wanneer de onmogelijkheid van de werknemer om “zijn werk” te verrichten ten gevolge van
ziekte of ongeval definitief is; dat onder “zijn werk” moet worden verstaan de in de overeenkomst
bedongen taak, essentieel element van de overeenkomst, met inbegrip van de overeengekomen
arbeidstijd;
Overwegende dat de artikelen 146bis, § 2, en 146ter, §§ 3 en 4, van het Algemeen Reglement voor
de Arbeidsbescherming aan de werkgever en de arbeidsgeneesheer verplichtingen opleggen met het
oog op de tewerkstelling van de werknemer, die blijvend arbeidsongeschikt wordt verklaard met
betrekking tot de overeengekomen arbeid, in een andere aangepaste functie en met het oog op
diens sociale en professionele wederaanpassing;
Dat de werkgever ingevolge deze bepalingen ertoe verplicht is de werknemer indien mogelijk een
nieuwe arbeidsovereenkomst met een aangepast werk aan te bieden tegen eventuele andere
loonvoorwaarden, waarop de werknemer kan ingaan; dat die overeenkomst van de oorspronkelijke
arbeidsovereenkomst onderscheiden is;
1106
1107
1108
1109
184
overeenkomstig de aanbevelingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, door zijn arbeid aan te passen, of
als dat niet kan door hem ander werk te geven, tenzij wanneer dat noch technisch noch objectief mogelijk is of
wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.”
Zie onder meer A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in
M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 376; A.
VAN REGENMORTEL en V. DE SAEDELEER, “De gezondheidsbeoordeling in de arbeidsverhoudingen en haar
(gespannen?) relatie tot het recht op arbeid en het non-discriminatiebeginsel” in M. RIGAUX, P. HUMBLET en G. VAN
LIMBERGHEN (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 7, Antwerpen, Intersentia, 2005, 149; J.-F. NEVEN,
“Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement”
in X, Les 30 ans de la loi de 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune barreau de
Bruxelles, 2008, 173.
Art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 330 en
volgende.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 332.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Dat deze verplichtingen niet beletten vast te stellen dat er overmacht is ingevolge de blijvende
arbeidsongeschiktheid om de bedongen arbeid uit te voeren;
Overwegende dat de onderdelen, die ervan uitgaan dat de vaststelling van overmacht wegens
blijvende arbeidsongeschiktheid van de werknemer, waardoor het hem definitief onmogelijk is de
bedongen arbeid verder te zetten, afhankelijk is van de naleving van de artikelen 146bis en 146ter
van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, falen naar recht”. 1110
DAVAGLE leidt hieruit af dat de weigering om een ander werk voor te stellen of de werkpost aan te
passen, niet verhindert dat medische overmacht kan worden vastgesteld. In dit geval zal dus geen
opzeggingsvergoeding dienen te worden betaald omdat de werkgever zich beroept op een
mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen die expliciet is opgenomen in de
Arbeidsovereenkomstenwet.1111
Het Arbeidshof te Bergen oordeelde in een arrest van 14 november 2013 dat de werkgever die een
einde had gemaakt aan de arbeidsovereenkomst wegens definitieve overmacht zonder dat hij een
reclasseringsaanbod had gedaan, geen fout heeft begaan. Het is aan de werknemer daartoe een
initiatief te nemen, en geen verplichting van de kant van de werkgever. 1112
Andere auteurs stellen de redenering van DAVAGLE in vraag. Het cassatiearrest van 2 oktober 2000
heeft betrekking op gelijkaardige bepalingen uit het toenmalige ARAB, die echter anders waren
geformuleerd dan het huidige artikel 72 uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Bijgevolg kan
men zich afvragen of het Hof van Cassatie, onder gelding van dit laatste koninklijk besluit, niet
anders zou oordelen over deze problematiek.1113
Op grond van de artikelen 146bis, § 2 en 146ter, § 3 en § 4 van het ARAB was de werkgever verplicht
om, zo mogelijk, een nieuwe arbeidsovereenkomst met aangepast werk aan te bieden tegen
eventuele andere loonvoorwaarden. De werknemer kon dan beslissen om hier al dan niet op in te
gaan. Het Hof van Cassatie oordeelde dat deze verplichtingen de werkgever echter niet beletten
het einde van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst vast te stellen wegens medische overmacht.
Het niet-naleven van deze bepaling kon hoogstens leiden tot de betaling van een burgerrechtelijke
schadevergoeding gegeven dat de reclasseringsverplichting was losgekoppeld van de oorspronkelijke
arbeidsovereenkomst.1114
Actueel is de wedertewerkstellingsverplichting in het raam van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers aanzienlijk strenger geformuleerd. Vandaar rijst de vraag in welke mate de
rechtspraak van het Hof van Cassatie nog houdbaar is. Volgens sommige auteurs is er nu artikel 72
van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers “dat uitdrukkelijker dan vroeger aangeeft dat de
werkgever het einde van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht niet kan vaststellen zonder
dat hij getracht heeft, overeenkomstig de aanbevelingen van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer, de werknemer ander werk te geven”.1115
Hoewel wij dit niet met zoveel woorden in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers
lezen, valt bezwaarlijk te ontkennen dat deze stelling ook in lijn is met het nieuwe artikel 34 van
de Arbeidsovereenkomstenwet, hoewel dit nog niet in werking is getreden 1116 (supra, hoofdstuk 2,
afdeling 1). Ook het Europees recht – en meer bepaald de rechtspraak van het Hof van Justitie –
over discriminatie van en redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap evolueert
steeds meer in de richting van de vereiste om eerst de mogelijkheden van het aanbieden van ander
of aangepast werk te onderzoeken alvorens medische overmacht in te roepen (infra, e en f en deel
VI).
Nochtans hoeft dit niet te betekenen dat, onder het momenteel geldende intern recht, het naleven
van de specifieke reclasseringsplicht zoals opgenomen in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers,
1110
1111
1112
1113
1114
1115
1116
Cass. 2 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1464, Bull. 2000, 1434, JTT 2000, 476, noot, RW 2000-01, 1457, noot W.R. en
Soc.Kron. 2002, afl. 9, 440, noot.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 333.
Arbh. Bergen (3de k.) 14 november 2013, AR 2012/AM/408, onuitg. in een casus die betrekking heeft op de publieke
sector (scrl Intercommunale de Santé Publique du Pays de Charleroi/F. Robert).
W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer,
2015, 2056-2057, nr. 3938.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 92.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 95 en in dezelfde zin N. HAUTENNE,
K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder nummer, 93.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
185
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
een voorwaarde zou zijn voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van overmacht.
Weliswaar is de redenering van DAVAGLE, die steunt op de cassatierechtspraak met betrekking tot
het vroegere ARAB, voor betwisting vatbaar, maar dit impliceert niet dat het andere uiterste zonder
meer moet worden aanvaard. Ook tegen de stelling van de auteurs die van mening zijn dat het
respecteren van de reclasseringsverplichting een conditio sine qua non is voor het beëindigen van
de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht, kunnen argumenten worden ingebracht,
waarop we hieronder dieper ingaan.
d.
Naleving van de reclasseringsplicht als voorwaarde voor de beëindiging wegens overmacht
Bepaalde auteurs1117 bepleiten dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers impliceert dat de
hierboven aangehaalde rechtspraak van het Hof van Cassatie niet meer staande te houden valt. Dit
koninklijk besluit heeft – althans volgens de aanhangers van deze strekking – een andere en ruimere
betekenis gegeven aan het begrip overmacht. Voorheen interpreteerde het Hof van Cassatie vrij
strikt, met een koppeling aan de overeengekomen arbeid. In het licht van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers geldt dat “la seule force majeur qui serait irrévocable serait
constitué par l’incapacité définitive du travailleur d’exercer tout travail pour l’employeur, et donc
pas seulement le travail convenu ‘sauf si cela n’est pas techniquement ou objectivement possible
ou si cela ne peut être raisonnablement exigé pour des motifs dûment justifiés’”.1118 Nog anders
gezegd: “(…) la force majeure ne peut être admise que si le reclassement s’avère impossible:
l’obligation de reclassement est une obligation préalable à la reconnaissance de la force majeure
pour raisons médicales, de sorte qu’à défaut pour l’employeur d’y avoir satisfait, le contrat n’est
pas rompu pour force majeure et l’employeur est redevable, non pas de dommages et intérêts,
mais d’une indemnité de rupture”.1119 Deze auteurs zijn met andere woorden de mening toegedaan
dat de beëindiging wegens medische overmacht zonder de reclasseringsverplichting te hebben
gerespecteerd, gelijk staat aan een onrechtmatig ontslag. Dit heeft voor gevolg dat een
opzeggingsvergoeding verschuldigd is, naast mogelijk zelfs een vergoeding wegens misbruik van
ontslagrecht.1120
Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met enkele uitzonderingen op de
reclasseringsplicht in het geval de arbeidsgeneesheer heeft besloten tot definitieve
arbeidsongeschiktheid, zonder dat hij enige aanbevelingen heeft geformuleerd en in het geval de
werkgever kan aantonen dat het hem onmogelijk is te voldoen aan zijn reclasseringsverplichting
wanneer de overplaatsing naar een ander werk objectief en technisch onmogelijk is of wanneer dit
om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist. 1121
Ook in de rechtspraak zijn er ondertussen enkele geschillen aan bod gekomen waarin deze stelling
wordt bijgetreden. Zo oordeelde het Arbeidshof te Luik dat medische overmacht pas kan worden
ingeroepen op voorwaarde dat de reclasseringsplicht vooraf is gerespecteerd. 1122 In een ander arrest
stelde hetzelfde arbeidshof dat “cet arrêté royal règlemente les conditions dans lesquelles le
contrat pouvait, pour des raisons médicales, être rompu pour force majeure”.1123 Deze opvatting is
echter niet gespaard gebleven van kritiek. DAVAGLE wijst erop dat de voorstanders van deze
stelling de mogelijkheid om medische overmacht in te roepen vanuit het perspectief van de
werknemer, onbesproken laten. Nochtans kan ook deze laatste zich niet beroepen op medische
1117
1118
1119
1120
1121
1122
1123
186
Zie onder meer N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du
travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170.
N. HAUTENNE, K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder
nummer, 93.
F. LAMBINET en S. GILSON, “Quelques réflexions sur le sort du travailleur qui n’est pas complètement apte à
reprendre le travail convenu après une incapacité de travail” in M. DAVAGLE (éd.) Le maintien au travail de
travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 141.
N. HAUTENNE, K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder
nummer, 93.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 337.
Arbh. Luik 28 oktober 2009, AR 004099, onuitg. (zoals aangehaald in M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit
commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour
l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338).
Arbh. Luik 2 juni 2009, AR 8287/2006, onuitg. (zoals aangehaald in M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit
commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour
l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
overmacht wanneer er een mogelijkheid tot reclassering bestaat binnen de onderneming. 1124 De
Arbeidsrechtbank te Brussel bevestigde deze zienswijze: “Même lorsqu'un travailleur a été déclaré
inapte définitivement, l'employeur ne peut pas immédiatement constater la force majeure, il est
en effet tenu légalement à des obligations de reclassement visées notamment par l'article 72 de
l'AR du 28/05/2003”.1125
Sommigen focussen op het legaliteitsprobleem dat de reclasseringsprocedure in artikel 72 van het
KB Gezondheidstoezicht Werknemers – of veeleer de koppeling tussen deze bepaling en de
thematiek van medische overmacht – kenmerkt. De vraag rijst immers of een koninklijk besluit deze
verplichting wel kan opleggen. Dit twistpunt wordt, naast andere auteurs,1126 ook aangehaald door
GILIS.1127 De Arbeidsovereenkomstenwet voorziet in de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te
beëindigen wegens overmacht. Op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers wordt
inderdaad een reclasseringsverplichting ingesteld voor de werkgever, maar gegeven dat een
koninklijk besluit lager is gerangschikt dan een wet in de hiërarchie van de rechtsnormen, is het
moeilijk verdedigbaar dat langs deze weg aan de werkgever een bijkomende verplichting zou
worden opgelegd om zich op de medische overmacht te kunnen beroepen. 1128 Bovendien zou dit
betekenen, zoals ook DAVAGLE1129 en NEVEN1130 terecht aangeven, dat via KB wordt afgeweken van
het in de Arbeidsovereenkomstenwet en Burgerlijk Wetboek 1131 opgenomen begrip overmacht, wat
omwille van de hiërarchie van de rechtsnormen niet mogelijk is. Daar waar bijvoorbeeld GILIS dit
probleem veeleer terloops aanhaalt, betreft het naar ons aanvoelen een fundamentele kwestie
waarmee de reclasseringsplicht van de werknemer als voorwaarde om overmacht in te roepen, valt
of staat. Het gegeven dat men het nodig achtte om een gelijkaardige procedure op te nemen in het
nieuwe artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, illustreert dat ook de wetgever zich bewust
moet zijn (geweest) van dit probleem.1132
Ook in de rechtspraak vinden we deze laatste bedenking terug. Zo oordeelde het Arbeidshof te Luik
in een arrest van 16 april 20131133 zeer nadrukkelijk dat geen enkele wet de uitvoerende macht de
bevoegdheid toekent om de voorwaarden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens
medische overmacht, aan te passen of vast te stellen. Weliswaar geeft het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers uitvoering aan de Welzijnswet Werknemers, maar de bevoegdheid van de uitvoerende
macht is hierbij beperkt tot het nemen van de maatregelen die nodig zijn om het welzijn van de
werknemer bij de uitvoering van hun werk te bevorderen. Dit blijkt ook uit artikel 3 van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers zelf, dat de doelstellingen ervan specificeert, zijnde “de
gezondheid van de werknemers te bevorderen en te behouden door risico’s te voorkomen”. Het
evalueren van de gezondheidstoestand van werknemers gebeurt dus niet met het oog op het
beoordelen van het begrip medische overmacht. Het KB Gezondheidstoezicht Werknemers regelt op
geen enkele wijze de voorwaarden om het einde van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve
arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Het arbeidshof is van oordeel dat de wetgever zich perfect
bewust was van het feit dat de uitvoerende macht niet bevoegd is om het einde van de
arbeidsovereenkomst te regelen in geval van medische overmacht. Met deze wetenschap in het
achterhoofd, heeft hij een uitdrukkelijke machtiging ingebouwd in artikel 34 van de
Arbeidsovereenkomstenwet. Slechts op basis van deze laatste bepaling beschikt de uitvoerende
1124
1125
1126
1127
1128
1129
1130
1131
1132
1133
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338.
Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg.
J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de
reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune
barreau de Bruxelles, 2008, 1798-179; A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve
arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 377-378.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 93.
Zie ook A. RAHMÉ, F. HENDRICKX, O. VANACHTER en A. VAN BEVER, Discriminatie op basis van handicap en
gezondheidstoestand in de arbeidsverhouding, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338.
J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de
reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune
barreau de Bruxelles, 2008, 179.
Art. 1148 BW.
Zie A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en
W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 365.
Arbh. Luik 16 april 2013, AR 396774, onuitg.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
187
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
macht over de vereiste bevoegdheid om voorwaarden aangaande de beëindiging van de
arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid vast te leggen. Gegeven dat artikel
34 van de Arbeidsovereenkomstenwet nog niet in werking is getreden, heeft de uitvoerende macht
van deze bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt.
Voor de volledigheid wijzen wij erop dat in deze zaak de medische overmacht ter discussie stond in
het raam van artikel 39 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat betrekking heeft op de
definitieve arbeidsongeschiktheidsverklaring door de behandelend geneesheer en de
daaropvolgende gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer met het oog op de reintegratie. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat de bevoegdheid van de uitvoerende macht
beperkt is en dus geen betrekking kan hebben op het bepalen van de voorwaarden voor het
inroepen van medische overmacht.1134
Toch zou men evengoed kunnen stellen dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers uitvoering
geeft aan de Welzijnswet Werknemers, die uitdrukkelijk stelt dat de uitvoerende macht aan de
werknemer en werkgevers alle maatregelen kan opleggen die nodig zijn voor het welzijn van de
werknemers bij de uitvoering van hun werk. In die zin zou men eventueel kunnen argumenteren dat
de uitvoerende macht bij wet werd gemachtigd om via koninklijk besluit af te wijken van het begrip
overmacht. Het blijft evenwel de vraag of die machtiging zo ruim kan worden geïnterpreteerd dat
ze uitzonderingen op de wet kan verantwoorden.
Hoe dan ook geldt de specifieke wedertewerkstellingsplicht uit artikel 72 van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers enkel wanneer de definitieve arbeidsongeschiktheid werd
vastgesteld in het raam van een gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer. In andere
gevallen zou de arbeidsovereenkomst geschorst zijn, zonder dat de werkgever een
reclasseringsprocedure moet volgen. Hetzelfde geldt voor de situatie waarbij de arbeidsgeneesheer
de werknemer definitief arbeidsongeschikt heeft verklaard zonder aanbevelingen te doen in rubriek
1134
188
Toch trachten sommigen ook dit legaliteitsprobleem te weerleggen. Zo stellen HAUTENNE en GILSON: “Certains
auteurs ont soulevé un problème de conflit de normes lié à l’incompatibilité entre l’article 72 de l’arrêté royal du
28 mai 2003 et la notion de force majeure telle qu’elle découle de l’article 32, 5°, de la loi du 3 juillet 1978 et de
l’article 1148 du Code civil. Relevons d’emblée qu’en tout état de cause, l’adoption de l’article 34 de la loi du 3
juillet 1978 a résolu la question, même si auparavant il nous semblait que cette incompatibilité n’existait que si
l’on définit la notion de force majeure au départ de la jurisprudence inaugurée en 1981 par la Cour de cassation.
L’article 42, 5° se concerne en effet de faire référence aux modes civilistes de rupture. La force majeure médicale
ne fut placée parmi ceux-ci que par la jurisprudence de la Cour de cassation de 1981, jurisprudence elle-même en
revirement par rapport au principe qui prévalait antérieurement. Il nous paraît ainsi que l’incapacité de travail est
une exception à l’application de la force majeure en vertu, non de l’article 72 de l’arrêté royal, mais de l’article 31
de la loi du 3 juillet 1978, qui ne distingue aucunement selon la durée de l’incapacité” (N. HAUTENNE en S. GILSON,
“L’obligation de reclassement du travailleur inapte: un coup de face à la notion de force majeure médicale?” in M.
DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 287-288). Deze auteurs menen dus
dat de medische overmacht een uitzondering vormt op het algemene begrip ‘overmacht’. Deze uitzondering vindt
zijn wettelijke grondslag in art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet, waarvan de eerste paragraaf luidt: “De
onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval, schorst de
uitvoering van de overeenkomst”. Wij zien echter niet in waarom voorrang dient te worden gegeven aan art. 31, § 1
Arbeidsovereenkomstenwet dat het principe van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst vestigt
in geval van onmogelijkheid van de kant van de werknemer om zijn werk te verrichten als gevolg van ziekte of
ongeval, op art. 32, 5° Arbeidsovereenkomstenwet. Deze laatste bepaling merkt in algemene termen overmacht aan
als één van de wijzen waarop de arbeidsovereenkomst een einde neemt. Net zoals in het burgerlijk recht geldt ook
met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet dat tijdelijke overmacht resulteert in de schorsing van de
uitvoering van de overeenkomst, daar waar definitieve overmacht tot de beëindiging ervan leidt (of kan leiden).
We kunnen in dit verband ook verwijzen naar een arrest van het Arbeidshof te Luik van 13 januari 2009 dat eveneens
oordeelt dat het op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers onmogelijk is dat medische overmacht op
zichzelf het einde van de arbeidsovereenkomst met zich zou brengen. De werkgever dient eerst de
reclasseringsprocedure te volgen. Het arbeidshof voegt daaraan toe: “Ce texte n’est pas en contradiction avec
l’article 32, 5°, de la loi du 3 juillet 1978 dès lors que l’arrêté ne règle que la question du seul cas de force majeure
médicale qui n’est par ailleurs pas expressément prévue par l’article 32” (Arbh. Luik (afd. Namen) 13 januari 2009,
JTT 2009, 132).
Deze argumenten ter weerlegging van het legaliteitsprobleem kunnen ons niet volkomen overtuigen. In de eerste
plaats is zijn deze argumenten weinig onderbouwd en wordt niet aangegeven hoe een en ander juridisch kan worden
verantwoord. De concrete implicaties van de toepasselijkheid van art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet worden
onbesproken gelaten, waardoor de redenering van de auteurs moeilijk te volgen is. Zelfs in de hypothese dat art. 31
Arbeidsovereenkomstenwet een afwijking inhoudt van het wettelijke begrip ‘overmacht’, betekent dit nog niet dat
de uitvoerende macht gemachtigd is om voorwaarden te verbinden aan de beëindiging of zelfs nog maar de schorsing
van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Deze machtiging moet uitdrukkelijk worden
toegekend door de wet, en dat is tot nog toe niet het geval, met uitzondering van het nog niet in werking getreden
art. 34 Arbeidsovereenkomstenwet. De vraag blijft welke de juridische basis is om het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers te koppelen aan art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, of hij slechts aanbevelingen tot aanpassing van
de werkpost of de activiteit heeft geformuleerd.
e.
Naleving van de verplichting tot doorvoeren van redelijke aanpassingen als voorwaarde voor
de beëindiging wegens overmacht
Bepaalde auteurs1135 koppelen de verplichting van de werkgever om redelijke aanpassingen door te
voeren, aan de problematiek rond de beëindiging wegens medische overmacht. Ook in de
rechtspraak zijn er sporen van deze opvatting terug te vinden1136 (infra, deel VI).
Concreet komt deze stelling hierop neer. Indien de werkgever de arbeidsovereenkomst op grond van
medische overmacht beëindigt nadat de werknemer met een handicap redelijke aanpassingen heeft
aangevraagd zonder dat de werkgever hieraan gevolg heeft gegeven, moet deze handeling als een
vorm van discriminatie worden aangezien.1137 De werkgever kan aan die verplichting tot het
doorvoeren van redelijke aanpassingen ontsnappen mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden
is voldaan:1138 de werkgever moet kunnen aantonen dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst te
beëindigen, berust op wezenlijke en bepalende beroepsvereisten en moet het bewijs leveren dat hij
in de onmogelijkheid verkeert om redelijke aanpassingen door te voeren.1139
Later gaan we nog dieper in op de thematiek van de redelijke aanpassingen (infra, deel VI). Wel
kunnen we reeds vermelden dat deze verplichting verder reikt dan wat is bepaald in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers.
f.
Besluit
Momenteel heerst nog zeer veel onduidelijkheid over het antwoord op de vraag of artikel 72 van het
KB Gezondheidstoezicht Werknemers ertoe leidt dat de werkgever zich pas kan beroepen op
medische overmacht nadat hij de werknemer ander werk heeft aangeboden of objectieve en
redelijke gronden heeft aangevoerd die hem van deze wedertewerkstellingsplicht kunnen bevrijden.
Er zijn auteurs die in dit verband aanhalen dat dit wel degelijk het geval is en dat de opvatting die
het Hof van Cassatie in het arrest van 2 oktober 2000 huldigde, niet langer kan worden
aangehouden.
Nochtans lijken er juridische argumenten voorhanden om te stellen dat het voldoen aan de
reclasseringsplicht geen voorwaarde is om medische overmacht vast te stellen. In een antwoord op
een parlementaire vraag1140 stelde de toenmalige minister van Werk in januari 2013 dat, aangezien
artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet (nog) niet van kracht is, het arrest van het Hof van
Cassatie van 2 oktober 2000 van toepassing blijft en dat de werkgever dus niet verplicht is om de
werknemer aangepaste arbeidsomstandigheden voor te stellen. 1141 Zij wees wel op de tendens in de
rechtspraak waarbij sommige rechters van mening zijn dat de verplichting tot re-integratie
verhindert dat medische overmacht zelf de reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst
vormt. Het feit dat de minister slechts kon verwijzen naar een tendens, zonder dat zij daarbij de
1135
1136
1137
1138
1139
1140
1141
Zie onder meer J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation
de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du
Jeune Barreau de Bruxelles, 2008, 186.
Zie bijvoorbeeld het eerder aangehaalde Arbh. Antwerpen 23 april 2010, AR 2007/AA/448, onuitg. en AR
2007/AA/450, onuitg.: “Bovendien moet worden opgemerkt dat, zelfs in de hypothese dat mevrouw V definitief
ongeschikt zou zijn voor poetswerk boven de schoudergordel, deze ongeschiktheid onmogelijk kan worden
gekwalificeerd als overmacht, waardoor de arbeidsovereenkomst werd beëindigd”, waarna het arbeidshof op grond
van de antidiscriminatiewetgeving en het Europees recht stelt dat de werknemer moet worden beschouwd als een
persoon met een handicap en dus recht heeft op redelijke aanpassingen.
Zie ook Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg.
J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation de
reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune
Barreau de Bruxelles, 2008, 195.
J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation de
reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune
Barreau de Bruxelles, 2008, 186.
Vr. en Antw. Kamer 2012-13, 22 januari 2013, 41 (Vr. nr. 15208, J.-M. DELIZEE).
Deze zienswijze is voor kritiek vatbaar in het licht van de Belgische, Vlaamse, Europese en verdragsrechtelijke
antidiscriminatiewetgeving (infra, deel VI).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
189
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
juridische correctheid van die rechtspraak aantoont, doet ons vermoeden dat ook zij beseft dat de
regeling zeer onduidelijk is. Inderdaad, zij stelde zelf dat “de wettelijke bepalingen herzien
moeten worden, met het oog op de re-integratie van werknemers die definitief ongeschikt zijn
voor hun werk, en om onterecht of bedrieglijk gebruik van overmacht te vermijden”. In dat
verband merkte zij ook nog op: “Mijn administratie maakt deel uit van een platform dat het
overleg moet bevorderen tussen de actoren die zich bezighouden met het aan het werk houden of
de re-integratie van arbeidsongeschikte personen” (infra, deel V).
Niettemin willen wij erop wijzen dat de antidiscriminatiewetgeving wellicht goeddeels deze lacune
opvult, althans voor zover het personeelslid heeft gevraagd om redelijke aanpassingen. De
antidiscriminatiewetgeving verbiedt om op een discriminerende wijze de arbeidsovereenkomst te
beëindigen, wat erop lijkt te wijzen dat het niet mogelijk is om zich te beroepen op medische
overmacht zonder eerst redelijke aanpassingen te hebben doorgevoerd of zonder op een
bevredigende wijze te hebben aangetoond dat deze redelijke aanpassingen niet kunnen worden
getroffen. Het feit dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet kan afwijken van het wettelijk
bepaalde begrip overmacht betekent dus geenszins dat de werkgever zonder meer de
arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van medische overmacht. We komen hier later nog op
terug (infra, deel VI).
Hoe dan ook vereist het Europees recht dat een systeem wordt opgezet waarbij de werkgever wordt
verplicht om redelijke aanpassingen door te voeren alvorens over te gaan tot beëindiging van de
arbeidsovereenkomst op grond van medische overmacht.
Algemeen beschouwd, lijkt het ons onmogelijk om een sluitend antwoord te formuleren op de vraag
of de naleving van de reclasseringsplicht een voorwaarde vormt om over te gaan tot de beëindiging
van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Er zijn te veel
uiteenlopende meningen daarover die deels correct zijn, maar waartegen schijnbaar telkens weer
argumenten kunnen worden ingebracht ter weerlegging. Gezien het belang van deze problematiek
voor de praktijk, kunnen wij niet anders dan de noodzaak van een duidelijke en ondubbelzinnige
wetgeving onderstrepen. Een procedure zoals opgenomen in het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers, zou in principe concrete invulling kunnen geven aan die verplichting, maar dient door
de wetgever of op grond van een onbetwistbare delegatie door de uitvoerende macht te worden
uitgewerkt. Dat is vooralsnog niet gebeurd.
4.
Sanctie in geval van beëindiging wegens overmacht zonder naleving van de
reclasseringsverplichting
Het Hof van Cassatie heeft tot hiertoe nog geen uitspraak gedaan over de vraag wat de gevolgen
zijn van een vaststelling van medische overmacht door de werkgever zonder dat hij de
reclasseringsprocedure uit artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers heeft nageleefd.
HAUTENNE en GILSON werpen de volgende vraag op: “peut-on considérer que l’employeur qui ne
proposait pas, de manière injustifiée, un reclassement opérait un ‘constat erroné’ de la rupture du
contrat pour force majeure?”.1142 Terugkoppelend naar het arrest van het Hof van Cassatie van 19
mei 2008 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5), vragen zij zich af of het hof hiermee niet indirect
een re-integratieverplichting heeft gecreëerd. Op te merken valt dat dit arrest geen betrekking had
op de medische overmacht in het bijzonder. We dienen dus af te wachten of en hoe het Hof van
Cassatie hier nog over zal oordelen.1143 Op grond van onze analyse komt het ons voor dat het nietnaleven van de reclasseringsprocedure op zich geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van de
beëindiging wegens medische overmacht, maar wellicht wel aanleiding kan geven tot een
schadevergoeding op grond van de antidiscriminatiewetgeving. 1144 We zullen later (infra, deel VI)
1142
.1143
1144
190
N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement du travailleur inapte: un coup de grâce à la notion de
force majeure médicale ?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008,
310.
A. VAN REGENMORTEL, « Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W.
RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 391.
Zie ook G. JACQUEMART en M. STRONGYLOS, “L’incapacité de travail peut-elle constituer un cas de force majeure?”,
Pacioli 2012, afl. 351, (1) 4.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
nagaan wat de gevolgen zijn van een beëindiging wegens definitieve arbeidsongeschiktheid zonder
dat de werkgever redelijke aanpassingen heeft getroffen voor de werknemer met een handicap.
5.
Beperkingen vanuit de leer van het ius variandi
a.
Algemene principes
Wanneer de werkgever effectief een werkverandering voorstelt als gevolg van een beslissing van de
arbeidsgeneesheer, is de vraag of het personeelslid verplicht is daarop in te gaan.
Ten overstaan van de overheidscontractanten dient zich nog een bijkomend punt aan, namelijk of
het andere werk al dan niet kan worden ingepast in de bestaande arbeidsovereenkomst.
DAVAGLE wijst erop dat het zowel in het geval van een aanpassing van de werkpost of de activiteit,
als in het geval van een definitieve overplaatsing kan voorkomen dat er een nieuwe
arbeidsovereenkomst moet worden gesloten.1145 Ook GILIS1146 onderscheidt verschillende mogelijke
situaties wanneer de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling heeft
aangekruist dat de werknemer definitief moet worden overgeplaatst naar een andere werkpost, met
in rubriek F de nodige aanbevelingen.
In feite moeten we hier eenvoudigweg verwijzen naar de leer van het ius variandi, meer bepaald
met betrekking tot de eenzijdige wijziging van de functie door de werkgever. Deze leer is op zich
vrij complex en heeft in de rechtsleer al heel wat inkt doen vloeien. 1147 We zullen hier dan ook niet
uitgebreid bij stilstaan, maar achten het niettemin noodzakelijk om in grote lijnen de gevolgen van
een eventuele werkverandering toe te lichten.
Het uitgangspunt is dat het in beginsel voor de werkgever verboden is eenzijdig een wijziging aan te
brengen aan de arbeidsovereenkomst. Dit verbod heeft ook betrekking op arbeidsvoorwaarden die
als niet-essentieel worden beschouwd.1148 De leer van het ius variandi kent echter een aantal
uitzonderingen en nuanceringen op dit principe.
In de eerste plaats is het mogelijk via een wijzigingsbeding een contractueel ius variandi voor de
werkgever in te bouwen. Hoewel artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet in principe het
inlassen van een wijzigingsbeding verbiedt, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een dergelijk
beding wel degelijk toegelaten is als het gaat om niet-essentiële arbeidsvoorwaarden.
Ten tweede behoudt de werkgever het recht om op grond van zijn gezagsrecht wijzigingen aan te
brengen aan de arbeidsomstandigheden, zijnde de niet-overeengekomen facetten van de
arbeidsrelatie. Men spreekt ook wel eens over het ius dominandi van de werkgever.1149
Voorts is er het beginsel van de goede trouw dat is neergelegd in artikel 1134, derde lid van het
Burgerlijk Wetboek. Vooral de beperkende werking van dit principe is hier van belang, in die zin dat
de werknemer een wijziging niet mag afwijzen wanneer dit rechtsmisbruik zou uitmaken. 1150
Tot slot kan het voorkomen dat de werkgever op grond van een wettelijke bepaling gerechtigd is om
eenzijdig wijzigingen aan te brengen aan een arbeidsvoorwaarde. 1151 In verband met deze laatste
uitzondering vestigen wij er de aandacht op dat artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek hoger
gerangschikt is in de hiërarchie van de rechtsnormen dan het KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Nochtans moeten we er opnieuw op wijzen dat dit KB uitvoering geeft aan de Welzijnswet
Werknemers, die de uitvoerende macht heeft gemachtigd om aan de werknemers en werkgevers
alle maatregelen op te leggen die nodig zijn voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk (supra, 3). Vandaar zou men kunnen stellen dat via dit besluit op een rechtsgeldige
1145
1146
1147
1148
1149
1150
1151
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96.
Zie voor een grondige bespreking I. DE WILDE, Flexicurity in de publieke sector. Een analyse van de (eenzijdige)
wijzigbaarheid van de individueel en collectief bepaalde arbeidsvoorwaarden van de overheidscontractant,
Universiteit Antwerpen, proefschrift, 2016, 453 p.; I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van
de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 327 p.
Art. 1134 BW en ook Cass. 20 december 1993, Soc.Kron. 1994, 105, noot. H. FUNCK en J. DEGRAUWE, RW 1995-96,
41, noot J.R.R.
Zie onder andere P. HUMBLET, “Ius dominandi of ius variandi: what’s in a name”, RW 1994-95, afl. 8, 241-247.
Zie onder meer A. VAN BEVER, “Goede trouw en belangenafweging in het arbeidsrecht. Toepassing op de wijziging
van arbeidsvoorwaarden”, TSR 2010/4, 469-535.
Art. 1134, tweede lid BW.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
191
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
wijze kan worden afgeweken van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, al valt te betwijfelen of
een machtiging aan de uitvoerende macht om dit te doen, op een veeleer impliciete wijze kan
worden gegeven.1152
Artikel 14 van de Antidiscriminatiewet 2007 verbiedt op zijn beurt dat de werkgever zou weigeren
om redelijke aanpassingen te treffen ten aanzien van een werknemer met een handicap. Bijgevolg
rijst de vraag of, wanneer de arbeidsongeschiktheid van een werknemer kan worden beschouwd als
een handicap, de werkgever op grond van deze bepaling gemachtigd is om, althans bij gebrek aan
toestemming van de betrokken werknemer, eenzijdig wijzigingen aan te brengen aan de
arbeidsvoorwaarden van de werknemer. Het antwoord hierop ligt niet voor de hand, daar
aanpassingen doorgaans zullen gebeuren op verzoek van de werknemer, waarna die, na een
weigering door de werkgever, zelf een beroep zal doen op de antidiscriminatiewetgeving om de
werkgever aan te spreken op zijn tekortkoming. Deze kwestie is ook niet aan de orde wanneer de
arbeidsongeschiktheid niet langdurig van aard is.
b.
Mogelijke hypothesen
Met deze algemene principes in het achterhoofd, onderscheiden we de volgende hypothesen: ofwel
kan de aanpassing of wijziging van de werkpost probleemloos worden ingepast in de bestaande
arbeidsovereenkomst, ofwel gaat de aanpassing of wijziging zodanig ver dat deze de grenzen van
het ius variandi overschrijden.
