Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector Een juridische analyse van de regelingen in geval van arbeidsongeschiktheid van het statutair en het contractueel personeel bij de Vlaamse overheid Rapport Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid MANAGEMENTSAMENVATTING1 De bestaande arbeidsongeschiktheidsregelingen in de publieke sector, of noem het arbeidsongeschiktheidscircuits, vormen een waar doolhof. Anders dan in de particuliere sector, verschilt de tewerkstellingswijze van het personeel in overheidsdienst waardoor twee personeelscategorieën naast elkaar bestaan: de ambtenaren – in de zin van de (vastbenoemde en op proef benoemde) statutaire personeelsleden – en de contractanten. Sommige regelgeving vindt toepassing op beide groepen, maar doorgaans betreft het aparte regelingen. Dit brengt met zich dat de moeilijkheidsgraad om zich in de overheidssector doorheen dit labyrint een weg te banen, nog exponentieel toeneemt. Het opzet van deze studie is in eerste orde klaarheid te scheppen wat betreft die onderscheiden arbeidsongeschiktheidsregelingen, door alle actoren als het ware een (juridische) stafkaart aan te reiken. Vooreerst maken wij een onderscheid naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid: ziekte of ongeval privéleven enerzijds en arbeidsongeval of beroepsziekte anderzijds. Daarnaast zijn er nog tal van andere circuits, elk met een eigen finaliteit, zoals het controlegeneeskundig circuit, het arbeidsgeneeskundig circuit in het raam van het gezondheidstoezicht, de regeling aangaande de vroegtijdige pensionering om medische redenen… Wij zijn van start gegaan met een analyse van het arbeidsongeschiktheidsbegrip waar de onderscheiden circuits van uitgaan. Onmiddellijk is duidelijk geworden dat verscheidenheid troef is en een eenvormig arbeidsongeschiktheidsbegrip een mooie droom die ver afstaat van de realiteit. Naargelang van het circuit waarin het arbeidsongeschikte individu zich bevindt, kan de uitkomst van de evaluatie van zijn arbeidsongeschiktheid verschillen. Het naast elkaar bestaan van zo vele arbeidsongeschiktheidscircuits vormt dan ook een potentiële bron van spanningen, eveneens tussen de daarbij betrokken artsen. Om die reden zijn we op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag welke informatie tussen artsen kan, mag of moet worden uitgewisseld, wiens oordeel eventueel doorslaggevend is en welke mogelijkheden er zijn om conflicten op te lossen. Per circuit maken we een onderscheid tussen de inhoudelijke gevolgen en de procedurele kant van de zaak. Onder een aparte hoofding hebben we ons gefocust op de diverse mogelijkheden die in het geval van een gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van tijdelijke of blijvende aard toelaten een wedertewerkstelling te bewerkstelligen. De verplichting tot redelijke aanpassingen voor personen met een handicap zou er tot slot toe moeten leiden dat langdurig arbeidsongeschikte personeelsleden zich in het arbeidsbestel kunnen handhaven. Zoals het diepgravend wetenschappelijk onderzoek betaamt, hebben wij ons niet beperkt tot een descriptief luik, zij het dat dit laatste evenzeer gepaard gaat met een vergaande ontleding van annex het aandragen van oplossingen voor een aantal juridische kwesties de lege lata (infra, wablieft). Het ultieme doel is de lege ferenda (infra, wablieft) vorm te geven aan een juridisch correcte, vereenvoudigde regelgeving met meer oog voor re-integratie. Opdat de (Vlaamse) regelgeving juridisch sluitend zou zijn, dient de normenhiërarchie en de bevoegdheidsverdeling correct te worden nageleefd en daar mangelt het soms. Verder stellen we vast dat vooral binnen de sociale zekerheid voor de werknemers de laatste tijd – terecht – steeds meer aandacht uitgaat naar de re-integratie in geval van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Het komt ons voor dat de Vlaamse overheid hierbij niet mag achterblijven: de uitdaging bestaat erin de (juridische) belemmeringen in het raam van de rechtspositieregeling in de mate van het mogelijke uit de weg te ruimen, trouwens ook in het licht van de welzijnswetgeving en het verbod van discriminatie van personen met een handicap. 1 Dit rapport is het resultaat van onderzoek dat werd gevoerd in het raam van het STEUNPUNT BESTUURLIJKE ORGANISATIE VLAANDEREN III, binnen het spoor C – HRM, deelproject C1 - Flexicurity in de Vlaamse publieke sector Flexicurity in the Flemish public sector. Aan de oorsprong hiervan ligt een initiatief annex een opdracht van de afdeling Regelgeving van het departement Bestuurszaken van de Vlaamse overheid. Op geregelde tijdstippen is een technische werkgroep samengekomen om over de resultaten van ons studiewerk van gedachten te wisselen. Wij houden er dan ook aan de leden van de technische werkgroep hartelijk te danken voor hun onontbeerlijke input, en meer in het bijzonder Dirk LAERTE voor zijn commentaren bij eerdere ontwerpen van het voorliggende rapport. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS a Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dit alles neemt niet weg dat de complexiteit blijft waardoor het intensief zoeken is om uit het doolhof (wijs) te geraken. Een vergaande simplificatie van de regelgeving is geen overbodige luxe. Het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 om de ziektepensioenregeling voor de ambtenaren af te schaffen en in de plaats daarvan de sector van de uitkeringen in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering toepasselijk te verklaren, zou een belangrijke stap voorwaarts kunnen zijn in het streven naar die vereenvoudiging. Wij hebben dit hervormingsvoorstel verwerkt in onze studie en beoordeeld op zijn merites. Deze (denk)oefeningen van zeer uiteenlopend aard hebben geresulteerd in een waaier aan beleidsaanbevelingen. Daarbij hebben we het accent gelegd op die zaken waar de Vlaamse overheid zelf de hand in heeft, zodat de voorgestelde verbeteringen concreet realiseerbaar zijn. Doordat het Algemene Principesbesluit of APKB zijn bevoegdheidsverdelende karakter heeft verloren en intussen door de Vlaamse regering is opgeheven, is alvast een vroeger obstakel voor een eigen Vlaams beleid van de baan. Zelfs bij ongewijzigde federale wetgeving op het vlak van het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht – inclusief de regeling betreffende het professioneel risico – beschikt de Vlaamse overheid over behoorlijk wat regelruimte om eigen accenten te leggen. Het is aan de Vlaamse overheid om een weloverwogen beleid te voeren ten overstaan van haar personeelsleden die zich met een arbeidsongeschiktheid geconfronteerd weten, ondersteund door een gedegen juridisch kader. Indien deze studie daartoe een bijdrage kan leveren, achten wij ons geslaagd in ons opzet. Voor een waaier aan beleidsrelevante aanbevelingen op basis van dit rapport, zie deel IX. b Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING Algemeen Reglement Werknemerspensioenen KB 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers (BS 16 januari 1968) Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid Wet 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers (BS 2 juli 1981) Algemene Principesbesluit / APKB KB 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschapsen Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (BS 9 januari 2001, err. BS 20 januari 2001 (ed. 1)) Antidiscriminatiewet 2003 Wet 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari tot oprichting van een centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (BS 17 maart 2003) Antidiscriminatiewet 2007 Wet 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie (BS 30 mei 2007 (ed. 2)) Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel (of Wet 3 juli 1967) Wet 3 juli 1967 betreffende de preventie of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 10 augustus 1967) Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 (of Wet 10 april 1971) Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 (BS 24 april 1971) Arbeidsovereenkomstenwet Wet 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS 22 augustus 1978, err. BS 30 augustus 1978) Beroepsziektewet Wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 (BS 27 augustus 1970, err. BS 18 september 1970) BWHI Bijz.W. 8 augustus 1980 op de Hervorming der Instellingen (BS 15 augustus 1980) CAO-Wet Wet 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités (BS 15 januari 1969, err. BS 4 maart 1969) Decreet evenredige arbeidsmarktparticipatie Decr.Vl. 8 mei 2002 houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt (BS 26 juli 2002) Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs Decr.Vl. 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs (BS 25 mei 1991) Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs Decr.Vl. 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding (BS 25 mei 1991, err. BS 4 januari 1992) Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden Wet 26 december 2013 betreffende invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen (BS 31 december 2013) Federaal Verlofbesluit KB 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen (BS 28 november 1998) Feestdagenwet Wet 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (BS 31 januari 1974) Gecoördineerde Wetten op de Raad van State Wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 (BS 21 maart 1973) Gelijkekansendecreet Decr.Vl. 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaams gelijkekansenen gelijkebehandelingsbeleid (BS 23 september 2008) KB Gezondheidstoezicht Werknemers KB 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers (BS 16 juni 2003) Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS c Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING (VERVOLG/1) 2 3 4 d Patiëntenrechtenwet Wet 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt (BS 26 september 2002, err. BS 20 december 2002) Pensioenwet Werknemers KB nr. 50, 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers (BS 27 oktober 1967) Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel BVR 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (BS 24 december 2007) RPPol2 KB 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten (BS 31 maart 2001 (ed. 3); err. BS 14 april 2001; err. BS 2 oktober 2001; err. BS 21 november 2001) RSZ-Wet Wet 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 25 juli 1969) Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet KB 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders (BS 5 december 1969, err. BS 22 december 1970) Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet KB 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (BS 31 juli 1996) Verordening-ZIV Verord. 16 april 1997 tot uitvoering van artikel 80, 5° van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (BS 26 november 1997 (ed. 1)) Vlaams Personeelsstatuut VPS3 BVR 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid (BS 27 maart 2006) Welzijnswet Werknemers Wet 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (BS 18 september 1996) Werkloosheidsbesluit 1991 KB 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering (BS 31 december 1991, err. BS 13 maart 1992) Wet Controlegeneeskunde Wet 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde (BS 13 juli 1999 (ed. 3)) Wet Federale Pensioendienst4 Wet 18 maart 2016 tot wijziging van de benaming van de Rijksdienst voor Pensioenen in Federale Pensioendienst, tot integratie van de bevoegdheden en het personeel van de Pensioendienst voor de Overheidssector, van de opdrachten 'Pensioenen' van de lokale en provinciale sectoren van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels en van HR Rail en tot overname van de gemeenschappelijke sociale dienst van de Dienst voor de Bijzondere socialezekerheidsstelsels (BS 30 maart 2016) Wet-Mainil Wet 15 mei 1984 tot harmonisering van de pensioenregelingen (BS 22 mei 1984) Wet Medische Onderzoeken Wet 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd (BS 9 april 2003) Ook wel betiteld als het ‘mammoetbesluit’. Wij gebruiken in dit rapport de termen ‘Vlaams Personeelsstatuut’ en ‘VPS’ eenvoudigweg door elkaar. Technisch bundelt deze wet de bevoegdheden met betrekking tot de werknemerspensioenen en de ambtenarenpensioenen binnen één enkele instelling, namelijk de Rijksdienst voor Pensioenen, die de Federale Pensioendienst wordt, en dat met ingang van 1 april 2016. Voor een goed begrip behouden wij in het raam van dit rapport niettemin de ‘oude’ aparte benaming Pensioendienst voor de Overheidssector. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid LIJST VAN AFKORTINGEN VAN WETGEVING (VERVOLG/2) Wet Modernisering Werknemerspensioenen KB 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (BS 17 januari 1997), zoals bekrachtigd bij Wet 13 juni 1997 (BS 19 juni 1997) Wet Motivering Bestuurshandelingen Wet 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen (BS 12 september 1991) Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel BVR 15 februari 2008 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen en de terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (BS 10 april 2008) ZIV-Wet 1994 Wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 (BS 27 augustus 1994, err. BS 13 december 1994) Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS e Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid WABLIEFT? “De lege lata, also known as lex lata, is a Latin phrase that means, “as the law is,” or “the law that exists.” This term is often used in contrast with a similar term, de lege ferenda, which means “the law as it should be”. In legal terminology, the concept is often used to compare and contrast an existing law to a proposed law”.5 Wij zouden het in het Nederlands niet beter kunnen verwoorden. Doorheen dit rapport zullen wij geregeld deze beide termen ‘de lege lata’ en ‘de lege ferenda’ tegenover elkaar stellen. Het is enerzijds een kwestie van een correcte weergave van de wetgeving in de staat waarin die zich nu bevindt, rekening houdend met de gebruikelijke interpretatiemethodes, de rechtspraak en de rechtsleer. Anderzijds bestaat de toegevoegde waarde van wetenschappelijk onderzoek erin om op basis van de vaststellingen de lege lata ook een aantal voorstellen de lege ferenda te formuleren. Dit was alvast één van de belangrijke oogmerken in het raam van deze studie. Wat niet is, kan nog komen. 5 f Zie http://www.wisegeek.com/what-does-de-lege-lata-mean.htm. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid DEEL I – INLEIDING6 6 De verschillende facetten van de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector zijn vrijwel constant in beweging. Wij hebben deze evolutie in dit rapport verwerkt tot op datum van 1 augustus 2016. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 1 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 1 – PROBLEEMSTELLING Voor het statutaire en het contractuele personeel in overheidsdienst bestaan verschillende arbeidsongeschiktheidsregelingen. We denken aan de ziekteverlofregeling voor de statutaire personeelsleden, de arbeidsrechtelijke bepalingen en de ziekteverzekering voor de contractanten, de bijzondere regels bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, de arbeidsgeneeskunde in combinatie met de welzijnswetgeving, de controlegeneeskunde, de arbeidsongeschiktheid geattesteerd door de behandelende arts, de arbeidsongeschiktheid in het raam van een vroegtijdige pensionering van de ambtenaren en de regelgeving met betrekking tot discriminatie en handicap. Die arbeidsongeschiktheidsregelingen sorteren een diversiteit aan loopbaangevolgen: afwezigheid die meetelt als dienstactiviteit, betaalde dan wel niet of slechts deels bezoldigde afwezigheid, aanbieden van ander of aangepast werk, ontslag, pensionering… Sommige loopbaangevolgen zitten verscholen in meerdere arbeidsongeschiktheidscircuits. Het aanbieden van aangepast werk is bijvoorbeeld een mogelijke finaliteit in zowel het arbeidsgeneeskundig als het pensioneringscircuit. Andere loopbaanstappen – zoals een wijziging van functie – zijn door de reglementering aan zo veel voorwaarden verbonden dat zij in tal van circuits geen concrete optie vormen, en dat vaak in weerwil van de doelstellingen van de regelgeving. De diversiteit aan arbeidsongeschiktheidsregelingen en loopbaangevolgen heeft te maken met het feit dat enerzijds de onderscheiden arbeidsongeschiktheidsstelsels op zichzelf zijn geconcipieerd en bijgevolg niet naar elkaar toe zijn gericht, en dat anderzijds geen eenduidig arbeidsongeschiktheidsbegrip bestaat, voor zover dit begrip in de onderscheiden stelsels al duidelijk is gedefinieerd. Met het oog op een efficiënt personeelsmanagement in de overheidssector is de vraag of deze diversiteit wel houdbaar is, dan wel of werk moet worden gemaakt van een meer gecoördineerd tot zelfs geïntegreerd systeem, eventueel op basis van een herzien en meer uniform, multifunctioneel arbeidsongeschiktheidsconcept. Gegeven dat het de intentie is van de aan het bewind zijnde politieke verantwoordelijken om de arbeidsvoorwaardenregelingen van het statutaire en het contractuele personeel in de mate van het mogelijke naar elkaar te laten toegroeien,7 maakt ook deze dimensie deel uit van de hierboven vermelde probleemstelling. De bedoeling is meer inzicht te verwerven in de bestaande arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, om vervolgens handvatten aan te reiken met het oog op het ontwerpen van een meer doorzichtig systeem. De volgende facetten komen hierbij aan bod: de analyse, vergelijking en evaluatie van de actueel in de verscheidene arbeidsongeschiktheidscircuits gebruikte arbeidsongeschiktheidsbegrippen. Daarbij rijst de vraag of een voor de overheidssector meer doelmatig arbeidsongeschiktheidsbegrip kan worden ontwikkeld; een overzicht van de (loopbaan)gevolgen naargelang van de oorsprong, de duur, het tijdelijk en/of blijvend c.q. definitief karakter van de arbeidsongeschiktheid, met aandacht voor de momenteel zeer uiteenlopende regelingen voor ambtenaren en overheidscontractanten; 7 Zie in dit verband het vorige Vlaams regeerakkoord (VLAAMSE REGERING, Regeerakkoord 2009-2014, Een daadkrachtig Vlaanderen in beslissende tijden – Voor een vernieuwende, duurzame en warme samenleving, 78 – http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/de-vlaamse-regering-2009-2014-een-daadkrachtig-vlaanderen-inbeslissende-tijden-voor-een-vernieuwende-duurzame-en-warme) en de Beleidsnota Bestuurszaken (VLAAMSE REGERING, Beleidsnota 2009-2014 – Bestuurszaken – Geert Bourgeois, 29 – http://www.vlaanderen.be/sites/default/files/documents/10_bestuurszaken_2009_2014.pdf). Een en ander krijgt nog meer concreet vorm in VLAAMSE REGERING, Mededeling aan de Vlaamse regering – Een modern HR-beleid voor de Vlaamse overheid, Brussel, eigen uitgave, 2013, ref. VR 2013 1101 MED.0011/1). Deze intentie werd opnieuw herhaald in het meest recente regeerakkoord 2014-2019 (VLAAMSE REGERING, Regeerakkoord 2014-2019, Vertrouwen, verbinden, vooruitgaan, 12 – http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/het-regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2014-2019) en de Beleidsnota Bestuurszaken 2014-2019, 36 (http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019bestuurszaken). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 3 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - - - de identificatie van de arbeidsongeschiktheidscircuits waarvan de bevindingen voor de werkgever een verplichtend karakter hebben en/of waarvan de resultaten ten overstaan van de werkgever voorgaan op de bevindingen uit andere circuits. Indien bijvoorbeeld een arbeidsongeschikt personeelslid tegelijk wordt onderzocht in meerdere arbeidsongeschiktheidscircuits, is het niet altijd even evident welke beoordelingen de werkgever verplicht dient te respecteren als in meerdere circuits de uitkomsten van elkaar verschillen; de identificatie van de arbeidsongeschiktheidscircuits die bevindingen (zouden moeten) kunnen toeleveren aan andere circuits en de identificatie van de arbeidsongeschiktheidscircuits die conclusies uit andere circuits (zouden moeten) kunnen overnemen bij hun eigen evaluatie van de arbeidsongeschiktheid; een onderzoek naar de mogelijkheden die bestaan of (zouden) moeten worden gecreëerd om de statutaire personeelsleden en de overheidscontractanten, binnen dezelfde circuits onder te brengen; een verkennend onderzoek naar de mogelijkheid om hetzij op basis van de bestaande arbeidsongeschiktheidscircuits, hetzij op grond van een nieuw gedefinieerd arbeidsongeschiktheidsconcept, tot een gecoördineerd en meer geïntegreerd arbeidsongeschiktheidssysteem te komen. Belangrijk is dat dit onderzoek focust op de Vlaamse overheid. De geldende regelingen voor de andere overheden komen veeleer zijdelings aan bod voor zover deze een meerwaarde te bieden hebben.8 8 4 We willen in dat verband graag vermelden dat in het raam van de Leerstoel Provinciaal en Lokaal Personeelsmanagement binnen onze onderzoeksgroep Management & Bestuur aan de Universiteit Antwerpen tegelijk ook onderzoek wordt gevoerd naar de arbeidsongeschiktheidscircuits op het Vlaamse lokale niveau. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 2 – OPZET Afdeling 1 – Onderscheid naargelang van de tewerkstellingswijze De ene arbeidsongeschikte is de andere niet… zo veel is zeker. Dit adagium geldt a fortiori in een overheidscontext. Typisch in het geval van tewerkstelling in dienst van een publiekrechtelijke werkgever, is dat twee personeelscategorieën van elkaar te onderscheiden zijn: de ambtenaren9 enerzijds en de overheidscontractanten anderzijds.10 Volgens het Vlaams Personeelsstatuut11 of VPS is een ambtenaar: “elk personeelslid dat toegelaten is tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming of dat in vast dienstverband benoemd is”.12 Een “contractueel”13 definieert het VPS als “elk personeelslid dat in dienst genomen is bij arbeidsovereenkomst”.14 De aanwervingswijze heeft onmiddellijk vergaande juridische consequenties op het vlak van de toepasselijke regelgeving inclusief de regelingen in het geval van arbeidsongeschiktheid. De rechtspositieregeling zoals vervat in het Vlaams Personeelsstatuut, vindt principieel uitwerking ten overstaan van het voltallige personeel, dus zowel voor de ambtenaren als voor de contractanten.15 Dit dient echter in belangrijke mate te worden genuanceerd als het op de (toepassing van de statutaire) ziekteverlofregeling aankomt (infra, afdeling 2, § 2, B, 1), waar de verschillen tussen ambtenaren en contractanten behoorlijk groot blijven. Bovendien is er een interdependentie tussen de rechtspositieregeling en het arbeidsrecht (infra, afdeling 2, § 2, B, 2). Verder genieten de ambtenaren van een eigen pensioenregeling, daar waar de overheidscontractanten aangewezen zijn op de klassieke sociale zekerheid, inclusief het werknemerspensioensysteem. In figuur 1 geven wij dit schematisch en op een nog zeer rudimentaire wijze weer. 9 10 11 12 13 14 15 Voor een samengebald overzicht van en een inzicht in de arbeidsongeschiktheidscircuits voor de vastbenoemde statutaire personeelsleden over de diverse rechtspositieregelingen heen, zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 101-179; S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren” in R. JANVIER en A. DE BECKER (eds.), De rechtspositie van het overheidspersoneel in beweging / Le statut juridique du personnel des services publics en évolution, Reeks Seminaries Begasoz 2, Brugge, die Keure, 2015, 87-158; R. JANVIER en S. AERTS, “Leçon 3 – Les circuits d’incapacités dans le secteur public: labyrinthes sans issue”, Le droit social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge pour le droit du travail et de la sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 117-183. Het thema van de (toenemende) contractuele tewerkstelling in de publieke sector is veel breder dan enkel het onderscheid tussen beide personeelscategorieën in geval van arbeidsongeschiktheid. Wie geïnteresseerd is in het spanningsveld dat dit fenomeen – zowel op juridisch vlak als vanuit het oogpunt van het HRM - teweegbrengt, kan zich verdiepen in R. JANVIER, I. DE WILDE en S. AERTS, “Leçon 2 – Uniformité, équité et gestion des ressources humaines”, Le droit social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge pour le droit du travail et de la sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 31-116. Dertien jaar geleden hebben wij deze problematiek ook als aangekaart in R. JANVIER en K. JANSSENS, De mythe van het statuut voorbij? De nieuwe overheidswerknemer is opgestaan!, Reeks SBOV 2, Brugge, die Keure, 2003, 375 p. De actuele versie van het Vlaams Personeelsstatuut is raadpleegbaar via https://overheid.vlaanderen.be/vps. Art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut. In de volksmond wordt doorgaans over contractuelen gesproken. Dit is echter geen correct Nederlands: contractueel is het adjectief, daar waar contractant het juiste substantief is. Wij opteren uiteraard doorheen deze studie voor het taalkundig correcte begrip. Art. I.2, 9° Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. I.1 en art. I.2, 7° Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 5 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Figuur 1 – Verschillen in wetgeving voor ambtenaren en contractanten TEWERKSTELLINGSWIJZE AMBTENAREN CONTRACTANTEN Rechtspositieregeling Arbeidsrecht Eigen sociale bescherming Klassieke sociale zekerheid Ambtenarenpensioen Werknemerspensioen Arbeidsongevallen / Beroepsziekten Welzijnswetgeving (regelgeving rond handicap) Dit sterk vereenvoudigde schema toont alvast in een oogopslag aan hoe complex deze thematiek is als het op de toepasselijke regelgeving aankomt. De pijlen wijzen uit dat er bovendien een interferentie bestaat tussen die onderscheiden regelingen, zoals verder nog duidelijk(er) zal worden. Afdeling 2 – Onderscheid volgens de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid16 § 1. Scoop In deze studie is het van belang om per personeelscategorie (supra, afdeling 1) een onderscheid te maken naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Wij onderscheiden hierbij in hoofdorde17 de ziekte of het ongeval privéleven (infra, § 2) versus het arbeidsongeval en de beroepsziekte (infra, § 3). 16 17 6 De bijzondere regelingen op het vlak van moederschapsbescherming – in de vorm van het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu – laten we binnen het bestek van dit onderzoek buiten beschouwing. Daarnaast zullen wij zijdelings ook aandacht besteden aan het (arbeids)ongeval met een derde aansprakelijke. Of er een derde aansprakelijk is of niet, heeft weliswaar geen andere soort van arbeidsongeschiktheid tot gevolg, maar op bepaalde punten vinden wel specifieke regels uitwerking. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 2. Ziekte of ongeval privéleven A. Algemeen Zoals hierboven toegelicht (supra, afdeling 1), lopen de geldende regelingen voor de ambtenaren en de contractanten sterk uiteen als de arbeidsongeschiktheid haar oorsprong vindt in een ziekte of een ongeval privéleven. Vandaar is het belangrijk te verduidelijken welke wetgeving uitwerking vindt (infra, B). In figuur 2 en figuur 3 brengen we op basis daarvan een aantal verfijningen aan bij het eerdere algemene schema (supra, figuur 1). B. Toepasselijke wetgeving 1. Ambtenaren Voor de statutaire personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid18 vormt het Vlaams Personeelsstatuut (supra, afdeling 1) het fundament. Op zich is het toepassingsgebied van deze rechtspositieregeling zeer ruim geformuleerd in zoverre er sprake is van personeel,19 waarna wordt geëxpliciteerd dat onder personeelsleden zowel ambtenaren20 als ‘contractuelen’21 zijn begrepen22 (supra, afdeling 1). Dit neemt niet weg dat een groot aantal artikelen uitsluitend de ambtenaren betreffen. Zo vinden de meeste bepalingen aangaande het ziekteverlof uitsluitend uitwerking ten overstaan van de ambtenaren. Deze regeling betreffende het ziekteverlof maakt het voorwerp uit van titel IV van het deel X van het Vlaams Personeelsstatuut dat betrekking heeft op de verloven en dienstvrijstellingen. Verder zal – meestal pas na verloop van tijd – ook de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3, § 2) en de ambtenarenpensioenwetgeving (infra, afdeling 4) een rol spelen. Tot slot vormt het verbod van discriminatie van personen met handicap en de daaraan gerelateerde verplichting tot redelijke aanpassingen (infra, afdeling 3, § 3) een transversaal thema dat onder andere in het raam van een wedertewerkstelling van groot belang is. Daarop gaan we in een apart deel VI nog uitgebreid in. 2. Contractanten Al wie tewerkgesteld is in het raam van een arbeidsovereenkomst, valt onder de toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet. Deze wet is zonder meer ook toepasselijk op de personeelsleden in dienst van een publiekrechtelijke werkgever “wier toestand niet statutair geregeld is”.23 Zodra een werknemer met een arbeidsovereenkomst in dienst is van een (publiekrechtelijke) werkgever, beheerst de Arbeidsovereenkomstenwet en in een nog bredere zin een groot aantal arbeidsrechtelijke wetten deze arbeidsrelatie. In het geval van arbeidsongeschiktheid zal daarenboven ook het socialezekerheidsrecht een grote impact hebben. Een van de doelstellingen van de sociale zekerheid bestaat in het aanbieden van een vervangingsinkomen wanneer het inkomen uit arbeid is weggevallen omwille van de realisatie van een sociaal risico. Zo zal een arbeidsongeschikte werknemer zich kunnen beroepen op de ZIV-Wet 1994 en het bijbehorende Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Bijkomend is het Werkloosheidsbesluit 1991, in combinatie met het ministerieel uitvoeringsbesluit van 26 november 1991, relevant. Als het op de voorwaarde van arbeidsongeschiktheid c.q. 18 19 20 21 22 23 Zie art. I.2, 1° Vlaams Personeelsstatuut. Cf. art. I.1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. I.2, 9° Vlaams Personeelsstatuut. Art. I.2, 7° Vlaams Personeelsstatuut. Cf. art. 1, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 7 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsgeschiktheid aankomt, vormen deze beide stelsels als het ware een systeem van communicerende vaten. De pensioenwetgeving voor de werknemers24 zal – anders dan wat het geval is voor de ambtenaren (infra, afdeling 4) – de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits tijdens de actieve loopbaan van de contractanten niet rechtstreeks doorkruisen. Voorts vermelden wij de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3, § 2), die op een gelijke wijze van toepassing is zowel op de ambtenaren als op de contractanten. Ten slotte is er de regeling voor personen met een handicap (infra, afdeling 3, § 3) die we als een afzonderlijk circuit in deel VI zullen behandelen en waarop zowel de contractanten als de ambtenaren zich kunnen beroepen. C. Verloop Figuur 2 biedt een schematisch overzicht van de toepasselijke wetgeving in geval van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval privéleven van een ambtenaar. Tegelijk willen we hiermee duidelijk maken hoe die onderscheiden regelingen met elkaar interfereren naargelang de arbeidsongeschiktheid tijdelijk dan wel definitief is. In figuur 3 doen we dezelfde oefening nogmaals over, maar dan met de focus op de (overheids)contractanten. 24 8 Het vertrekpunt van de regeling betreffende de werknemerspensioenen wordt gevormd door de Pensioenwet Werknemers, zoals verder uitgevoerd door het Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Vermeldenswaard is ook de Wet Modernisering Werknemerspensioenen genoemd. Conform art. 1, § 2 Wet Modernisering Werknemerspensioenen, blijft de Pensioenwet Werknemers van toepassing voor zover de eerstgenoemde wetgeving er niet uitdrukkelijk van afwijkt. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Figuur 2 – Arbeidsongeschiktheid bij ziekte of ongeval privéleven – Ambtenaren ZIEKTE / ONGEVAL – AMBTENAREN Vlaams Personeelsstatuut Verlof wegens ziekte Deeltijdse prestaties wegens ziekte (wijziging van functie) Tijdelijk arbeidsongeschikt Definitief arbeidsongeschikt Welzijnswetgeving Pensioenwetgeving Wedertewerkstelling Vroegtijdig pensioen (regelgeving rond handicap) Tijdelijk Definitief Figuur 3 – Arbeidsongeschiktheid bij ziekte of ongeval privéleven – Contractanten ZIEKTE / ONGEVAL – WERKNEMERS Arbeidsovereenkomstenwet Definitief Tijdelijk arbeidsongeschikt arbeidsongeschikt Schorsing Beëindiging? ZIV-wetgeving < 6 maanden Werkloosheidsreglementering > 6 maanden Wedertewerkstelling (regelgeving rond handicap) Welzijnswetgeving Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 9 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 3. Arbeidsongeval25 of beroepsziekte26 A. Algemeen Wat het professioneel risico betreft, leggen wij het accent op de regeling betreffende de arbeidsongevallen. De beroepsziekten behandelen wij vanuit het perspectief van de verschillen met de arbeidsongevallenregeling. In de marge besteden wij, zij het beknopt omwille van de veeleer beperkte frequentie, ook aandacht aan de preventieve verwijdering bij een dreigende beroepsziekte. B. Toepasselijke wetgeving De regelgeving betreffende de arbeidsongevallen en de beroepsziekten moet worden aangezien als een onderdeel van de sociale zekerheid. Dit impliceert dat de federale wetgever bevoegd is met betrekking tot deze materie.27 De kaderwet die aan de basis ligt van de regeling aangaande het professioneel risico in de publieke sector, is de Wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Deze wordt verkort weergegeven als Wet van 3 juli 1967 of als Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, al moeten wij hier onmiddellijk bij opmerken dat die wet niet enkel betrekking heeft op de arbeidsongevallen, maar evenzeer de basisprincipes van de beroepsziekteregeling vastlegt. De verdere uitvoering ervan maakt het voorwerp uit van diverse uitvoeringsbesluiten. De – voor de Vlaamse overheid28 – relevante uitvoeringsbesluiten van de Wet van 3 juli 1967, op het vlak van de arbeidsongevallen, zijn het KB van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk29 en het KB van 12 juni 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut, van de publiekrechtelijke rechtspersonen en van de autonome overheidsbedrijven, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk.30 Voegen wij hieraan toe dat voor de organismen zoals bedoeld bij 25 26 27 28 29 30 10 Zie in het algemeen R. JANVIER, Arbeidsongevallen / Publieke sector, Brugge, die Keure, 1988, 479 p. Een volledig geactualiseerde versie van dit boekwerk zal in 2016 worden gepubliceerd in de reeks van het Belgisch genootschap voor arbeids- en socialezekerheidsrecht bij dezelfde uitgeverij (zie http://juridischeuitgaven.diekeure.be/nlbe/catalogus/begasoz-abetrass-1190). Voor een verkorte, maar intussen ietwat gedateerde versie kan worden verwezen naar R. JANVIER, “Arbeidsongevallen Publieke Sector”, Dossier 1998/1 in H. SCHAMP (hoofdred.), Arbeidsongevallen, Diegem, Kluwer Rechtswetenschappen, losbladig, 93 p. Zie voor een beknopte bespreking R. JANVIER, “De beroepsziekten in de publieke sector”, Soc.Kron. 1991, 353-366. Daarnaast maken wij melding van het deel over de beroepsziekteregeling in de publieke sector in P. DELOOZ en D. KREIT, Les maladies professionnelles, 3ème édition, Brussel, Larcier, 2015, 289-358. Art. 6, § 1, vijfde lid, 12° BWHI. Voor de (Vlaamse) provinciale en plaatselijke overheidsdiensten gelden nog andere uitvoeringsbesluiten. Op het vlak van de arbeidsongevallen gaat het om het KB 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk (BS 1 september 1970). Wat de beroepsziekten betreft, dient te worden verwezen naar het KB 21 januari 1993 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, ten gunste van sommige personeelsleden uit de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, aangesloten bij de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels (BS 16 maart 1993). BS 8 februari 1969. Het KB 24 januari 1969 is onder meer van toepassing op de besturen en andere diensten van de regeringen van de gemeenschappen en de gewesten (zie art. 1, 1° KB 24 januari 1969). BS 18 juni 1970. Het KB 12 juni 1970 vindt op zijn beurt uitwerking op de daarin opgesomde instellingen van openbaar nut en de publiekrechtelijke rechtspersonen op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest (zie art. 2, II KB 12 juni 1970). Daar waar deze techniek van de limitatieve opsomming in het verleden aanleiding gaf tot problemen, onder andere als gevolg van de regionalisering, annex communautarisering, bracht art. 2bis KB 12 juni 1970 soelaas. Op basis daarvan worden de personeelsleden onder de toepassing van het KB 12 juni 1970 gebracht wanneer zij in dienst zijn van een openbare instelling of een publiekrechtelijke rechtspersoon die ressorteert onder de gemeenschappen of de gewesten en die na 31 december 2004 zijn opgericht, en dat vanaf de dag dat de oprichting in werking treedt. Deze regel vindt uitwerking behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling (art. 2bis, eerste lid KB 12 juni 1970). Bovendien is deze bepaling expliciet niet van toepassing op de door de gewesten opgerichte publiekrechtelijke rechtspersonen in de uitoefening van hun bevoegdheden op het vlak van het gemeenschappelijk stads- en streekvervoer, zoals De Lijn (art. 2bis, tweede lid KB 12 juni 1970). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid KB van 12 juni 1970, het vertrekpunt is dat – behoudens een aantal afwijkingen – de bepalingen van het KB van 24 januari 1969 uitwerking hebben.31 Voor de beroepsziekten geldt een afzonderlijk KB van 5 januari 1971 betreffende de schadevergoeding voor beroepsziekten in de overheidssector. 32 Het behoort tot de essentie van een beroepsziekte dat die doorgaans het resultaat is van een langdurige blootstelling die zich kan hebben voorgedaan bij meerdere werkgevers. Het is daarbij niet ondenkbaar dat die onderscheiden werkgevers onder een verschillende beroepsziekteregeling vallen. Daartoe heeft de Wet van 3 juli 1967 een regeling getroffen, meer bepaald wanneer de door een beroepsziekte getroffen persoon voor dezelfde beroepsziekte rechten kan doen gelden zowel conform de Wet van 3 juli 1967 als in het raam van de Beroepsziektewet.33 In voorkomend geval wordt de volledige schadeloosstelling uitsluitend toegekend op basis van de wetgeving waaronder het slachtoffer het laatst aan het beroepsrisico was blootgesteld voor de datum van de aanvraag die aanleiding geeft tot de eerste schadeloosstelling. 34 Wanneer dit criterium geen uitsluitsel biedt omdat op het tijdstip van de laatste blootstelling een beroep kon worden gedaan op beide wetgevingen, zal de schade integraal en exclusief worden geregeld met toepassing van de wetgeving waaronder het slachtoffer ressorteert door het uitoefenen van zijn voornaamste beroepsactiviteit.35 De intern verzelfstandigde agentschappen (IVA) met rechtspersoonlijkheid en de extern verzelfstandigde agentschappen (EVA) naar publiek recht 36 zullen normaliter onder de toepassing van de specifieke arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor de publieke sector vallen. 37 Merken wij hierbij op dat in het geval dat een overheidswerkgever niet in de werkingssfeer van de uitvoeringsbesluiten van de Wet van 3 juli 1967 zou zijn begrepen, de Arbeidsongevallenwet van 10 april 197138 en de Beroepsziektewet een residuair karakter hebben. Bij gebrek aan uitvoering van de kaderwet van 3 juli 1967 vindt de uitzonderingsbepaling 39 uit de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 immers geen uitwerking. Dit brengt met zich dat deze laatste wet integraal gelding heeft voor 31 32 33 34 35 36 37 38 39 Art. 3 KB 12 juni 1970. BS 19 januari 1971. Het KB 5 januari 1971 verwijst voor het aflijnen van zijn toepassingsgebied door naar het KB 24 januari 1969 en naar art. 2 KB 12 juni 1970 (zie art. 2, 1° en 2° KB 5 januari 1971). Merk op dat art. 48ter Beroepsziektewet een bijzondere pro rata-regeling heeft getroffen voor het geval dat de getroffene eveneens blootgesteld is geweest aan het beroepsrisico in een situatie waarin hij niet onder de toepassing van de Beroepsziektewet viel, bijvoorbeeld als zelfstandige. In geval van gemengde blootstelling aan het beroepsrisico kent het Fonds voor de Beroepsziekten voor de bij koninklijk besluit aangeduide beroepsziekten (zie KB 5 november 1990 tot beperking voor sommige ziekten, van de voordelen verleend door de gecoördineerde wetten betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten, wat getroffenen betreft die aan het beroepsrisico van die ziekten waren blootgesteld gedurende een periode in de loop waarvan zij niet onder toepassing van de gecoördineerde wetten vielen, BS 22 november 1990) de vergoedingen en toelagen toe op basis van de verhouding van de duur van de onderscheiden tijdvakken, te berekenen op de begindatum van de eerste vergoeding. Daarvan treffen we geen equivalent aan in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 20quinquies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Zie ook art. 48quater, eerste lid Beroepsziektewet. Art. 20quinquies, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Zie ook art. 48quater, tweede lid Beroepsziektewet. Extern verzelfstandige agentschappen naar privaat recht zijn uit hun aard geen publiekrechtelijke werkgevers en vallen bijgevolg ook niet onder de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Hun personeelsleden die ‘uiteraard’ uitsluitend met een arbeidsovereenkomst in dienst kunnen worden genomen, kunnen zich beroepen op de Arbeidsongevallenwet c.q. de Beroepsziektewet, net zoals de werknemers in dienst van een werkgever uit de particuliere sector. Zie ook https://overheid.vlaanderen.be/de-departementen-de-agentschappen-de-verzelfstandiging-van-deagentschappen-en-de-oudealternatieve. Het feit dat een (Vlaamse) openbare instelling uitsluitend contractanten in dienst heeft, leidt er niet toe dat deze instelling niet (langer) onder de toepassing van de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector valt. Dat is anders wat betreft de verenigingen van provincies, de verenigingen van gemeenten, de verenigingen van openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de autonome provinciebedrijven, de autonome gemeentebedrijven, de intercommunale diensten en inrichtingen van maatschappelijk welzijn en de ziekenhuisverenigingen. Voor deze lokale overheden geldt dat de arbeidsongevallenwetgeving voor het overheidspersoneel slechts van toepassing is – in voorkomend geval op het voltallige personeel – voor zover deze overheden ten minste één personeelslid tellen dat aan een publiekrechtelijk statuut is onderworpen (zie art. 1, eerste lid, 2°, 3° en 6° KB 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk). Deze Wet 10 april 1971 wordt normaliter verkort weergegeven als Arbeidsongevallenwet. Hier opteren we er echter voor om steeds Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 te gebruiken om het onderscheid met de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, zijnde de Wet 3 juli 1967, scherp te houden. Art. 4, 1° Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 11 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid deze overheidswerkgevers en hun voltallige personeelsbestand.40 De Beroepsziektewet kent een analoge wijze van aflijnen van zijn toepassingsgebied. 41 Aangezien het aantal publiekrechtelijke werkgevers waarvoor de Wet van 3 juli 1967 niet is uitgevoerd, veeleer beperkt is, zullen wij ons in wat volgt, enkel focussen op de specifieke regels op het gebied van het professioneel risico, zoals vervat in de Wet van 3 juli 1967 en zijn uitvoeringsbesluiten. De tegenhanger(s) ervan die vooral voor de particuliere sector is (of zijn) bedoeld, laten wij bijgevolg buiten beschouwing.42 Net zoals naar aanleiding van een arbeidsongeschiktheid die voortspruit uit een ziekte of een ongeval privéleven (supra, § 2), zal in geval van een arbeidsongeval of een beroepsziekte zowel voor de ambtenaren als voor de contractanten de welzijnswetgeving (infra, afdeling 3) interfereren en voor de eerstgenoemden bovendien de ambtenarenpensioenwetgeving (infra, afdeling 4). C. Onderscheid naargelang van de tewerkstellingswijze? Daar waar de kwalificatie als ambtenaar, dan wel als contractant fundamenteel is in het geval van ziekte of ongeval privéleven (supra, § 2), liggen de zaken ietwat anders bij een arbeidsongeval of een beroepsziekte. De Wet van 3 juli 1967 geeft een brede invulling aan zijn potentiële werkingssfeer intuitu personae.43 De onderscheiden uitvoeringsbesluiten maken in het verlengde daarvan doorgaans evenmin een onderscheid volgens de aanwervingswijze.44 Nochtans doet dit ruime toepassingsgebied van de regeling aangaande het professioneel risico geen afbreuk aan het gegeven dat ook bij arbeidsongeval of beroepsziekte de verschillen tussen beide personeelscategorieën blijven doorwerken. Dit verantwoordt een gescheiden bespreking van de regels voor de statutaire personeelsleden enerzijds en de overheidscontractanten anderzijds. Er is ook in het geval van een beroepsziekte of een arbeidsongeval nog steeds een interferentie met andere wetgeving. De Wet van 3 juli 1967 verwijst trouwens zelf door naar die andere regelgeving als het gaat om de vergoedingen bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid (infra, deel III). Voor de ambtenaren werkt tegelijk het Vlaams Personeelsstatuut door. Dat geldt eveneens voor de Vlaamse overheidscontractanten, met dien verstande dat het arbeidsrecht in het algemeen en de Arbeidsovereenkomstenwet in het bijzonder daar nog eens bovenop komen (supra, § 2, B). D. Arbeidsongeval 1. Begrip Zonder in detail in te gaan op de notie arbeidsongeval, geven wij even in het kort de definitie mee. De Wet van 3 juli 1967 omschrijft een arbeidsongeval in de publieke sector als “het ongeval dat zich tijdens en door de uitoefening van het ambt heeft voorgedaan en dat een letsel veroorzaakt”.45 40 41 42 43 44 45 12 Conform art. 1, 1° Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 volstaat het dat de werkgever, werknemer of daarmee gelijkgestelde, geheel of gedeeltelijk onder de toepassing van de RSZ-Wet vallen. Aan deze voorwaarde is voldaan voor alle personeelsleden in dienst van de overheid aangezien zij minstens onder de toepassing van de sector geneeskundige verzorging ressorteren (art. 9 Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet). Art. 2, § 1, eerste lid, 1° Beroepsziektewet waarborgt het voordeel van de schadeloosstelling voor beroepsziekten aan de werknemers, die geheel of gedeeltelijk onderworpen zijn RSZ-Wet. Conform art. 2, § 1, tweede lid, a) Beroepsziektewet vindt deze echter geen toepassing op “de personen op wie de wet van 3 juli 1967 betreffende de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en voor de beroepsziekten in de overheidssector toepasselijk wordt verklaard”. Voor een overzicht van de verschillen tussen de arbeidsongevallenreglementering conform de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel 3 juli 1967 in vergelijking met de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 kan worden verwezen naar R. JANVIER, “Wet ’71 versus wet ’67: de arbeidsongevallenwetgeving voor de particuliere en de publieke sector in een vergelijkend perspectief”, TSR 2009/3, 307-390 en ook L. VAN GOSSUM, “Les accidents du travail: comparaison actualisée des réglementations en vigueur dans le secteur privé et dans le secteur public”, JTT 1999, 289-293. Art. 1, aanhef Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 1, aanhef KB 24 januari 1969; art. 1 KB 12 juni 1970; art. 2, aanhef KB 5 januari 1971. Art. 2, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Daarnaast wordt eveneens als arbeidsongeval aangemerkt: “het ongeval dat een personeelslid buiten de uitoefening van zijn dienst is overkomen, maar dat veroorzaakt is door een derde wegens het door dit personeelslid uitgeoefend ambt”.46 Verder stelt de wetgeving het ongeval op de weg naar of van het werk op het vlak van de schadeloosstelling volledig gelijk met het arbeidsongeval. De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel van 3 juli 1967 verwijst, wat betreft het ongeval overkomen op de weg naar en van het werk, door naar de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. 47 Onder de weg naar en van het werk dient te worden verstaan: het normale traject dat het personeelslid moet afleggen vanuit zijn verblijfplaats naar de plaats waar hij werkt, en omgekeerd. 48 Verder somt de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 ook nog elf trajecten op die worden gelijkgesteld met de weg naar en van het werk.49 2. Bewijs a. Arbeidsongeval sensu stricto - Algemeen Wie meent dat hij het slachtoffer is van een arbeidsongeval, zal daarvan het bewijs moeten leveren. De wetgever is de getroffene of zijn rechthebbenden hierin tegemoet gekomen door twee wettelijke vermoedens in hun voordeel in te voeren. Enerzijds is er het vermoeden van ongeval. Het slachtoffer of zijn rechthebbenden dienen enkel te bewijzen dat zich een plotselinge gebeurtenis heeft voorgedaan en dat een letsel werd opgelopen. Slagen zij erin dit dubbele bewijs aan te brengen, dan wordt het oorzakelijk verband tussen deze beide elementen vermoed.50 Anderzijds kunnen het slachtoffer en zijn nabestaanden terugvallen op een vermoeden van arbeidsongeval. Zij hoeven enkel aan te tonen dat het ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de uitoefening van het ambt. Is dit bewijs geleverd, dan is het vermoeden dat het ongeval gebeurde door de uitoefening van het ambt, anders gezegd dat het om een arbeidsongeval gaat.51 In beide gevallen gaat het om weerlegbare vermoedens of vermoedens juris tantum, wat impliceert dat het aan de overheidswerkgever toekomt om het tegenbewijs te leveren. 52 - Terrorisme Vanaf 1 januari 2016 geldt een bijkomend vermoeden indien het ongeval wordt “veroorzaakt door terrorisme, zoals bepaald in de wet van 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme”. Wanneer een dergelijk ongeval zich heeft voorgedaan tijdens de uitoefening van het ambt, wordt het geacht te zijn overkomen door de uitoefening van het ambt.53 46 47 48 49 50 51 52 53 Art. 2, derde lid, 2° Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een ambtenaar die een vergunning heeft geweigerd, naderhand in zijn vrije tijd klappen krijgt van de burger die zijn vergunningsaanvraag afgewezen zag. Tot 6 februari 2014 was dit een eigenheid aan de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Intussen is de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 in analoge zin aangevuld: “wordt eveneens als arbeidsongeval aangezien, het ongeval dat een werknemer buiten de uitoefening van zijn overeenkomst is overkomen maar dat veroorzaakt is door een derde wegens de uitvoering van de overeenkomst” (art. 7, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971, dat werd ingevoegd bij art. 6 Wet 21 december 2013 houdende dringende diverse bepalingen inzake sociale wetgeving (BS 27 januari 2014)). Art. 2, derde lid, 1° Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 8, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Art. 8, § 2 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Art. 2, vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 2, tweede lid, eerste zin en vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 2, tweede lid, tweede zin Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. In de Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 is een vrijwel identieke bepaling al eerder ingevoerd, meer bepaald bij art. 21 Wet 1 april 2007 betreffende de verzekering tegen schade veroorzaakt door terrorisme (BS 15 mei 2007) dat art. 7, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 in die zin heeft aangevuld. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 13 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - Telewerk Conform de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 geldt bovendien dat het ongeval overkomen aan de telewerker, behoudens tegenbewijs, wordt geacht te zijn overkomen tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst:54 wanneer het ongeval gebeurt op de plaats of de plaatsen die deze laatste schriftelijk heeft gekozen als de plaats om zijn werk te verrichten; indien het ongeval zich voordoet tijdens de periode van de dag die schriftelijk werd vastgelegd als de periode waarin arbeid kan worden verricht. Werd dit niet schriftelijk bepaald, dan speelt het vermoeden tijdens de werkuren die de telewerker zou moeten presteren in de veronderstelling dat hij in de lokalen van de werkgever zou zijn tewerkgesteld. In de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel treffen we geen analoge bepaling aan waardoor de personeelsleden in overheidsdienst niet op dit vermoeden kunnen terugvallen. 55 Gegeven dat de Vlaamse overheid56 een zeer flexibele regeling beoogt op het vlak van plaats- en tijdonafhankelijk werken, zou het een goede zaak zijn indien de Wet van 3 juli 1967 op een analoge wijze zou worden aangevuld. De meest zuivere oplossing bestaat erin om een dergelijk vermoeden in te schrijven in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel zodat dit meteen gelding heeft voor de ganse publieke sector. Bij gebrek daaraan rijst de vraag of de Vlaamse overheid een dergelijk vermoeden ook kan inbouwen in bijvoorbeeld het Vlaams Personeelsstatuut of zelfs in een rondzendbrief.57 Voor die overheidsdiensten die als eigen verzekeraar optreden, zou dit vermoeden naar ons oordeel ook kunnen worden opgenomen in de eigen regelgeving. Indien de overheidswerkgever zich echter heeft herverzekerd voor het arbeidsongevallenrisico, doet hij er goed aan dit vermoeden ook te laten opnemen in de verzekeringsovereenkomst. Anders dan wanneer dit vermoeden in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel zou worden ingeschreven, heeft het opnemen ervan in een andere rechtsbron wellicht maar een relatieve waarde. We bedoelen daarmee dat de rechter in geval van conflict daar niet door gebonden is aangezien het niet aan de Vlaamse overheid toekomt om in te grijpen op de federale arbeidsongevallenwetgeving. Gegeven dat het inlassen van een dergelijk vermoeden vooral de betere bescherming van de telewerker tot doel heeft, zal deze laatste dit vermoeden allicht niet ter discussie stellen en van de kant van de Vlaamse overheidswerkgever geldt indirect het adagium patere legem quam ipse fecisti. In afwachting van een aanpassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel bepleiten wij bijgevolg een regeling op het echelon van de Vlaamse overheid. b. Ongeval op de arbeidsweg Het slachtoffer van een trajectongeval of zijn rechthebbenden dienen eveneens te bewijzen dat het om een ongeval gaat. Daartoe moeten zij enkel een plotselinge gebeurtenis en het bestaan van een letsel aantonen. In dit geval geldt dus eveneens het wettelijke vermoeden van ongeval, met de mogelijkheid van de kant van de overheid om dit te weerleggen.58 Verder moet het bewijs worden aangebracht dat het slachtoffer zich naar omstandigheden van tijd en plaats op de normale arbeidsweg bevond, meer in het bijzonder dat het ongeval is overkomen op het normale traject dat de werknemer moet afleggen om zich van de ene naar de andere van de 54 55 56 57 58 14 Art. 7, derde lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Omwille van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet op de grote meerderheid van de publiekrechtelijke werkgevers kunnen de meeste overheidspersoneelsleden zich ook niet beroepen op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 85bis van 27 februari 2008, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 85 van 9 november 2005 betreffende het telewerk, algemeen bindend verklaard bij KB 19 maart 2008 (BS 14 april 2008). Zie voor de federale overheid KB 22 november 2006 betreffende het telewerk in het federaal administratief openbaar ambt (BS 1 december 2006). De rondzendbrief van de VLAAMSE OVERHEID, BZ 2014/3, 16 mei 2014 betreffende plaats- en tijdsonafhankelijk werken (te raadplegen via https://overheid.vlaanderen.be/BZ-2014-3) vermeldt enkel het volgende: “De toepassing van de arbeidsongevallenverzekering gebeurt welwillend en heeft niet als criterium waar men werkt, maar tijdens en door het werk. Een personeelslid kan een beroep doen op de arbeidsongevallenverzekering als er een aantoonbaar verband is met het werk”. Art. 2, vierde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid door de Arbeidsongevallenwet bedoelde plekken te verplaatsen, hetzij op de weg naar en van het werk sensu stricto, hetzij op een gelijkgesteld traject. Het slachtoffer of zijn rechthebbenden zijn verplicht het bewijs te leveren van de redenen die een eventuele omweg of oponthoud rechtvaardigen. Daarvoor creëert de wet geen enkel vermoeden. Zo de onderbreking belangrijk is, kan alleen overmacht de toets doorstaan. Een onbelangrijke onderbreking is op zijn beurt te rechtvaardigen door overmacht of door een wettige reden. 59 E. Beroepsziekte 1. Begrip Wat de notie beroepsziekte aangaat, specificeert de Wet van 3 juli 1967 dat daaronder moet worden verstaan: “de ziekten die als zodanig zijn aangemerkt ter uitvoering van de artikelen 30 en 30bis van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970”.60 Het uitvoeringsbesluit van 5 januari 1971 herhaalt dit principe.61 In eerste orde gaat het om de erkende62 beroepsziekten,63 net als de beroepsziekten omschreven in de internationale overeenkomsten die België verbinden,64 vanaf de dag waarop die overeenkomsten in België van kracht zijn geworden en overeenkomstig de bepalingen ervan. 65 Daarnaast geeft de wet een open definitie van een beroepsziekte, waardoor eveneens als beroepsziekte te kwalificeren valt: “de ziekte die niet voorkomt op de lijst, bedoeld in artikel 30 van deze wetten, maar die op een determinerende en rechtstreekse wijze het gevolg is van de beroepsuitoefening”.66 2. Bewijs a. Algemeen De bewijslast verschilt aanzienlijk naargelang de getroffene lijdt aan een ziekte die voorkomt op de lijst van erkende beroepsziekten, dan wel schadeloosstelling wenst te krijgen voor een ziekte die daar niet op figureert. Om gerechtigd te zijn op schadeloosstelling, is alleszins vereist dat de door een beroepsziekte getroffen persoon aan het beroepsrisico67 van die ziekte blootgesteld is geweest tijdens de volledige duur van een periode of een gedeelte ervan gedurende welke hij onder de toepassing van het KB van 5 januari 1971 viel.68 b. Erkende beroepsziekten Primordiaal is uiteraard het bewijs dat men lijdt aan een erkende beroepsziekte, die werd opgenomen in de lijst vervat in het KB van 28 maart 1969 (supra, 1). 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 Dit verschil in bewijslast werd aangekaart bij het Grondwettelijk Hof met het oog op de toetsing ervan aan het de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie, maar zonder succes (zie GwH 12 december 2007, nr. 152/2007). Art. 2, zesde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 3 KB 5 januari 1971. Zie KB 28 maart 1969 houdende vaststelling van de lijst van beroepsziekten die aanleiding geven tot schadeloosstelling en tot vaststelling van de criteria waaraan de blootstelling aan het beroepsrisico voor sommige van deze ziekten moet voldoen (BS 4 april 1969). Zie art. 30, eerste lid Beroepsziektewet. De Belgische lijst van de beroepsziekten en de Europese lijst van de beroepsziekten is consulteerbaar via http://www.fmp-fbz.fgov.be/web/content.php?lang=nl&target=workers#/documentations-occupational-diseases-list. Art. 30, tweede lid Beroepsziektewet. Art. 30bis Beroepsziektewet. Art. 32, tweede lid Beroepsziektewet specificeert dat er sprake is van een beroepsrisico “indien de blootstelling aan de schadelijke invloed inherent is aan de beroepsuitoefening en beduidend groter is dan de blootstelling van de bevolking in het algemeen, en indien deze blootstelling volgens algemeen aanvaarde medische inzichten, van aard is om de ziekte te veroorzaken”. Een analoge specificatie ontbreekt in het KB 5 januari 1971. Art. 4, eerste lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 15 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid In uitvoering van de Beroepsziektewet69 heeft het KB van 6 februari 200770 bovendien een lijst vastgesteld van de bedrijfstakken, beroepen of categorieën van ondernemingen waarin de door een beroepsziekte getroffene – tot bewijs van het tegendeel – wordt vermoed aan het risico van deze ziekte blootgesteld te zijn geweest. Aangezien het niet mogelijk bleek een vergelijkbare lijst op te stellen voor de besturen en instellingen die tot de publieke sector behoren, 71 werd dit weerlegbaar vermoeden van blootstelling aan het beroepsrisico op een zeer generieke wijze geformuleerd. Wordt vermoed het slachtoffer aan het risico van de beroepsziekte te hebben blootgesteld: ieder werk dat tijdens de periode van tewerkstelling wordt verricht bij de aan deze specifieke beroepsziekteregeling beoogde besturen en instellingen.72 Dit zeer algemeen geformuleerde vermoeden tot voordeel van het slachtoffer komt erop neer dat het aan de tewerkstellende overheid toekomt het tegenbewijs te leveren. Zij zal moeten (kunnen) aantonen dat de getroffene tijdens de periode dat hij arbeid presteerde in haar dienst, niet aan het beroepsrisico van de betrokken beroepsziekte werd blootgesteld. c. Andere ziekten Degene die meent het slachtoffer te zijn van een beroepsziekte die niet is opgenomen in de lijst van erkende beroepsziekten, is ertoe gehouden het bewijs te leveren dat zijn aandoening op rechtstreekse73 en determinerende74 wijze het gevolg is van zijn beroepsuitoefening, te weten van het oorzakelijk verband tussen de ziekte en de blootstelling aan het beroepsrisico.75 Het slachtoffer of zijn rechthebbenden kunnen zich daartoe op geen enkel vermoeden beroepen. F. Verloop Naar aanleiding van een arbeidsongeval, en naar analogie bij een beroepsziekte, onderkennen wij – op hoofdlijnen – het volgende stroomschema, zoals weergegeven in figuur 4. 69 70 71 72 73 74 75 16 Art. 32, vierde lid Beroepsziektewet. BS 27 februari 2007. Verslag aan de Koning bij het KB 5 januari 1971, BS 19 januari 1971, 636. Art. 4, tweede lid KB 5 januari 1971. Zie – voor de discussie over de wettelijkheid van dit vermoeden – P. DELOOZ en D. KREIT, Les maladies professionnelles, 3ème édition, Brussel, Larcier, 2015, 306-309. De notie ‘rechtstreeks oorzakelijk verband’ stamt uit het burgerlijk recht, maar geeft ook daar aanleiding tot uiteenlopende interpretaties. Spontaan heeft men de neiging het rechtstreeks oorzakelijk verband voor te behouden voor die oorzaken die het gevolg onmiddellijk voorafgaan. Die uitlegging blijkt echter te strikt te zijn omdat ook ver afgelegen oorzaken in bepaalde omstandigheden voldoende duidelijk in verband staan met het gevolg. De enige veilige interpretatie is dat het oorzakelijk verband voldoende zeker behoort te zijn. Er mag nauwelijks twijfel bestaan over de werkelijke causale rol van de beroepsuitoefening. Mogelijkheden of geringe waarschijnlijkheden volstaan niet. Dit impliceert dat de kans dat de aandoening zich ook zonder de beroepsblootstelling zou hebben gemanifesteerd, verwaarloosbaar klein moet zijn. De schadelijke invloed van de beroepsuitoefening moet zo duidelijk zijn dat het niet meer redelijk zou zijn aan die invloed te twijfelen. Een juiste uitlegging van de term ‘determinerend’ zorgt voor evenveel moeilijkheden. Monocausaliteit kan bezwaarlijk worden geëist aangezien weinig ziekten strikt monocausaal zijn, met andere woorden slechts één oorzaak hebben. Toch mag men aannemen dat de beroepsuitoefening de bepalende, overwegende of beslissende oorzaak moet zijn van de ziekte. Het volstaat niet dat de beroepsuitoefening slechts een toevallige, uitlokkende of licht verergerende rol heeft gespeeld. Het is echter niet eenvoudig het relatieve gewicht van verschillende oorzaken tegenover elkaar af te wegen. Deze afweging is trouwens geen louter medisch probleem, maar vraagt ook om een juridische beoordeling. Art. 30bis, in fine Beroepsziektewet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Figuur 4 – Arbeidsongeschiktheid bij arbeidsongeval ARBEIDSONGEVAL – WET 3 JULI 1967 JA NEEN Juridische erkenning versus medische beoordeling ARBEIDSONGESCHIKTHEID TIJDELIJK Geheel Gedeeltelijk WEDERTEWERKSTELLING Uitvoeringsbesluiten Wet 3 juli 1967 VLAAMS PERSONEELSSTATUUT BLIJVEND Geheel Gedeeltelijk CONTRACTANTEN Arbeidsovereenkomstenwet ZIV-wetgeving Andere socialezekerheidssectoren (Vlaams Personeelsstatuut) AMBTENAREN Pensioenwetgeving Vroegtijdig pensioen Tijdelijk Definitief Welzijnswetgeving (en regelgeving rond handicap) Afdeling 3 – Arbeidsongeschiktheid en wedertewerkstelling § 1. Algemeen76 Zoals uit de eerder weergegeven figuren blijkt, is wedertewerkstelling een onderdeel van het verloop van het arbeidsongeschiktheidsproces. Opnieuw dient op een aantal punten een onderscheid te worden gemaakt tussen beide personeelscategorieën (supra, figuur 2 en figuur 3) en naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid (supra, figuur 4). Wedertewerkstelling vormt een afzonderlijk aandachtspunt gegeven dat re-integratie van arbeidsongeschikte personen op de arbeidsmarkt maatschappelijk steeds belangrijker wordt. 76 Wij verwijzen in dit verband naar de resultaten van een onderzoek in opdracht van de FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG [HUT/P/MS-BB/PSY15/2]. Dit onderzoek heeft als doel het huidige systeem van de verschillende instanties die de professionele werkhervatting van de werknemers na een langdurige afwezigheid regelen, te analyseren om onder meer de werknemer in staat te stellen opnieuw aan de slag te gaan op een wijze die het best geschikt is zowel voor zichzelf, de werkgever als voor de werkomgeving. Het onderzoek beperkt zich tot de categorie werknemers met een arbeidsovereenkomst die langdurig afwezig zijn wegens musculoskeletale aandoeningen, een fysieke of psychische ziekte, arbeidsongeval of beroepsziekte. Het gaat om een studie onder de titel “Werkhervatting na een langdurige afwezigheid – Retour au travail après une absence de longue durée” en is het resultaat van een samenwerking tussen STES (Santé au Travail et Education pour la Santé) van de Université de Liège (prof. PH. MAIRIAUX & N. SCHIPPERS), Unité de droit social van de Université de Liège (prof. F. KÉFER & S. CORNÉLIS) en de afdeling Arbeids-, Milieu-, en Verzekeringsgeneeskunde van de Katholieke Universiteit Leuven (prof. P. DONCEEL & P.-R. SOMVILLE). Een Nederlandstalige samenvatting van het onderzoeksrapport op 24 pagina’s de dato 25 mei 2012 is terug vinden op http://www.werk.belgie.be/moduleDefault.aspx?id=37079. Het volledige Franstalige onderzoeksrapport dateert van 28 maart 2012 en beslaat 143 bladzijden. Bij ons weten is het integrale rapport niet op het Internet beschikbaar. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 17 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Op het vlak van wedertewerkstelling is vanuit juridisch oogpunt in de eerste plaats de welzijnswetgeving77 van belang (infra, § 2). Daarnaast is er de verplichting tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap (infra, § 3). § 2. Gezondheidstoezicht A. Toepasselijke wetgeving De regelgeving betreffende het gezondheidstoezicht vindt zijn grondslag in de Welzijnswet Werknemers. In deze context is meer in het bijzonder het KB Gezondheidstoezicht Werknemers van groot belang.78 In meer algemene termen spreken wij in dit verband van de welzijnswetgeving. De Welzijnswet Werknemers is toepasselijk op de werkgevers en de werknemers, 79 met als verdere specificatie dat de personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten onder het gezag van een ander persoon, met werknemers worden gelijkgesteld. 80 Werkgevers zijn degenen die deze werknemers en daarmee gelijkgestelden tewerkstellen. 81 Het staat met andere woorden buiten kijf dat de Welzijnswet Werknemers bindend is voor alle overheidswerkgevers, en dit voor al hun personeelsleden, ongeacht de wijze van aanwerving. Voor het afbakenen van zijn toepassingsgebied verwijst het KB Gezondheidstoezicht Werknemers eenvoudigweg door naar dat van de Welzijnswet Werknemers, 82 zodat het geen twijfel lijdt dat ook dit besluit integraal uitwerking vindt op alle personeelsleden in overheidsdienst. B. Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen Voor personeelsleden die bepaalde functies bekleden of welomschreven activiteiten uitvoeren, is een vergaande vorm van verplicht preventief gezondheidstoezicht ingesteld. Het gaat daarbij om werknemers met een veiligheidsfunctie,83 een functie met verhoogde waakzaamheid,84 een activiteit met welbepaald risico85 of een activiteit verbonden aan voedingswaren.86 Verder zullen we deze categorie van personeelsleden betitelen als werknemers met een risicofunctie. 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 18 Zie – voor een algemene en uitgebreide analyse van het thema welzijn op het werk – A. VAN REGENMORTEL (red.), Handboek welzijn op het werk, Reeks van het Belgisch genootschap voor arbeids- en socialezekerheidsrecht, nr. 10, Brugge, die Keure, 2015, 459 p. Voorheen sprak men over ‘medisch toezicht’ dat vooral was geregeld in het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming (ARAB). Het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vervangt deze bepalingen uit het ARAB en vormt op zich een nieuw hoofdstuk van de Codex over het Welzijn op het Werk, die op termijn zal worden gecodificeerd. Voor meer informatie over de Codex, zie onder meer http://www.werk.belgie.be/welzijn_op_het_werk.aspx). Art. 2, § 1, eerste lid Welzijnswet Werknemers. Art. 2, § 1, tweede lid, 1°, a) Welzijnswet Werknemers. Art. 2, § 1, tweede lid, 2° Welzijnswet Werknemers. Art. 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Dit is “elke werkpost waar gebruik wordt gemaakt van arbeidsmiddelen, waar motorvoertuigen, kranen, rolbruggen, hijstoestellen van welke aard ook, of machines die gevaarlijke installaties of toestellen in werking zetten, bestuurd worden of nog waar dienstwapens worden gedragen, voor zover het gebruik van die arbeidsmiddelen, het besturen van die werktuigen en installaties of het dragen van die wapens de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf, in gevaar kan brengen” (art. 2, 1° KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Dit is “elke werkpost die bestaat uit het permanent toezicht op de werking van een installatie en waar een gebrek aan waakzaamheid tijdens de uitvoering van het toezicht, de veiligheid en gezondheid van andere werknemers van de onderneming of van ondernemingen van buitenaf in gevaar kan brengen” (art. 2, 2° KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Dit is “elke activiteit of werkpost waarvoor uit de resultaten van de risicoanalyse het bestaan blijkt van a) een identificeerbaar risico voor de gezondheid van de werknemer, te wijten aan de blootstelling aan een fysisch agens, een biologisch of chemisch agens, b) een verband tussen de blootstelling aan een belasting van ergonomische aard of die verbonden is aan de zwaarte van het werk of aan monotoon en tempogebonden werk en een identificeerbaar risico op een fysieke of mentale werkbelasting voor de werknemer, c) een verband tussen de activiteit en een identificeerbaar risico voor psycho-sociale belasting van de werknemer” (art. 2, 3° KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Dit is “elke activiteit die een behandeling of een onmiddellijk contact inhoudt met voedingswaren of -stoffen die zijn bestemd voor consumptie ter plaatse of voor verkoop en die kunnen worden besmet of bezoedeld” (art. 2, 4° KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Op basis van de resultaten van de risicoanalyse 87 kan deze vorm van uitgebreid gezondheidstoezicht worden verruimd tot alle werknemers die werken in de onmiddellijke omgeving van de werkpost van een werknemer die onder de toepassing van het verplicht gezondheidstoezicht valt. 88 De verplichte preventieve medische onderzoeken omvatten 89 (zie ook tabel 1): de voorafgaande gezondheidsbeoordeling, 90 waarop we in het raam van deze studie niet dieper ingaan aangezien het nog niet aangeworven personeelsleden betreft;91 de periodieke gezondheidsbeoordeling;92 het onderzoek bij werkhervatting na minstens vier opeenvolgende weken afwezigheid wegens om het even welke ziekte, aandoening of ongeval,93 met dien verstande dat een dergelijk onderzoek – op vraag van de werknemer of op initiatief van de arbeidsgeneesheer – ook mogelijk is na een afwezigheid van kortere duur; 94 het voortgezet gezondheidstoezicht.95 De Wet Medische Onderzoeken specificeert welk soort van onderzoeken de arbeidsgeneesheer hiertoe mag verrichten.96 C. Andere gezondheidsbeoordelingen Naast het verplicht preventief gezondheidstoezicht voor werknemers met een risicofunctie (supra, B), zijn nog andere gezondheidsbeoordelingen mogelijk. Deze staan open voor alle personeelsleden en op hun verzoek. Het gaat om de volgende mogelijke gezondheidsbeoordelingen 97 (zie ook tabel 2): de spontane raadpleging op vraag van de werknemer of zijn behandelende arts – met akkoord van de werknemer – naar aanleiding van gezondheidsklachten waarvan hij of zijn behandelende arts menen dat deze arbeidsgerelateerd zijn; 98 het re-integratie- of reclasseringsonderzoek in het geval dat een werknemer definitief arbeidsongeschikt werd bevonden door de behandelende arts; 99 een bezoek aan de arbeidsgeneesheer voorafgaand aan de werkhervatting in geval van arbeidsongeschiktheid.100 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 Zie voor een definitie van risicoanalyse, art. 2, 5° KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Het gaat om de risicoanalyse bedoeld in art. 8 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (BS 21 maart 1998 (ed. 3)). Voor een verhelderende toelichting wat de risicoanalyse precies inhoudt, verwijzen wij naar FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Humanisering van de Arbeid Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk - Administratie van de studiën, de documentatie en de geschillen, Risicoanalyse, Brussel, eigen uitgave, mei 2009, 43 p. Deze brochure is opvraagbaar via http://www.werk.belgie.be/detaila_z.aspx?id=792. Art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Cf. art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie art. 26 tot en met art. 29 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van het formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’, waarvan het model het voorwerp uitmaakt van de bijlage I bij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers (zie art. 11 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). In de marge merken wij op dat tegen een beslissing van de arbeidsgeneesheer in het raam van een onderzoek bij indienstneming geen beroep kan worden ingesteld door de kandidaat-werknemer (art. 64 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). In tegenstelling tot de werknemer die ongeschikt wordt verklaard voor het werk dat hij op dat moment uitoefent, beschikt een kandidaat-werknemer niet over voldoende kennis van de werkelijke eisen van de toekomstige werkpost of functie. Om deze reden kan deze laatste, anders dan de eerstgenoemde werknemer en zijn behandelende arts, geen beroep instellen tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer (Vr. en Antw. Kamer 201213, 17 december 2012, 122-123 (Vr. nr. 361 K. JADIN)). Zie art. 30 tot en met art. 34 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie art. 35 en art. 36 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 35, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie art. 38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Conform art. 2 Wet 28 januari 2003 zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op de arbeidsverhoudingen geregeld bij de Arbeidsovereenkomstenwet en op de arbeidsverhoudingen geregeld in de regelgeving met betrekking tot het statuut van het overheidspersoneel. Deze wet geldt met andere woorden zowel voor de overheidscontractanten als voor de statutair tewerkgestelde overheidspersoneelsleden. Cf. art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 37 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie art. 39 tot en met art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 19 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dat laatstgenoemde bezoek mag niet worden verward met het verplichte onderzoek bij werkhervatting van werknemers met een risicofunctie na minstens vier weken afwezigheid wegens om het even welke ziekte, aandoening of ongeval (supra, B). Het facultatieve bezoek van de andere personeelsleden voorafgaand aan de werkhervatting is – in tegenstelling tot het verplichte onderzoek bij werkhervatting – geen medisch onderzoek. Dat bezoek aan de arbeidsgeneesheer heeft als doel een oordeel te vormen over de aanpassing van de werkpost of de arbeidsomstandigheden na raadpleging van het medisch dossier van de werknemer en na overleg met de behandelende arts, met inbegrip van een onderzoek van de werkpost van de werknemer. Er wordt dus geen beslissing genomen over de arbeids(on)geschiktheid, maar er wordt slechts een voorstel geformuleerd via het invullen van rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling (zie bijlage 1). Een laatste, bijzonder en atypisch geval van gezondheidstoezicht werd in 2014 ingeschreven in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De werkgever verwittigt de arbeidsgeneesheer wanneer een werknemer klaagt over ongemakken of tekenen van een aandoening vertoont die kunnen worden toegeschreven aan zijn arbeidsomstandigheden, of nog wanneer hij vaststelt dat de lichamelijke of geestelijke toestand van een werknemer de risico’s verbonden aan de werkpost, onmiskenbaar verhoogt.101 De arbeidsgeneesheer beoordeelt onafhankelijk of deze werknemer aan een gezondheidsbeoordeling moet worden onderworpen en of maatregelen kunnen worden genomen met het oog op de aanpassing van de arbeidsomstandigheden. 102 Deze nieuwe vorm van gezondheidstoezicht biedt de werkgever tot op zekere hoogte de mogelijkheid om een werknemer te verplichten langs te gaan bij de arbeidsgeneesheer. D. Overzichten gezondheidsbeoordelingen Hieronder geven wij per type van gezondheidsbeoordelingen weer welke de doelgroep is, het tijdstip, de doelstelling, de organisatie en het resultaat. Tabel 1 geeft een overzicht wat betreft de verplichte gezondheidsbeoordelingen. Tabel 2 heeft betrekking op de andere gezondheidsbeoordelingen. 101 102 20 Zie – voor een duidelijk schematisch overzicht – N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 65. Art. 5, § 2, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 5, § 2, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN Voorafgaande gezondheidsbeoordeling Periodieke gezondheidsbeoordeling Onderzoek bij werkhervatting Voortgezet gezondheidstoezicht DOELGROEP Bepaalde werknemers die zullen worden tewerkgesteld in een risicofunctie103 Werknemers die zijn tewerkgesteld in een risicofunctie104 Werknemers die werden blootgesteld aan bepaalde biologische, fysische of chemische agentia106 TIJDSTIP Voorafgaand aan het afsluiten van de arbeidsovereenkomst, de indiensttreding of een functiewijziging107 DOELSTELLING Evaluatie van de huidige geschiktheid van de kandidaat-werknemer rekening houdend met de specifieke kenmerken van de openstaande betrekking, en dit om te voorkomen dat de werknemer taken toebedeeld krijgt die schade kunnen toebrengen aan zijn gezondheid of die hij omwille van zijn gezondheid niet kan uitvoeren In principe jaarlijks, tenzij anders bepaald bij koninklijk besluit. De arbeidsgeneesheer kan de periodiciteit verlengen of inkorten.108 Opsporen van beroepsziekten of arbeidsgebonden aandoeningen Bepaalde werknemers onderworpen aan het verplicht gezondheidstoezicht voor zover die minstens vier opeenvolgende weken afwezig zijn geweest wegens om het even welke ziekte, aandoening of ongeval105 Op zijn vroegst op de dag van de werkhervatting, uiterlijk op de tiende werkdag erna109 De arbeidsgeneesheer gaat na of de werknemer nog steeds geschikt is voor de werkpost die hij voorheen uitoefende. Wanneer dat niet het geval is, neemt de arbeidsgeneesheer preventie- of beschermingsmaatregelen. Voortzetting van het toezicht op de gezondheidstoestand111 103 104 105 106 107 108 109 110 111 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Evalueren gezondheidstoestand gelet op de risico’s Na het einde van de blootstelling110 De werknemer informeren over zijn gezondheidstoestand, de risico’s van zijn werkpost en te nemen preventiemaatregelen 26 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 30 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 35 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 27 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 33 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 35, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 21 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen (vervolg/1) VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN ORGANISATIE 112 113 114 115 116 117 118 22 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Voorafgaande gezondheidsbeoordeling Periodieke gezondheidsbeoordeling Onderzoek bij werkhervatting Voortgezet gezondheidstoezicht De werkgever overhandigt aan de werknemer een formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’. Dit formulier is bestemd voor de arbeidsgeneesheer. Het wordt naar behoren door de werkgever aangevuld met de vereiste inlichtingen en wordt in het gezondheidsdossier bewaard.112 De werkgever stelt jaarlijks aan de hand van de risicoanalyse de functielijst en de naamlijsten van het aan het verplicht gezondheidstoezicht onderworpen personeel op. Hij bezorgt deze lijsten aan de arbeidsgeneesheer. Op basis van deze lijsten kan de arbeidsgeneesheer de planning opmaken voor de periodieke onderzoeken.113 Na een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van minstens vier opeenvolgende weken (of korter op verzoek van de werknemer of wanneer de arbeidsgeneesheer dat nodig acht114) wordt de werknemer verplicht aan een medisch onderzoek onderworpen. De werkgever overhandigt de werknemer een formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’ (zie ook voorafgaande gezondheidsbeoordeling). Het onderzoek moet plaatsvinden op zijn vroegst op de eerste dag van de werkhervatting en uiterlijk op de tiende dag erna,115 opdat zou kunnen worden nagegaan of de werknemer wel degelijk geschikt is om zijn werk te hervatten. Mits toestemming van de werknemer kan de arbeidsgeneesheer overleg plegen met de behandelende arts en/of de adviserend geneesheer.116 De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat deze werknemers na het einde van de blootstelling kunnen blijven genieten van het gezondheidstoezicht.117 De werkgever overhandigt werknemer een formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’ (zie ook voorafgaande gezondheidsbeoordeling). Als het personeelslid nog steeds in dienst is van de betrokken onderneming, komen de kosten voor rekening van de werkgever. Wanneer dat niet het geval is, kan het voortgezet gezondheidstoezicht worden verzekerd door het Fonds voor de Beroepsziekten (FBZ). De werkgever meldt aan het FBZ zonder verwijl welke werknemers recht hebben op een voortgezet gezondheidstoezicht. Indien hij het nodig acht, kan de geneesheer-sociaal inspecteur van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk het voortgezet gezondheidstoezicht opleggen.118 11, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 6 en art. 7 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 35, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 35, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 35, eerste lid, laatste zin KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 38, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. 38 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 1 – Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen (vervolg/2) VERPLICHTE PREVENTIEVE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN RESULTAAT 119 120 121 122 Art. Art. Art. Art. Voorafgaande gezondheidsbeoordeling Periodieke gezondheidsbeoordeling Onderzoek bij werkhervatting Voortgezet gezondheidstoezicht Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling vooraleer de werknemer effectief wordt tewerkgesteld of vooraleer de wijziging van de functie wordt doorgevoerd)119 Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling)120 Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling)121 Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling)122 49 en art. 50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers). 50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (werknemers met een risicofunctie) en art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers). 50 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (werknemers met een risicofunctie) en art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (andere werknemers). 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 23 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN Spontane raadpleging DOELGROEP Iedere werknemer naar aanleiding van gezondheidsklachten waarvan hij (of zijn behandelende arts) meent dat ze arbeidsgerelateerd zijn125 Dit onderzoek kan ook gebeuren op vraag van de behandelende arts, mits akkoord van de werknemer. TIJDSTIP Tijdens de tewerkstelling DOELSTELLING De klachten van de werknemer en eventueel de werkpost onderzoeken Indien gewenst, kan de arbeidsgeneesheer de nodige voorstellen formuleren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren of een beslissing noteren op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 24 Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve arbeidsongeschiktheid Iedere werknemer die door zijn behandelende arts definitief ongeschikt werd bevonden voor het overeengekomen werk126 Bezoek voorafgaand aan werkhervatting123 Na definitieve ongeschiktverklaring door de behandelende arts en na vraag om re-integratie129 De werknemer met een arbeidshandicap opnieuw inschakelen in het arbeidsproces Binnen een termijn van tien dagen volgend op de ontvangst van de aanvraag130 Iedere werknemer die afwezig is geweest wegens ziekte of ongeval voor minstens vier weken, op zijn verzoek127 Anticiperen op de terugkeer van de werknemer naar zijn werkpost of functie Vermindering van de belasting verbonden aan de werkpost, zodat de werkgever aangepast werk kan aanbieden vanaf de dag van de werkhervatting132 Gezondheidsbeoordeling na verwittiging door de werkgever124 Werknemer die klaagt over ongemakken of die tekenen van een aandoening vertoont voor zover die kunnen worden toegeschreven aan zijn arbeidsomstandigheden of werknemer wiens lichamelijke of geestelijke toestand de risico’s verbonden aan de werkpost, onmiskenbaar verhoogt Tijdens de tewerkstelling Werknemer doorsturen met het oog op een gezondheidsbeoordeling UITBREIDING GEZONDHEIDSTOEZICHT Uitbreiding tot alle werknemers die werken in de onmiddellijke omgeving van de werkpost van een werknemer die onder het verplicht gezondheidstoezicht valt128 Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen131 (zie tabel 1) Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen133 (zie tabel 1) Het is van belang op te merken dat het hier niet gaat om een preventief onderzoek in de zin van art. 16 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 5 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 37 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 42 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Dit gebeurt op initiatief van de arbeidsgeneesheer, de werkgever of de werknemersvertegenwoordigers, op advies van het Comité voor Preventie en Bescherming op het Werk (CPBW) en op basis van de resultaten van de risicoanalyse. Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 36bis, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 64. Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen (vervolg/1) ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN Spontane raadpleging ORGANISATIE 134 135 136 Vanaf het ogenblik dat hij de aanvraag ontvangt, brengt de arbeidsgeneesheer de werkgever op de hoogte, tenzij de werknemer hiermee niet akkoord gaat. De arbeidsgeneesheer voert binnen de tien werkdagen een gezondheidsbeoordeling van de werknemer uit. Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve arbeidsongeschiktheid De werknemer dient zijn aanvraag tot re-integratie in bij de werkgever via een aangetekende brief, met toevoeging van het attest van zijn definitieve arbeidsongeschiktheid vanwege de behandelende arts. De werkgever vraagt een onderzoek aan bij de arbeidsgeneesheer via het formulier ‘verzoek om gezondheidstoezicht over de werknemers’. De arbeidsgeneesheer roept de werknemer op voor onderzoek. De arbeidsgeneesheer onderzoekt of de werknemer zijn functie nog kan uitvoeren mits enkele aanpassingen of dat een andere functie moet worden gezocht die voldoet aan een aantal voorwaarden. Indien de werkgever van mening is dat het noch objectief, noch technisch mogelijk is een aangepast of een ander werk te geven, of dat niet kan worden geëist om gegronde redenen, moet hij contact opnemen met de arbeidsgeneesheer. Bezoek voorafgaand aan werkhervatting Gezondheidsbeoordeling na verwittiging door de werkgever UITBREIDING GEZONDHEIDSTOEZICHT De werknemer neemt zelf het initiatief door middel van een schriftelijke aanvraag aan de werkgever. Tevens geeft hij zijn akkoord opdat de arbeidsgeneesheer het medisch dossier van de werknemer bij de behandelende arts kan raadplegen en met deze laatste kan overleggen.134 De werkgever die van de werknemer een schriftelijke aanvraag ontvangt voor een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting, brengt de arbeidsgeneesheer op de hoogte opdat de werknemer zou worden uitgenodigd.135 De werkgever verwittigt de arbeidsgeneesheer wanneer een werknemer klaagt over ongemakken of tekenen van een aandoening vertoont die kunnen worden toegeschreven aan zijn arbeidsomstandigheden of wanneer hij vaststelt dat de lichamelijke of geestelijke toestand van een werknemer de risico’s verbonden aan de werkpost, onmiskenbaar verhoogt. De arbeidsgeneesheer beoordeelt onafhankelijk of deze werknemer aan een gezondheidsbeoordeling moet worden onderworpen en of maatregelen kunnen worden genomen met het oog op de aanpassing van de arbeidsomstandigheden. Kenmerken te bepalen door de arbeidsgeneesheer en meegedeeld aan de geneesheerarbeidsinspecteur van de Medische Arbeidsinspectie136 Art. 36bis, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 36bis, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De geneesheer-arbeidsinspecteur van de Medische Arbeidsinspectie kan bovendien eender welke gezondheidsbeoordeling opleggen die hij nodig acht (art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 25 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 2 – Andere gezondheidsbeoordelingen (vervolg/2) ANDERE GEZONDHEIDSBEOORDELINGEN Spontane raadpleging RESULTAAT 137 138 139 140 26 Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling)137 Re-integratie- of reclasseringsonderzoek bij definitieve arbeidsongeschiktheid Beslissing van de arbeidsgeneesheer (mee te delen via het formulier voor de gezondheidsbeoordeling)138 Bezoek voorafgaand aan werkhervatting Gezondheidsbeoordeling na verwittiging door de werkgever UITBREIDING GEZONDHEIDSTOEZICHT Voorstel betreffende de aanpassing van de werkpost of de arbeidsomstandigheden (geen beslissing) Enkel rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling wordt ingevuld.139 Onderwerping aan een gezondheidsbeoordeling, eventueel maatregelen met het oog op de aanpassing van de arbeidsomstandigheden Verplichte preventieve gezondheidsbeoordelingen140 (zie tabel 1) Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 36bis, § 6 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Dit kan worden afgeleid uit de bewoordingen van art. 42 en art. 43 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 3. Handicap en redelijke aanpassingen In het raam van de wedertewerkstelling of re-integratie van werknemers met een beperking besteden we ook heel wat aandacht aan het antidiscriminatierecht, dat zijn oorsprong vindt in Europeesrechtelijke normen. Het betreft in deze context voornamelijk de bescherming van personen met een handicap. Zodra een personeelslid voldoet aan de invulling die het Hof van Justitie geeft aan het begrip handicap, moet de werkgever – krachtens richtlijn 2000/78/EG141 – zorgen voor redelijke aanpassingen. Wanneer een werkgever dit nalaat, kan er sprake zijn van discriminatie, zowel naar Europees recht als in de zin van de Belgische antidiscriminatiewetgeving (infra, deel VI). Hoewel in deze context het begrip arbeidsongeschiktheid niet wordt gehanteerd, is er vanzelfsprekend een nauw verband. Redelijke aanpassingen tot voordeel van personeelsleden met een handicap moeten deze laatste in staat stellen een job uit te oefenen waarvoor zij zonder deze aanpassingen wellicht niet (arbeids)geschikt zouden zijn. Gegeven dat het om EU-regelgeving gaat die een uniforme interpretatie behoeft, wordt in principe geen onderscheid gemaakt naargelang van de tewerkstellingsvorm. Ook dienen de begrippen handicap en redelijke aanpassingen door elke werkgever op dezelfde manier te worden begrepen, of het nu een werkgever betreft in de particuliere sector, dan wel in de publieke sector. Dit neemt niet weg dat de Vlaamse overheid als werkgever een eigen definitie hanteert, die we dan ook zullen toetsen aan het EU-recht (infra, deel VI). Tot slot benadrukken we dat we in dit rapport enkel zullen stilstaan bij de verplichting van de werkgever om redelijke aanpassingen te treffen voor het personeelslid met een handicap, en dan vooral met een focus op het personeelslid dat effectief in dienst zal treden of al in dienst is. 142 Andere mogelijke vormen van ongerechtvaardigde discriminatie ten aanzien van deze personen laten we buiten beschouwing.143 Afdeling 4 – Interferentie met de toepasselijke pensioenregeling § 1. Algemeen De contractanten in overheidsdienst ressorteren onder de pensioenregeling voor de werknemers. Algemeen geldt immers dat degene die in België tewerkgesteld was in uitvoering van een arbeidsovereenkomst – bij het bereiken van de (wettelijke) pensioenleeftijd – aanspraak kan maken op een werknemersrustpensioen.144 Voor degenen die in vast dienstverband zijn benoemd of daarmee worden gelijkgesteld, geldt daarentegen een aparte ambtenarenpensioenwetgeving.145 141 142 143 144 145 Richtl. Raad nr. 2000/78/EG, 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, Pb.L. 2 december 2000, afl. 303, 16. Het treffen van redelijke aanpassingen bij de werving en selectie komt binnen het bestek van deze studie niet aan bod. Naast de plicht tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, beschermt het antidiscriminatierecht de gezondheidstoestand van personeelsleden nog op andere manieren. De Antidiscriminatiewet van 2007 verbiedt immers elke ongerechtvaardigde discriminatie op grond van onder andere ook “huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap, een fysieke of genetische eigenschap”. In het raam van deze bijdrage leggen wij de klemtoon op de re-integratie, en laten wij de andere non-discriminatiegronden die van belang zijn voor andere facetten van de arbeidsverhouding, buiten beschouwing. Voor een grondige en meer algemene bespreking hiervan verwijzen wij onder meer naar A. RAHMÉ, F. HENDRICKX, O. VANACHTER en A. VAN BEVER, Discriminatie op basis van handicap en gezondheidstoestand in de arbeidsverhouding, Antwerpen, Intersentia, 2009, 175 p. Art. 1, eerste lid, 1° Pensioenwet Werknemers. Dit geldt niet voor degenen die in aanmerking komen voor een pensioenregeling vastgesteld bij of op grond van een wet, een provinciaal reglement of door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen (art. 1, eerste lid, 1° in combinatie met art. 2, eerste lid Pensioenwet Werknemers). Anders dan wat de werknemerspensioenen betreft, is er geen basiswet annex uitvoeringsbesluit(en) met een algemene gelding voor al degenen die in aanmerking komen voor een ambtenarenpensioen. De algemene Wet 21 juli 1844 betreffende de burgerlijke en kerkelijke pensioenen benadert nog het best de status van basiswet. Deze wet Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 27 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 2. Vroegtijdige pensionering Het onderscheid tussen contractanten en ambtenaren op het vlak van de vigerende pensioenwetgeving heeft evenzo belangrijke consequenties als een personeelslid definitief arbeidsongeschikt wordt geacht. In grote lijnen komt het hierop neer dat in voorkomend geval een ambtenaar, ongeacht zijn leeftijd of dienstanciënniteit, vroegtijdig kan worden gepensioneerd. 146 Deze situatie is totaal onvergelijkbaar met de hypothese waarin een contractant definitief arbeidsongeschikt zou zijn. Deze laatste zal in voorkomend geval tot het bereiken van de normale pensioenleeftijd van 65 jaar147 blijven laveren tussen de ziekteverzekering 148 en de werkloosheidsregeling.149 In het vervolg van deze studie komen we nog uitgebreid terug op de – aan de ambtenaren eigen – regeling met betrekking tot de vroegtijdige pensionering wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Afdeling 5 – Relaties en conflicten tussen artsen Het beoordelen van de arbeidsongeschiktheid is bij uitstek een opdracht die is toevertrouwd aan artsen. Het komt erop aan duidelijk af te bakenen welke de bevoegdheden zijn van de onderscheiden artsen die een bepaalde rol te spelen hebben in het geval van arbeids(on)geschiktheid van een personeelslid. Verder dient te worden uitgespit in hoeverre die verschillende artsen ten overstaan van elkaar al dan niet gebonden zijn door het medisch beroepsgeheim. BALTHAZAR merkt in dit verband terecht op: “De traditionele regelen inzake het beroepsgeheim, die geschreven zijn voor vrij eenvoudige, duale therapeutische relaties, volstaan vaak niet voor de regulering van de complexe informatiestromen in de sociale zekerheid, waarbij onvermijdelijk ook informatie betreffende de gezondheid moet worden overgedragen. Bij de zoektocht naar een optimaal compromis tussen privacybescherming en goed beheer van de sociale zekerheid rijst onder meer de vraag hoe deze informatiestromen mogen verlopen en in hoeverre de overdracht te verenigen is met de regelen inzake het beroepsgeheim”.150 Deze bedenking gaat evenzeer op in andere relaties op het domein van het ambtenarenrecht en het arbeidsrecht. Gegeven het aantal arbeidsongeschiktheidscircuits, ligt het voor de hand dat er zich ook conflicten kunnen voordoen tussen die onderscheiden beoordelende artsen. Het bestaan van diverse arbeidsongeschiktheidsbegrippen (infra, deel II) en het feit dat de evaluatie is toegespitst op de toepassing van een bepaalde wetgeving, maakt een en ander nog gecompliceerder. Bijgevolg zullen we moeten uitzoeken wiens oordeel in welke situatie prevaleert. Hierna geven wij alvast een eerste algemeen overzicht van potentiële conflicten tussen artsen. Tabel 3 focust op de regeling voor de ambtenaren, daar waar tabel 4 inzoomt op deze voor de overheidscontractanten. Bovendien kan het geschil ook aan de rechtbank worden voorgelegd die – als het gaat om een medische kwestie – dan gebruikelijk een arts als gerechtsdeskundige zal aanstellen (infra, deel VII). 146 147 148 149 150 28 omvat een aantal algemene principes die aan de basis liggen van vooral het rustpensioen voor de ambtenaren, met hetzij rechtstreekse gelding, hetzij de indirecte toepassing ervan voor zover tal van andere ambtenarenpensioenregelingen naar deze wetgeving doorverwijzen bij wijze van minimumgarantie. Art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Art. 2, § 1 Wet Modernisering Werknemerspensioenen. Art. 108, 1° ZIV-Wet 1994. Art. 64, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991. T. BALTHAZAR, “Artsen als toezichthouders bij de toepassing van het socialezekerheidsrecht”, RW 2003-04, afl. 40, 1640. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 3 – Mogelijke conflicten tussen artsen in de arbeidsongeschiktheidscircuits van de ambtenaren AMBTENAREN ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid) (+ arts pensioencommissie Medex – infra) [Behandelende arts – arbeidsgeneesheer] [Controlearts – arbeidsgeneesheer] ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE Causaliteit plotselinge gebeurtenis - letsel Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst Arts Fonds voor Arbeidsongevallen – arts bevoegde geneeskundige dienst Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid – idem zoals bij ziekte / ongeval privéleven ) Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst (causaliteit tijdelijke arbeidsongeschiktheid) [Controlearts – arts bevoegde geneeskundige dienst (tijdelijke arbeidsongeschiktheid] Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst (causaliteit tijdelijke arbeidsongeschiktheid) Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – controlearts (duur tijdelijke arbeidsongeschiktheid) Blijvende arbeidsongeschiktheid en consolidatie Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst Arts arbeidsongevallenherverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst Algemeen [Behandelende arts – arbeidsgeneesheer] [Controlearts – arbeidsgeneesheer] VROEGTIJDIGE PENSIONERING Behandelende arts – arts pensioencommissie Bestuur van de medische expertise151 (Medex) Controlearts – arts pensioencommissie Medex Arbeidsgeneesheer – arts pensioencommissie Medex 151 Het Bestuur van de medische expertise (Medex) is de opvolger van de voormalige Administratieve Gezondheidsdienst (AGD) (zie KB 1 december 2013 houdende regeling van het Bestuur voor medische expertise, BS 13 december 2013). Medex maakt deel uit van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Zie www.medex.fgov.be. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 29 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 4 – Mogelijke conflicten tussen artsen in de arbeidsongeschiktheidscircuits van de contractanten OVERHEIDSCONTRACTANTEN ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid) Behandelende arts – adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts Geneeskundige Raad voor Invaliditeit (GRI) (begrip) Controlearts – adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI (begrip) [Behandelende arts – arbeidsgeneesheer] [Controlearts – arbeidsgeneesheer] [Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – arbeidsgeneesheer] [Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – erkende geneesheer Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)] [Behandelende arts – erkende geneesheer RVA] ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE Behandelende arts – arts bevoegde geneeskundige dienst (diverse beslissingen – supra, tabel 3) Arts Fonds voor Arbeidsongevallen – arts bevoegde geneeskundige dienst – (causaliteit) Adviserend geneesheer verzekeringsinstelling-ZIV / arts GRI – arts bevoegde geneeskundige dienst (erkenning arbeidsongeval) Behandelende arts – controlearts (arbeidsongeschiktheid – idem zoals bij ziekte / ongeval privéleven) [Controlearts – arts bevoegde geneeskundige dienst (tijdelijke arbeidsongeschiktheid)] Arts arbeidsongevallenverzekeraar – arts bevoegde geneeskundige dienst (diverse beslissingen – supra, tabel 3) [Behandelende arts – arbeidsgeneesheer] [Controlearts – arbeidsgeneesheer] 30 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Afdeling 6 – Toetsingskaders § 1. Relevantie Voor een goed begrip verschaffen wij onder deze aparte noemer een beknopte toelichting bij wat we betitelen als de toetsingskaders. Daarmee zal de Vlaamse overheid rekening moeten houden indien ze bepaalde regelgeving wenst op te heffen, te wijzigen of in te voeren. Ook de bestaande regelgeving op het Vlaamse overheidsniveau moet conform zijn vanuit het perspectief van die toetsingskaders. Enerzijds is er de zogenaamde hiërarchie van de rechtsnormen (infra, § 2). Deze leer komt vooral ter sprake wanneer twee rechtsbronnen met elkaar conflicteren, omdat hij toelaat na te gaan welke rechtsbron de voorrang geniet. Daarnaast is deze hiërarchie van de rechtsnormen ook van belang wanneer nieuwe regelgeving wordt uitgevaardigd: de lagere normen moeten zich conformeren aan de hogere normen. De problematiek van de arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector is zo divers en wordt beheerst door zoveel uiteenlopende rechtsbronnen dat een doorgedreven inzicht in de normenhiërarchie uitermate belangrijk is. Anderzijds kunnen we ook niet om het vraagstuk van de bevoegdheidsverdeling (infra, § 3) heen. België wordt als federale staat gekenmerkt door een steeds verder doorgedreven en daardoor soms ook ietwat versnipperde bevoegdheidsregeling. Deze heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor de regeling van de sociale bescherming van de personeelsleden op de onderscheiden overheidsniveaus. Voor de volledigheid gaan we – in het verlengde van het voorgaande – tot slot nog kort in op de effecten op het vlak van de geschillenregeling (infra, § 4). § 2. Hiërarchie van de rechtsnormen152 A. Algemene hiërarchie van de rechtsnormen In een rechtsstaat wordt de werking van het staatsapparaat beheerst door het wettigheids- of legaliteitsbeginsel. Dit betekent dat een handeling van een interne staatsrechtelijke instantie slechts regelmatig is wanneer deze gelijkvormig is aan de regels opgesteld door een instantie die van een hogere rang is dan die waartoe de optredende overheid behoort. 153 Hieruit vloeit, in afnemende volgorde,154 de onderstaande hiërarchie voort:155 Grondwet; wet, decreet en ordonnantie; koninklijk besluit en regeringsbesluit;156 ministerieel besluit; reglementen en besluiten van de gemeenschapscommissies (te Brussel), provinciale reglementen en ordonnanties; gemeentelijke reglementen en ordonnanties (naast het agglomeratiereglement en agglomeratiebesluit157).158 152 153 154 155 156 Zie ook I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Administratieve Rechtsbibliotheek, Brugge, die Keure, 2014, 234-243. A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch Administratief Recht, Mechelen, Wolters Kluwer, 20e volledig herwerkte uitgave, 2014, 18-19, nr. 17. Zie ook uit art. 159 Gw., op grond waarvan de rechter de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen kan toepassen voor zover zij met de wetten overeenstemmen. D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 509-510. Vanuit het perspectief van de hiërarchie van de rechtsnormen staat het Algemene Principesbesluit (infra, § 3, B, 3, a) op dezelfde hoogte als het Vlaams Personeelsstatuut dat het voorwerp uitmaakt van een besluit van de Vlaamse regering. Dit neemt niet weg dat de Vlaamse overheid tot voor kort ertoe gehouden was om zich bij het uitwerken van het statuut voor haar personeel te conformeren naar de bepalingen uit dat APKB. Zulks had te maken met het feit dat de federale uitvoerende macht op grond van een hogere rechtsnorm – te weten de BWHI – was gemachtigd om de algemene principes vast te leggen waarbinnen vervolgens het Vlaams Personeelsstatuut moest worden uitgetekend. In dit verband speelde dus vooral het bevoegdheidsfacet mee (infra, § 3). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 31 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Bovenaan deze lijst dienen ook nog de internationaal- en Europeesrechtelijke normen te worden toegevoegd, althans voor zover die directe werking hebben (infra, C). B. Arbeidsrechtelijke hiërarchie van de rechtsnormen Omwille van het bijzondere karakter van het arbeidsrecht en de eigen, typische rechtsbronnen heeft de wetgever de hiërarchie van de rechtsnormen in deze rechtstak uitdrukkelijk geregeld in een wettekst,159 meer bepaald in artikel 51 van de CAO-Wet.160 Als gevolg van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet op de meerderheid van de publiekrechtelijke werkgevers 161 heeft deze bepaling als zodanig geen gelding in de overheidssector. Dit neemt niet weg dat deze wel als inspiratiebron kan dienen. Artikel 51 van de CAO-Wet is immers niets anders dan de arbeidsrechtelijke vertaling van de algemene hiërarchie van de rechtsnormen (supra, A). Deze bepaling bevat als zodanig geen enkele nieuwe rechtsregel zodat we naar analogie een eigen overzicht kunnen uitwerken.162 C. Gecombineerde hiërarchie van de rechtsnormen Wanneer we de hierboven besproken algemene en arbeidsrechtelijke hiërarchie van de rechtsnormen (supra, A en B) samenvoegen, brengt ons dit tot het volgende totaalplaatje:163 Grondwet; wet, decreet en ordonnantie (bepalingen van openbare orde en dwingende bepalingen); koninklijk besluit en besluiten van de deelstaatregeringen (bepalingen van openbare orde en dwingende bepalingen); 157 158 159 160 161 162 163 32 Aangezien de agglomeraties van gemeenten intussen nog slechts een theoretisch concept zijn, worden de handelingen van deze overheden tussen haakjes geplaatst. In het licht van de zesde staatshervorming dient ook het begrip bovengemeentelijk bestuur en de reglementen die op dit niveau zouden worden uitgevaardigd, een plaats te krijgen. K. MAGERMAN, Loonvoorwaarden wijzigen, Brugge, die Keure, 2010, 101-102. Art. 51 CAO-Wet luidt als volgt: “De hiërarchie van de bronnen der verbintenissen in de arbeidsbetrekkingen tussen werkgevers en werknemers is als volgt vastgesteld: 1. de dwingende bepalingen van de wet; 2. de algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten in volgende orde: a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad; b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité; c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité; 3. de niet algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, wanneer de werkgever de overeenkomst ondertekend heeft of aangesloten is bij een organisatie die deze overeenkomsten heeft ondertekend, in volgende orde: a) de overeenkomsten gesloten in de Nationale Arbeidsraad; b) de overeenkomsten gesloten in een paritair comité; c) de overeenkomsten gesloten in een paritair subcomité; d) de overeenkomsten gesloten buiten een paritair orgaan; 4. de geschreven individuele overeenkomst; 5. de niet algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst, gesloten in een paritair orgaan, wanneer de werkgever, hoewel hij de overeenkomst niet ondertekend heeft of niet aangesloten is bij een organisatie die deze heeft ondertekend, behoort tot het ressort van het paritair orgaan waarin de overeenkomst is gesloten; 6. het arbeidsreglement; 7. de aanvullende bepalingen van de wet; 8. de mondelinge individuele overeenkomst; 9. het gebruik”. Art. 2, § 3 CAO-Wet. Zie ook P. JOASSART, “Conventions collectives et secteur public: deux grandes solitudes?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 474. Ontwerp van wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, Adv. RvS, Parl.St. Senaat 1966-67, nr. 148, 127. Zie ook I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 241-242. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - reglementen en besluiten van de provincieraad en de deputatie (bepalingen van openbare orde en dwingende bepalingen);164 gemeentelijke reglementen en besluiten (bepalingen van openbare orde en dwingende bepalingen);165 geschreven individuele arbeidsovereenkomst; arbeidsreglement;166 aanvullende bepalingen van de wet (met andere woorden bepalingen die niet van openbare orde zijn of geen dwingend karakter hebben); mondelinge individuele arbeidsovereenkomst; gebruik. Elke rechtsbron die lager in de hiërarchie staat, moet uiteraard de hogere respecteren en mag er niet mee in strijd zijn. Is dat wel het geval, dan kan de hiërarchisch lagere rechtsbron geen uitwerking hebben.167 We denken hierbij onder andere aan de regels betreffende het beroepsgeheim van artsen (infra, deel VII). Wat betreft de Europese en internationaalrechtelijke bronnen, 168 is het moeilijk om die een vaste plaats te geven in hierboven uitgetekende hiërarchie. Niet elke supranationale norm heeft hetzelfde dwingend karakter en werkt zonder meer door in onze nationale rechtsorde. Zo zijn er niet enkel verdragen, maar daarnaast ook internationaal gewoonterecht, algemene rechtsbeginselen, uitspraken van internationale hoven en rechtbanken, besluiten van internationale organisaties, soft law, etcetera. Ook het recht van de Europese Unie bevat heel wat rechtsbronnen met een uiteenlopende juridische impact. Naast de primaire bronnen in de vorm van de verdragen, weten we ons geconfronteerd met afgeleide (zoals verordeningen, richtlijnen, besluiten, adviezen, aanbevelingen, mededelingen) en subsidiaire (bijvoorbeeld jurisprudentie van het Hof van Justitie, algemene rechtsbeginselen) bronnen van recht. Vertaald naar de bovenstaande hiërarchie van de rechtsbronnen, betekent dit dat een supranationale norm, afhankelijk van haar rechtskracht, op de hoogte kan komen te staan van de equivalente interne nationale rechtsbronnen. Enkel indien de internationaal- en Europeesrechtelijke normen directe werking hebben, primeren deze op de interne nationale rechtsbronnen. De impact van – in casu – vooral de Europese regelgeving is binnen ons studieobject onder meer van belang op het vlak van het antidiscriminatierecht in het algemeen en de non-discriminatie van personen met een handicap in het bijzonder. § 3. Bevoegdheidsverdeling A. Algemeen In het federale België moet – tegen de achtergrond van het voortschrijdend aantal staatshervormingen – intussen rekening worden gehouden met een complex geheel aan bevoegdheidsverdelende regels. De federale overheid en de gefedereerde entiteiten moeten de territoriale en materiële bevoegdheid van de andere niveaus eerbiedigen. Zodra bevoegdheden zijn overgeheveld naar de 164 165 166 167 168 We gaan er hierbij van uit dat die reglementen inderdaad kunnen worden beschouwd als ‘wet’ in de zin van art. 51 CAO-Wet. De hoogste rechtsbron volgens de CAO-Wet, namelijk “de dwingende bepalingen van de wet” slaat immers niet alleen op wetgevende normen op federaal niveau, decreten en ordonnanties. Ook koninklijke en ministeriële besluiten, net als besluiten van de regeringen van de deelstaten zijn daarin begrepen (S. DU BLED, “La hiérarchie des normes en droit du travail”, Ors.1993, 268). Idem. Via het arbeidsreglement kunnen bijvoorbeekd verplichtingen worden opgelegd aan de werknemers in verband met de kennisgeving van hun arbeidsongeschiktheid aan hun werkgever (zie art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet). Arbh. Gent 20 september 2000, JTT 2001, 68. Voor een algemene bespreking verwijzen we onder meer naar J. WOUTERS en D. VAN EECKHOUTTE, “Doorwerking van internationaal recht in de Belgische rechtsorde: een overzicht van bronnen en instrumenten” in J. WOUTERS en D. VAN EECKHOUTTE (eds.), Doorwerking van internationaal recht in de Belgische rechtsorde. Recente ontwikkelingen in een rechtstakoverschrijdend perspectief, Antwerpen, Intersentia, 2006, 3-82. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 33 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid gemeenschappen of de gewesten, kunnen federale wetten via decreet of ordonnantie worden gewijzigd, aangevuld, vervangen of opgeheven. 169 Ook op het vlak van de bevoegdheidsverdeling speelt het al aangehaalde grondwettelijk verankerde legaliteitsbeginsel (supra, § 2, A) een fundamentele rol. Immers, wanneer een rechtsnorm niet is uitgevaardigd in overeenstemming met de bevoegdheidsverdelende regels, moet de rechter deze buiten toepassing laten op grond van het wettigheidsbeginsel. 170 Het gaat hier om de externe (on)wettigheid.171 Daartegenover staat de interne (on)wettigheid die een meer inhoudelijke betekenis heeft: er wordt een hogere rechtsnorm geschonden of er wordt een ander doel nagestreefd dan het vooropgestelde wettelijk doel.172 Deze interne onwettigheid is veeleer gerelateerd aan de hierboven besproken hiërarchie van de rechtsnormen (supra, § 2). B. Sociale bescherming van het overheidspersoneel 1. Ambtenarenpensioenen a. Federale overheidsbesturen en instellingen De algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen 173 vormt de wettelijke basis betreffende de pensioenen tot voordeel van de rijksambtenaren en een aantal bijzondere korpsen. In het licht van het grondwettelijk principe volgens hetwelk geen pensioen ten laste van de staatskas kan worden toegekend dan krachtens een wet,174 is het evident dat een wet noodzakelijk is en dat een initiatief van de uitvoerende macht niet volstaat. Wat de federale openbare instellingen betreft, maakt de pensioenregeling van hun vastbenoemde personeel het voorwerp uit van diverse wetgeving, met als gemeenschappelijk kenmerk dat het steeds om een wet of een daarmee gelijkgesteld volmachtsbesluit gaat. De belangrijkste pensioenwet voor de openbare instellingen is de Wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. 175 Het komt wel aan de uitvoerende macht toe om onder de openbare instellingen degene aan te wijzen waarvan het personeel een wettelijk of reglementair statuut bezit, waarvoor de rustpensioenen door deze wet worden geregeld.176 b. Diensten van de gemeenschappen en de gewesten De wettelijke pensioenregeling voor het (vastbenoemde) statutair overheidspersoneel bij de diensten van de gemeenschappen en de gewesten is eveneens nog steeds een federale bevoegdheid. De gemeenschappen en gewesten kunnen conform de BWHI op dat vlak niet normerend optreden. Volgens artikel 87, § 3 BWHI stellen de gemeenschappen en de gewesten de regeling vast die betrekking heeft op het administratief en geldelijk statuut van hun vast, tijdelijk en hulppersoneel, met uitzondering evenwel van de pensioenregeling. Inzake de pensioenregeling valt hun personeel onder de toepassing van de wettelijke en statutaire regelen die van toepassing zijn op het vast, tijdelijk en hulppersoneel van het Rijk. 169 170 171 172 173 174 175 176 34 D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 512. Art. 159 Gw. D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 789. Externe wettigheid kan daarnaast ook refereren aan de toepassing van de vereiste wettelijke fomaliteiten. D. BATSELÉ, T. MORTIER en M. SCARCEZ, Algemeen administratief recht, Brussel, Bruylant, 2012, 789. Zie Wet 11 april 2005 houdende aanpassing van de Franse tekst en vaststelling van de Nederlandse tekst van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen (BS 10 juni 2005). Art. 179 Gw. BS 30 mei 1958. Art. 1, eerste lid Wet 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid c. Openbare instellingen die afhangen van de gemeenschappen en de gewesten Voor de publiekrechtelijke rechtspersonen die afhangen van de gemeenschappen en de gewesten, liggen de kaarten anders. In zijn advies bij het ontwerp dat is geresulteerd in het Vlaams Decreet de dato 17 december 1997 betreffende de rustpensioenen toegekend aan de vastbenoemde en tot de stage toegelaten personeelsleden van de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening en betreffende de overlevingspensioenen toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden, 177 erkende de Raad van State,178 afdeling wetgeving179 de bevoegdheid van de deelstaatparlementen aangaande de wettelijke pensioenregeling voor hun ambtenaren. 180 Volgens artikel 9 BWHI kunnen de gemeenschappen en de gewesten in de aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren, gedecentraliseerde diensten, instellingen en ondernemingen oprichten. In artikel 87, § 3 BWHI (supra, b) is er echter enkel sprake van de gemeenschappen en de gewesten, en niet van de daarvan afhangende rechtspersonen. Daaruit mag worden afgeleid dat voor de gemeenschaps- en de gewestinstellingen er geen bevoegdheidsbeperking geldt als het aankomt op het regelen van de pensioenen van hun ambtenaren.181 Heel wat gemeenschaps- en gewestinstellingen zijn intussen onder de toepassing gebracht van de federale Wet van 28 april 1958 betreffende het pensioen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden (supra, a). Om dit mogelijk te maken werden de onder het toezicht van een gemeenschap, van een gewest of van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie geplaatste openbare instellingen bij een decreet of een ordonnantie gemachtigd om deel te nemen aan de pensioenregeling overeenkomstig de Wet van 28 april 1958.182 Merken wij ook nog op dat de afdeling wetgeving van de Raad van State aanstipte dat de gemeenschappen en de gewesten, hoewel ze over de bevoegdheid beschikken om de wettelijke pensioenen te regelen van de ambtenaren in dienst van de gemeenschaps- en gewestinstellingen, hierbij geen afbreuk mogen doen aan de cumulatieregels die de federale wetgever, op basis van artikel 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI, heeft uitgevaardigd. 183 De bevoegdheid van de gemeenschaps- en de gewestparlementen mag niet zo ver gaan dat aan de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid op het vlak van de pensioenen (infra, 2) wordt geraakt. d. Provinciale en plaatselijke overheidsdiensten De Wet van 21 juli 1844 (supra, a) is niet van toepassing op de ambtenaren van het lokale bestuursniveau omdat het wettelijk pensioen van de gemeentelijke ambtenaren werd aangezien als een gemeentelijke aangelegenheid waarvoor enkel de gemeenteraad bevoegd is. Dit had voor gevolg dat in sommige gemeenten wel een pensioenverzekering werd georganiseerd en in andere niet. Tegen die achtergrond dient de Wet van 25 april 1933 omtrent de pensioenregeling van het gemeentepersoneel184 te worden gesitueerd. Deze wet verplichtte de gemeenten om aan hun ambtenaren een pensioen te garanderen dat gelijk was aan het pensioen van een ambtenaar van het 177 178 179 180 181 182 183 184 BS 25 februari 1998. Zie eerder ook al in dezelfde zin Arbitragehof, 16 juni 1994, nr. 46/94. J. VELAERS, De Grondwet en de Raad van State: afdeling wetgeving, Mechelen, Kluwer, 1999, 871. Parl.St. Vl.Parl. 1996-97, nr. 752/1, 5-6. Het Vlaams Parlement is later ook nog opgetreden ten aanzien van andere Vlaamse openbare instellingen, bijvoorbeeld met het Decr.Vl. 25 april 2014 betreffende de rustpensioenen, toegekend aan de vastbenoemde personeelsleden van de Vlaamse Radio- en Televisieomroeporganisatie en betreffende de overlevingspensioenen, toegekend aan de rechtverkrijgenden van die personeelsleden (BS 30 juni 2014). Zie Decr.W. 27 maart 1985 inzake de pensioenregeling toepasselijk op het personeel van de organismen van openbaar nut behorend tot het Waalse Gewest (BS 2 juli 1985); Decr.Vl. 2 mei 1985 betreffende de pensioenregeling van de personeelsleden van sommige gewestinstellingen (BS 22 juni 1985); Decr.Vl. 2 mei 1985 betreffende de pensioenregeling van de personeelsleden van sommige gemeenschapsinstellingen (BS 22 juni 1985); Ord.Br. 11 juli 1991 betreffende de pensioenregeling van de personeelsleden van de instellingen van openbaar nut afhangend van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest (BS 10 september 1991); Decr.Fr. 15 oktober 1991 betreffende de pensioenregeling van de personeelsleden van sommige instellingen of ondernemingen van de Franse Gemeenschap (BS 4 januari 1992) en later ook nog Decr.Fr. 20 juni 2002 waarbij de «R.T.B.F.» de toestemming krijgt om deel te nemen aan het pensioenstelsel ingesteld door de wet van 28 april 1958 betreffende de pensioenen van het personeel van zekere organismen van openbaar nut alsmede van hun rechthebbenden (BS 16 juli 2002). Parl.St. Senaat, 1993-94, nr. 968/1, 33-34. BS 5 mei 1933. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 35 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid (federaal) ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit principe was bedoeld als een soort van minimumgarantie om een einde te maken aan de onbillijkheid doordat bepaalde gemeenten aan hun ambtenaren geen of een ontoereikend pensioen toekenden. Het was daarbij niet de bedoeling om een uniform pensioenstelsel op te leggen in zoverre de gemeenten op basis van het principe van de gemeentelijke autonomie – althans in theorie – nog steeds een gunstiger pensioenregime mochten uitwerken.185 Ter gelegenheid van de bevoegdheidsoverdracht naar de gewesten op het vlak van de samenstelling, de organisatie, de bevoegdheid en de werking van de provinciale en gemeentelijke instellingen en van de bovengemeentelijke besturen, heeft de BWHI uitdrukkelijk een uitzondering ingebouwd als het op de pensioenregeling aankomt. De pensioenstelsels van het personeel en de mandatarissen blijven met andere woorden federale materie en behoren dus niet tot de organieke bevoegdheid van de gewesten wat de lokale besturen betreft.186 2. Socialezekerheidsrecht Volgens de BWHI is de sociale zekerheid een vrijwel exclusief federale bevoegdheid. 187 Om uit te maken wat dient te worden begrepen onder sociale zekerheid, kan de Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid een aanknopingspunt bieden. Volgens deze wet omvat de sociale zekerheid traditioneel de volgende takken:188 de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; de werkloosheidsuitkeringen; de rust- en overlevingspensioenen; de uitkeringen uit hoofde van arbeidsongevallen en beroepsziekten; de geneeskundige verstrekkingen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; de gezinsbijslag; de jaarlijkse vakantie-uitkeringen. Sinds de zesde staatshervorming is de gezinsbijslag echter onttrokken aan de bevoegdheid van de federale overheid.189 Als gevolg daarvan zijn uitsluitend de gemeenschappen bevoegd voor deze sector van de sociale zekerheid.190 De overige sectoren van de sociale zekerheid, waaronder de ZIV-wetgeving en de regeling betreffende de arbeidsongevallen en de beroepsziekten, zijn daarentegen nog steeds een federale materie. Wat de regeling betreffende het professioneel risico betreft, lijkt het evident dat zowel de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor de particuliere sector als deze voor de publieke sector nog steeds tot de exclusieve bevoegdheid van de federale regelgever behoren. In beginsel is ook de werkloosheidsverzekering een federale socialezekerheidsaangelegenheid, met dien verstande dat deze in aanzienlijke mate wordt doorkruist door de uitdijende bevoegdheden van de deelstaten op het vlak van het tewerkstellingsbeleid. 191 Ook wat de pensioenregeling voor de werknemers betreft, lijdt het geen twijfel dat deze materie tot het federale bevoegdheidsressort behoort. De bevoegdheidsverdeling op het vlak van de ambtenarenpensioenen is al eerder aan bod gekomen (supra, 1). 185 186 187 188 189 190 191 36 Zie H. SCHMIDT, “Pensioenen: algemene principes”, Nieuwsbrief Stad en Gemeenten van Brussel-Hoofdstad, 2012/04, 16-17. Zie art. 6, § 1, VIII, 1°, eerste lid, in fine BWHI. Art. 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI. Art. 21 Algemene Beginselenwet Sociale Zekerheid. Art. 5, § 1, IV BWHI, zoals ingevoegd door art. 12 Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (BS 31 januari 2014). H. VERSCHUEREN, “De wijziging van artikel 23 van de Grondwet en de defederalisering van de gezinsbijslagen” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, 419. Zie art. 6, § 1, IX BWHI. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 3. Arbeidsrecht Ook het arbeidsrecht behoort conform de BWHI tot de exclusieve bevoegdheidssfeer van de federale overheid.192 De bijzondere wetgever heeft evenwel niet gedefinieerd welke materies onder die grote paraplu van het arbeidsrecht schuilgaan. Hoe dient deze aangelegenheid dan te worden afgebakend ten opzichte van de bevoegdheid van de onderscheiden bestuursniveaus om de rechtspositie van hun (statutaire) personeelsleden uit te tekenen (infra, 3)? Beide thema’s vertonen immers duidelijke raakvlakken. Voor een invulling van het arbeidsrecht zijn wij ten rade gegaan bij de rechtsleer. VAN EECKHOUTTE omschrijft het arbeidsrecht als “het geheel van de normen die het recht op arbeid als sociaal grondrecht tot voorwerp hebben”.193 VANPRAET geeft een specifiekere omschrijving en stelt dat de federale bevoegdheid met betrekking tot het arbeidsrecht betrekking heeft op het arbeidsovereenkomstenrecht, het collectief arbeidsrecht en het recht dat van toepassing is op de arbeid, zoals het arbeidsbeschermingsrecht en de loonbescherming. 194 4. Rechtspositieregeling a. Uitgangspunt Het vaststellen van de rechtspositie van het statutair overheidspersoneel komt op federaal, Vlaams en lokaal niveau toe aan respectievelijk de Koning – lees de uitvoerende macht –,195 de Vlaamse regering196 en de provincie- of gemeenteraad. Specifiek voor de Vlaamse overheid geldt dat zij zich tot voor kort moest schikken naar het Algemene Principesbesluit of APKB.197 Met de zesde staatshervorming, en meer concreet vanaf 1 juli 2014,198 heeft het APKB echter zijn aard van bevoegdheidsverdelende regeling verloren, 199 althans bij het uitvaardigen van toekomstige regelgeving. Daar waar de personeelsstatuten, de arbeidsreglementen en eventuele andere normen met betrekking tot de rechtspositie van het 192 193 194 195 196 197 198 199 Art. 6, § 1, VI, vijfde lid, 12° BWHI. W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 188, nr. 291. J. VANPRAET, “De bevoegdheidsverdeling in het arbeidsmarktbeleid” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Antwerpen, Intersentia, 2014, 600. Volgens de heersende opvattingen vloeit deze bevoegdheid van de uitvoerende macht voort uit art. 107, tweede lid Gw, dat bepaalt dat de Koning de ambtenaren bij het algemeen bestuur en bij de buitenlandse betrekkingen benoemt, behoudens de door de wetten gestelde uitzonderingen. Een dergelijke ruime interpretatie van dit grondwetsartikel kan niettemin in vraag worden gesteld (zie hierover A. DE BECKER, De overheid en haar personeel: juridische grondslagen van de rechtspositie van de ambtenaar, Brugge, die Keure, 2007, in het bijzonder 358-365). Art. 87, § 3, eerste lid, eerste zin BWHI. Het Algemene Principesbesluit werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 87, § 4 Bijz.W. 8 augustus 1980 op de hervorming van de instellingen. Dit artikel bepaalde dat een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, genomen na advies van de regeringen, de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van het Rijkspersoneel aanwijst, welke van rechtswege van toepassing zullen zijn op het personeel van de Gemeenschappen en de Gewesten, evenals op het personeel van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. Vanaf 1 juli 2014 is de Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming (BS 31 januari 2014) in werking getreden. Art. 42, 3° Bijz.W. 6 januari 2014 met betrekking tot de Zesde Staatshervorming heeft het vroegere art. 87, § 4 Bijz.W. 8 augustus 1980 op de hervorming van de instellingen vervangen door een nieuwe bepaling van een totaal andere strekking. Daardoor is de rechtsgrond van het APKB als het ware komen te vervallen (zie ook Parl.St. Senaat, 2012-13, nr. 5-2232/1, artikelsgewijze commentaar bij het toenmalige art. 41). Zie ook J. VANPRAET, “Hoofdstuk 25 – Bevoegdheidswijzigingen in het openbaar ambt: administratief en geldelijk statuut, uitzendarbeid en loopbaanonderbreking” in J. VELAERS, J. VANPRAET, Y. PEETERS en W. VANDENBRUWAENE (eds.), De zesde staatshervorming: instellingen, bevoegdheden en middelen, Forum Federalisme, Mortsel, Intersentia, 2014, 755 en 757-761. RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 55.716/1, 14 april 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, 7 en RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 56.597/1/V, 2 september 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering ‘tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de invoering van de functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen’, 6-7, punt 3.2. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 37 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid personeel op het gemeenschaps- en gewestniveau voorheen moesten worden getoetst aan het Algemene Principesbesluit, is dit niet langer vereist. Belangrijk hierbij is de volgende kanttekening, zoals verwoord in een advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State: “Uit het gegeven dat het APKB niet langer een bevoegdheidsbeperkende betekenis heeft, kan niet worden afgeleid dat het ten aanzien van de gemeenschappen en de gewesten niet meer toepasbaar zou kunnen zijn. De betekenis van een tekst als bevoegdheidsverdelende regel – die nu is verdwenen – moet immers onderscheiden worden van de geldingskracht van die regel. Zoals voor elke nieuwe bevoegdheidsoverdracht aan de gemeenschappen en de gewesten geldt ook hier dat de rechtsregels die de voorheen bevoegde overheid heeft vastgesteld, blijven gelden voor de overheden die er thans bevoegd voor zijn geworden. Die overheden beslissen dan zelf of zij die rechtsregels wijzigen, aanvullen, opheffen of vervangen door een eigen regeling”.200 Intussen heeft de Vlaamse overheid voor haar diensten die onder het Vlaams Personeelsstatuut ressorteren, integraal opgeheven,201 en dat met ingang van 1 juli 2016.202 Vandaar zullen wij in het vervolg van ons onderzoek het Algemene Principesbesluit niet langer als toetssteen hanteren bij het formuleren van beleidssuggesties. In dit rapport zullen wij hoogstens zijdelings nog aandacht besteden aan het APKB in de mate waarin dit relevant is voor de genese en de interpretatie van de ene of de andere bestaande regel. VENY203 omschrijft de rechtspositieregeling als een regeling die, met naleving van de bepalingen van het collectief ambtenarenrecht, door uitsluitend de bestuursoverheid wordt vastgesteld. Met andere woorden: het feit dat het gaat om een eenzijdig wijzigbare bestuurlijke rechtshandeling geeft de doorslag. Dit loutere organieke criterium verschaft echter geen informatie over de inhoudelijke afbakening van het arbeids- en socialezekerheidsrecht ten opzichte van de rechtspositieregeling. Daarop gaan we in de volgende punten dieper in. b. Interferentie met de sociale zekerheid De interferentie tussen het federaal geregelde socialezekerheidsrecht en de rechtspositieregeling voor het statutair overheidspersoneel is relatief beperkt. Dit heeft goeddeels te maken met het feit dat de ambtenaren en daarmee gelijkgestelden enkel onder de toepassing vallen van de sector ZIVgezondheidszorg en van de gezinsbijslagregeling, met dien verstande dat deze laatste regeling intussen zelfs geen zaak van de federale overheid meer is (supra, 2). Deze beperking van de toepassingssfeer van de sociale zekerheid gaat terug op een lang verleden waarbij de tewerkstellende overheid traditioneel voor het grootste deel zelf instaat voor de sociale bescherming van haar in vast dienstverband benoemde personeelsleden. Dit vinden we ook terug in de onderscheiden rechtspositieregelingen als het aankomt op de regeling in geval van arbeidsongeschiktheid. De tewerkstellende overheid geeft volledig autonoom een invulling aan de statutaire regelingen in geval van arbeidsongeschiktheid, zonder dat dit aanleiding kan geven tot een potentieel conflict met het federale socialezekerheidsrecht. Wel is er een zekere samenhang tussen de federaal geregelde aparte wetgeving betreffende arbeidsongevallen en beroepsziekten in de publieke sector, en de rechtspositieregelingen, vooral dan in het geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Kort door de bocht, komt deze erop neer dat als in de rechtspositieregeling geen voordeligere regeling is ingeschreven, de wetgeving betreffende het professioneel risico in de particuliere sector de waarde heeft van een minimum. 204 200 201 202 203 204 38 RvS (afdeling wetgeving), Advies nr. 56.597/1/V, 2 september 2014 over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering ‘tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de invoering van de functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen’, 7, punt 3.3. Art. 103 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. Op het ogenblik van het afronden van de redactie van dit rapport, werd het besluit nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Zie https://overheid.vlaanderen.be/WB32-20160624. Cf. art. 104 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. L.M. VENY, Grondslagen van publiek recht, Brugge, Vanden Broele, 2003, 328. Cf. art. 3bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Een andere kwestie betreft de interactie tussen de federale ambtenarenpensioenwetgeving en de rechtspositieregeling die onder andere de definitieve ambtsneerlegging annex het verlies van de hoedanigheid van ambtenaar regelt. In dit verband manifesteren er zich als zodanig geen juridische onverenigbaarheden, met dien verstande dat het voor de individuele ambtenaar van het grootste belang is dat beide autonome regelingen wel degelijk op elkaar zijn afgestemd (infra, deel III). Het voorgaande neemt verder niet weg dat – zoals eerder aangegeven (supra, afdeling 1) – het Vlaams Personeelsstatuut niet uitsluitend betrekking heeft op de statutaire personeelsleden, maar in de regel tevens gelding heeft ten overstaan van de contractanten. Aangezien de contractueel tewerkgestelde personeelsleden aanspaak kunnen maken op gewaarborgd loon overeenkomstig de Arbeidsovereenkomstenwet (infra, c) en vervolgens op een vervangingsinkomen voor rekening van de sociale zekerheid, hoeft het geen verwondering te wekken dat de ziekteverlofregeling voor de statutaire personeelsleden geen uitwerking vindt ten aanzien van de contractanten. Indien – in navolging van het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 – de ziektepensioenregeling voor de ambtenaren zou worden opgeheven en zou worden beslist tot de verruiming van de sector ZIV-uitkeringen en de werkloosheidsregeling tot de statutair tewerkgestelde personeelsleden (infra, deel VII), ligt het voor de hand dat de band tussen de sociale zekerheid en de rechtspositieregeling onmiddellijk veel hechter wordt. c. Interferentie met de Arbeidsovereenkomstenwet - Algemeen Het staat buiten kijf dat de Arbeidsovereenkomstenwet onder de noemer van het arbeidsrecht thuishoort waarvoor uitsluitend de federale wetgever bevoegd is (supra, 3). Aangezien de Arbeidsovereenkomstenwet geen uitwerking vindt ten overstaan van het personeel van wie de toestand statutair is geregeld, is de tewerkstellende overheid niet gebonden door deze regels voor zover de rechtspositieregeling betrekking heeft op het statutair personeel. Zoals hierboven al aangegeven (supra, afdeling 1), is het toepassingsgebied van het Vlaams Personeelsstatuut echter zeer breed en zijn in beginsel ook de contractanten bij de Vlaamse overheid daarin begrepen. Telkens geeft het VPS aan of een bepaalde regeling van toepassing is op het personeelslid sensu lato, dan wel enkel op de ambtenaar, met eventueel een bijzondere regeling voor het contractueel personeelslid. Dat principe wordt overigens herhaald in het model van de arbeidsovereenkomst. Daarin wordt het VPS goeddeels toepasselijk verklaard op de contractuele medewerkers. 205 Via deze techniek worden 205 Het model van arbeidsovereenkomst vermeldt het volgende in art. 5: “Op de werknemer zijn de volgende regelingen van de contractuele personeelsleden van de diensten van de Vlaamse overheid van toepassing: arbeidsbescherming; werktijdregeling; rechten en plichten; onverenigbaarheden; cumulatie van beroepsactiviteiten; jaarlijkse vakantie; feestdagen; compensatieverlof; omstandigheidsverlof; opvangverlof; loopbaanonderbreking; voorbehoedend verlof; vormingsverlof en dienstvrijstelling voor vorming; politiek verlof en dienstvrijstelling voor het uitoefenen van een politiek mandaat; verlof voor het uitoefenen van een ambt bij een kabinet of een erkende politieke groep; verlof na het uitoefenen van een ambt bij een kabinet; onbetaald verlof; vakbondsverlof; ziektecontrole; Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 39 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid die delen van het Vlaams Personeelsstatuut in feite geïntegreerd in de arbeidsovereenkomst van de overheidscontractant, waardoor die rechtspositieregeling als het ware een contractuele basis krijgt. Dit impliceert, zoals wij eerder al hebben vastgesteld, ook dat eenzijdige wijzigingen aan het VPS in principe niet afdwingbaar zijn ten aanzien van de contractant. 206 Hierbij passen een aantal kanttekeningen. - Inkorting van de rechten of verzwaring van de verplichtingen van de werknemer Het basisprincipe is dat alle bedingen die strijdig zijn met bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet en zijn uitvoeringsbesluiten, nietig zijn voor zover zij ertoe strekken de rechten van de werknemer in te korten of zijn verplichtingen te verzwaren. Dit staat in zoveel bewoordingen te lezen in artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet, dat het dwingend karakter van de Arbeidsovereenkomstenwet tot voordeel van de werknemer benadrukt.207 Een regel is van dwingend recht wanneer de partijen er niet kunnen of mogen van afwijken, en als die bedoeld is om private belangen te beschermen.208 Soms beschermt een regel van dwingend recht beide partijen, maar het komt ook voor, zoals in casu het geval is, dat de regels van dwingend recht slechts de bescherming van een van de partijen beogen.209 Het begrip ‘bedingen’ uit artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet heeft overigens niet enkel betrekking op clausules in een arbeidsovereenkomst. Ook bepalingen uit collectieve arbeidsovereenkomsten of het arbeidsreglement vallen onder deze noemer.210 Of ook de bepalingen van het Vlaams Personeelsstatuut als ‘bedingen’ te kwalificeren zijn, lijkt op het eerste gezicht minder duidelijk. Wij zijn van mening dat dit wel degelijk het geval is: door in de arbeidsovereenkomst van de contractant te verwijzen naar de op hem toepasselijke bepalingen uit het Vlaams Personeelsstatuut, worden deze regels onderdeel van de contractuele relatie. Dit verwijzingsbeding op zich moet dan ook artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet respecteren, en het is dus nietig in zoverre het zou verwijzen naar delen uit het VPS die strijdig zijn met de Arbeidsovereenkomstenwet en die de verplichtingen van de contractant zouden verzwaren, of bepaalde rechten zouden inkorten. - Normenhiërarchie Voorts refereren wij aan de normenhiërarchie (supra, § 2). Op grond daarvan staan de dwingende bepalingen van de wet boven de regels uit onder andere een besluit van de Vlaamse regering (supra, § 2), het arbeidsreglement of een individuele arbeidsovereenkomst. Deze hiërarchie van de normen maakt dat dwingende bepalingen uit andere – al dan niet arbeidsrechtelijke – wetten in beginsel onaantastbaar zijn voor de partijen,211 maar evenzeer voor de Vlaamse overheid bij het uitvaardigen van eenzijdige bestuurlijke rechtshandelingen. De normenhiërarchie is overigens ook van belang als het gaat om bepalingen van openbare orde. Van deze laatste bepalingen kunnen de partijen evenmin afwijken. Het verschil met de dwingende bepalingen situeert zich op het niveau van de beschermde belangen: bepalingen van openbare orde 206 207 208 209 210 211 40 verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten”. Zie hierover I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 271 en volgende. Zie over deze thematiek: F. HENDRICKX, “De inhoud van de arbeidsovereenkomst”, TSR 1998, bijzonder nummer, 81; B. ADRIAENS, “Over ingekorte rechten en verzwaarde verplichtingen” in T. CLAEYS en C. ENGELS (eds.), De Arbeidsovereenkomstenwet na 30 jaar … anders bekeken, Brussel, Larcier, 2008, 36; I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 97. I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68. F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723. Vr. en Antw. Kamer 1977-78, 5 juni 1978, 293, nr. 4, 6 en 7. Art. 6 Arbeidsovereenkomstenwet heeft uitsluitend betrekking op deze wet en zijn uitvoeringsbesluiten. De regel die in deze bepaling is neergelegd, strekt zich volgens HENDRICKX dus niet uit tot andere bepalingen van het arbeidsrecht (zie F. HENDRICKX, “De inhoud van de arbeidsovereenkomst”, TSR 1998, bijzonder nummer, 81). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid beschermen het algemeen belang, daar waar dwingende regels voornamelijk particuliere belangen willen vrijwaren.212 De bepalingen van openbare orde zijn als zodanig niet opgenomen in de arbeidsrechtelijke normenhiërarchie (supra, § 2, B). Hun positie vloeit logischerwijze voort uit de staatsrechtelijke hiërarchie der rechtsnormen. In het verlengde daarvan worden beide categorieën ook op een andere wijze gesanctioneerd: een strijdigheid met de dwingende bepalingen kan leiden tot een relatieve nietigheid; het miskennen van bepalingen van openbare orde resulteert in een absolute nietigheid.213 Belangrijk bij dit onderscheid is dat de relatieve nietigheid slechts kan worden ingeroepen door de persoon wiens belang wordt beschermd door de geschonden (dwingende) bepaling. Een absolute nietigheid daarentegen kan door iedereen die een belang heeft, net als door de rechter van ambtswege worden opgeworpen.214 De regels die betrekking hebben op de manier waarop de werkgever de opzegging moet betekenen, en het verbod van levenslange tewerkstelling zijn voorbeelden van bepalingen van openbare orde.215 Het is niet altijd even eenvoudig om uit te maken wanneer een bepaling van openbare orde, dan wel van dwingend recht is. Wanneer op het niet-naleven van een bepaling strafrechtelijke sancties staan, is dit een mogelijke indicatie dat het om een regel van openbare orde gaat.216 Dit is bijvoorbeeld het geval voor de welzijnswetgeving.217 Of een bepaling al dan niet van dwingend recht is, blijkt doorgaans uit de formulering ervan. 218 Artikel 6 van de Arbeidsovereenkomstenwet is op dat punt zeer duidelijk. Aanvullende bepalingen worden op hun beurt gekenmerkt door het feit dat zij slechts uitwerking hebben voor zover de partijen er niet van zijn afgeweken.219 Dat suppletoir karakter valt evenzeer gewoonlijk uit de libellering ervan af te leiden. In de Arbeidsovereenkomstenwet gaat het dan hoofdzakelijk om bepalingen waarvan bij collectieve arbeidsovereenkomst of door het arbeidsreglement kan worden afgeweken. Zo moet de werknemer in geval van arbeidsongeschiktheid een geneeskundig getuigschrift bezorgen aan de werkgever als die laatste daarom verzoekt of als deze verplichting werd opgelegd bij CAO of in het arbeidsreglement. In principe moet de werknemer zich van die verplichting kwijten binnen de 48 uur, maar de Arbeidsovereenkomstenwet laat toe dat een CAO of het arbeidsreglement een andere – eventueel zelfs kortere – termijn bepalen.220 Dit alles impliceert dat bepalingen voor de Vlaamse ambtenaren die per analogie toepasselijk zijn verklaard op de contractanten bij de Vlaamse overheid, steeds moeten worden getoetst aan de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet. Met andere woorden, men moet het karakter van de corresponderende bepaling in deze wet beoordelen. Gaat het om regels van openbare orde, dan mag daarvan op geen enkele wijze worden afgeweken, noch door de partijen, noch door het Vlaams Personeelsstatuut annex het arbeidsreglement. In geval van dwingende bepalingen komt het erop aan na te gaan wiens belang wordt beschermd. Gebruikelijk zal dit het belang van de werknemer zijn, het beschermende karakter van het arbeidsrecht indachtig. Dan komt het erop aan de afweging te maken of de afwijkingen van deze regels hem tot voordeel strekken. Is dat niet het geval, dan heeft het arbeidsrecht voorrang ten overstaan van de categorie van de personeelsleden die in casu door middel van een arbeidsovereenkomst zijn verbonden met de Vlaamse overheid. Het spreekt voor zich dat bij de opmaak van het Vlaams Personeelsstatuut en het aflijnen van het toepassingsgebied van de onderscheiden bepalingen deze oefening al is of zou moeten zijn 212 213 214 215 216 217 218 219 220 F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723. I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68. F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2744. I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68. F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2717. Zie over het openbare orde-karakter van de welzijnswetgeving in het algemeen: A. VAN REGENMORTEL (red.), Handboek welzijn op het werk, Reeks van het Belgische genootschap voor arbeids- en socialezekerheidsrecht, nr. 10, Brugge, de Keure, 2015, 35-38. F. PEERAER, “De verhouding tussen openbare orde en dwingend recht sensu stricto in het Belgische verbintenissenrecht”, TPR 2013, afl. 4, 2723. I. VERREYT en D. HEYLEN, Arbeidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, 68. Art. 31, § 2, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 41 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - gemaakt. Dit neemt niet weg dat dit afwegingskader steeds in het achterhoofd dient te worden gehouden, onder andere ook bij de toetsing van andere geldende regelgeving buiten het VPS, zoals het (model van) arbeidsreglement. 221 Herhalen wij dat de bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet zelf hoe dan ook dwingende bepalingen zijn in het voordeel van de werknemer, tenzij anders bepaald. De rechtspositieregeling en het arbeidsreglement kunnen wel afwijken van aanvullende bepalingen. De aanvullende bepalingen van de wet staan inderdaad lager gerangschikt in de normenhiërarchie dan de besluiten van de onderscheiden overheden, respectievelijk het arbeidsreglement (supra, § 2). d. Interferentie met het arbeidsrecht sensu lato - Ten aanzien van de contractanten Los van de Arbeidsovereenkomstenwet, zijn er nog andere arbeidsrechtelijke wetten die uitsluitend van toepassing zijn op degenen die met een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld, inclusief dus de overheidscontractanten.222 Een voorbeeld daarvan is de Wet controlegeneeskunde. Telkens zal dan moeten worden afgetoetst aan de hand van de hierboven uiteengezette regels (supra, § 2) of daarvan in concrete gevallen kan worden afgeweken door het VPS of het arbeidsreglement, of desnoods via de individuele arbeidsovereenkomst. - Ten aanzien van de ambtenaren Daar waar de Arbeidsovereenkomstenwet enkel uitwerking vindt ten overstaan van personen die door middel van een arbeidsovereenkomst zijn verbonden (supra, c), kennen andere arbeidsrechtelijke wetten een gemengd toepassingsgebied. Bepaalde wetgeving die onder de noemer van het arbeidsrecht schuilgaat, vindt namelijk niet alleen toepassing op de contractanten, maar evenzeer op degenen die anders dan door middel van een arbeidsovereenkomst arbeid presteren in ondergeschikt verband. Een illustratie daarvan is de welzijnswetgeving223 (infra, afdeling 3, § 3). Het Vlaams Personeelsstatuut kan daar noch voor de contractanten, noch voor het statutair personeel tegen indruisen. De reden daarvoor is tweeërlei: enerzijds heeft dit te maken met de bevoegdheidsverdeling (supra, A), anderzijds gaat het veelal om hogere rechtsnormen (supra, § 2). Moeilijker wordt het als niet duidelijk is waar het federaal geregelde arbeidsrecht eindigt en de autonomie van de tewerkstellende overheid bij het opstellen van de rechtspositieregeling van haar personeel begint. Al eerder hebben wij aangegeven dat het niet zo duidelijk is welke de contouren zijn van het arbeidsrecht dat nog steeds een exclusief federale bevoegdheid is (supra, B, 2). We nemen hierbij het voorbeeld van de controle op de arbeidsongeschiktheid door een controlearts. Ten aanzien van de contractanten maakt deze regeling het voorwerp uit van federale regelgeving. Mogen of moeten we hieruit concluderen dat dit een arbeidsrechtelijke aangelegenheid is, ook ten aanzien van de statutaire personeelsleden, wat maakt dat het uitsluitend aan de federale wetgever toekomt om in deze materie wetgevend op te treden? 