Wij hebben er geen zicht op of deze problematiek vaak voorkomt. Het is immers in het belang van
de werknemer dat hij aangepast of ander werk krijgt dat hem toelaat verder een inkomen uit arbeid
te verwerven. In die zin is het aangewezen dat hij instemt met de voorgestelde wijziging van de
arbeidsovereenkomst. Toch is het niet volkomen ondenkbaar dat de werknemer in kwestie niet
akkoord gaat. In die gevallen rijst de vraag wat de positie is van de werkgever die vanzelfsprekend
rekening moet houden met de vigerende wetgeving.
In het geval dat de aanpassing of wijziging in de huidige arbeidsovereenkomst in te passen valt,
staat de reclasseringsplicht voor de werkgever de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens
medische overmacht in de weg, tenzij de werkgever kan aantonen dat het onmogelijk is de
overeengekomen arbeid uit te voeren, door een van de uitzonderingen in artikel 72 van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers in te roepen.1153 GILIS haalt het voorbeeld aan van een
werkneemster die in het raam van haar arbeidsovereenkomst als verpleegkundige een ruime waaier
aan taken heeft. Wanneer de arbeidsgeneesheer haar definitief arbeidsongeschikt acht voor het
uitvoeren van rugbelastende taken, betekent dit niet dat zij niet in staat is andere, meer
administratieve opdrachten te volbrengen binnen de contractueel bedongen arbeid. De werkgever is
er bijgevolg toe gehouden haar ander, veeleer administratief werk aan te bieden of aan te tonen
dat dit niet mogelijk is wegens technische, objectieve of andere gegronde redenen. 1154 Het zal hier
wellicht meestal gaan om de uitoefening van het ius dominandi, tenzij het uitvoeren van
administratief werk duidelijk niet zou behoren tot de arbeidsovereenkomst. Eventueel kan hier ook
de beperkende werking van de goede trouw spelen in die zin dat de werknemer een wijziging
slechts mag weigeren voor zover een dergelijke weigering geen rechtsmisbruik uitmaakt. 1155 Ook
DAVAGLE merkt op dat niet elke overplaatsing gepaard gaat met een wijziging van de
overeengekomen arbeid. Hoe dan ook, dient elk geval in concreto te worden beoordeeld.1156 Uit de
praktijk blijkt ook dat heel wat verplegend personeel met deze specifieke medische problematiek
wordt geconfronteerd, en dat van een werkgever redelijkerwijze ook niet kan worden verwacht dat
ieder personeelslid uitsluitend met administratieve taken wordt belast.
1152
1153
1154
1155
1156
192
I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel)
overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 111.
Met andere woorden door aan te tonen dat zulks noch technisch noch objectief mogelijk is of wanneer dat om
gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96-97.
We moeten er echter op wijzen dat de beperkende werking van de goede trouw niet vaak zal worden aanvaard als
rechtvaardigingsgrond voor een eenzijdige wijziging door de werkgever (zie K. MAGERMAN, Loonvoorwaarden
wijzigen, Brugge, die Keure, 2010, 179; W. VAN EECKHOUTTE, “De ondraaglijke onveranderlijkheid van de
arbeidsovereenkomst” in W. VAN EECKHOUTTE en M. RIGAUX, Sociaal Recht: niets dan uitdagingen, Brugge, Mys &
Breesch, 1996, 42).
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
In het geval dat de aanpassing of de wijziging de grenzen van het ius variandi te buiten gaan omdat
de aanbeveling voor ander werk of de vermindering van de arbeidsduur niet inpasbaar is in de
bestaande arbeidsovereenkomst, kan de werkgever conform de heersende cassatierechtspraak de
arbeidsovereenkomst volgens sommigen laten ontbinden wegens medische overmacht. 1157
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kan echter navraag doen bij de werkgever in verband met de
reden waarom hij geen gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer.
Wanneer hieruit blijkt dat er wel degelijk ander werk mogelijk was binnen de organisatie, zal de
RVA de werknemer verzoeken zijn rechten ten overstaan van de werkgever te verzilveren. Dit komt
erop neer dat de werknemer het equivalent van de opzeggingsvergoeding kan eisen van zijn
vroegere werkgever bij de arbeidsrechtbank aangezien deze laatste de arbeidsovereenkomst
onrechtmatig heeft beëindigd.1158 In het licht van de evoluties op het gebied van handicap en
redelijke aanpassingen, lijkt het steeds evidenter dat een dergelijke procedure wel degelijk kans op
slagen maakt.
Stel dat de in het hierboven gegeven voorbeeld de verpleegkundige nog wel in staat is haar huidige
functie deeltijds uit te oefenen, en zij geen ander werk zou moeten krijgen. In dat geval zou de
vermindering van de arbeidsduur ingaan tegen de voltijdse arbeidsovereenkomst.
Wanneer de wijziging of aanpassing niet toegelaten zou zijn op grond van het ius variandi, betekent
dit op het eerste gezicht dat de werkgever de voorgestelde werkverandering niet eenzijdig kan
doorvoeren, maar dat de partijen hierover overeenstemming moeten bereiken. 1159 Ingeval dat de
werknemer niet akkoord gaat met de definitieve beslissing tot werkverandering die de limieten van
het ius variandi overschrijdt, kan de werkgever deze wijziging in beginsel niet eenzijdig
doorvoeren. Dit laatste zou immers een contractuele wanprestatie met zich brengen, en bij een
belangrijke wijziging van een essentieel element van de arbeidsovereenkomst zelfs gelijk staan aan
impliciet ontslag.1160
Toch zou men ook kunnen argumenteren dat de werkgever wel degelijk over de bevoegdheid
beschikt om eenzijdig te wijzigen voor zover de gezondheidstoestand van de werknemer dat
vereist, onder meer op grond van zijn verplichting om als een goed huisvader te zorgen dat de
arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de
gezondheid van de werknemer.1161 Daarnaast lijkt ook hier het leerstuk van de goede trouw relevant
te zijn voor de beoordeling van het weigeringsrecht van de werknemer. 1162 Wijzen we tot slot
nogmaals op het leerstuk van handicap en redelijke aanpassingen (infra, deel VI).
Het is aan de wetgever om hierover duidelijkheid te scheppen. Zolang dat niet is gebeurd, is het
gissen naar de draagwijdte van een aantal bepalingen uit de Welzijnswet Werknemers annex zijn
uitvoeringsbesluiten, waaronder het KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
We wijzen er voor de volledigheid op dat het altijd mogelijk is om een nieuwe arbeidsovereenkomst
te sluiten voor het uitoefenen van ander werk. In geval van een (blijvende1163) vermindering van de
arbeidsduur zal bovendien een aantal vormvereisten in acht moeten worden genomen met
betrekking tot de nieuwe arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid.
1157
1158
1159
1160
1161
1162
1163
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14.
Art. 20, 2° Arbeidsovereenkomstenwet.
I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel)
overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 111 en A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening
van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers,
1993, 183.
Gaat het om een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur, dan duikt opnieuw de discussie of het dan al dan niet
gaat om een gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
193
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
E.
Weigeringsrecht van de werknemer?1164
1.
Algemeen
HAUTENNE benadrukt dat de werknemer de werkverandering kan weigeren. 1165 Zij wijst erop dat
het KB Gezondheidstoezicht Werknemers nergens een uitdrukkelijke verplichting tot aanvaarding
bevat. Weliswaar is de werknemer verplicht om tijdens de beroepsprocedure elk werk aan te nemen
dat naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past1166 (infra, afdeling
2), maar deze verplichting geldt slechts tot op de dag van de definitieve beslissing van de
arbeidsgeneesheer.
VAN REGENMORTEL daarentegen beantwoordt de vraag aangaande de plicht van de werknemer om
het voorstel voor ander werk te aanvaarden, wel bevestigend. 1167 Zij is zelfs van mening dat dit ook
het geval is wanneer de werknemer een lager loon zou genieten in zoverre er geen hoger bezoldigd
werk voorhanden is dat voldoet aan de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer. Dit wordt afgeleid
uit het feit dat tijdens de beroepsprocedure de werknemer geen loonverlies mag leiden wat a
contrario zou kunnen betekenen dat dit achteraf niet uitgesloten is.1168
In dit verband herhalen wij dat bij een contractuele tewerkstelling de werknemer er bovendien toe
gehouden is de arbeidsovereenkomst te goeder trouw uit te voeren (supra, 1, a). Dit beginsel van de
goede trouw, zoals vervat in 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek staat op de ladder van de
hiërarchie van de rechtsbronnen hoger dan het KB Gezondheidstoezicht Werknemers en geniet
daardoor in principe voorrang.
Het weigeren van een functiewijziging zou vanuit dat perspectief in sommige gevallen als
rechtsmisbruik kunnen worden gekwalificeerd 1169 of in extremis als een uiting van de wil van de
werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, met andere woorden als een impliciet
ontslag.1170 Een werknemer heeft er geen redelijk belang bij een functiewijziging te weigeren
wanneer die door legitieme motieven is verantwoord en wanneer die hem in een positie brengt die
in elk opzicht gelijkwaardig of gunstiger is dan voorheen. 1171
Benadrukken wij wel dat het telkens om een beoordeling in concreto gaat, wat het onmogelijk
maakt om hierover algemene uitspraken te doen.
Tot slot is er nog de hypothese dat in de arbeidsovereenkomst een wijzigingsbeding is opgenomen
met betrekking tot de functie, en waarin deze arbeidsvoorwaarde uitdrukkelijk als niet-essentieel
worden aangemerkt (supra, 1, a). In voorkomend geval kan de werknemer naar onze mening de
werkverandering niet weigeren gegeven dat hij zich er contractueel toe heeft verbonden de
eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever op dit punt te aanvaarden. 1172
1164
1165
1166
1167
1168
1169
1170
1171
1172
194
Zelfs wanneer het personeelslid tijdens het voorafgaand overleg te kennen gaf niet akkoord te kunnen gaan met de
voorgestelde werkverandering, is de arbeidsgeneesheer ertoe gehouden een beslissing te nemen die hij noteert op
het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. Tegen deze beslissing kan de werknemer dan nog een overleg- en/of
beroepsprocedure starten (zie M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2,
15).
N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170.
Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Zie A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX,
Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183.
A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele
problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183.
Zie onder meer A. VAN BEVER, “Goede trouw en belangenafwegingen in het arbeidsrecht. Toepassing op de wijziging
van arbeidsvoorwaarden”, TSR 2010, 482.
Zie A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX,
Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183.
W. VAN EECKHOUTTE, “De ondraaglijke onveranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst” in W. VAN EECKHOUTTE en
M. RIGAUX, Sociaal Recht: niets dan uitdagingen, Brugge, Mys & Breesch, 1996, 54.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2.
Consequenties
De werknemer die weigert de nieuwe functie te aanvaarden, zal geen loon ontvangen aangezien hij
geen arbeid presteert. Ook kan hij de werkgever niet aanspreken tot het betalen van enigerlei
schadevergoeding, gegeven dat deze laatste geen contractuele fout begaat.1173
Wanneer geen van beide partijen het initiatief neemt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen,
zal deze worden geschorst. Aangezien de werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn contractueel
bedongen arbeid, zorgt hij best voor een attest van zijn behandelend geneesheer1174 ter staving van
zijn arbeidsongeschiktheid. Dit is ook van belang opdat hij recht zou hebben op gewaarborgd loon
voor zover dat recht daarop al niet zou zijn uitgeput. Of de betrokkene aanspraak kan maken op
uitkeringen vanwege de ziekteverzekering, hangt af van de erkenning van zijn
arbeidsongeschiktheid in de betekenis die de ZIV-Wet daaraan geeft (supra, deel II).
Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve ongeschiktheid voor de
overeengekomen arbeid uitgaande van de werknemer, is het recht op ZIV-uitkeringen eveneens
afhankelijk van het voldoen aan het vereiste qua arbeidsongeschiktheid volgens deze wetgeving. 1175
Als de ontslagen werknemer niet (langer) als arbeidsongeschikt volgens de ZIV-Wet wordt
beschouwd, meent DAVAGLE dat de werknemer gerechtigd is op werkloosheidsuitkeringen. Hierbij
willen wij echter een kanttekening plaatsen1176 gegeven dat een van de toekenningsvoorwaarden om
aanspraak te kunnen maken op uitkeringen vanwege de werkloosheidsverzekering, erin bestaat dat
de werknemer werkloos moet zijn om redenen onafhankelijk van zijn wil. 1177 DAVAGLE koppelt de
daaraan verbonden sanctie in de vorm van de schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen
gedurende minstens 4 en hoogstens 52 weken1178 aan de situatie waarin de werknemer een
werkverandering weigert die neerkomt op een onbelangrijke wijziging van een essentieel element
van de overeenkomst of op een belangrijke wijziging van een bijkomstig element. Indien de
werknemer ander werk weigert omdat het gaat om een belangrijke wijziging van een essentiële
arbeidsvoorwaarde, zou de werknemer aan die sanctie ontsnappen. 1179 Dit is vooral een
feitenkwestie en het komt aan de directeur van het gewestelijk werkloosheidsbureau toe om de
concrete situatie te beoordelen in het licht van het vereiste van onvrijwillige werkloosheid. De
kwestie is vooral of de werknemer die de voorgestelde nieuwe functie heeft geweigerd, al of niet
zonder wettige reden een passende dienstbetrekking heeft verlaten.
Indien de werknemer een voorstel van ander werk afwijst, kan de werkgever niet worden
bestraft.1180 In voorkomend geval mag ook de werkgever de stap zetten om het einde van de
arbeidsovereenkomst wegens definitieve medische overmacht te doen vaststellen. 1181 Hij kan
immers de werknemer het overeengekomen werk niet meer laten presteren, en bovendien wordt hij
geconfronteerd met een weigering van de werknemer om de werkverandering te accepteren. 1182 In
dat geval vraagt hij best aan de werknemer zijn weigering schriftelijk te bevestigen, waardoor deze
laatste achteraf geen schadevergoeding meer kan eisen voor een vermeende onrechtmatige
beëindiging van de arbeidsovereenkomst. 1183 Bovendien moet de werkgever ervoor zorgen dat hij
1173
1174
1175
1176
1177
1178
1179
1180
1181
1182
1183
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15.
Zie ook N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170 ; A. VAN
REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele
problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183.
Art. 51, § 1, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991.
Art. 52bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991 en ook art. 53 Werkloosheidsbesluit 1991.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15 en 16.
Zie ook M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15.
HAUTENNE (“La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in
S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170) verwijst in dit
verband naar een arrest van het Arbeidshof te Luik (zie Arbh. Luik 2 juni 2009, AR 8287/06, onuitg.), waarin als volgt
wordt beslist: “En l'espèce, l'appelante ne pouvait pas être réaffectée à un autre travail puisqu'elle refusait toute
occupation au sein de l'intimée (courrier du 4 décembre 2003: « Aussi longtemps que M. M. sera directeur de
l'Atelier, [l'appelante] n'envisage pas de pouvoir reprendre son travail tant les souffrances qu'elle a endurées ont
perturbé son état de santé ») en telle sorte que la réaffectation ne peut être raisonnablement exigée, dans quelque
service que ce soit, pour des motifs dûment justifiés”.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15.
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
195
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
over voldoende bewijsmateriaal beschikt opdat de werknemer effectief ongeschikt zou worden
bevonden voor het overeengekomen werk.1184
Voegen wij hieraan toe dat conform het – voorlopig nog niet in werking getreden – artikel 34 van de
Arbeidsovereenkomstenwet het einde van de arbeidsovereenkomst bij weigering van aangepast
werk door de werknemer in geval van definitieve arbeidsongeschiktheid voor de bedongen arbeid
slechts mag worden vastgesteld na attestatie door de bevoegde geneesheer-sociaal inspecteur van
de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk.
Afdeling 2 – Positie tijdens de overleg- en beroepsprocedures
§ 1.
Verplichting van de werkgever tot het aanbieden van vervangingswerk
A.
Principes
Zoals verder nog zal worden uiteengezet, kan de werknemer in bepaalde gevallen een overlegen/of beroepsprocedure starten tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer (infra, deel VII). De
positie van de werknemer tijdens deze procedure is uitdrukkelijk geregeld in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers.
De werkgever tracht tijdens deze procedure, in overeenstemming met de aanbevelingen van de
arbeidsgeneesheer, zo snel mogelijk elke werknemer voor wie op het formulier voor de
gezondheidsbeoordeling aanbevelingen zijn aangetekend, tewerk te stellen op een andere werkpost
of aan een andere activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt. 1185 De werkgever
die in de onmogelijkheid verkeert om een andere werkpost of activiteit aan te bieden, moet dit
tegenover de geneesheer-arbeidsinspecteur van de Medische Arbeidsinspectie kunnen
verantwoorden.1186
DAVAGLE is van mening dat deze verplichting van de kant van de werkgever niet geldt tijdens de
beroepsprocedure van een werknemer die niet onder het verplicht gezondheidstoezicht valt. In dat
geval is de beslissing van de arbeidsgeneesheer immers geschorst, althans wanneer het gaat om
werknemers die geen risico-activiteit uitoefenen (infra, deel IV). Het is tegenstrijdig om een
geschorste beslissing uit te voeren.1187
De werknemer die in beroep gaat, mag tot de dag van de definitieve beslissing geen enkele vorm
van loonverlies lijden. Tijdens die periode neemt hij elk werk aan dat naar het oordeel van de
arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past. 1188 Weigert de werknemer dit, dan zal hij
geen loon ontvangen aangezien hij geen prestatie levert. Wanneer de behandelend geneesheer hem
echter arbeidsongeschikt verklaart, zal de werknemer eerst gewaarborgd loon ontvangen, gevolgd
door ziekte-uitkeringen.1189
Zolang er geen definitieve beslissing is genomen over de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, is
de definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet bewezen. 1190 De beslissing wordt
definitief op het einde van de overleg-1191 en/of beroepsprocedure1192 of zodra de beroepstermijn is
verstreken.1193
1184
1185
1186
1187
1188
1189
1190
1191
1192
1193
196
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14.
Art. 70, § 1, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 70, § 2, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III), Ors. 2011, afl. 2, 12.
Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Het valt op dat deze verplichting niet is voorzien ten aanzien van
de werknemer die een overlegprocedure is gestart.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 230; N. GILIS,
Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 84.
Art. 70, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 59 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 64 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
Art. 65 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Samengevat, wanneer de beslissing van de arbeidsgeneesheer wordt geschorst, behoudt de
werknemer in principe zijn werkpost tijdens de overleg- en beroepsprocedure.1194 In andere
gevallen zal de betrokken werknemer worden tewerkgesteld volgens de aanbevelingen van de
arbeidsgeneesheer zonder dat de werknemer loonverlies mag lijden. 1195
De tekst van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers hult zich echter in stilzwijgen wanneer het
gaat om een werknemer die ongeschikt wordt bevonden voor het overeengekomen werk, aan wie de
werkgever geen ander werk kan geven conform de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer en die
toch beroep instelt tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer.1196 In deze hypothese wordt de
arbeidsovereenkomst immers geschorst.
B.
Mogelijke hypothesen
Hieronder overlopen we nog even de verschillende mogelijke hypothesen en de daaraan gekoppelde
gevolgen.1197
Ofwel accepteert de werknemer de overplaatsing naar een andere functie die de arbeidsgeneesheer
heeft aanbevolen. In dit geval verliest hij geen loon, ook al gaat het om een ander, minder goed
bezoldigd werk.
Ofwel stelt de werkgever geen andere functie voor. Dan zijn er opnieuw twee mogelijkheden. Als
de werknemer niet arbeidsongeschikt wordt bevonden in de zin van de ZIV-Wet, is hij gerechtigd op
uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid wegens medische overmacht. Wordt de werknemer wel
erkend als arbeidsongeschikt volgens de ZIV-Wet, dan zal hij ziekte-uitkeringen ontvangen.
Wanneer de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV echter beslist tot het einde
van de arbeidsongeschiktheid, zijn er opnieuw twee opties. Wanneer de werknemer deze beslissing
voor de arbeidsrechtbank aanvecht, geniet hij voorlopige werkloosheidsuitkeringen. 1198 Betwist de
werknemer deze beslissing niet, dan ontvangt hij gewone werkloosheidsuitkeringen. 1199
Ofwel stelt de werkgever een overplaatsing voor, die echter wordt geweigerd door de werknemer.
In dat geval volgt HAUTENNE dezelfde redenering als in de voorgaande hypothese. Met betrekking
tot de ziekte-uitkeringen volgen wij deze argumentatie. Nochtans is enige nuance gepast wat de
werkloosheidsuitkeringen betreft. Men moet in het achterhoofd houden dat een werknemer
onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon moet zijn om aanspraak te maken op – al
dan niet tijdelijke1200 – werkloosheidsuitkeringen.1201 Wanneer de werknemer een voorstel van de
werkgever afwijst, valt bezwaarlijk voor te houden dat hij aan die toekenningsvoorwaarde voldoet,
tenzij hij effectief ongeschikt is om ook die andere aangeboden functie uit te oefenen. 1202 Daar
1194
1195
1196
1197
1198
1199
1200
1201
1202
Zoals nog zal blijken, wordt de beslissing van de geneesheer in beginsel geschorst in geval van een overleg- en/of
beroepsprocedure. Hierop bestaan echter een aantal uitzonderingen (art. 61 en art. 69 KB Gezondheidstoezicht
Werknemers).
N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 164.
N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur
inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 164.
Zie voor deze samenvatting N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement
professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal,
Anthemis, 2010, 165.
Art. 62, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991.
Arbh. Luik 24 januari 2005, AR 32.210/2004, onuitg. Het Arbeidshof te Luik oordeelde, vrij vertaald, dat wanneer een
werknemer de beslissing van de adviserend geneesheer ZIV waarin deze de werknemer geschikt verklaart om het
werk te hernemen, niet betwist, maar de arbeidsgeneesheer voor een bepaalde tijd een overplaatsing naar een
minder zware functie aanbeveelt die de werkgever echter niet kan aanbieden, de arbeidsovereenkomst is geschorst
door medische redenen. De werkloze kan dan geen aanspraak maken op voorlopige werkloosheidsuitkeringen, maar
wel op gewone werkloosheidsuitkeringen. Het komt aan de RVA toe om in geval van twijfel over de
arbeidsgeschiktheid de procedure zoals vastgelegd in art. 62, § 1 Werkloosheidsbesluit op te starten.
Zie Arbh. Luik 16 februari 2005, zoals aangehaald in Cass. 12 juni 2006, nr. S.05.0064.F. Het arrest van het
arbeidshof werd niet vernietigd door het Hof van Cassatie.
Art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991.
Zie in dit verband ook A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in
M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183, die aanhaalt
dat de werknemer die – weliswaar in het raam van een beslissing van definitieve arbeidsongeschiktheid – geacht
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
197
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
staat tegenover dat de werknemer niet (altijd) kan worden gedwongen om een door de werkgever
eenzijdig opgelegde functiewijziging te aanvaarden.
§ 2.
Quid, zo geen beroepsprocedure wordt ingesteld?
Het recht op behoud van het loon geldt enkel voor de werknemer die een beroepsprocedure instelt,
en dit tot op het moment dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer definitief wordt.1203
Deze garantie is niet ingebouwd tot voordeel van de werknemer die voor de overlegprocedure
opteert.1204
Als enkel de overlegprocedure wordt gevolgd, zal het personeelslid volgens DAVAGLE het loon dat
correspondeert met de nieuwe functie ontvangen, en niet het loon waar hij recht op had in de
uitoefening van zijn vorige functie.1205
Ook wanneer de werkgever niet kan voorzien in vervangingswerk, is er geen sprake van een recht op
behoud van het vroegere loon. In die hypothese is het dan ook aangewezen dat de werknemer aan
zijn behandelend geneesheer vraagt om hem arbeidsongeschikt te verklaren. 1206
Afdeling 3 – Vertaling naar de context van de publieke sector
§ 1.
Situering
Hierboven hebben wij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vooral op een algemene wijze
benaderd. Wel hebben we al aangegeven dat op het vlak van de eenzijdige wijziging van de
tewerkstellingssituatie zich weinig problemen zullen voordoen wanneer het ambtenaren betreft,
daar waar ten aanzien van de contractanten toch enige voorzichtigheid geboden is tegen de
achtergrond van de leer van het ius variandi.
In wat volgt, is het onze bedoeling de vertaalslag te maken van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers naar de publieke sector. We wagen ons hier wellicht op glad ijs annex braakliggend
terrein, gegeven dat de bestaande rechtsleer zich ver weg houdt van deze problematiek. Ons
onderzoek zal dan ook voornamelijk gebaseerd zijn op een analyse van de toepasselijke regelgeving
en – in de mate van het mogelijke – de rechtspraak. We hernemen de mogelijke inhoudelijke
beslissingen van de arbeidsgeneesheer en trachten deze te linken aan de specifieke context van de
tewerkstelling in overheidsdienst.
Een bijkomend facet is dat het gezondheidstoezicht met betrekking tot ambtenaren in de publieke
sector nauw verweven is met de beslissingen die Medex neemt in het raam van het onderzoek naar
de vroegtijdige pensionering omwille van medische redenen (infra, deel IV).
1203
1204
1205
1206
198
wordt zelf de arbeidsovereenkomst te hebben beëindigd. We herinneren hier ook aan het feit dat de werknemer een
functiewijziging niet mag weigeren wanneer dit strijdig is met de goede trouw (supra).
Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
J. BARTHOLOME, “L’arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs” in J. CLESSE en
F. KÉFER, Questions de droit social, Luik, Anthemis, 2007, 293.
M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III), Ors. 2011, afl. 1, 12.
M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du
travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 230-231.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 2.
Verantwoordelijkheid van de arbeidsgeneesheer
Wij herhalen dat, behalve in het geval dat de arbeidsgeneesheer meent dat het personeelslid met
ziekteverlof moet worden gestuurd (infra, § 4), de behandelend geneesheer niet hoeft te worden
gevat.1207 Het komt aan de arbeidsgeneesheer toe om zich op een autonome wijze uit te spreken
over de situatie1208 (supra, afdeling 1, § 1, A, 1).
§ 3.
Voldoende arbeidsgeschikt
In het geval dat de arbeidsgeneesheer het personeelslid voldoende geschikt acht, komt het ons voor
dat deze beslissing dezelfde gevolgen teweeg brengt als wat geldt voor de particuliere sector. Deze
komt erop neer dat het overheidspersoneelslid, althans in het licht van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers, zijn werkzaamheden kan verderzetten of hervatten, zonder dat er aanpassingen
moeten worden doorgevoerd aan de werkpost of dat een overplaatsing vereist is.
Wanneer de arbeidsgeneesheer aanbevelingen heeft geformuleerd die zijn besluit betreffende de
voldoende geschiktheid als het ware conditioneren, zal dit ten overstaan van een ambtenaar
doorgaans kunnen worden geïnterpreteerd als een maatregel van inwendige orde.
Ten aanzien van de overheidscontractant is een toetsing noodzakelijk aan de al eerder beschreven
principes van het ius variandi. Indien de overheid werkaanpassingen doorvoert die de grenzen van
haar wijzigingsrecht overschrijden, zou deze handelswijze – minstens in theorie – als een impliciet
ontslag kunnen worden gekwalificeerd.
Ingeval een aanpassing van de werkpost niet mogelijk is, is er sprake van overmacht. Zowel de
ambtenaar als de contractant zijn dan afwezig wegens omstandigheden onafhankelijk van hun wil.
In voorkomend geval geldt dan het algemene principe uit het Vlaams Personeelsstatuut dat het
personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht wordt in
dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst.1209 Dit
brengt op zijn beurt met zich dat de betrokkene – bij gebrek aan een andersluidende regel – recht
heeft op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris. 1210
§ 4.
Ziekteverlof
Naar aanleiding van een (preventieve) gezondheidsbeoordeling kan de arbeidsgeneesheer oordelen
dat de ambtenaar c.q. de overheidscontractant met ziekteverlof moet worden gestuurd. 1211
Zoals hierboven aangegeven (supra, § 2), is het de bedoeling dat het personeelslid zijn behandelend
geneesheer consulteert die dan normaliter een medisch getuigschrift ter staving van de
arbeidsongeschiktheid van de betrokkene zal afleveren. Het komt immers uitsluitend aan de
behandelende arts toe om een uitspraak te doen over de arbeidsongeschiktheid in de zin van de
Arbeidsovereenkomstenwet of over ziekteverlof in het geval van een ambtenaar.
Voor de ambtenaren resulteert dit in ziekteverlof in de zin van het Vlaams Personeelsstatuut, wat
onder meer het behoud van wedde impliceert. De overheidscontractanten kunnen, net zoals de
1207
1208
1209
1210
1211
De arbeidsgeneesheer beslist immers tot ziekteverlof opdat de werknemer zijn behandelende arts zou raadplegen.
Zie art. 20, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers en N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers,
Mechelen, Kluwer, 2012, 74.
In de praktijk schijnt de arbeidsgeneesheer de Vlaamse overheidspersoneelsleden die niet voldoende geschikt worden
geacht, eenvoudigweg door te verwijzen naar hun behandelende arts. Deze handelwijze spoort niet met de
opdrachten die het KB Gezondheidstoezicht Werknemers aan de arbeidsgeneesheer toevertrouwt. Op die manier
wentelt de arbeidsgeneesheer de facto zijn verantwoordelijkheid af op de behandelend geneesheer, die het
personeelslid al dan niet een arbeidsongeschiktheidsattest zal uitreiken. Het is onze stellige overtuiging dat het
uitsluitend aan de arbeidsgeneesheer is om een oordeel te vellen over een tijdelijke of definitieve overplaatsing naar
een andere werkpost of activiteit. Om tot een dergelijke werkverwijdering te besluiten, is geen attest van de
behandelend geneesheer nodig.
Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
199
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
werknemers uit de particuliere sector, een recht doen gelden op gewaarborgd loon en vervolgens op
uitkeringen vanwege de ziekteverzekering voor zover zij als arbeidsongeschikt in de zin van de ZIVWet worden erkend (supra, deel II).
§ 5.
Aanpassing van de arbeidsduur
Ook ten aanzien van een statutair personeelslid is de arbeidsgeneesheer bevoegd om een tijdelijke
of definitieve aanpassing van de arbeidstijdregeling voor te stellen.
Bovendien dient een bijkomend onderscheid te worden gemaakt naargelang van de oorsprong van
de arbeidsongeschiktheid.
In geval van arbeidsongeval of beroepsziekte biedt het verlof voor deeltijdse prestaties zowel voor
als na de consolidatie of het ogenblik waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter
vertoont, een mogelijke oplossing. Deze regeling geldt niet alleen voor de statutaire
personeelsleden, maar evenzeer voor de Vlaamse overheidscontractanten.
Is de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid toe te schrijven aan een ziekte of een ongeval van
gemeen recht, dan liggen de zaken anders.
Los van de eerder beschreven arbeidsrechtelijke consequenties, moet de contractant (blijven)
voldoen aan de voorwaarden voor een gedeeltelijke werkhervatting met toepassing van de ZIVwetgeving opdat die zijn loonverlies gedeeltelijk gecompenseerd zou weten.
Een statutair tewerkgesteld personeelslid kan zich op zijn beurt beroepen op het statutair
verankerde verlof voor deeltijdse prestaties. Hierbij passen echter enkele bedenkingen.
Ten eerste is de ratio legis van de in het VPS vervatte regeling aangaande het verlof voor deeltijdse
prestaties in geval van arbeidsongeschiktheid dat dit beperkt zou moeten zijn in de tijd. Dit verlof
biedt met andere woorden een oplossing voor het geval het gaat om een tijdelijke
arbeidsduurvermindering, maar in mindere mate als deze maatregel een definitief karakter zou
krijgen, bijvoorbeeld bij een chronische ziekte.
Ten tweede is er een reëel gevaar voor een conflict tussen meerdere bevoegde artsen. In geval van
ziekte of ongeval privéleven is het aan de controle-instantie om zich uit te spreken over het verlof
voor deeltijdse prestaties in de zin van het VPS. Na een arbeidsongeval of een beroepsziekte
behoort het tot de bevoegdheid van Medex om hierover te oordelen. Het risico dat de
arbeidsgeneesheer er een andere mening op nahoudt, is niet denkbeeldig.
§ 6.
Herplaatsing
A.
Ambtenaren
1.
Tijdelijke overplaatsing
Wanneer de arbeidsgeneesheer aanbeveelt om de ambtenaar voor een bepaalde periode over te
plaatsen naar een andere werkpost of activiteit, biedt het Vlaams Personeelsstatuut niet
onmiddellijk een pasklare oplossing.
Dezelfde conclusie gaat op naar aanleiding van een A3-beslissing vanwege de pensioencommissie
van Medex1212 waarbij de ambtenaar tijdelijk geschikt wordt verklaard voor ander werk. 1213 Bij een
dergelijke beslissing zal de brief van Medex vermelden dat de betrokkene contact moet opnemen
met de arbeidsgeneesheer. Dit is naar onze mening een logische gang van zaken opdat de
uitspraken van beide artsen gelijklopend zouden zijn.
1212
1213
200
Dit geldt a fortiori bij een A2-beslissing die erop neerkomt dat de ambtenaar tijdelijk ongeschikt is voor zijn
statutaire functie. Die beslissing van Medex heeft immers uit zijn aard een tijdelijk karakter en impliceert niet dat
een andere functie dient te worden gezocht.
Volgens Patricia LOUWEYE van Medex verwijst men in een A3-beslissing wel naar aangepast werk, maar blijkbaar
bedoelt men hiermee geen andere functie, maar wel een ander prestatieregime.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het Vlaams Personeelsstatuut kent wel de figuur van de herplaatsing (infra, 2), maar uit deze
regeling menen wij te moeten afleiden dat deze bedoeld is voor het geval dat er sprake is van een
definitieve ongeschiktheid voor de oorspronkelijke functie, en niet als het slechts om een tijdelijke
ongeschiktheid gaat.
Ook de figuren van de wijziging van dienstaanwijzing en de horizontale mobiliteit (infra, deel V,
hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2) lijken niet te voldoen omdat ze niet specifiek zijn ontworpen voor het
geval van (tijdelijke of definitieve) arbeidsongeschiktheid.
2.
Definitieve herplaatsing
Wanneer de ambtenaar van rang A2 of A2E of lager om persoonlijke, functionele of medische
redenen zijn oorspronkelijke functie niet meer kan of mag uitoefenen, kan herplaatsing een uitweg
bieden. Volgens het Vlaams Personeelsstatuut komt herplaatsing voor een ambtenaar van die rangen
neer op zijn overplaatsing naar een vacante statutaire betrekking van een graad van dezelfde of
een lagere rang wanneer de betrekking van dit personeelslid ingevolge langdurige afwezigheid
vacant werd verklaard, of wanneer dit personeelslid om persoonlijke, functionele of medische
redenen zijn oorspronkelijke functie niet meer kan of mag uitoefenen.1214
De ambtenaar wordt benoemd in de nieuwe graad en ingeschaald in de daaraan verbonden
salarisschaal op de overeenkomstige trap van de functionele loopbaan van de nieuwe graad. De
ambtenaar die wordt herplaatst naar een functie in een lagere rang, behoudt echter het salaris dat
hij had in zijn salarisschaal van herkomst op het moment van de herplaatsing, tot op het ogenblik
dat hij in zijn organieke graad een hoger salaris bereikt.1215
Het betreft hier onder meer de medische ongeschiktheid voor een bepaalde functie in de zin van
het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De toelichting bij het desbetreffende artikel van het
Vlaams Personeelsstatuut vermeldt uitdrukkelijk dat de medische ongeschiktverklaring voor een
bepaalde functie gebeurt door de arbeidsgeneesheer, met verwijzing naar artikel 48 van het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers.1216
Een beslissing vanwege de pensioencommissie van Medex van het type A4 (infra, 3), namelijk
wanneer deze commissie oordeelt dat de betrokkene definitief ongeschikt is voor de uitoefening van
de gewone werkzaamheden, maar wel geschikt is voor door Medex bepaalde specifieke functies, of
een advies naar aanleiding van een arbeidsongeval, komen volgens de toelichting bij het VPS op
hetzelfde neer.