221 222 223 42 Het past hier op te merken dat we steeds (aan) het model van arbeidsreglement zullen toetsen. Iedere dienst van de Vlaamse overheid beschikt over een eigen arbeidsreglement, dat telkenmale ietwat kan verschillen van het model, dan wel van andere arbeidsreglementen binnen de Vlaamse overheid. Wijzen wij erop dat het om een relatief beperkt aantal wetteksten gaat. Het collectief arbeidsrecht is weliswaar niet van toepassing op de statutaire personeelsleden, maar evenmin op de contractuele personeelsleden in de publieke sector. Het gros van de rechten en plichten van de contractant is uiteindelijk geregeld in de Arbeidsovereenkomstenwet. Zie art. 2, § 1, 1°, a) Welzijnswet Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 4. Geschillen De interne of externe wettigheid van een administratieve rechtshandeling of een wetskrachtige norm kan, in grote lijnen, op twee manieren worden aangekaart bij een rechter. In de eerste plaats kan in het subjectief contentieux – met andere woorden bij een geschil over burgerlijke of politieke rechten – de strijdigheid van bepaalde wet- en regelgeving met hogere rechtsnormen worden ingeroepen. We denken aan een geschil betreffende de arbeidsovereenkomst, over het recht op een uitkering of in geval van discriminatie. 224 In deze geschillen kan een procespartij het legaliteitsbeginsel opwerpen wanneer die van mening is dat toepassing werd gemaakt van een onwettig besluit, de zogenaamde exceptie van onwettigheid. We hebben al verwezen naar artikel 159 van de Grondwet volgens hetwelk de rechter de besluiten en verordeningen slechts toepast wanneer ze in overeenstemming zijn met de wetten. Dit impliceert dat voor de oplossing van het geschil geen rekening mag worden gehouden met het besluit in kwestie. Ook wetskrachtige normen kunnen overigens strijdig zijn met hogere rechtsnormen, waarbij we denken aan bijzondere wetten of de Grondwet. Indien nodig, kan de rechter hierover een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof. 225 Merken wij nog op dat het Hof van Cassatie zichzelf bevoegd acht om ook wetskrachtige normen – wat ruimer is dan besluiten en verordeningen – op grond van datzelfde artikel van de Grondwet buiten toepassing te laten wanneer zij in strijd zijn met hoger gerangschikte normen. 226 Daarnaast heeft het objectief contentieux evenzeer een rol te vervullen. In een objectief contentieux staan niet de burgerlijke of politieke rechten van de procespartij centraal, maar de uitgevaardigde rechtsnorm op zich. Zo kan de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State besluiten vernietigen227 wanneer die in strijd zijn met hogere rechtsnormen.228 Wetskrachtige normen kunnen tevens het voorwerp uitmaken van een vernietigingsberoep bij het Grondwettelijk Hof.229 Inhoudelijk kunnen zij immers aangetast zijn door een strijdigheid met de bevoegdheidsverdelende regels, dan wel met de artikelen van titel II “De Belgen en hun rechten” en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet.230 224 225 226 227 228 229 230 Zie art. 578, 13° en 20° Ger.W. De rechter is niet steeds verplicht om dit te doen. In bepaalde gevallen moet hij een prejudiciële vraag stellen aan het Grondwettelijk Hof, in andere gevallen beschikt hij over de nodige beoordelingsruimte (zie hierover J. VANPRAET en C. FORNOVILLE, “Prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof: rol van de rechter en de partijen in het bodemgeschil” in J. GHYSELS en B. VANLERBERGHE (eds.), Prejudiciële vragen : de techniek in kaart gebracht, Antwerpen, Intersentia, 2013, 87-144). Cass. 21 april 2011, nr. C.08.0452.F. In casu betrof het enkele bepalingen uit het Waalse Wetboek van ruimtelijke ordening, stedenbouw en patrimonium. Deze bepalingen kenden, in strijd met de art. 68 en 69 BWHI de bevoegdheid betreffende de stadsheropleving toe aan de minister van het Waals Gewest die bevoegd is voor de ruimtelijke ordening. Deze stellingname door het Hof van Cassatie kan conflicteren met de bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof om prejudiciële vragen met betrekking tot wetskrachtige normen te beoordelen en te beantwoorden (zie hierover S. FEYEN, “Het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof op weg naar een nieuw conflict?”, RW 2012, 1358-1381). Zie titel III Gecoördineerde Wetten op de Raad van State. Zie J. VANDE LANOTTE en G. GOEDERTIER, Handboek Belgisch Publiekrecht, Brugge, die Keure, 2010, 134, 150 en 152. Art. 1, 1° Bijz.W. 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof (BS 7 januari 1989). Zo besliste het Grondwettelijk Hof in zijn arrest nr. 44/2005 van 23 februari 2005 dat de gemeenschappen (en niet de federale wetgever) bevoegd zijn voor de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in het onderwijs: “B.14.5. Krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet hebben de gemeenschappen de volheid van bevoegdheid voor het regelen van het onderwijs in de ruimste zin van het woord, behalve voor de drie uitdrukkelijk vermelde uitzonderingen. Die bevoegdheid omvat onder meer het vaststellen van de regels betreffende de rechtspositie van het onderwijspersoneel, met inbegrip van de collectieve arbeidsverhoudingen. B.14.6. Volgens artikel 87, § 5, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen is de federale wetgever bevoegd om de collectieve arbeidsverhoudingen te regelen voor de gemeenschappen en de publiekrechtelijke instellingen die ervan afhangen, met inbegrip van het onderwijs. In zoverre die bepaling aldus een uitzondering toevoegt aan artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet kan zij niet worden toegepast. Bijgevolg is de decreetgever bevoegd om de bestreden bepaling aan te nemen op grond van artikel 127, § 1, eerste lid, 2°, van de Grondwet”. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 43 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 44 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid DEEL II – BEGRIP EN EVALUATIE Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 45 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 46 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 1 – ALGEMEEN231 Afdeling 1 – Ongeschiktheid Menselijke schade heeft steeds een bepaalde oorzaak, bijvoorbeeld een letsel, een ziekte, een fout, een erfelijkheidsfactor, een oorlogssituatie. Die oorzaak kan resulteren in bepaalde vormen van schade, of in sommige gevallen de schade zelf uitmaken. Traditioneel onderscheidt men verschillende soorten morele schadeposten, het overlijden en de fysieke ongeschiktheid of invaliditeit. Het begrip ongeschiktheid is in essentie een relationeel begrip, want men is slechts ongeschikt om iets te doen. Bij gebrek aan een verdere specificatie worden meestal de activiteiten van het dagelijkse leven (ADL) bedoeld, zoals eten, voor zijn hygiëne instaan, zijn woning onderhouden, zich verplaatsen. Eén van de in onze samenleving als zeer belangrijk ervaren vormen van ongeschiktheid is de ongeschiktheid om te werken. Talrijke regelingen gaan dan ook uit van de notie arbeidsongeschiktheid. Nochtans zal de arbeid waarvoor iemand ongeschikt is, niet steeds op dezelfde wijze worden afgebakend. Men kan immers arbeidsongeschikt zijn voor zijn eigen werk, voor een bepaald passend beroep, voor een beroepscategorie of voor de algemene arbeidsmarkt. Die arbeidsongeschiktheid kan ten slotte leiden tot een ongeschiktheid om een bepaald inkomen te verdienen. Een bepaalde ongeschiktheid zegt nog niets over de omvang van de schade. Zo kan bijvoorbeeld het slachtoffer van een ongeval ongeschikt zijn voor zijn eigen beroep, maar toch geschikt zijn om een loon te verdienen. Het klassieke voorbeeld van de gevolgen van het verlies van de pink van de pianist in vergelijking met de boekhouder toont aan dat dezelfde fysieke ongeschiktheid, naargelang van het uitgeoefende beroep, in een uiteenlopende arbeidsongeschiktheid zal resulteren. Omgekeerd kan een relatief grote fysieke ongeschiktheid in bepaalde gevallen geen arbeidsongeschiktheid met zich brengen, bijvoorbeeld de amputatie van één van beide nieren voor een hooggeschoolde bediende. Vanuit die optiek is het van fundamenteel belang om vooraf duidelijk te weten welke schade voor vergoeding in aanmerking komt,232 alvorens tot de evaluatie van de menselijke schade over te gaan. Afdeling 2 – Abstracte en concrete schade-evaluatie Elke schadepost kan op een abstracte of een concrete manier worden benaderd. In het eerste geval zal de schade worden begroot in vergelijking met een normale persoon, een maatpersoon. In het tweede geval vormt het individu zelf het uitgangspunt. Soms gaat het om een semi-abstracte evaluatie in zoverre weliswaar wordt vertrokken van de toestand van het individu, die vervolgens wordt getoetst aan de (arbeids)mogelijkheden van een grotere groep individuen met dezelfde karakteristieken. De invloed van een letsel op de ADL-geschiktheid zal immers niet voor elk slachtoffer dezelfde zijn. In bepaalde stelsels en verzekeringspolissen dient de normale fysieke ongeschiktheid te worden 231 232 De goeroes van de evaluatie van de menselijke schade zijn zonder enige twijfel Dirk LAHAYE, Josse VAN STEENBERGE en Jos VIAENE. Hun epos en tegelijk doctoraal proefschrift over schade aan de mens heeft nog steeds een tijdloze waarde. Zie J. VAN STEENBERGE, Schade aan de Mens – Deel 1: evaluatie van de arbeidsongeschiktheid in het recht, Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwers Internationale Uitgeversonderneming, Maklu, 1975, 587 p.; D. LAHAYE, Schade aan de mens – Deel 2: evaluatie van de arbeidsongeschiktheid in de geneeskunde, Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwers internationale uitgeversonderneming, 1975, 374 p.; J. VIAENE, Schade aan de mens – Deel 3: evaluatie van de gezondheidsschade, Antwerpen-Amsterdam, Maarten Kluwers Internationale Uitgeversonderneming, 1976, 709 p. Merken wij hierbij op dat er op het vlak van de schadevergoeding ook nog een onderscheid bestaat tussen het vergoeden van de reële schade (zoals in het gemeen recht) en de forfaitaire schadeloosstelling (bijvoorbeeld in het raam van de wetgeving betreffende het professioneel risico). In bepaalde gevallen is er zelfs een samenloop tussen beide, onder meer als het gaat om een arbeidsongeval met een derde aansprakelijke. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 47 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid geschat, daar waar in andere de reële, individuele ADL-ongeschiktheid dient te worden vastgesteld. De te volgen evaluatietechnieken zullen bovendien moeten worden aangepast aan de voorwaarden van de vergoedbare schade. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor onder andere de ongeschiktheid voor een passend beroep. Afdeling 3 – Baremale en loonkundige schattingen Historisch werd in de sectoren en in de periodes waarin het accent lag op de schatting van de fysieke schade, steeds gewerkt met baremale evaluatiemethodes, met andere woorden de beoordeling aan de hand van een barema of schaal. Deze methode vindt thans nog steeds uitwerking bij ongeschiktheidsschattingen van militairen met het oog op het verkrijgen van een vergoedingspensioen, die gebeuren op basis van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van Invaliditeit (OBSI). Bij het begin van de negentiende eeuw kende men in alle klassieke sectoren van het recht maar één schadebegrip: de vergoedbare schade bestond uit het feit dat men als gevolg van een fysiek of psychisch letsel of aandoening niet meer in staat was om door arbeid een inkomen te verwerven. Alle socialezekerheidsregelingen hebben dit economisch schadebegrip, ontleend aan het gemeen recht, overgenomen. Dit betekent echter niet dat alle sectoren van de sociale zekerheid volledig hetzelfde begrip hanteren. Al van bij de aanvang tekenden zich heel wat variaties af in het arbeidscriterium, de referentiepersonen, het loon dat als uitgangspunt dient, en dergelijke. Nochtans vertonen die onderscheiden regelingen allen hetzelfde gemeenschappelijke kenmerk, namelijk dat de klemtoon ligt op de economische schadenotie, waarbij de loonvergelijking als evaluatiemethode centraal staat. In dit verband spreekt men van de zogenaamde loonkundige evaluatiemethodes. Afdeling 4 – Focus In dit deel nemen we het arbeidsongeschiktheidsbegrip – of veeleer de verschillende arbeidsongeschiktheidsbegrippen – in het raam van de onderscheiden arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector onder de loep. We maken daarbij een onderscheid tussen de ambtenaren en de overheidscontractanten. Op deze beide personeelscategorieën vinden immers vaak verschillende regelingen uitwerking die op hun beurt een eigen invulling geven aan de notie arbeidsongeschiktheid. Daarnaast speelt bovendien de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid een rol, net als de duur annex de fase van arbeidsongeschiktheid waarin het personeelslid zich bevindt. Het arbeidsongeschiktheidsbegrip is cruciaal aangezien dit aanleiding geeft tot de toepassing van deze of gene regeling, met de daarbij behorende rechten en plichten van de onderscheiden betrokken actoren. 48 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 2 – AMBTENAREN Afdeling 1 – Statutaire ziekteverlofregeling § 1. Verlof wegens ziekte of ongeval van gemeen recht A. Principe Het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft ziekteverlof. 233 Het Vlaams Personeelsstatuut234 biedt geen verdere specificaties aangaande de vereiste (graad van) arbeidsongeschiktheid en evenmin wat het referentiekader betreft. Anders dan in het raam van de ZIV-wetgeving (infra, hoofdstuk 3, afdeling 2), blijkt het daarenboven niet te gaan om een depreciatie van het verdienvermogen, aangezien het VPS deze koppeling op geen enkele wijze maakt. B. Inhoud 1. De lege lata Een eerste mogelijk aanknopingspunt vinden we terug in artikel 41, eerste lid van het federaal Verlofbesluit. Deze bepaling had op grond van artikel 17, 3° van het Algemene Principesbesluit de waarde van een soort van basiswaarborg ten overstaan van het personeel van de gemeenschappen, de gewesten en de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen. 235 Dit komt erop neer dat er, althans onder de gelding van het APKB, sprake was van een recht op ziekteverlof tot voordeel van de ambtenaar “die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen”.236 Intussen heeft het APKB zijn bevoegdheidsverdelende waarde verloren (supra, deel I) en heeft de Vlaamse regering het Algemene Principesbesluit heeft opgegeven voor de diensten die onder het Vlaams Personeelsstatuut vallen. Dit neemt niet weg dat het genoemde artikel uit het federaal Verlofbesluit – omwille van zijn aard als toenmalige minimumgarantie – als het ware een aanvulling of verduidelijking vormt van de regel uit het VPS. Als deze redenering wordt aangehouden, blijft niettemin de vraag wat ‘zijn ambt’ dan precies impliceert. Gaat het om het ambt in zijn algemeenheid, dan wel om de specifieke functies die de betrokken ambtenaar op het ogenblik van zijn arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of het ongeval van gemeen recht uitoefent. Deze discussie is – minstens vanuit een theoretisch oogpunt – niet onbelangrijk omdat ze teruggaat op de vraag of een statutair personeelslid slechts in de onmogelijkheid moet verkeren om zijn specifieke functie uit te oefenen, dan wel of ook moet worden nagegaan of de ambtenaar in kwestie nog wel in staat is om andere functies binnen het ruimere concept van ‘zijn ambt’ te vervullen. De afbakening tussen functie en ambt is alles behalve evident. De Franstalige versie van het federaal Verlofbesluit maakt geen onderscheid tussen beide begrippen en hanteert steeds de term ‘(ses) fonction(s)’, daar waar het volgens de Nederlandstalige tekst zowel om het ambt dan wel om de functie kan gaan. Het federaal Verlofbesluit heeft echter geen van beide begrippen gedefinieerd 233 234 235 236 Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Vermelden wij hierbij dat de titel IV van deel X betreffende het ziekteverlof ook van toepassing is op de ambtenaar van het ministerie die woont en/of tewerkgesteld is in het buitenland (art. X.24 Vlaams Personeelsstatuut). Ook de toelichting bij en de interpretatie van de desbetreffende bepaling uit het Vlaams Personeelsstatuut geeft in dit verband geen verdere specificaties (zie https://overheid.vlaanderen.be/Toel_Deel10-T4#tX17). Art. 17, 3° APKB stelt dat de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn normaal ambt uit te oefenen, in ieder geval de voordelen geniet bedoeld in art. 41 en art. 46 federaal Verlofbesluit. Art. 17, 3° APKB. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 49 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid zodat het nog maar de vraag is of we hier te maken hebben met een bewust onderscheid qua terminologie. Op zich is er niets op tegen dat de Vlaamse overheid een eigen, bredere invulling geeft aan het ziektebegrip, a fortiori na de opheffing van het APKB per 1 juli 2016. Merken wij hierbij op dat ook het VPS zelf het concept ‘ambt’ niet steeds even consequent hanteert; het gebruikt daarnaast eveneens het begrip ‘graad’. Geen van beide noties wordt gespecificeerd, laat staan dat zij worden afgebakend ten opzichte van elkaar. Hetzelfde geldt overigens voor de begrippen ‘functie’ en ‘betrekking’. Indien we de tekst van het model van arbeidsreglement erop naslaan in verband met het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte (infra, § 2), zou het veeleer gaan om de functie, maar ook deze term krijgt geen nadere invulling. Deze vraag naar de concretisering van het referentiekader bij arbeidsongeschiktheid van een ambtenaar is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met de discussie aangaande de ongeschiktheid voor de contractueel bedongen arbeid als het om een overheidscontractant gaat (infra, hoofdstuk 3, afdeling 1). Merken wij zijdelings op dat het Vlaams Personeelsstatuut – in tegenstelling tot de ZIV-wetgeving (infra, hoofdstuk 3, afdeling 2, § 2, B) – nergens bepaalt dat de ambtenaar buiten zijn statutaire functies annex ambt, geen andere (beroeps)activiteiten mag uitvoeren tijdens zijn ziekteverlof. Het verder zetten van deze activiteiten is hoogstens een criterium ter beoordeling van de gegrondheid van zijn afwezigheid wegens ziekte, zonder dat er sprake is van een formeel verbod. Indien de Vlaamse overheid het wenselijk acht dat het statutaire personeelslid ook zijn andere activiteiten staakt, dient het Vlaams Personeelsstatuut dit te expliciteren. 2. De lege ferenda a. Bevoegdheid Hoewel de Vlaamse regering vanzelfsprekend niet verplicht is om het VPS te wijzigen in de nasleep van de zesde staatshervorming, kan zij wel van deze gelegenheid gebruik maken om duidelijkheid te verschaffen over het arbeidsongeschiktheidsbegrip. Doordat de gemeenschappen en gewesten sedert 1 juli 2014 kunnen afwijken van het APKB, is de juridische band met het federaal Verlofbesluit verbreekbaar, maar meteen maakt dit de invulling van het begrip ziekteverlof (nog) minder duidelijk. Zonder interventie van de Vlaamse overheid behoudt de bestaande regeling gewoon haar gelding. Daar staat tegenover dat de Vlaamse overheid aanzienlijk meer vrijheid heeft bij het uitwerken van een eigen ziekteverlofregeling, die idealiter is opgebouwd rond een duidelijk en ondubbelzinnig arbeidsongeschiktheidsbegrip. b. Concrete invulling Het streven naar een gelijke behandeling van ambtenaren en contractanten indachtig (supra, deel I), lijkt het op het eerste gezicht voor de hand liggend om zich bij de invulling van het nieuwe arbeidsongeschiktheidsbegrip voor de ambtenaren te laten inspireren door wat geldt voor de overheidscontractanten. Dit lijkt een logisch uitgangspunt, maar is veel minder evident in zijn praktische uitwerking. Vooraf dient alvast te worden opgemerkt dat een omgekeerde beweging, met een toenadering van het arbeidsongeschiktheidsbegrip of veeleer de arbeidsongeschiktheidsbegrippen voor de overheidscontractanten in de richting van een gelijklopende notie voor de ambtenaren geen optie is. Voor de overheidscontractanten geldt immers de invulling met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet en de ZIV-wetgeving (infra, hoofdstuk 2). Aangezien het arbeidsrecht en het grootste deel van het socialezekerheidsrecht nog steeds federale materie is (supra, deel I), behoort het niet tot de bevoegdheid van de Vlaamse overheid om daarin rechtstreeks te interveniëren. 50 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Uitgaande van deze bevoegdheidsbeperking, zou men kunnen voorstaan dat het aan te bevelen is om in het raam van de statutaire ziekteverlofregeling een zo analoog mogelijke inhoud te geven aan de notie arbeidsongeschiktheid zoals met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet voor de contractanten. Vereenvoudigd voorgesteld, vormt voor de contractanten de contractueel bedongen arbeid het vertrekpunt. Deze invulling is echter niet zonder meer transponeerbaar naar de ambtenarengroep, gegeven dat er bij een statutaire aanstelling als zodanig niets wordt bedongen. In het raam van de regeling voor de contractanten wordt dit arbeidsrechtelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip daarenboven ook nog eens doorkruist door de ZIV-wetgeving. In de huidige stand van de wetgeving is de statutaire ziekteverlofregeling echter totaal niet vergelijkbaar met de toepasselijke regels voor de contractanten zodat het naar onze mening een illusie is om op dit punt een gelijkschakeling tussen de statutaire en de contractuele overheidspersoneelsleden te bewerkstelligen. De zaken liggen anders indien – in navolging van het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 – een hervorming van de ziektepensioenen voor de ambtenaren zou worden doorgevoerd en de ambtenaren eveneens onder de toepassing van de sector ZIV-uitkeringen zouden worden gebracht. Op dit hervormingsvoorstel en zijn praktische consequenties komen we later in een afzonderlijk deel VIII nog uitgebreid terug. Los van de wenselijk geachte, maar tegelijk alles behalve evidente gelijkschakeling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip voor ambtenaren en contractanten, is dan de vraag hoe de op zichzelf staande notie arbeidsongeschiktheid in het Vlaams Personeelsstatuut zou kunnen worden geconcipieerd. Het komt ons voor dat een duidelijk referentiekader nuttig zou kunnen zijn, waarbij het accent komt te liggen op een zo spoedig mogelijke re-integratie van de arbeidsongeschikte ambtenaar. Het zou goed zijn moest daarbij een link (kunnen) worden gelegd met de welzijnswetgeving, zij het dat de lege lata de evaluatienorm in het raam van deze wetgeving (vooralsnog wat) vaag is (infra, hoofdstuk 4, afdeling 2). Voor kortdurende afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid lijkt het te volstaan om in die eerste fase de eigen functie, met andere woorden de arbeid die werd verricht op het moment van het intreden van de arbeidsongeschiktheid, als toets te gebruiken om uit te maken of de ambtenaar zich al dan niet kan beroepen op het statutair verankerde verlof wegens ziekte. Indien de arbeidsongeschiktheid van langere duur is, waarbij nog verder dient te worden uitgekristalliseerd wat daaronder dan moet worden verstaan – bijvoorbeeld drie maanden -, is het verdedigbaar om het geheel van functies mee te nemen in de beoordeling. Dezelfde fasering in de tijd zou ook kunnen worden toegepast met het oog op het toekennen van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. Tot slot kan en mag de specificatie van het arbeidsongeschiktheidsbegrip geen losstaande maatregel zijn. Dit moet worden bekeken in het geheel van proactieve maatregelen en personeelsinstrumenten die allen tot doel (zouden moeten) hebben de re-integratie van het personeelslid te faciliteren. § 2. Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte Indien een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval privéleven, geschikt wordt geacht om het ambt terug op te nemen met deeltijdse prestaties, kunnen hem “deeltijdse prestaties wegens ziekte” worden opgelegd of toegestaan.237 Ook in dit verband is niet nader bepaald binnen welk referentiekader deze beoordeling dient te gebeuren. Gegeven dat in de tekst van het VPS sprake is van het ambt, lijkt het alsof zal worden getoetst aan het ambt waarin de betrokken ambtenaar is benoemd, waarbij zich – opnieuw – de vraag aandient wat het ambt dan precies inhoudt. In het model van arbeidsreglement lezen wij dan weer dat de deeltijdse prestaties wegens ziekte de ambtenaar moeten toelaten om na een periode van zware of langdurige ziekte opnieuw zijn volledige dagtaak op te nemen. De bedoeling van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte is de ambtenaar die afwezig is geweest wegens ziekte, de mogelijkheid te geven om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme en hem te re-integreren in zijn functie.238 237 238 Art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 51 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Deze passage uit het model van arbeidsreglement bevestigt de idee dat de voordien uitgeoefende functie als parameter fungeert. Zoals hierboven ook al aangehaald (supra, § 1, B, 1), komt het ons voor dat dit specifieker is dan het uitgeoefende ambt waarvan sprake is in de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut.239 § 3. Verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte Het Vlaams Personeelsstatuut stipuleert dat ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte,240 zonder dat deze dagen afwezigheid in mindering komen van het ziektecontingent, behoudens na consolidatie.241 Het VPS omvat niet meer details betreffende de invulling van de arbeidsongeschiktheid om in aanmerking te komen voor een dergelijk verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte. Op zich is dit niet onlogisch aangezien het VPS niet kan afwijken van de dwingende bepalingen van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel en zijn uitvoeringsbesluiten en gegeven dat de regeling aangaande het professioneel risico nog steeds een federale materie is (supra, deel I). Op de particulariteiten bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid conform de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gaan we zo dadelijk nader in (infra, afdeling 2). § 4. Verlof bij ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke Op zich doet het er niet toe of er al dan niet een derde aansprakelijk is bij een ongeval van gemeen recht dat het personeelslid is overkomen. Het uitgangspunt is duidelijk: het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, heeft ziekteverlof (supra, § 1). Vanuit dat perspectief is het dan ook ietwat overbodig dat het VPS herhaalt dat ziekteverlof wordt toegestaan voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde. Anders is het voor de vermelding dat een afwezigheid als gevolg van een ongeval van gemeen recht, veroorzaakt door de schuld van een derde, niet wordt toegerekend op het contingent ziekteverlofdagen, naar analogie met wat geldt bij arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte 242 (supra, § 3). Deze aanvulling heeft vanzelfsprekend wel een toegevoegde waarde.243 § 5. Voorbehoedend verlof Tot slot geniet de Vlaamse ambtenaar voorbehoedend of profylactisch verlof in overeenstemming met de federale bepalingen daarover.244 Voorheen werd dit verlof geregeld in het Algemeen Reglement van de Administratieve Gezondheidsdienst. Dit reglement van de AGD – nu Medex –, voor zover het al een officiële waarde zou hebben gehad, bestaat echter niet meer. Wel zijn op de website van het Bestuur van de medische expertise enkele aanwijzingen te vinden aangaande het beoogde profylactisch verlof na contact met bepaalde besmettelijke ziekten. 245 239 240 241 242 243 244 245 52 De vraag dient zich aan of het (model van) arbeidsreglement wel kan verschillen van de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut. Conform de algemene richtlijnen vermeld in punt 1.1 van het model van arbeidsreglement, kunnen de lijnmanagers in het arbeidsreglement geen regelingen invoeren die afwijken van het personeelsstatuut of andere personeelsregelgeving, inclusief rondzendbrieven en dienstorders. Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Dezelfde conclusie gaat ook op voor art. X.23, § 2 Vlaams Personeelsstatuut, waarin staat gespecificeerd dat in voorkomend geval enkel als voorschot wordt betaald en de Vlaamse overheid van rechtswege is gesubrogeerd in de rechten van het personeelslid-slachtoffer. Art. X.72, tweede streepje Vlaams Personeelsstatuut. Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Profylactisch verlof is een preventief verlof ter voorkoming van ziekte ingeval er sprake is van besmettingsgevaar. Het wordt toegekend wanneer een personeelslid onder hetzelfde dak woont met iemand die volgens de behandelende arts is aangetast door een ziekte met een hoge graad van besmettelijkheid, zoals difterie, tyfus en paratyfus, epidemische hersenontsteking, hersenvliesontsteking, roodvonk, pokken en polio.246 Afdeling 2 – Arbeidsongeval of beroepsziekte § 1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid A. Begrip De term ‘arbeidsongeschiktheid’ verwijst naar de onmogelijkheid vanwege het slachtoffer om zijn normale functies uit te oefenen. Deze onmogelijkheid zal op medische gronden worden geëvalueerd, door de vergelijking te maken met de functies die de getroffene uitoefende op het ogenblik van het arbeidsongeval annex de beroepsziekte, ongeacht de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.247 Die arbeidsongeschiktheid dient naar medische prognose tijdelijk te zijn of vatbaar voor verbetering. De tijdelijke arbeidsongeschiktheid is uit zichzelf begrensd in de tijd en zal een einde nemen ofwel door volledige genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid, ofwel na de consolidatie of het tijdstip waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (infra, § 2, A), ofwel eventueel bij overlijden. De redenering is dat zolang de toestand van het slachtoffer evolueert, het de hoop mag koesteren dat het zijn vroegere taken kan hernemen en dat van de betrokkene niet kan worden verwacht zich al te heroriënteren naar andere beroepen. 248 Het tijdelijke of blijvende karakter van de arbeidsongeschiktheid wordt niet volgens dezelfde maatstaven beoordeeld. Rudimentair gesteld, is men tijdelijk arbeidsongeschikt wanneer men niet (volledig) in staat is om zijn normale functies te vervullen, daar waar de blijvende arbeidsongeschiktheid impliceert dat men in de onmogelijkheid verkeert om eender welke bezoldigde beroepsactiviteit – ook in een andere functie – uit te oefenen. Dit criterium geeft enkel het fundamentele verschil aan tussen deze beide begrippen, want bij het bepalen van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid zal een amalgaam aan facetten in aanmerking moeten worden genomen (infra, § 2, C). Zolang de opgelopen letsels volgens de vooruitzichten van de geneeskunde nog voor genezing of verbetering vatbaar zijn, blijft de tijdelijke arbeidsongeschiktheid gehandhaafd. Vanaf het ogenblik dat de gevolgen echter onomkeerbaar gestabiliseerd zijn, vindt de overgang plaats naar een blijvende arbeidsongeschiktheid. Een voorlopige blijvende arbeidsongeschiktheid bestaat niet in het raam van de arbeidsongevallen- en beroepsziektewetgeving. Aangezien de fysieke toestand van een mens uiteraard evolutief is, kan men vanuit medisch oogpunt in principe nooit spreken van een blijvend letsel in de zin van een levenslang onveranderlijke ongeschiktheid. Het permanente karakter van de arbeidsongeschiktheid zal dan ook voortvloeien uit het feit dat een volledige restitutio ad integrum van de voorheen bestaande arbeidsgeschiktheid onmogelijk is uitgaande van de vaststelling dat een letsel voor het leven zal blijven bestaan. Die blijvende 246 247 248 De aangepaste toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut verwijst in dit verband door naar http://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentemployee/ Absencesduetoillness/Prophylacticleave/index.htm. Deze verwijzing dient te worden vervangen door de in de vorige voetnoot weergegeven link. Zie onder meer J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 174. E. BROSENS, “De evaluatie van de economische arbeidsongeschiktheid bij werknemers”, De Verz. 2002, afl. 341, 751. Dit wordt voor de particuliere sector echter genuanceerd voor het geval waarin de tijdelijke arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk wordt. De verzekeraar kan dan aan de werkgever vragen te onderzoeken of werkhervatting in het vorige beroep of een beroep dat voorlopig aan de werknemer kan worden opgedragen, mogelijk is (art. 23 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 53 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsongeschiktheid neemt een aanvang op de datum van consolidatie of vanaf het ogenblik waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (infra, § 2, A). Geven wij ten slotte nog mee dat in geval van arbeidsongeval de blijvende arbeidsongeschiktheid steeds door een tijdelijke wordt voorafgegaan. In het raam van de beroepsziekteregeling is dit geen noodzaak: een beroepsziekte kan van bij de aanvang ervan blijvend van aard zijn. 249 B. Volledige versus gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid De tijdelijke arbeidsongeschiktheid is gedeeltelijk wanneer de getroffene – naar medische maatstaven –geacht wordt de functies die hij uitoefende op het ogenblik van het arbeidsongeval of de beroepsziekte, te kunnen hernemen zonder dat hij zijn volledige arbeidsgeschiktheid heeft herwonnen. In dit deel ligt de focus op het theoretische arbeidsongeschiktheidsbegrip. De gevolgen naargelang er wel of niet een wedertewerkstelling (mogelijk) is in deze fase van gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid, komen in deel III aan bod. In deel V onderzoeken we bovendien welke vormen van wedertewerkstelling in dit stadium van gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot de mogelijkheden behoren. C. Evaluatie Zoals hierboven aangegeven (supra, A), wordt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid in geval van arbeidsongeval of beroepsziekte, beoordeeld tegen de achtergrond van de functies die het slachtoffer bekleedde op het moment van het arbeidsongeval annex de beroepsziekte. Deze evaluatienorm blijft onveranderd zolang de arbeidsongeschiktheid tijdelijk is (supra, A), met andere woorden zolang er nog een evolutie van de letsels aan de gang is. D. Na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid In het geval van een tijdelijke verergering na consolidatie of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, wordt die hernieuwde tijdelijke arbeidsongeschiktheid eveneens beoordeeld in het licht van de (nieuwe) betrekking die het slachtoffer op het moment van de tijdelijke verergering uitoefende.250 E. Preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu Eigen aan de beroepsziekteregeling is de preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu. Het uitvoeringsbesluit van 5 januari 1971 omvat uitsluitend een vergoedingsregeling 251 voor het geval een door een beroepsziekte bedreigd personeelslid tijdelijk uit het schadelijk arbeidsmilieu wordt verwijderd. Dat KB geeft geen verdere specificaties over wat precies moet worden verstaan onder “het personeelslid dat door een beroepsziekte bedreigd wordt”.252 Evenmin vinden we daarin enig aanknopingspunt of die (tijdelijke) afhankelijk is van de voorwaarde dat het personeelslid niet voor andere opdrachten kan worden aangewezen. 249 250 251 252 54 J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 185. Zie art. 6, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Zie art. 19, tweede lid KB 5 januari 1971. Volgens art. 37, § 1 Beroepsziektewet is een bedreigde werknemer, elkeen bij wie een vatbaarheid voor een bepaalde beroepsziekte wordt vastgesteld, of iemand die de eerste verschijnselen van die ziekte vertoont. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 2. Blijvende arbeidsongeschiktheid A. Consolidatie253 of equivalent De arbeidsongevallenwetgeving maakt gewag van de “datum van consolidatie”.254 In het raam van de beroepsziekteregeling is de tegenhanger daarvan “de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont”.255 De blijvende arbeidsongeschiktheid neemt een aanvang vanaf de consolidatie of de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. Het gaat om het doorgaans theoretisch en ietwat kunstmatig bepaald ogenblik waarop de gunstige vooruitzichten op genezing of ernstige verbetering van de arbeidsongeschiktheid worden opgeheven en de partijen achten dat – onder voorbehoud van herziening – het verlies van de arbeidsongeschiktheid is gestabiliseerd. 256 Vanaf die datum eindigt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid (supra, § 1, A) en gaat zij over in een blijvende arbeidsongeschiktheid.257 B. Volledige versus gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid Er is sprake van een volledige blijvende arbeidsongeschiktheid wanneer het slachtoffer in de onmogelijkheid verkeert om zich door middel van zijn arbeid nog regelmatig inkomsten te verschaffen, ook al beschikt de betrokkene nog over een bepaalde lichamelijke geschiktheid. De blijvende arbeidsongeschiktheid is gedeeltelijk indien de getroffene – in weerwil van de blijvende letsels als gevolg van het arbeidsongeval – nog over een zeker concurrentievermogen op de algemene arbeidsmarkt beschikt en in staat is geregeld – zij het niet langer in het volledige segment van de arbeidsmarkt dat normaliter voor hem openstond – bezoldigde arbeid te verrichten. We beklemtonen eens te meer dat we ons in dit deel beperken tot de theoretische invulling van de diverse vormen van arbeidsongeschiktheid. Zoals hieronder nog in detail zal worden toegelicht (infra, C), is de beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid van het slachtoffer vooral een medisch-technische oefening, abstractie makend van de concrete toestand van de betrokkene op het moment van de consolidatie, lees van zijn tewerkstellingssituatie op dat ogenblik. C. Evaluatie 1. Theorie Hoewel elke wettelijke definitie ontbreekt, wordt algemeen aangenomen dat de arbeidsongevallenen beroepsziekteregeling enkel tot doel hebben het theoretisch verlies aan economische nuttigheidswaarde te vergoeden. De evaluatie van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte gebeurt in het stelsel van de publieke sector volgens dezelfde criteria als in dat van de particuliere sector. 258 Minieme subjectieve restletsels die 253 254 255 256 257 258 Ook naar aanleiding van een ongeval van gemeen recht met een aansprakelijke derde wordt de notie consolidatie gebruikt die goeddeels dezelfde invulling krijgt. In die hypothese zal doorgaans de arts van de verzekeraar burgerlijke aansprakelijkheid die datum vastleggen. Het is niet ondenkbaar dat de consolidatiedatum in het raam van de burgerlijke aansprakelijkheidsvordering niet volkomen identiek is aan de datum van consolidatie die de bevoegde geneeskundige dienst heeft vastgelegd in toepassing van de arbeidsongevallenregeling. Dit kan tot een conflict leiden wanneer de overheid haar subrogatierecht uitoefent naar aanleiding van een arbeidsongeval dat tegelijk een ongeval in gemeen recht is. Cf. art. 9, tweede lid, in fine en ook art. 20, eerste lid KB 24 januari 1969. Cf. art. 11, derde lid, in fine en art. 17 KB 5 januari 1971. Arbrb. Hoei 10 januari 1990, JTT 1990, 277, noot en TSR 1990, 225. Abstractie gemaakt van het specifieke geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie in zoverre het gaat om een tijdelijke verergering (infra, deel III). Zie Arbh. Luik 3 september 1982, JTT 1983, 388; Pol. Hoei 18 juni 1984, JL 1984, 432. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 55 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid geen invloed hebben op het economisch potentieel van het slachtoffer, openen bijgevolg geen recht op een rente.259 Vestigen wij er onmiddellijk de aandacht op dat het theoretisch loonverlies centraal staat, ongeacht het reële loonverlies van het slachtoffer in het verleden, het heden of de toekomst (supra, B). Een van de kenmerken van de regeling aangaande het professioneel risico is trouwens dat het gaat om een forfaitaire schadeloosstelling, ongeacht de werkelijke schade. De vaststelling van de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid dient met andere woorden te gebeuren onafhankelijk van de vraag of de geleden schade al dan niet tot werkelijk loonverlies leidt. 260 Verder dient te worden opgemerkt dat de blijvende arbeidsongeschiktheid in haar geheel moet worden beoordeeld, zonder de pathologische voorbeschiktheid van het slachtoffer of de door een arbeidsongeval of een beroepsziekte verergerde gevolgen van een vorig (arbeids)ongeval of een eerdere beroepsziekte in mindering te brengen, op voorwaarde dat het arbeidsongeval c.q. de beroepsziekte minstens de gedeeltelijke oorzaak van de ongeschiktheid is. Bij de vaststelling dat er geen causaal verband (meer) bestaat met het arbeidsongeval of de beroepsziekte, maar dat alleen de evolutieve pathologische toestand zich verder ontwikkelt, komt die lichamelijke afwijking niet in aanmerking voor het bepalen van de graad van arbeidsongeschiktheid en/of mag een eventuele verergering niet langer aan het arbeidsongeval of de beroepsziekte worden toegeschreven. In tegenstelling tot de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, die impliceert dat de getroffene niet in staat is tot het uitoefenen van zijn normale, op het ogenblik van het ongeval waargenomen functies (supra, § 1, A), wordt de blijvende arbeidsongeschiktheid geschat in vergelijking met de arbeid die in normale omstandigheden billijkerwijze mag worden opgelegd, met andere woorden tegenover het geheel van beroepen dat het slachtoffer bekwaam is om op een regelmatige wijze uit te oefenen. Bij het schatten van de blijvende arbeidsongeschiktheid komt het erop aan de weerslag vast te stellen van de lichamelijke depreciatie van het slachtoffer op zijn economisch potentieel of – anders gesteld – op zijn mogelijkheden om nog regelmatig inkomsten uit arbeid te verwerven. Een rationele en concrete evaluatie van het hypothetische loonverlies is slechts mogelijk indien tegelijk een aantal sociaaleconomische factoren in de raming aan bod komt. Zo dienen, naast de fysieke minderwaarde, alleszins ook de volgende elementen te worden betrokken bij de evaluatie van de blijvende arbeidsongeschiktheid: de leeftijd van het slachtoffer en zijn daarmee verband houdende aanpassingsvermogen; het uitgeoefende beroep en de omscholingsmogelijkheid; de scholing en de beroepsvorming; het concurrentievermogen op de algemene arbeidsmarkt. Volgens het Hof van Cassatie moet de feitelijke vastheid van tewerkstelling van een in vast dienstverband benoemd overheidspersoneelslid hierbij niet in rekening worden gebracht, vanuit de overweging dat die vastheid van tewerkstelling niet absoluut is. 261 Ook voor een ambtenaar moet dus rekening worden gehouden met de mate waarin de blijvende arbeidsongeschiktheid zijn economische waarde op de algemene arbeidsmarkt aantast, en men mag zich hierbij niet beperken tot het beroep van het slachtoffer en een zekere economische markt. 262 Die algemene arbeidsmarkt beperkt zich niet tot betrekkingen in de publieke sector, maar betreft alle beroepsmogelijkheden, ook in de particuliere sector. 259 260 261 262 56 Arbh. Brussel 18 maart 1985, RW 1985-86, 126. Cass. 1 juni 1993, Arr.Cass. 1993, 543, Bull. 1993, 529, JT 1994, 234 (verkort), Pas. 1993, I, 529, RW 1993-94, 543 en Verkeersrecht 1993, 266. Cass. 24 maart 1986, Arr.Cass. 1985-86, 1.023, Bull. 1986, 923, JT 1987, 149 (verkort), JTT 1987, 111, Pas. 1986, I, 923 en RGAR 1987, nr. 11.313. Cass. 12 december 1988, Arr.Cass. 1988-89, 452, Bull. 1989, 410, JTT 1989, 102, Pas. 1989, I, 410, RW 1989-90, 11 en Soc.Kron. 1989, 259; zie ook Arbrb. Hoei 10 januari 1990, JTT 1990, 277, noot en TSR 1990, 225. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2. Praktijk Deze theoretische voorstelling van zaken strookt niet altijd volkomen met de praktijk, al was het maar omdat in België geen enkel overzicht voorhanden is van alle mogelijke beroepen met de bijbehorende fysieke en/of mentale vereisten. Een dergelijke inventaris zou een meer dan nuttig aanknopingspunt kunnen vormen om de impact van een blijvend letsel op de algemene arbeidsmarkt van het slachtoffer op een geobjectiveerde wijze in te schatten. In het verleden baseerde het Bestuur van de medische expertise, dat voor een groot aantal overheidsbesturen en -instellingen de bevoegde geneeskundige dienst is (infra, deel IV), zich bij de beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid hoofdzakelijk op de lichamelijke waardevermindering van het slachtoffer, zoals begroot op basis van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van Invaliditeit 263 (OBSI). Dit is een voorbeeld van een baremale schatting (supra, hoofdstuk 1, afdeling 3). Sinds het begin van de jaren 1990 zou er een andere methodiek worden toegepast in de schoot van Medex: « Pour l’évaluation de l’incapacité permanente en AT, on a fait mieux depuis lors: le barème européen de Lucas mais ici aussi il n’est pas impératif en AT mais les indications qu’il donne sont déjà plus appropriées que le BOBI. Dans notre service, nous formons nous-mêmes nos médecins pour ce type d’évaluation et nos guidelines en AT sont vraiment parfaites à ce sujet mais c’est un document interne à notre service et non divulgable à l’extérieur ».264 In de marge stellen wij vast dat de gebruikte terminologie niet eenduidig is. Het uitvoeringsbesluit van 24 januari 1969 betreffende de arbeidsongevallen heeft het de ene keer over de ‘blijvende arbeidsongeschiktheid’,265 om dan vervolgens gewag te maken van de vaststelling van het ‘ongeschiktheidspercentage’266 en het al dan niet voorhanden zijn van een ‘verminderde geschiktheid’.267 Het KB van 5 januari 1971 dat betrekking heeft op de beroepsziekten, rept zelfs niet over een blijvende arbeidsongeschiktheid, maar enkel over een ongeschiktheid.268 In de tekst van het KB van 24 januari 1969 ontbreekt de mogelijkheid voor de overheid om het door de bevoegde geneeskundige dienst bepaalde arbeidsongeschiktheidspercentage te verhogen. 269 Wel suggereert het verslag aan de Koning bij het voornoemde koninklijk besluit dat, indien de betrokken overheid meent van dit percentage te moeten afwijken, zij vooraf – voor enig voorstel tot 263 264 265 266 267 268 269 Ter vergelijking geven wij mee dat het consolidatieverslag dat met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 moet worden opgesteld, uitdrukkelijk melding behoort te maken van “de blijvende letsels, met aanduiding te indicatieven titel, van de overeenkomende artikelen van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit, goedgekeurd bij besluit van de Regent van 12 februari 1946” (zie art. 3, tweede lid, e) KB 10 december 1987 houdende vaststelling van de wijze en voorwaarden van de bekrachtiging van de overeenkomsten door het Fonds voor arbeidsongevallen (BS 29 december 1987)). Deze werkwijze biedt het voordeel dat het onderscheid tussen de louter fysieke ongeschiktheid volgens de OBSI en het uiteindelijk toegekende percentage blijvende arbeidsongeschiktheid explicieter wordt. Het zou nuttig kunnen zijn om een dergelijke onderverdeling ook op te leggen met toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke sector. Dan pas wordt het duidelijk dat niet een louter baremale schatting werd doorgevoerd, maar dat de blijvende arbeidsongeschiktheid wel degelijk werd begroot rekening houdend met de hierboven aangehaalde sociaaleconomische criteria (supra, 1). Letterlijk citaat van dr. Jean-Pol PIRONET, geneesheer-diensthoofd medische kwaliteit van Medex, zoals vermeld in een e-mail de dato 21 januari 2013. Zie art. 8 KB 24 januari 1969. Zie art. 9, eerste lid KB 24 januari 1969. Zie art. 9, tweede lid en derde lid 24 januari 1969. Zie art. 10, eerste lid en art. 11, eerste lid, tweede lid en derde lid KB 24 januari 1969. Het KB 13 juli 1970, dat gelding heeft voor de personeelsleden van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten, erkent wel uitdrukkelijk de mogelijkheid vanwege de overheidswerkgever om het door de bevoegde geneeskundige dienst vastgestelde percentage blijvende arbeidsongeschiktheid te verhogen. Merk op dat enkel sprake is van een potentiële verhoging en niet van een verlaging. Daardoor heeft het advies van de bevoegde geneeskundige dienst in het raam van de administratieve procedure eigenlijk een negatief bindend karakter (zie in dit verband Cass. 19 december 1994, JTT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370; Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 15 december 1999, Soc.Kron. 2000, 218, noot J. JACQMAIN). De facto maken de besturen geen gebruik van deze mogelijkheid. Dat heeft voor een aanzienlijk deel te maken met het feit dat vrijwel alle verzekeringspolissen de lasten ten gevolge van een dergelijke verhoging uit hun verzekeringswaarborg weren. Omgekeerd lijkt het ons logisch dat de herverzekeraar zich neerlegt bij het door de bevoegde geneeskundige dienst bepaalde percentage, zelfs wanneer hij dit een overschatting van de blijvende arbeidsongeschiktheid vindt. In het andere geval wordt de verzekeringswaarborg immers in aanzienlijke mate uitgehold (zie voor een discussie in die zin, Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 15 december 1999, Soc.Kron. 2000, 218, noot J. JACQMAIN). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 57 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid schadeloosstelling aan het slachtoffer – het akkoord dient te krijgen van de ministers die bevoegd zijn voor Ambtenarenzaken en Begroting. Belangrijk hierbij is een arrest van 7 februari 2000270 waarin het Hof van Cassatie uitspraak doet in een geschil betreffende het toe te kennen percentage blijvende arbeidsongeschiktheid van een personeelslid in overheidsdienst. Volgens ons hoogste rechtscollege heeft de door de geneeskundige dienst erkende graad van blijvende arbeidsongeschiktheid niet alleen voor de overheidswerkgever een negatief bindende waarde, maar evenzeer voor de arbeidsrechtscolleges. 271 Het standpunt van het hof werd meestal,272 maar niet altijd,273 gevolgd door de lagere rechtscolleges, ook voor wat de andere overheidsniveaus betreft. In deze context is er een interessante casus die na cassatie door het Arbeidshof te Brussel diende te worden beslecht. Een gemeentelijk gesco-personeelslid ging akkoord met 5% blijvende arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door de bevoegde medische dienst en voorgesteld door de gemeente. De betrokkene was echter van mening dat de geconsolideerde letsels tijdelijk verergerd waren en trok naar de arbeidsrechtbank. De deskundige stelde een blijvende arbeidsongeschiktheid van 30% vast. Uiteindelijk heeft de gemeente het Hof van Cassatie274 gevat, dat oordeelde dat het akkoord over de rente de partijen bindt, binnen de grenzen van de beslissing van de bevoegde geneeskundige dienst. Vervolgens herleidde het arbeidshof de opdracht van de gerechtelijk expert tot een onderzoek naar de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.275 Naar het oordeel van het Grondwettelijk Hof276 is het de ‘gezondheidsdienst’ die het percentage van blijvende arbeidsongeschiktheid vaststelt, zodat het redelijk verantwoord is dat de overheid waarvan Medex de adviserend geneesheer is, geen beroep kan instellen tegen een beslissing die haar eigen adviserend geneesheer heeft genomen om in voorkomend geval de door die laatste vastgestelde ongeschiktheidsgraad te laten verlagen. 277 Uiteindelijk komt dit erop neer dat het advies van de bevoegde geneeskundige dienst met betrekking tot het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid, een bindende kracht heeft, in zoverre noch de overheidswerkgever, noch de arbeidsrechtcolleges een lager percentage kunnen 270 271 272 273 274 275 276 277 58 Cass. 7 februari 2000, JTT 2000, 129, noot. FAGNART stelt dit standpunt van het Hof van Cassatie in vraag. Met betrekking tot de doorwerking ten overstaan van de arbeidsrechtcolleges kan immers worden verwezen naar art. 159 Gw, dat het legaliteitsprincipe vestigt: “Cet arrêt semble difficilement conciliable avec l’article 159 de la Constitution. Comment justifier que le tribunal soit lié par un acte administratif qu’il jugerait illégal ? Faut-il rappeler que l’article 159 de la Constitution ne fait aucune distinction entre les actes qu’il vise et qu’il s’applique aux dispositions même non réglementaires de l’Administration et aux actes administratifs même individuels” (zie J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès équitable", Con.M. 2013/3, 157). Arbh. Luik 29 januari 2003 en 25 juni 2003, Soc.Kron. 2004, 589, noot H.F.; Arbh. Bergen 25 januari 2005, Soc.Kron. 2007, 535, noot J. JACQMAIN; Arbh. Antwerpen 10 maart 2008, Soc.Kron. 2009, 346 (verkort); Arbh. Antwerpen 10 september 2012, AR 2011/AA/352, Stad Brussel/A.V.D., onuitg.; Arbh. Brussel 21 januari 2013, AR 2012/AB/11, www.terralaboris.be. Arbh. Bergen 18 maart 2014, AR 2013/AM/135, onuitg. Cass. 8 mei 2000, JTT 2000, 462, noot. Volgens J.-F. LECLERCQ kan de rechter evenmin afwijken van het minimumpercentage dat de bevoegde medische dienst voorstelt omwille van het openbareordekarakter van de arbeidsongevallenwetgeving (concl. eerste adv.-gen. bij Cass. 8 mei 2000, aangehaald door Arbh. Antwerpen 10 maart 2008, Soc.Kron. 2009, 346 (verkort)). Arbh. Brussel 25 februari 2008, JTT 2008, 259. GwH 8 mei 2013, nr. 62/2013. Hoewel FAGNART het eens is met de uiteindelijke conclusie van het Grondwettelijk Hof, is hij van oordeel dat kritische kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de motieven van het hof. In de eerste plaats wijst deze auteur erop dat Medex niet kan worden beschouwd als de adviserend geneesheer van de overheid. Een adviserend geneesheer wordt aangeduid door degene die van zijn diensten gebruik maakt, daar waar Medex in de meeste gevallen als het ware wordt ‘opgedrongen’ aan de overheidswerkgever. Daarnaast weerlegt het arrest op geen enkele manier het standpunt van de overheidswerkgever als partij in het geschil wanneer hij opwerpt dat Medex geen adviserend geneesheer is, maar wel een geneesheer-expert, die zich onafhankelijk moet opstellen ten aanzien van beide partijen. Het is bovendien tegenstrijdig om enerzijds te beweren dat Medex optreedt als adviserend geneesheer voor de overheid, en anderzijds te stellen dat het bestuur de beslissing van die adviserend geneesheer niet kan betwisten: “L’opinion d’un conseiller ne lie jamais le destinataire de l’avis donné”. Toch vindt FAGNART de door het Grondwettelijk Hof gesuggereerde oplossing wel aanvaardbaar. Als de tewerkstellende overheid het niet eens is met de beslissing van Medex, kan zij deze aanvechten voor de Raad van State. Daarbij kan de overheidswerkgever de schending van de materiële (en formele) motiveringsplicht inroepen wanneer hij van mening is dat er geen verband werd aangetoond tussen de medische vaststellingen en de conclusies die daaraan worden verbonden (contra RvS 17 juni 2015, nr. 231.631, Zone de police 5317 Mouscron). Wordt de beslissing niet aangevochten, dan zal de tewerkstellende overheid een voorstel doen aan het personeelslid dat is gebaseerd op de bevindingen van Medex. Daaruit kan worden geconcludeerd dat de overheidswerkgever instemt met het door Medex vastgestelde percentage van arbeidsongeschiktheid (zie J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès équitable", Con.M. 2013/3, 158-160). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid vooropstellen. De arbeidsrechtbanken en -hoven kunnen het door de bevoegde geneeskundige dienst bepaalde percentage enkel behouden of verhogen, maar niet verlagen. Dit is zelfs het geval wanneer het advies van Medex niet dateert van voor, maar van na het instellen van de gerechtelijke procedure.278 D. Quid, bij latere wijziging in de toestand van het slachtoffer? 1. Arbeidsongeval De gezondheidstoestand van een persoon is nooit levenslang onveranderlijk en bijgevolg rijst de vraag wat de impact is van een wijziging nadat de consolidatiedatum en het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid zijn vastgelegd. In het geval van een onvoorzienbare279 wijziging in de toestand van het slachtoffer als rechtstreeks gevolg van het arbeidsongeval kan gedurende de zogenaamde herzieningstermijn (infra, deel IV) het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid worden herzien. De beoordeling van die verergering of verbetering gebeurt – bij gebrek aan andersluidende bepalingen – aan de hand van dezelfde criteria zoals bij het vaststellen van de oorspronkelijke graad van blijvende arbeidsongeschiktheid (supra, C). Wanneer de toestand die het gevolg is van het arbeidsongeval, op een blijvende manier verergert 280 na afloop van de herzieningstermijn, komt de getroffene onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een verergeringsbijslag. De wetgeving bewaart echter het stilzwijgen wat de wijze van evaluatie van die verergering betreft. Dit brengt ons tot het besluit dat ook deze verergering dient te worden geëvalueerd volgens dezelfde normen als de blijvende arbeidsongeschiktheid bij consolidatie (supra, C). 2. Beroepsziekte Ten overstaan van de slachtoffers van een beroepsziekte is de mogelijkheid tot herziening niet beperkt in de tijd. Daarenboven wordt de vereiste van onvoorzienbaarheid van de wijziging in de gezondheidstoestand niet gesteld. Ook in deze context mogen we ervan uitgaan dat bij een herziening de beoordeling van de blijvende arbeidsongeschiktheid dient te gebeuren aan de hand van dezelfde criteria die gelding hebben bij de vaststelling van het initiële percentage blijvende arbeidsongeschiktheid (supra, C). 278 279 280 Arbh. Bergen, 16 november 2015, AR 2009/AM/21.571. De gerechtsdeskundige was tot een BAO van 3% gekomen, daar waar Medex naderhand besliste tot een blijvende arbeidsongeschiktheid van 6%, waarmee het slachtoffer zich akkoord had verklaard en waardoor de overheidswerkgever en de rechtscolleges gebonden zijn. De herzieningsaanvraag moet, volgens een constante rechtspraak, gebaseerd zijn op een nieuw feit dat aan de vooruitzichten van de partijen en, in voorkomend geval, aan die van de rechter is kunnen ontsnappen. De tekst van de wetgeving stelt daarentegen de onvoorzienbaarheid niet uitdrukkelijk als vereiste voorop. De mogelijkheid om een verergeringsbijslag te verkrijgen, is veeleer recent ingeschreven in de arbeidsongevallenwetgeving voor het overheidspersoneel. Het is bijgevolg dan ook (nog) niet duidelijk of deze bijslag enkel wordt toegekend in geval van onvoorzienbare verergering. Dit vereiste staat alleszins niet in de tekst van de regelgeving betreffende de verergeringsbijslag. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 59 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Afdeling 3 – Vroegtijdige pensionering281 Ambtenaren die titularis zijn van een hoofdbetrekking, kunnen volgens de algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen op eender welke leeftijd en na om het even welke dienstanciënniteit op rust worden gesteld “wanneer zij blijken niet in staat te zijn om hun ambt te blijven uitoefenen”.282 Deze in vast dienstverband aangestelde statutaire personeelsleden genieten dan een vroegtijdig rustpensioen om gezondheidsredenen of medische ongeschiktheid, kortweg betiteld als het ziektepensioen. De Wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel283 expliciteert dat het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen definitief wordt toegekend voor zover het personeelslid definitief ongeschikt is “om op een regelmatige wijze zijn functies of andere functies ingevolge wedertewerkstelling of wederbenuttiging, krachtens de reglementen van toepassing in de verschillende openbare diensten, in een ander ambt dat beter met zijn lichamelijke geschiktheid overeenkomt, te vervullen”.284 Afdeling 4 – Ambtenarenpensioen Bepaalde niet-gewerkte tijdvakken worden voor de toegang tot en de berekening van het ambtenarenpensioen evenzeer als aanneembare diensten gekwalificeerd (infra, deel III). Een dergelijke assimilatie is in algemene termen gekoppeld aan de administratieve stand waarin de ambtenaar zich in geval van afwezigheid bevindt. Er wordt hierbij niet specifiek gerefereerd aan een of andere graad van arbeidsongeschiktheid. 281 282 283 284 60 Zie in dit verband REKENHOF, Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het statutair personeel – Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave, december 2009, 42 p. – https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f8d104da5f6be). Een hoofdbetrekking in de zin van art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt gedefinieerd in het KB 23 juli 1974 houdende vaststelling van het begrip “hoofdbetrekking” in de zin van sommige bepalingen betreffende de pensioenen ten laste van ‘s Rijks Schatkist en van de Rijkswerkliedenkas (BS 25 september 1974). Volgens dit KB zijn alle functies hoofdbetrekkingen behalve degene waaraan in het onderwijs geen bezoldiging voor een hoofdambt is verbonden (art. 1 en art. 2 KB 23 juli 1974). Zie, voor het geval het gaat om een bijbetrekking, art. 3 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. BS 15 februari 1961. Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 3 – CONTRACTANTEN285 Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet § 1. Definitie De Arbeidsovereenkomstenwet286 stelt dat “de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval”, de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorst. 287 De Arbeidsovereenkomstenwet omvat voor het overige geen verdere adstructie van de notie arbeidsongeschiktheid.288 § 2. Voorwaarden Volgens de rechtspraak volstaat de onmogelijkheid om zijn normale, contractueel bedongen werk te verrichten opdat aan de definitie in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet zou zijn voldaan. Het gaat om het werk dat het voorwerp is van de arbeidsovereenkomst.289 Anders dan in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering (infra, afdeling 2, § 2), stelt de Arbeidsovereenkomstenwet geen minimale graad van arbeidsongeschiktheid voorop. De uitdrukking “onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten” geeft inderdaad niets prijs over de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid. HERMAN meent dat het moet gaan om een volledige arbeidsongeschiktheid.290 Hij voegt daar onmiddellijk aan toe dat in realiteit werknemers vaak van het werk afwezig blijven omdat de uitoefening van hun arbeid moeilijk of pijnlijk zou zijn zonder dat er sprake is van een absolute onmogelijkheid. Juridisch gezien zou dit laatste, nog volgens dezelfde auteur, niet leiden tot een arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet291 (infra, deel V). Omgekeerd komt het voor dat sommige werknemers zich arbeidsgeschikt achten hoewel ze dat – objectief gezien – niet zijn. In de praktijk wordt dan ook geen strikte, letterlijk toepassing van het begrip onmogelijkheid gemaakt. MATTHYS wijst erop dat controleartsen de wet pragmatisch toepassen en doorgaans een 285 286 287 288 289 290 291 In het voorliggende hoofdstuk hanteren we een ietwat andere structuur dan in het voorgaande hoofdstuk dat betrekking heeft op de ambtenaren, wat het voor de doorsnee lezer misschien wat gecompliceerder maakt. Anders dan in het raam van de regeling voor de ambtenaren volgen de verschillende regelingen voor de overheidscontractanten elkaar niet successief op, maar lopen zij samen en door elkaar. Indien bijvoorbeeld de contractant aangewezen is op een ZIV-uitkering, behoudt – zolang geen einde is gemaakt aan zijn arbeidsovereenkomst – simultaan het arbeidsongeschiktheidsbegrip overeenkomstig de Arbeidsovereenkomstenwet zijn gelding. Om die reden hebben wij ervoor geopteerd om de analyse van het op de overheidscontractanten toepasselijke arbeidsongeschiktheidsbegrip te structuren volgens de rechtsbron. Zie ook J. QUISTHOUDT, “Arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval in de Arbeidsovereenkomstenwet (19781986)”, JTT 1987, 141-151. Art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet. Vermelden wij hierbij dat art. 8 Wet Controlegeneeskunde art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet volledig heeft vervangen. Het gewijzigde art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet is van toepassing op de arbeidsongeschiktheid of de verlenging van de arbeidsongeschiktheid die vanaf 1 december 2002 een aanvang neemt (art. 1, tweede lid KB 20 september 2002 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van sommige artikelen van de wet van 13 juni 1999 betreffende de controlegeneeskunde, BS 3 oktober 2002, err. BS 23 oktober 2002). Na het principe, zoals vervat in art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet, is er in art. 31, § 2, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet onmiddellijk sprake van de term arbeidsongeschiktheid. Zie voor een taalkundige analyse van het begrip arbeidsongeschiktheid, J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 186-187, nr. 413. Zie Cass. 5 januari 1981, Arr.Cass. 1980-81, 480, Pas. 1981, I, 474, JTT 1981, 184, concl. Adv. Gen. H. DECLERCQ, noot T. CLAEYS en P. SMEDTS, RW 1980-81, 2401, TSR 1981, 273, noot O. VANACHTER en Soc.Kron. 1981, 102 (verkort); Cass. 21 april 1986, Soc.Kron. 1986, 282, noot J.J.; Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317; Cass. 13 februari 1989, RW 1988-89, 1298; J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 101; L. VANDENPLAS, “Arbeids(on)geschiktheid – Rechten en plichten van de werkgever”, Or. 2014, afl. 2, 34 J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 187-188, nr. 420. J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 187-188, nr. 422. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 61 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid ongeschiktheid van min of meer twee derden aanhouden. 292 Kortom, er is een verschil tussen de strikt juridische interpretatie van de definitie van arbeidsongeschiktheid volgens de Arbeidsovereenkomstenwet en de gangbare toepassing ervan in de praktijk. Voegen wij hier nog aan toe dat de werknemer zich in de context van de Arbeidsovereenkomstenwet niet kan beroepen op enigerlei vermoeden van arbeidsongeschiktheid, anders dan wat het geval is in het raam van de ZIV-wetgeving (infra, afdeling 2, § 3). In het verleden rees een betwisting over de vereiste dat de arbeidsongeschiktheid het gevolg moet zijn van een ziekte293 of een ongeval,294 meer bepaald naar aanleiding van een sterilisatie of vasectomie. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat, wanneer een werknemer een dergelijke ingreep laat uitvoeren om een andere reden dan het behoud of het herstel van zijn gezondheid en al was hij niet ziek voor de behandeling, de ingreep een toestand van arbeidsongeschiktheid kan veroorzaken.295 Enkel een zware fout is van aard om aan de contractant zijn recht op gewaarborgd loon te ontzeggen296 (infra, deel III). In analoge zin heeft de werknemer ook recht op gewaarborgd loon bij opname in een ziekenhuis voor een behandeling tegen alcoholisme. Ook in die situatie werd geoordeeld dat het niet om een zware fout gaat aangezien de betrokkene zich wegens zijn persoonlijkheid niet heeft kunnen verzetten tegen het alcoholisme.297 Het feit dat de contractant eventueel in staat is om ander dan het contractueel bedongen werk uit te voeren, is op zich van geen belang bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. 298 Wel rijst de vraag of een werknemer al dan niet moet ingaan op een eventueel aanbod van de werkgever om ander werk te verrichten, gegeven de vereiste van de goede trouw bij de uitvoering van de (arbeids)overeenkomst (infra, delen III, IV en V). § 3. Criterium De Arbeidsovereenkomstenwet biedt geen stevige houvast op het vlak van het gehanteerde criterium. Het is evident dat de ongeschiktheid zowel van fysieke als van psychische aard kan zijn. Of een ongeschiktheid omwille van sociale redenen ook onder deze noemer te vatten valt, lijkt niet zo evident. Nu, vaak zullen ongunstige sociale omstandigheden – zoals problemen in de persoonlijke levenssfeer, spanningen op het werk… - ook een lichamelijke of mentale weerslag hebben en mogelijk resulteren in een arbeidsongeschiktheid bestaande uit de onmogelijkheid om zijn werk te verrichten als gevolg van een ziekte. § 4. Evaluatie De vergoedbare schade is in casu de ongeschiktheid voor het overeengekomen werk.299 De beoordeling ervan dient in concreto te gebeuren. Het gaat om de ongeschiktheid van de werknemer 292 293 294 295 296 297 298 299 62 J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 103; J. MATTHYS, “Medicolegale aspecten van het gewaarborgd loon”, Con.M. 2010, afl. 3, 108. Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 187-188, nrs. 414-415. Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 189-190, nrs. 416-417. Cass. 12 maart 1984, RW 1983-84, 2539, concl. Adv. Gen. H. LENAERTS, JTT 1985, 35, noot, TSR 1984, 253, noot H.D. en Soc.Kron. 1984, 400. Bij voornoemd arrest werd besloten tot de vernietiging van Arbh. Antwerpen 21 april 1983, Soc.Kron. 1983, 305. Zie ook A. CAYERS-DE HONDT, “Sterilisatie, arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, gewaarborgd loon en zware fout”, RW 1983-84, 2993-2995. Cf. art. 52, § 3, 2° en art. 73, § 2, b) Arbeidsovereenkomstenwet. Arbh. Gent 13 oktober 1982, Med. VBO 1985, 83 (verkort). Arbh. Luik 15 juni 1983, JTT 1984, 485; Arbrb. Brussel 28 maart 1977, TSR 1977, 312; Arbrb. Antwerpen 2 januari 1979, Med. VBO 1980, 122; Arbrb. Nijvel 28 november 1980, Rev.Rég.Dr. 1981, 198 en JTT 1982, 101. Zie ook F. LAMBINET en S. GILSON, “Quelques réflexions sur le sort du travailleur qui n’est pas complètement apte à reprendre le travail convenu après une incapacité de travail” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 117. Het overeengekomen werk is niet per definitie het laatst uitgevoerde werk (zie Cass. 4 mei 1987, Soc.Kron. 1987, 272). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid om zijn eigen, contractueel bedongen taken te volbrengen 300 in de individuele omstandigheden zoals ze zich voordoen. Wel is de vraag wat de contractueel bedongen arbeid precies inhoudt. Veel zal immers afhangen van de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst en de mate van gedetailleerdheid waarmee de overeenkomen arbeid precies staat beschreven. § 5. Tijdelijk versus definitief Zowel de tijdelijke als de definitieve arbeidsongeschiktheid dienen te worden beoordeeld in het licht van het contractueel overeengekomen werk.301 Anders dan in het raam van de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, A), is er, om de grens te trekken tussen de tijdelijke en de blijvende arbeidsongeschiktheid met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, geen cesuur in de vorm van de datum van consolidatie of het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. Wel zal vanaf het ogenblik waarop vaststaat dat de arbeidsongeschiktheid voor het contractueel overeengekomen werk blijvend is, een andersoortige discussie ontstaan. Dan rijst immers de vraag naar het voorhanden zijn van een situatie van definitieve overmacht die zou (kunnen) resulteren in de beëindiging van de arbeidsrelatie (infra, deel III). § 6. Toetsing aan het Vlaams Personeelsstatuut Het Vlaams Personeelsstatuut vestigt het principe dat het personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, ziekteverlof heeft. 302 Dit uitgangspunt geldt – gelet op het gebruik van de generieke term personeelslid – dus niet enkel voor de ambtenaar, maar ook voor de contractant. Hierboven hebben wij er al op gewezen dat het hier gaat om een zeer algemene omschrijving (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2). Logischerwijze zal de uitlegging van het arbeidsongeschiktheidsbegrip conform het Vlaams Personeelsstatuut dezelfde zijn voor beide personeelscategorieën. Indien er echter een discussie zou ontstaan en er aan het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de zin van het VPS een voor de contractant minder voordelige invulling zou worden gegeven dan met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet, geniet – vanzelfsprekend uitsluitend voor de contractanten – de Arbeidsovereenkomstenwet de voorrang (supra, deel I). Afdeling 2 – ZIV-wetgeving § 1. Definitie De ZIV-Wet 1994 zelf geeft de volgende omschrijving van de notie arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschikt is de werknemer “die alle werkzaamheid heeft onderbroken als rechtstreeks gevolg van het intreden of verergeren van letsels of functionele stoornissen waarvan erkend wordt dat ze zijn vermogen tot verdienen verminderen tot eenderde of minder dan eenderde van wat een persoon, van dezelfde stand en met dezelfde opleiding, kan verdienen door zijn werkzaamheid in de beroepencategorie waartoe de beroepsarbeid behoort, door betrokkene verricht toen hij 300 301 302 Arbh. Luik 16 mei 1991, Rev.Rég.Dr. 1991, 327; Arbh. Luik, 19 september 1991, Soc.Kron. 1992, 171. Cass. 15 februari 1982, TSR 1982, 457 en Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317 (a contrario). Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 63 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsongeschikt is geworden of in de verschillende beroepen die hij heeft of zou kunnen uitoefenen hebben uit hoofde van zijn beroepsopleiding”.303 § 2. Voorwaarden A. Algemeen De hierboven weergegeven definitie (supra, § 1) omvat drie cumulatieve voorwaarden waaraan een contractant moet voldoen om als arbeidsongeschikt te worden erkend. Wij bespreken die hieronder meer in detail. B. Alle arbeid stopzetten Het individu is verplicht alle arbeid stop te zetten. Deze verplichting bestaat voor minstens een dag. Vanaf de tweede dag kan een aanvraag worden gedaan om het werk gedeeltelijk te hervatten (infra, deel V). Op het eerste gezicht is de vereiste van volledige stopzetting van de arbeid onlogisch gelet op de derde voorwaarde. Een werknemer moet niet volledig arbeidsongeschikt zijn, maar slechts een vermindering van zijn verdienvermogen met ten minste 66% kunnen aantonen. Deze voorwaarde laat zich niettemin verklaren vanuit het gegeven dat de uitkeringen bij ziekte en invaliditeit zijn bedoeld als een vervangingsinkomen. Dit veronderstelt dat het normale inkomen uit arbeid is weggevallen. De terminologie van de ZIV-Wet 1994, namelijk het onderbreken van alle werkzaamheden, wijst erop dat hiermee elke activiteit wordt bedoeld die een verrijking van het eigen patrimonium tot gevolg heeft, dus ook zelfstandige arbeid en belangrijke bezigheden aan eigen goederen.304 Dat geldt als vanzelfsprekend ook voor prestaties in het raam van een contractuele of statutaire aanstelling bij een andere werkgever. Aan het Grondwettelijk Hof werd de prejudiciële vraag voorgelegd of de ZIV-Wet geen onverantwoorde discriminatie inhoudt van een werknemer met twee betrekkingen die om medische redenen slechts één van deze activiteiten moet staken terwijl hij wel nog geschikt is om zijn andere functie uit te oefenen. Volgens het hof vindt dit verschil in behandeling zijn oorsprong in het ontbreken van een bepaling die deze situatie regelt. Het komt bijgevolg aan de wetgever toe de aard en de omvang van het recht op uitkeringen te bepalen in geval van combinatie van twee deeltijdse functies.305 Merk tot slot op dat de ZIV-wetgeving strenger is dan de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, afdeling 1) die als zodanig niet expliciet uitsluit dat tijdens een periode van arbeidsongeschiktheid bepaalde andere (beroeps)activiteiten worden verder gezet. Met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet zal het verder uitoefenen van bepaalde activiteiten een indicatie zijn om de waarachtigheid van de onmogelijkheid tot het verrichten van de contractueel bedongen arbeid te beoordelen. Doorgaans zal er een behoorlijke grote samenhang zijn, maar er zijn niettemin situaties denkbaar waarbij het voortzetten van bepaalde andere (beroeps)activiteiten niet onverenigbaar is met een arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet. 306 303 304 305 306 64 Art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994. Vrijwilligerswerk wordt niet als een werkzaamheid beschouwd voor zover de adviserend geneesheer vaststelt dat deze activiteiten verenigbaar zijn met de algemene gezondheidstoestand van de betrokkene (art. 100, § 1, tweede lid ZIV-Wet 1994). GwH 28 maart 2013, nr. 51/2013. Stel dat een overheidspersoneelslid dat tewerkgesteld is in een functie die vooral handenarbeid impliceert, zijn arm breekt. Dan is de betrokkene in de onmogelijkheid om zijn contractueel bedongen arbeid te presteren. Hij heeft evenwel een nevenactiviteit als zelfstandige verzekeringsmakelaar. Zijn gebroken arm verhindert hem niet om deze activiteit wel aan te houden. Na uitputting van het recht op gewaarborgd loon zal hij echter – om in aanmerking te komen voor ZIV-uitkeringen – ook zijn prestaties als verzekeringsmakelaar moeten stopzetten. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Als gevolg van letsels of functionele stoornissen De stopzetting van de beroepsactiviteit moet rechtstreeks te wijten zijn aan het optreden of verergeren van letsels of functionele stoornissen, met andere woorden aan een recente achteruitgang van de gezondheid van de werknemer. Zowel ziekten als ongevallen kunnen een arbeidsongeschiktheid tot gevolg hebben. Hoewel het causale verband aanwezig moet zijn, is niet vereist dat de arbeidsongeschiktheid steeds dezelfde oorzaak heeft. Zo begint geen nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid te lopen wanneer iemand, aansluitend op een periode van inactiviteit na een ziekte om een andere reden – bijvoorbeeld een ongeval – arbeidsongeschikt blijft.307 Dat geldt ook wanneer een werknemer opnieuw arbeidsongeschikt wordt binnen de vooropgestelde hervaltermijnen (infra, § 4, B). Indien omgekeerd de hervaltermijnen zijn verstreken, neemt wel een nieuwe arbeidsongeschiktheidsperiode een aanvang, zelfs al liggen dezelfde letsels of functionele stoornissen daaraan ten grondslag. D. Resulterend in een verminderd verdienvermogen van minstens 66% De letsels of functionele stoornissen moeten het vermogen tot verdienen hebben verminderd tot een derde of minder dan een derde van wat een vergelijkbare persoon van dezelfde stand en met een gelijke opleiding – de zogenaamde maatpersoon – nog kan verdienen. Dit wordt vaak – eigenlijk foutief – omschreven met de uitdrukking: minstens 66% arbeidsongeschikt zijn. Het gaat immers, minstens in theorie, om een loonkundige schatting. Die vermindering van het verdienvermogen houdt in dat enkel wie niet meer in staat is om een derde van zijn referteloon te verdienen, een recht kan doen gelden op uitkeringen vanwege de ziekteverzekering. De vermindering van het verdienvermogen moet het directe gevolg zijn van het intreden of het verergeren van letsels of functionele stoornissen. Die vereiste werd ingevoerd om te vermijden dat sommige rechthebbenden van wie het verdienvermogen al in belangrijke mate was verminderd bij de aanvang van hun tewerkstelling en van wie de arbeidsonderbreking niet het gevolg is van een verslechterde gezondheidstoestand, toch als arbeidsongeschikt zouden worden erkend. 308 Het is niet volkomen helder wanneer zulk een vooraf bestaande toestand mee in de beoordeling moet worden betrokken. Bepaalde rechterlijke uitspraken stellen dat dit dient te gebeuren op het moment dat de verzekerde zijn intrede doet op de arbeidsmarkt. 309 Volgens een arrest van het Arbeidshof te Brussel moet het bestaan van de vooraf bestaande toestand zelfs niet worden onderzocht: uit de tekst van de wet vloeit slechts voort dat bij de erkenning van de staat van ongeschiktheid moet worden nagegaan of de betrokkene ooit arbeidsgeschikt is geweest. 310 Het komt voor dat een werknemer die al een gebrekkige gezondheidstoestand had, toch actief is op de arbeidsmarkt311 en ontegensprekelijk een verdienvermogen heeft. Volgens het Arbeidshof te Gent bewijst de uitoefening van een zekere beroepsactiviteit echter niet noodzakelijk het bestaan van een arbeidsgeschiktheid.312 Als gevolg van een ziekte of ongeval in het privéleven, van een verergering van de kwalen waaraan hij leidt of als gevolg van nieuwe aandoeningen, kan deze werknemer arbeidsongeschikt worden bevonden in de zin van de ZIV-Wet. Wanneer na enige tijd de werknemer zich opnieuw bevindt in de gezondheidstoestand zoals die bestond voor de erkenning 307 308 309 310 311 312 Indien we de vergelijking maken met de regels conform de Arbeidsovereenkomstenwet, maakt het voor de invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in de zin van deze laatste wet niet uit welke de achtereenvolgende oorsprong is van de arbeidsongeschiktheid. Of de arbeidsongeschiktheid al dan niet een andere oorzaak heeft, is echter wel van belang voor de toepassing van de regels in verband met het gewaarborgd loon (infra, deel III). Arbh. Brussel 11 juni 2009, AR 50.928, onuitg. en Arbrb. Brussel 23 april 2013, AR 12/11856/A, onuitg. Zie onder meer Arbh. Brussel 26 april 2012, Inf. RIZIV 2012, afl. 2, 196; Arbh. Bergen 16 november 2011, JLMB 2012, afl. 13, 601; Arbh. Antwerpen 22 februari 2005, Inf. RIZIV 2005, afl. 3, 334. Het Arbeidshof te Brussel gaat er in een arrest van 6 februari 2013 (AR 2011/AB/814, onuitg.) vanuit dat zodra er een belangrijke tewerkstelling heeft plaatsgevonden, van een voorafgaande geschiktheid mag worden uitgegaan. Het hof verwijst daarbij naar enkele andere uitspraken die gewag maken van een arbeidsperiode van vijftien maanden (Arbrb. Luik 6 maart 2007, AR 359.534-363.714, onuitg.), respectievelijk achttien maanden (Arbh. Brussel 31 maart 2010, AR 51.596 en AR 51.621, onuitg.). Arbh. Brussel 11 juni 2009, AR 50.928, onuitg.; Arbh. Brussel 7 januari 2015, AR 2013/AB/400, onuitg. Arbh. Gent 1 april 2004, Inf. RIZIV 2004, 246; zie ook L. VERWILGHEN en L. VERBRUGGEN, “Uitkeringsverzekering werknemers en zelfstandigen: wetgeving en rechtspraak”, TSR 2006, bijzonder nummer, 388. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 65 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid van de arbeidsongeschiktheid – ook al was die gezondheidstoestand gebrekkig –, is hij niet langer arbeidsongeschikt.313 Van zijn kant oordeelde het Arbeidshof te Bergen dat wanneer iemand, niettegenstaande zijn ernstige handicap, gedurende een significante periode – in casu zeven jaar – ingeschakeld is geweest in de arbeidsmarkt, dit de impliciete erkenning vormt van een effectief vermogen om arbeid te verrichten in het economisch circuit. 314 § 3. Vermoedens van arbeidsongeschiktheid A. Verblijf in een erkende verpleeginrichting Aangenomen wordt dat de werknemer over de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid beschikt315 bij verblijf in een door de minister van Volksgezondheid erkende verpleeginrichting, met andere woorden in een ziekenhuis, een psychiatrisch verzorgingstehuis (PVT), een rust- en verzorgingstehuis (RVT) of een rustoord voor bejaarden (ROB).316 B. Revalidatie en beroepsherscholing De gerechtigde wordt eveneens geacht de vereiste graad van arbeidsongeschiktheid te behouden tijdens een programma van revalidatie dat het College van geneesheren-directeurs317 van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) heeft goedgekeurd, dan wel een programma van beroepsherscholing met goedkeuring van de Hoge Commissie van de Geneeskundige Raad voor Invaliditeit318 (GRI).319 C. Voorbehoedend verlof320 In analoge zin geldt een vermoeden van arbeidsongeschiktheid na contact met bepaalde besmettelijke ziekten.321 Voegen wij hieraan toe dat de overheidscontractant in dienst van de Vlaamse overheid, net zoals de ambtenaar, zich ook kan beroepen op het profylactisch verlof conform de federale ambtenarenregeling 322 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5). Het uitvoeringsbesluit van de ZIV-Wet 1994 omvat een limitatieve opsomming van de aandoeningen die aanleiding geven tot het genoemde voorbehoedend verlof, met opgave van de duur van de preventieve verwijdering uit het arbeidsmilieu.323 Het gaat om: difterie (met mogelijke verlenging indien de betrokkene kiemdrager is): zeven dagen; epidemische encefalitis of hersenontsteking: zeventien dagen; tyfus en paratyfus: twaalf dagen; meningitis cerebrospinalis of hersenvliesontsteking: negen dagen; malleus of kwade droes: twaalf dagen; poliomyelitis, ook polio genoemd: zeventien dagen; 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 66 Arbh. Brussel 26 april 2012, Inf. RIZIV 2012, 196. Arbh. Bergen 21 januari 2016, AR 2015/AM/155, onuitg. Dit vermoeden van arbeidsongeschiktheid in geval van hospitalisatie slaat op het vervuld zijn van de derde (en de eerste?) voorwaarde. Art. 100, § 1, vijfde lid ZIV-Wet 1994. Zie http://www.inami.fgov.be/nl/riziv/organen/Paginas/geneeskundige-verzorgingorganen.aspx#Het_College_van_geneesheren-directeurs. Zie http://www.inami.fgov.be/nl/riziv/organen/Paginas/geneeskundige-raad-invaliditeit.aspx#.VbX0P3iiHUc. Art. 239, § 2 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Cf. art. 100, § 1, zesde lid ZIV-Wet 1994. Wij hanteren in casu dezelfde term zoals we die terugvinden in de Vlaams Personeelsstatuut. Noch de ZIV-Wet, noch zijn uitvoeringsbesluit hebben hier een specifieke benaming voor. In de praktijk wordt ten overstaan van de werknemers veelal de algemene notie werkverwijdering gebruikt. Art. 239, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Cf. art. 100, § 1, zesde lid ZIV-Wet 1994. Art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut, waarin er sprake is van het personeelslid. Dit wordt min of meer (en ten overvloede?) bevestigd in art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid. Art. 239, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - roodvonk: tien dagen; pokken: achttien dagen. Indien we de vergelijking maken met de besmettelijke aandoeningen zoals aangegeven op de website van Medex, waarnaar de toelichting bij het desbetreffende artikel uit het Vlaams Personeelsstatuut verwijst324 (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 5), onderkennen we een groot parallellisme. In die opsomming ontbreekt enkel malleus. 325 Het verschil bestaat er volgens ons echter in dat het volgens de website van Medex om een exemplatieve lijst gaat, daar waar het naar onze mening in het raam van de ZIV-wetgeving een exhaustief overzicht betreft. Het naast elkaar bestaan van twee regelingen maakt dat de contractant kan kiezen voor de meest voordelige. Dat betekent theoretisch dat deze zich – hoe dan ook – kan beroepen op de opsomming zoals vervat in de ZIV-wetgeving. In zoverre Medex andere besmettelijke aandoeningen zou erkennen die niet voorkomen in de lijst conform het uitvoeringsbesluit van de ZIV-Wet 1994, gelden deze evenzeer voor de contractueel tewerkgestelde personeelsleden. In de praktijk gaat het naar ons gevoel veeleer om een steriele discussie gelet op het wellicht geringe aantal toepassingsgevallen. § 4. Evaluatie326 A. Criterium Het verminderde verdienvermogen wordt geëvalueerd in vergelijking met het vermogen tot verdienen in het gewone beroep van de sociaal verzekerde, dan wel in de beroepscategorie of in de onderscheiden beroepen die hij zou kunnen uitoefenen. Tijdens de eerste zes maanden wordt bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid enkel acht geslagen op het gewone beroep van de betrokkene, en dit voor zover de aandoening waaraan deze laatste lijdt, vatbaar is voor genezing of voor een gunstig verloop binnen een tamelijk korte termijn.327 Het gaat om het gewoonlijke beroep wat niet noodzakelijk het beroep is dat de werknemer het laatst uitoefende.328 Hierbij is het niet kristalhelder of het nu gaat om de functie of de concrete activiteit van de betrokkene op het moment van de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, dan wel om het (eerder) uitgeoefende beroep in de bredere betekenis. Gelet op de terminologie van de ZIV-Wet zou het veeleer om de laatstgenoemde invulling gaan. Na zes maanden zal rekening worden gehouden met de volledige beroepscategorie waartoe de beroepsarbeid behoort die de werknemer verrichtte toen hij arbeidsongeschikt is geworden, en met de diverse beroepen die de betrokkene al heeft uitgeoefend of die hij zou kunnen uitoefenen op grond van zijn opleiding329 (en ervaring). Het gaat met andere woorden om de billijke beroepsgroep waarmee wordt vergeleken. Indien de werknemer een beroepsopleiding heeft verworven tijdens een tijdvak van herscholing, wordt ook die nieuwe opleiding achteraf betrokken bij de waardering van zijn verminderde 324 325 326 327 328 329 Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie. Kwade droes of malleus is een zeer besmettelijke ziekte van paarden, muildieren en ezels veroorzaakt door Burkholderia (Pseudomonas) mallei. Overdracht naar de mens is mogelijk via contact en druppels, net als overdracht van mens op mens. Dit laatste komt vrijwel niet meer voor, alleen nog in Oost-Europa, Azië en het Midden-Oosten (zie http://www.huidziekten.nl/zakboek/dermatosen/mtxt/Malleus.htm). Het ontbreken van deze ziekte in het reglement van Medex lijkt ons op basis van deze informatie dan ook van weinig belang. In wat volgt, beperken wij ons tot een zeer rudimentaire benadering van het begrip arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZIV-Wet. Voor meer details met verwijzing naar relevante rechtspraak ter zake verwijzen wij naar W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Socialezekerheidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 1218-1234, nrs. 12295-12311. Art. 100, § 1, vierde lid ZIV-Wet 1994. Wanneer dat niet het geval is, wordt de arbeids(on)geschiktheid beoordeeld in het licht van wat een persoon, van dezelfde stand en met dezelfde opleiding, kan verdienen door zijn werkzaamheid in de beroepscategorie waartoe de beroepsarbeid behoort (art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994). Cass. 12 juni 2006, JTT 2006, 422, concl. J.F. LECLERCQ. Art. 100, § 1, eerste lid en vierde lid (a contrario) ZIV-Wet 1994. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 67 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid verdienvermogen.330 Meer concreet zal voor de evaluatie van de staat van arbeidsongeschiktheid rekening worden gehouden met de tijdens een programma van beroepsherscholing verworven beroepscompetenties na een periode van zes maanden. Deze tijdspanne neemt een aanvang bij het verstrijken van de maand waarin voormeld programma werd doorlopen. 331 Welke elementen bij de evaluatie moeten worden ingecalculeerd, is niet zeer duidelijk. Zeker is dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid – of correcter nog van het vermogen om regelmatig inkomsten uit arbeid te verwerven – geen louter medische beslissing is. Zo houdt de rechtspraak onder meer rekening met de leeftijd van de betrokkene, met het door hem genoten onderwijs en met zijn beroepsopleiding of -vaardigheid. Ook andere elementen zouden kunnen meetellen, zoals geslacht, nationaliteit, opvoeding, cultureel peil, aanpassingsvermogen aan andere beroepen, socioeconomisch milieu, sociale antecedenten. Tot slot lijkt het ons niet onlogisch dat niet alleen de arbeid in loondienst in de afweging wordt betrokken, maar ook beroepsbezigheden als zelfstandige. Volgens het Hof van Cassatie betekent het feit dat een werknemer die voordien voltijds aan de slag was, deeltijds zou kunnen werken, niet noodzakelijk dat er een einde komt aan zijn arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZIV-Wet.332 Anders dan bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid in het raam van de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, afdeling 1), wordt de werknemer niet langer vergeleken met zichzelf, maar met een uitvoerig beschreven maatpersoon. In theorie gebeurt de schade-evaluatie dus in abstracto aan de hand van een loonvergelijking; in de praktijk wordt echter geen dergelijke loonvergelijking doorgevoerd. Merk op dat in de werknemersregeling de evaluatienorm na zes maanden wijzigt, daar waar de grens tussen kortdurende en langdurige arbeidsongeschiktheid, die een weerslag heeft op de hoogte van de uitkeringen, op één jaar ligt (infra, deel III). B. Quid, bij hervallen? Tijdens het eerste jaar geeft het opnieuw arbeidsgeschikt worden voor ten minste veertien dagen aanleiding tot het herbeginnen van een nieuwe periode van primaire arbeidsongeschiktheid. 333 In de loop van het tijdvak van invaliditeit begint pas een nieuwe tijdspanne van primaire arbeidsongeschiktheid te lopen na een onderbreking van minstens drie maanden. 334 Deze regels betreffende de schorsing annex stuiting van de periodes van arbeidsongeschiktheid hebben niet alleen een potentieel effect op de hoogte van de uitkeringen (infra, deel III), maar gelden naar onze mening eveneens met het oog op de toepassing van het criterium ter evaluatie van de arbeidsongeschiktheid. Dit komt erop neer dat als – na het verstrijken van een periode van minimaal veertien dagen arbeidsgeschiktheid – een nieuwe periode van primaire arbeidsongeschiktheid een aanvang neemt, de eerste zes maanden ervan opnieuw het gewone beroep van de betrokkene als maatstaf dient (supra, A). 330 331 332 333 334 68 Art. 100, § 1, derde lid ZIV-Wet 1994. Art. 215septies Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Cass. (3de k.) 18 mei 2015, S130012. Art. 87, vierde lid ZIV-Wet 1994. Op te merken valt dat de periodes van moederschapsbescherming het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid niet onderbreken, wel schorsen (art. 87, vijfde lid ZIV-Wet 1994). Art. 93, tweede lid ZIV-Wet 1994. De tijdvakken van moederschapsbescherming vormen geen onderbreking, maar enkel een schorsing van de periode van invaliditeit (art. 93, derde lid ZIV-Wet 1994). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 5. Gedeeltelijke werkhervatting 335 Bij wijze van uitzondering op de algemene stelregel dat de arbeidsongeschiktheid in de zin van ZIVWet 1994 impliceert dat de werknemer alle werkzaamheid moet hebben onderbroken,336 bestaat de mogelijkheid om toegelaten (infra, deel IV) arbeid te hervatten. In voorkomend geval ondergaat zijn uitkering logischerwijze een vermindering (infra, deel V). Een gedeeltelijke werkhervatting veronderstelt wel dat er eerst een periode van stopzetting van de arbeid moet zijn geweest als gevolg van letsels of functionele stoornissen resulterend in een verminderd verdienvermogen tot een derde of minder dan een derde van wat een maatpersoon kan verdienen. Eén dag van volledige stopzetting blijkt in dit verband te kunnen volstaan. Los van de te vervullen administratieve formaliteiten (infra, deel IV), is een gedeeltelijke werkhervatting in het raam van de ZIV-wetgeving gelinkt aan twee medische criteria. De begeleide werkhervatting is ten eerste afhankelijk van de voorwaarde dat de betrokkene “van een geneeskundig oogpunt uit, een vermindering van zijn vermogen van ten minste 50% behoudt”.337 Om te beoordelen of de werknemer nog steeds 50% arbeidsongeschikt is, wordt enkel acht geslagen op geneeskundige factoren, dat in tegenstelling tot de beoordeling van de 66% arbeidsongeschiktheid waarbij ook de toestand van het individu en zijn profiel meespelen (supra, § 4). Hier is dus geen sprake meer van het verdienvermogen, maar van het nog abstractere, tegelijk veeleer vage vermogen vanuit geneeskundig oogpunt. 338 Wat de aard betreft van de arbeid die wordt hervat, is een tweede parameter dat die verenigbaar moet zijn met de aandoening of gezondheidstoestand van het personeelslid (infra, deel V). Dit is een preventief criterium om te vermijden dat de werknemer die nog steeds voor een goed deel arbeidsongeschikt is, voorbarig opnieuw aan het werk zou gaan wat het herstelproces mogelijk ongunstig kan beïnvloeden.339 Afdeling 3 – Andere sectoren van de sociale zekerheid § 1. Werkloosheid A. Algemeen De vraag naar de arbeidsgeschiktheid van een rechthebbende in de sociale zekerheid is ook niet zonder belang in de werkloosheidsverzekering. In verschillende hypotheses zal de werkloosheidsdirecteur het advies van een door de RVA erkende geneesheer vragen. In bepaalde gevallen is dit onderzoek verplicht, in andere omstandigheden is het facultatief. Voor de volledigheid geven we hieronder een overzicht van de mogelijke gebeurtenissen die aanleiding geven tot een vraag voor advies vanwege de door de RVA erkende geneesheer: 340 Het passende karakter van de dienstbetrekking moet worden beoordeeld naar aanleiding van een werkverlating door de werkloze, een ontslag wegens overmacht of een werkweigering om medische redenen;341 De werknemer ontvangt een vergoeding voor blijvende arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of een beroepsziekte;342 335 336 337 338 339 340 341 Zie ook http://www.riziv.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/werknemers-werklozen/Paginas/tijdensarbeidsongeschiktheid-werk.aspx#.V0A6OveiHKk. Art. 100, § 1, eerste lid ZIV-Wet 1994. Art. 100, § 2, eerste lid ZIV-Wet 1994. Deze bepaling werd gewijzigd door art. 16 Programmawet 4 juli 2011 (BS 19 juli 2011) en trad in werking op 12 april 2013 (KB 12 maart 2013 tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikelen 16 tot 18 van de programmawet van 4 juli 2011, BS 2 april 2013). P. DONCEEL, Gedeeltelijke of progressieve werkhervatting in de ziekteverzekering, interne nota, januari 2012. P. DONCEEL, Gedeeltelijke of progressieve werkhervatting in de ziekteverzekering, interne nota, januari 2012. DIRECTIE WERKLOOSHEIDSREGLEMENTERING EN GESCHILLEN, Diensten Geschillen en Beheer der Geneesheren, Onderrichting – Organisatie van de medische onderzoeken, bijgewerkt op 8 oktober 2012, RioDoc nr. 081969/6, 4. Deze onderrichting is – na inloggen en een voorafgaande registratie als gebruiker – consulteerbaar via https://diensten.rva.be/apps/docmgt/docmgt.nsf. Art. 51 Werkloosheidsbesluit 1991 en art. 33 MB 26 november 1991. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 69 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - De werknemer ontvangt een vergoeding voor arbeidsongeschiktheid of invaliditeit vanwege een buitenlands organisme;343 De werknemer kan worden beschouwd als ongeschikt tot werken in de zin van de ZIVwetgeving;344 De werknemer vraagt tijdelijke werkloosheid aan wegens tijdelijke onmogelijkheid om zijn dienstbetrekking verder uit te oefenen omwille van medische redenen; 345 De werknemer vraagt een afwijking om voor onbepaalde duur recht te hebben op een bepaald (gefixeerd) uitkeringsbedrag;346 De werknemer beroept zich na PWA347-activiteiten op een arbeidsongeschiktheid van ten minste 33% met het oog op het verkrijgen van de maximumvrijstelling; 348 De werknemer weigert een outplacement wegens medische redenen; 349 De werknemer vraagt een werkkaart aan op basis van een beperkte arbeidsgeschiktheid. 350 Dat was ook het geval voor de werknemer die zich beroept op een arbeidsongeschiktheid van minstens 33% in het raam van een procedure van de activering van het zoekgedrag.351 Hierbij moeten we echter de kanttekening352 maken dat inmiddels de beslissings- en uitvoeringsbevoegdheid om de actieve en passieve beschikbaarheid van de werklozen te controleren en het opleggen van sancties dienaangaande, aan de gewesten is overgedragen. 353 Met ingang van 1 januari 2016 behoort die controle op werklozen in het Vlaams Gewest tot het takenpakket van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) en kunnen afwijkende regels gelden. Tot slot is het werkloosheidsbureau gemachtigd om op elk ogenblik na te gaan of de werknemer voldoet aan alle vereisten om aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen. 354 Niet elk van deze aangehaalde hypothesen zal in dit rapport worden besproken, daar onze focus hoofdzakelijk ligt op de arbeids(on)geschiktheid van personeelsleden die (nog steeds) in dienst zijn van de overheid. Wel besteden we de nodige aandacht aan de afbakening van de grens tussen de ziekteverzekering en de werkloosheidsreglementering (infra, B) en, nauw verwant daaraan, de problematiek van de tijdelijke werkloosheid wegens medische overmacht. B. Grens tussen de ziekteverzekering en de werkloosheidsregeling 1. Principe Een van de toekenningsvoorwaarden om effectief aanspraak te kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen, is dat de werknemer in kwestie arbeidsgeschikt moet zijn.355 Deze conditie sluit op een logische wijze aan bij de verplichting om een passende dienstbetrekking te 342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352 353 354 355 70 Art. 61, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 61, § 3 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 62, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 114, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991. PWA staat voor Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap. Art. 79, § 4bis, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 33 MB 26 november 1991. Art. 7, § 8 en art. 10, § 4 KB 19 december 2001 tot bevordering van de tewerkstelling van langdurig werkzoekenden (BS 12 januari 2002). Zie art. 59bis, art. 59bis/1 en art. 59septies Werkloosheidsbesluit 1991. Dit is enkel het geval indien de werknemer voor 1 november 2012 de verwittigingsbrief als bedoeld in art. 59ter Werkloosheidsbesluit 1991 of de informatiebrief als bedoeld in art. 59ter/1 Werkloosheidsbesluit 1991 heeft ontvangen. Zie ook http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/t83. Art. 6, § 1, X, 5°, eerste lid BWHI. De federale overheid blijft wel bevoegd voor het normatief kader voor de regelgeving met betrekking tot de passende betrekking, het actief zoekgedrag, de administratieve controle en sancties, en voor de materiële uitvoering van die sancties (art. 6, § 1, X, 5°, tweede lid BWHI). Art. 139 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 60 Werkloosheidsbesluit 1991. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid aanvaarden en beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt, wat een geschiktheid tot werken veronderstelt. Wij nemen in het raam van dit onderzoek ook deze invalshoek mee356 omdat het niet volkomen ondenkbaar is dat een contractant in actieve dienst als tijdelijk werkloze in het werkloosheidssysteem terechtkomt (infra, deel III). Ook ten overstaan van de tijdelijk werkloze is het uitgangspunt dat deze arbeidsgeschikt moet zijn in de zin van het Werkloosheidsbesluit. In het andere geval is deze gerechtigd op uitkeringen in het stelsel van de ZIV-uitkeringen. 2. Voorwaarden De criteria ter beoordeling van de arbeids(on)geschiktheid van de werkloze, zijn dezelfde als met toepassing van de ZIV-Wet 1994 (supra, afdeling 2), waarnaar de werkloosheidsreglementering expliciet verwijst.357 Het betreft dus een vermindering van het verdienvermogen met minstens twee derden. 3. Evaluatie De werkloosheidsregeling bevat geen aanknopingspunten betreffende de methode van evaluatie van de vereiste van arbeidsgeschiktheid als één van de toekenningsvoorwaarden om effectief werkloosheidsuitkeringen te genieten. Aangezien de begrippen arbeidsgeschiktheid in de werkloosheidsreglementering en arbeidsongeschiktheid in de ZIV-wetgeving als het ware communicerende vaten zijn (supra, 2), lijkt het logisch dat hetzelfde afwegingskader uitwerking vindt, met een onderscheid tussen de eerste zes maanden en de daaropvolgende periode (supra, afdeling 2, § 4, A). Inhoudelijk zouden de evaluatie van de arbeids(on)geschiktheid in beide stelsels tot hetzelfde eindresultaat moeten leiden. Het punt is echter dat soms twee verschillende artsen zich een oordeel vormen over het al dan niet voorhanden zijn van de vereiste (graad van) arbeids(on)geschiktheid, waardoor het eindresultaat van de beoordeling niet gegarandeerd identiek is (infra, deel VII). Een teer punt is dat de ZIV-Wet 1994 vereist dat de stopzetting van de arbeid moet te wijten zijn aan letsels of functionele stoornissen. Het valt niet altijd even gemakkelijk uit te maken welke de precieze oorzaak van de arbeidsongeschiktheid is. Als enkel de persoonlijke toestand of de arbeidssituatie aan de basis liggen van de arbeidsongeschiktheid zonder dat deze zich vertaalt in een psychosomatische ongeschiktheid voor het beroep of de beroepscategorie, is niet voldaan aan één van de criteria volgens de ZIV-Wet. Het trekken van een grens tussen het ziekte- en het werkloosheidsrisico is dan ook vaak een moeilijke opgave. De reglementering legt vooral het accent op het evidente verbod van cumulatie van beide soorten van vervangingsinkomens,358 maar heeft weinig oog voor de moeilijkheden die het maken van deze cesuur meebrengt. § 2. Werknemerspensioen In het raam van de wetgeving betreffende de werknemerspensioenen zal de toestand van arbeidsongeschiktheid van belang zijn met het oog op de gelijkstelling van bepaalde niet-gewerkte 356 357 358 In het raam van de werkloosheidsreglementering zal de gezondheidstoestand van de werkloze ook nog in andere gevallen een zekere rol spelen, bijvoorbeeld bij het beoordelen van het passende karakter van een aangeboden dienstbetrekking (zie art. 25, § 2, in fine en § 3 MB 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering (BS 25 januari 1992, err. BS 8 april 1992, err. BS 11 juni 1992)). Deze facetten laten wij in deze fase echter buiten beschouwing omdat die meestal niet aan de orde zijn voor personeelsleden in actieve dienst. We zullen hier wel nog aandacht aan besteden in deel V dat focust op de wedertewerkstelling in de meest ruime betekenis. Art. 60 Werkloosheidsbesluit 1991. Cf. art. 61, § 1, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 71 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid tijdvakken voor de toegang tot en de berekening van het pensioen. Het stelsel van de werknemerspensioenen hanteert daarbij (gelukkig) geen eigenstandig arbeidsongeschiktheidsbegrip. De erkenning van de arbeidsongeschiktheid in andere sectoren van de sociale zekerheid zal in dit verband eenvoudigweg doorwerken359 (infra, deel III). Afdeling 4 – Arbeidsongeval of beroepsziekte Wanneer een overheidscontractant het slachtoffer wordt van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, wordt de tijdelijke en de blijvende arbeidsongeschiktheid op een identieke wijze opgevat als voor de ambtenaren360 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 2). Voor een goed begrip beklemtonen wij dat de vaststelling van een blijvende arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, losstaat van een (eventuele discussie over de) blijvende arbeidsongeschiktheid voor de contractueel bedongen arbeid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, afdeling 1). Het mag duidelijk zijn dat beide termen een alles behalve identieke lading dekken aangezien de beoordelingscriteria totaal verschillend zijn. De blijvende arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte die een recht opent op een rente, wordt immers niet alleen afgewogen aan het uitgeoefende beroep. Daarbij staan de mogelijkheden om – rekening houdend met een aantal socio-economische criteria – nog regelmatig inkomen uit arbeid te verwerven op de algemene arbeidsmarkt, centraal (supra, hoofdstuk 2, afdeling 2). Het kan dus voorkomen dat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte met slechts een zeer partieel definitief arbeidsongeschiktheidspercentage conform de regeling betreffende het professioneel risico, nog steeds als tijdelijk arbeidsongeschikt of zelfs als definitief arbeidsongeschikt moet worden beschouwd voor de op het ogenblik van het ongeval of de ziekte uitgeoefende contractuele arbeid, met alle daaraan verbonden gevolgen. Omgekeerd kan en mag een vrij hoog percentage aan blijvende arbeidsongeschiktheid volgens de filosofie van de regeling aangaande het professioneel risico niet onmiddellijk tot de conclusie leiden dat de betrokkene definitief ongeschikt is voor zijn contractueel bedongen arbeid. Uiteraard zal er vaak wel een samenhang zijn, maar we wensen hiermee vooral te beklemtonen dat de vaststellingen in het ene arbeidsongeschiktheidscircuit niet zo maar transfereerbaar zijn naar het andere omwille van de in de onderscheiden circuits eigen evaluatienormen. 359 360 72 J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2011, 149. Zie onder andere M. COPPENS, Handboek sociaal recht, Gent, Story-Scientia, 2010, 638; J. MATTHYS, Arbeidsongeschiktheid, invaliditeit en handicap. Transversaal overzicht doorheen het Belgisch recht, Gent, Larcier, 2010, 174. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 4 – GEZONDHEIDSTOEZICHT361 Afdeling 1 – Situering Eerder hebben wij erop gewezen dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers een bijzondere plaats bekleedt, onder meer in het raam van de wedertewerkstelling (supra, deel I). Herhalen wij dat het genoemde koninklijk besluit – net zoals de Welzijnswet Werknemers – gelding heeft voor het voltallige overheidspersoneel, zonder dat de wijze van aanwerving daarop enige invloed heeft (supra, deel I). In deze context is daarentegen de werkpost of activiteit determinerend om uit te maken of het personeelslid een risicofunctie bekleedt (infra, afdeling 2) en op grond daarvan onderhevig is aan het verplicht preventief gezondheidstoezicht (supra, deel I). Afdeling 2 – Begrip en evaluatie Wanneer we in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers op zoek gaan naar een toetsingskader voor het beoordelen van de arbeids(on)geschiktheid van een personeelslid, blijkt dit niet onmiddellijk voorhanden. Het lijkt erop dat de arbeidsgeneesheer – allicht terecht – over een zeer grote beoordelingsvrijheid beschikt. Het komt aan deze arts toe om situationeel – kortom, in het licht van de gezondheidstoestand van het individuele personeelslid in combinatie met zijn werkpost en activiteit – te oordelen welke eindconclusie hij aan zijn onderzoek koppelt. Vooreerst zou de risicoanalyse een mogelijk aanknopingspunt kunnen zijn, zij het vooral – maar niet uitsluitend – vanuit het perspectief van de preventie. Daarnaast is er de tekst van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers en het referentiekader dat voor elk medisch onderzoek daarin staat vermeld. Dit besluit is op dit punt echter niet eenduidig. Zo moet de arbeidsgeneesheer in geval van een onderzoek bij werkhervatting nagaan of de werknemer met een risicofunctie nog steeds geschikt is “voor de werkpost die hij voordien bezette of de activiteit die hij voordien uitoefende”.362 Bij een gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie vormt de “overeengekomen arbeid” dan weer de parameter.363 Wellicht is dit verschil te wijten aan het feit dat deze laatste vorm van gezondheidstoezicht open staat voor elke werknemer, daar waar het verplicht arbeidsgeneeskundig onderzoek bij werkhervatting enkel betrekking heeft op werknemers met een risicofunctie. Dit laatste begrip hanteren wij overkoepelend voor de veiligheidsfunctie, de functie met verhoogde waakzaamheid, de activiteit met een welbepaald risico of die verbonden aan voedingswaren.364 Het zijn precies de begripsomschrijvingen van die specifieke functies of activiteiten die verwijzen naar de werkpost en de activiteit.365 Niettemin merken we op dat het bezoek voorafgaand aan de werkhervatting – niet te verwarren met het onderzoek bij werkhervatting (supra, deel I) – wel degelijk tot doel heeft de werkpost van de werknemer te beoordelen en eventueel aan te passen, al moeten we hieraan tegelijk toevoegen dat daarbij als zodanig geen uitspraak wordt gedaan over de arbeidsongeschiktheid. 361 362 363 364 365 We geven er de voorkeur aan om de invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip in het raam van de wetgeving betreffende het gezondheidstoezicht in een apart hoofdstuk te behandelen. De genoemde wetgeving is vooreerst gelijkelijk van toepassing op alle personeelsleden in overheidsdienst ongeacht de wijze van aanwerving. Het gaat daarenboven om een totaal ander circuit, dat weliswaar – zoals later zal blijken – interfereert met de toepassing van de basisregelingen voor statutaire en contractuele personeelsleden. Art. 36 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Krachtens art. 2, 7° is de werkpost “de plek waar men werkt, het toestel of het geheel van uitrustingen waarmee men werkt, evenals de onmiddellijke werkomgeving”. De vraag rijst daarnaast of het begrip activiteit al dan niet enkel verwijst naar de risico-activiteit (veiligheidsfunctie, functie met verhoogde waakzaamheid, de activiteit met een welbepaald risico, de activiteit verbonden aan voedingswaren). Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Men dient zich ervoor te hoeden dat ingevolge de wijzigingen die bij KB van 24 april 2014 tot wijziging van diverse bepalingen inzake welzijn op het werk (BS 23 mei 2014) de werknemers die een activiteit verbonden aan voedingswaren uitoefenen, vanaf 1 januari 2016 niet meer onderworpen zijn aan de voorafgaande en de periodieke gezondheidsbeoordeling. Tot op heden waren zij ook niet onderworpen aan het onderzoek bij werkhervatting en het voortgezet gezondheidstoezicht. Art. 2, 1°, 2°, 3° en 4° KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 73 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Bij nog andere gezondheidsbeoordelingen vinden wij duidelijke criteria terug die als leidraad kunnen dienen voor de evaluatie door de arbeidsgeneesheer. 366 De afdeling in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers die handelt over de beslissingen van de arbeidsgeneesheer, lijkt zelfs de begrippen – overeengekomen arbeid, arbeidspost, activiteit – ietwat ongecontroleerd door elkaar te halen.367 Los van het voorgaande, is bovendien de vraag hoe deze begrippen moeten worden vertaald naar de situatie van statutaire personeelsleden. Dit is vooral het geval voor het criterium overeengekomen arbeid bij de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikt personeelslid. Een laatste invalshoek vormt het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. 368 Zodra de arbeidsgeneesheer beschikt over alle beoordelingselementen, vult hij dat formulier in.369 Als we dit formulier analyseren, blijkt echter dat dit enkel het eindoordeel van de arbeidsgeneesheer weergeeft, maar niet de onderliggende redenering en afwegingen die hij heeft gemaakt, laat staan op welke beoordelingselementen hij zich heeft gesteund. 366 367 368 369 74 Al wordt het voorstel tot de herinrichting of aanpassing van de werkpost of activiteit en/of de werkmethodes en/of de arbeidsomstandigheden wel vermeld als mogelijk gevolg van de periodieke gezondheidsbeoordeling (art. 34, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Dit onderscheid is niet zonder belang. In de praktijk kan het voorkomen dat de werkpost en activiteit overeenkomen met de overeengekomen arbeid. Nochtans gebeurt het ook wel eens dat een personeelslid bijvoorbeeld nog wel geschikt is voor de concrete (overeengekomen) activiteit, maar niet langer kan worden tewerkgesteld op de overeengekomen werkpost. We denken hier bijvoorbeeld aan een situatie van grensoverschrijdend gedrag op het werk, waarbij de arbeidsongeschiktheid van de werknemer psychisch van aard is, en gelieerd aan de arbeidsplaats. Het personeelslid is wellicht nog in staat hetzelfde werk te doen, maar wordt idealiter overgeplaatst. Zie ook onder andere P. PALSTERMAN, “L’incapacité de travail des travailleurs salariés – Approche transversale” in M. DAVAGLE (ed.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 12 en 18. Bedoeld wordt het (model van) formulier dat is toegevoegd als bijlage II bij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers (zie art. 48 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling kan worden geraadpleegd op http://www.werk.belgie.be/moduleTab.aspx?id=562&idM=176. Het is tevens toegevoegd als bijlage 1 bij dit rapport. Art. 48, derde lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 5 – VERGELIJKEND OVERZICHT Hieronder geven wij – in tabel 5 voor de ambtenaren en in tabel 6 voor de overheidscontractanten – weer welke invulling de notie arbeidsongeschiktheid krijgt in de onderscheiden regelingen. Tabel 5 – Overzicht van de criteria ter bepaling van de arbeidsongeschiktheid in de regeling voor de ambtenaren Referentiekader Abstract / Concreet Baremaal / Loonkundig Verlof wegens ziekte Eigen ambt (of functie?) Concreet / Deeltijdse prestaties wegens ziekte Eigen ambt (VPS) Eigen functie (arbeidsreglement) Concreet / Profylactisch verlof Besmettingsgevaar Concreet / Eigen ambt = functie (infra) Concreet / AMBTENAREN ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN Vlaams Personeelsstatuut ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE Vlaams Personeelsstatuut Verlof wegens arbeidsongeval / beroepsziekte Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Op dat ogenblik uitgeoefende functie Concreet / Blijvende arbeidsongeschiktheid Categorie van beroepen Semi-abstract Loonkundig (soms baremaal?) Definitief Eigen ambt of ander ambt waarin wedertewerkstelling mogelijk is Concreet / Tijdelijk Ander ambt waarin wedertewerkstelling mogelijk is Concreet / GEZONDHEIDSTOEZICHT Situationeel Concreet / VROEGTIJDIGE PENSIONERING Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 75 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 6 – Overzicht van de criteria ter bepaling van de arbeidsongeschiktheid in de regeling voor de overheidscontractanten Referentiekader Abstract / Concreet Baremaal / Loonkundig Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Contractueel bedongen arbeid Concreet / Blijvende arbeidsongeschiktheid Contractueel bedongen arbeid Concreet / Eerste zes maanden Gewoonlijk beroep (tenzij niet vatbaar voor genezing of verbetering op korte termijn) Abstract Loonkundig Na zes maanden Billijke beroepscategorie Abstract Loonkundig Vermoedens van arbeidsongeschiktheid / / / Gedeeltelijke werkhervatting Verenigbaarheid gezondheidstoestand Concreet / Complementair aan de ZIV-Wet 1994 Abstract Loonkundig Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Contractueel bedongen arbeid Concreet / Blijvende arbeidsongeschiktheid Contractueel bedongen arbeid Concreet / OVERHEIDSCONTRACTANTEN ZIEKTE / ONGEVAL PRIVÉLEVEN Arbeidsovereenkomstenwet ZIV-Wet 1994 Werkloosheidsbesluit 1991 Niet arbeidsongeschikt conform de ZIV-Wet 1994 ARBEIDSONGEVAL / BEROEPSZIEKTE Arbeidsovereenkomstenwet Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel Tijdelijke arbeidsongeschiktheid Op dat ogenblik uitgeoefende functie Concreet / Blijvende arbeidsongeschiktheid Categorie van beroepen Semiabstract Loonkundig (soms baremaal?) GEZONDHEIDSTOEZICHT Situationeel Concreet / 76 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 6 – DEELCONCLUSIE Uit het voorgaande kunnen we alvast enkele, vrij algemene conclusies trekken. Ten eerste valt het op dat het vaak ontbreekt aan een duidelijke omschrijving van de notie arbeidsgeschiktheid annex het gehanteerde referentiekader. Ten tweede is het onmiddellijk duidelijk dat het invoeren van een eenvormig arbeidsongeschiktheidsbegrip geen voor de hand liggende zaak is. Voor de ambtenaren gaat het veelal om een concrete evaluatie van de arbeidsongeschiktheid. Minder evident is of het ambt waarin de betrokkene is benoemd, als criterium dient, dan wel de specifieke functies waarmee de ambtenaar is belast. Voor de (overheids)contractanten liggen de zaken anders. Vanuit een arbeidsrechtelijk perspectief ligt het accent eveneens op een beoordeling in concreto, ongeacht de duur en het tijdelijke of blijvende karakter van de arbeidsongeschiktheid. Een moeilijkheid daarbij is de draagwijdte die men toedicht aan de vereiste onmogelijkheid om zijn contractueel bedongen arbeid te verrichten. Dit staat in contrast met de evaluatienorm in het raam van de ZIV-Wet 1994 die wordt gekenmerkt door een schade-evaluatie in abstracto, waarbij de evaluatienorm bovendien wijzigt na zes maanden arbeidsongeschiktheid of soms zelfs al eerder. Gegeven dat het arbeids(on)geschiktheidsbegrip in de werkloosheidsregeling een soort van spiegel is van het analoge begrip in de ziekteverzekering, gaat dezelfde redenering op bij de invulling van de vereiste arbeidsgeschiktheid in de zin van het Werkloosheidsbesluit 1991; ook daarbij gaat het immers om een beoordeling in abstracto. In geval van arbeidsongeval of beroepsziekte en zolang de arbeidsongeschiktheid van tijdelijke aard is, vormt de bij de aanvang ervan uitgeoefende functie de toets. Dit levert een zeker parallelisme op met de praktijk in het raam van de statutaire ziekteverlofregeling voor de ambtenaren en zelfs tot op zekere hoogte met wat de Arbeidsovereenkomstenwet als vereiste vooropstelt. Zodra de arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte een blijvend karakter vertoont, zorgt de semi-abstracte schade-evaluatie ervoor dat het resultaat los staat van de concrete toestand van het individu. Binnen de welzijnswetgeving zijn er weinig duidelijke aanknopingspunten te vinden op het vlak van het beoordelingskader. Enige (en een consequente) specificatie kan hierbij op zijn plaats zijn, maar zonder dat de arbeidsgeneesheer zijn appreciatievermogen bij voorbaat gefnuikt weet. Een toenadering tussen de invulling van het / de arbeidsongeschiktheidsbegrip(pen) voor de ambtenaren en de contractanten is misschien aangewezen, maar in de huidige stand van de regelgeving alles behalve een evidentie. Veel heeft te maken met de separate arbeidsongeschiktheidscircuits waarin deze beide personeelscategorieën verkeren. Bovendien kan de Vlaamse overheid – gelet op de huidige bevoegdheidsverdeling en de daaruit voortvloeiende onbevoegdheid van de Vlaamse overheid met betrekking tot het arbeidsrecht en het socialezekerheidsrecht – enkel ingrijpen op het arbeidsongeschiktheidsbegrip in het raam van de in het VPS verankerde ziekteverlofregeling voor de ambtenaren. Dit neemt niet weg dat verder kan en moet worden nagegaan tot waar de bevoegdheid van de Vlaamse overheid reikt om het arbeidsongeschiktheidsbegrip voor de toepassing van het verlof wegens ziekte en het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte te expliciteren, en dat in een dynamisch perspectief dat de klemtoon legt op de re-integratie van de arbeidsongeschikte ambtenaren. Geven wij tot slot nog mee dat ook de federale regering-Michel de problematiek van de uiteenlopende invulling van het arbeidsongeschiktheidsbegrip niet is ontgaan. In het federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014370 lezen wij: “De regering zal de toename van het aantal 370 Het betreft het federaal regeerakkoord de dato 9 oktober 2014, raadpleegbaar via http://www.premier.be/nl/regeerakkoord, hierna verkort weergegeven als federaal regeerakkoord 9 oktober 2014. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 77 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsongeschikten met psychische pathologieën onderzoeken en objectiveren. Tevens zal werk gemaakt worden van het ontwikkelen van guidelines voor de evaluatie van arbeidsongeschiktheid, onder meer op het vlak van onverklaarde lichamelijke klachten en psychische aandoeningen teneinde een eenvormige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid te verzekeren. Hiertoe zal een raad voor medische evaluatie371 worden ingesteld”.372 Daar wordt nog aan toegevoegd dat de procedures inzake erkenning, evaluatie, controle en activering van werknemers en ambtenaren sterker op elkaar zullen worden afgestemd.373 371 372 373 78 In de tekst van het federaal regeerakkoord is het echter tevergeefs zoeken naar wat precies wordt bedoeld met die (nieuw op te richten?) raad voor medische evaluatie. Zie federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 16. Zie federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 16-17. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid DEEL III – GEVOLGEN Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 79 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 80 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 1 – AMBTENAREN Afdeling 1 – Ziekte of ongeval van gemeen recht § 1. Ziektekrediet374 A. Principe De in vast dienstverband benoemde personeelsleden bij de Vlaamse overheid en degenen die zich in hun proefperiode voorafgaand aan de vaste benoeming bevinden, 375 hebben – ongeacht hun dienstanciënniteit – in geval van afwezigheid wegens ziekte of ongeval privéleven recht op ziekteverlof.376 Indien de ambtenaar tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, kan het geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan het adres van de federale medische dienst bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.377 Enerzijds is het recht op ziekteverlof niet per definitie beperkt tot 666 werkdagen in zoverre in bepaalde omstandigheden ook na uitputting van dit ziektecontingent het ziekteverlof kan doorlopen (infra, E). Daar staat tegenover dat het statutaire personeelslid – abstractie gemaakt van de afwijkende regeling na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar – wel minstens recht heeft op een ziekteverlof van 666 werkdagen zelfs wanneer al eerder zou blijken dat de betrokkene (volledig) definitief ongeschikt is (infra, afdeling 3, § 2). De Vlaamse overheid neemt op het vlak van de berekening van het aantal dagen ziekteverlof een bijzondere positie in binnen het ambtenarenlandschap. Anders dan wat het geval is in de schoot van de Vlaamse overheid, relateren de meeste rechtspositieregelingen het aantal ziekteverlofdagen aan de opgebouwde anciënniteit. Met toepassing van het federaal Verlofbesluit bijvoorbeeld kan de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn ambt normaal uit te oefenen, voor de ganse duur van zijn loopbaan ziekteverlof krijgen tot maximum 21 werkdagen378 per twaalf maanden dienstanciënniteit.379 Als hij nog geen 36 maanden in dienst is, wordt zijn wedde hem niettemin gedurende 63 werkdagen gewaarborgd. 380 Het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel,381 leunt niet aan bij de regeling van de Vlaamse (toezichthoudende) overheid, maar bij de federale regeling. Het statutaire personeelslid dat niet gerechtigd is op ZIV-uitkeringen,382 heeft recht op ziekteverlof383 volgens een 374 375 376 377 378 379 380 381 382 Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen betreffende het ziekteverlof, zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 138-139, tabel 2. Art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.20, eerste lid, aanhef Vlaams Personeelsstatuut (indirect). Aangezien het ziektekrediet wordt opgebouwd in werkdagen, is het logisch dat ook enkel de werkdagen die begrepen zijn in de periode van afwezigheid wegens ziekte, hierop worden aangerekend (zie art. 42, § 3 federaal Verlofbesluit). Welbepaalde afwezigheden geven aanleiding tot een evenredige vermindering van het aantal opgebouwde ziekteverlofdagen (zie art. 42, § 1 federaal Verlofbesluit). Art. 41, eerste lid federaal Verlofbesluit. Er is ook een analoog besluit dat betrekking heeft op het specifieke personeel in dienst van de OCMW. Het gaat meer in het bijzonder om het BVR 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (BS 3 december 2010 (ed. 2)). Wij beperken ons in de vergelijking doorheen dit rapport dat betrekking heeft op de Vlaamse overheid, tot het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Op het eerste gezicht lijkt deze formulering een tautologie. Een statutair personeelslid in de zin van een ambtenaar die in vast dienstverband is benoemd, komt in de regel immers niet in aanmerking voor uitkeringen in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, om de eenvoudige reden dat voor ambtenaren geen bijdragen worden betaald voor deze sector van de sociale zekerheid voor werknemers (art. 9, § 1, tweede lid en art. 10, § 1, tweede lid Uitvoeringsbesluit RSZ-Wet). Tot voor kort werden degenen die een proeftijd doormaken met het oog op een vaste benoeming in dienst van een lokale overheid, beschouwd als tijdelijke statutaire personeelsleden die onder dezelfde socialezekerheidsregelingen vielen als de contractanten, inclusief de sector ZIV-uitkeringen. Met ingang van 1 april 2014 zijn de op proef benoemden werkzaam bij een lokale overheid, onderworpen aan dezelfde socialezekerheidsregeling als hun in vast dienstverband benoemde collega’s, wat betekent dat zij ook bij afwezigheid Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 81 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid stelsel van ziektekredietdagen.384 De ziektekredietdagen worden toegekend in de vorm van een krediet van 21 werkdagen per jaar volledige dienstactiviteit.385 Bij aanvang, en na de eventuele periode van recht op ZIV-uitkeringen, heeft een statutair personeelslid onmiddellijk een krediet van 63 (werk)dagen. Aanvullende ziektekredietdagen worden nadien toegestaan voor het vierde jaar en de daaropvolgende jaren die recht geven op ziektekrediet. 386 Binnen het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap 387 ten slotte is het uitgangspunt 388 dat een ziekteverlof naar rato van dertig kalenderdagen per twaalf maanden sociale anciënniteit 389 wordt verworven.390 Bij minder dan 36 maanden sociale anciënniteit wordt in elk geval een bezoldigd ziekteverlof van 90 kalenderdagen gewaarborgd. 391 B. Specificaties Voor personeelsleden met een specifieke werktijdregeling gebeurt de berekening van de afwezigheid wegens ziekte pro rata.392 C. Niet toerekening van bepaalde arbeidsongeschiktheidsperiodes Afwezigheden die het gevolg zijn van een ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke, tasten het contingent aan ziektedagen niet aan.393 De definitieve verrekening van de ziektedagen 383 384 385 386 387 388 389 390 391 392 393 82 wegens ziekte aanspraak kunnen maken op een ziektekrediet (KB 13 januari 2014 tot wijziging van de artikelen 9 en 10 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, BS 28 januari 2014; zie ook RIJKSDIENST VOOR SOCIALE ZEKERHEID VAN DE PROVINCIALE EN PLAATSELIJKE OVERHEIDSDIENSTEN, Mededeling nr. 2014/04 - Socialezekerheids- en pensioenregeling van de op proef benoemde personeelsleden, Brussel, 26 maart 2014 - https://www.dibiss.fgov.be/nl/werkgevers/mededelingen-dienst-sociale-zekerheid-0). Merk op dat vanaf 1 januari 2015 de RSZPPO is samengesmolten met de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid tot de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels (Wet 12 mei 2014 tot oprichting van de Dienst voor de bijzondere socialezekerheidsstelsels, BS 10 juni 2014). Het principe aangaande het recht op ziekteverlof tot voordeel van het statutaire personeelslid wordt gevestigd in art. 184 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 187, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 187, § 1, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. De raad kan bepalen dat periodes van disponibiliteit eveneens geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor de vaststelling van het jaarlijkse aantal ziektekredietdagen. Verder stelt de raad ook de pro rata berekeningswijze vast van het toe te kennen ziektekrediet rekening houdend met de periodes van non-activiteit of van disponibiliteit, die niet in aanmerking komen voor de toekenning van ziektekredietdagen (art. 187, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel). De raad regelt eveneens of eventuele ziektekredietdagen, opgebouwd bij een vorige publieke werkgever, in rekening zullen worden gebracht, en de wijze waarop dat zal gebeuren (art. 187, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeenteen provinciepersoneel). Op het federale overheidsniveau worden in ieder geval ook de werkelijke prestaties bij een andere overheidswerkgever en in de sector onderwijs meegerekend (zie art. 45 federaal Verlofbesluit). Art. 187, § 1, derde lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. De ziekteverlofregeling voor het personeel van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap is gesteund op het BVR 15 februari 2008 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen en de terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding (BS 10 april 2008). We geven hieraan een eigen afkorting als Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Geven wij in dit verband ook nog mee dat wij ons beperken tot de ziekteverlofregeling voor de vastbenoemde en tot de proeftijd toegelaten personeelsleden (cf. art. 1, § 1 en art. 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). De bepalingen ter zake voor de tijdelijk aangestelde personeelsleden en voor de contractuele personeelsleden laten we buiten beschouwing. Art. 3, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Voor bepaalde categorieën vindt een afwijkende regeling toepassing (zie art. 3, § 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). Zie voor de notie sociale anciënniteit, art. 5 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. We gaan binnen het bestek van deze toelichting niet in op de particulariteiten eigen aan het onderwijs, omwille van de interactie met de schoolvakanties (zie art. 4 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). Art. 3, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. X.20, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 187, § 4, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. X.23, § 1, eerste lid, 3° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 47, eerste lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 3° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 9, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid bij een ongeval van gemeen recht zal echter pas kunnen gebeuren nadat uitspraak is gedaan over de aansprakelijkheid. Dit komt erop neer dat de periodes van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ongeval van gemeen recht met een derde aansprakelijke in een eerste fase wel worden toegerekend op het krediet aan ziektedagen. Pas op het ogenblik dat de burgerlijke aansprakelijkheid van alle betrokkenen een uitgemaakte zaak is, zal een debitering volgen in verhouding tot het aandeel waarvoor de betrokkene niet aansprakelijk wordt geacht. 394 Ook afwezigheden die het gevolg zijn van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte (infra, afdeling 2, § 1, C, 1), worden niet aangerekend op het contingent aan ziekteverlofdagen,395 tenzij die afwezigheden zich situeren na de consolidatie of na de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. 396 In analoge zin is er evenmin een toerekening op het aantal ziekteverlofdagen voor de duur waarin een zwanger personeelslid of een personeelslid dat borstvoeding geeft, zich uit het schadelijke arbeidsmilieu verwijderd397 weet en niet in een aangepaste functie of op een andere werkplaats aan de slag kan.398 Hetzelfde geldt voor de dagen afwezigheid wegens ziekte in de tijdspanne van zes weken – of in geval van meerlingzwangerschap van acht weken – voor de werkelijke bevallingsdatum.399 D. Gevolgen Het ziekteverlof staat gelijk met een periode van dienstactiviteit.400 De algemene regel is dat het personeelslid in dienstactiviteit recht heeft op het behoud van zijn salaris en op een verdere bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris. 401 Concreet zal de ambtenaar tijdens zijn ziekteverlof verder zijn normale wedde genieten. 402 Daarnaast behoudt de ambtenaar het genot van alle andere rechten in de vorm van de opbouw van diverse vormen van anciënniteit, meer bepaald administratieve anciënniteit die van belang is voor de hiërarchische loopbaan van de ambtenaar, geldelijke anciënniteit met het oog op het bereiken van de volgende trap binnen de geldende weddeschaal, en schaalanciënniteit in het raam van de functionele loopbaan.403 Ook de aanneembaarheid van deze afwezigheden voor – zowel de toegang tot als de berekening van – het rustpensioen en voor het overlevingspensioen in het ambtenarenpensioenstelsel staat buiten kijf 404 (infra, afdeling 4). 394 395 396 397 398 399 400 401 402 403 404 Dit wordt tot in het detail geëxpliciteerd in art. 9, § 1, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 46, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3° en tweede lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 6 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut. Merken wij hierbij op dat een analoge werkverwijdering van een statutair personeelslid in het raam van het arbeidsgeneeskundig circuit niet als ziekteverlof wordt aangezien (infra, hoofdstuk 3, afdeling 3). Art. X.23, § 1, eerste lid, 5° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 5° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. X.23, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. X.17, § 2, eerste zin Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 41, derde lid federaal Verlofbesluit en art. 3, § 3 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Cf. art. 187, § 1, eerste lid, in fine Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel en art. 3, § 3 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Zie ook algemene toelichting bij Deel X. De verloven en dienstvrijstellingen – Titel 4. Ziekteverlof Vlaams Personeelsstatuut en toelichting bij art. X.17 Vlaams Personeelsstatuut. Art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas (BS 4 april 1974). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 83 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid E. Quid, na uitputting van het ziektekrediet? 1. Vlaamse overheid Indien de ambtenaar tijdens zijn loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, 405 kan worden overgegaan tot definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar, resulterend in een vroegtijdige pensionering406 (infra, afdeling 3). Het komt aan het controleorganisme toe om in dit verband een voorstel te doen407 (infra, deel IV). In het geval dat het geneeskundig controleorgaan van oordeel is dat er geen reden is voor een doorverwijzing naar de pensioencommissie van Medex omdat er geen sprake is van een definitieve ongeschiktheid, zal de ambtenaar – die nog steeds met ziekteverlof is, en dus in de administratieve stand van dienstactiviteit verkeert – eenvoudigweg worden doorbetaald zelfs al is zijn contingent aan ziektedagen opgebruikt (supra, A). 2. Vergelijking met de regeling bij andere overheden Het Vlaams Personeelsstatuut kent – anders dan de meeste rechtspositieregelingen408 – (voorlopig) niet de administratieve stand disponibiliteit.409 Het federaal Verlofbesluit bevat wel een regeling betreffende de disponibiliteit wegens ziekte.410 Het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap betitelt dit als de terbeschikkingstelling wegens ziekte,411 wat op hetzelfde neerkomt. Conform het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel komt het aan de raad toe om al dan niet een disponibiliteitsregeling in te stellen.412 Als de raad geen stelsel van disponibiliteit wegens ziekte in de rechtspositieregeling heeft opgenomen, blijft de gelijkstelling van het ziekteverlof met dienstactiviteit, met inbegrip van het recht op de normale wedde, voortduren ook nadat het ziektekrediet is opgebruikt. 413 Er is geen reden om aan te nemen dat dit anders zou zijn op het niveau van de Vlaamse overheid. Zolang er sprake is van een afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, geniet de ambtenaar ziekteverlof, zelfs na uitputting van de door het VPS gewaarborgde 666 werkdagen. 414 De periode van disponibiliteit neemt van rechtswege415 een aanvang op het ogenblik waarop het verlof wegens ziekte de maximale duur heeft bereikt. 416 Er bestaat geen echte beperking op het 405 406 407 408 409 410 411 412 413 414 415 84 Op de vraag of de Vlaamse overheid bevoegd is tot wijziging van de regel dat het ziektecontingent volledig moet zijn uitgeput vooraleer een voortijdige pensionering kan worden aangevraagd, gaan we later nog dieper in (infra, afdeling 3). Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen aangaande de disponibiliteit wegens ziekte, zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 140-141, tabel 3. Het APKB (infra, § 4) verplicht(te) trouwens niet tot het opnemen van een disponibiliteitsregeling – onder meer wegens ziekte – in de rechtspositieregelingen voor het personeel van de gemeenschappen en de gewesten. Dat staat ook in zoveel bewoordingen in het Verslag aan de Koning bij art. 17 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen (BS 9 januari 2001, 428). Zie ook toelichting bij art. X.17 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 191, § 1, eerste lid, 6° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Hoofdstuk VIII, afdeling 3 federaal Verlofbesluit. Hoofdstuk IV Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 192, § 1, 2° Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 192, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Dit neemt niet weg dat de disponibiliteit wegens ziekte moet worden uitgesproken door de voorzitter van het directiecomité of de secretaris-generaal (zie art. 55 federaal Verlofbesluit). De beslissing tot indisponibiliteitstelling wegens ziekte mag niet met terugwerkende kracht worden getroffen (zie RvS 5 maart 2012, nr. 218316, Schmit). In het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel komt het begrip ‘van rechtswege’ niet voor. Hoewel volgens art. 196 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel het personeelslid desgevallend in disponibiliteit kan worden gesteld, beschikt de aanstellende overheid volgens het Agentschap Binnenlands Bestuur bij uitputting van het ziektekrediet enkel over een gebonden bevoegdheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid vlak van de duur van de disponibiliteit, maar het is duidelijk dat die periode eindigt 417 met hetzij een geschiktverklaring, hetzij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd, hetzij een behoorlijk vastgestelde vroegtijdige invaliditeit418 (infra, afdeling 3). Voor de duur van de disponibiliteit wegens ziekte is de federale ambtenaar gerechtigd op een wachtgeld dat gelijk is aan 60% van zijn laatste onbegrensde activiteitswedde, 419 zonder onderscheid op basis van zijn gezinstoestand. Wanneer de bevoegde geneeskundige dienst de aandoening van de ambtenaar erkent als een ernstige en langdurige ziekte, ontvangt die ambtenaar een wachtuitkering van 100% van de laatste activiteitswedde. 420 De arts van deze geneeskundige dienst bepaalt de aanvangsdatum van dit recht op verhoogd wachtgeld.421 Uit de praktijk blijkt dat deze beslissing veeleer op sociale, en minder door medische motieven is gestoeld. Het vastbenoemde of op proef benoemde personeelslid in het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap geniet in geval van terbeschikkingstelling wegens ziekte een wachtgeld of wachtgeldtoelage tot beloop van een bepaald percentage van zijn laatste activiteitssalaris. Dat percentage is afhankelijk van de opgebouwde geldelijke anciënniteit. Meer concreet heeft de ambtenaar in dienst van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap recht op een wachtgeld(toelage) tot beloop van 5% voor de eerste vijf jaren, 4% voor de vijf volgende jaren en 2% voor de andere jaren.422 Het bedrag van het wachtgeld of de wachtgeldtoelage mag echter niet lager uitvallen dan de helft van het laatste activiteitssalaris en niet hoger dan drie vierde ervan.423 Ook voor deze groep personeelsleden kan Medex beslissen dat er sprake is van een ernstige of langdurige ziekte waardoor de betrokken ambtenaar recht heeft op een wachtgeld of wachtgeldtoelage gelijk aan het laatste activiteitssalaris.424 De ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte behoudt verder zijn aanspraak op bevordering en op bevordering tot een hogere wedde.425 Ook in geval van disponibiliteit wegens ziekte blijft de verdere opbouw van voor het pensioen aanneembare diensten gewaarborgd, gegeven dat er een recht op wachtgeld bestaat426 (infra, afdeling 4). Ook op de andere bestuursniveaus is de regel dat na uitputting van het ziekteverlof tot vroegtijdige pensionering om gezondheidsredenen kan worden overgegaan. 427 416 417 418 419 420 421 422 423 424 425 426 427 Ook in art. 29 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel is er geen sprake van een terbeschikkingstelling van rechtswege. Het komt aan de inrichtende macht of het schoolbestuur toe om het personeelslid ter beschikking te stellen nadat de betrokkene het aantal dagen bezoldigd ziekteverlof waarop die recht had, heeft opgebruikt. Art. 56, § 1 federaal Verlofbesluit. Art. 196, § 1 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Minder duidelijk is of een ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte opnieuw verlof wegens ziekte geniet wanneer hij door het genereren van anciënniteit nieuwe ziektedagen heeft opgebouwd. Daarover bestaat in de praktijk vaak discussie, meer bepaald over het antwoord op de vraag of deze overgang van disponibiliteit naar dienstactiviteit al dan niet moet worden voorafgegaan door een werkhervatting. Art. 196, § 2, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 57 (eerste lid) federaal Verlofbesluit. Art. 197 (§ 1) Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Cf. art. 59, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 58 federaal Verlofbesluit. Art. 30, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 30, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 31 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 56, § 2 federaal Verlofbesluit. Art. 196, § 3 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 2, 2° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. Art. 48, eerste lid federaal Verlofbesluit (a contrario). Art. 188 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 85 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid F. Interferentie met het jaarlijks vakantieverlof 1. Overdracht van niet-opgenomen vakantiedagen a. Vlaams Personeelsstatuut Op het einde van ieder jaar gebeurt er in geval van langdurige ziekte 428 een verrekening van de niet-opgenomen dagen jaarlijks vakantieverlof. Dit komt erop neer dat de niet bestede vakantiedagen worden gecrediteerd op het ziektecontingent. Wanneer met andere woorden een ambtenaar als gevolg van langdurige ziekte zijn vakantiedagen niet heeft kunnen nemen, worden deze vakantiedagen toegevoegd aan het ziektedagencontingent om uit te maken of het maximum ervan al dan niet is bereikt. Een overzetting van elf dagen opgespaard vakantieverlof naar het volgende jaar 429 is toegelaten. Deze dagen worden dan uiteraard niet bij het kapitaal aan ziektedagen gevoegd, behalve op het moment van de aanvraag tot vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen bij Medex indien het maximum van 666 werkdagen is overschreden. 430 Voorts geldt een uitzondering431 op het beginsel dat de vakantieverlofdagen moeten worden aangewend uiterlijk voor de pensionering.432 Wanneer het personeelslid door ziekte of arbeidsongeval433 niet in de mogelijkheid verkeert zijn vakantieverlofdagen op te nemen voor de datum van pensionering, worden de vakantieverlofdagen die hij hierdoor heeft kunnen opsparen, hem uitbetaald.434 b. Toetsing aan hogere rechtsnormen De vraag rijst of deze regels uit het Vlaams Personeelsstatuut wel volledig in overeenstemming zijn met hogere rechtsnormen. De Vlaamse overheid moet immers onder andere de bepalingen van het verdrag nr. 132 van de Internationale Arbeidsorganisatie435 naleven. Dit verdrag stipuleert dat het verboden is om periodes van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval aan te rekenen als opgenomen dagen betaalde vakantie. In ieder geval mogen periodes van arbeidsongeschiktheid niet worden meegerekend in het door het verdrag gegarandeerde minimum van drie weken betaalde vakantie per dienstjaar.436 Ook de rechtspraak van het Hof van Justitie is in deze materie richtinggevend. In een reeks arresten heeft het hof de bakens uitgezet voor de richtlijnconforme toepassing van het grondrecht 437 op jaarlijkse vakantie in samenloop met afwezigheden wegens ziekte. 438 Het hof werd via meerdere prejudiciële vragen verzocht om te oordelen over een correcte toepassing en interpretatie van artikel 7 van de richtlijn 2003/88/EG,439 dat de minimale jaarlijkse vakantie in de lidstaten van de 428 429 430 431 432 433 434 435 436 437 438 439 86 Het komt aan de lijnmanager toe te bepalen wanneer er sprake is van een langdurige ziekte. Cf. art. X.9, § 1, vijfde lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.20, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 187, § 4, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Het komt aan de raad toe te bepalen of de vakantiedagen die het statutaire personeelslid niet heeft kunnen opnemen als gevolg van langdurige ziekte, worden toegevoegd aan het nog beschikbare ziektekrediet. Art. X.9, § 1, zesde lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.9, § 1, vijfde lid Vlaams Personeelsstatuut. Het is ons niet duidelijk waarom art. X.9, § 1, zesde lid Vlaams Personeelsstatuut de uitzondering op de regel beperkt tot ziekte en arbeidsongeval en niet in meer algemene termen spreekt van arbeidsongeschiktheid. Toelichting bij art. X.9, § 1, in fine Vlaams Personeelsstatuut. IAO-Verdrag nr. 132, 24 juni 1970 betreffende de vakantie met behoud van loon, door België geratificeerd bij Wet 9 van maart 2003 houdende instemming met het Verdrag betreffende vakantie met behoud van loon (BS 22 juli 2003). Art. 6, tweede lid Verdrag nr. 132. Het recht op jaarlijkse vakantie wordt ook gewaarborgd door het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (art. 31, lid 2 van dit handvest). Voor een bespreking verwijzen we onder andere naar I. DE WILDE en R. JANVIER, Jaarlijkse vakantieregelingen bij de Vlaamse lokale besturen: stand van zaken, knelpunten en beleidsvoorstellen, Brugge, die Keure, 2012, 22-24, nrs. 37-39; M. MORSA, Le régime des vacances annuelles des employés dans le secteur privé. Droit national, international et européen, Brussel, Larcier, 2014, 92-104; A.G. VELDMAN, “Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie: voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 52-77. Richtlijn 2003/88/EG van het Europees parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd, Pb.L. 11 november 2003, afl. 299, 9-19. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid EU voorschrijft, en dat in de bijzondere omstandigheid van een (langdurige) arbeidsongeschiktheid van een personeelslid.440 Wanneer een personeelslid zijn vakantiedagen niet heeft kunnen opnemen als gevolg van een (langdurige) arbeidsongeschiktheid, oordeelt het hof dat artikel 7 van de richtlijn zo moet worden gelezen dat het personeelslid over de mogelijkheid moet kunnen beschikken om zijn vakantiedagen over te dragen.441 Deze overdrachtsperiode kan wel worden beperkt in de tijd. 442 Er geldt dus geen onbeperkt recht tot cumulatie van niet-opgenomen vakantiedagen.443 Het Hof van Justitie verzet er zich ook niet tegen dat na afloop van een bepaalde overdrachtsperiode de vakantiedagen komen te vervallen.444 Een aanrekening op het saldo van de ziektedagen is dus in principe geen noodzaak, maar behoort tot de autonomie van de betrokken (overheids)werkgever, mits inachtneming van de genoemde rechtspraak van het Hof van Justitie. Het valt op te merken dat de principes die het Hof van Justitie uitzet rond de toepassing van het (grond)recht op jaarlijkse vakantie, slechts gelden voor de minimale betaalde jaarlijkse vakantie conform richtlijn 2003/88/EG, zijnde een periode van vier weken. Wat de extra vakantiedagen betreft die een personeelslid bovenop deze vier weken geniet, acht het hof de bijzondere implicaties die voortvloeien uit artikel 7 van de genoemde richtlijn, niet van toepassing. 