De herplaatsing verloopt als volgt. De lijnmanager wijst de personeelsleden van zijn entiteit, raad
of instelling aan die in aanmerking komen voor herplaatsing na zorgvuldige begeleiding en
ondersteuning. Wat concreet onder begeleiding en ondersteuning moet worden begrepen wanneer
het gaat om een personeelslid dat om medische redenen niet meer in staat is om zijn functie uit te
oefenen, is niet geheel duidelijk.1217 De toelichting vermeldt dat de lijnmanager zo mogelijk
overgaat tot wijziging van dienstaanwijzing of vrijwillige terugzetting in graad binnen de entiteit,
raad of instelling. Herplaatsing is dus pas aan de orde wanneer andere, minder ingrijpende
maatregelen uitgesloten zijn.
Die personeelsleden worden aangemeld bij het herplaatsingsbureau van het Agentschap
Overheidspersoneel1218 na afloop van het voortraject zonder resultaat. 1219
1214
1215
1216
1217
1218
1219
Art. VI.11, § 1, 1° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VI.14, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Toelichting bij art. VI.12 Vlaams Personeelsstatuut.
De toelichting vermeldt als voorbeelden vorming, training en ontwikkeling, maar die lijken eerder gericht te zijn op
een personeelslid dat in aanmerking komt voor herplaatsing om functionele redenen.
Sinds 1 mei 2015 is de taakstelling van Jobpunt Vlaanderen gewijzigd en werd de uittrede van de Vlaamse overheid
als aandeelhouder mogelijk gemaakt (cf. Decr.Vl. 29 mei 2015 houdende machtiging tot deelneming in Jobpunt
Vlaanderen en wijziging van de opdracht van Jobpunt Vlaanderen, BS 19 juni 2015). Vanaf dezelfde datum is het
Agentschap Overheidspersoneel (zie https://overheid.vlaanderen.be/agentschap-overheidspersoneel)
verantwoordelijk. Dit noopte tot een aanpassing van art. VI.12, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Deze
wijziging maakt het voorwerp uit van art. 12 3 juli 2015 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13
januari 2006 en andere besluiten van de Vlaamse Regering, wat betreft Jobpunt Vlaanderen (BS 22 juli 2015).
Toelichting bij art. VI.12, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
201
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het herplaatsingsbureau beslist telkens na een ontvankelijkheidstoets of het personeelslid in
aanmerking komt voor de herplaatsing. De ontvankelijkheidstoets omvat tenminste: 1220
een aanmeldingsgesprek, een intakegesprek en een opvolgingsgesprek;
psychotechnische proeven, een interview en een persoonlijkheidsvragenlijst;
de opmaak van een rapport.
Het personeelslid in herplaatsing behoudt zijn dienstaanwijzing tot hij wordt herplaatst.1221
De lijnmanager van de entiteit, raad of instelling waar een vacante betrekking is, en het
herplaatsingsbureau beslissen gezamenlijk over de geschiktheid van het personeelslid voor de
functie. Als meerdere personeelsleden in herplaatsing geschikt zijn, kiest de lijnmanager van de
entiteit, raad of instelling waar er een vacante betrekking is, op zorgvuldige wijze het meest
geschikte personeelslid voor de functie. De gemotiveerde beslissing houdt rekening met de
functiebeschrijving van de vacature en met het gewenste profiel. 1222 De lijnmanagers van de
entiteiten, raden of instelling in kwestie bepalen samen wanneer het personeelslid zijn nieuwe
functie moet opnemen.1223
Als de ambtenaar tweemaal een aangeboden betrekking weigert, wordt hij ambtshalve herplaatst
naar de eerstvolgende betrekking die hem wordt gepresenteerd, tenzij het gaat om een
herplaatsing in een lagere rang.1224
Het herplaatste personeelslid wordt ingeschakeld in de rechtspositieregeling van het personeel van
de entiteit, raad of instelling waarin hij terechtkomt. 1225
Het herplaatsingsbesluit wordt ambtshalve ondertekend door de lijnmanagers van de ontvangende
en uitsturende entiteiten, raden of instelling. 1226 De toelichting heeft het over het besluit houdende
wijziging van dienstaanwijzing in geval van herplaatsing, wat enige verwarring schept over de
afbakening van herplaatsing ten opzichte van een wijziging van dienstaanwijzing, die moet worden
overwogen voorafgaand aan de aanmelding bij het herplaatsingsbureau. We gaan ervan uit dat hier
sprake is van een terminologische fout in de toelichting.
Het is ook niet volkomen helder of de beslissing tot herplaatsing moet worden beschouwd als een
eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling. Hoewel de tekst van het VPS niet uitdrukkelijk bepaalt dat
de ambtenaar zijn instemming moet geven voor de herplaatsing, kan dit toch worden afgeleid uit
het feit dat hij na twee weigeringen ambtshalve wordt herplaatst. Het eenzijdige karakter van een
herplaatsing kan dus worden betwijfeld wanneer het gaat om een eerste of een tweede
herplaatsingsvoorstel. Dit is anders wanneer het gaat om een ambtshalve herplaatsing.
3.
Interferentie met de besluiten aangaande de vroegtijdige pensionering
Specifiek voor de publieke sector is dat voor de ambtenaren de medische ongeschiktheidsverklaring
ook kan gebeuren door Medex na onderzoek in het raam van de vroegtijdige pensionering om
gezondheidsredenen (infra, deel IV).
Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer kan
voortbouwen op de beslissing van de pensioencommissie van Medex. Zo kan die pensioencommissie
na het onderzoek, naar aanleiding van het doorsturen van een ambtenaar met het oog op zijn
vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen, bijvoorbeeld een A4-beslissing nemen. De
standaardformulering hiervan luidt: “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de
voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U bent echter definitief ongeschikt om op
normale en regelmatige wijze uw vroegere werkzaamheden te hervatten. U bent daarentegen wel
1220
1221
1222
1223
1224
1225
1226
202
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
Art.
VI.12, derde alinea Vlaams Personeelsstatuut.
VI.12, § 3 Vlaams Personeelsstatuut.
VI.12, § 4 Vlaams Personeelsstatuut.
VI.12, § 5 Vlaams Personeelsstatuut.
VI.12, § 5 Vlaams Personeelsstatuut.
14, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
VI.16 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
geschikt om wedertewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: […]”. Ook bij de A3 en
A3RP-beslissingen meent Medex dat tewerkstelling van de ambtenaar onder tijdelijk aangepaste
voorwaarden mogelijk blijft.
De pensioencommissie van het Bestuur van de medische expertise zal moeten aangeven onder welke
voorwaarden de ambtenaar – tijdelijk of definitief – volgens haar verder kan werken. Deze
verplichting is niet zozeer bedoeld om de wedertewerkstellingsmogelijkheden af te bakenen – al
kunnen ze uiteraard wel een indicatie geven -, dan wel vanuit de plicht om eenzijdige
bestuurshandelingen met een individueel karakter formeel te motiveren (infra, deel VII). Hierbij
kan de commissie een concrete suggestie doen met betrekking tot een bepaalde functie, zonder
melding te maken van de rol van de arbeidsgeneesheer.1227 In heel wat gevallen zal het Bestuur van
de medische expertise expliciet de arbeidsgeneesheer inschakelen bij de wedertewerkstelling.
Daarbij kan de pensioencommissie zelf suggesties voor wedertewerkstelling doen met verwijzing
naar de arbeidsgeneesheer, bijvoorbeeld “administratieve functie in samenspraak met bevoegd
arbeidsgeneesheer”.1228 Medex zou er echter ook voor kunnen opteren om de beoordeling van de
voorwaarden van de aangepaste arbeid volledig over te laten aan de arbeidsgeneesheer: “aangepast
werk, te bepalen door bevoegd arbeidsgeneesheer”.1229 Bij deze laatste werkwijze kunnen echter
enkele vraagtekens worden geplaatst. Het lijkt ons dat zo’n beslissing niet afdoende is gemotiveerd.
In de hypothese dat de arbeidsgeneesheer van mening zou zijn dat het personeelslid onder geen
enkele voorwaarde kan worden wedertewerkgesteld, zal de ambtenaar logischerwijze immers wél
voldoen aan de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. De voorwaarden waaronder
Medex de ambtenaar nog geschikt achtte, worden dan als het ware teniet gaan door de beslissing
van de arbeidsgeneesheer. In het geval van een A4-beslissing wordt de discussie nog complexer,
aangezien de Raad van State meent dat de termijn waarbinnen de ambtenaar moet worden
tewerkgesteld alvorens ambtshalve te worden gepensioneerd, pas begint te lopen vanaf het
ogenblik dat de arbeidsgeneesheer de wedertewerkstellingsvoorwaarden heeft bepaald (infra, deel
VII).
Hoewel de arbeidsgeneesheer in essentie de best geplaatste persoon is wanneer het gaat over de
re-integratie van een personeelslid, rijst de vraag of het aangewezen is om zijn betrokkenheid
effectief te vermelden in de beslissing van de pensioencommissie. 1230 Op die manier wordt – althans
1227
1228
1229
1230
Zie bijvoorbeeld RvS 9 september 2014, nr. 228.312, XXXX t. Vlaamse Gemeenschap.
RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck; RvS 9 maart 2009, nr. 201.768, Evers.
Zie onder andere de beslissingen van Medex in RvS 29 mei 2012, nr. 219.554, Deveille en RvS 9 november 2009, nr.
197.665, Driessens.
Voor bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd onderwijs en de centra
voor leerlingenbegeleiding werd recent een specifieke regeling uitgewerkt (art. 55vicies/2 Decreet rechtspositie
personeelsleden gemeenschapsonderwijs en art. 44quinquiesdecies/2 Decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs. Het vastbenoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter
beschikking wordt gesteld wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de
mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig
mogelijk organiseren en nodigt daartoe de arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de
inrichtende macht en de arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van deze arts, dat aan beide partijen wordt
bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan Medex, met de vraag om het mee in overweging te
nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie. Als Medex beslist dat
het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt
bevonden is voor specifieke functies die Medex bepaalt, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een
overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de arbeidsgeneesheer, om de beslissing
van Medex te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies: primo, tewerkstelling in het
ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving; secundo, tewerkstelling
in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming; tertio,
tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming of quatro, geen tewerkstelling is mogelijk. De
hier opgesomde technieken die de wedertewerkstelling moeten faciliteren, maken het voorwerp uit van andere
bepalingen in de decreten (art. 43ter, art. 55vicies/3 en art. 55vicies/4 Decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs, respectievelijk art. 47sexies, art. 44quinquiesdecies/4 en art. 44quinquiesdecies/5 Decreet
rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs). De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een
schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen
tewerkstelling mogelijk is, kan de raad van bestuur het vast benoemd personeelslid de uitoefening van zijn ambt
ontzeggen (art. 77sexies Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, respectievelijk art. 51sexies
Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs). Hoewel in deze regeling de arbeidsgeneesheer een
voorname rol krijgt toebedeeld, kunnen toch enkele bedenkingen worden geformuleerd. Zo rijst de vraag om welke
vorm van gezondheidstoezicht het hier gaat. Naar onze mening valt dit overleg buiten het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers, in die zin dat een medisch onderzoek niet kan plaatsvinden in aanwezigheid van de inrichtende macht.
Bijgevolg zou het dus gaan om een soort overleg dat niet kadert binnen KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Maar
kan deze vorm van overleg voorafgaand aan een doorverwijzing naar Medex, dan wel worden opgelegd aan een
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
203
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
op het eerste gezicht – zijn inspraak immers expliciet geformaliseerd als een voorwaarde voor de
wedertewerkstelling van het personeelslid. Dit kan de re-integratie bemoeilijken omdat niet ieder
personeelslid na een A4-beslissing is onderworpen aan het verplicht gezondheidstoezicht. In dat
geval zal de arbeidsgeneesheer slechts na een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting,1231 op
het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aankruisen dat de ambtenaar tijdelijk of definitief
moet worden overgeplaatst, waarbij hij in rubriek F aangeeft aan welke vereisten de nieuwe
werkpost moet voldoen.1232 Problematisch daarbij is dat deze raadplegingen enkel kunnen
plaatsvinden op initiatief van het – mogelijk onwillige - personeelslid. Het is daarnaast niet
uitgesloten dat de arbeidsgeneesheer een andere mening is toegedaan dan de pensioencommissie
van Medex, waardoor er desgevallend sprake zal zijn van een conflict tussen beide artsen. We
zullen nog verduidelijken dat de wedertewerkstellingsvoorwaarden zoals die zijn vastgesteld door
Medex, en waarin al dan niet expliciet een rol is weggelegd voor de arbeidsgeneesheer, een veeleer
beperkte rol zullen – en kunnen - spelen bij de effectieve wedertewerkstelling. We komen hier nog
uitgebreid op terug (infra, deel VII).
Indien de arbeidsgeneesheer akkoord gaat met de beslissing van Medex en de nodige aanbevelingen
formuleert, kan desgevallend worden overgegaan tot een herplaatsing van de ambtenaar. Wanneer
de tewerkstellende overheid meent dat geen vervangingswerk conform de aanbevelingen van de
arbeidsgeneesheer voorhanden is, zal zij dit afdoende moeten kunnen motiveren, al dient hieraan
te worden toegevoegd dat er verschillende opvattingen bestaan over het afdoende karakter van die
motivering (infra).
In een concrete casus was de pensioencommissie van oordeel dat de ambtenaar die penitentiair
bewakingsassistent was, niet meer geschikt was om deze functie uit te oefenen, maar dat zij wel
nog in staat was een administratieve functie voor haar rekening te nemen. De arbeidsgeneesheer
stelde een functie in een agressiearme omgeving voor, waarbij geen zware lasten zouden moeten
worden getild en die slechts beperkte fysieke inspanningen vereist. Hij voegde hieraan toe dat een
job in de portiersloge daaraan voldoet. Het bestuur was echter van mening dat de functie van
penitentiair bewakingsassistent moest worden beschouwd als een bewakingsfunctie en dat het
personeelslid niet geschikt was voor een functie in de bewaking. Ook een job in de portiersloge
dient volgens het bestuur te worden aangezien als een bewakingsfunctie, en zou door de
arbeidsgeneesheer verkeerdelijk zijn begrepen als een administratieve functie, zodat het bestuur
niet is nagegaan of daar een mogelijkheid tot re-integratie lag voor het personeelslid. Het bestuur
kwam bijgevolg tot het besluit dat geen andere tewerkstelling kon worden aangeboden. De Raad
van State oordeelde echter dat het bestuur het oordeel van de pensioencommissie had moeten
lezen in samenhang met het advies van de arbeidsgeneesheer. Zo komt de klemtoon te liggen op de
mogelijkheid van wedertewerkstelling in een agressie- en lastenvrije functie en dit is ruimer dan
een administratieve functie. Het bestuur heeft dus, zonder te betwisten dat er in de portiersloge
een functie te begeven was waaraan de verzoekster op het eerste gezicht voldeed, op een
verkeerde grondslag de suggestie van de arbeidsgeneesheer terzijde geschoven. In die zin berust de
beslissing niet op een deugdelijk motief, aldus de Raad van State.1233 In het arrest van de Raad van
State werd enkel de materiële motiveringsplicht ingeroepen. Merken wij hierbij op dat in het geval
dat de arbeidsgeneesheer de overplaatsing heeft aanbevolen, de werkgever in het raam van het KB
1231
1232
1233
204
personeelslid? Het is wel mogelijk dat het hier zou gaan om een overleg als zijnde een maatregel voorafgaand aan
een beslissing van de arbeidsgeneesheer, maar dat impliceert wel dat er sprake moet zijn van een al dan niet
verplichte gezondheidsbeoordeling, in het raam waarvan dit overleg moet worden georganiseerd. Is er geen
gezondheidsbeoordeling aan de orde, dan hoeft er – althans volgens het KB Gezondheidstoezicht Werknemers – geen
overleg te worden georganiseerd en is de kwestie of deze decretale bepaling wel in alle gevallen uitvoerbaar is.
Dezelfde vraag dient zich aan wat betreft het overleg na een A4-beslissing van de pensioencommissie van Medex.
Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck.
In beginsel kan in deze situatie geen toepassing worden gemaakt van een gezondheidsbeoordeling van een definitief
arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie (RvS 5 december 2013, nr. 225.720, la ville de Huy).
Het is immers niet de behandelende arts, maar wel de pensioencommissie die de betrokken ambtenaar definitief
arbeidsongeschikt heeft verklaard. In casu was het personeelslid niet definitief arbeidsongeschikt verklaard door de
behandelend geneesheer. Mocht dat wel het geval zijn, dan kan het personeelslid in kwestie wellicht wel vragen om
zijn re-integratie op grond van arti. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Gezondheidstoezicht Werknemers de onmogelijkheid om te voorzien in vervangingswerk, tevens
formeel moet motiveren.
Verder herinneren we aan de regel dat, indien de A4-beslissing van de pensioencommissie niet
binnen de twaalf maanden leidt tot een wedertewerkstelling in een aangepaste functie, de
betrokkene ambtshalve – dus zonder nieuw onderzoek – zal worden gepensioneerd.1234 Gedurende
deze periode moet de tewerkstellende overheid onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om de
betrokkene weder tewerk te stellen.1235 Nochtans verleent – naar het oordeel van de
Nederlandstalige kamer van de Raad van State – de toepasselijke regelgeving het personeelslid geen
recht op wedertewerkstelling, noch is de tewerkstellende overheid verplicht al het mogelijke in het
werk te stellen om de wedertewerkstelling te realiseren of moet zij een negatief bewijs leveren van
de ontstentenis van voor de ambtenaar passende betrekkingen. 1236 De Raad van State legt echter
wel uitdrukkelijk de link met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat laatste impliceert dat van de
overheidswerkgever mag worden verwacht dat hij minimale pogingen onderneemt om effectief na
te gaan welke mogelijkheden voor wedertewerkstelling al dan niet bestaan. Het is immers precies
de overheidswerkgever die zicht heeft op het personeelskader, op vacante betrekkingen en op de
functiebeschrijvingen van die betrekkingen. De tewerkstellende overheid mag dus niet louter
stilzitten gedurende die twaalf maanden, om dan te kunnen vaststellen dat de betrokkene niet
opnieuw tewerkgesteld is.1237 Bovendien mag ook de betrokken ambtenaar niet passief blijven:
hijzelf moet het initiatief nemen door zijn interesse in een wedertewerkstelling en zijn bereidheid
tot het uitoefenen van aangepast werk te laten blijken. Zo dient hij de arbeidsgeneeskundige dienst
te contacteren voor een voorstel betreffende de werkverandering. 1238 Wanneer de tewerkstellende
overheid vervolgens aantoont dat zij niet heeft stilgezeten en redelijke inspanningen heeft gedaan
die evenwel zonder resultaat zijn gebleven, dient de ambtenaar te bewijzen, door het aanwijzen
van bepaalde vacante betrekkingen, dat het onderzoek niet deugdelijk is gevoerd. 1239
De Franstalige kamer van de Raad van State van haar kant lijkt aanzienlijk inschikkelijker ten
aanzien van de verplichtingen van het personeelslid, daar waar zij van het bestuur in kwestie toch
meer inspanningen lijkt te verwachten dan de Nederlandstalige kamer: “Considérant que
l’obligation de vérifier la possibilité d’utiliser ou de réaffecter l’agent de la manière préconisée
par le service de santé administratif pèse sur la partie adverse [in casu de tewerkstellende
overheid]; qu’il appartient, dès lors, à celle-ci de démontrer qu’elle a effectivement tenté de
satisfaire à des recommandations et d’établir l’impossibilité dans laquelle elle s’est trouvée d’y
répondre favorablement”. De Raad van State voegt daaraan toe dat, wanneer de amtenaar een
aantal moeilijkheden opwerpt met betrekking tot een voorgestelde functie, dit niet betekent dat
hij die post weigert, maar dat hij slechts de wens heeft uitgedrukt dat andere alternatieven zouden
worden gezocht.1240
In een ander dossier had de overheidswerkgever er bij het nemen van de ontslagbeslissing op
gewezen dat de ambtenaar geen gebruik had gemaakt van de gezondheidsbeoordeling van een
definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie.1241 Vooreerst heeft de
Raad van State er terecht op gewezen dat deze vorm van gezondheidsbeoordeling niet kan worden
toegepast na een definitieve ongeschiktheidsverklaring door de artsen van Medex; anders zou het
zijn indien de ongeschiktheidsverklaring van de behandelend geneesheer was uitgegaan. Verder
weerlegde de raad het argument van de tewerkstellende overheid dat zij deze bepaling uit het KB
had ingeroepen om aan te tonen dat het personeelslid sinds de beslissingen van Medex passief is
gebleven en geen intiatieven had ondernomen met het oog op zijn re-integratie naar een andere
functie. De Raad van State meende dat dit argument geen steek houdt: er is geen enkele op deze
zaak toepasselijke wettelijke bepaling die het personeelslid dat moet worden wedertewerkgesteld,
zulke verplichtingen oplegt. Het feit dat de overheidswerkgever uitdrukkelijk erkent dat het
1234
1235
1236
1237
1238
1239
1240
1241
Art. 117, § 3 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
We vermelden nu reeds dat art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale
vooruitgang en financieel herstel niet bepaalt dat die wedertewerkstelling moet zijn gebeurd volgens de door de
pensioencommissie van Medex bepaalde voorwaarden. We komen hier later nog op terug (infra, deel VII).
RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers.
RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers.
RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers.
RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers.
RvS 29 mei 2012, nr. 219.554, Deveille.
Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
205
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
betrokken artikel uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet toepasselijk is op deze zaak,
maar veeleer nuttig, impliceert dat de overheid zelf inziet dat haar beslissing niet wettig werd
genomen.1242 Hoewel deze casus betrekking had op de specifieke situatie van een
gezondheidsbeoordeling met het oog op de re-integratie, lijkt de redenering van de Raad van State
ook in andere gevallen van belang: er is geen enkele wettelijke bepaling die de ambtenaar verplicht
om na een A4-beslissing vanwege Medex zelf contact op te nemen met de arbeidsgeneesheer.
De vraag rijst echter wat – indien de visie van de Franstalige kamer wordt bijgetreden – de
overheidswerkgever kan doen in geval de wedertewerkstellingsvoorwaarden volgens Medex door de
arbeidsgeneesheer moeten worden vastgesteld en het personeelslid dat niet onder het verplicht
gezondheidstoezicht valt, hiertoe geen initiatief neemt. Het ligt immers niet voor de hand dat de
ambtenaar automatisch of op vraag van de overheidswerkgever zal worden onderworpen aan een
gezondheidstoezicht (infra, deel VII). In die situatie komt het wellicht aan de werkgever toe om
wedertewerkstellingsvoorstellen te formuleren zonder inspraak van de arbeidsgeneesheer, al lijkt
het aangewezen dat hij de ambtenaar toch uitnodigt om een bezoek voorafgaand aan de
werkhervatting, aan te vragen. De arbeidsgeneesheer is immers de best geplaatste persoon om de
wedertewerkstelling van het personeelslid te faciliteren. Het is waarschijnlijk dat het voor een
passief ingesteld personeelslid achteraf moeilijker wordt om zijn ontslagbeslissing aan te vechten,
als de overheidswerkgever kan aantonen dat hij de vereiste inspanningen heeft geleverd om de
ambtenaar opnieuw tewerk te stellen, al zal ieder geval in concreto moeten worden beoordeeld.
Ook het instellen van een vordering op grond van de antidiscriminatiewet zal niet evident zijn, daar
algemeen wordt aangenomen dat het weigeren van redelijke aanpassingen slechts kan voorkomen
nadat het personeelslid om die redelijke aanpassingen heeft gevraagd.1243
B.
Contractanten
Aanvankelijk konden conform het Vlaams Personeelsstatuut enkel contractanten met werkzekerheid
worden herplaatst om medische redenen. Als contractuele personeelsleden met werkzekerheid in
dienst van de Vlaamse overheid worden beschouwd, de contractanten aan wie op grond van een
wettelijke of decretale bepaling of een bepaling in een besluit van de Vlaamse regering,
werkzekerheid werd gegarandeerd.1244 Er bestaat geen exhaustieve lijst van personeelsleden die tot
de categorie behoren, maar zoveel is zeker dat het een zeer selecte, zo niet stilaan uitdovende,
groep betreft.
Intussen is daar – vanaf 1 juli 20161245 – verandering in gekomen.1246 Voortaan worden contractuele
betrekkingen met een salarisschaal of beginsalarisschaal die overeenstemt met rang A2E en rang A2
of lager, bij voorrang ingevuld door herplaatsing. 1247
Enkel contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur komen
voor herplaatsing in aanmerking, tenzij ze zijn geworven in het raam van een uitzonderlijke en
tijdelijke personeelsbehoefte of in het raam van een vervangingsopdracht.1248Voor deze
contractanten geldt dezelfde herplaatsingsregeling als voor ambtenaren 1249 (supra, A, 2). Daarmee
wordt een mogelijke oplossing geboden voor het geval de arbeidsgeneesheer aanraadt onder door
hem bepaalde voorwaarden de overheidscontractant definitief over te plaatsen naar een andere
werkpost of activiteit. Wanneer de arbeidsgeneesheer een overplaatsing voor een bepaalde periode
adviseert, biedt deze regeling geen soelaas, net zomin als voor de ambtenaren (supra, A, 1).
1242
1243
1244
1245
1246
1247
1248
1249
206
RvS 5 december 2013, nr. 225.720, la ville de Huy.
Arbh. Brussel 18 december 2012, AR 2011/AB/108, onuitg. – http://unia.be/nl/rechtspraakalternatieven/rechtspraak/arbeidshof-brussel-18-december-2012.
Oud art. I.5, § 2 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 104 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de
hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. Op het ogenblik van het
afronden van de redactie van dit rapport, werd het besluit nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Art. I.5, § 2 Vlaams Personeelsstatuut, waarvan de tekst integraal werd vervangen bij art. 3, 4° BVR 24 juni 2016 tot
wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de hervorming van de
selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB.
Art. I.5, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. I.5, § 2, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. I.5, § 2, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Een herplaatsing om medische redenen komt neer op de overplaatsing van een contractueel
personeelslid met als enige of als beginsalarisschaal een salarisschaal die overeenstemt met rang
A2E en rang A2 of lager, naar een vacante contractuele betrekking met dezelfde salarisschaal of
geldelijke loopbaan of naar een vacante contractuele betrekking met als enige of als hoogste
salarisschaal, een salarisschaal die overeenstemt met een lagere rang.1250
Als een openstaande contractuele betrekking wordt ingevuld door herplaatsing, gebeurt de
effectieve indienstneming pas na voorafgaand akkoord van het contractuele personeelslid. 1251 Dit is
een logische uitloper van het arbeidsrechtelijke principe dat een substantiële wijziging van een
essentiële arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig kan worden doorgevoerd.
Het contractuele personeelslid dat wordt herplaatst om medische redenen, krijgt een
arbeidsovereenkomst met de salarisschaal of de geldelijke loopbaan, verbonden aan de nieuwe
betrekking. In geval van een geldelijke loopbaan wordt hij ingeschaald op de overeenkomstige trap.
Het contractuele personeelslid dat wordt herplaatst naar een functie in een lagere rang, behoudt
het salaris dat hij had in zijn salarisschaal van herkomst op het moment van de herplaatsing, tot op
het ogenblik dat hij een hoger salaris bereikt in zijn nieuwe betrekking. 1252
§ 7.
Definitief arbeidsongeschikt
A.
Ambtenaren
Wanneer de arbeidsgeneesheer een beslissing tot definitieve ongeschiktheid neemt, heeft de
ambtenaar volgens de actuele tekst van het VPS het recht om eerst nog zijn ziektedagen uit te
putten alvorens eventueel vroegtijdig te (kunnen) worden gepensioneerd wegens definitieve
lichamelijke ongeschiktheid. Zoals eerder aangegeven (supra, hoofdstuk 1, afdeling 3, § 2, E), zou
de Vlaamse overheid van die regel kunnen afstappen die de vroegtijdige pensionering omwille van
definitieve arbeidsongeschiktheid koppelt aan het recht op het uitputten van het ziektecontingent.
Enkel voor de ambtenaar die de leeftijdskaap van 62 jaar heeft overschreden, is er wel die link en
het bijbehorende recht op uitputting van het ziekteverlof, binnen het vooropgestelde maximum van
365 kalenderdagen.
B.
Contractanten
Met betrekking tot de contractanten verwijzen we naar de principes die al eerder zijn uiteengezet
(supra, afdeling 1, § 6).
§ 8.
Reclasseringsplicht van de werkgever
De eerder beschreven reclasseringsplicht van de werkgever (supra, afdeling 1, § 6) vindt onverkort
uitwerking bij tewerkstelling in overheidsdienst.
Deze wedertewerkstellingsverplichting geldt echter enkel indien de contractant definitief
ongeschikt is verklaard door de arbeidsgeneesheer om zijn contractueel overgekomen werk uit te
voeren of in het geval van een ambtenaar voor zijn statutaire functie.
Anders dan bij preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu van een zwangere
werkneemster of een werkneemster die borstvoeding geeft,1253 is er geen regeling voorhanden voor
het geval van een gewone tijdelijke verwijdering. Het Vlaams Personeelsstatuut kwalificeert “de
vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft
en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of
1250
1251
1252
1253
Art. VI.11, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. I.5, § 2, vierde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. VI.14, derde lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie art. 42 Arbeidswet.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
207
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
andere arbeidsplaats mogelijk is” automatisch als ziekteverlof1254 dat ten overstaan van de
ambtenaren niet wordt aangerekend op het contingent aan ziektedagen.1255 Voor de contractanten
wordt deze afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit. 1256
§ 9.
De lege ferenda
Uit de voorgaande analyse kunnen wij concluderen dat de regelgeving behoorlijk wat hiaten
vertoont die een vlotte re-integratie in de weg staan.
Ten eerste ontbreekt een regeling voor het geval de arbeidsgeneesheer een tijdelijke
werkverwijdering aanbeveelt. De reclasseringsplicht van de werkgever blijft beperkt tot het geval
van een definitieve ongeschiktheid voor de statutaire functie of de contractueel bedongen arbeid.
Er zou kunnen worden overwogen om – naar analogie met de preventieve verwijdering van zwangere
en pas bevallen werkneemsters – een systeem in te voeren waarbij ook in geval van tijdelijke
arbeidsongeschiktheid voor de statutaire functie of de contractueel bedongen arbeid eerst wordt
gezocht naar mogelijke tewerkstellingsalternatieven.
Het probleem ten aanzien van de contractanten is dat zelfs een tijdelijke (belangrijke) wijziging
van essentiële arbeidsvoorwaarden niet evident is, zowel vanuit het perspectief van het arbeidsannex verbintenissenrecht, als met toepassing van het VPS. Er is vanzelfsprekend geen probleem als
de contractant akkoord gaat met de voorgestelde aanpassingen. Vanaf het moment dat de
adviserend geneesheer van het ziekenfonds een werkhervatting in het raam van de ZIV-wetgeving
voorstelt, heeft het contractueel personeelslid er alle (en zonder meer ook financieel) belang bij
om hierin mee te stappen. De Vlaamse overheid van haar kant staat dan wel voor de uitdaging om
dergelijke werkhervatting te faciliteren, door een tijdelijke functiewijziging en/of een aanpassing
van de arbeidsduur toe te laten.
Van de kant van de ambtenaren is in beginsel geen toestemming nodig voor een eventuele
aanpassing van de taken of een herplaatsing.
Indien de aanbeveling van de arbeidsgeneesheer in de richting gaat van een tijdelijke en a fortiori
een blijvende vermindering van de arbeidsduur van de ambtenaar, mag het duidelijk zijn dat de
huidige regeling aangaande het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte onvoldoende is. Wel
zou men zich in het licht van een recente rechterlijke uitspraak kunnen afvragen of de toepassing
van de Welzijnswet Werknemers – zoals uitgevoerd door onder andere het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers – hier niet de voorrang moet krijgen op de vrij beperkende invulling die het VPS geeft
aan de mogelijkheid tot aanpassing van de arbeidsduur. Het verbod van discriminatie van personen
met een handicap - onder welke noemer ook langdurig en chronische zieken thuishoren –, vormt een
bijkomend argument ter ondersteuning van deze laatste these.
Een andere lacune in het Vlaams Personeelsstatuut is het ontbreken van een regeling voor het geval
er nood is aan een definitieve herplaatsing van een contractueel tewerkgesteld personeelslid. We
durven bijgevolg hardop de vraag stellen of een verruiming van de figuur van de herplaatsing tot
voordeel van de beperkte schare van contractanten met werkzekerheid tot alle contractueel
tewerkgestelde personeelsleden geen optie voor de toekomst is.
1254
1255
1256
208
Art. X.23, § 1, eerste lid, 5° Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.23, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Aangezien het VPS de verwijdering uit het schadelijke
arbeidsmilieu van een zwangere of zogende contractant indirect kwalificeert als een vorm van ziekteverlof (zie art.
X.23, § 1, eerste lid, 5° Vlaams Personeelsstatuut), geldt dat het betrokken contractueel personeelslid geen recht
heeft op salaris gegeven dat het voor die periode een beroep kan doen op ziekte-uitkeringen (zie art. X.17, § 2
Vlaams Personeelsstatuut).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
DEEL IV – PROCEDURE EN BEVOEGDE INSTANTIE1257
1257
In dit deel en ook in deel VII zullen wij geregeld verwijzen naar standpunten van de Orde der geneesheren, voortaan
Orde der artsen (infra). De juridische waarde van deze adviezen is nihil. Deze adviezen zijn echter wel van belang
voor de onderlinge relaties tussen artsen. Indien een arts zich niet gedraagt naar de interne normering in de vorm
van de Code van geneeskundige plichtenleer en de (interpretatieve) adviezen van de Orde der artsen, zou deze door
een collega kunnen worden aangeklaagd bij de Orde der artsen die dan als een soort van tuchtcollege fungeert. Dit
maakt dat van de adviezen van de Orde der artsen wel een indirecte druk uitgaat ten overstaan van het artsenkorps.
Bij de bespreking van de adviezen houden wij ons strikt aan de tekst van het advies en de groep van personeelsleden
waarop dat advies betrekking heeft. Adviezen betreffende de contractanten houden vaak een interpretatie in van de
kant van de Orde der artsen in het licht van het arbeidsrecht en kunnen bijgevolg niet zomaar worden
geëxtrapoleerd naar de situatie van de ambtenaren.
Verder geven wij mee dat art. 80 Wet 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (BS 17 augustus
2015) de oubollige naam van de Orde der geneesheren heeft gewijzigd in de al iets minder oubollige benaming van
Orde der artsen. In dit rapport zullen wij niettemin in de voetnoten nog verwijzen naar de Orde der geneesheren,
gegeven dat de aangehaalde adviezen stammen uit de periode van voor de naamswijziging.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
209
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
210
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 1 – AMBTENAREN
Afdeling 1 – Vlaams Personeelsstatuut1258
§ 1.
Arbeidsreglement1259
De nadere bepalingen van de ziektecontrole maken het voorwerp uit van de respectieve
arbeidsreglementen1260 per entiteit.1261 De onderscheiden arbeidsreglementen regelen niet enkel de
zogenaamde ziektecontrole, maar evenzo de door het personeelslid na te leven formaliteiten, net
als de arbitrageprocedure1262 (infra, deel VII).
Vermelden wij hierbij dat de tekst van het model van arbeidsreglement betreffende de
ziektecontrole en de arbitrageprocedure verplicht is voor de departementen en de intern
verzelfstandigde agentschappen zonder rechtspersoonlijkheid. Voor de intern verzelfstandigde
agentschappen met rechtspersoonlijkheid, de extern verzelfstandigde agentschappen, de
strategische adviesraden en de administratieve diensten van de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs geldt dat enkel voor zover die entiteiten, raden of instellingen aansluiten
bij de regeling van de ministeries.1263
Hieronder baseren wij ons bij onze analyse op het aangepaste model van arbeidsreglement voor de
Vlaamse overheid in de versie van april 2015.1264
§ 2.
Verplichtingen van het personeelslid
A.
Kennisgeving
1.
Principe
Het personeelslid deelt elke afwezigheid wegens ziekte voor 10 uur ‘s morgens1265 mee aan zijn
hiërarchische chef.1266 Personeelsleden die een specifieke werktijdregeling hebben, waarschuwen
hun chef zo snel mogelijk en uiterlijk binnen het uur na het normale begin van de activiteiten. 1267
Personeelsleden in continudiensten zijn er op hun beurt toe gehouden hun chef op de hoogte te
brengen op zijn laatst een uur voor het normale begin van hun activiteiten.1268
1258
1259
1260
1261
1262
1263
1264
1265
1266
1267
1268
Vermelden wij dat de vormvereisten in het geval van ziekte of ongeval van het federaal overheidspersoneel het
voorwerp uitmaken van het zogenaamde reglement van Medex. Aangezien bedoeld reglement niet werd gepubliceerd
in de vorm van een koninklijk besluit, heeft het slechts een relatieve waarde, of met andere woorden mist het op
juridisch vlak de nodige afdwingbaarheid. Het heeft een louter informatief karakter en op zichzelf niet de waarde
van een reglement in de ware betekenis van het woord (zie RvS 26 juni 1962, nr. 9.512, Mertens, 19 oktober 1964,
nr. 11.454, 19 oktober 1964, Mertens; RvS 21 september 1973, nr. 16.008, Dufrane; RvS 27 oktober 1978, nr. 19.216,
Noirhomme; RvS 20 november 1986, nr. 27.171, Arpigny).
Geven wij ter vergelijking mee dat volgens art. 186 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel het
aan de raad toekomt de algemene regels voor de ziektecontrole vast te leggen.
Art. X.19 Vlaams Personeelsstatuut.
De onderscheiden arbeidsreglementen per entiteit zijn raadpleegbaar op
https://overheid.vlaanderen.be/arbeidsreglementen. Het departement Bestuurszaken heeft een vergelijkende
analyse gemaakt van de onderscheiden arbeidsreglementen van de diensten van de Vlaamse overheid. Het resultaat
van deze oefening is raadpleegbaar via https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#arbeidsreglement.
Wanneer volgens deze exercitie afwijkingen gelden, vermelden wij dit in voetnoot.
De arbeidsreglementen van AGIV, OVAM en VMSW blijken geen inhoudelijke bepalingen te bevatten aangaande de
ziektecontrole.
Opmerking bij punt 1.1 betreffende de algemene richtlijnen en eindnoot (16) model van arbeidsreglement.
Zie https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#arbeidsreglement. Het model van arbeidsreglement vermeldt
ten onrechte dat het gaat om de uitvoering van art. X.18 Vlaams Personeelsstatuut, het betreft immers art. X.19
Vlaams Personeelsstatuut.
De volgende entiteiten wijken daar van af. Het arbeidsreglement van de VLOR maakt gewag van een verplichting tot
kennisgeving voor 9.30 uur ’s morgens, dat van het OPZ Rekem voorziet in drie mogelijke tijdstippen, meer bepaald
voor 9 uur, 13 uur of 16 uur.
Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.1, tweede lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.1, derde lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
211
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Na raadpleging van een arts meldt het personeelslid de vermoedelijke duur van zijn afwezigheid
onmiddellijk aan zijn chef, die deze gegevens dadelijk doorgeeft aan de personeelsdienst.1269
Wegens ziekte afwezige personeelsleden die naar het buitenland wensen te gaan, informeren hun
chef hiervan minstens een week op voorhand. De chef stelt het ziektecontroleorgaan in kennis en
kan desgewenst een controle aanvragen.1270
Wij stellen vast dat het model van arbeidsreglement van de Vlaamse overheid geen expliciete
regeling bevat aangaande de mededelingsplicht bij verlenging van de arbeidsongeschiktheid.
2.
Wijze
Het personeelslid doet deze kennisgeving persoonlijk of via een tussenpersoon, langs de snelste
weg, te weten per telefoon, mailbericht…1271 Het personeelslid deelt ook mee op welk adres het
zich bevindt als zijn feitelijke verblijfplaats verschilt van zijn domicilieadres. 1272
3.
Sanctie
Noch het model van arbeidsreglement, noch het Vlaams Personeelsstatuut geven aan welke sanctie
gekoppeld is aan het niet (tijdig) vervullen van deze kennisgevingsplicht.
B.
Bewijs
1.
Principe
Op het personeelslid rust de verplichting om iedere afwezigheid wegens ziekte te staven aan de
hand van het ziektemeldingsformulier.1273
2.
Termijn en wijze
Het personeelslid stuurt het ziektemeldingsformulier 1274 dat de werkgever ter beschikking heeft
gesteld1275 en dat de behandelende arts heeft ingevuld 1276 en ondertekend, binnen 24 uur – onder
1269
1270
1271
1272
1273
1274
1275
1276
212
Punt 11.1, vierde lid model van arbeidsreglement.
Eindnoot (17) model van arbeidsreglement.
Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.1, achtste lid model van arbeidsreglement.
Wanneer de ambtenaar dan tijdens deze periode van ‘dienstvrijstelling’ wordt ontslagen wegens
beroepsongeschiktheid, kan hij zich niet verschuilen achter de onduidelijkheid aangaande zijn administratieve
toestand (RvS 16 april 2012, nr. 218.891, Nulens).
Een geanonimiseerd voorbeeld van het ziektemeldingsformulier is als bijlage aangehecht aan deze studie.
Via het internet is geen blanco ziektemeldingsformulier terug te vinden. Het individuele personeelslid kan echter –
met een beveiligd wachtwoord – bedoeld formulier elektronisch opvragen via Vlimpers, wat staat voor Vlaams
interdepartementaal modulair personeelssysteem (zie https://overheid.vlaanderen.be/vlimpers). Aanvankelijk was
het gebruik van Vlimpers enkel verplicht voor de kerndepartementen en de IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid.
Intussen sluiten van langsom meer (nieuwe) Vlaamse overheidsinstellingen zich aan bij dit online eHRM-systeem. Zo
werden in de periode 2007-2014 onder andere de strategische adviesraden opgericht, deze zijn pas opgenomen in het
Vlimperssysteem vanaf de datum van oprichting.
De ondertekenende geneesheer dient zijn stempel met vermelding van het RIZIV-nummer op het attest aan te
brengen.
Aan de Orde der geneesheren werd de vraag voorgelegd of de vermelding van het specialisme van de betrokken arts
geen gevaar inhoudt voor het schenden van het beroepsgeheim aangezien degenen die het formulier in handen
krijgen, daardoor weten wat de aard van de aandoening is. Volgens de orde kan de authenticiteit en de inhoud van
een medisch attest enkel worden gewaarborgd door het aanbrengen van een stempel door de behandelend
geneesheer (ORDE DER GENEESHEREN, “Medisch geheim – Afwezigheidsattest Pers 16”, T.Orde Geneesh. nr. 73,
september 1996, 15 en T.Orde Geneesh. nr. 78, december 1997, 18-19). Naderhand specificeerde de Nationale Raad
dat het de arts vrijstaat zijn discipline al dan niet op zijn stempel te vermelden; het inschrijvingsnummer bij de Orde
der geneesheren is niettemin noodzakelijk (ORDE DER GENEESHEREN, “Afwezigheidsattest Pers 16”, T.Orde Geneesh.
nr. 79, maart 1998, 23).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
gesloten omslag en voldoende gefrankeerd1277 – rechtstreeks1278 naar het ziektecontroleorgaan1279
(infra, § 3, B).
3.
Vermeldingen
De Orde der artsen1280 stelt zich coulant op wat betreft het vermelden van de diagnose op een
ziekteattest1281 dat aan Medex wordt bezorgd in zijn hoedanigheid van controle-instantie. Wanneer
een overheidswerkgever de controle heeft toevertrouwd aan een ander (privaat) controleorganisme,
neemt de orde schijnbaar een strengere houding aan.1282 In een ouder advies was de Nationale Raad
van de toenmalige Orde der geneesheren nochtans van mening dat het vermelden van de diagnose
op het geneeskundig getuigschrift ter staving van de arbeidsongeschiktheid wel kan worden
getolereerd op voorwaarde dat bedoeld attest enkel bestemd is voor de artsen die de
controleonderzoeken verrichten. Op die manier wordt het overleg tussen de behandelend en de
controlerend geneesheer bevorderd en wordt voorkomen dat de patiënt nodeloos bijkomende
onderzoeken moet ondergaan.1283
Het ziektemeldingsformulier voor het personeel van de Vlaamse overheid vereist expliciet dat de
ondertekenende arts verklaart waaraan het betrokken personeelslid lijdt. 1284 Hoewel deze
handelwijze volgens een van de recentere adviezen van de Orde der artsen rechtstreeks strijdig is
met de wettelijke en deontologische beginselen van het beroepsgeheim,1285 is dit een gangbare
praktijk.1286
4.
Bijzondere regeling bij eendagsziekte
Wanneer het personeelslid één dag ziek is en geen arts raadpleegt, moet het – volgens het
arbeidsreglement van de meeste entiteiten1287 – toch het ziektemeldingsformulier opsturen naar het
controleorgaan met vermelding ‘eendagsziekte’.1288 Het personeelslid vult zelf op dit formulier zijn
naam, personeelsnummer en adres (of eventuele tijdelijke verblijfplaats) in, net als de datum van
de eendagsziekte.
1277
1278
1279
1280
1281
1282
1283
1284
1285
1286
1287
1288
Het ziektecontroleorgaan zal onvoldoende gefrankeerde omslagen weigeren (eindnoot (18) model van
arbeidsreglement).
Het ziektemeldingsformulier moet worden verstuurd naar de Medische Controledienst – Medconsult – T.a.v. dienst VO
– Kartuizerstraat 57 – 1000 Brussel. Dit adres staat voorgedrukt op het standaardformulier voor de ziektemelding. Het
attest mag ook elektronisch worden verstuurd naar het volgende e-maimadres: [email protected].
Punt 11.1, vijfde lid model van arbeidsreglement.
Zie KB nr. 79, 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen (BS 14 november 1967). Het opschrift daarvan werd
gewijzigd bij art. 80 Wet 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid.
Zie eerder ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 31, 1982-1983, 19 en
ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid - Diagnose”, T.Orde Geneesh. nr. 63, maart 1994, 40,
punt 1.
Zie ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid – Diagnose”, T.Orde Geneesh. nr. 63, maart 1994,
40, punt 2. Gemeentebesturen en politiediensten die geen gebruik maken van de diensten van Medex, zijn te
behandelen als privébedrijven; ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle – Beroepsgeheim”, T.Orde Geneesh. nr.
64, juni 1994, 38-39; ORDE DER GENEESHEREN, “Controle op de afwezigheid wegens ziekte van het Vlaams
onderwijspersoneel”, T.Orde Geneesh. nr. 81, september 1998, 17.
ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 31, 1982-1983, 19.
Verder wordt van de behandelend geneesheer gevraagd om de reden van de arbeidsongeschiktheid aan te geven:
ziekte / privaat ongeval / sportongeval / zwangerschapsverlof / ziekenhuisopname, met opgave van de begin- en
einddatum / arbeidsongeval / beroepsziekte. Vervolgens is het aan deze arts de voorgeschreven duur van de
arbeidsongeschiktheid te specificeren. Tot slot behoort te worden aangegeven of het gaat om een eerste attest, dan
wel om een verlenging of een herval.
ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118,
december 2007, 1 en 5.
Voor de overheidscontractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1) liggen de zaken ietwat moeilijker omdat voor hen
het attest dient te worden toegestuurd aan de werkgever. In die omstandigheden impliceert het vermelden van de
diagnose daarop zonder meer een schending van het beroepsgeheim.
De meeste entiteiten leggen de verplichting op bij eendagsziekte een ziekteformulier in te vullen. Enkel VLOR,
BLOSO en SYNTRA nemen deze verplichting niet over. VAPH en VREG vermelden geen specifieke regeling in het geval
van een eendagsziekte.
Punt 11.1, zesde lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
213
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Voor personeelsleden met een specifieke werktijdregeling wordt in deze context onder een dag
ziekte begrepen dat de ziekte niet langer duurt dan een door hen geleverde normale
arbeidsprestatie.1289
Het model van arbeidsreglement bepaalt geen enkele termijn waarbinnen het personeelslid het
door hemzelf ingevulde ziektemeldingsformulier op de post moet doen. Men zou mogen verwachten
dat dit de dag van de afwezigheid zelf dient te gebeuren, maar die specificatie ontbreekt in de
tekst.
Het model van arbeidsreglement geeft verder ook niet aan wat er te gebeuren staat in het geval dat
de arbeidsongeschiktheid toch langer aanhoudt dan één dag. Logischerwijze treedt op dat ogenblik
de procedure in werking die geldt bij een arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag en is het
personeelslid ertoe gehouden om binnen de 24 uur, te tellen vanaf de tweede dag
arbeidsongeschiktheid, een door zijn behandelend geneesheer ingevuld en ondertekend
ziektemeldingsformulier over te maken.
Soms staat in een reglement te lezen dat bij verdere arbeidsongeschiktheid de gehele periode van
afwezigheid dient te worden geattesteerd, met inbegrip van de eerste dag. Hierover ondervraagd,
stelde de Orde der artsen het volgende. Het staat buiten kijf dat het attest van
arbeidsongeschiktheid dient te worden gedagtekend met de dag waarop het werd opgesteld en
afgeleverd, in casu de tweede dag. Het behoort tot de appreciatie van de behandelende arts of de
arbeidsongeschiktheid ook de vorige dag al bestond. 1290
5.
Sanctie
Als de betrokkene bij eendagsziekte – voor zover hij daartoe verplicht was – geen
ziektemeldingsformulier opstuurt, is hij ongewettigd afwezig, zo staat te lezen in het model van
arbeidsreglement.1291 Het model van arbeidsreglement specificeert echter niet wat het gevolg is van
het niet (tijdig) indienen van het ziektemeldingsformulier in het geval van een
arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag. Het lijkt evident dat dan a fortiori dezelfde conclusie
geldt. Dit neemt niet weg dat een explicitering daarvan op zijn plaats is.
Het Vlaams Personeelsstatuut kent als zodanig het concept ‘ongewettigde afwezigheid’ niet. Wel
bepaalt het VPS dat het personeelslid dat zonder toestemming of kennisgeving afwezig is, in nonactiviteit is tenzij in geval van overmacht.1292 Het komt ons voor dat het correcter zou zijn om ook
in het model van arbeidsreglement dezelfde terminologie aan te houden, zodat elk misverstand
uitgesloten is.1293
Het personeelslid in non-activiteit heeft in beginsel geen recht op salaris, noch op bevordering in
graad, salarisschaal en salaris.1294
Toegepast op het niet (tijdig) indienen van het ziektemeldingsformulier, komt het ons voor dat
twee bijsturingen noodzakelijk zijn om tot een sluitende regeling te komen. Ten eerste zou in het
model van arbeidsreglement expliciet een sanctie moeten worden opgenomen die logischerwijze
dezelfde is als bij het niet tijdig opsturen van het ziektemeldingsformulier in het geval van een
eendagsziekte. Ten tweede moet in beide gevallen de terminologie van het model van
arbeidsreglement naadloos aansluiten bij die uit het VPS door niet langer te spreken van
ongewettigde afwezigheid, maar van afwezigheid zonder kennisgeving. Dan pas is het duidelijk dat
het personeelslid daardoor van rechtswege in non-activiteit terecht komt en onder andere zijn
recht op salaris vervalt. Enkel indien de betrokkene overmacht kan bewijzen waardoor hij niet
(tijdig) het ziektemeldingsformulier kon overmaken, vermag hij aan deze sanctie te ontsnappen.
Voorts kan het ook geen kwaad in het model van arbeidsreglement te verduidelijken dat (pas) vanaf
1289
1290
1291
1292
1293
1294
214
Punt 11.1, zevende lid model van arbeidsreglement.
Het aantal werkdagen ziekteverlof wordt wel pro rata berekend.
ORDE DER GENEESHEREN, “Getuigschrift – Arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 78, december 1997, 17.
Punt 11.1, zesde lid model van arbeidsreglement.
Art. X.4 Vlaams Personeelsstatuut.
Het is van belang dat zeer duidelijk is wanneer een personeelslid in non-activiteit is, gegeven het uitgangspunt dat
het personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht wordt in dienstactiviteit te zijn
behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst (zie art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut).
Art. X.2, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
het moment dat de ambtenaar het vereiste ziektemeldingsformulier inlevert, hij zich opnieuw in de
stand dienstactiviteit bevindt en op grond daarvan een recht kan doen gelden op de doorbetaling
van zijn salaris.
Aangezien een afwezigheid zonder toestemming of kennisgeving van rechtswege aanleiding geeft
tot non-activiteit, lijkt een uitdrukkelijke beslissing of ingebrekestelling niet absoluut noodzakelijk.
Niettemin kan het, vanuit het perspectief van de toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel,
aangewezen zijn om de nalatige ambtenaar via aangetekende brief op zijn plichten te wijzen.
§ 3.
Controle van de arbeidsongeschiktheid1295
A.
Grondslag van de controlegeneeskunde
De vraag rijst wat precies de juridische grondslag is om een statutair personeelslid te onderwerpen
aan een onderzoek door een controlearts. De Wet Controlegeneeskunde is als zodanig niet van
toepassing op statutaire personeelsleden. 1296 Bovendien moet rekening worden gehouden met
artikel 14 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat het volgende bepaalt: “Tijdens de
procedure van werving en selectie en tijdens de duur van de tewerkstelling mogen de werkgevers
geen andere tests of medische onderzoeken laten uitvoeren dan deze die de preventieadviseurarbeidsgeneesheer krachtens dit besluit mag laten uitvoeren, inzonderheid 1297 met een ander doel
dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de
verplichte functie van de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald
risico”.
Daarnaast moet de Wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het
kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd, in overweging worden genomen.1298 Deze wet
stipuleert het volgende:1299
“De biologische tests, medische onderzoeken of mondelinge informatiegaring met het oog op het
verkrijgen van medische informatie over de gezondheidstoestand of stamboominformatie van een
werknemer of kandidaat-werknemer mogen niet worden verricht om andere redenen dan die welke
verband houden met de huidige geschiktheid van de werknemer voor en de specifieke kenmerken
van de openstaande betrekking.
(…)
De biologische tests en medische onderzoeken kunnen slechts gevraagd of uitgevoerd worden door
de preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde die verbonden is aan de afdeling belast met het medisch
toezicht van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of aan de afdeling belast
met het medisch toezicht van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk waarop
de werkgever een beroep doet.
Op straffe van nietigheid moet elke verklaring van ongeschiktheid schriftelijk gemotiveerd worden
door de preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde en door hem doorgestuurd worden naar een door de
betrokkene aangewezen arts. De Koning kan nader bepalen onder welke voorwaarden en op welke
wijze de schriftelijke motivering door de arts moet worden opgesteld en doorgestuurd.
De preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde deelt de werkgever en de kandidaat zijn beslissing mee
door middel van de fiche van medisch onderzoek, voorgeschreven krachtens de wet van 4 augustus
1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk”.
1295
1296
1297
1298
1299
Voor het ziektemeldingsformulier en eventuele vragen of klachten over de ziektecontrole kan het personeelslid
terecht bij de bevoegde personeelsfunctie (zie punt 11.2.5, derde lid model van arbeidsreglement).
Dat de Wet Controlegeneeskunde geen uitwerking vindt ten overstaan van het statutair tewerkgestelde personeel
valt in feite enkel indirect uit deze wet af te leiden.
De draagwijdte van het zinsdeel dat volgt op ‘inzonderheid’ is bijzonder moeilijk in te schatten. In de rechtsleer
wordt ‘inzonderheid’ uitgelegd als ‘en zeker geen’ (zie V. DE SAEDELEER, “K.B. betreffende het gezondheidstoezicht
op de werknemers: een impressie”, Or. 2003, afl. 12, 282). Dat doet geen afbreuk aan het feit dat ook medische
onderzoeken met een ander doel verboden zijn.
BS 9 april 2003.
Art. 3 Wet 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen
worden uitgevoerd.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
215
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
GILIS werpt op dat deze bepaling op het eerste gezicht ook de controlegeneeskunde op de helling
zet. Zij ziet evenwel een oplossing voor dit probleem in het lex specialis derogat legi generaliprincipe. Via artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet en via de Wet Controlegeneeskunde kan
men argumenteren dat deze wetten op grond van hun specialiteit voorrang hebben op de meer
algemene Wet van 28 januari 2003.1300
Deze redenering kan naar onze mening ook worden doorgetrokken naar het hierboven geciteerde
artikel 14 uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ook (en voornamelijk) deze bepaling lijkt
zich te verzetten tegen de uitoefening van de controlegeneeskunde. De controlegeneeskunde zou
kunnen worden beschouwd als een medisch onderzoek dat de werkgever tijdens de duur van de
tewerkstelling laat uitvoeren en dat geen onderzoek is dat de arbeidsgeneesheer mag uitvoeren
krachtens dit koninklijk besluit. Bovendien heeft dit onderzoek duidelijk een ander doel dan het
staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de verplichte
beoordeling van de gezondheid, geschikt is rekening houdend met de kenmerken van de betrokken
werkpost of activiteit met welbepaald risico. Toch moet ook deze bepaling worden genuanceerd ten
aanzien van contractuele personeelsleden. Daarbij gaat het echter niet zozeer om het lex specialisprincipe, maar wel om de hiërarchie van de rechtsnormen: het KB Gezondheidstoezicht Werknemers
is ondergeschikt aan de Arbeidsovereenkomstenwet, en dus kan het recht om de
arbeidsongeschiktheid van een contractueel personeelslid via een medisch onderzoek te
controleren, niet op die manier worden ingeperkt.
Ten aanzien van statutaire personeelsleden bestaat geen hogere wetgeving die de
controlegeneeskunde toelaat. Dat impliceert dat het op grond van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers verboden is om een statutair personeelslid een medisch onderzoek te laten ondergaan
met het oog op de controle op zijn afwezigheid wegens ziekte of ongeval. Niettemin stellen wij vast
dat dit een ingeburgerde praktijk is. Dit probleem kwam trouwens ook ter sprake in een
wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader
van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd. Het voorstel was om artikel 3, § 3 van deze wet als
volgt te herformuleren: “De toegelaten biologische tests en medische onderzoeken kunnen enkel
gebeuren met weloverwogen instemming van de betrokkene en mits ze worden uitgevoerd in het
kader van een van de volgende reglementeringen: 1° door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer
in het kader van het gezondheidstoezicht op de werknemers, zoals voorgeschreven krachtens de
wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk; 2° in het kader van specifieke wetten en hun uitvoeringsbesluiten, tijdens de periode van
schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of statutaire overeenkomst 1301”.1302 De
toelichting verduidelijkt daarbij dat zo’n specifieke wet onder meer doelt op de Wet
Controlegeneeskunde en de specifieke regelgeving betreffende de statutaire geneeskunde. Dit
wetsvoorstel kwam echter te vervallen na de ontbinding van de kamers.
Dit alles brengt ons tot het besluit dat in de huidige stand van de wetgeving er geen juridische
grondslag is om een controlearts in te schakelen ten aanzien van statutaire personeelsleden, of
minstens dat deze zeer twijfelachtig is. In feite moeten alle bepalingen die betrekking hebben op
het via een medisch onderzoek laten controleren van de afwezigheid wegens ziekte door een
geneesheer buiten toepassing worden gelaten door de rechter. Op grond van de leer van de
kennelijk onwettige bestuurshandeling, dient zelfs het bestuur zelf dit te doen. Dit geldt voor ieder
bestuursniveau. Vandaar verdient het aanbeveling dat de federale wetgever de Wet
Controlegeneeskunde expliciet toepasselijk zou verklaren op de statutaire arbeidsrelaties.
Onze verdere toelichting moet dus worden gelezen onder voorbehoud van de invoering van een
wettelijke basis voor de uitoefening van de controlegeneeskunde ten aanzien van statutaire
personeelsleden.
1300
1301
1302
216
N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 41.
Het begrippenpaar statutaire overeenkomst is – op zijn zachtst uitgedrukt – een regelrechte contradictio in terminis.
Parl.St. Senaat 2007-08, nr. 4-326/1, 4.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Algemeen1303
Iedere lijnmanager of zijn gemandateerde kan het controleorgaan verzoeken om over te gaan tot
een controle van een personeelslid. Dit verzoek kan schriftelijk, telefonisch, per fax of per
mailbericht gebeuren.1304
Het controleorgaan kan, in afspraak met de betrokken entiteit, tevens op eigen initiatief gerichte
controles uitvoeren.1305
C.
Bevoegde controle-instantie
De wegens ziekte afwezige ambtenaar in dienst van de Vlaamse overheid staat onder het toezicht
van een geneeskundig controleorgaan. Het gaat om een privaat controleorganisme dat de Vlaamse
minister bevoegd voor bestuurszaken, heeft aangewezen.1306 Meer concreet betreft het actueel
Medconsult.
Omwille van kostprijs, efficiëntie en schaalvergroting is geopteerd voor een gemeenschappelijk
ziekte-controleorgaan. De intern verzelfstandige agentschappen met rechtspersoonlijkheid en de
extern verzelfstandigde agentschappen kunnen mits machtiging van hun rechtspersoon en na
akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken, aansluiten bij het contract. De
Vlaamse minister van Bestuurszaken moet zijn akkoord geven met het controleorgaan waarmee een
rechtspersoon een aparte overeenkomst afsluit.1307
Voor het personeel van de Vlaamse overheid – anders dan op het federale overheidsniveau 1308 – is
het Bestuur van de medische expertise dus niet de bevoegde instantie voor de controle op de
afwezigheden wegens ziekte of ongeval privéleven. 1309 Op de discussie aangaande de
bevoegdheid(sverdeling) op het vlak van de controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid naar
aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, komen wij later terug (infra, afdeling 2, §
3, B, 3).
De controles mogen enkel worden uitgevoerd door Nederlandstalige artsen. 1310
Herhalen wij tot slot dat de Wet Controlegeneeskunde die onder meer het profiel van de
controlearts1311 omschrijft, niet van toepassing is in het raam van de statutaire arbeidsrelatie
(supra, A). Noch het Vlaams Personeelsstatuut, noch het model van arbeidsreglement leggen enige
vereiste op waaraan een controlearts moet voldoen om de arbeidsongeschiktheid van een
personeelslid te controleren. Meestal vermelden de onderscheiden arbeidsreglementen simpelweg
dat iedere lijnmanager of zijn gemandateerde het controleorgaan kunnen verzoeken om een
controlebezoek af te leggen bij een personeelslid. 1312 Het is dan aan het controleorgaan om een arts
aan te stellen die (al dan niet) beantwoordt aan de voorwaarden volgens de Wet
Controlegeneeskunde.
Wel kunnen alle entiteiten van de Vlaamse overheid een beroep doen op hetzelfde medisch
controleorgaan, in casu Medconsult,1313 waardoor de praktische implicaties van deze lacune wellicht
niet moeten worden overschat. Het controleorgaan kan zowel statutaire als contractuele
1303
1304
1305
1306
1307
1308
1309
1310
1311
1312
1313
Bij de meerderheid van de entiteiten kunnen zowel de werkgever als het controleorgaan zelf de controle aanvragen.
Dit geldt niet voor GO, De Scheepvaart, BLOSO, K&G en OPZ Geel, waar enkel de werkgever de controle kan
aanvragen. VREG, OPZ Rekem en VLOR bepalen niet expliciet wie het initiatief tot controle kan nemen.
Punt 11.2.1, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.1, tweede lid model van arbeidsreglement.
Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie toelichting bij art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. 49 federaal Verlofbesluit.
Art. 185 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel stelt op zijn beurt in algemene bewoordingen
dat het statutaire personeelslid met ziekteverlof onder het toezicht staat van een geneeskundig controleorgaan.
Punt 11.2.2, derde lid model van arbeidsreglement.
Volgens art. 3 Wet Controlegeneeskunde mag de controlegeneeskunde enkel worden verricht door een arts die
gerechtigd is de geneeskunde uit te oefenen en vijf jaar ervaring heeft als huisarts of een daarmee vergelijkbare
praktijk. Bij elke opdracht moet de controlearts bovendien een verklaring van onafhankelijkheid ondertekenen die
dient als garantie dat de controlearts volledig onafhankelijk is van de betrokken werkgever en werknemer ten
aanzien van wie hij de controlegeneeskunde uitoefent. Hij is ook niet de arbeidsgeneesheer van de onderneming.
Zie bijvoorbeeld art. 17 – 2.1 arbeidsreglement Departement Financiën en Begroting.
Zie https://overheid.vlaanderen.be/medisch-controleorgaan-ziektecontole.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
217
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
personeelsleden controleren, en moet ten aanzien van deze laatste categorie hoe dan ook tegemoet
komen aan de voorschriften van de Wet Controlegeneeskunde.
D.
Kosten van de controle
Noch het Vlaams Personeelsstatuut, noch het model van arbeidsreglement specificeren wie de
kosten voor de controle voor zijn rekening neemt. Het is niettemin vrij evident dat deze op conto
van de Vlaamse overheid als opdrachtgever komen.
E.
Dag1314 en uur1315 van de controle
De medische controle kan plaatsvinden op alle werkdagen, ook op zaterdag, zon-, en feestdagen
voor de personeelsleden die normaal op die dagen arbeidsprestaties moeten verrichten.1316
De controle gebeurt tussen 8 uur en 19 uur. Bij personeelsleden van de continudiensten is het
mogelijk controle door te voeren tussen 5 en 21 uur. 1317
F.
Plaats van de controle1318
De controles gebeuren in de woon- of verblijfplaats van het personeelslid.1319 Het controleorgaan
hoeft het controlebezoek niet aan te kondigen.1320 De controlearts dient zich wel te legitimeren.1321
Als het zieke personeelslid afwezig is,1322 laat de controlerende arts een bericht achter waarin dit
personeelslid wordt uitgenodigd zich tijdens de vermelde spreekuren aan te melden bij de
bevoegde arts.1323
Personeelsleden die hun woon- of verblijfplaats mogen verlaten,1324 kunnen door het controleorgaan
schriftelijk worden opgeroepen om zich persoonlijk aan te bieden voor een controleonderzoek.1325
1314
1315
1316
1317
1318
1319
1320
1321
1322
1323
1324
1325
218
Alle arbeidsreglementen, met uitzondering van dit van het VAPH, bepalen dat de controle op alle werkdagen kan
plaatsvinden en dus ook op zaterdag, zondag en feestdagen voor personeelsleden die normaal op die dagen
arbeidsprestaties moeten verrichten. Het arbeidsreglement van het VAPH bepaalt dat er enkel van maandag tot
vrijdag controles mogelijk zijn. De arbeidsreglementen van VLOR en OPZ Rekem vermelden niets over de
controledagen.
De volgende entiteiten hebben een andere regeling:
W&Z, VLM, VLABEST, AGION, ILVO, WV, K&G, VRM, VSAWSE, Inspectie RWO, GO: tussen 8 uur en 21 uur;
ANB, ABB, INBO, VREG, DMOW, AWV: enkel tussen 8 uur en 19 uur;
TV: tussen 6 uur en 21 uur;
DEWI, VEA: tussen 7.30 uur en 19 uur;
OPZ Geel: tussen 12 uur en 18 uur;
OPZ Rekem: vanaf 14 uur;
VAPH: tussen 12 uur en 19.30 uur;
SYNTRA: tussen 7 uur en 19 uur;
VMM: tussen 8 uur en 18 uur.
De arbeidsreglementen van De Scheepvaart, BLOSO en VLOR geven geen enkele specificatie van de uren waarbinnen
de controle mogelijk is.
Punt 11.2.2, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.2, tweede lid model van arbeidsreglement.
Zo goed als alle arbeidsreglementen bepalen dat de controle kan plaatsvinden zowel in de woonplaats van het
personeelslid zelf, als op het adres van de controlearts. De Arbeidsreglementen van OPZ Geel, OPZ Rekem, VAPH,
BLOSO, VMM en De Scheepvaart geven niet expliciet aan dat de controle ook op het adres van de controlearts kan
geschieden.
Punt 11.2.3, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.3, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.3, tweede lid model van arbeidsreglement.
Bij afwezigheid van het personeelslid licht het controleorgaan binnen 24 uur de hiërarchische meerdere van het
personeelslid en de personeelsdienst schriftelijk – via mail – in dat het personeelslid zal worden opgeroepen om zich
voor een controle aan te melden, zo bepaalt art. 19.2.5. Arbeidsreglement Bestuurszaken. Deze specificatie treffen
we niet aan in het model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.3, derde lid model van arbeidsreglement.
Conform het ziektemeldingsattest voor het personeel van de Vlaamse overheid dient de arts aan te geven of het
verlaten van de woning verboden of toegestaan is.
Punt 11.2.3, vierde lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
De Orde der artsen kreeg de vraag voorgelegd of bij afwezigheid bij een thuiscontrole van een
patiënt van wie het getuigschrift vermeldt dat het verlaten van de woning verboden is, de
controlearts hem dan kan vragen zich op zijn kabinet aan te bieden op een latere datum of een
later uur, dan wel of de controlearts een tweede keer bij de patiënt thuis moet gaan. Uit het vrij
wollige antwoord van de Nationale Raad begrijpen wij dat de uitnodiging om zich ter controle aan
te melden bij de controlearts enkel mogelijk is als het medisch attest het verlaten van de woning
niet verbiedt.1326 Verder stelt de Nationale Raad vast dat de wetgeving en reglementering “niet
dezelfde is voor contractuele bedienden van de overheid en het statutaire personeel”.1327 Wat
daaruit dan concreet dient te worden geconcludeerd, blijft een raadsel.
Het klopt dat de (overheids)contractant van wie het medisch attest bepaalt dat het de betrokkene
niet toegelaten is zich naar een andere plaats te begeven, niet kan worden verplicht om zich bij de
controlearts aan te bieden (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, E). Het lijkt ons logisch dat hetzelfde
principe wordt aangehouden voor de ambtenaren. In casu werd het personeelslid echter niet thuis
aangetroffen daar waar hij de woonst niet mocht verlaten. Dit feit op zich lijkt ons indirect het
bewijs dat de betrokkene zijn woning misschien niet mocht, maar blijkbaar wel kon verlaten en dan
zien wij niet onmiddellijk een bezwaar om het personeelslid toch te ontbieden op het kabinet van
de controlerend geneesheer. Nu, in het raam van de contractuele arbeidsrelaties zou het gegeven
dat de betrokkene in weerwil van het uitgaansverbod niet thuis werd aangetroffen – behoudens bij
door de werknemer te bewijzen overmacht – als een weigering van controle (kunnen) worden
gekwalificeerd en hoeft zelfs geen tweede controle meer plaats te vinden.