445 2. Ziekte tijdens het jaarlijks vakantieverlof Een ander aandachtspunt in verband met de samenloop van ziekte en jaarlijkse vakantie betreft de toerekening van vakantiedagen in het geval dat de arbeidsongeschiktheid zich voordoet tijdens de vakantie.446 Wordt een ambtenaar ziek tijdens een vakantieperiode, dan moet in lijn met de rechtspraak van het Hof van Justitie447 de aanrekening op het ziektekrediet – en dus niet de vakantiedagen – primeren.448 Niet alle statuten schrijven dit zo voor. Zo specificeert het Vlaams Personeelsstatuut: “zij (vakantiedagen) worden niet opgeschort bij ziekte doch wel bij hospitalisatie van het personeelslid en de eventueel hierop aansluitende herstelperiode”.449 Ook het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel450 maakt een onderscheid naargelang de arbeidsongeschiktheid al dan niet gepaard gaat met een hospitalisatie: enkel bij ziekenhuisopname vindt een herkwalificatie plaats van de jaarlijkse vakantiedagen als ziekteverlofdagen. Het komt ons voor dat deze verenging indruist tegen de hier besproken hogere rechtspraak. 440 441 442 443 444 445 446 447 448 449 450 Richtlijn 2003/88/EG geldt zowel voor personeelsleden tewerkgesteld in de particuliere als in de openbare sector (art. 1, derde lid richtlijn 2003/88/EG). Dit geldt ook voor de eigen ambtenaren van de Europese Unie. Zo moest het Hof van Justitie een uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie herzien omdat die laatste foutief had geoordeeld dat een overdracht van vakantiedagen van de Europese ambtenaren bij ziekte kon worden beperkt tot twaalf dagen (zie arrest Commissie t. Strack, C- C-579/12 RX-II, EU:C:2013/570). Een beperking tot een periode van negen maanden is volgens het Hof van Justitie te kort (arrest Neidel t. Stadt Frankfurt am Main, C-337/10, EU:C:2012:263). Vijftien maanden werd dan weer wel voldoende geacht (arrest KHS AG t. Schulte, C-214/10, EU:C:2011:761 en EU:C:2011:465 (conclusie)). Wat betreft de beoordeling van de lengte van de overdrachtstermijn, verwijzen we naar A.G. VELDMAN, “Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie: voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 56 en volgende VELDMAN stelt dat als regel geldt dat de duur van de vervaltermijn de lengte van de referentieperiode (in de regel twaalf maanden) wezenlijk moet overschrijden. Een kortere termijn is enkel mogelijk wanneer de werknemer daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad om van het verleende recht gebruik te maken (A.G. VELDMAN, “Het Europese grondrecht van jaarlijkse vakantie: voorwaarden bij ziekte en (horizontale) doorwerking”, Arbeidsrechtelijke Annotaties 2012, afl. 11, 70). Zie onder meer arrest KHS AG t. Schulte, EU:C:2011:761 en EU:C:2011:465 (conclusie) en arrest Pereda t. Madrid Movilidad SA, C-277/08, EU:C:2009:542. M. MORSA, Le régime des vacances annuelles des employés dans le secteur privé. Droit national, international et européen, Brussel, Larcier, 2014, 103. Cf. arrest Neidel t. Stadt Frankfurt am Main, C-337/10, EU:C:2012:263, punt 37. De situatie is verschillend wanneer de ambtenaar ziek wordt voor de aanvang van zijn vakantie. In voorkomend geval is er weinig discussie mogelijk dat het gaat om een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid die onder de noemer van het ziekteverlof valt, en zal het opnemen van de vakantiedagen worden uitgesteld. Arrest García t. Carrefour SA, C-194/12, EU:C:2013:102 en arrest ANGED t. FASGA et al., C-78/11, EU:C:2012:372. In dezelfde zin art. 6 IAO-Verdrag nr. 132 over het betaald verlof (1970). Art. X.12 Vlaams Personeelsstatuut. Art. 177 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 87 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Een correcte toepassing van de rechtspraak van het Hof van Justitie vinden we wel terug in het federaal Verlofbesluit dat bepaalt: “Het jaarlijks vakantieverlof wordt opgeschort zodra de ambtenaar een verlof wegens ziekte bekomt of in disponibiliteit wegens ziekte wordt geplaatst”.451 § 2. Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte 452 A. Principe Het Vlaams Personeelsstatuut behelst de mogelijkheid om deeltijdse prestaties wegens ziekte op te leggen of toe te staan indien een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, geschikt wordt geacht om het ambt453 terug op te nemen met deeltijdse prestaties.454 Geven wij hierbij mee dat het federaal Verlofbesluit een – naar ons oordeel – meer verfijnd systeem van verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kent (infra, C, 2). Dat is ook het geval voor het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (infra, C, 2). De regels betreffende het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte conform het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel leunen op hun beurt zeer sterk aan bij het systeem zoals vervat in het Vlaams Personeelsstatuut. B. Modaliteiten Het Vlaams Personeelsstatuut vereist niet expliciet dat de ambtenaar voorafgaand aan het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte, een minimale (ononderbroken) periode volledig afwezig is geweest wegens ziekte.455 Aangezien het echter gaat om het terug opnemen van het ambt, is het logisch dat een voorafgaande volledige afwezigheid wordt verondersteld. Over uitzonderingsgevallen – bijvoorbeeld multiple sclerose – is overleg mogelijk met het controleorgaan. 456 De enige voorwaarde voor een dergelijk verlof voor deeltijdse prestaties bestaat erin dat een prestatieregime van minstens 50% haalbaar is.457 Uit de tekst van het VPS valt op het eerste gezicht niet duidelijk af te leiden of het gaat om 50% van een ambt met volledige prestaties, dan wel de helft van het voormalige tewerkstellingsregime van het individu. Nu, een meerderheid van de – zo niet alle – Vlaamse ambtenaren zijn ab initio aangeworven voor een ambt met een voltijdse tewerkstelling. Dit neemt niet weg dat deze vraag wel aan de orde kan zijn als het statutaire personeelslid voorafgaand aan zijn ziekteverlof, al een of andere vorm van verlof voor verminderde prestaties genoot. Bij een letterlijke interpretatie van de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut gaat het wel degelijk om een wedertewerkstelling van ten minste 50%. 458 Indien een ambtenaar voor zijn ziekte 80% werkte, kan hij verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte krijgen voor minimaal 50%, maar niet voor 40%. Wel zou een hervatting aan een arbeidsvolume lager dan 50% voor een beperkte tijd 459 mogelijk zijn door gebruik te maken van het recht op twintig dagen onbetaald verlof op jaarbasis.460 451 452 453 454 455 456 457 458 459 460 88 Art. 12, § 3 federaal Verlofbesluit. Voor een vergelijkend overzicht van een aantal statutaire bepalingen in verband met het verlof voor verminderde prestaties om medische redenen, zie S. AERTS en R. JANVIER, “Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, met de focus op de ambtenaren”, TSR 2015/1-2, 142-145, tabel 4. Volgens punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement gaat het echter om de vroeger uitgeoefende functie (supra, deel II). Zie art. X.22 Vlaams Personeelsstatuut. Dit zou men wel kunnen afleiden uit de libellering van art. 190, § 1, eerste lid, aanhef Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 190, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Zie ook toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Dit valt (hoogstens) impliciet af te leiden uit de toelichting bij art. X.62, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. X.62, § 1, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Voor het overige laat het VPS alle vrijheidsgraden toe wat de invulling van de deeltijdse prestaties betreft, zowel naar het tewerkstellingspercentage, als op het vlak van de spreiding van de deeltijdse prestaties gedurende de (werk)week. Het is de arts, en niet de lijnmanager, die het deeltijds regime bepaalt, bijvoorbeeld werken om de andere dag of elke dag een halve dag. 461 In voorkomend geval vindt deze maatregel uitwerking voor maximaal drie maanden. 462 Deze tijdspanne kan echter meermaals worden verlengd met een periode van ten hoogste drie maanden.463 C. Maximumduur? 1. De lege lata Het Vlaams Personeelsstatuut maakt geen melding van een eventuele maximumduur van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. Er staat met andere woorden geen beperking op het aantal verlengingen. Die opeenvolgende verlengingen mogen wel maar hoogstens drie maanden belopen464 (supra, B). Conform het model van arbeidsreglement heeft het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte tot doel de ambtenaar de mogelijkheid te bieden om zich opnieuw aan te passen aan het normale arbeidsritme en hem te re-integreren in zijn oorspronkelijke functie465 (supra, deel II). De tekst van het Vlaams Personeelsstatuut geeft op zijn beurt aan dat het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte bedoeld is “met het oog op re-integratie”.466 De toelichting bij het VPS is op dit punt explicieter in zoverre deze toelichting preciseert dat een ambtenaar slechts voor een beperkte duur467 gebruik kan maken van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. 468 Indien er indirect een tijdsbeperking speelt, zou dit bij voorkeur ook in de tekst zelf van het statuut moeten worden geëxpliciteerd. Momenteel is er immers geen formele bepaling die aan de ambtenaar het recht ontzegt op verlenging van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte, zelfs al is het zonneklaar dat het opnieuw opnemen van de functie aan het voormalige arbeidsritme (op korte termijn) geen haalbare kaart is. Bij een teleologische interpretatie van de huidige regeling manifesteert zich wel degelijk een probleem in geval er nood is aan een blijvende of minstens een langdurige aanpassing van de arbeidsduur. Dan zit er de lege lata voor het individu wellicht weinig anders op dan een beroep te doen op andere verlofstelsels die deeltijdse prestaties toelaten. Of zulks wel spoort met de vereiste qua redelijke aanpassingen voor personen met een handicap, is een kwestie waarop we later nog dieper ingaan (infra, deel VI). Ander punt is dat de huidige regeling iets van een vicieuze cirkel heeft. Door de proportionele aanrekening van de afwezigheid bij deeltijdse prestaties wegens ziekte op het contingent aan ziekteverlofdagen (infra, D), is het niet uitgesloten dat op een bepaald ogenblik het krediet van 666 werkdagen zal zijn opgebruikt. Ook in die hypothese zal de eerder vermelde afweging moeten gebeuren, namelijk of er reden is om over te gaan tot een vroegtijdige pensionering wegens definitieve ongeschiktheid en bijgevolg een doorverwijzing naar de bevoegde pensioencommissie (supra, § 1, E). Is dat niet aan de orde, dan maakt het op zich niet uit of het ziektecontingent is uitgeput en zal de wegens ziekte deeltijds (weder)tewerkgestelde ambtenaar verder van deze 461 462 463 464 465 466 467 468 Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. X.22, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 190, § 1, eerste lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Zie art. X.22, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 190, § 1, tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. X.22, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, vierde lid, tweede zin model van arbeidsreglement. Zie art. X.22, § 1, eerste lid, aanhef Vlaams Personeelsstatuut. Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, vierde lid, derde zin model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 89 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid mogelijkheid tot verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte gebruik kunnen maken, met behoud van alle hieronder beschreven rechten (infra, D). Naar verluidt, zou Medex trouwens – en terecht – geen pensioneringsbeslissing nemen zolang de ambtenaar nog deeltijds aan het werk is. Een verfijning van de bestaande regeling aangaande het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte lijkt ons dan ook op zijn plaats. De Vlaamse regering zou zich bij het uitwerken daarvan kunnen inspireren op de federale regeling of op het systeem voor het onderwijspersoneel van de Vlaamse Gemeenschap. We lichten deze beide alternatieven hieronder verder toe (infra, 2). 2. De lege ferenda a. Federale overheid469 Op bepaalde punten is de federale regeling van het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen iets minder soepel dan de tegenhanger ervan in het raam van het Vlaams Personeelsstatuut.470 Daar staat tegenover dat het federaal Verlofbesluit fijnmaziger is doordat het op het vlak van het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen een onderscheid maakt tussen twee hypothesen471 die verschillen qua duur en met betrekking tot de gevolgen (infra, D, 2) ervan. Na een ononderbroken afwezigheid wegens ziekte van minstens dertig dagen 472 kan aan een ambtenaar die – volgens de bevoegde geneeskundige dienst 473 – in staat is om zijn ambt tot beloop van 50%, 60% of 80% van zijn normale prestaties weer op te nemen, 474 een verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen worden toegestaan. Het federaal Verlofbesluit maakt daarbij een opdeling tussen een dergelijk verlof dat dienstig is als toeleiding naar het normale arbeidsritme475 enerzijds, en het geval van langdurige medische ongeschiktheid die geen voltijdse tewerkstelling toelaat476 anderzijds. Wanneer het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kadert in een reintegratietraject na ziekte met als doel om op korte termijn opnieuw aan het normale arbeidsritme te kunnen hernemen, wordt het initieel toegestaan voor een periode van één maand.477 Dit verlof is verlengbaar478 binnen een maximum van drie maanden.479 Deze vorm van verminderde prestaties wordt elke dag verricht, tenzij de arts van de bevoegde geneeskundige dienst er anders over beslist.480 Gaat het om een ambtenaar met een chronische aandoening die hem niet toelaat voltijds te werken, dan kan worden ingestemd met een verlof voor verminderde prestaties voor een periode van maximum twaalf maanden, tenzij de arts van het Bestuur van de medische expertise oordeelt dat het nieuwe onderzoek vroeger moet plaatsvinden.481 Verlengingen mogen worden toegestaan 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 90 Zie ook http://www.fedweb.belgium.be/nl/verlof_afwezigheid_en_werktijd/ziekte_en_ongeval/verminderde_prestaties. Het Vlaams Personeelsstatuut laat meer flexibiliteit op de volgende vlakken: volledig vrije invulling van de vorm die de deeltijdse prestaties aannemen en de spreiding ervan over de week voor zover een minimale wedertewerkstelling van 50% gegarandeerd is, en het ontbreken van het vereiste van een minimumduur van de voorafgaande voltijdse afwezigheid wegens ziekte. Art. 50, eerste lid, 1° en 2° federaal Verlofbesluit. Art. 50, eerste lid, 1°, in fine en 2°, in fine federaal Verlofbesluit. Art. 50, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 1, eerste lid en § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit. Welk percentage de voorkeur geniet, zal de arts van de bevoegde geneeskundige dienst bij elk onderzoek beoordelen (art. 51, § 3, eerste lid federaal Verlofbesluit). Tijdens een lopende periode van verminderde prestaties wegens medische redenen in het geval van langdurige medische ongeschiktheid kan de ambtenaar steeds een nieuw onderzoek aanvragen met het oog op het aanpassen van zijn arbeidsstelsel (art. 51, § 3, tweede lid federaal Verlofbesluit). Art. 50, eerste lid, 1° federaal Verlofbesluit. Art. 50, eerste lid, 2° federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 1, eerste lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 4, eerste lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid voor ten hoogste twaalf maanden indien Medex bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de gezondheidstoestand van de ambtenaar dit wettigt. 482 In het geval van een chronische ziekte kan de ambtenaar tijdens een lopende periode van verminderde prestaties steeds een nieuw onderzoek aanvragen om het arbeidsstelsel aan te passen.483 In casu is een verdeling van de prestaties over de week mogelijk volgens het advies van de arts van de bevoegde geneeskundige dienst. 484 b. Onderwijs Vlaamse Gemeenschap In de sector onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap485 geldt – sinds 1 januari 2015486 – eveneens een onderscheid tussen het klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte 487 en het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen. 488 Het klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte biedt aan het personeelslid de mogelijkheid om, onmiddellijk aansluitend op een periode van bezoldigd ziekteverlof, zijn ambt(en) met verminderde prestaties uit te oefenen naar rata van ten minste 50% van het aantal prestatieeenheden in het raam van een ambt met volledige prestaties; 489 de doelstelling is het volledig hernemen van de opdracht die het personeelslid uitoefende aan de vooravond van het ziekteverlof.490 Er is niet rechtstreeks sprake van een maximumduur, maar wel is de regel dat om de twee maanden dient te worden nagegaan of de gezondheidstoestand van het personeelslid de voortzetting van dit verlof nog wettigt. 491 Indirect geldt echter wel een beperking in de tijd. Het klassieke verlof voor verminderde prestaties wordt immers toegerekend op het aantal dagen bezoldigd ziekteverlof492 en op het moment dat het personeelslid geen recht meer heeft op bezoldigd ziekteverlof, zal aan het klassieke verlof voor verminderde prestaties een einde worden gesteld.493 Een specifieke situatie betreft het personeelslid dat ter beschikking is gesteld en volgens Medex geschikt is om bij wijze van wederaanpassing gedurende een bepaalde periode met een halve dagtaak te werken.494 Die tijdspanne is ambtshalve beperkt tot een maximum van negentig kalenderdagen,495 zij het dat de betrokkene na afloop daarvan blijkbaar wel het klassiek verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte kan aanvragen. 496 482 483 484 485 486 487 488 489 490 491 492 493 494 495 496 Art. 51, § 3, eerste lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 3, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 51, § 4, tweede lid federaal Verlofbesluit. Zie ook Omz. PERS/2007/07 21 september 2007 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte, het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen en de terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, punt 6, gewijzigd op 28 april 2015. Deze rondzendbrief is consulteerbaar via http://dataonderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=13927. Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen werd pas ingevoegd in het Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel bij art. 14 BVR 17 oktober 2014 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 december 1993 betreffende de controle op de afwezigheid wegens ziekte, van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 januari 2001 betreffende de mandaten van directeur, algemeen directeur en coördinerend directeur in het niet-tertiair onderwijs en van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 februari 2008 betreffende het ziekteverlof, het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte en de terbeschikkingstelling wegens ziekte voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, voor wat betreft het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen, en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven en terbeschikkingstellingen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool (BS 12 januari 2015), met uitwerking vanaf 1 januari 2015 (zie art. 15 BVR 17 oktober 2014). Hoofdstuk III Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. De toepassingssfeer ervan wordt afgelijnd in art. 23 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Hoofdstuk III/1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen staat enkel open voor de personeelsleden die voor minstens 50% van een voltijdse opdracht vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn (art. 28/2, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). Bedoeld verlof kan trouwens alleen worden genomen voor de opdrachten waarvoor het personeelslid vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten is (art. 28/5, negende lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel). Art. 25, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 24, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 26, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 28/1, § 1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 27, 3° Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 32, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 32, derde lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 24, § 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 91 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen wordt op zijn beurt toegestaan aan een personeelslid voor wie een volledige herneming van de opdracht waarvoor het is aangesteld of benoemd op het moment van de aanvraag, niet meer mogelijk is. 497 Dit type van verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen kan pas aanvangen na een periode van ten minste dertig dagen ononderbroken afwezigheid door ziekteverlof, terbeschikkingstelling wegens ziekte, verlof voor verminderde prestaties na een arbeidsongeval of wederaanpassing met een halve dagtaak.498 Het aantal nog te verrichten prestaties bedraagt minimum 50% en maximum 75% van het aantal prestatie-eenheden die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties. 499 Het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen is meermaals verlengbaar, telkens voor een periode van twaalf maanden, 500 met andere woorden voor een schooljaar.501 D. Gevolgen 1. De lege lata De afwezigheid van de ambtenaar tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof.502 Zoals hierboven vermeld (supra, § 1, D), impliceert dit het behoud van alle rechten. Voor de ganse duur van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt de wedde aan 100% doorbetaald alsof het statutair tewerkgestelde personeelslid niet slechts deeltijds zou werken. De aanrekening op het aantal dagen ziekteverlof waarop de ambtenaar gerechtigd is, gebeurt pro rata.503 2. De lege ferenda Zoals hierboven beargumenteerd (supra, C, 2), is de in het VPS vervatte regeling van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte aan een grondige herziening toe. Het federaal systeem annex de regeling voor het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap kunnen hierbij als inspiratiebron dienen. Het verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen staat gelijk aan dienstactiviteit.504 Tijdens de eerste drie maanden van dit verlof geniet de federale ambtenaar zijn volledige wedde.505 Vanaf de vierde maand heeft de langdurig medisch ongeschikte federale ambtenaar enkel nog recht op de wedde voor de geleverde verminderde prestaties, vermeerderd met 60% van de wedde die verschuldigd zou zijn voor de prestaties die niet worden verstrekt. 506 Het personeelslid in dienst van het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap heeft tijdens het klassieke verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte recht op het salaris dat of de salaristoelage die het zou hebben gehad als het geen verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte zou hebben genoten.507 Tijdens het langdurig verlof voor verminderde prestaties wegens medische redenen heeft het personeelslid recht op een salaris of een salaristoelage voor de 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 92 Art. 28/3 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 28/4, § 1 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 28/5, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 28/9 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Cf. art. 28/6, tweede lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Zie art. X.22, § 2 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 190, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Zie art. X.22, § 2 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 190, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Wel is het de raad toegelaten om te bepalen dat die afwezigheid van het statutaire personeelslid tijdens een periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte niet wordt toegerekend op het ziektekrediet. Art. 52, § 1 federaal Verlofbesluit. Art. 52, § 2, eerste lid federaal Verlofbesluit. Art. 52, § 2, tweede lid federaal Verlofbesluit. Art. 28/1, § 2, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid uitgeoefende prestaties; voor de niet-verrichte prestaties ontvangt de betrokkene 60% van zijn daarmee overeenstemmende salaris of salaristoelage.508 § 3. Voorbehoedend verlof Het voorbehoedend of profylactisch verlof staat gelijk met dienstactiviteit en opent bijgevolg een recht op salaris. Daarnaast behoudt de betrokken ambtenaar zijn recht op bevordering in graad, in salaris en in salarisschaal.509 Afdeling 2 – Arbeidsongeval of beroepsziekte § 1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid A. Filosofie Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en de vergoeding ervan. Wat de arbeidsongevallenwetgeving vergoedt, is in essentie de ongeschiktheid om de normale wedde die het personeelslid op het tijdstip van het arbeidsongeval verdiende, te behouden. Zodra het slachtoffer van een arbeidsongeval zijn vroegere taken in het normale arbeidsregime opnieuw vervult, dus vanaf de datum van volledige werkhervatting zonder loonverlies, zal de betrokkene geen recht meer kunnen doen gelden op enigerlei vergoeding wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Het kan echter gebeuren dat de getroffene – gelet op zijn fysieke of mentale toestand – nog steeds gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt is. Het feit dat het slachtoffer van een arbeidsongeval bijkomende inspanningen moet leveren om zijn normale werk uit te voeren, is echter conform de arbeidsongevallenregeling niet voor vergoeding vatbaar. De Arbeidsrechtbank te Brussel heeft in een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof het verschil in behandeling naargelang van het tijdstip van de consolidatie aangekaart van een gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt slachtoffer dat zijn werk volledig hervat. 510 Wie snel terug aan het werk gaat zonder loonverlies, krijgt geen vergoeding meer voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid, maar moet wachten op de consolidatie van de letsels om gerechtigd te zijn op een rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid. Het Grondwettelijk Hof was echter van oordeel dat de prejudiciële vragen geen antwoord behoefden omdat de verschillen in behandeling niet voortvloeien uit de aangewezen geschonden bepalingen. 511 Voegen wij hieraan toe dat ook de tijdelijke arbeidsongeschiktheid tijdens de benodigde tijd voor het herstellen of vervangen van vooraf bestaande prothesen of orthopedische toestellen die het arbeidsongeval heeft beschadigd, op een identieke wijze vergoedbaar is.512 B. Uitgangspunt De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gaat uit van de volgende stelregel: “Onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling genieten de personeelsleden op wie deze wet van toepassing werd verklaard, gedurende de periode van tijdelijke ongeschiktheid tot de datum van volledige hervatting van het werk, het voordeel van de bepalingen die voor een tijdelijke volledige ongeschiktheid door de wetgeving op de arbeidsongevallen (...) zijn vastgesteld”.513 508 509 510 511 512 513 Art. 28/14, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Arbrb. Brussel 15 oktober 2013, AR 10/13.359/A, www.terralaboris.be. GwH 9 oktober 2014, nr. 147/2014. Art. 3ter, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 93 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dit principe wordt herhaald – volgens JACQMAIN nog versterkt – in het KB van 24 januari 1969.514 Dit besluit stelt namelijk dat de daarin beoogde personeelsleden tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid de bezoldiging verschuldigd op grond van hun arbeidsovereenkomst of hun wettelijk of reglementair statuut, behouden.515 Een identieke bepaling vinden we terug in het KB van 5 januari 1971.516 Dit lijkt de verdere explicitering van de zinsnede “onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling” uit de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. C. Verlof wegens ziekte 1. Regel Volgens het Vlaams Personeelsstatuut geniet het personeelslid “ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte” overeenkomstig de federale bepalingen ter zake.517 2. Niet toerekening van sommige afwezigheden Afwezigheden ingevolge een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte komen niet in mindering van het contingent aan ziekteverlofdagen 518 (supra, afdeling 1, § 1, C), tenzij die afwezigheden zich situeren na de consolidatie of na de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont.519 3. Periode van dienstactiviteit Voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en naar aanleiding van een beroepsziekte wordt ziekteverlof toegestaan. 520 Het Vlaams Personeelsstatuut stelt het verlof wegens ziekte en – in het verlengde daarvan, ook als dit wordt toegekend in geval van arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk of beroepsziekte – gelijk met een periode van dienstactiviteit521 (supra, afdeling 1, § 1, D). Wij herhalen dat de kwalificatie van dit verlof als dienstactiviteit522 - behoudens in geval van een andersluidende bepaling – onder andere met zich brengt dat de ambtenaar523 tijdens de periodes 514 515 516 517 518 519 520 521 522 94 Zie J. JACQMAIN, “Tijdelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval”, Statuut plaatselijke en provinciale besturen, Brussel, Ced Samsom, losbladig, Actuele Voorinformatie, nr. 66, 25 maart 1994, 7-10. Art. 32 KB 24 januari 1969. Art. 19, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. X.72, vierde streepje Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 46, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3° en tweede lid federaal Verlofbesluit; art. 191, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° en tweede lid Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 6 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. 47, tweede lid federaal Verlofbesluit specificeert in dit verband dat ook afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte overkomen aan een ambtenaar bij een vorige werkgever, niet in mindering komen van het ziektekrediet zolang de ambtenaar vergoedingen blijft genieten voor de ganse periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Een vergelijkbare, nog meer gedetailleerde bepaling treffen we ook aan in art. 9, § 2 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut. Uit art. 46, § 1, tweede lid federaal Verlofbesluit valt daarentegen af te leiden dat op het federale niveau afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte, zelfs na de consolidatiedatum, in beginsel niet in aanmerking komen voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen waarop de federale ambtenaar recht heeft. Art. 6 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel bevat geen verdere specificaties, maar stelt in het algemeen dat afwezigheden naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte zonder tijdsbeperking worden toegestaan en niet in mindering worden gebracht van het aantal dagen bezoldigd ziekteverlof waarop het personeelslid nog recht heeft. Art. X. 23, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.17, § 2, eerste zin Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid van tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens arbeidsongeval, ongeval op de weg naar en van het werk of beroepsziekte recht heeft op de doorbetaling van zijn volledige, niet begrensde salaris. Bovendien wordt deze tijdspanne meegerekend bij het bepalen van de geldelijke anciënniteit van de betrokkene en voor het vaststellen van zijn administratieve loopbaan. Verder telt deze periode eveneens mee voor de opbouw van schaalanciënniteit in het raam van hun functionele loopbaan. Als vanzelfsprekend betreft het hier eveneens aanneembare diensten voor het rust- en het overlevingspensioen. 4. Quid, in geval van laattijdige beslissing van Medex? Het behoort tot de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise om het oorzakelijk verband vast te stellen tussen de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeval of de beroepsziekte (infra, deel IV). Het komt voor dat Medex beslist om afwezigheden in een ver(der) verleden uiteindelijk niet te erkennen als staande in een causale relatie met de arbeidsongevalsletsels of in voorkomend geval de beroepsziekte. De vraag is dan wat hiervan de weerslag is. Met toepassing van het Vlaams Personeelsstatuut lijkt er weinig anders op te zitten dan van deze beslissing akte te nemen. Deze beslissing zal wel aanleiding geven tot een herberekening van het aantal overblijvende ziektedagen. Indien na die herkwalificatie zou blijken dat het contingent van 666 werkdagen eigenlijk al zou uitgeput zijn geweest, komt het ons voor dat de Vlaamse overheid op generlei wijze wat dan ook kan terugvorderen van het slachtoffer. 524 5. Quid, wat betreft de toelagen? Tal van moeilijkheden doet zich voor ingeval de vaste wedde van het overheidspersoneelslid voor een groot deel wordt aangevuld door allerhande toelagen, bijvoorbeeld voor nacht-, zaterdag- en zondag- en andere onregelmatige prestaties. Discussie bestaat over het antwoord op de vraag of deze toelagen al dan niet zijn begrepen in de statutaire waarborg van behoud van bezoldiging conform het KB van 24 januari 1969.525 Meerdere cassatiearresten lijken het pleit definitief te beslechten. Naar het oordeel van ons hoogste rechtscollege belet de omstandigheid dat een vergoeding of toelage bij een reglement slechts wordt toegekend ingeval de ambtenaar met andere taken wordt belast dan de normale taken die behoren tot de functie waartoe hij werd benoemd, niet dat dergelijke vergoeding of toelage wordt beschouwd alsof zij verschuldigd is op grond van het statuut van de ambtenaar. Daarom is deze vergoeding of toelage wel degelijk begrepen in de bezoldiging die de personeelsleden van de (federale) overheidsdiensten gedurende de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid verder blijven genieten wanneer zij door een arbeidsongeval zijn getroffen.526 Het Hof van Cassatie voegt daar in latere arresten echter aan toe dat evenzeer toepassing dient gemaakt van het KB van 26 maart 1965 houdende de algemene regeling van de vergoedingen, 523 524 525 526 Bij de Vlaamse overheid staat het voorts buiten kijf dat, ook op dit punt, degenen die zijn toegelaten tot een proeftijd met het oog op een vaste benoeming, onder dezelfde bepalingen vallen als de ambtenaren, gegeven dat deze beide personeelscategorieën in beginsel worden gelijkgesteld (art. I.2, 8° Vlaams Personeelsstatuut). Dit ligt in de lijn van de filosofie voor het geval de consolidatiedatum met terugwerkende kracht wordt vastgesteld. Conform art. 20quater Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel is de regel dat, wanneer de instantie die bevoegd is voor het vaststellen van de datum van consolidatie van de lichamelijke letsels als gevolg van een arbeidsongeval die datum met terugwerkende kracht vaststelt, die retroactiviteit het slachtoffer niet mag benadelen, noch verplichtingen met zich brengen voor de getroffene. Merken wij hierbij op dat de discussie over het al dan niet begrepen zijn van de toelagen in de bezoldiging eigen is aan de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling voor het overheidspersoneel. In geval van ziekte of ongeval privéleven geldt immers enkel het VPS dat voorziet in het behoud van salaris in de strikte betekenis. In dat geval is er geen interferentie van een andere regelgeving zoals dat wel het geval is bij professioneel risico in de vorm van het KB 24 januari 1969 en het KB 5 januari 1971 die het behoud van bezoldiging garanderen. Cass. 22 maart 1993, Arr.Cass. 1993, 304, Bull. 1993, 296, Pas. 1993, I, 296, RW 1993-94, 306 en Soc.Kron. 1993, 313, noot J. JACQMAIN. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 95 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid toelagen en premies van alle aard toegekend aan het personeel van de federale overheidsdiensten,527 zodat de toelagen voor abnormale prestaties niet langer verschuldigd zijn wanneer de onderbreking van de ambtsuitoefening langer duurt dan dertig werkdagen.528 Uit een ander cassatiearrest menen wij te moeten afleiden dat zodra de onderbreking van de ambtsuitoefening voor dezelfde reden meer dan dertig dagen bedraagt, zelfs al gaat het om een gefragmenteerde onderbreking, er geen enkel recht bestaat op de beoogde toelage.529 Het KB van 26 maart 1965 waardoor het Hof van Cassatie zich heeft laten inspireren, heeft echter geen gelding (meer) ten overstaan van het personeel in dienst van de Vlaamse overheid. Dit neemt niet weg dat ook het Vlaams Personeelsstatuut het principe vestigt dat (bepaalde) toelagen niet langer verschuldigd zijn bij een afwezigheid die in casu langer dan 35 (in plaats van dertig) werkdagen aanhoudt.530 Belangrijk hierbij is dat het Vlaams Personeelsstatuut een aantal toelagen opsomt waarop deze uitsluitingsgrond geen toepassing vindt, zoals de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en de eindejaarstoelage, de managementtoelage, de bevorderingspremie (of upgradingspremie), de milieutoelage en de vervangende huisvestingstoelage. 531 Een volledig overzicht van alle toelagen waarop de regel van de 35 werkdagen wel of niet toepassing vindt, is terug te vinden in de toelichting bij het desbetreffende artikel uit het Vlaams Personeelsstatuut. 532 Grijpen we terug naar de tekst zelf van het KB van 24 januari 1969, dan lezen we daarin de garantie van het behoud van de bezoldiging verschuldigd op grond van het reglementair statuut (supra, B). De notie bezoldiging is ruimer dan salaris waarvan het behoud wordt gewaarborgd tijdens afwezigheden die met dienstactiviteit worden gelijkgesteld (supra, 1). De bezoldiging die in het geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid van een overheidspersoneelslid verschuldigd is, omvat bijgevolg niet alleen het salaris sensu stricto, maar ook de toelagen. In het licht van de hierboven vermelde cassatierechtspraak zijn de toelagen die niet onderhevig zijn aan de limiet van 35 werkdagen (supra), zonder tijdsbeperking wel degelijk onderdeel van de statutair gewaarborgde bezoldiging tot voordeel van het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. De toelagen die wel onder de toepassing vallen van de inperking tot 35 werkdagen, zijn slechts statutair gewaarborgd voor zover de afwezigheid niet langer dan 35 werkdagen aanhoudt. Om uit te maken of de toelagen al dan niet verschuldigd zijn in geval van afwezigheid wegens arbeidsongeval of beroepsziekte, zijn met andere woorden de geldelijke bepalingen van het Vlaams Personeelsstatuut doorslaggevend.533 6. Vergelijking Zoals hierboven aangehaald, heeft de vergoedingsregeling bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid die het voorwerp uitmaakt van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 en zijn uitvoeringsbesluiten, de waarde van een minimumregeling ten overstaan van het overheidspersoneel (supra, B). Het slachtoffer zou dus kunnen vragen om een vergelijking door te voeren tussen het behoud van bezoldiging aan 100% en de vergoeding aan 90% van het gemiddelde dagloon conform de Wet van 10 april 1971 (infra, hoofdstuk 2, afdeling 4, § 1, B). Alle toelagen – ongeacht de duur van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid (supra, 2) – maken zonder enige twijfel deel uit van het basisloon dat als uitgangspunt dient voor de berekening van het gemiddelde dagloon. Bijgevolg dient uitgemaakt of de suppletoire regeling al dan niet gunstiger is dan het statutaire behoud van bezoldiging aan 100%. Hierbij mogen we echter niet uit het oog 527 528 529 530 531 532 533 96 BS 21 april 1965. Cass. 11 oktober 1993, Arr.Cass. 1993, 821, Bull. 1993, 808, Pas. 1993, I, 808 en RW 1993-94, 1.050; Cass. 31 januari 1994, Arr.Cass. 1994, 122, Pas. 1994, I, 127 en Soc.Kron. 1994, 107, noot J. JACQMAIN, “Les prestations normales sont-elles exceptionnelles?”. Zie ook Arbh. Luik 7 januari 1993, De Verz. 1993, 541, noot M. BOLLAND, “Le maintien des allocations spéciales pendant l’incapacité temporaire résultant d’un accident du travail dans le secteur public”; B. VAN PRAET, “Vergoeding van buitengewone prestaties bij arbeidsongeval”, De Gem. 1997, 647-648. Cass. 9 juni 1997, Arr.Cass. 1997, 265, JT 1997, 778, JTT 1997, 402, Pas. 1997, I, 265, RW 1997-98, 1.287 en Soc.Kron. 1998, 567, noot (samenvatting). Zie ook Arbh. Bergen 12 januari 2001, JTT 2001, 167; Arbrb. Oudenaarde 13 juni 1996, JTT 1998, 131, noot. Art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.15, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Toelichting bij art. VII.15 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook mail de dato 27 november 2008 ondertekend door Jacky LEROY, voorzitter van het directiecomité van de FOD P&O aan Dirk LAERTE, met als onderwerp: art. 32 KB 24.01.1969 arbeidsongevallen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid verliezen dat het basisloon slechts in aanmerking komt tot een bepaalde loongrens (infra, hoofdstuk 2, afdeling 4, § 1, B). Dezelfde werkwijze behoort – althans in theorie – ook te worden gevolgd wanneer tijdens het kalenderjaar dat het arbeidsongeval of de beroepsziekte is voorafgegaan, veel overuren zijn gepresteerd. Enkel wanneer de afwezigheid minder dan 35 werkdagen duurt, wordt het gemiddelde van de toelage voor overwerk van de laatste twaalf maanden betaald. Na deze tijdspanne is het bedrag van de overuren inderdaad niet meer statutair gegarandeerd. Het overloon is daarentegen zonder meer begrepen in het basisloon voor het berekenen van de vergoedingen die met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 verschuldigd zijn bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid, zodat een vergelijking aangewezen kan zijn. D. Volledige versus gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel maakt op het vlak van de vergoedingsregeling niet expliciet een onderscheid naargelang de tijdelijke arbeidsongeschiktheid volledig of gedeeltelijk is.534 Bijgevolg zal, ook wanneer de tijdelijke arbeidsongeschiktheid van een overheidspersoneelslid slechts gedeeltelijk is of wordt, het slachtoffer nog steeds dezelfde vergoeding ontvangen zoals bij volledige tijdelijke arbeidsongeschiktheid, althans zolang er geen sprake is van enigerlei vorm van werkhervatting, of zelfs zijn vroegere bezoldiging als hij een ander ambt vervult dat normaal minder wordt bezoldigd dan de betrekking die hij voor het ongeval bekleedde.535 De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel heeft getracht dit te verwoorden door te bepalen dat het voordeel van de bepalingen van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voor een tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid uitwerking vindt “gedurende de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot de datum van volledige hervatting van het werk”.536 Deze vergoedingsregeling staat los van een eventuele gedeeltelijke werkhervatting door het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de vorm van bijvoorbeeld het verlof voor deeltijdse prestaties. Een wedertewerkstelling bij een gedeeltelijke tijdelijke arbeidsongeschiktheid is dus niet uitgesloten (infra, § 3). Als er echter geen dergelijk verlof wordt toegekend, heeft het slachtoffer dat nog slechts gedeeltelijk tijdelijk arbeidsongeschikt is, in elk geval de garantie dat het de vergoeding behoudt alsof het nog steeds volledig tijdelijk arbeidsongeschikt zou zijn. E. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid 1. Essentie Vanaf de consolidatie in geval van arbeidsongeval of de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont bij beroepsziekte, komt er per hypothese een einde aan de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en gaat die over in een blijvende arbeidsongeschiktheid (infra, § 2). Het is echter mogelijk dat het slachtoffer na dit kantelmoment opnieuw voor een beperkte tijdspanne tijdelijk arbeidsongeschikt wordt als gevolg van de letsels die uit het arbeidsongeval of de beroepsziekte zijn voortgevloeid. De essentie van deze regeling is dat het gaat om een in de tijd beperkte verergering en niet om een voortdurende toestand, zij het dat de duur van die tijdelijke verergering niet staat gespecificeerd. Semantisch houdt een verergering in dat de toestand voordien beter was, wat een bevestiging is van het feit dat het niet gaat om een constante staat van arbeidsongeschiktheid, zoals ook duidelijk 534 535 536 Cass. 8 oktober 2001, JTT 2001, 456. Cf. Arbh. Brussel 6 november 1996, Soc.Kron. 1997, 78, noot J.J. en Arbh. Luik 16 september 1993, JTT 1994, 237, noot. Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 97 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid blijkt uit de tekst zelf van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Een andersluidend standpunt innemen zou de regel onderuit halen dat bij het vaststellen van de blijvende arbeidsongeschiktheid per definitie een einde komt aan de tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Bijkomende voorwaarde is dat die tijdelijke verergering in relatie staat tot de oorspronkelijke letsels. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen bij verwijdering van osteosynthesemateriaal bij het slachtoffer van een arbeidsongeval. De vraag is of deze regeling eveneens uitwerking vindt bij hervallen naar aanleiding van de initiële ongevalsletsels, zoals zich vaak voordoet bij onder andere rugletsels. In de praktijk blijkt Medex zich vrij streng op te stellen als het aankomt op het aanvaarden van een tijdelijke verergering van de letsels van het arbeidsongeval nadat de consolidatie is ingetreden. Blijkbaar zou enkel in het geval van een hospitalisatie een hernieuwde tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie worden aanvaard. Anders dan in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, is de toepassing van deze regel na het verstrijken van de herzieningstermijn niet voorbehouden aan slachtoffers van een arbeidsongeval met een blijvende arbeidsongeschiktheid van 10% of meer. 537 2. Vergoedingsregeling Het slachtoffer van wie de blijvende arbeidsongeschiktheid zodanig verergert dat het zijn (nieuwe) betrekking tijdelijk niet meer kan uitoefenen, heeft gedurende die afwezigheidsperiode recht op dezelfde schadeloosstelling zoals in het geval van tijdelijke ongeschiktheid voor de consolidatie of voor het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. 538 Volgens de parlementaire voorbereiding van de wijzigende Wet van 19 oktober 1998539 is die schadeloosstelling bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie of na het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, cumuleerbaar met de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid tot beloop van 25% van de bezoldiging op grond waarvan zij is vastgesteld. 540 F. Preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu Het personeelslid dat door een beroepsziekte wordt bedreigd, dat niet voor andere opdrachten kan worden aangewezen, dat aanvaardt zich tijdelijk te onthouden van elke activiteit die het nog aan de risico’s van deze ziekte kan blootstellen en dat accepteert tijdelijk het ambt dat het uitoefent, te staken, behoudt de bezoldiging verschuldigd op grond van zijn arbeidsovereenkomst of zijn wettelijk of reglementair statuut.541 Dit is de enige – vrijwel letterlijk weergegeven – specificatie die we aantreffen in het KB van 5 januari 1971 als de preventieve verwijdering uit het schadelijk arbeidsmilieu van een door een beroepsziekte bedreigde persoon aan de orde is. Het enige wat we hieruit kunnen afleiden, is dat deze maatregel slechts een tijdelijk karakter heeft. 537 538 539 540 541 98 Arbh. Antwerpen (afd. Hasselt) 10 januari 1994, Limb.Rechtsl. 1994, 161). Deze uitspraak dateert uit de periode voor de wijzigende Wet 19 oktober 1998, toen deze hypothese nog niet was geregeld in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel (Arbh. Luik 12 januari 2000, Soc.Kron. 2003, 326, noot J. JACQMAIN), maar behoudt niettemin haar gelding (zie Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 12 november 2008, AR 4.026/2008, onuitg.). Art. 6, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Naar het oordeel van het Grondwettelijk Hof is er sprake van een schending van het grondwettelijk gelijkheids- en non discriminatiebeginsel in zoverre de getroffene van een arbeidsongeval ook voor de inwerkingtreding van de genoemde Wet 19 oktober 1998, geen recht zou hebben op een vergoeding in de zin van art. 3bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel indien zijn blijvende arbeidsongeschiktheid zodanig verergert dat hij de functie waarin hij werd gereclasseerd, tijdelijk niet meer kan uitoefenen (zie Arbitragehof 8 mei 2001, nr. 64/2001, Verkeersrecht 2001, 325; Arbitragehof 20 februari 2002, nr. 40/2002, JTT 2002, 209, noot en Verkeersrecht 2002, 188; zie ook Arbh. Luik (afd. Neufchâteau) 12 november 2008, AR 4.026/2008, onuitg.). BS 25 november 1998. Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1534/1, 5. Art. 19, tweede lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Voor de publieke sector is – anders dan in de particuliere sector542 – niets geregeld aangaande de pecuniaire gevolgen in geval van blijvende verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu. § 2. Blijvende arbeidsongeschiktheid A. Belang van de consolidatiedatum De consolidatiedatum – of in geval van beroepsziekte de datum waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont – valt niet noodzakelijk samen met de werkhervatting of met het einde van de geneeskundige behandeling. Dit leidt soms tot verwarring, want voor de vergoedingen komt dit erop neer dat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de periode tussen de (volledige) werkhervatting en de consolidatie, geen recht kan doen gelden op welke vorm van schadeloosstelling ook. B. Jaarlijkse bezoldiging 1. Principe De rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op de jaarlijkse bezoldiging waarop het slachtoffer aanspraak kon maken op het tijdstip dat het ongeval zich heeft voorgedaan of dat de beroepsziekte werd vastgesteld.543 Onder de noemer jaarlijkse bezoldiging horen thuis: iedere wedde, elk loon, of als loon of wedde geldende vergoeding door het slachtoffer verkregen, vermeerderd met de toelagen of vergoedingen die geen werkelijke lasten dekken en die op basis van de arbeidsovereenkomst of van het wettelijk of reglementair statuut verschuldigd zijn.544 2. Grensbedrag De jaarlijkse bezoldiging voor de berekening van de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid komt slechts in aanmerking tot een bepaald bedrag dat overeenstemt met de zogenaamde loongrens.545 De Wet van 17 mei 2007546 heeft de vigerende loongrens opgetrokken tot 24.332,08 euro. Het Vlaams Personeelsstatuut biedt de mogelijkheid aan de Vlaamse regering om, op voorstel van de functionele minister en na akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken, voor elk van de intern verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, voor de in de toepassingssfeer van dit besluit begrepen extern verzelfstandigde agentschappen, voor de administratieve diensten van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs en de strategische adviesraad Vlaamse Onderwijsraad onder andere specifieke sociale voordelen vast te stellen. 