Dit standpunt spoort niet met de visie van de Nationale Raad van de toenmalige Orde der
geneesheren, dat specifiek betrekking had op ambtenaren. De ambtenaar die beschikt over een
attest volgens welk hij de woning niet mag verlaten, moet onmiddellijk contact opnemen met de
bevoegde controledienst om eventueel een nieuwe controle bij hem thuis te plannen. Bij het
uitblijven van een controle kan de ambtenaar nog altijd een eventuele rechtvaardigingsgrond voor
zijn afwezigheid op het tijdstip van de medische controle doen gelden bij zijn werkgever. 1328
Het personeelslid dat het werk spontaan vervroegd heeft hervat, brengt zelf het controleorgaan
daarvan telefonisch op de hoogte in het geval dat het voor een controlebezoek werd
uitgenodigd.1329
G.
Inhoud van de controle
De controlearts oordeelt na medisch onderzoek 1330 of de afwezigheid gerechtvaardigd is.1331
Hierbij moet de controlearts over de nodige informatie beschikken met betrekking tot de medische
achtergrond van het te controleren personeelslid.1332 Wat de precieze draagwijdte is van deze
zinsnede in het model van arbeidsreglement, is ons niet onmiddellijk duidelijk.
Het valt op dat het model van arbeidsreglement vrij beknopt is als het op de inhoud van de controle
aankomt. Anders is het voor de contractanten ten aanzien van wie de Arbeidsovereenkomstenwet
alvast iets specifieker is. Het is echter vooral de Code van geneeskundige plichtenleer (infra, deel
VII) in combinatie met de adviezen van de Orde der geneesheren – voortaan Orde der artsen – die de
grenzen van de controlegeneeskunde afbakenen (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 3, F).
Toch zouden wij willen suggereren dat de Vlaamse overheid zich in het model van arbeidsreglement
zou inspireren op de libellering van de Arbeidsovereenkomstenwet als het op de taakstelling en
1326
1327
1328
1329
1330
1331
1332
ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118,
december 2007, 5; ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle bij een afwezige patiënt – Toelichting bij het advies
van 1 september 2007”, T.Orde Geneesh. nr. 120, juni 2008, 7.
Zie ook ORDE DER GENEESHEREN, “Advies van 5 april 2008 betreffende medische controle – Privé-sector”, T.Orde
Geneesh. nr. 126, september 2009, 5.
ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118,
december 2007, 5.
ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle bij een afwezige patiënt – Toelichting bij het advies van 1 september
2007”, T.Orde Geneesh. nr. 120, juni 2008, 7.
Eindnoot (19) model van arbeidsreglement.
Voor een verdere specificatie aangaande de onderzoeksdaden die de controlerend geneesheer mag stellen, verwijzen
wij naar onze bespreking van de regeling voor de contractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, F).
Punt 11.2.4, eerste lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.4, eerste lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
219
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
afbakening van de bevoegdheden van de controlearts aankomt. 1333 De tekst zou dan als volgt luiden:
“De controlearts gaat na of het personeelslid werkelijk arbeidsongeschikt is, verifieert de
waarschijnlijke duur van de arbeidsongeschiktheid en, in voorkomend geval, de andere medische
gegevens voor zover die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de rechtspositieregeling; alle
andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim”. Deze laatste toevoeging is tegelijk nuttig
om de grenzen van het medisch beroepsgeheim af te bakenen, zij het dat we daar onmiddellijk
moeten aan toevoegen dat de juridische waarde daarvan nihil is (infra, deel VII).
H.
Resultaten van de controle
Oordeelt de controlearts dat de afwezigheid wegens ziekte gerechtvaardigd is, dan deelt hij dit – bij
middel van een document dat het personeelslid voor ontvangst ondertekent – direct mee aan het
personeelslid, dat dan afwezig kan blijven voor de duur van het toegestane ziekteverlof. 1334
Is de controlearts van mening dat de afwezigheid wegens ziekte niet gerechtvaardigd is, dan
overhandigt hij onmiddellijk – na raadpleging van de behandelende arts – zijn bevindingen
schriftelijk aan het personeelslid.1335 Indien het personeelslid op dat ogenblik kenbaar maakt dat
het niet akkoord gaat met het oordeel van de controlearts, vermeldt de controlearts dit op het
eerder genoemde document.1336
Dat de controlearts de behandelende arts dient te contacteren, gaat terug op de deontologie van
artsen. De Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt dat de controlearts zich moet onthouden
van elke rechtstreekse inmenging in de behandeling. Hij moet in elk geval contact opnemen met de
behandelend geneesheer vooraleer een beslissing te nemen die deze van de behandelende arts
wijzigt.1337
In het vervolg van de tekst van het model van arbeidsreglement is er niet langer sprake van
raadpleging van de behandelend arts, maar van overleg. Dit verschil in terminologie zou aanleiding
kunnen geven tot verwarring. Zo geformuleerd, wordt de indruk gewekt dat het gaat om twee
verschillende fasen, wat wellicht niet zo is bedoeld.
Het overleg tussen de controlearts en de behandelend geneesheer kan tot drie mogelijke
uitkomsten leiden.
Ofwel gaat de behandelende arts akkoord met het oordeel van de controlearts en dan moet het
personeelslid de dienst hervatten op de eerstvolgende werkdag na de inkennisstelling of op een
(latere) datum, bepaald door de controlearts.1338
Ofwel herziet de controlearts na overleg met de behandelend geneesheer zijn oordeel en dan is het
personeelslid ertoe gehouden de dienst te hervatten op de nieuw overeengekomen datum, die het
controleorgaan daarna schriftelijk aan het personeelslid bevestigt.1339
Een derde mogelijk resultaat is dat de controlearts en de behandelend geneesheer niet tot een
vergelijk komen. Voor dat geval of ook wanneer het personeelslid het vergelijk tussen de artsen niet
kan aanvaarden, is een arbitrageprocedure uitgewerkt. Binnen twee werkdagen nadat het
personeelslid de bevindingen van de controlearts heeft ontvangen, kan de meest belanghebbende
partij, na akkoord van de controlearts en de behandelende arts, een arts als scheidsrechter
aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de Wet Controlegeneeskunde1340 (infra, deel VII).
Het controleorgaan licht steeds binnen 24 uur na de definitieve beslissing, de hiërarchische
meerdere van het personeelslid en de managementondersteunende dienst schriftelijk – per
mailbericht – in over het al dan niet gerechtvaardigd zijn van de afwezigheid. 1341
1333
1334
1335
1336
1337
1338
1339
1340
1341
220
Zie art. 31, § 3, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet.
Punt 11.2.4, tweede lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.4, derde lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.4, derde lid model van arbeidsreglement.
Art. 126, § 4 Code van geneeskundige plichtenleer.
Punt 11.2.4, vierde lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.4, vijfde lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.4, zesde lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.5, eerste lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
I.
Weigering van de controle1342
De statutaire personeelsleden die zonder gegronde reden weigeren zich aan een controle te
onderwerpen, kunnen worden bestraft met een tuchtstraf.1343
Van een weigering van de controle is bijvoorbeeld sprake wanneer het personeelslid weigert
antwoord te geven op de door de controlegeneesheer gestelde vragen. Het feit dat hij de
controlearts doorverwees naar de huisarts, volstaat niet om anders te oordelen aangezien de
controlearts – onafhankelijk van de behandelend geneesheer – een diagnose moet kunnen stellen en
de patiënt persoonlijk moet kunnen ondervragen. Aan het personeelslid werd bovendien een tweede
kans geboden om zich door een controlearts te laten onderzoeken, maar dit onderzoek kon niet
plaatsvinden omdat de betrokkene bij zijn weigering bleef om de vragen van de controlearts te
beantwoorden.1344 De overheid die als gevolg van de weigering van controle het personeelslid als
ongewettigd afwezig beschouwt en het in de stand van non-activiteit stelt, stelt zich daarbij niet in
de plaats van de controlearts.1345
Ten overstaan van de contractanten vormen ook het niet-naleven van de opgelegde
controleverplichtingen of de niet-aanwezigheid in zijn gewone verblijfplaats van een werknemer die
het niet toegelaten was de woonst te verlaten, toepassingen van het principe van de weigering van
controle (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, H, 2).
De vraag dient zich aan of deze principes ook kunnen worden doorgetrokken naar de statutair
tewerkgestelde ambtenaren. Dit is schijnbaar niet zo evident omdat het in de tweede hypothese
blijkbaar meer voor de hand ligt om tot een tweede controle over te gaan in plaats van droogweg te
besluiten tot een weigering van controle (supra, F).
Het lijkt ons dan ook aan te bevelen om in het model van arbeidsreglement te specificeren wat
gebruikelijk onder een weigering van controle dient te worden verstaan, abstractie gemaakt van het
feit dat een beoordeling in concreto mogelijk moet blijven. Belangrijk daarbij is dat een dergelijke
opsomming van situaties die als een weigering van controle moeten worden aangezien, een
exemplatieve waarde heeft; daartoe dienen de woorden ‘onder meer’ te worden toegevoegd zodat
het duidelijk is dat het om een niet-limitatieve lijst gaat. Dit biedt ruimte voor nog andere
toestanden die daar niet in voorkomen. Indien het parallellisme tussen beide tewerkstellingsvormen
belangrijk wordt geacht, ligt ook hier weer een mogelijkheid c.q. een uitdaging tot harmonisering.
J.
Gevolgen
1.
Weigering van controle
Statutaire personeelsleden die zonder gegronde reden weigeren zich aan de controle te
onderwerpen (supra, I), kunnen worden bestraft met een tuchtstraf. 1346
2.
Weigering tot werkhervatting
De personeelsleden die zonder geldige reden de dienst niet tijdig hervatten, zijn ongewettigd
afwezig.1347 Het model van arbeidsreglement voegt daar nog aan toe dat deze personeelsleden geen
1342
1343
1344
1345
1346
In een arrest van de Raad van State dat betrekking heeft op het federale bestuursniveau, wordt toepassing gemaakt
van art. 62 federaal Verlofbesluit, dat – in tegenstelling tot het VPS - bepaalt dat de ambtenaar die het medisch
onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren, van
rechtswege in non-activiteit wordt geplaatst (RvS 16 september 2014, nr. 228.364, Mbarushimana). Op het niveau van
de lokale besturen geldt dat de raad de algemene regels betreffende de ziektecontrole vaststelt, wat hem naar onze
mening ook de bevoegdheid geeft om de sancties in geval van weigering van de controle te bepalen, en nader te
preciseren wat precies moet worden verstaan onder weigering van de controle (art. 186 Rechtspositiebesluit Vlaams
gemeente- en provinciepersoneel).
Punt 11.2.5, tweede lid, eerste zin model van arbeidsreglement.
De sanctie bij weigering van controle is in alle arbeidsreglementen gelijklopend: statutaire personeelsleden kunnen
een tuchtstraf krijgen; contractuele personeelsleden verliezen hun recht op gewaarborgd loon (infra, hoofdstuk 2,
afdeling 1, § 5). Enkel de arbeidsreglementen van de VLOR, OPZ Geel en OPZ Rekem bepalen hierover niets.
RvS 18 december 2008, nr. 188.980, Huyghe.
RvS 18 december 2008, nr. 188.980, Huyghe.
Punt 11.2.5, tweede lid, eerste zin model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
221
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
recht hebben op salaris gedurende hun ongewettigde afwezigheid. 1348 Om duidelijker de link te
leggen met de bewoordingen van het Vlaams Personeelsstatuut, verdient het de voorkeur om de
notie ongewettigde afwezigheid in het model van arbeidsreglement te vervangen door afwezigheid
zonder toestemming of kennisgeving.1349 Zo is er geen enkele discussie mogelijk 1350 dat een
weigering tot werkhervatting met zich brengt dat het personeelslid zich van rechtswege in de
administratieve toestand non-activiteit bevindt die onder meer het verlies van salaris impliceert.1351
Doordat het niet tijdig hervatten van het werk van rechtswege resulteert in non-activiteit, zou men
kunnen voorhouden dat geen voorafgaande schriftelijke ingebrekestelling aan het adres van de
ambtenaar vereist is. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig bestuur lijkt het niettemin aangewezen om
het personeelslid bij aangetekende brief uit te nodigen om zich voor zijn ongewettigde afwezigheid
schriftelijk te verantwoorden alvorens tot de inhouding van wedde over te gaan. 1352
Wanneer het personeelslid één dag ziek is en geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts
oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid wegens ziekte niet gerechtvaardigd is, bevindt
het personeelslid zich van rechtswege in de administratieve toestand non-activiteit, tenzij het
personeelslid nog dezelfde werkdag de dienst hervat.1353
Op zich is dit een – vanuit juridisch oogpunt – wellicht te verdedigen bepaling zoals die is
opgenomen in het model van arbeidsreglement. Toch rijzen er enkele praktische en andere
bezwaren. Een dergelijke situatie vereist een zeer snel optreden van de kant van de controleinstantie. Indien de controlearts pas later zou constateren dat de betrokkene nooit
arbeidsongeschikt is geweest, is dat een vaststelling, niet meer of niet minder dan dat. Naar onze
mening kan geen retroactieve uitwerking worden gegeven aan een post factum beoordeling door de
controle-instantie. Verder blijft de al eerder gemaakte bedenking dat de toestand van ongewettigde
afwezigheid bij voorkeur in de tekst zelf van het Vlaams Personeelsstatuut als non-activiteit zou
worden aangemerkt.
§ 4.
Vervroegde werkhervatting
A.
Controle
De vraag rijst of een ambtenaar het werk mag hervatten op een eerder tijdstip dan het moment
waarop volgens zijn behandelend geneesheer de arbeidsongeschiktheid geacht wordt een einde te
nemen, al dan niet bevestigd door een controlearts.
Het recht om van de dienst afwezig te zijn wegens ziekte, geldt principieel voor de gehele
aangeduide periode.
In een vrij specifiek geval waarin de ambtenaar met ziekteverlof wel deel wilde uitmaken van een
selectiecommissie, oordeelde de Raad van State dat de ambtenaar zijn recht op ziekteverlof niet
selectief mag hanteren. Het recht op afwezigheid impliceert niet het recht op vervroegde terugkeer
– geheel of gedeeltelijk – binnen het bestuur. Daarvoor is, althans bij afwezigheid van een
andersluidende tekst, een beslissing van het bestuur vereist. 1354
Of in alle omstandigheden een expliciete toelating van de tewerkstellende overheid nodig is om het
werk vervroegd te mogen hernemen, lijkt nogal vergaand. Het hierboven besproken arrest had
1347
1348
1349
1350
1351
1352
1353
1354
222
Punt 11.2.5, tweede lid, derde zin model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.5, tweede lid, vierde zin model van arbeidsreglement.
Dit zijn de termen die we terugvinden in art. X.4 Vlaams Personeelsstatuut.
Anders dreigt het gevaar voor een misinterpretatie van het principe dat enkel mits een uitdrukkelijke bepaling de
ambtenaar zich in een andere administratieve toestand dan dienstactiviteit bevind( (zie art. X.3 Vlaams
Personeelsstatuut).
Art. X.2, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook Vr. en Antw. Vl.P. 2012-13, 21 februari 2013 (Vr. nr. 339 Jos DE MEYER).
Punt 11.2.4.4, twaalfde lid model van arbeidsreglement. Dit vormt een toepassing van art. X.4 Vlaams
Personeelsstatuut (cf. eindnoot (20) model van arbeidsreglement).
RvS 11 juli 2011, nr. 214.528, Dom.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
betrekking op een veeleer selectief gebruik van het ziekteverlof, waarbij de ambtenaar meer in het
bijzonder wenste deel te nemen aan de zittingen van een selectiecommissie. Dit staat los van de
meer algemene vraag naar de arbeids(on)geschiktheid, en is dus duidelijk te onderscheiden van de
kwestie of een ambtenaar die zich arbeidsgeschikt acht, al dan niet vervroegd mag terugkeren. Nu,
een personeelslid dat het werk eerder wenst te hervatten, doet er echter om tal van redenen goed
aan om zijn chef van deze intentie op de hoogte te brengen.
Naar analogie met wat gelding heeft voor de overheidscontractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1,
§ 3), menen wij dat de overheid de ambtenaar die het werk vervroegd wenst te hervatten, aan een
nieuwe controle mag onderwerpen, althans zolang het personeelslid nog niet effectief het werk
heeft hervat. De controlearts oordeelt immers of de afwezigheid gerechtvaardigd is (supra, G).
B.
Alternatieven?
1.
Attest van arbeidsgeschiktheid
Het is volgens ons niet uitgesloten dat de overheid een attest zou vragen aan de ambtenaar ter
staving van zijn arbeidsgeschiktheid wanneer deze het werk zou willen hervatten voor het
verstrijken van de in het attest van de behandelend geneesheer vooropgestelde
arbeidsongeschiktheidsduur. Hiervoor zou dan best wel een juridische grondslag worden gecreëerd
door deze specificatie in het model van arbeidsreglement op te nemen.
Voegen wij daar wel aan toe dat dit ten overstaan van een overheidscontractant uitgesloten is
omdat dit een verzwaring van zijn plichten zou uitmaken wat niet kan volgens de
Arbeidsovereenkomstenwet. In de relatie tot haar ambtenaren geldt die beperking voor de overheid
niet.
Wanneer een ambtenaar bij vervroegde werkhervatting wel het bewijs van zijn arbeidsgeschiktheid
zou moeten aanbrengen en een contractant per definitie niet, ontstaat echter weer een nietwenselijk geachte discrepantie tussen de regels die van toepassing zijn op deze beide
personeelscategorieën.
2.
Weigering van vervroegde werkhervatting
Andere vraag is of de overheidswerkgever een vervroegde werkhervatting eventueel gewoonweg zou
kunnen weigeren. De verplichting van de kant van de overheidswerkgever om arbeid te verschaffen,
is ten overstaan van een ambtenaar op het eerste gezicht minder expliciet dan ten aanzien van een
contractant, waarvoor die verplichting voortvloeit uit de Arbeidsovereenkomstenwet en als het
ware behoort tot de essentie van de arbeidsovereenkomst.
Indien de overheid zich het recht zou willen voorbehouden om een voortijdige werkhervatting te
weigeren, dient dit naar onze mening duidelijk in de rechtspositieregeling te worden verankerd.
Belangrijk daarbij is dat tegelijk de voorwaarden voor een dergelijk weigeringsrecht worden
gespecificeerd, bijvoorbeeld het niet (tijdig) indienen van een geneeskundig getuigschrift van de
behandelende arts ter staving van de vervroegde arbeidsgeschiktheid (supra, 1). Een algemeen
weigeringsrecht is te vaag; het gevaar bestaat dan dat een dergelijke weigering als een eenzijdige
bestuurshandeling met formele motiveringsplicht wordt beschouwd die bovendien aanvechtbaar is
door de Raad van State. Indien daarentegen de koppeling wordt gemaakt met de voorwaarden
waaronder een dergelijke weigering tot voortijdige werkhervatting mogelijk is, dan gaat het om een
gebonden bevoegdheid van de overheid waardoor de kans op discussie tot een minimum wordt
herleid.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
223
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 5.
Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte of ongeval privéleven
A.
De lege lata
1.
Algemeen
Wanneer de controlearts – na raadpleging van de behandelende arts – de mening is toegedaan dat
een zieke ambtenaar geschikt is om zijn ambt met deeltijdse prestaties op te nemen of als een
ambtenaar die wegens ziekte afwezig is, vraagt om zijn ambt weer te mogen opnemen met
deeltijdse prestaties, legt de ambtenaar aan het geneeskundig controleorgaan een medisch attest
van zijn behandelende arts voor.1355
Het initiatief met het oog op de toekenning van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte
komt toe aan het controleorgaan. Daarnaast kan ook de ambtenaar zelf of zijn behandelende
arts1356 met akkoord van het controleorgaan het initiatief nemen. 1357
Volgens het model van arbeidsreglement gaat het niet zozeer om het ambt, maar om de functies
die de ambtenaar vervulde op het moment van het intreden van de afwezigheid wegens ziekte of
ongeval van gemeen recht (supra, deel II).
In het geval dat de controlerende arts oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar een
deeltijdse werkhervatting toelaat, brengt het geneeskundig controleorgaan de personeelsdienst
waaronder de ambtenaar ressorteert, en de ambtenaar zelf daarvan schriftelijk op de hoogte. 1358
Indien de controlearts van mening is dat de aanvraag tot deeltijdse prestaties wegens ziekte niet
gerechtvaardigd is of als een personeelslid het niet eens is met het oordeel van de controlearts tot
deeltijdse prestaties wegens ziekte, dan overhandigt hij onmiddellijk – opnieuw na raadpleging van
de behandelende arts1359 – zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid.1360 Maakt het
personeelslid op dat ogenblik kenbaar dat het niet akkoord gaat met de bevindingen van de
controlearts, dan vermeldt de controlearts dit op het genoemde document. Het personeelslid kan
dan via zijn behandelende arts insisteren op het opstarten van de arbitrageprocedure.1361 Het gaat
om dezelfde procedure zoals in het raam van het medisch toezicht, 1362 met andere woorden in het
geval dat de arbeidsongeschiktheid op zich ter discussie staat (infra, deel VII).
Het geneeskundig controleorgaan staat, met het oog op re-integratie, deeltijdse prestaties toe voor
minimum 50% voor een periode van ten hoogste drie maanden. Nochtans worden voor ten hoogste
dezelfde periode, verlengingen toegestaan op voorwaarde dat het geneeskundig controleorgaan bij
een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar dat wettigt. 1363 Dit
nieuw medisch onderzoek gebeurt volgens dezelfde procedure zoals hierboven beschreven. 1364
Deze regeling belet niet dat de ambtenaar die deeltijds werkt wegens ziekte, mag proberen om
voltijds te hervatten. Indien hij dan tot de vaststelling komt dat hij dit toch niet aankan, mag hij
terug overschakelen op deeltijdse prestaties wegens ziekte voor de duur van de oorspronkelijk
toegestane periode, zonder opnieuw hiertoe een aanvraag te moeten indienen.1365 De ambtenaar
dient wel zijn personeelsdienst hiervan in kennis te stellen. 1366
1355
1356
1357
1358
1359
1360
1361
1362
1363
1364
1365
1366
224
Punt 11.2.6, eerste lid model van arbeidsreglement.
Tekstueel blijkt het dus mogelijk dat ook de behandelende arts van de ambtenaar ‘rechtstreeks’ aan de controlearts
de deeltijdse werkhervatting van zijn patiënt-ambtenaar zou voorstellen. Het is ons niet zo duidelijk hoe een en
ander dan procedureel in zijn werk gaat of zou moeten gaan.
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, tweede lid model van arbeidsreglement.
Het voorafgaand overleg tussen de controlearts en de behandelende arts (huisarts) vermijdt tijdrovende en soms
zinloze beroepsprocedures (zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut).
Punt 11.2.6, derde lid model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.6, derde lid model van arbeidsreglement.
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, vierde lid, eerste zin model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.6, vierde lid, eerste zin, in fine model van arbeidsreglement.
Punt 11.2.6, vijfde lid model van arbeidsreglement en toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, zesde lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tot slot stellen wij vast dat het Vlaams Personeelsstatuut het geneeskundig controleorgaan
aanmerkt als de beslissende instantie als het aankomt op de het toestaan van het verlof voor
deeltijdse prestaties bij ziekte of ongeval privéleven. 1367 Enkel uit het model van arbeidsreglement
valt af te leiden dat aan deze beslissing van de controlearts een raadpleging van de behandelend
geneesheer is voorafgegaan tot en met het (verplicht?) voorleggen van een geneeskundig
getuigschrift van die behandelende arts.1368 Dit is naar onze mening een dermate cruciale
toevoeging dat deze bij voorkeur in het VPS zelf zou worden ingeschreven in plaats van nu ietwat
verscholen te zitten in enerzijds de toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut en anderzijds het
model van arbeidsreglement.
2.
Interferentie met de beoordeling door de arts van de pensioencommissie van Medex?
Zoals we verder nog zullen toelichten, kan één van de uitlopers van een verwijzing van de
ambtenaar naar de pensioencommissie met het oog op zijn vroegtijdige oppensioenstelling erin
bestaan dat deze commissie tot een A3RP-beslissing komt (infra, afdeling 4, § 5, A). In voorkomend
geval ontvangt de ambtenaar het volgende bericht: “Vanuit medisch standpunt vervult u
momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt daarentegen
geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing het werk te hervatten met verminderde
prestaties naar rato van [%] gedurende een maand; tijdens die maand kan u de nodige stappen
ondernemen om een verlenging van deze verminderde prestaties aan te vragen volgens de in uw
statuut geldende procedure”.
Het lijkt er dus op dat in dit veeleer specifieke geval blijkbaar de arts van de pensioencommissie
van het Bestuur van de medische expertise kan ‘beslissen’ tot een dergelijk verlof voor verminderde
prestaties, weliswaar beperkt tot één maand. Naderhand vindt de gebruikelijke procedure
uitwerking, zoals vervat in de onderscheiden rechtspositieregelingen (supra, 1).
B.
De lege ferenda
1.
Bevoegdheid van de controlearts
Het is tot op zekere hoogte markant dat het conform het Vlaams Personeelsstatuut aan de
controlearts toekomt om zich uit te spreken over de mogelijkheid om zijn ambt met deeltijdse
prestaties weer op te nemen. Op het eerste gezicht lijken verscheidene argumenten te pleiten voor
het toevertrouwen van deze opdracht aan de arbeidsgeneesheer wat zou nopen tot een aanpassing
van het Vlaams Personeelsstatuut. Of dit een volwaardig alternatief is, onderzoeken we in een
volgend punt (infra, 2).
Vooreerst kan worden geargumenteerd dat de bevoegdheid vanwege de controlearts om zich ten
overstaan van de Vlaamse ambtenaren uit te spreken over een deeltijdse wedertewerkstelling, niet
volkomen spoort met de basisprincipes die de controlegeneeskunde in het algemeen beheersen.
Volgens de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg1369 en naar het
oordeel van de Orde der artsen1370 moet de controlegeneesheer ten aanzien van de contractanten
en de ambtenaren dezelfde deontologische regels in acht nemen, ongeacht het gegeven dat de Wet
Controlegeneeskunde als zodanig geen gelding heeft voor de ambtenaren (supra, § 3, A). Het gevaar
is niet denkbeeldig dat als het controleorgaan voor de overheidswerkgever nog andere taken
opknapt, maar dan semi in een andere hoedanigheid, de opgelegde onafhankelijkheid vanwege de
controlearts in het gedrang komt bij de uitoefening van zijn taken als controleur van afwezigheden.
Bijkomend geldt dat een dergelijke beoordeling impliciet een diagnose vergt die een controlearts in
die hoedanigheid niet mag stellen. In het opleggen van deeltijds werk schuilt het gevaar voor
inmenging door de controlerend geneesheer in de behandeling en/of de diagnose van de
1367
1368
1369
1370
Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.6, eerste lid model van arbeidsreglement.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Brief van Christian DENEVE de dato
22 juni 2006 – Betreft geneesheer-brandweer, kenmerk HUA/6996/N/445F/A/VDS.
ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle door de Administratieve Gezondheidsdienst (AGD)”, T.Orde Geneesh.
nr. 112, juni 2006, 3.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
225
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
behandelend geneesheer. Ook een interferentie met de bevoegdheden van de arbeidsgeneesheer
vanuit diens taakstelling in het raam van de welzijnswetgeving valt niet uit te sluiten.
Tot slot moet de controlearts zijn beslissingen niet motiveren. Dat ligt moeilijker in het geval dat
de ambtenaar niet akkoord gaat met het opleggen van een deeltijdse werkhervatting door het
controleorgaan, dat volgens het Vlaams Personeelsstatuut de beslissing neemt voor de overheid.
2.
Arbeidsgeneesheer als alternatief?
Op zich is er geen probleem om het aan de arbeidsgeneesheer over te laten zich uit te spreken over
het verlof voor deeltijdse prestaties voor zover dit kadert in een bestaande
gezondheidsbeoordeling. Als de arbeidsgeneesheer tot het besluit komt dat een vermindering van
de arbeidsduur aangewezen is, gaat het om een advies met toepassing van de welzijnswetgeving.
Men zou dus in het Vlaams Personeelsstatuut kunnen inschrijven dat deeltijdse prestaties kunnen
worden toegekend wanneer de arbeidsgeneesheer in het raam van een gezondheidsbeoordeling van
mening is dat een vermindering van de arbeidsduur moet worden doorgevoerd. Op zich is een
dergelijke toevoeging in feite overbodig aangezien deze mogelijkheid rechtstreeks voortvloeit uit de
toepassing van de (federale) welzijnswetgeving waarvan het VPS vanzelfsprekend niet kan afwijken.
Daarnaast zou het VPS evengoed kunnen bepalen dat de toekenning van het verlof voor deeltijdse
prestaties wegens ziekte of ongeval privéleven ook kan gebeuren op advies van de behandelend
geneesheer van de ambtenaar, zonder tussenkomst van het controleorganisme. Conform de tekst
van het Vlaams Personeelsstatuut vormt het geneeskundig controleorgaan de beslissende
instantie.1371 In hoeverre de behandelende arts hierbij wordt betrokken, valt enkel af te leiden uit
het model van arbeidsreglement.1372
Een andere kwestie is of het Vlaams Personeelsstatuut de arbeidsgeneesheer – in plaats van de
controlearts – zou kunnen aanmerken als de (enige) instantie die zich in alle gevallen uitspreekt
over het verlof voor deeltijdse prestaties. Het is, hoe dan ook, niet mogelijk om een soort van
bijkomende gezondheidsbeoordeling in te voeren. Artikel 14 van het KB Gezondheidstoezicht
Werknemers bepaalt immers: “Tijdens de procedure van werving en selectie en tijdens de duur van
de tewerkstelling mogen de werkgevers geen andere tests of medische onderzoeken laten
uitvoeren dan deze die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer krachtens dit besluit mag
uitvoeren, inzonderheid met een ander doel dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of
werknemer die onderworpen is aan de verplichte beoordeling van de gezondheid geschikt is in
functie van de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald risico”. In deze
bepaling ligt enerzijds het monopolie van de arbeidsgeneesheer besloten om gezondheidstoezicht te
houden op de werknemers, zonder dat om het even welke andere arts hiertoe bevoegd is.
Anderzijds vestigt dit artikel het principe dat de arbeidsgeneesheer zelf ook geen andere
onderzoeken mag verrichten – bijvoorbeeld op vraag van de werkgever – dan degene die in het KB
Gezondheidstoezicht Werknemers staan beschreven. In het Vlaams Personeelsstatuut kan bijgevolg
geen algemene regeling betreffende de gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer met het
oog op het verrichten van deeltijdse prestaties worden ingeschreven. Los van het feit dat een
uitbreiding van het takenpakket van de arbeidsgeneesheer niet toegelaten is, geldt bovendien dat
de welzijnswetgeving behoort tot het arbeidsrecht en dus federale materie is waaraan de Vlaamse
regelgever niet vermag te sleutelen.
Daarnaast is het inhoudelijk nog maar de vraag of het in alle gevallen aangewezen is om de
arbeidsgeneesheer hierin te betrekken. Dat is zeker aangewezen als een vermindering van de
arbeidsduur noodzakelijk is met het oog op de re-integratie van het personeelslid en/of de
ongeschiktheid voortvloeit uit de arbeidsomstandigheden. Wij denken hier dan vooral aan burn-out,
rugproblemen, enzovoort. Soms is het verlof voor deeltijdse prestaties echter veeleer tijdelijk
en/of louter curatief van aard, bijvoorbeeld in het geval van kortdurende ziekten die een tijdelijke
vermoeidheid veroorzaken, ongevallen met minieme letsels… Dit type van aandoeningen die een
deeltijdse wedertewerkstelling verantwoorden, hebben op zich niets te maken met de
arbeidsomstandigheden, re-integratie, handicap of met het welzijnsbeleid van de werkgever. In dat
geval heeft de arbeidsgeneesheer zich daar in feite niet mee in te laten, om de eenvoudige reden
dat hij geen curatieve functie heeft.
1371
1372
226
Cf. art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie punt 11.2.6 model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
3.
Dubbel(zinnig) besluit
De voorgaande overwegingen brengen ons tot de volgende eindconclusie. Het controleorganisme is
niet de meeste geschikte instantie om zich uit te spreken over het verlof voor deeltijdse prestaties
bij ziekte of ongeval privéleven. Het takenpakket van de controlearts ten overstaan van de
ambtenarengroep is weliswaar niet even strikt en welomschreven zoals dat het geval is voor de
contractanten. Dit neemt niet weg dat de controlerend geneesheer in eerste orde geacht wordt zich
uit te spreken over de arbeidsongeschiktheid van het personeelslid in het licht van het afgeleverde
medisch attest van de behandelende arts.
Omgekeerd is de arbeidsgeneesheer evenmin de arts bij uitstek om hem als enige bevoegd te
verklaren om zich uit te spreken over de opportuniteit van een werkhervatting met deeltijdse
prestaties in het geval van ziekte of ongeval privéleven. Een dergelijke maatregel is perfect
verenigbaar met het optreden van de arbeidsgeneesheer in zijn hoedanigheid van beoefenaar van
de preventieve geneeskunde, maar is dat veel minder wanneer deze maatregel vooral is ingegeven
vanuit curatief oogpunt. Bovendien is een verruiming van het takenpakket van de
arbeidsgeneesheer door de Vlaamse overheid geen optie omdat zulks zou indruisen tegen de actuele
bevoegdheidsverdeling en bijgevolg ongrondwettelijk zou zijn.
Geven wij ter vergelijking mee dat op het niveau van de Vlaamse lokale besturen het
Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel geen enkele arts expliciet bevoegd
verklaart om zich uit te spreken over de mogelijkheid om verlof voor deeltijdse prestaties te
genieten na ziekte of ongeval privéleven. De tekst vermeldt enkel dat de ambtenaar toestemming
kan krijgen voor dit type verlof.1373 De toelichting geeft op zijn beurt aan: "Het bestuur moet zijn
beslissing uiteraard steunen op de nodige medische adviezen, bijvoorbeeld van de eigen
controlearts”. Dit impliceert dat de controlearts kan worden betrokken bij het toekennen van het
verlof voor deeltijdse prestaties na ziekte of ongeval privéleven, maar tegelijk dat dit niet de enige
arts is die zich daarover vermag uit te spreken. Er staat niets in de weg dat de beslissing van de
tewerkstellende overheid zou zijn gesteund op adviezen van andere artsen. Dit houdt dan weer wel
het gevaar in voor tegenstrijdige adviezen. Veel zal dan afhangen van de motivering die de
beslissing om het verlof voor deeltijdse prestaties al dan niet toe te staan, schraagt, welke
motivering in geval van dispuut uiteindelijk zal worden getoetst door de Raad van State.
De enige manoeuvreerruimte die we zien, is om in de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut – naar
analogie met het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel – de mogelijkheid
open te laten dat het verlof voor deeltijdse prestaties kan worden toegestaan op advies van een
arts. Welke arts dat dan is, hangt af van de situatie; dit kan de arbeidsgeneesheer zijn, eventueel
de controlearts, maar evenzeer de behandelende arts.
§ 6.
Voorbehoedend verlof
Wanneer een personeelslid onder hetzelfde dak woont met iemand die volgens zijn behandelende
arts is aangetast door een ziekte met een hoge graad van besmettelijkheid, moet deze arts contact
opnemen met het diensthoofd medische kwaliteit van Medex of diens afgevaardigde te Brussel, 1374
dan wel met de arts-hoofd van dienst van het centrum van Medex in de regio waarin het
personeelslid woont.1375
In gemeenschappelijk overleg bepalen beide artsen de meest geschikte voorzorgsmaatregelen, zoals
chemoprofylaxie en/of het voorschrijven van een periode van arbeidsongeschiktheid, wat dus
overeenstemt met het voorbehoedend verlof. Deze voorzorgsmaatregelen gaan onmiddellijk in.1376
1373
1374
1375
1376
Zie art. 190 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel.
Zie http://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentemployee/
Absencesduetoillness/Prophylacticleave/index.htm.
Zie toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie.
Zie ook toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
227
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Het betrokken personeelslid dient onmiddellijk zelf zijn lijnmanager hiervan op de hoogte te
brengen.1377
Afdeling 2 – Arbeidsongeval
§ 1.
Dubbele procedure
Bij een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk dient het personeelslid
dezelfde procedure te volgen als bij ziekte, zo specificeert het model van arbeidsreglement.1378 Dit
uitgangspunt is niet in zoveel bewoordingen terug te vinden in de tekst van het Vlaams
Personeelsstatuut, maar vloeit er indirect en logischerwijze wel uit voort. De afwezigheden naar
aanleiding van een arbeids(weg)ongeval horen immers eveneens thuis onder de noemer
ziekteverlof, met enkel een afwijkend systeem aangaande de toerekening ervan op de ziektedagen
(supra, deel III). Via dit ezelsbruggetje behouden bijgevolg – bij gebrek aan andersluidende
bepalingen – alle principes betreffende het ziekteverlof en de ziektecontrole hun gelding naar
aanleiding van een arbeidsongeval of een arbeidswegongeval.
Tegelijk gelden in voorkomend geval echter ook de specifieke bepalingen zoals vervat in de
Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel en zijn uitvoeringsbesluiten, die wij hieronder uit de
doeken zullen doen.
Bijgevolg zal in geval van arbeids(weg)ongeval evenzeer het ziektemeldingsformulier naar de
controledienst moeten worden gestuurd. De aangifte van het arbeidsongeval, in voorkomend geval
vergezeld van het doktersattest (infra, § 2, A), dient aan de personeelsdienst te worden
overgemaakt die deze documenten vervolgens doorstuurt naar de bevoegde geneeskundige dienst
en – in geval van herverzekering – naar de verzekeringsmaatschappij.
§ 2.
Aangifte
A.
In het raam van de arbeidsongevallenregeling
Elk ongeval dat een arbeidsongeval of als ongeval op de weg naar of van het werk kan zijn, moet
worden aangegeven door het slachtoffer, zijn rechtverkrijgende(n), zijn chef of iedere andere
belanghebbende persoon.1379 De aangifte geschiedt bij de dienst die de overheid daartoe heeft
aangewezen1380 en die het best is geplaatst voor de afhandeling van de daaruit voortvloeiende
administratieve taken.
Het aangeven van het ongeval dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te gebeuren met het – in
tweevoud1381 opgemaakte – formulier1382 ‘aangifte van ongeval’.1383 Het slachtoffer doet de aangifte
op papier,1384 de werkgever via de portaalsite van de sociale zekerheid. 1385
1377
1378
1379
1380
1381
1382
1383
1384
1385
228
Zie toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut.
Punt 11.2.8.1, eerste lid model van arbeidsreglement.
Art. 7, eerste lid KB 24 januari 1969.
Cf. art. 6, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 6, tweede lid KB 24 januari 1969 vereist dat de personeelsleden in
kennis worden gesteld van deze dienst. In het model van arbeidsreglement staat te lezen dat de aangifte dient te
gebeuren bij de personeelsdienst (zie punt 11.2.8.1, derde lid model van arbeidsreglement).
Art. 7, tweede lid KB 24 januari 1969.
Een MB 7 februari 1969 tot vaststelling van de modellen voor aangifte van een ongeval en voor het indienen van een
doktersattest inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 13 februari 1969), zoals het laatst aangepast bij MB
van 13 april 2008 (BS 24 april 2008 (ed. 2)). Daarmee werd uitvoering gegeven aan art. 7, vierde lid KB 24 januari
1969.
Art. 7, tweede lid KB 24 januari 1969.
Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/who.htm.
De instructies voor de verzending staan op de website van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid:
https://www.socialsecurity.be/ en daarna de weg volgen > Onderneming > Sociale risico’s > 4 – Publiato.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Indien het ongeval een arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag veroorzaakt of kan
veroorzaken, behoort daarbij een doktersattest1386 te worden gevoegd.1387
In geval van herverzekering zal de aangifte gebruikelijk in drie exemplaren worden opgesteld
waarvan de overheidswerkgever één exemplaar aan de herverzekeringsmaatschappij bezorgt.
Initieel was de rechtspraak van oordeel dat in geval van een late aangifte, namelijk zes maanden na
het beweerde ongeval, het recht op vergoedingen weliswaar niet vervalt, maar dat de betrokken
ambtenaar dan geen beroep meer kon doen op het wettelijke vermoeden van oorzakelijkheid, zodat
hij zelf diende te bewijzen dat de aangegeven letsels het gevolg zijn van de aangevoerde
plotselinge gebeurtenis.1388 Het Hof van Cassatie heeft deze laatste stelling echter radicaal van de
hand gewezen zodat ook bij een niet-tijdige aangifte het personeelslid nog steeds kan bogen op het
vermoeden van ongeval1389 (supra, deel I).
Een exemplaar van het aangifteformulier moet – samen met het medisch getuigschrift 1390 – aan de
bevoegde geneeskundige dienst (infra, § 3, B, 1) worden doorgestuurd.1391 Sinds 1 januari 2014
gebeurt dit via Publiato1392 (infra, § 5, A), de online toepassing van het Fonds voor
Arbeidsongevallen.1393
Het KB van 24 januari 1969 maakt gewag van een tijdslimiet van 48 uren voor het overmaken van
een exemplaar van deze documenten aan het Bestuur van de medische expertise.1394 Het verstrijken
van deze termijn heeft echter geen vervallenverklaring tot gevolg. Het is dus geen
uitsluitingstermijn, maar een gewone op ordelijkheid gerichte termijn.
Het model van arbeidsreglement geeft ook nog mee dat het slachtoffer er alle belang bij heeft om
alle formulieren nauwkeurig en volledig in te vullen of te laten invullen. 1395
De afwezigheid van aangifte brengt geen enkel verval van het recht op schadeloosstelling met
zich.1396 Aangezien vorderingen tot betaling van vergoedingen pas verjaren na het verstrijken van
een termijn van drie jaar vanaf de dag waarop de betwiste administratieve rechtshandeling ter
kennis werd gebracht,1397 staat er eigenlijk geen verjaringstermijn op het indienen van een (zeer)
laattijdige aangifte.
B.
Kennisgevingsplicht op basis van de welzijnswetgeving
1.
Situering
Naast de normale aangifteformaliteiten in het raam van de arbeidsongevallenregeling mogen ook de
bijkomende verplichtingen niet uit het oog worden verloren, zoals opgelegd door het KB van 27
maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
1386
1387
1388
1389
1390
1391
1392
1393
1394
1395
1396
1397
Volgens art. 58, f. Code van geneeskundige plichtenleer vormt de “afgifte van reglementaire geneeskundige
getuigschriften nodig voor de aangifte van werkongevallen met vermelding van alle indicaties die rechtstreeks in
verband staan met het oorzakelijk trauma” een wettelijke uitzondering op het principe van het medisch
beroepsgeheim.
Art. 7, derde lid KB 24 januari 1969.
Arbh. Brussel 28 november 1988, Soc.Kron. 1990, 150 (weergave).
Cass. 18 juni 2001, Pas. 2001, 1157.
Cf. ORDE DER GENEESHEREN, “Medische attesten bij een arbeidsongeval”, T.Orde Geneesh. nr. 136, maart 2012, 4.
Art. 7, derde lid KB 24 januari 1969.
Het model van arbeidsreglement specificeert dat er geen AGD1B-formulieren hoeven te worden ingevuld en
opgestuurd naar Medex (punt 11.2.8.1, tweede lid model van arbeidsreglement).
Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/accident.htm.
Intussen ligt een voorontwerp van wet voor tot oprichting van Fedris, wat staat voor het Federaal agentschap voor
beroepsrisico’s als gevolg van een fusie tussen het Fonds voor Arbeidsongevallen en het Fonds voor de
Beroepsziekten. Het FBZ zal worden geïntegreerd in het FAO. De effectieve fusie vindt plaats op 1 januari 2017 (zie
http://presscenter.org/fr/pressrelease/20160609/fusion-du-fonds-des-accidents-du-travail-et-du-fonds-desmaladies-professionne?lang=nl).
Art. 7, derde lid, in fine KB 24 januari 1969.
Punt 11.2.8.1, negende lid model van arbeidsreglement.
Arbh. Luik (afd. Namen) 22 mei 1990, JLMB 1991, 722, JTT 1991, 218 en TSR 1991, 380; Arbrb. Charleroi 21 april
2000, Soc.Kron. 2000, 223.
Art. 20, eerste lid Wet 3 juli 1967.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
229
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
werk.1398 Dit besluit is evenzeer toepasselijk op de publiekrechtelijke rechtspersonen en hun
voltallige personeel, ongeacht de wijze van aanwerving,1399 net zoals de Welzijnswet Werknemers
trouwens (supra, deel I).
2.
Arbeidsongevallensteekkaart
Het hierboven vermelde KB van 27 maart 1998 legt aan de werkgever de verplichting op ervoor te
zorgen dat de dienst voor preventie en bescherming op het werk die met deze opdracht is belast,
voor elk ongeval dat ten minste vier dagen arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, een
arbeidsongevallensteekkaart opstelt.1400
Het formulier voor de aangifte van een arbeidsongeval met toepassing van de Arbeidsongevallenwet
van 10 april 1971 of de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel van 3 juli 1967 mag de
arbeidsongevallensteekkaart vervangen,1401 op voorwaarde dat de gegevens nodig om de steekkaart
op te stellen, op het aangifteformulier zijn ingevuld. 1402
3.
Ernstig arbeidsongeval
Verder omvat het hoofdstuk XIbis van de Welzijnswet Werknemers een resem maatregelen 1403 om de
herhaling van ernstige ongevallen1404 te voorkomen.1405
In de eerste plaats moet de dienst voor preventie en bescherming op het werk (DPBW) op de hoogte
worden gebracht van het ernstig arbeidsongeval. De werkgever draagt er zorg voor dat deze dienst
het ongeval onmiddellijk onderzoekt, de oorzaken ervan vaststelt, preventiemaatregelen voorstelt
om herhaling ervan te voorkomen, en hem hierover een verslag bezorgt.1406
Verder behoort de inspecteur bevoegd voor arbeidsveiligheid, in kennis te worden gesteld van elk
ernstig arbeidsongeval op de werkplaats, en dit binnen twee werkdagen die volgen op de dag van
het ongeval. Wanneer het gaat om een dodelijk arbeidsongeval of om een ongeval dat volgens de
eerste medische diagnose de dood of een blijvende arbeidsongeschiktheid van meer dan 25% tot
gevolg kan hebben, dient die kennisgeving aan de inspecteur arbeidsveiligheid onmiddellijk te
gebeuren.1407
1398
1399
1400
1401
1402
1403
1404
1405
1406
1407
230
BS 31 maart 1998.
Art. 1 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk.
Art. 28, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk.
Het model voor aangifte van een arbeidsongeval, dat het voorwerp uitmaakt van de bijlage bij het MB 13 april 2008
tot wijziging van het ministerieel besluit van 7 februari 1969 (BS 24 april 2008 (ed. 2)), bevat een apart luik
betreffende de ongevallensteekkaart en voldoet dus aan alle vereisten. Dit model geldt voor de personeelsleden die
onder de toepassing vallen van het KB 24 januari 1969 of van het KB 12 juni 1970.
Art. 28, tweede lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk.
Zie in dit verband Richtlijn DVO/DBZ/GDPB/2007/1, 21 maart 2007, Voorkoming van herhaling van arbeidsongevallen
– Verplichte vermelding aan officiële instanties en aan de Dienst voor Preventie en Bescherming.
Wordt in deze context als een ernstig arbeidsongeval beschouwd: een arbeidsongeval dat aanleiding heeft gegeven
tot de dood, naast een arbeidsongeval waarvan het gebeuren in direct verband staat met een gebeurtenis die afwijkt
van de normale uitvoering van het werk en die figureert op de lijst opgenomen als bijlage I bij het KB 27 maart 1998
betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, of met een voorwerp in
de zin van de bijlage II van dat besluit, voor zover dat ongeval heeft geresulteerd in een blijvend letsel of in een
tijdelijk letsel waarvan de aard voorkomt in de bijlage III van het genoemde besluit (zie art. 26, § 4 KB 27 maart 1998
betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk).
Zie hoofdstuk XIbis Welzijnswet Werknemers.
De verdere uitvoering van bepaalde facetten hiervan maakt het voorwerp uit van art. 26 en art. 27 KB 27 maart 1998
betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Zie ook www.meta.fgov.be/defaultTab.aspx?id=645#AutoAncher2.
Art. 26, § 2, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de
uitvoering van hun werk.
Art. 27, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering
van hun werk.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Overzicht
De volgende tabel 9 biedt een overzicht van de na te leven aangifte- en kennisgevingsverplichtingen
naargelang van de ernst van het arbeidsongeval.
Tabel 9 – Indeling van de arbeidsongevallen volgens hun ernst en de eruit voortvloeiende aangifteen kennisgevingsverplichtingen
ARBEIDSONGEVALLEN VOLGENS HUN ERNST
1408
Lichte arbeidsongevallen
(i.e. zonder loonverlies of
arbeidsongeschiktheid)
[Geen aangifteplicht
Wel opname in EHBO-register en in het
jaarverslag DPBW]
(enkel private sector)
Eén dag arbeidsongeschiktheid of minder1409
Meer dan één dag arbeidsongeschiktheid
VERPLICHTINGEN
1410
Aangifteplicht zonder doktersattest
Aangifteplicht met doktersattest (via Publiato –
infra, § 6, A))
Vanaf vier dagen arbeidsongeschiktheid 1411
Arbeidsongevallensteekkaart (als onderdeel van
de aangifte)
Vanaf dertig dagen arbeidsongeschiktheid1412
Verplicht medisch onderzoek door de bevoegde
geneeskundige dienst
Ernstig arbeidsongeval1413 (i.e. arbeidsongeval
dat zich op de arbeidsplaats zelf voordoet en
dat de dood, een blijvende
arbeidsongeschiktheid of een tijdelijke
arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft en in
verband staat met een bepaalde gebeurtenis of
een bepaald voorwerp)
Verwittiging DPBW (onmiddellijk) en inspectie
belast met het toezicht op het welzijn op het
werk (binnen de tien dagen volgend op dag
ongeval)
Zeer ernstig arbeidsongeval (i.e.
arbeidsongeval dat zich op de arbeidsplaats
zelf voordoet en dat de dood of blijvende
arbeidsongeschiktheid van minstens 25% tot
gevolg heeft of vermoedelijk zal hebben)
Onmiddellijke verwittiging DPBW en inspectie
belast met het toezicht op het welzijn op het
werk
§ 3.
Geneeskundig onderzoek
A.
Principe
Indien er sprake is van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig kalenderdagen,
kan het slachtoffer ervoor opteren om het medisch attest van genezing zonder blijvende
arbeidsongeschiktheid niet in te dienen omdat het op grond van een medisch verslag opgemaakt
door zijn behandelende arts, meent te lijden aan een blijvende ongeschiktheid. Enkel in dat geval
wordt het opgeroepen bij de bevoegde geneeskundige dienst. 1414
In het geval dat de tijdelijke arbeidsongeschiktheid dertig kalenderdagen of langer duurt, wordt het
slachtoffer ambtshalve opgeroepen bij de bevoegde geneeskundige dienst om het percentage van
1408
1409
1410
1411
1412
1413
1414
Art. 61, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 en KB 12 maart 2003 tot vaststelling van de wijze en van de
termijn van aangifte van een arbeidsongeval (BS 2 april 2003).
Art. 6 en art. 7 KB 24 januari 1969 en art. 8 KB 12 juni 1970, dat doorverwijst naar het KB 24 januari 1969.
Art. 7 KB 24 januari 1969.
Art. 28 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk.
Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969.
Hoofdstuk XIbis Welzijnswet Werknemers en art. 26 en art. 27 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het
welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 9, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
231
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
blijvende ongeschiktheid te bepalen en, in voorkomend geval, het percentage van de hulp van
derden.1415
B.
Bevoegde geneeskundige dienst
1.
Algemeen
Voor het voltallige personeel bedoeld bij KB van 24 januari 1969, is uitsluitend het Bestuur van de
medische expertise bevoegd.1416
Anders is het voor de openbare instellingen en de publiekrechtelijke rechtspersonen die onder de
toepassing vallen van het KB van 12 juni 1970. Het komt aan de instelling toe de geneeskundige
dienst aan te duiden voor de uitoefening van de bevoegdheden die conform het KB van 24 januari
1969 aan het Bestuur van de medische expertise toekomen.1417 Die geneeskundige dienst kan Medex
zijn of iedere andere dienst die hem vervangt.1418
2.
Quid, in geval van herverzekering?
Vooreerst is er een onverenigbaarheid is tussen het optreden als herverzekeraar en de uitoefening
van het geneeskundig toezicht in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke
sector.1419 In de publieke sector gaat het immers niet om een verplichte
arbeidsongevallenverzekering waardoor een rechtstreekse band ontstaat tussen de verzekeraar en
het slachtoffer. Het betreft een herverzekering van het arbeidsongevallenrisico waar het slachtoffer
als zodanig buiten staat aangezien het een contract betreft tussen de overheidswerkgever en de
herverzekeraar. Dit neemt niet weg dat in de praktijk bepaalde openbare instellingen blijkbaar wel
de medische dienst van de herverzekeraar hebben aangewezen als bevoegde geneeskundige dienst.
Wanneer de overheid het arbeidsongevallenrisico heeft herverzekerd, blijft Medex of de in de plaats
daarvan tredende geneeskundige dienst als enige bevoegd. 1420 De geneesheer-adviseur van de
verzekeringsmaatschappij heeft geen enkel medisch gezag tegenover het slachtoffer, zo staat te
lezen in de rondzendbrief nr. 429 van 6 maart 1996.1421
C.
Bevoegdheden van de geneeskundige dienst
1.
Naar aanleiding van het initiële ongeval
Tot voor kort ontbrak in de regelgeving een opsomming van de bevoegdheden van de geneeskundige
dienst. Daarin is verandering gekomen met het wijzigende Koninklijk Besluit van 8 mei 20141422 dat
de bevoegdheden van Medex in het raam van de arbeidsongevallenregeling heeft verduidelijkt. Het
Bestuur van de medische expertise wordt aangeduid:1423
om het causaliteitsverband na te gaan tussen het arbeidsongeval en de letsels. Dit komt neer
op het aandragen van het tegenbewijs voor het vermoeden van ongeval (supra, deel I);
1415
1416
1417
1418
1419
1420
1421
1422
1423
232
Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969.
Cf. art. 7, derde lid, art. 8, eerste lid en art. 9 KB 24 januari 1969.
Zie ook punt 11.2.8.2, tweede lid model van arbeidsreglement.
Art. 4, eerste lid, 2° KB 12 juni 1970.
Art. 4, tweede lid KB 12 juni 1970.
Art. 11, in fine KB 12 juni 1970 en in dezelfde zin art. 27 KB 13 juli 1970.
Zie in dit verband Arbrb. Aarlen 23 februari 1993, Soc.Kron. 1994, 331 (samenvatting), noot J. JACQMAIN,
“Confusions de législations“.
MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN, Omz. nr. 429, 6 maart 1996. Diverse modaliteiten ter uitvoering van de wet van
3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen in de overheidssector : verjaring en herverzekering
Aan alle federale, gemeenschaps-, gewestelijke, provinciale of plaatselijke overheidsbesturen, -inrichtingen of diensten die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen of
ongevallen op de weg naar en van het werk in de overheidssector, BS 12 maart 1996.
Het betreft het KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise
en tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 6 juni 2014).
Art. 8, eerste lid KB 24 januari 1969.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
-
om het causaliteitsverband vast te stellen tussen het arbeidsongeval en de periodes van
arbeidsongeschiktheid;
om de consolidatiedatum, het percentage van blijvende arbeidsongeschiktheid en het
percentage van hulp van derden vast te stellen.
Dezelfde bevoegdheden komen toe aan de geneeskundige dienst die een publiekrechtelijke
werkgever in de zin van het KB van 12 juni 1970 heeft aangesteld 1424 (supra, B, 1).
Tot slot vestigen wij er de aandacht op dat verscheidene rechterlijke uitspraken duidelijk stellen
dat de beslissingen aangaande het arbeidsongeval vanwege de bevoegde geneeskundige dienst niet
bindend zijn ten overstaan van de voor het ongeval aansprakelijke of diens verzekeraar. 1425 In het
gemeen recht heeft Medex immers geen enkele bevoegdheid en zal de omvang van de schade door
een andere arts worden begroot.
2.
Andere bevoegdheden
Daarnaast behoort het tot het bevoegdheidspakket van dezelfde geneeskundige dienst zich uit te
spreken over de verergering of de verbetering van de blijvende arbeidsongeschiktheid in het raam
van de herziening1426 (infra, § 6).
Voorts dient na afloop van de herzieningstermijn de geneeskundige dienst te worden gevat om een
oordeel te vellen over het behoud of de verhoging van het percentage blijvende
arbeidsongeschiktheid met het oog op de toekenning van een verergeringsbijslag. 1427
Tot slot is dezelfde geneeskundige dienst bevoegd om te trancheren aangaande de causale relatie
tussen de arbeidsongevalsletsels en het overlijden na het verstrijken van de herzieningstermijn, en
dat naar aanleiding van een aanvraag voor toekenning van een overlijdensbijslag. 1428
3.
Controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
Het tijdelijk arbeidsongeschikte personeelslid in dienst van de Vlaamse overheid valt onder het
toezicht van een door de Vlaamse minister voor Bestuurszaken aangewezen geneeskundig
controleorgaan.1429 Het Vlaams Personeelsstatuut maakt daarbij geen onderscheid naargelang van
de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt ook wat de ziektecontrole betreft, zoals
vervat in de vigerende arbeidsreglementen1430 (supra, afdeling 1).
Het lijkt op het eerste gezicht dan ook logisch dat de controle op de tijdelijke
arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeids(weg)ongeval evenzeer aan het genoemde
geneeskundig controleorgaan toekomt.
Over deze kwestie is al geruime tijd een discussie aan de gang. Het Bestuur van de medische
expertise argumenteert dat als het bevoegd is op het vlak van de toekenning van het verlof voor
deeltijdse prestaties (infra, § 8), het de evidentie zelf is dat Medex tegelijk instaat voor de controle
1424
1425
1426
1427
1428
1429
1430
Art. 4, eerste lid, 2° KB 12 juni 1970.
Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull. 1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR 1982, nr. 10.506 en RW 198182, 1480; Brussel 10 september 1987, JLMB 1988, 499, noot N. SIMAR; Gent 23 april 1982, RW 1984-85, 1251
(verkort).
Vermelden wij hierbij dat de Franse Gemeenschap (departement Onderwijs) er vaak niet in slaagt om de volledige
periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, zoals erkend door Medex, terug te vorderen van de burgerlijk
aansprakelijke tegenpartij. De Franse Gemeenschap is daarbij van oordeel dat dit voor haar een schade vormt –
doordat Medex te lang de arbeidsongeschiktheid heeft erkend – en heeft in een aantal dossiers de FOD
Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu gedagvaard in gemeenrecht. Hierover is echter nog
geen uitspraak gedaan.
Art. 10, § 3 en art. 11, § 1 KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 5, eerste en tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 5ter, § 5, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Art. X.19 Vlaams Personeelsstatuut.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
233
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
op de periodes van (volledige) tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van het
arbeidsongeval.1431
Een en ander wordt nog gecompliceerder in het geval dat de overheidswerkgever het
arbeidsongevallenrisico heeft herverzekerd. Indien de overheid vrij is in haar keuze van de instantie
die zich inlaat met de controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid bij arbeidsongeval, lijkt het
Hof van Cassatie te aanvaarden dat de overheid de raadsgeneesheer van de
verzekeringsmaatschappij hiermee zou kunnen belasten.1432 Indien Medex de bevoegde
geneeskundige dienst is, zal de herverzekeraar zich doorgaans neerleggen bij het oordeel van deze
dienst, zoals vaak gespecificeerd in de herverzekeringsovereenkomst.
Naar ons oordeel geldt dezelfde regeling als het gaat om (het erkennen van) een tijdelijke
verergering na consolidatie.
Theoretisch zijn beide standpunten perfect met elkaar te verzoenen. Het komt aan het
controleorganisme toe om vast te stellen of het personeelslid al dan niet nog steeds tijdelijk
arbeidsongeschikt is, zonder zich echter te (kunnen of mogen) uitspreken over de oorsprong van die
tijdelijke arbeidsongeschiktheid.1433 Medex zou op zijn beurt exclusief bevoegd zijn om een oordeel
te vellen over het oorzakelijk verband tussen die tijdelijke arbeidsongeschiktheid en het
arbeidsongeval.
In de praktijk zijn die beide facetten echter niet zo eenvoudig van elkaar te scheiden en zou er zich
een conflict kunnen voordoen wanneer het controleorganisme en Medex een andere mening zijn
toegedaan zowel wat betreft het voortbestaan van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid als over de
oorsprong ervan.
Daar komt bij dat eventueel de mening van de behandelend geneesheer nog voor bijkomende
verwarring zorgt, gegeven dat deze op het ziektemeldingsformulier eveneens de reden van de
arbeidsongeschiktheid dient aan te geven, te weten: ziekte / privaat ongeval / sportongeval /
zwangerschapsverlof / opname in ziekenhuis / arbeidsongeval / beroepsziekte, met het verzoek om
het onnodige door te halen.
In de tekst van het KB van 24 januari 1969, zoals gewijzigd bij KB van 8 mei 2014, staat
uitdrukkelijk te lezen dat het vaststellen van het causaliteitsverband tussen de periodes van
arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeval de afwezigheidscontrole niet omvat. 1434 Hieruit mag
echter niet worden afgeleid dat de artsen van Medex in geen enkel geval meer bevoegd zijn voor de
controle op de afwezigheden van personeelsleden. Deze bepaling moet zo worden begrepen dat de
uitoefening van de bevoegdheid om het causaal verband vast te stellen enerzijds, en de controle op
de afwezigheid van een personeelslid anderzijds, twee van elkaar te onderscheiden zaken zijn. Bij
de uitoefening van die eerste bevoegdheid mag de arts van Medex dus geen uitspraak doen over de
gegrondheid van de afwezigheid wegens (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid op zich. Dat geldt a
fortiori ten aanzien van personeelsleden van besturen die een eigen controlemechanisme hebben.
Dit laatste is het geval voor de Vlaamse overheid, die wat betreft de controle van de
arbeidsongeschiktheid een beroep doet op Medconsult.
Dat neemt niet weg dat voor bepaalde besturen de controle op de arbeidsongeschiktheid – al dan
niet als gevolg van een arbeidsongeval – nog steeds kan of moet worden verricht door een arts van
Medex.1435 Sommige openbare instellingen zijn bijvoorbeeld aangesloten bij Medex voor het
uitvoeren van controles op de arbeids(on)geschiktheid.
1431
1432
1433
1434
1435
234
Een arrest van de Raad van State van 16 maart 2004 lijkt, in het geval van De Post als een autonoom
overheidsbedrijf, dezelfde richting uit te gaan (zie RvS 16 maart 2004, nr. 129.353, Van Brussel, Soc.Kron. 2004, 599,
noot).
Zie Cass. 19 december 1994, JT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370; Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull.
1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR 1982, nr. 10.506 en RW 1981-82, 1.480.
Wij zijn op dit punt wat meer terughoudend. Zoals eerder aangegeven (supra, B, 1), is er naar onze mening een
zekere onverenigbaarheid tussen het optreden als herverzekeraar en de uitoefening van het geneeskundig toezicht in
het raam van de arbeidsongevallenwetgeving publieke sector.
Cf. http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/je-tijdelijkearbeidsongeschiktheid#2.
Art. 8, tweede lid KB 24 januari 1969, waarvan de nieuwe versie het voorwerp uitmaakt van art. 1 KB 8 mei 2014.
Op het federale niveau werd bij art. 8 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de
afwezigheden van het overheidspersoneel (BS 1 juli 2013 (ed. 1)) in het federaal Verlofbesluit art. 68bis ingevoerd
dat conform het eerste lid het Bestuur van de medische expertise expliciet belast met de controle van de
afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een
beroepsziekte. Het tweede lid van hetzelfde artikel geeft aan dat deze controle voor het grootste deel gebeurt
volgens dezelfde modaliteiten zoals van toepassing bij controle op de afwezigheden als gevolg van een gewone ziekte
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Indien de instantie belast met controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, niet dezelfde is als
de bevoegde geneeskundige dienst in het raam van de arbeidsongevallenregeling, rijst de vraag of
elke bevinding van het geneeskundig controleorgaan aangaande de tijdelijke arbeidsongeschiktheid
naar aanleiding van een arbeidsongeval, moet worden bevestigd door Medex of de bevoegde
geneeskundige dienst inzake arbeidsongevallen alvorens de overheidswerkgever zich daarop met
rechtszekerheid kan baseren. Daarop valt geen eensluidend antwoord te bieden. Het zal ervan
afhangen welke invulling het gevatte rechtscollege in geval van conflict geeft aan de bevoegdheden
van elk van die betrokken instanties.
4.
Toestaan van het verlof voor verminderde prestaties in geval van arbeidsongeval of
beroepsziekte
Het Bestuur van de medische expertise is volgens de tekst van het KB van 24 januari 1969 schijnbaar
exclusief bevoegd om zich uit te spreken over het toestaan van en de verdeling in het raam van het
verlof voor verminderde prestaties na een arbeids(weg)ongeval. 1436 Deze dienst legt daarbij vrijelijk
de verdeling en het wedertewerkstellingspercentage vast, met als enige beperking dat de
getroffene minimaal 50% van de normale duur van een ambt met volledige prestaties moet
aankunnen.1437
Dat lijkt op het eerste gezicht ook het geval voor de openbare instellingen die zijn begrepen binnen
de werkingssfeer van het KB van 12 juni 1970, gegeven dat dit laatste uitvoeringsbesluit hier niet
van afwijkt.1438 Naar onze mening blijft echter de mogelijkheid van de kant van de openbare
instellingen om een geneeskundige dienst naar keuze aan te wijzen voor het uitoefenen van de
bevoegdheden van het Bestuur van de medische expertise zoals bepaald bij KB van 24 januari
19691439 (supra, § 3, B, 1) onverkort gelden wat de beoordeling van het verlof voor verminderde
prestaties betreft.
Vraag hierbij is of Medex wel een voldoende zicht heeft op de wedertewerkstellingsmogelijkheden
van het slachtoffer en of deze opdracht niet beter zou kunnen worden toevertrouwd aan een
medische instantie die vertrouwd is met de organisatie en zijn werkposten.
D.
Motiveringsplicht
Bij het opstellen van zijn verslag is het Bestuur van de medische expertise ertoe gehouden de daarin
vervatte beslissing uitdrukkelijk en op een afdoende wijze te motiveren conform de Wet Motivering
Bestuurshandelingen. Volgens FAGNART1440 dient het medisch verslag van Medex de volgende
gegevens te bevatten om te voldoen aan die motiveringsplicht: 1441
de lijst van ontvangen en geanalyseerde medische documenten;
het verslag van het klinisch onderzoek door de ambtenaar-arts van Medex;
eventueel het resultaat van gespecialiseerde onderzoeken die zouden zijn aangevraagd;
de anamnese en de diagnose;
in voorkomend geval een antwoord op de aangevoerde argumenten in de nota’s met
richtinggevende feiten die het slachtoffer of de overheidswerkgever hebben ingediend;
een gedegen met redenen omkleed besluit.
1436
1437
1438
1439
1440
1441
of een ongeval privéleven. Die regeling geldt evenzeer voor de federale overheidscontractanten (zie art. 1, § 3, 15°
federaal Verlofbesluit, in die aangevuld bij art. 3 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende
de afwezigheden van het overheidspersoneel).
Art. 32bis KB 24 januari 1969.
Art. 32bis KB 24 januari 1969.
art. 3 KB 12 juni 1970.
Art. 4, eerste lid, 2° KB 24 januari 1969.
J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès équitable", Con.M. 2013/3, 153-154.
Blijkbaar treedt de Nationale Raad van de toenmalige Orde der geneesheren deze opsomming (impliciet) bij (zie ORDE
DER GENEESHEREN, “Eerbiediging van het beroepsgeheim door de arts van het Bestuur medische expertise (Medex) in
het kader van een rechtsprocedure”, T.Orde Geneesh. nr. 145, juni 2014, 8-9).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
235
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
E.
Sanctie in geval van niet-aanmelding bij de geneeskundige dienst
Indien in het raam van opdrachten die naar aanleiding van het initiële ongeval (supra, C, 1) zijn
toevertrouwd aan het Bestuur van de medische expertise, het slachtoffer zich niet aanbiedt bij
Medex zonder geldige reden in te roepen, na twee keer in gebreke te zijn gesteld per aangetekende
brief, deelt de minister of zijn gemachtigde hem zijn beslissing tot genezenverklaring zonder
blijvende arbeidsongeschiktheid mee.1442
Als het slachtoffer zich, zonder geldige reden1443 en na twee opeenvolgende bij ter post
aangetekende oproepingsbrieven, niet aanmeldt bij de bevoegde geneeskundige dienst in het raam
van de herzieningsprocedure (infra, § 6), wordt de uitkering van de vergoedingen en renten
geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de tweede oproeping. 1444 De
uitbetaling wordt, zonder terugwerkende kracht, hervat vanaf de eerste dag van de maand volgend
op de datum van verschijning bij de bevoegde geneeskundige dienst van het slachtoffer, dat zich
zonder geldig motief niet eerder had aangeboden.1445
Dezelfde regeling vindt ook toepassing op de procedure voor de aanvraag tot erkenning van een
verergering1446 na het verstrijken van de herzieningstermijn.
§ 4.
Administratief onderzoek van het dossier
A.
Volgorde van de onderscheiden stappen in de procedure
Wanneer de tijdelijke arbeidsongeschiktheid niet langer dan dertig kalenderdagen duurt en het
slachtoffer een medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid invult, 1447 volgt
er geen medisch onderzoek door de bevoegde medische dienst 1448(supra, § 3, A). Deze
arbeidsongevallen worden door de overheidswerkgever afgehandeld. Diverse federale
overheidsdiensten hebben aan de publieke werkgevers nadere instructies gegeven. 1449
De bevoegde medische dienst gaat dus enkel over tot een geneeskundig onderzoek, ofwel als het
slachtoffer dertig dagen of langer arbeidsongeschikt is,1450 ofwel als het slachtoffer met een
tijdelijke arbeidsongeschiktheid van hoogstens dertig dagen zijn genezenverklaring zonder blijvende
arbeidsongeschiktheid betwist en staaft met een eigen medisch verslag.1451
Volgens de toelichting in het verslag aan de Koning bij de onderscheiden uitvoeringsbesluiten zal de
tewerkstellende overheid slechts nadat zij op de hoogte werd gebracht van de met redenen
omklede besluiten van de medische expertise, nagaan of het aangegeven ongeval juridisch te
bestempelen valt als een arbeidsongeval of als een ongeval op de weg naar of van het werk.
1442
1443
1444
1445
1446
1447
1448
1449
1450
1451
236
Art. 8bis KB 24 januari 1969.
De bevoegde geneeskundige dienst beoordeelt de relevantie van de motieven waarom het slachtoffer niet is komen
opdagen, op voorwaarde dat het een schriftelijke rechtvaardiging geeft (art. 11, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969).
Art. 11, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969.
Art. 11, § 2, derde lid KB 24 januari 1969.
Art. 5bis, § 5, derde lid KB 24 januari 1969.
Zie bijlage I bij KB 24 januari 1969.
Art. 9, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969.
Zie, voor een overzicht van de wijzigingen in de administratieve procedure, FEDERALE OVERHEIDSDIENST
VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU, Toelichting de dato 10 juni 2014 bij het KB
van 08/05/2014 over arbeidsongevallen in de publieke sector voor federale besturen, gemeenschappen, gewesten en
instellingen van openbaar nut en FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN
EN LEEFMILIEU, Toelichting de dato 10 juni 2014 bij het KB van 08/05/2014 over arbeidsongevallen in de publieke
sector voor lokale administraties.
Een andere rondzendbrief focust op de medische onderzoeken van de bevoegde medische dienst, zie FEDERALE
OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 638, 13 juni 2014 – Uitvoeringsmodaliteiten van artikelen
8bis en 9 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de
personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk
en van artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van
sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor
arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van
8 mei 2014, BS 30 juni 2014, 48.704-48.705.
Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969.
Art. 9, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Hoewel de werkwijze voor de ongevallen met een kortdurende arbeidsongeschiktheid tot dertig
dagen sinds 1 juli 2014 enigszins vereenvoudigd is,1452 blijft ze uiteraard niet logisch, want het gaat
toch niet op de bevoegde geneeskundige dienst te belasten met het medisch onderzoek bij een
ongeval waarvan naderhand zou blijken dat het niet voldoet aan de constitutionele bestanddelen
om van een arbeids(weg)ongeval te kunnen spreken.1453
Omgekeerd schuilt er een zeker gevaar in de weigering om de aangifte door te sturen naar het
Bestuur van de medische expertise of in voorkomend geval een andere geneeskundige dienst (supra,
§ 3, B, 1). De bevoegde geneeskundige dienst zal in elk geval moeten worden gevat wanneer de
betwisting zich toespitst op het al dan niet bestaan van een causale relatie tussen de aangevoerde
plotselinge gebeurtenis als constitutief bestanddeel van het arbeidsongeval en het (de) letsel(s)1454
(supra, § 3, C, 1).
B.
Bevoegdheid
Volgens het Vlaams Personeelsstatuut komt het aan de lijnmanager toe om de juridische beslissing
te nemen aangaande de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op de weg naar en van
het werk en met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding hiervoor. 1455
De lijnmanager staat voor “het hoofd van een entiteit, van het secretariaatspersoneel van een
strategische adviesraad of van het Gemeenschapsonderwijs die het hiërarchisch en functioneel
gezag over het personeel van die entiteit, raad of instelling uitoefent”.1456 De lijnmanager kan zijn
bevoegdheid tot erkenning van het arbeids(weg)ongeval eventueel ook delegeren. 1457 Het is
trouwens de ambitie van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) om in te staan voor de
afhandeling van de arbeidsongevallen (en beroepsziekten) van alle entiteiten van de Vlaamse
overheid.
Gegeven dat de erkenning van het arbeidsongeval een zaak is zowel van de lijnmanager als van de
bevoegde geneeskundige dienst, is het aangewezen dat de juridische erkenning van het
arbeidsongeval gebeurt ‘onder voorbehoud van een andersluidend oordeel van de bevoegde
geneeskundige dienst aangaande het causaliteitsverband tussen het arbeidsongeval en de letsels’.
Voegen wij hier nog aan toe dat enkel de tewerkstellende overheid – en niet een eventuele
herverzekeraar op het gebied van arbeidsongevallen – bevoegd is om te beslissen over de erkenning
van het arbeidsongeval. De overheidswerkgever mag zich, naar verluidt van de rondzendbrief nr.
429 van 6 maart 1996,1458 niet achter de mening van de herverzekeraar verschuilen om zijn
weigering tot toekenning van bepaalde vergoedingen aan het slachtoffer te rechtvaardigen.
1452
1453
1454
1455
1456
1457
1458
KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging
van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 6 juni 2014).
Het RPPol is op dit punt veel duidelijker. Volgens art. X.III.9 RPPol beslist eerst de aangiftedienst over de juridische
kwalificatie binnen een termijn van dertig dagen om pas in bevestigend geval de aangifte en het doktersattest door
te sturen naar de gerechtelijk geneeskundige dienst.
Art. 8, eerste lid, eerste streepje KB 24 januari 1969.
Zie art. X.23, § 3 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook punt 11.2.8.2, eerste lid model van arbeidsreglement.
Zie art. I.2, 10° Vlaams Personeelsstatuut.
Alle bevoegdheden die het Vlaams Personeelsstatuut aan een personeelslid toewijst, kunnen door dit personeelslid
worden gedelegeerd aan de onder zijn gezag staande personeelsleden tenzij anders bepaald in het VPS (art. I.3,
eerste lid Vlaams Personeelsstatuut). Verder geldt dat de lijnmanager de bevoegdheden die het Vlaams
Personeelsstatuut aan hem heeft toegewezen, kan delegeren aan het hoofd van de managementondersteunende
diensten (art. I.3, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut). De lijnmanager van een entiteit van een Vlaams ministerie
kan meer specifiek de hem toegewezen bevoegdheden betreffende arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en
van het werk en beroepsziekten delegeren aan een andere lijnmanager van een entiteit van een Vlaams ministerie
(art. I.3, derde lid Vlaams Personeelsstatuut).
Cf. eindnoot (21) model van arbeidsreglement.
MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN, Omz. nr. 429, 6 maart 1996. Diverse modaliteiten ter uitvoering van de wet van
3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen in de overheidssector : verjaring en herverzekering
Aan alle federale, gemeenschaps-, gewestelijke, provinciale of plaatselijke overheidsbesturen, -inrichtingen of diensten die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen of
ongevallen op de weg naar en van het werk in de overheidssector, BS 12 maart 1996.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
237
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Waarde van de beslissing van de geneeskundige dienst
De bevoegde geneeskundige dienst deelt zijn beslissing mee aan de overheid. Ofwel wordt een
percentage blijvende arbeidsongeschiktheid toegekend, ofwel wordt het slachtoffer genezen
verklaard zonder blijvende arbeidsongeschiktheid.1459
Niettegenstaande de geneeskundige dienst exclusief bevoegd is voor het beoordelen van de causale
relatie tussen het arbeidsongeval en de letsels (supra, § 3, C, 1), heeft de Arbeidsrechtbank te
Brussel in een vonnis van 20 december 1994 beslist dat het advies van de toenmalige
Administratieve Gezondheidsdienst de administratieve overheid niet bindt op het gebied van de
erkenning van het arbeidsongeval.1460 Deze insteek vergt toch wel enige nuance. Het komt aan de
tewerkstellende overheid toe te beslissen over de juridische erkenning van het arbeidsongeval. De
overheid kan echter niet naast de uitspraak van de bevoegde geneeskundige dienst met betrekking
tot het oorzakelijk verband tussen het arbeidsongeval en de letsels.
Naar de vaststelling van de consolidatiedatum is het advies van de bevoegde geneeskundige dienst
in het raam van de administratieve procedure bindend voor de tewerkstellende overheid in zoverre
die geen andere datum in de plaats daarvan kan stellen. Dit blijkt echter minder duidelijk uit een
cassatiearrest van 19 december 1994.1461
Anders is het uiteraard bij een gerechtelijke procedure waar alle elementen van het advies van de
geneeskundige dienst ter discussie kunnen worden gesteld, zij het met een voorbehoud betreffende
de negatief bindende waarde van het toegekende percentage blijvende arbeidsongeschiktheid 1462
(supra, deel II).
D.
Verdere procedureverloop
1.
Arbeidsongeval met een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig dagen
Als de tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan dertig kalenderdagen duurt en wanneer het
slachtoffer een medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid verstrekt,
deelt de minister of zijn gemachtigde per aangetekende brief een beslissing tot genezenverklaring
zonder blijvende arbeidsongeschiktheid mee.1463 Overeenkomstig het Vlaams Personeelsstatuut is de
lijnmanager1464 bevoegd om de beslissing tot genezenverklaring mee te delen. 1465
De behandelende arts van het slachtoffer maakt het medisch attest van genezing op volgens het
model in de bijlage I bij het KB van 24 januari 1969.
Op de website van Medex lezen wij als boodschap aan het slachtoffer: “Als je niet reageert en dus
geen medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid indient, zal je werkgever
allicht een aangetekende herinnering sturen. Als je alsnog niet reageert, zal je werkgever het
dossier allicht afsluiten vanuit de veronderstelling dat je genezen bent”.1466 Het lijkt plausibel van
deze veronderstelling uit te gaan, maar het punt is dat een duidelijke afsluiting van het
arbeidsongevallendossier van groot is belang is met het oog op de aanvang van de driejarige
herzieningstermijn (infra, § 6).
1459
1460
1461
1462
1463
1464
1465
1466
238
Art. 9, § 3, eerste lid KB 24 januari 1969.
Arbrb. Brussel 20 december 1994, De Verz. 1995, 252, noot M. BOLLAND.
Cass. 19 december 1994, JTT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370.
Cass. 7 februari 2000, JTT 2000, 129, noot.
Art. 9, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969.
Voor een invulling van het begrip lijnmanager en de mogelijkheden tot delegatie van bevoegdheden verwijzen wij
naar onze verdere toelichting (infra, § 5, B).
Art. X 23, § 3 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/de-afhandeling-van-jearbeidsongeval#my-anchor.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
2.
Arbeidsongeval zonder blijvende arbeidsongeschiktheid
Wanneer blijkt dat het ongeval geen blijvende arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, deelt de
minister of zijn gemachtigde een beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende
arbeidsongeschiktheid met een aangetekende brief mee aan het personeelslid.1467 Sinds de
inwerkingtreding van de wijzigingsbepalingen zoals vervat in het KB van 8 mei 2014 houdende de
bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging van
sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector, meer bepaald vanaf 9 mei
2014,1468 is als zodanig geen akkoord meer vereist van de betrokkene.
3.
Arbeidsongeval met een blijvende arbeidsongeschiktheid
In zoverre het ongeval wel een blijvende arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad, gaat de
minister of zijn gemachtigde na of de toekenningsvoorwaarden van de vergoedingen zijn vervuld.
Hij onderzoekt de bestanddelen van de geleden schade en doet aan het slachtoffer of zijn
rechthebbenden een voorstel tot betaling van een rente. Dat voorstel maakt melding van de
bezoldiging die als grondslag dient voor de berekening van de rente, de aard van het letsel, de
verminderde geschiktheid en de datum van de consolidatie.1469 Zo het slachtoffer of zijn
rechthebbenden hiermee akkoord gaan, wordt dit voorstel verwerkt in een besluit van de bevoegde
overheid.1470
§ 5.
Informatie aan het Fonds voor Arbeidsongevallen
A.
Op macroniveau1471
Het Fonds voor Arbeidsongevallen heeft in het raam van de Arbeidsongevallenwet
Overheidspersoneel als opdracht 1472 om de elementen te verzamelen, te registeren, te verwerken
en bij te houden betreffende de aangegeven arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar of van
het werk, de slachtoffers, de werkgevers en de gegevens die nodig zijn voor de organisatie van een
preventiebeleid in de zin van de Welzijnswet Werknemers.1473
1467
1468
1469
1470
1471
1472
1473
Art. 9, § 3, derde lid KB 24 januari 1969.
Zie art. 14 KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en
tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector.
Art. 9, § 3, tweede lid KB 24 januari 1969.
Art. 9, § 4 KB 24 januari 1969.
De statistische verslagen van de arbeidsongevallen in de publieke sector zijn opvraagbaar via de website van het
Fonds voor Arbeidsongevallen. Het meest recente verslag heeft betrekking op het jaar 2013 (zie
http://www.fao.fgov.be/nl/professional/publieke-sector/statistieken). Voor de privésector is intussen een
statistisch verslag beschikbaar met betrekking tot het jaar 2014 (zie
http://www.fao.fgov.be/nl/professional/privesector/statistieken/statistisch-jaarverslag).
Cf. art. 3, 1° KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van art. 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de
preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en
voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 17 mei 2013 (ed. 2)).
Art. 20sexies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Verder laat art. 20sexies, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel het aan de uitvoerende macht over
om de termijn, de inhoud en de modaliteiten te bepalen. Het actueel geldende uitvoeringsbesluit is het KB 7 mei
2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de
schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in
de overheidssector (BS 17 mei 2013 (ed. 2)).
Volgens art. 20sexies, derde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gebeurt de elektronische
gegevensuitwisseling van sociale gegevens betreffende de arbeidsongevallen en met het oog op de toepassing van de
sociale zekerheid overeenkomstig de wetgeving aangaande de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en dat door
tussenkomst van het Fonds voor Arbeidsongevallen als beheersinstelling van een secundair netwerk. Op deze wijze
worden de overheidsdiensten die voor de arbeidsongevallen overkomen aan hun personeel, optreden als eigen
verzekeraar, evenzeer geïntegreerd in het secundaire netwerk van de arbeidsongevallensector dat onder het beheer
van het FAO staat (zie ook art. 3, 2° KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli
1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar
en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
239
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Vanaf 1 januari 20141474 is bij het Fonds voor Arbeidsongevallen een gegevensbank opgericht
betreffende de conform de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector aangegeven
arbeidsongevallen, hun gevolgen en hun regeling. 1475 Dit initiatief kadert in de verplichtingen die
voortvloeien uit de Verordening nr. 1338/2008 van het Europees Parlement 1476 en de Raad en de
Verordening nr. 349/2011 van de Europese Commissie. 1477 Dit staat bekend als het Publiatoproject.1478
Concreet1479 zijn de publiekrechtelijke werkgevers waarvan het personeel onder de toepassing van
de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel ressorteert, ertoe gehouden om via het portaal van de
sociale zekerheid aan het Fonds voor Arbeidsongevallen de volgende gegevens te verstrekken binnen
de hieronder vooropgestelde termijnen:1480
de gegevens die voorkomen op het aangifteformulier en het doktersattest binnen een termijn
van twee dagen na de ontvangst;1481
de informatie betreffende het al dan niet ten laste nemen van het ongeval binnen de dertig
dagen na de ontvangst van de aangifte; 1482
de data met betrekking tot de periodes en de graden van tijdelijke ongeschiktheid aan het
begin en aan het einde van elke periode;
de specificaties aangaande de beslissing over de regeling van het ongeval en de eventuele
wijzigingen na het tijdstip van de beslissing.
De werkgever of zijn bevoegde medische dienst delen voorts de gegevens betreffende een al dan
niet voorziene blijvende ongeschiktheid mee op het einde van elk jaar tot aan de regeling ervan. De
mededeling van die informatie gebeurt voor het einde van de maand februari die volgt op het
betrokken jaar.1483
De overheidswerkgever draagt deze data over aan het Fonds voor Arbeidsongevallen langs de online
dienst op het portaal van de sociale zekerheid via de WEB modus. Andere mogelijkheid is het
verzenden van deze gegevens in een gestructureerd bestand, de zogenaamde BATCH modus.1484
B.
Op microniveau
Wanneer de overheid die bevoegd is voor de aangiften van ongevallen, weigert om het ongeval als
een arbeidsongeval te erkennen, is zij verplicht om gelijktijdig het Fonds voor Arbeidsongevallen en
het slachtoffer of zijn rechthebbenden hierover te informeren. 1485 Via de portaalsite van de sociale
1474
1475
1476
1477
1478
1479
1480
1481
1482
1483
1484
1485
240
Art. 7 KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie
van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor
beroepsziekten in de overheidssector.
Art. 2 KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie
van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor
beroepsziekten in de overheidssector.
Verord. nr. 1338/2008, 16 november 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de
gezondheid en veiligheid op het werk, Pb.L. 31 december 2008, afl. 354, 70.
Zie aanhef KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de
preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en
voor beroepsziekten in de overheidssector.
Zie ook http://www.fedweb.belgium.be/nl/nieuws/2013/20131025_folder_publiato?language=fr.
Zie ook FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID, Aanschrijving nr. 273, 21 november 2013 – PUBLIATOproject – Mededeling van de arbeidsongevallengegevens aan de gegevensbank van het Fonds voor Arbeidsongevallen
door de werkgevers uit de overheidssector die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967, BS 3 december 2013
(ed. 2), 95497-95499.
Art. 4, eerste lid KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de
preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en
voor beroepsziekten in de overheidssector.
Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/accident.htm.
Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/receptivity.htm.
Art. 4, tweede lid KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de
preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en
voor beroepsziekten in de overheidssector.
Zie MB 21 november 2013 houdende uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit van 7 mei 2013 houdende
uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor
arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (BS
3 december 2013 (ed. 2)).
Art. 20octies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
zekerheid (Publiato) gebeurt de aangifte van het ongeval inclusief de gegevens over de eventuele
tenlasteneming elektronisch1486 en wordt het Fonds voor Arbeidsongevallen automatisch en
onmiddellijk op de hoogte gebracht. Het is daarom niet meer nodig om papieren documenten naar
het FAO op te sturen, al kan het fonds ze wel nog opvragen. 1487
In voorkomend geval kan het FAO – in het raam van zijn toezichtfunctie – een onderzoek doorvoeren
naar de oorzaken en de omstandigheden van het ongeval en zal het FAO in voorkomend geval een
proces-verbaal opstellen.1488 Een kopie van dit PV gaat naar de aangiftedienst, het slachtoffer of
zijn rechthebbenden, en – als het gaat om een niet-vastbenoemd personeelslid – ook naar de
verzekeringsinstelling-ZIV.1489
Bij geschil over de erkenning van het arbeidsongeval tussen de overheid en de sociale inspecteurs of
controleurs van het Fonds voor Arbeidsongevallen, bezorgen deze laatste aan de overheid en aan
het slachtoffer of zijn rechthebbenden, bij aangetekende brief, hun gemotiveerd advies. De
overheid legt dit advies neer bij de griffie van de bevoegde rechtbank als een betwisting over de
erkenning van het arbeidsongeval aanhangig wordt gemaakt.1490
Het Fonds voor Arbeidsongevallen heeft ook het recht op de aanhangigmaking van de zaak bij de
arbeidsrechtbank indien de overheid de weigeringsbeslissing aanhoudt die het FAO als ongegrond
beschouwt.1491
§ 6.
Herziening1492
A.
Essentie
Indien in de loop van de driejarige herzieningstermijn – als rechtstreeks gevolg van het
arbeidsongeval – een onvoorzienbare wijziging in de toestand van het slachtoffer heeft
plaatsgevonden bestaande uit een verergering van de blijvende arbeidsongeschiktheid, een
vermindering ervan of het overlijden, kan het slachtoffer een herzieningsaanvraag indienen.1493
1486
1487
1488
1489
1490
1491
1492
1493
Zie ook FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 594, 11 maart 2009 – Toepassing van
artikel 20octies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor
arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector,
BS 17 maart 2009, 22535.
De instructies voor de publieke werkgever zijn terug te vinden op
https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/index.htm.
FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 636, 8 mei 2014 - Toepassing van artikel 20octies
van de wet van 3 juli 1967 betr. de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen
op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, BS 21 mei 2014, 40553.
Art. 20octies, tweede lid Wet 3 juli 1967.
Art. 20octies, derde lid Wet 3 juli 1967.
Art. 20novies Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Art. 20decies Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel.
Zie ook http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/herziening#my-anchor.
Zie art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
241
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Termijn
De herzieningstermijn is een vaste1494 termijn van drie jaar die begint te lopen:1495
vanaf de kennisgeving door de tewerkstellende overheid van de beslissing tot
genezenverklaring zonder blijvende arbeidsgeschiktheid opgesteld in het geval dat de
tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan dertig kalenderdagen duurt en het slachtoffer
een medisch attest van genezenverklaring heeft verstrekt;
vanaf de kennisgeving door de tewerkstellende overheid dat de bevoegde geneeskundige
dienst heeft geoordeeld dat het arbeidsongeval geen percentage van blijvende ongeschiktheid
met zich brengt;
vanaf de kennisgeving van het besluit opgesteld na akkoord van het slachtoffer met het door
de bevoegde geneeskundige dienst toegekende percentage van blijvende ongeschiktheid;
vanaf de (rechterlijke) beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan.
Merken wij hierbij op dat indien het slachtoffer van een arbeidsongeval met een tijdelijke
arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig kalenderdagen, nalaat een medisch attest van
genezing te verstrekken (supra, § 4, D, 1), de driejarige herzieningstermijn in feite niet begint te
lopen. Dit lijkt ons een hiaat in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke
sector.
C.
Procedure
De eigenlijke herzieningsprocedure is nagenoeg dezelfde als bij de ongevalsaangifte. Een
herzieningsaanvraag dient te worden gericht aan de door de overheid aangewezen dienst waarbij
het ongeval wordt aangegeven1496 (supra, § 2, A). Die aanvraag moet vergezeld gaan van alle
verantwoordingsstukken.1497 De aanvraag tot herziening behoort in tweevoud te worden opgemaakt,
waarvan de bevoegde dienst één exemplaar binnen de 48 uur doorzendt aan de geneeskundige
dienst.1498
Uiterlijk drie maanden na het indienen van de herzieningsaanvraag, onderzoekt de bevoegde
geneeskundige dienst het slachtoffer. Naargelang van zijn bevindingen handhaaft of wijzigt de deze
dienst het eerder toegekende percentage van de blijvende arbeidsongeschiktheid. Hij deelt die
beslissing dadelijk aan de overheid mee.1499
Volgens het KB van 24 januari 1969 wordt de beslissing van het Bestuur van de medische
expertise tot slot – zonder verdere tussenstappen – neergelegd in een besluit van de bevoegde
overheid en ter kennis gebracht van het slachtoffer. 1500
Gegeven dat de herziening uitwerking heeft vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het
indienen van de aanvraag,1501 vermeldt Medex geen consolidatiedatum op de besluiten na
herziening.1502
§ 7.
Verzoek om toekenning van een verergeringsbijslag
Om in aanmerking te komen voor een bijslag wegens verergering, dient het slachtoffer van een
arbeidsongeval door middel van een ter post aangetekende brief zijn aanvraag in bij de dienst die
1494
1495
1496
1497
1498
1499
1500
1501
1502
242
De termijn voor het instellen van een eis tot herziening van de arbeidsongevallenvergoedingen is een vaste termijn;
deze vormt dus geen verjaringstermijn en kan noch worden gestuit, noch worden geschorst, zo heeft het Hof van
Cassatie voor alle duidelijkheid beklemtoond in een arrest van 23 januari 1995 (Cass. 23 januari 1995, Arr.Cass. 1995,
55, Bull. 1995, 56, JTT 1995, 236, noot, Pas. 1995, I, 56, RW 1995-96, 922, Soc.Kron. 1995, 166 en Verkeersrecht
1996, 239).
Art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969.
Art. 10, § 2 KB 24 januari 1969.
Art. 10, § 2 KB 24 januari 1969.
Art. 10, § 3 KB 24 januari 1969.
Art. 11, § 1 KB 24 januari 1969.
Art. 11, § 2 KB 24 januari 1969.
Art. 10, § 1, tweede lid KB 24 januari 1969.
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/herziening#my-anchor.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
instaat voor de aangiftes (supra, § 2, A). Het voegt daaraan alle bewijsstukken toe. Die dienst meldt
onmiddellijk de ontvangst van de aanvraag aan de getroffene, evenzo bij aangetekende brief.
Tegelijk bezorgt de aangiftedienst de aanvraag binnen de 48 uren aan de bevoegde geneeskundige
dienst.1503
De bevoegde geneeskundige dienst onderzoekt het slachtoffer uiterlijk drie maanden na het
indienen van de aanvraag.1504 Deze zal het percentage van de blijvende arbeidsongeschiktheid
behouden of wijzigen. Hij stelt de aangiftedienst onverwijld in kennis van deze beslissing. 1505 In een
laatste fase wordt die beslissing neergelegd in een ministerieel besluit of een beslissing van de
overheid en, per post aangetekende brief, ter kennis gebracht van het slachtoffer. 1506
Afdeling 3 – Beroepsziekte
§ 1.
Dubbele procedure
De bedenkingen bij de dubbele procedure bij arbeids(weg)ongeval (supra, afdeling 2, § 1) gaan
onverkort op in het geval van een beroepsziekte.
§ 2.
Aangifte1507
De aangifte van de beroepsziekte wordt gedaan door de getroffene, zijn rechtverkrijgende(n), zijn
chef of iedere andere belanghebbende1508 bij de daartoe door de overheid aangewezen dienst.1509
Die schriftelijke aangifte moet zo spoedig mogelijk worden ingediend, samen met een met redenen
omkleed geneeskundig rapport.1510 Het model van arbeidsreglement vermeldt dat de aangifte van de
beroepsziekte dient te gebeuren met het in tweevoud opgemaakte formulier BZ1 en het
geneeskundig getuigschrift,1511 zijnde het formulier BZ2.1512 De aangiftedienst zendt binnen de 48
uur een exemplaar naar de bevoegde geneeskundige dienst1513 (infra, § 3).
In het geneeskundig rapport vermeldt de behandelend geneesheer de aard van de beroepsziekte.
Hij staaft zijn diagnose, de klinische kentekenen waarop zijn oordeel is gesteund, en de
vermoedelijke aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid.1514 Volgens het model van
arbeidsreglement staat het de behandelende arts vrij zijn getuigschrift op een afzonderlijk blad op
te stellen voor zover dat getuigschrift een antwoord bevat op al de vragen uit de onderscheiden
rubrieken van het hierboven vermelde formulier BZ2. Het personeelslid voegt dat getuigschrift dan
bij het formulier. Het geneeskundig getuigschrift moet altijd worden overgelegd onder gesloten
enveloppe. Op die enveloppe staat duidelijk vermeld: “medisch getuigschrift BZ2 van … (naam van
het slachtoffer)”.1515
1503
1504
1505
1506
1507
Art.
Art.
Art.
Art.
5bis,
5bis,
5bis,
5bis,
§ 5,
§ 5,
§ 5,
§ 5,
eerste lid KB 24 januari 1969.
eerste lid KB 24 januari 1969.
tweede lid KB 24 januari 1969.
tweede lid KB 24 januari 1969.
Ziehttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmente
mployee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm
1508
1509
1510
1511
1512
1513
1514
1515
http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/hoe-je-ziekte-laten-erkennen-alsberoepsziekte#my-anchor.
Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971.
Cf. art. 8, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 8, tweede lid KB 5 januari 1971 stelt voorop dat het personeel in kennis
gesteld van deze dienst. In het model van arbeidsreglement staat te lezen dat de aangifte dient te gebeuren bij de
personeelsdienst (zie punt 11.2.8.1, derde lid model van arbeidsreglement).
Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 58, h. Code van geneeskundige plichtenleer merkt het “afleveren van medische verslagen in uitvoering van de
wettelijke voorschriften met betrekking tot de beroepsziekten” aan als een expliciete exceptie op de regel van het
medisch beroepsgeheim.
Punt 11.2.8.1, vijfde lid model van arbeidsreglement.
Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 9, tweede lid KB 5 januari 1971.
Punt 11.2.8.1, zesde lid model van arbeidsreglement.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
243
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 3.
Geneeskundig onderzoek1516
A.
Bevoegde geneeskundige dienst
De bevoegde geneeskundige dienst is het Bestuur van de medische expertise of de dienst welke dit
organisme vervangt.1517 Concreet is voor de overheden die onder de toepassing van het KB van 24
januari 1969 ressorteren, wellicht Medex als enige bevoegd, daar waar de overheidsdiensten die
worden beoogd door het KB van 12 juni 1970, ter zake de vrije keuze hebben (supra, afdeling 2, § 3,
B, 1). Het beroepsziekterisico is niet herverzekerbaar zodat er in deze materie geen
raadsgeneesheer van een verzekeringsmaatschappij in het spel is.
In het model van arbeidsreglement staat op zijn beurt te lezen dat Medex uitspraak doet over de
medische facetten van de beroepsziekten in samenwerking met het Fonds voor de
Beroepsziekten.1518
B.
Vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid
Volgens het KB van 5 januari 1971 stelt de geneeskundige dienst het percentage van de blijvende
ongeschiktheid vast die het gevolg is van de beroepsziekte, volgens de bepalingen van zijn
reglement betreffende de beroepsziekten.1519 Indien hij dit noodzakelijk acht, doet de
geneeskundige dienst voor de uitvoering van zijn opdracht een beroep op de geneeskundige
medewerking van het Fonds voor de Beroepsziekten.1520
De geneeskundige dienst maakt aan de overheid zijn met redenen omklede beslissing betreffende
de vaststelling van het ongeschiktheidspercentage bekend. 1521
C.
Andere bevoegdheden?
1.
Algemeen
Het is opmerkelijk dat het uitvoeringsbesluit betreffende de beroepsziekten geen specificatie omvat
van de andere bevoegdheden van de bevoegde geneeskundige dienst, anders dan in het geval van
een arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 3, C). Eén van die ontbrekende bevoegdheden die nochtans
cruciaal is, betreft de erkenning als beroepsziekte.
2.
Erkenning van de beroepsziekte
Wanneer Medex bevoegd is, zal deze instantie een ziekte al dan niet erkennen als beroepsziekte.
Hetzelfde geldt als een andere geneeskundige dienst bevoegd is (supra, A). De overheidswerkgever
stuurt de aangifte op naar de bevoegde geneeskundige dienst, maar speelt – anders dan bij
arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 4, A) – geen enkel rol bij de medische, noch de juridische
erkenning van de beroepsziekte.
Volgens de website van Medex kan het zijn dat het slachtoffer wordt uitgenodigd voor een medisch
onderzoek bij het Fonds voor de Beroepsziekten, gegeven dat Medex een beroep doet op het FBZ
1516
1517
1518
1519
1520
1521
244
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/medisch-expertiseonderzoek#myanchorhttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentempl
oyee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm .
Art. 1, f) KB 5 januari 1971.
Punt 11.2.8.2, tweede lid model van arbeidsreglement.
Art. 10, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 10, tweede lid KB 5 januari 1971.
Art. 11, eerste lid KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
voor het uitvoeren van zijn opdracht.1522 Conform de tekst van het model van arbeidsreglement
neemt het Fonds voor de Beroepsziekten de juridische beslissing over de erkenning van
beroepsziekten.1523
In hoeverre vallen deze beide bronnen met elkaar te verenigen? De informatie op de webstek van
het Bestuur van de medische expertise is wel degelijk correct (supra). De artsen vragen echter een
advies aan het Fonds voor de Beroepsziekten wanneer zij dat nuttig en nodig achten. De indruk
bestaat dat zij dit vaker doen voor aandoeningen in het raam van de open definitie, met andere
woorden voor aandoeningen die niet zijn opgenomen in de lijst van de erkende beroepsziekten
(supra, deel I). Het advies van het Fonds voor de Beroepsziekten wordt meestal gevolgd door de
artsen van het Bestuur van de medische expertise.1524
§ 4.
Administratief onderzoek
Het verdere procedureverloop bij beroepsziekte vertoont een grote gelijkenis met de afhandeling
van het arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 4, D).
Nadat de geneeskundige dienst zijn beslissing over het toe te kennen percentage blijvende
arbeidsongeschiktheid heeft overgemaakt (supra, § 3), gaat de overheid na of de
toekenningsvoorwaarden vervuld zijn.1525 Zij onderzoekt tevens de elementen van de opgelopen
schade1526 en stelt de getroffene of zijn rechtverkrijgende(n) de betaling van een rente voor. 1527
Indien een akkoord wordt bereikt, wordt het voorstel verwerkt in een beslissing van de overheid.
Deze maakt melding van de bezoldiging voor de berekening van de rente, de aard van de ziekte, de
verminderde ongeschiktheid en de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter
vertoont.1528
§ 5.
Herziening
Een belangrijk verschilpunt met de arbeidsongevallen is in hoofdorde dat in het geval van een
beroepsziekte herziening mogelijk is zonder beperking in de tijd en bijkomend dat de wijziging in
de gezondheidstoestand niet onvoorzienbaar hoeft te zijn.
De aanvraag tot herziening vertoont op procedureel vlak heel wat gelijkenis met de aangifte1529
(supra, § 2) en verloopt bovendien goeddeels parallel met de herziening naar aanleiding van een
arbeidsongeval1530 (supra, afdeling 2, § 6), inclusief de sanctie in geval van niet-aanmelding bij de
geneeskundige dienst1531 (supra, afdeling 2, § 3, E).
1522
1523
1524
1525
1526
1527
1528
1529
1530
1531
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/medisch-expertiseonderzoek#myanchorhttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentempl
oyee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm .
Punt 11.2.8.2, eerste lid model van arbeidsreglement.
In 2014 zijn er contacten geweest tussen Medex en het FBZ met de bedoeling dat het Fonds voor de Beroepsziekten
on de toekomst alle dossiers die betrekking hebben op een beroepsziekte in de publieke sector, te centraliseren bij
het FBZ. Dit zou de uniformiteit ten goede komen en bovendien beschikt het FBZ over meer expertise op dit vlak dan
Medex.
Het Fonds voor de Beroepsziekten is trouwens reeds bevoegd voor de lokale overheidssector en voor de
lokale politie en bovendien vraagt Medex regelmatig advies aan het FBZ in dossiers van slachtoffers die behoren tot
de rest van de overheidssector. Het FBZ reageerde in ieder geval positief en ook de FOD Personeel & Organisatie is
die idee gunstig gezind. Blijkbaar is er ook enige goodwill op politiek vlak. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat op
termijn het Fonds voor de Beroepsziekten inderdaad als enige instantie bevoegd zal zijn voor de erkenning van de
beroepsziekten in de publieke sector. Vanuit dat perspectief is het model van arbeidsreglement van de Vlaamse
overheid technisch niet correct, maar wel min of meer visionair.
Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971.
Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971.
Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971.
Art. 11, derde lid KB 5 januari 1971.
Zie art. 12, § 1, § 2 en § 3 KB 5 januari 1971.
Zie art. 13, § 1 KB 5 januari 1971.
Zie art. 13, § 2 KB 5 januari 1971.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
245
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Daar waar in het raam van de arbeidsongevallenregeling het systeem van het ambtshalve
geneeskundig onderzoek is opgeheven,1532 is dat niet het geval bij beroepsziekte. De overheid kan
aan de geneeskundige dienst ambtshalve vragen de getroffene van een beroepsziekte te
onderzoeken.1533 De geneeskundige conclusies van dit onderzoek worden zo spoedig mogelijk aan de
overheid en aan het slachtoffer meegedeeld. 1534 Beide partijen kunnen op grond hiervan een
herzieningsaanvraag indienen.1535
§ 6.
Preventieve verwijdering uit het schadelijk arbeidsmilieu
Buiten de vergoedingsregeling in het geval van tijdelijke verwijdering van een door een
beroepsziekte bedreigd personeelslid uit het schadelijk arbeidsmilieu, bewaart de
beroepsziektewetgeving voor het overheidspersoneel het absolute stilzwijgen. Dat is ook het geval
voor het procedurele facet, anders dan met toepassing van de Beroepsziektewet voor de
particuliere sector.1536
§ 7.
Deeltijdse prestaties wegens beroepsziekte
Op het vlak van de deeltijdse prestaties wegens beroepsziekte gelden dezelfde overwegingen zoals
uiteengezet in de vorige afdeling die betrekking heeft op de regeling bij arbeids(weg)ongeval
(supra, afdeling 2, § 3, C, 4).
Afdeling 4 – Vroegtijdige pensionering1537
§ 1.
Tijdstip
Zoals eerder toegelicht (supra, deel III), gaan vrijwel alle rechtspositieregelingen standaard uit van
de regel dat een ambtenaar pas vroegtijdig kan worden gepensioneerd na uitputting van zijn
statutair geregelde ziekteverlof. Het Vlaams Personeelsstatuut vormt daarop geen uitzondering. Wij
herhalen dat er geen hogere wetgeving is die deze verplichting oplegt zodat bijvoorbeeld het VPS
ter zake zou kunnen worden aangepast.
Daarnaast dient wel rekening te worden gehouden met de federale wetgeving voor de ambtenaren
vanaf de leeftijd van 62 jaar. Zij hebben recht op het opmaken van het in hun statuut verankerde
ziektecontingent alvorens vroegtijdig op pensioen te kunnen worden gesteld omwille van medische
redenen, dat binnen het door de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire
hervormingen vooropgestelde maximum van 365 kalenderdagen.
Een andere kwestie betreft de vraag vanaf wanneer een ambtenaar kan worden doorverwezen naar
de pensioencommissie. In de huidige stand van het VPS is dat pas mogelijk nadat de betrokken
ambtenaar geen ziekteverlofdagen meer op de teller heeft staan. Dit is echter geen wet van Meden
en Perzen. Het VPS zou met andere woorden kunnen worden gewijzigd waardoor het mogelijk wordt
om op het even welk tijdstip de definitief arbeidsongeschikt geachte ambtenaar naar de bevoegde
pensioencommissie door te sturen.
1532
1533
1534
1535
1536
1537
246
De regeling betreffende het ambtshalve geneeskundig onderzoek op initiatief van de overheid is met het wijzigende
KB 7 juni 2007 (BS 19 juni 2007) geschrapt in het KB 24 januari 1969 en pas later bij art. 13 KB 26 november 2012 (BS
13 december 2012) ook voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten die onder het KB 13 juli 1970 vallen.
Deze regeling geldt nog wel voor de politie.
Art. 12, § 4, eerste lid KB 5 januari 1971.
Art. 12, § 4, tweede lid KB 5 januari 1971.
Art. 12, § 4, tweede lid KB 5 januari 1971.
Zie KB 1 juli 2006 betreffende het voorstel tot stopzetting van de arbeid gericht tot personen die door een
beroepsziekte aangetast of bedreigd worden (BS 13 juli 2006).
Zie ook REKENHOF, “Hoofdstuk 2 – Procedure voor de toekenning van het pensioen wegens lichamelijke
ongeschiktheid” in Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het statutair personeel
– Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave, december 2009, 1827 – https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f-8d104da5f6be).
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
§ 2.
Initiatief
Voor de Vlaamse overheid komt het aan het geneeskundig controleorgaan, met andere woorden aan
het door de Vlaamse minister voor Bestuurszaken aangewezen private controle-instantie (supra,
afdeling 1, § 3, B), toe om een voorstel te formuleren aan de federale medische dienst bevoegd met
het oog op de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar. 1538
Of een ambtenaar die zijn contingent aan ziekteverlofdagen heeft uitgeput (supra, § 1), al dan niet
wordt doorverwezen naar de bevoegde pensioencommissie, behoort tot de appreciatiebevoegdheid
van de geneeskundige controledienst, in overleg met de personeelsfunctie in het beleidsdomein en
de lijnmanager.1539
De ‘aanvraag onderzoek vervroegde1540 pensionering’ gebeurt aan de hand van een
standaardformulier.1541
§ 3.
Bevoegde pensioencommissie
De vaststelling van de ongeschiktheid die een recht opent op een definitief of tijdelijk vroegtijdig
pensioen wegens gezondheidsredenen, behoort tot de bevoegdheid van de pensioencommissie in de
schoot van het Bestuur van de medische expertise.1542
Dezelfde pensioencommissie is ook bevoegd voor de erkenning van een zware handicap en de graad
van verlies van zelfredzaamheid,1543 waardoor de ambtenaar gerechtigd is op een forfaitair
supplement (supra, deel III).
§ 4.
Eerste onderzoek1544
Het Bestuur van de medische expertise roept de ambtenaar op en vervolgens zal die worden
onderzocht door een geneesheer-ambtenaar van Medex, bijgestaan door een geneesheer-niet
ambtenaar.1545
Dit onderzoek vindt plaats in het geneeskundig centrum van Medex dat het dichtst bij de
woonplaats van de ambtenaar is gelegen.1546 Indien het de ambtenaar onmogelijk is om op die
1538
1539
1540
1541
1542
1543
1544
1545
1546
Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut.
Zie ook toelichting bij art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut.
Wij geven de voorkeur aan de notie ‘vroegtijdige’ pensionering in plaats van ‘vervroegde’ pensionering. Er is wel
degelijk een verschil tussen beide. Vervroegde pensionering slaat veeleer op de situatie waarin een ambtenaar
vroeger dan op de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen wenst te gaan. Bij vroegtijdige pensionering omwille van
gezondheidsredenen gaat het om een feitelijk gegeven dat los staat van de vrije wil van de ambtenaar.
Het formulier ‘aanvraag onderzoek vervroegde pensionering’ is raadpleegbaar op de website van Medex:
http://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/vervroegde_pensioneringen
_aanvraag_onderzoek.pdf.
Volgens art. 1 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur
van de medische expertise (BS 2 september 1939) moet de tewerkstellende overheid bij haar aanvraag alle
inlichtingen toevoegen die opheldering kunnen geven over de oorsprong, de aard, de ernst en de bestendigheid van
de aangevoerde werkonbekwaamheid.
Art. 117, § 2, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Zie ook art. 1 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur
van de medische expertise.
Zie ook http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/vervroegde-pensioneringen/beslissingen-vanmedex#2.
Deze regeling maakt het voorwerp uit van het KB van 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der
geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Het opschrift van het KB 18 augustus
1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door den Administratieven Gezondheidsdienst,
in plaats van door de provinciale pensioencommissies werd in de hier vermelde zin aangepast bij art. 5 KB 1
december 2013 houdende regeling van het Bestuur voor medische expertise (BS 23 december 2013).
Art. 2 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de
medische expertise.
Art. 2 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de
medische expertise.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
247
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
oproeping in te gaan, dient hij daartoe een attest in. In voorkomend geval kan dit onderzoek dan
gebeuren op de plaats waar de ambtenaar zich bevindt. 1547
Het verslag van de geneesheren die het onderzoek hebben gevoerd, 1548 moet vervolgens worden
voorgelegd aan de geneesheer, hoofd van dienst van Medex. Deze laatste zal de beslissing nemen
over het al dan niet definitieve karakter van de arbeidsongeschiktheid en zal zich uitspreken over
het punt of die arbeidsongeschiktheid al dan niet te wijten is aan de uitoefening van het ambt of
het gevolg is van opgelopen verwondingen of ongevallen, overkomen tijdens of ter gelegenheid van
deze uitoefening.1549
Om met kennis van zaken een beslissing te nemen, mag de geneesheer-hoofd van dienst hetzij op
vraag van de onderzoekende artsen, hetzij op eigen initiatief bijkomende specialistische
onderzoeken laten uitvoeren. Indien hij het nuttig acht, kan de geneesheer-hoofd van dienst de
betrokken ambtenaar ook zelf onderzoeken.1550
Medex moet zijn advies uitbrengen binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag voor een
onderzoek met het oog op de vroegtijdige pensionering, behalve in geval van overmacht wat ter
kennis moet worden gebracht van de aanvragende overheid. 1551
§ 5.
Mogelijke beslissingen
A.
Overzicht
De pensioencommissie van het Bestuur van de medische expertise kan diverse beslissingen
nemen,1552 die wij weergeven in tabel 10.1553
Ondanks het feit dat er een behoorlijk gediversifieerd gamma aan mogelijke beslissingen bestaat,
stellen we vast dat het al dan niet bestaan van een definitieve arbeidsongeschiktheid blijkbaar
steevast wordt beoordeeld in het licht van het (op termijn) opnieuw voltijds uitoefenen van de
functie of desnoods een andere functie die beter aangepast is aan de geschiktheid van het individu.
Aangepast werk blijkt wel tijdelijk mogelijk, maar is uiteindelijk gericht op een voltijdse hervatting
van de werkzaamheden. De A3-beslissing wordt in de praktijk nog verder genuanceerd. Enerzijds is
er de algemene A3-beslissing voor aangepast werk. Het is daarbij niet zonneklaar of het enkel gaat
om het heropnemen van de eigen functie mits de nodige aanpassingen, dan wel of ook een tijdelijke
wedertewerkstelling in een andere aangepaste functie wordt beoogd. Anderzijds is er de specifieke
A3RP-beslissing die erop neerkomt dat de aanpassing van het werk bestaat uit een werkhervatting
met verminderde prestaties in de huidige functie. Hoe dan ook, gelden deze beslissingen slechts
voor een beperkte tijdspanne.
Als er sprake is van een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de huidige functie, kan Medex wel
oordelen dat er nog een geschiktheid is voor een andere functie, wat resulteert in een A4beslissing.1554 In die omstandigheden bestaat er blijkbaar geen pendant voor de A3RP-beslissing. Dit
brengt ons tot het besluit dat er – wellicht ook bij gebrek aan een wettelijke grondslag 1555 – geen
1547
1548
1549
1550
1551
1552
1553
1554
1555
248
Art. 3, eerste lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het
Bestuur van de medische expertise.
Zie art. 4 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van
de medische expertise.
Zie art. 5, eerste lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het
Bestuur van de medische expertise.
Zie art. 5, tweede lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het
Bestuur van de medische expertise.
Zie art. 5, derde lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het
Bestuur van de medische expertise.
Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/vervroegde-pensioneringen/beslissingen-vanmedex#my-anchor.
Zie ook toelichting bij art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut.
Voor het treffen van een dergelijke A4-beslissingen is er indirect een juridische grondslag terug te vinden in art. 117,
§ 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel
betreft enkel de beslissing dat de ambtenaar ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn ambt, maar
geschikt verklaard blijft voor de uitoefening van een ander ambt bij wijze van wedertewerkstelling. De hypothese
van een soort van A4RP-beslissing waarbij de ambtenaar definitief ongeschikt zou worden verklaard voor de voltijdse
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
mogelijkheid lijkt te bestaan om te beslissen dat de ambtenaar weliswaar definitief ongeschikt is
om zijn huidige functie voltijds verder te zetten, maar wel nog geschikt is voor zijn huidige functie
mits aanpassingen van de werkpost, waaronder een arbeidsduurvermindering.
Tabel 10 – Mogelijke beslissingen van de pensioencommissie 1556
A - BESLISSINGEN
Geen pensionering
A01557
Al eerder werkhervatting
A1
1558
Geschikt
A2
1559
Tijdelijk ongeschikt
A31560
Tijdelijk geschikt voor aangepast werk 1561
A3RP1562
Tijdelijk geschikt voor werkhervatting met verminderde prestaties
A4
1563
B - BESLISSING1564
Definitief ongeschikt voor de uitoefening van de gewone werkzaamheden,
maar wel geschikt voor specifieke functies die Medex bepaalt
Tijdelijk vroegtijdig pensioen
Deze beslissing kan – na een nieuw onderzoek – worden omgezet in een
definitieve pensionering (C-beslissing) of in werkhervatting.
C - BESLISSING1565
1556
1557
1558
1559
1560
1561
1562
1563
1564
1565
Definitief vroegtijdig pensioen omwille van definitieve medische
ongeschiktheid
uitoefening van zijn ambt, maar geschikt zou blijven voor de deeltijdse uitoefening van dat ambt, is met andere
woorden niet geregeld.
In de volgende voetnoten vermelden wij per type beslissing de standaardformulering om de beslissing mee te delen
die werd genomen op grond van het medisch onderzoek door de pensioencommissie van een bepaalde datum.
“De artsen nemen nota van het feit dat u het werk reeds vóór het medisch onderzoek hebt hervat. Vanuit medisch
standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt geschikt
bevonden om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te blijven vervullen”.
“Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U
wordt daarentegen geschikt bevonden om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te vervullen. Indien
u nog niet terug aan het werk bent, dient u onmiddellijk het werk te hervatten”.
“Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U
blijft echter nog tijdelijk ongeschikt om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te verrichten. U kunt
op verzoek van uw werkgever worden opgeroepen voor een nieuw onderzoek door de pensioencommissie over
[aantal] maanden, d.w.z. vanaf [datum], tenzij u inmiddels het werk zou hervat hebben”.
“Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U
wordt daarentegen geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing gedurende een periode van [aantal]
maanden tewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: [voorwaarden]”.
Een A3-beslissing wordt gegeven voor een periode van minder dan twaalf maanden, anders zou de PDOS er de
gevolgen van een A4-beslissing aan verbinden.
“Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U
wordt daarentegen geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing het werk te hervatten met verminderde
prestaties naar rato van [%] gedurende een maand; tijdens die maand kan u de nodige stappen ondernemen om een
verlenging van deze verminderde prestaties aan te vragen volgens de in uw statuut geldende procedure”.
“Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U
bent echter definitief ongeschikt om op normale en regelmatige wijze uw vroegere werkzaamheden te hervatten. U
bent daarentegen wel geschikt om wedertewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: [voorwaarden]”.
“U bent op medische gronden ongeschikt voor elke functie. U vervult daarom de voorwaarden om tijdelijk vervroegd
te worden gepensioneerd. Dit pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze betekening, met
andere woorden op [datum]. U moet over [aantal] maanden op uw vraag opnieuw door de pensioencommissie
onderzocht worden. U hebt ook het recht om zelf een nieuw onderzoek aan te vragen vanaf zes maanden na het
vorige onderzoek. In ieder geval is een nieuw onderzoek nodig vooraleer u het werk kunt hervatten”.
“U bent op medische gronden ongeschikt voor elke functie. U vervult daarom de voorwaarden om definitief
vervroegd te worden gepensioneerd. Dit pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze
betekening, met andere woorden op [datum]”.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
249
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
B.
Frequentie1566
Uitgaande van het theoretisch aantal mogelijke beslissingen van de pensioencommissie (supra, A), is
het nuttig na te gaan hoe in de praktijk de verdeling is over die onderscheiden types
beslissingen.1567 Deze maakt het voorwerp uit van tabel 11, met opgave van de evolutie over de
periode 2011-2015, en dit voor alle overheidsdiensten.
Tabel 11 – Frequentie van de beslissingen van Medex als pensioencommissie (2011-2015)1568
BESLISSING
A0
Al eerder werkhervatting
A1
Geschikt1569
A2
Tijdelijk ongeschikt
2011
werk1570
2012
2013
2014
2015
11,73%
11,94%
13,19%
16,01%
16,90%
4,45%
3,92%
3,69%
30,29%
37,80%
35,53%
38,59%
37,38%
A3
Tijdelijk geschikt voor aangepast
3,14%
2,90%
2,95%
3,25%
3,53%
A4
Enkel geschikt voor specifieke functies
3,39%
1,26%
1,47%
1,80%
2,38%
B
Tijdelijk vroegtijdig pensioen
2,97%
2,86%
5,08%
5,09%
4,44%
C
Definitief vroegtijdig pensioen
44,20%
38,28%
38,79%
35,41%
35,39%
100,00%
100,00%
100,00%
100,00%
100,00%
Totaal
Wat de dossiers in het jaar 2015 betreft, maken wij een verfijnde analyse van het type beslissing op
basis van concrete aantallen. Tabel 12 toont het algemeen totaal (8350) voor alle publiekrechtelijke
werkgevers verdeeld over de diverse overheidsniveaus. In tabel 13 volgt een analyse met betrekking
tot het federaal overheidspersoneel (2313), met een opdeling tussen de federale
overheidsdiensten,1571 de autonome overheidsbedrijven1572 en de andere federale entiteiten.1573
Vervolgens verschaft tabel 14 meer details voor de Franse Gemeenschap (2300) en de Vlaamse
gemeenschap (1956), met een uitsplitsing tussen het onderwijspersoneel en de andere
personeelsleden. Tabel 15 gaat ten slotte in op de verdeling op het lokale bestuursniveau (1581),
waarbij de dossiers met betrekking tot het personeel van de gemeenten en de openbare centra voor
maatschappelijk welzijn (1114), de provincies (232) en de verenigingen van gemeenten (235)
worden samengenomen, maar wel opgedeeld per gewest.1574
1566
1567
1568
1569
1570
1571
1572
1573
1574
250
Zie ook REKENHOF, “Hoofdstuk 1 – Frequentie van de oppensioenstellingen wegens lichamelijke ongeschiktheid” in
Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het statutair personeel – Verslag van het
Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave, december 2009, 11-17 –
https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f-8d104da5f6be).
Daarnaast zijn er ook dossiers waarin geen beslissing werd genomen omdat de overheidswerkgever de aanvraag had
ingetrokken vooraleer Medex het onderzoek heeft kunnen uitvoeren. Doorgaans gaat het dan om ambtenaren die
intussen het werk hebben hervat. Die geannuleerde aanvragen zijn niet mee opgenomen in het overzicht.
Bron: Medex. Wij danken in dit verband de heer Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van de
medische expertise voor de terbeschikkingstelling van deze data.
Sinds de start van het nieuwe informaticasysteem Mediflow in juni 2012 heeft Medex de beslissing A1 onderverdeeld
in een A1 (bevel tot werkhervatting) en een A0 (vaststelling dat het werk reeds hervat was op het ogenblik van het
medisch onderzoek). Op die wijze is het mogelijk een verdere nuancering door te voeren in de statistieken, maar het
spreekt voor zich dat dit enkel kan gelden vanaf 2013.
De facto komt een A3-beslissing tegenwoordig in meer dan de helft van de gevallen neer op een vorm van
verminderde prestaties, voor één maand, te verlengen volgens de normale procedure, met andere woorden op een
A3RP-beslissing (bron: e-mail de dato 11 augustus 2015 van Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van
de medische expertise).
Inclusief de wetenschappelijke instellingen, zoals Belspo.
De overgrote meerderheid van de dossiers onder deze noemer, hebben betrekking op de ambtenaren van bpost.
Het gaat om de federale openbare instellingen, de instellingen van sociale zekerheid, maar ook het parlement, de
Raad van State, Comité P…
In de aantallen met betrekking tot de lokale overheden van het Waals Gewest zijn ook twee C-beslissingen
opgenomen betreffende ambtenaren in dienst van een Duitstalige gemeente.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
Tabel 12 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Alle overheden1575
Overheid / Type
A0
A1
A2
A3
A4
B
C
Totaal
214
89
931
109
59
93
818
2313
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
3
1
14
1
0
0
8
27
Duitstalige Gemeenschap
3
0
3
0
0
0
5
11
Franse Gemeenschap
339
101
976
72
63
148
601
2300
Vlaamse Gemeenschap
398
61
648
63
24
58
704
1956
Waals Gewest
6
4
64
5
2
16
65
162
Provincies
23
12
68
13
7
13
96
232
Gemeenten
95
31
326
25
37
36
564
1114
Verenigingen van gemeenten
20
9
91
7
7
7
94
235
Totaal
1101
308
3121
295
199
371
2955
8350
FEDERALE OVERHEIDSNIVEAU
Federale overheid
GEMEENSCHAPS- EN GEWESTNIVEAU
LOKALE BESTUURSNIVEAU
Tabel 13 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Federale overheden1576
Federaal / Type
A0
A1
A2
A3
A4
B
C
Totaal
Federale overheidsdiensten
116
34
426
72
21
48
314
1031
Autonome overheidsbedrijven
77
47
367
18
34
29
416
988
Andere federale entiteiten
21
8
138
19
4
16
88
294
Totaal
214
89
931
109
59
93
818
2313
Tabel 14 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Gemeenschappen – Uitsplitsing van
onderwijspersoneel1577
Gemeenschappen / Type
A0
A1
A2
A3
A4
B
C
Totaal
FRANSE GEMEENSCHAP
339
101
976
72
63
148
601
2300
Onderwijs
334
100
945
69
62
138
574
2222
Andere
5
1
31
3
1
10
27
78
VLAAMSE GEMEENSCHAP
398
61
648
63
24
58
704
1956
Onderwijs
388
52
613
59
21
54
597
1784
Andere
10
9
35
4
3
4
107
172
Tabel 15 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Lokale overheden1578
Lokaal / Type
A0
A1
A2
A3
A4
B
C
Totaal
Brussels Hoofdstedelijk Gewest
18
7
87
11
12
11
73
219
Vlaams Gewest
59
20
176
5
11
10
412
693
Waals Gewest
61
25
222
29
28
35
269
669
Totaal
138
52
485
45
51
56
754
1581
1575
1576
1577
1578
Bron:
Bron:
Bron:
Bron:
Medex.
Medex.
Medex.
Medex.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
251
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
C.
Duiding van de verhouding tussen een B-beslissing en een A2-beslissing1579
Slechts in een relatief beperkt aantal dossiers wordt een B-beslissing genomen tot toekenning van
een tijdelijk vroegtijdig pensioen. Het gaat hierbij meestal om ambtenaren die al geruime tijd hun
ziektedagen hebben opgebruikt en eerder één of meerdere A2-beslissingen (tijdelijk ongeschikt,
opnieuw te onderzoeken na x aantal maanden) hebben gekregen, maar die de pensioencommissie
nog een laatste kans wil geven. In deze groep bevinden zich bijvoorbeeld personen die wachten op
een transplantatie of die een zeer langdurige behandeling ondergaan. Af en toe wordt een Bbeslissing gegeven als een soort van waarschuwing voor die enkelingen waarvan de arts vindt dat ze
met het systeem ‘spelen’, omdat meerdere werkhervattingen steeds weer zijn stopgezet. Tot slot
wordt een B-beslissing ook gebruikt om – na betwisting in beroep – de idee van een definitief
pensioen te verzachten.
Een tijdelijk pensioen of B-beslissing wordt veelal gegeven aan een ambtenaar die nog relatief jong
is: gemiddeld tien jaar jonger dan de ambtenaren die een C-beslissing tot definitieve pensionering
krijgen.
Een A2-beslissing wordt zelden getroffen voor meer dan zes maanden. Indien deze toch een langere
periode dan zes maanden bestrijkt, is dat om een dossier de facto in wacht te zetten. Een Bbeslissing daarentegen geldt normaal voor minstens zes maanden, vaak negen, twaalf of achttien
maanden.
Voor de ambtenaar in kwestie is er ook nog het verschil dat hij na een A2-beslissing het werk op
ieder moment mag hervatten, daar waar hij na een B-beslissing eerst opnieuw geschikt moet
worden verklaard door de pensioencommissie.
D.
Motiveringsplicht
We vestigen de aandacht op het feit dat een beslissing van de pensioencommissie tot vroegtijdige
pensionering een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling is met een individueel karakter en
bijgevolg formeel moet worden gemotiveerd. Een louter overzicht van medische gegevens en
behandelingen volstaat daartoe niet, aangezien de algemeenheid ervan de ambtenaar niet toelaat
concreet te begrijpen waarom hij nu precies op medische gronden definitief ongeschikt is voor elke
functie en dus definitief vroegtijdig wordt gepensioneerd. Dit kan dan ook niet worden beschouwd
als een afdoende motivering.1580
§ 6.
Heronderzoeken
In het geval van een A4-beslissing zal de ambtenaar die bij het verstrijken van een termijn van
twaalf maanden na deze beslissing niet opnieuw is tewerkgesteld in een andere specifieke functie,
ambtshalve een definitief pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid verkrijgen. Dat gaat in op
de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de genoemde termijn, 1581 en dit zonder
nieuw onderzoek door de pensioencommissie.
Een A3-beslissing die de ambtenaar tijdelijk geschikt verklaart voor aangepast werk, beoogt in de
praktijk blijkbaar vooral een geleidelijke aanpassing aan het normale werk(ritme). Het gaat met
andere woorden niet zozeer om een andere functie, maar veeleer om een ander prestatieregime.
Vanuit dat perspectief is voor ons het onderscheid tussen een A3-beslissing en een A3RP-beslissing
(supra, § 5, A) overigens niet erg duidelijk.
Doorgaans stelt de pensioencommissie een tijdspanne van twaalf maanden voorop. Bij een A3RPbeslissing zou de ambtenaar na afloop daarvan in staat moeten zijn om opnieuw aan zijn normale
prestatieregime te worden tewerkgesteld in zijn vroegere job. Een A3-beslissing komt erop neer dat
1579
1580
1581
252
Bron: e-mail de dato 11 augustus 2015 van Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van de medische
expertise.
RvS 15 januari 2015, nr. 229.822, Bruggemans. Een andere toepassing in verband met de formele motivering van de
beslissing van de pensioencommissie, in welk geval er volgens de Raad van State wel een afdoende motivering was,
vinden we in RvS 3 april 2015, nr. 230.788, Declerck.
Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
de ambtenaar gedurende die periode tijdelijk ander werk toevertrouwd krijgt. Wanneer die termijn
is verstreken, kunnen diverse hypothesen van elkaar worden onderscheiden. Indien de ambtenaar
dan inderdaad bij machte is om zijn eerdere functie aan het normale prestatieregime weer op te
nemen, is de zaak opgelost. In het andere geval moet de ambtenaar – op vraag van de
tewerkstellende overheid – na afloop van die vooropgestelde periode nogmaals door de
pensioencommissie worden opgeroepen voor een nieuw onderzoek.
Bij een B-beslissing houdende de toekenning van een tijdelijk pensioen wegens gezondheidsredenen
mag de bevoegde geneeskundige dienst op om het even welk tijdstip beslissen de betrokkene voor
een nieuw onderzoek uit te nodigen. De pensioencommissie moet hem ten minste eenmaal opnieuw
onderzoeken tussen de derde en de zesde maand voor de datum van het verstrijken van de periode
van het tijdelijke pensioen.1582 Het wordt dus aanbevolen om een nieuw onderzoek te ondergaan
ten laatste achttien tot twintig maanden na het begin van het tijdelijk pensioen.
Ook de ambtenaar zelf mag een nieuw geneeskundig onderzoek aanvragen op voorwaarde dat er
minstens zes maanden verstreken zijn sinds het vorige onderzoek. 1583
§ 7.
Afronding van het onderzoek
Indien de ambtenaar akkoord gaat met de genomen beslissing, bestaat de mogelijkheid om de
verdere afwikkeling van het dossier te versnellen door schriftelijk zijn akkoord mee te delen. Het
volstaat dan het document dat in de bijlage 3 aan de kennisgevingsbrief vanwege de
pensioencommissie is toegevoegd, ingevuld en ondertekend terug te sturen naar Medex.
Bij niet-akkoord kan de ambtenaar gebruik maken van de beroepsprocedure (infra, deel VII).
§ 8.
Verdere stappen
Zoals eerder toegelicht (supra, deel III), creëert het akkoord van de ambtenaar met de beslissing
van de bevoegde pensioencommissie tot vroegtijdige pensionering, op zich geen enkel recht. Eerst
is er van de kant van de tewerkstellende overheid een expliciete ontslagbeslissing nodig. Als die
stap is gezet, moet de ambtenaar daarna nog expliciet een pensioenaanvraag indienen.
§ 9.
Sanctie bij belemmering of weigering van het onderzoek
Ten aanzien van het federaal overheidspersoneel heeft het KB van 18 juni 2013 tot wijziging van
sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel 1584 het principe
gevestigd dat de ambtenaar op non-activiteit wordt geplaatst wanneer hij het onderzoek door het
Bestuur van de medische expertise dat kadert in de regeling betreffende de vroegtijdige
pensionering, belemmert of weigert.1585
De voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde brengt de
ambtenaar op de hoogte van de beslissing tot aanvraag van een onderzoek bij het Bestuur van de
medische expertise in het raam van de vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen.1586
Indien Medex heeft gemeld dat er sprake is van een belemmering of weigering, nodigt de bevoegde
ambtenaar het personeelslid uit om binnen de veertien dagen de redenen hiervoor mee te delen.
Indien de betrokkene geen gevolg geeft aan die vraag, wordt hij op non-activiteit gezet vanaf de
1582
1583
1584
1585
1586
Art. 117, § 1, tweede lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
Art. 117, § 1, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel.
BS 1 juli 2013 (ed. 1).
Art. 106, 8° KB 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel (BS 8 oktober 1937), zoals ingevoegd bij
art. 2 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het
overheidspersoneel.
Art. 48ter federaal Verlofbesluit, zoals toegevoegd bij art. 6 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen
betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
253
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
dag waarop hij het onderzoek heeft belemmerd of geweigerd tot de dag van herneming van het
werk.1587
Het lijkt ons aangewezen om ook in het Vlaams Personeelsstatuut te verduidelijken welke sanctie
gekoppeld is aan een weigering of belemmering van het onderzoek door de pensioencommissie.
1587
254
Art. 48quater federaal Verlofbesluit, dat werd ingelast bij art. 7 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige
bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel.
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
HOOFDSTUK 2 – CONTRACTANTEN
Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet1588
§ 1.
Verplichtingen van de werknemer
A.
Kennisgeving
1.
Principe
De werknemer is verplicht de werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn
arbeidsongeschiktheid, wat wordt opgevat als zodra het de werknemer mogelijk is.1589
Vanzelfsprekend is de praktische toepassing hiervan grotendeels een feitenkwestie die in alle
redelijkheid moet worden beoordeeld.
De Arbeidsovereenkomstenwet legt in dit verband geen termijn vast, maar algemeen wordt
aangenomen dat een dergelijke kennisgeving normalerwijze dient te gebeuren op de eerste dag van
de arbeidsongeschiktheid.
2.
Wijze
De werknemer heeft de vrije keuze in de manier waarop hij aan de kennisgevingsplicht voldoet:
telefonisch, schriftelijk, door het onmiddellijk indienen van het vereiste geneeskundig getuigschrift,
door het overhandigen van de formulieren bestemd voor de verzekeringsinstelling-ZIV. Wanneer de
betrokkene arbeidsongeschikt wordt terwijl hij aan het werk is, mag hieruit worden afgeleid dat de
werkgever onmiddellijk op de hoogte is van zijn toestand.
Het bewijs dat hij zich van deze plicht heeft gekweten, rust op de werknemer. Eventueel kan de
werknemer aan een andere persoon de opdracht geven om de werkgever over zijn
arbeidsongeschiktheid te informeren.
3.
Sanctie
Tot voor kort bevatte de Arbeidsovereenkomstenwet geen sanctie voor het geval de werknemer een
inbreuk pleegde op de kennisgevingsplicht. Wel pasten rechtspraak en rechtsleer doorgaans de
sanctie toe die in de wet was ingebouwd voor het niet (tijdig) overleggen van een geneeskundig
getuigschrift (infra, B, 6).
Naar aanleiding van het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden was het de bedoeling dit hiaat
in de wet te dichten.1590 Voortaan staat in de Arbeidsovereenkomst te lezen dat de werknemer die,
behoudens overmacht, nalaat zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn
arbeidsongeschiktheid, het recht kan1591 worden ontzegd op het gewaarborgd loon voor de dagen
van ongeschiktheid die de dag van deze verwittiging 1592 voorafgaan.1593 Indien de werknemer zijn
1588
1589
1590
1591
1592
Zie in het algemeen R. JANVIER, “Knelpunten in de controlegeneeskunde” in M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen
van het arbeidsrecht, IV, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 77-144.
Art. 31, § 2 Arbeidsovereenkomstenwet.
Wanneer de arbeidsongeschikte werknemer aan een andere persoon de opdracht geeft om zijn werkgever te
verwittigen, blijft de werknemer persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van dit mandaat (Arbh. Brussel 6
januari 1982, TSR 1982, 207).
Doordat de Arbeidsovereenkomstenwet voortaan uitdrukkelijk in een sanctie voorziet bij het laattijdig voldoen aan
de kennisgevingsplicht, is het onwaarschijnlijk dat de rechtspraak (nog) zou aanvaarden dat deze tekortkoming kan
worden bestraft met een ontslag om dringende reden (zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 –
Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Kluwer, 2015, 2280, nr. 4242).
Merk op dat de tekst van de Arbeidsovereenkomstenwet dit als een mogelijkheid formuleert voor de werkgever, niet
als een verplichting.
De vraag rijst wat precies wordt bedoeld met ‘deze verwittiging’. In de eerste plaats is de term ‘verwittiging’ nieuw,
en heeft de Arbeidsovereenkomstenwet het initieel over ‘op de hoogte brengen’ (zie art. 31, § 2 en art. 31, § 3/1,
 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS
255
Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid
werkgever gewoonweg niet – dus ook niet laattijdig – op de hoogte heeft gebracht, valt uit deze
bepaling impliciet af te leiden dat de werkgever voor de dagen waarop de werknemer zonder
verwittiging afwezig was, geen gewaarborgd loon verschuldigd is.1594
B.
Bewijs
1.
Principe
Eenmaal de werknemer aan de werkgever zijn arbeidsongeschiktheid heeft gemeld, moet hij
hiervan het bewijs leveren. Dit gebeurt meestal aan de hand van een geneeskundig getuigschrift.
Conform de Arbeidsovereenkomstenwet is het voorleggen van een medisch getuigschrift slechts
noodzakelijk in zoverre deze verplichting in een collectieve arbeidsovereenkomst of in het
arbeidsreglement is ingeschreven, ofwel – bij gebrek aan een dergelijke expliciete bepaling – indien
de werkgever daarom verzoekt.1595 In dit laatste geval rust de bewijslast op de werkgever die moet
kunnen aantonen dat hij een dergelijk verzoek aan de werknemer heeft gericht.
Een clausule in een individuele arbeidsovereenkomst kan niet worden gelijkgesteld met een
bepaling in een CAO of een voorschrift van het arbeidsreglement. 1596 Verder doorgeredeneerd, komt
het ons voor dat in geval van contractuele tewerkstelling in overheidsdienst, de automatische
verplichting om de arbeidsongeschiktheid te staven door middel van een geneeskundig getuigschrift,
enkel kan worden opgelegd via het arbeidsreglement. Een dergelijke verplichting inschrijven in de
rechtspositieregeling spoort niet met de tekst van de Arbeidsovereenkomstenwet.
Aangezien de Arbeidsovereenkomstenwet – anders dan wat de kennisgevingsplicht betreft (supra, A)
– geen veralgemeende verplichting oplegt om de arbeidsongeschiktheid te staven aan de hand van
een medisch attest, valt daaruit af te leiden dat deze wet de aanwending van andere
bewijsmiddelen niet per definitie uitsluit. Nu, in de praktijk zal – doorgaans in het
arbeidsreglement1597 – aan de werknemer de verplichting worden opgelegd tot het indienen van een
geneeskundig attest als bewijs van zijn arbeidsongeschiktheid. Dat is niet anders voor het personeel
in dienst van de Vlaamse overheid; het model van arbeidsreglement stelt namelijk dat iedere
afwezigheid wegens ziekte met het ziektemeldingsformulier dient te worden gestaafd. 1598
1593
1594
1595
1596
1597
1598
256
eerste streepje Arbeidsovereenkomstenwet). Deze termen kunnen als synoniemen worden beschouwd, een andere
interpretatie is niet mogelijk (FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG,
Algemene Directie Individuele Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele
arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8 augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen
bij het rapport van de werkgroep arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS).
Art. 31, § 3/1, eerste streepje Arbeidsovereenkomstenwet.
Volgens de parlementaire voorbereiding geldt deze sanctie “voor de dagen die de verwittiging (…) voorafgaan. Vanaf
het og
Download