547 542 543 544 545 546 547 Zo de bedreigde werknemer een voorstel tot definitieve stopzetting accepteert, krijgt hij voor een periode van negentig dagen de uitkering voor blijvende, volledige arbeidsongeschiktheid, meer bepaald 100% van het basisloon (art. 37, § 3, eerste lid Beroepsziektewet). Na die tijdspanne ontvangt deze werknemer een vergoeding die in overeenstemming is met zijn graad van gedeeltelijke, blijvende arbeidsongeschiktheid (art. 38, § 1 Beroepsziektewet). In dat geval kan hij – onder bepaalde voorwaarden – beroepsherscholing volgen voor rekening van het Fonds voor de Beroepsziekten (zie art. 37, § 3 en § 4 Beroepsziektewet). Art. 4, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 13, eerste lid KB 24 januari 1969 en art. 14, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 4, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. BS 14 juni 2007 (ed. 2). Deze loongrens heeft uitwerking vanaf 1 januari 2005 (zie art. 28, 4° Wet 17 mei 2008) en geldt dus voor alle arbeidsongevallen waarvan de consolidatiedatum zich op of vanaf die datum situeert, of – nog anders uitgedrukt – voor de renten die voor het eerst verschuldigd zijn vanaf 1 januari 2005 (zie art. 27 Wet 17 mei 2007). Zie art. I.7bis, 3°, in fine Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 99 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dit heeft ertoe geleid dat bepaalde agentschapspecifieke regelingen uitgaan van een hogere grens.548 Deze mogelijkheid bestaat niet voor de kerndepartementen. 3. Bijzonderheden In geval van cumulatie van ambten bij verscheidene overheidsbesturen of -instellingen, waarop de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel uitwerking vindt, mag de rente bij blijvende arbeidsongeschiktheid worden berekend op basis van de samengevoegde jaarlijkse bezoldigingen die aan die onderscheiden ambten zijn verbonden.549 Daarbij dient echter een dubbele beperking in acht genomen, meer in het bijzonder de geldende cumulatiewetgeving 550 enerzijds en het toepasselijke grensbedrag van de jaarlijkse bezoldiging anderzijds (supra, 2). Wanneer de arbeidsduur in de publieke sector geregeld minder beloopt dan de normale jaarlijkse duur van een ambt met volledige prestaties,551 wordt de jaarlijkse bezoldiging vermeerderd met een hypothetische bezoldiging die betrekking heeft op de periode zonder prestaties. 552 Dit is niet alleen het geval voor zover de betrokkene slechts één ambt uitoefent, maar ook indien hij meerdere ambten cumuleert. In die laatste hypothese worden de bezoldigingen ervan eerst samengeteld volgens de regels voor de cumulatie van ambten, dus enkel op basis van de reële prestaties, om er nadien eventueel een hypothetische bezoldiging aan toe te voegen. Die hypothetische bezoldiging wordt berekend met inachtneming van de bezoldiging(en) die het slachtoffer kreeg uitbetaald, en binnen de grenzen die zijn vereist om tot de normale jaarlijkse arbeidsduur van een ambt met volledige prestaties te komen. 553 Nog een andere bijzondere toestand betreft de slachtoffers die het genot hebben van een rustpensioen of een overlevingspensioen waarvan de uitbetaling is gekoppeld aan de voorwaarde dat de wettelijk vastgestelde perken van toegelaten arbeid niet worden overschreden. In voorkomend geval wordt de bezoldiging vastgesteld met inachtneming van het loon dat verschuldigd is voor het verrichten van de toegelaten arbeid.554 548 549 550 551 552 553 554 100 In een aantal agentschapspecifieke rechtspositieregelingen lezen we dat voor de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel de rente in geval van blijvende invaliditeit en bij overlijden, toegekend naar aanleiding van een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar en van het werk, zoals berekend op basis van de jaarlijkse bezoldiging van het personeelslid, per jaar en per persoon wordt ‘beperkt’ tot: 25.153,76 euro (zie art. 10 BVR 14 maart 2008 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het Bloso, BS 14 mei 2008). Noteer in de marge dat Bloso wordt herdoopt tot Sport Vlaanderen; 123.946,76 euro (zie art. 24 BVR 14 december 2007 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigde agentschap De Scheepvaart, BS 24 januari 2008; art. 4 BVR 27 juni 2008 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, BS 26 augustus 2008; art. 7 BVR 20 maart 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van Kind en Gezin, BS 5 mei 2009, zoals vervangen bij art. 3 BVR 23 december 2011, BS 8 februari 2011); 123.947 euro (zie art. 4 BVR 27 juni 2008 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen, BS 26 augustus 2008; art. 13 BVR 18 juli 2008 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Landmaatschappij, BS 23 oktober 2008; art. 3 BVR 18 juli 2008 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen, BS 23 oktober 2008; art. 3 BVR 12 maart 2010 houdende vaststelling van de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap en houdende oprichting van een Sociale Dienst voor het personeel van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, BS 8 april 2010); 124.000 euro (zie art. 11 BVR 19 juni 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het Vlaams Agentschap voor Ondernemersvorming - SYNTRA Vlaanderen, BS 24 september 2009; art. 19 BVR 9 mei 2014 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, BS 27 augustus 2014); 125.000 euro (zie art. 2 BVR 3 juli 2009 houdende de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs, BS 2 oktober 2009 (ed. 1); art. 7 BVR 23 mei 2014 tot vaststelling van de agentschapsspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij, BS 8 september 2014). Art. 15 KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971). Art. 15, in fine KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971). Zie art. 18 KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971). Art. 17, eerste lid KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971). Art. 17, tweede lid KB 24 januari 1969 (en art. 16 KB 5 januari 1971). Art. 4bis Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Cf. Cass. 17 oktober 1994, JTT 1995, 123, noot. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Renten wegens blijvende arbeidsongeschiktheid 1. Formule De rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid is gelijk aan het product van de jaarlijkse bezoldiging (supra, B) en het aangehouden percentage blijvende arbeidsongeschiktheid 555 (supra, deel II). Het uitgangspunt is de niet-geïndexeerde jaarlijkse bezoldiging waarop het slachtoffer recht had op het ogenblik van het ongeval, eventueel geplafonneerd tot het vigerende bedrag van het grensbedrag van de jaarlijkse bezoldiging op datum van consolidatie (supra, B, 2). De op die basis bepaalde rente dient vervolgens te worden aangepast aan het peil van het indexcijfer op het tijdstip van de consolidatie.556 De indexering van de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid staat los van de voorafgaande vaststelling van de jaarlijkse bezoldiging van het slachtoffer; het gaat daarbij om een niet-geïndexeerde wedde die op de consolidatiedatum wordt vergeleken met de dan toepasselijke loongrens.557 Of de rente vanaf de consolidatiedatum nog verder wordt gekoppeld aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, hangt af van de hoogte van het toegekende percentage blijvende arbeidsongeschiktheid (infra, 6). Die jaarlijkse bezoldiging wordt vermenigvuldigd met het toegekende percentage blijvende arbeidsongeschiktheid zoals dit werd vastgesteld op het ogenblik van de consolidatie of de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra, A). De rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand waarin de consolidatie plaatsvindt of waarin de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, zich situeert.558 Het is echter mogelijk dat het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid wordt herzien indien zich een onvoorzienbare wijziging heeft voorgedaan in de toestand van het slachtoffer van een arbeidsongeval en op voorwaarde dat een aanvraag tot herziening werd gedaan in de loop van de driejarige herzieningstermijn559 (infra, deel IV). De herziening heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het indienen van de aanvraag.560 Na het verstrijken van de herzieningstermijn in het raam van de arbeidsongevallenregeling kan zich evenzeer nog een verergering manifesteren, maar deze zal in voorkomend geval geen aanleiding geven tot de toekenning van een hogere rente volgens de hierboven beschreven formule, maar slechts een recht creëren op een forfaitaire verergeringsbijslag (infra, D). Die bijslag is verschuldigd vanaf de eerste dag van de maand volgend op het indienen van de aanvraag. Bij elke verergering wordt de verergeringsbijslag opnieuw berekend vanaf deze datum. 561 In geval van een beroepsziekte is de mogelijkheid tot herziening van de vergoedingen niet beperkt in de tijd.562 Het KB van 5 januari 1971 specificeert niet vanaf wanneer de herziening effect sorteert. 2. Verminderde rente in geval van geringe blijvende arbeidsongeschiktheid De rente wordt tot de helft teruggebracht indien de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid minder beloopt dan 5%. Gaat het om arbeidsongeschiktheden die minimaal gelijk zijn aan 5%, maar minder bedragen dan 10%, dan ziet het slachtoffer zijn rente met een kwart verminderd.563 555 556 557 558 559 560 561 562 563 Art. 4, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Arbh. Brussel 5 september 1988, JTT 1988, 395. Cf. Cass. 12 februari 2007, JTT 2007, 242. Art. 20, eerste lid KB 24 januari 1969 (en art. 17 KB 5 januari 1971). Art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 10, § 1, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 4 KB 24 januari 1969. Cf. art. 12 KB 5 januari 1971. Art. 4, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 101 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 3. Bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp van een derde persoon Als de toestand van het slachtoffer absoluut de geregelde hulp van een derde persoon vereist, kan het aanspraak maken op een bijkomende vergoeding volgens de noodzaak van deze hulp. Het jaarlijkse bedrag van die bijkomende vergoeding mag niet meer belopen dan twaalfmaal het gemiddelde maandelijks minimuminkomen zoals gewaarborgd volgens de bezoldigingsregeling die op het slachtoffer toepasselijk is in de dienst waarbij het werd aangeworven.564 De wet geeft geen criterium aan voor de raming van de omvang van de supplementaire vergoeding. De beoordeling van de graad van hulp van derden is vooral een feitenkwestie betreffende de menselijke en maatschappelijke problemen, waarover de bevoegde geneeskundige dienst (infra, deel IV) op een autonome wijze oordeelt. Wel heeft de Werkgroep Evaluatie Menselijke Schade steeds met klem verdedigd dat het principe van de forfaitaire schadeloosstelling een concrete, reële beoordeling van de omvang van de noodzakelijke derdenhulp niet in de weg staat. 565 4. Cumulatie566 a. Met een bezoldiging Zolang het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de publieke sector de uitoefening van ambten behoudt, mogen de rente en de verergeringsbijslag niet hoger liggen dan 25% van de bezoldiging op grond waarvan de rente is vastgesteld. 567 De uitkering wordt dus beperkt tot 25% van de bezoldiging die als berekeningsbasis heeft gediend, en niet tot een kwart van het bedrag van de rente. Dit heeft tot gevolg dat alle arbeidsongeschiktheidspercentages van 25% of meer, in voorkomend geval, recht geven op een analoge rente of bijslag vastgesteld op 25% van de vroeger verdiende jaarlijkse bezoldiging. Zo de betrokkene een ander ambt vervult dat normaal minder wordt bezoldigd dan de betrekking die hij voor het arbeidsongeval of de beroepsziekte bekleedde, behoudt hij niet enkel zijn vroegere bezoldiging,568 maar hij mag dat salaris daarenboven cumuleren met een arbeidsongeschiktheidsrente en/of de bijslag wegens verergering tot de grens van 25%, net zoals een personeelslid dat zijn normale ambt blijft voortzetten. 569 In het geval dat de betrokkene niet opnieuw wordt tewerkgesteld, is de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid en de verergeringsbijslag integraal cumuleerbaar met de bezoldiging die hij verdient bij een andere werkgever.570 564 565 566 567 568 569 570 102 Art. 4, § 2, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. De concrete beoordeling van de reële omvang van de schade kan als volgt gebeuren. In de eerste plaats behoort een schatting te worden gemaakt van het aantal uren dat het slachtoffer volstrekt de hulp van een derde nodig heeft. Daarbij dient ook het facet van de veroudering te worden ingecalculeerd, want er wordt uitspraak gedaan over de noodzaak en de omvang van de hulp waarmee de betrokkene het tot aan het einde van zijn dagen zal moeten stellen, waardoor automatisch een factor van onzekerheid wordt ingebouwd. Op basis hiervan is het mogelijk te berekenen welke vergoeding het slachtoffer zou moeten ontvangen, namelijk zoveel als nodig is om het vastgestelde aantal uren (onbekende X) per dag een hulp te betalen. Per hypothese kan als vergelijkingsloon het loon van een gezinshelper worden genomen: door omrekening is het mogelijk de bruto loonkost (onbekende Y, uitgedrukt in euro per uur) te bepalen. De combinatie van beide elementen levert de kostprijs per dag op, namelijk X uren x Y euro/uur = (X x Y) euro. Op jaarbasis stemt dit overeen met een bedrag in euro van 365 (X x Y). Tot slot komt het er enkel nog op aan na te gaan of de grens al dan niet is overschreden. Wanneer het eindresultaat boven het grensbedrag uitstijgt, speelt de vigerende beperking omwille van het forfaitair karakter van de schadeloosstelling. Art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel vestigt het principe dat de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid en de verergeringsbijslag kunnen worden gecumuleerd met de bezoldiging en met het rustpensioen dat wordt toegekend krachtens de wets- en reglementsbepalingen eigen aan de overheidsdiensten, onverminderd de toepassing van art. 6 en art. 7 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel die in bepaalde afwijkingen voorzien. Art. 6, § 1 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 6, § 2, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 5 en art. 6, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 6, § 1 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel (a contrario). Waar discussie over kan bestaan, is wat precies wordt bedoeld met het behoud van de uitoefening van ambten. Op het eerste gezicht is het logisch dat enkel de wedertewerkstelling bij dezelfde overheidswerkgever wordt beoogd. Men zou echter ook kunnen voorhouden dat deze cumulatiebeperking meer in het algemeen geldt indien het slachtoffer actief blijft bij om het even welke Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Vermelden wij voor de volledigheid dat de eventuele bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp van een derde persoon (supra, 3), naar onze mening niet onder deze cumulatiebeperkende regels valt. Daar waar de rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid annex de verergeringsbijslag het hypothetische loonverlies vergoeden, heeft de bijkomende vergoeding voor de geregelde hulp van een derde persoon duidelijk een andere finaliteit. Het is niet omdat een slachtoffer eventueel in zijn vroegere of een ander ambt wordt weder tewerkgesteld, dat dit een effect heeft op zijn nood aan hulp van een andere persoon voor een aantal noodzakelijke dagelijkse handelingen die zich buiten de arbeidssfeer situeren. Trouwens ook op het vlak van de cumulatie met een overheidsrustpensioen (infra, b) komt de geldende regeling erop neer dat de bijkomende vergoeding voor hulp van een derde integraal cumuleerbaar is door de grens navenant te verhogen. b. Met een pensioen Als het slachtoffer zijn ambt neerlegt en een aan het overheidspersoneel eigen rustpensioen 571 verkrijgt,572 is de rente en de verergeringsbijslag slechts cumuleerbaar met het pensioen tot 100% van de laatste bezoldiging nadat deze is aangepast volgens de voor rust- en overlevingspensioenen vigerende regels.573 Voor slachtoffers wier toestand volstrekt de geregelde hulp van een andere persoon vergt, kan dit maximum meer dan 100% belopen, zonder de grens van 150% te mogen overschrijden. 574 Deze bepaling werd (nog steeds) niet aangepast aan het nieuwe maximum voor de berekening van de bijkomende vergoeding voor hulp van een derde (supra, 3). Het begrip laatste bezoldiging moet worden geïnterpreteerd tegen de achtergrond van de notie jaarlijkse bezoldiging. Zo omvat die laatste bezoldiging niet alleen de eigenlijke wedde, maar ook de onderscheiden bijkomende toelagen die worden meegeteld voor het berekenen van de jaarlijkse bezoldiging (supra, B). Bij overschrijding van die cumulatiegrens gebeurt de inkorting niet op het rustpensioen, maar ondergaat het bedrag van de rente of de verergeringsbijslag een vermindering. 575 De Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel beperkt slechts de mogelijkheid tot cumulatie met het rustpensioen toegekend met toepassing van de wets- en reglementsbepalingen eigen aan de overheidsdiensten.576 Daaruit mogen we per negativum concluderen dat onbeperkte samenvoeging mogelijk is met een rustpensioen dat aan een overheidspersoneelslid toekomt op basis van de pensioenregeling voor werknemers of zelfstandigen of een andere regeling, net als met een overlevingspensioen op grond van welke wetgeving ook. Het slachtoffer dat zijn ambt neerlegt zonder gerechtigd te zijn op een rustpensioen als ambtenaar, ontvangt de totale rente en de volledige bijslag wegens verergering. 577 5. Kapitalisatie Bij een blijvende arbeidsongeschiktheid van 16% of meer 578 kan – op aanvraag van het slachtoffer van een arbeidsongeval579 – de waarde van de rente tot beloop van ten hoogste een derde als kapitaal worden uitbetaald.580 Deze aanvraag is – anders dan in het raam van de 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 werkgever in de publieke sector die begrepen is in de werkingssfeer van de uitvoeringsbesluiten van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een rustpensioen wegens leeftijd dan wel om een rustpensioen wegens definitieve medische ongeschiktheid. Cf. art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 7, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 7, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 7, § 1, derde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 5 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 7, § 2 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 12, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Deze mogelijkheid tot omzetting in kapitaal is onbestaande in het geval van een beroepsziekte (zie art. 12, § 1, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel), ook al omdat bij beroepsziekte geen beperking geldt op het vlak van de mogelijkheid tot herziening. Art. 12, § 1, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 103 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 – niet afhankelijk van de goedkeuring van een extern organisme, wat neerkomt op een absoluut recht van het slachtoffer. In de huidige stand van de wetgeving wordt noch in de tekst van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, noch in zijn uitvoeringsbesluiten nader bepaald op welk moment het slachtoffer de aanvraag tot omzetting in kapitaal kan indienen. Dit betekent dat de betrokkene de omzetting in kapitaal op elk ogenblik kan aanvragen, hoewel de eigenlijke omzetting slechts mag gebeuren op zijn vroegst op de eerste dag van de maand volgend op het verstrijken van de herzieningstermijn. Wordt de omzetting in kapitaal in een latere fase gevraagd, dan vindt die plaats op de eerste dag van de derde maand die volgt op de indiening van de aanvraag.581 Het uitgangspunt vormt de waarde van de rente zoals geïndexeerd volgens de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.582 De in aanmerking te nemen leeftijd is die welke de gerechtigde heeft op het ogenblik waarop de aanvraag tot omzetting van de rente in kapitaal uitwerking vindt; 583 daarmee stemt een bepaalde leeftijdscoëfficiënt overeen. Bij omzetting van maximaal een derde van de waarde van de rente in kapitaal wordt uitgegaan van de totale rente zonder aftopping omwille van de beperkte samenvoeging met de wedde bij wedertewerkstelling in dienst van een werkgever die onder de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel ressorteert (supra, 4, a) of met een rustpensioen als ambtenaar584 (supra, 4, b). In geen geval mag het gekapitaliseerde deel van de rente, eventueel samen met het overblijvende gedeelte van de rente, hoger liggen dan de vooropgestelde cumulatiepercentages.585 De uitkering van het kapitaal gebeurt binnen zestig dagen volgend op de datum die de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel voor de omzetting in kapitaal heeft vastgesteld. 586 6. Indexatie De renten wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, de bijkomende vergoeding voor hulp van een derde persoon (supra, 3) en de verergeringsbijslagen (infra, D) worden vermeerderd of verminderd conform de Wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de publieke sector aan het indexcijfer der consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. 587 De bedoelde vergoeding, de renten en de bijslagen zijn voor de toepassing van de indexeringsregel gekoppeld aan de spilindex 138,01. Momenteel bedraagt die verhogingscoëfficiënt 1,6406. Telkens als de spilindex wordt overschreden, resulteert dit in een verhoging van deze verhogingscoëfficiënt met 1,02. De verhogingscoëfficiënt is dus een machtsverheffing van 1,02, sedert 1 juli 2016 tot de 25e macht.588 Bij wijze van uitzondering op de regel worden de renten niet geïndexeerd wanneer de blijvende arbeidsongeschiktheid geen 16% bereikt. 589 D. Verergeringsbijslag Wanneer zijn toestand die het gevolg is van het arbeidsongeval, op een blijvende manier verergert na het verstrijken van de herzieningstermijn (infra, deel IV), kan het slachtoffer een verzoek indienen tot het verkrijgen van een verergeringsbijslag.590 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 104 Art. 12, § 2, in fine Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 21, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 21, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 22, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 22, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 23 KB 24 januari 1969. Art. 13, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Cass. 4 september 1989, Arr.Cass. 1989-90, 1, Bull. 1990, 1, JLMB 1989, 1.422, JTT 1989, 487, noot, Pas. 1990, I, 1, RW 1989-90, 771 en TSR 1989, 421. Zie http://www.wedden.fgov.be/indexation/default.htm. Art. 13, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 5bis, § 1 KB 24 januari 1969. In het uitvoeringsbesluit voor het personeel van de provinciale en plaatselijke overheden werd intussen een analoog art. 5bis ingevoerd. Dat gebeurde pas bij art. 7 KB 26 november 2012 houdende wijziging van het koninklijk besluit Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Vereist is dat de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid na die verergering minimaal 10% bedraagt.591 Dit is niet aan de orde als het gaat om de getroffene door een beroepsziekte aangezien de herziening in geval van beroepsziekte niet aan enige tijdsbeperking onderhevig is. Het bedrag van de verschuldigde verergeringsbijslag is het resultaat van de volgende berekening. De eerste stap bestaat erin de nieuwe graad van blijvende arbeidsongeschiktheid te vermenigvuldigen met het met deze graad overeenstemmende forfaitaire bedrag,592 zoals gespecificeerd in tabel 7. Deze bedragen zijn gekoppeld aan de spilindex 138,01.593 Dat betekent dat de hieronder vermelde bedragen vanaf 1 juli 2016 moeten worden vermenigvuldigd met de verhogingscoëfficiënt 1,6406 (supra, C, 6). Tabel 7 – Bedragen van de verergeringsbijslag594 Per percent BAO Naargelang van het nieuwe % BAO 70,49 euro Minstens 10% en hoogstens 35% 93,91 euro Minstens 35% en hoogstens 65% 119,19 euro Meer dan 65% Bij recht op een verhoogde rente wegens geregelde hulp van een derde 595 59,63 euro Zo berekend met het nieuwe maximum van 100% 119,19 euro Zo berekend met het oude maximum van 50% Van het verkregen product dient het bedrag van de oorspronkelijke of herziene rente, voor iedere uitbetaling in kapitaal, in mindering te worden gebracht. 596 Dit komt er simpelweg op neer dat als het bedrag van de rente hoger ligt of gelijk is aan de uitkomst van de eerste berekening, geen verergeringsbijslag verschuldigd is.597 § 3. Deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeval of beroepsziekte A. Principe Het KB van 24 januari 1969 erkent de mogelijkheid tot het presteren van verminderde prestaties na een arbeidsongeval, zowel tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid als na de consolidatie. 598 Een analoge bepaling vinden we ook terug in het KB van 5 januari 1971 in geval van beroepsziekte.599 591 592 593 594 595 596 597 598 599 van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding ten gunste van sommige personeelsleden van provincies, gemeenten, agglomeraties en federaties van gemeenten, verenigingen van gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, diensten, instellingen en verenigingen voor maatschappelijk welzijn, diensten van het College van de Vlaamse Gemeenschapscommissie en diensten van het College van de Franse Gemeenschapscommissie en openbare kassen van lening, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk (BS 13 december 2012). Art. 5bis, § 1, in fine KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 2, eerste lid, 1° KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 3 KB 24 januari 1969. Deze bepaling werd integraal vervangen bij art. 1, 1° KB 26 november 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk (BS 13 december 2012). Het gaat echter slechts om een marginale wijziging bestaande uit een verduidelijking van wat wordt bedoeld met het nieuwe en het oude maximum voor de vaststelling van de rente wegens geregelde hulp van een derde persoon. Bij gelegenheid van een aanvraag tot toekenning van een verergeringbijslag kan ook de bijkomende vergoeding voor hulp van derden worden toegekend of aangepast (art. 5bis, § 6 KB 24 januari 1969). Art. 5bis, § 2, eerste lid, 2° KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 2, derde lid KB 24 januari 1969. Art. 32bis KB 24 januari 1969. Art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 105 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte kan meer in het bijzonder de toelating krijgen om zijn ambt met verminderde prestaties uit te oefenen zonder tijdsbeperking en volgens een vrij door de bevoegde geneeskundige dienst te bepalen verdeling. De enige voorwaarde is dat het slachtoffer minstens de helft van de normale duur van een ambt met volledige prestaties moet kunnen volbrengen.600 B. Los van het Vlaams Personeelsstatuut Vroeger voegden de uitvoeringsbesluiten van 24 januari 1969 en van 5 januari 1971 eraan toe dat deze regeling gold ongeacht de reglementaire bepalingen betreffende het verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte of gebrekkigheid. Deze zinsnede is intussen echter geschrapt. 601 Dit impliceert dat deze besluiten voorrang hebben op eventuele bepalingen ter zake in de rechtspositieregelingen. Vandaar is het logisch dat de regeling betreffende het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte, zoals vervat in het VPS (supra, afdeling 1, § 2), enkel toepassing vindt bij ziekte of ongeval privéleven 602 en geen gelding heeft in geval van een arbeids(weg)ongeval of een beroepsziekte. C. Dienstactiviteit? Punt is wel dat de uitvoeringsbesluiten van 24 januari 1969 en van 5 januari 1971 in gebreke blijven wat betreft de regeling van de gevolgen van een dergelijk verlof voor verminderde prestaties na een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte. Het is daarom aan te bevelen dat de genoemde uitvoeringsbesluiten zouden specificeren dat de tijdspanne van gedeeltelijke wedertewerkstelling gelijkstaat met een periode van dienstactiviteit. Deze specificatie is onder andere ook van belang opdat deze tijdvakken van gedeeltelijke wedertewerkstelling aanneembaar zouden zijn voor het rustpensioen603 en het overlevingspensioen in de openbare sector. Hoewel ook uit de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut niet expliciet kan worden afgeleid dat het verlof voor verminderde prestaties bij arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte als dienstactiviteit dient te worden gekwalificeerd,604 zou het slachtoffer zich wel kunnen beroepen op het algemeen beginsel dat het personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht wordt in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst.605 D. Verschillen Wanneer we de vergelijking maken tussen beide systemen van deeltijde prestaties, onderkennen wij de volgende verschilpunten. Vooreerst is er een verschil op het vlak van de bevoegde medische instantie: het geneeskundig controleorgaan als het gaat om een ziekte of een privé-ongeval versus Medex naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. Belangrijker nog is of er al dan niet een maximumduur op deze verloven staat. Volgens de tekst van het VPS staat er niet echt een maximumduur op het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte. Wij hebben echter eerder al aangegeven dat – gelet het oogmerk van dit verlof bestaande uit het 600 601 602 603 604 605 106 Art. 32bis KB 24 januari 1969 en art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 32bis KB 24 januari 1969 werd op dit punt gewijzigd bij art. 18 KB 7 juni 2007 (BS 19 juni 2007), met inwerkingtreding vanaf 1 juli 2007 (zie art. 20 KB 7 juni 2007). Art. 19bis KB 5 januari 1969 werd op zijn beurt aangepast bij art. 10 KB 27 september 2009 (BS 12 oktober 2009), met inwerkingtreding op 22 oktober 2009. Zie art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde perioden voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. Art. X.72, vierde streepje Vlaams Personeelsstatuut beperkt zich tot de regel dat het personeelslid “ziekte- of gebrekkigheidsverlof bij een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte” geniet overeenkomstig de federale bepalingen ter zake. Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid opnieuw aanpassen aan het normale arbeidsregime – dit verlof volgens de toepasselijke Vlaamse regelgeving niet onbeperkt in de tijd kan worden voortgezet606 (supra, afdeling 1, § 2, C). Conform de uitvoeringsbesluiten van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel daarentegen speelt geen enkele begrenzing qua duur en kan het verlof voor deeltijdse prestaties bij arbeidsongeval of beroepsziekte zonder tijdsbeperking worden toegestaan. Er is ook een verschil op het vlak van de toerekening op het contingent aan ziekteverlofdagen. Volgens de algemene regeling komt de gedeeltelijke afwezigheid wegens ziekte of ongeval privéleven proportioneel in mindering van het ziektekrediet (supra, afdeling 1, § 2, D). Deeltijdse afwezigheden als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte zouden – als we de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut correct interpreteren - niet worden aangerekend op het ziektecontingent zij het enkel voor zover deze zich situeren voor de consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra, § 1, C, 1). Wij vragen ons hierbij hardop af hoe deze toerekening op het ziektedagencontingent vanaf de datum van consolidatie of het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid blijvend wordt, te rijmen valt met de regel uit de uitvoeringsbesluiten van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel dat het verlof voor verminderde prestaties bij arbeidsongeval of beroepsziekte zonder tijdsbeperking wordt toegestaan. Naar onze mening is het niet verboden om in het VPS in te schrijven dat er een aanrekening gebeurt van deze deeltijdse afwezigheden om te beoordelen of het ziektekrediet al dan niet is uitgeput en om vervolgens de ambtenaar door te sturen naar de pensioencommissie met het oog op zijn vroegtijdige oppensioenstelling om gezondheidsredenen (infra, afdeling 3, § 2, C, 2). Wat naar ons oordeel niet kan, is de uitputting van het ziektedagencontingent tegen te werpen aan het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte waardoor het niet langer verlof voor verminderde prestaties zou kunnen genieten. Nu, in de praktijk zal deze theoretische beschouwing wellicht voor weinig problemen zorgen. Indien het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte deeltijds aan het werk is, zal de pensioencommissie immers niet besluiten tot een definitieve arbeidsongeschiktheid die resulteert in een vroegtijdige pensionering om gezondheidsredenen. § 4. Subrogatie A. Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel Op grond van de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector 607 beschikt de overheidswerkgever over een wettelijk subrogatierecht. 608 De overheidsdiensten die de last van de rente dragen, treden van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die het slachtoffer of zijn rechthebbenden kunnen doen gelden 609 tegenover degene die burgerlijk aansprakelijk is voor het arbeidsongeval.610 Verder is de eventuele herverzekeraar eveneens 606 607 608 609 610 Art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut en toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Vermelden wij in dit verband dat art. 9bis KB 24 januari 1969 en art. 9bis KB 5 januari 1971 de bevoegde geneeskundige dienst op verzoek van de overheid verplichten tot geneeskundige medewerking – onder voorbehoud van wat vereist is ter bewaring van het medisch beroepsgeheim – in geval van subrogatie van rechtswege, en dit zowel in der minne als in een geschil (zie ook Arbrb. Brussel 16 juni 1981, JTT 1981, 336). Zie ook J. JACQMAIN, “Incapacité de travail due au fait d’un tiers”, Statut administrations locales et provinciales, Bruxelles, Kluwer, n° 206, février 2008, 3-8. Een uitloper van de figuur van de subrogatie is dat de tewerkstellende overheid dezelfde excepties en verweermiddelen dient te ondergaan die de aansprakelijke derde zou kunnen aanvoeren tegenover de rechtsvordering van het slachtoffer of zijn nabestaanden (Cass. 30 mei 1983, Arr.Cass. 1982-83, 1195, Bull. 1983, 1087, JTT 1984, 146, Pas. 1983, I, 1087, RW 1983-84, 1300 (verkort) en TSR 1983, 355). Art. 14, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Zie in dit verband M. BOLLAND, “Réflexions sur le droit de recours du débiteur des indemnités-loi (secteur privé et secteur public)”, De Verz. 1993, 418-432; W. PEVERNAGIE, noot bij Corr. Leuven 28 mei 1990 en Brussel 1 april 1992, De Verz. 1992, 765-768. In het geval dat het personeelslid als zwakke weggebruiker het slachtoffer werd van een arbeidsongeval, kan de publiekrechtelijke werkgever evenzeer een rechtsvordering instellen tegen de verzekeraar van de eigenaar, de bestuurder of de houder van het motorvoertuig of tegen het Gemeenschappelijk Waarborgfonds tot beloop van de op grond van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gedane uitkeringen en de ermee overeenstemmende kapitalen (zie art. 14bis, § 3 Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 107 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid gesubrogeerd in de rechten van de overheidswerkgever en bijgevolg in de rechten van het slachtoffer of zijn rechtsopvolgers.611 Het subrogatierecht van de overheid c.q. de herverzekeraar strekt zich niet alleen uit tot het bedrag van de renten en vergoedingen, inclusief de bezoldigingen of weddentoelagen die werden uitgekeerd tijdens de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, maar evenzo tot het kapitaal dat die renten vertegenwoordigt.612 De rechtspersoon of instelling die de last draagt van de bezoldiging voor de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, is evenzo gesubrogeerd wanneer de bezoldiging werd uitgekeerd op grond van reglementaire of statutaire bepalingen613 (infra, B). De ingehouden werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid maken eveneens deel uit van de door de overheid uitgekeerde wedde waarvoor een rechtsvordering kan worden ingesteld tegen de voor het ongeval aansprakelijke persoon.614 Of de overheidswerkgever annex de herverzekeraar die bedragen effectief kunnen recupereren, is een andere kwestie en zal afhangen van wat als schade in gemeen recht wordt aangemerkt.615 Het Hof van Cassatie besliste in dit verband dat de appelrechters die oordelen dat de eiseres slechts beschikt over de subrogatoire vordering bepaald in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, en dat zij slechts vergoeding kan vorderen van de aansprakelijke tot beloop van het nettoloon van het slachtoffer, hun beslissing niet naar recht verantwoorden.616 611 612 613 614 615 616 108 Op grond van art. 95 en art. 198 Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen (BS 30 april 2014). Dit maakt dat de herverzekeraar inzake arbeidsongevallen van een overheidsdienst een eigen vorderingsrecht heeft tegen de verzekeraar van de burgerlijke aansprakelijkheid van de aansprakelijke derde. Dit is niet anders in de hypothese dat het slachtoffer van een arbeidsongeval als een zwakke weggebruiker dient te worden gekwalificeerd. Conform de tekst van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel beschikt de arbeidsongevallenverzekeraar die de overheid heeft aangezocht om het arbeidsongevallenrisico te dekken, in beginsel niet over enigerlei subrogatierecht. Vandaar werd aan het toenmalige Arbitragehof de prejudiciële vraag voorgelegd of de verschillende behandeling van de overheidswerkgever en de herverzekeraar al dan niet discriminatoir is. Hierop antwoordde het hof ontkennend, daarbij herinnerend aan het principe dat de overheid de schuldenaar is van de arbeidsongevallenvergoedingen, met als toevoeging dat de overheid die zelf instaat voor de regeling van de arbeidsongevallen enerzijds, en de arbeidsongevallenverzekeraar anderzijds geen vergelijkbare categorieën zijn (Arbitragehof 21 december 2005, nr. 200/2005). Het Grondwettelijk Hof werd echter een tweede keer verzocht om zich uit te spreken over het subrogatierecht van een arbeidsongevallenverzekeraar in de private sector als het slachtoffer een zwakke weggebruiker is, daar waar een herverzekeraar van een publieke rechtspersoon daar niet over beschikt (Cass. 30 november 2009, Pas. 2009, 2847). Uiteindelijk besloot het hof dat er wel degelijk sprake was van een niet redelijk verantwoord verschil in behandeling (GwH 26 november 2009, nr. 190/2009, overw. B.5). Ook de vergoedingen na een ongeval dat een bij een eerder arbeidsongeval opgelopen letsel nadelig heeft beïnvloed, zijn in het verhaalsrecht begrepen (cf. Cass. 13 januari 2014, nr. C.130.208). Cass. 20 april 1982, Arr.Cass. 1981-82, 1.003, noot, Bull. 1982, 944, JT 1983, 48, Pas. 1982, I, 944 en RW 1983-84, 2977, noot. Cass. 26 juni 1995, Arr.Cass. 1995, 667, Bull. 1995, 689, JTT 1996, 302, Pas. 1995, I, 689, RW 1995-96, 787 (verkort), noot, Soc.Kron. 1996, 8 en Verkeersrecht 1995, 257. Volgens het Hof van Beroep te Gent is de overheidswerkgever gerechtigd om zijn bruto uitgaven te verhalen op de aansprakelijke. Het gaat daarbij om de werknemers- en werkgeversbijdragen, de getarifeerde bedrijfsvoorheffing, het vakantiegeld en de eindejaarspremie, bovenop het nettoloon (Gent 26 maart 1997, TGR 1997, 224; Gent 14 juli 1997, RGAR 2000, nr. 13.214). Recuperatie is immers enkel mogelijk binnen de perken waarin het slachtoffer schade heeft geleden volgens de normen van het gemeen recht (Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull. 1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR 1982, nr. 10.506 en RW 1981-82, 1480; Cass. 3 juni 1994, Arr.Cass. 1994, 572, Bull. 1994, 551, Pas. 1994, I, 551, RW 1994-95, 996 (verkort) en Verkeersrecht 1994, 285; Cass. 8 september 1999, Arr.Cass. 1999, 445; Cass. 19 februari 2001, AR C.98.0119.N; Cass. 24 april 2002, Pas. 2002, 248; Cass. 8 oktober 2007, Soc.Kron. 2009, 494 (samenvatting); Cass. 14 mei 2012, JTT 2012, 277. Cass. 4 februari 2014, nr. P.13.0992.N. Krachtens art. 1382 en art. 1383 BW, is degene die door zijn schuld aan een ander schade berokkent, verplicht deze schade integraal te vergoeden. De werkgever in de overheidssector die ingevolge de fout van een derde, krachtens de op hem rustende wettelijke of reglementaire verplichtingen, de wedde en de op die wedde rustende bijdragen moet doorbetalen zonder arbeidsprestaties te ontvangen, is gerechtigd op schadevergoeding voor zover hij hierdoor schade lijdt. Het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting sluit niet uit dat schade in de zin van art. 1382 en art. 1383 BW ontstaat tenzij anders is bepaald. Het recht op vergoeding van de werkgever voor de schade die hij lijdt ingevolge de arbeidsongeschiktheid van zijn personeelslid, is niet beperkt tot het bedrag van de vergoeding die aan het slachtoffer zelf verschuldigd zou zijn voor de naar gemeen recht vastgestelde arbeidsongeschiktheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Rechtspositieregelingen Wanneer de afwezigheid te wijten is aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk, een ongeval van gemeen recht veroorzaakt door de schuld van een derde, of een beroepsziekte, ontvangt de ambtenaar – overeenkomstig het Vlaams Personeelsstatuut – het salaris enkel als voorschot op de door de derde (aansprakelijke) verschuldigde en op hem te verhalen vergoeding.617 De onderscheiden publiekrechtelijke werkgevers die tot de Vlaamse overheid behoren, treden in voorkomend geval van rechtswege in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen die het slachtoffer kan doen gelden tegen de persoon die verantwoordelijk is voor het ongeval tot het bedrag van het salaris.618 Het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel vertrekt van hetzelfde principe, zij het in wat andere bewoordingen. Om het salaris als voorschot te krijgen, moet het personeelslid zijn bestuur in alle rechten, vorderingen en rechtsmiddelen doen treden. Anders dan volgens het Vlaams Personeelsstatuut lijkt het erop dat de expliciete instemming van het personeelslid noodzakelijk is.619 Dat is schijnbaar ook het geval met toepassing van het Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel.620 Verder kan de overheid zich ook beroepen op de toepassing van het klassieke artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Herhaalde malen heeft het Hof van Cassatie beslist dat het bestaan van een contractuele, wettelijke of reglementaire verplichting niet uitsluit dat schade in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek ontstaat. Dit is niet het geval wanneer, volgens de inhoud of de strekking van de overeenkomst, de te verrichten uitgave of prestatie definitief voor rekening moet blijven van degene die zich ertoe heeft verbonden of die ze als gevolg van de wet of het reglement moet verrichten.621 Vanuit die optiek is de hierboven aangehaalde bepaling uit het VPS zeker nuttig omdat deze duidelijk maakt dat de Vlaamse overheid het salaris enkel als voorschot – en niet te definitieven titel – betaalt in het geval dat de aansprakelijkheid van een derde in het geding is. Zo kan er weinig betwisting over bestaan dat er geen sprake is van een reglementaire verplichting tot het verder betalen van het salaris die een subrogatie op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek in de weg staat. Afdeling 3 – Vroegtijdige pensionering § 1. Pensionering vanaf de normale pensioenleeftijd Volgens het Vlaams Personeelsstatuut kan niemand zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen voor het einde van de maand waarin de betrokkene 65 jaar622 wordt, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door het genoemde besluit. 623 Er wordt ambtshalve een einde gemaakt aan 617 618 619 620 621 622 623 Art. X.23, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 2, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. 191, § 2 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Art. 9, § 1, eerste lid Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. Deze mogelijkheid zou in geval van een arbeidsongeval niet openstaan voor een private werkgever. Op de vraag of dit wel spoort met het gelijkheids- en non discriminatiebeginsel antwoordde het Grondwettelijk Hof dat in deze hypothese, anders dan bij ziekte of ongeval van gemeen recht, er geen schending is (zie GwH 7 november 2007, nr. 135/2007 en GwH 17 april 2008, nr. 65/2008). Naar het oordeel van de toenmalige Administratie der Pensioenen is de datum van opruststelling een statutaire aangelegenheid en geen pensioenmaterie, zodat het aan de Vlaamse overheid toekomt om de leeftijdsgrens te bepalen (zie MINISTERIE VAN FINANCIËN, Administratie der Pensioenen, Studiedienst, Brief de dato 17 december 2003 van Marc SMET aan Martine VAN SANDE – Betreft: leeftijdsgrens 65 jaar opruststelling). Dit standpunt dient echter in hoge mate te worden genuanceerd, vooral ook in het licht van de verhoging van de pensioenleeftijd en de verstrenging van de voorwaarden om – behoudens in het geval van vroegtijdige pensionering omwille van medische redenen – voor de leeftijd van 65 jaar effectief gerechtigd te zijn op een pensioen. Ook de Vlaamse ambtenaar moet immers voldoen aan de vereisten zoals vastgelegd in art. 46 Wet-Mainil. Art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 109 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid de hoedanigheid van ambtenaar op de laatste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.624 § 2. Pensionering na de normale pensioenleeftijd Bij wijze van uitzondering op deze regel kan de benoemende overheid 625 na dit tijdstip de ambtenaar nog verder in dienst houden voor een periode van maximaal een jaar, telkens verlengbaar met hoogstens een jaar.626 § 3. Pensionering om gezondheidsredenen voor de normale pensioenleeftijd A. Principe Ambtenaren die titularis zijn van een hoofdbetrekking627 en die de bevoegde pensioencommissie (infra, deel VI) definitief ongeschikt acht voor het ambt waarin zij werden benoemd, 628 kunnen op eender welke leeftijd en na om het even welke dienstanciënniteit op rust worden gesteld. 629 Deze statutaire personeelsleden genieten dan een vroegtijdig rustpensioen om gezondheidsredenen of lichamelijke ongeschiktheid, ook wel betiteld als het ziektepensioen. 624 625 626 627 628 629 110 Art. XI.1, § 2 Vlaams Personeelsstatuut. Merk op dat dit een bevoegdheid is van de benoemende overheid en niet van de federale pensioenwetgever. De mogelijkheid om het ambt na de normale pensioenleeftijd verder te zetten, bestaat intussen ook voor de ambtenaren in dienst van de federale overheid (zie KB 1 juli 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 mei 1927 betreffende de ouderdom van de oppensioenstelling van de ambtenaren, de beambten en het dienstpersoneel van den staat (BS 10 juli 2012)), het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (zie art. 88, tweede lid Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, zoals vervangen bij art. VIII.32, 4°) Decr.Vl. 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII (BS 19 februari 2013) en art. 62, tweede lid Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs, dat werd ingevoegd bij art. VIII.51, 3°) Decr.Vl. 21 december 2012 betreffende het onderwijs XXII en de rondzendbrief PERS/2022/05, 30 juli 2012 (zie http://dataonderwijs.vlaanderen.be/edulex/document.aspx?docid=14394)), de Brusselse (zie Ord.Br. 27 februari 2014 tot wijziging van de nieuwe Gemeentewet (BS 2 april 2014)) en de Vlaamse lokale overheden (zie Decr.Vl. 17 januari 2014 tot opheffing van artikel 158 van de Nieuwe Gemeentewet (BS 6 februari 2014) en ook BVR 6 september 2013 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 7 december 2007 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie, de rechtspositieregeling en het mandaatstelsel van het gemeentepersoneel en het provinciepersoneel en houdende enkele bepalingen betreffende de rechtspositie van de secretaris en de ontvanger van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 12 november 2010 houdende de minimale voorwaarden voor de personeelsformatie en het mandaatstelsel van het personeel van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en houdende de minimale voorwaarden voor sommige aspecten van de rechtspositieregeling van bepaalde personeelsgroepen van de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wat de definitieve ambtsneerlegging betreft (BS 6 februari 2014)). Art. 158 Nieuwe Gemeentewet is expliciet niet opgeheven voor het personeel van de politie en de brandweer, wat te maken heeft met de vigerende bevoegdheidsverdeling. Art. XI.1, § 3, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut, zoals ingevoegd bij art. 30 BVR 1 februari 2013 (BS 10 april 2013). Een hoofdbetrekking in de zin van art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen wordt gedefinieerd in het KB 23 juli 1974 houdende vaststelling van het begrip “hoofdbetrekking” in de zin van sommige bepalingen betreffende de pensioenen ten laste van ‘s Rijks Schatkist en van de Rijkswerkliedenkas (BS 25 september 1974). Volgens dit KB zijn alle functies hoofdbetrekkingen behalve degene waaraan in het onderwijs geen bezoldiging voor een hoofdambt is verbonden (art. 1 en art. 2 KB 23 juli 1974). Zie, voor het geval het gaat om een bijbetrekking, art. 3 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Het komt in voorkomend geval aan de Raad van State toe de beslissing tot oppensioenstelling vanwege Medex te beoordelen op haar wettigheid. Zo dient de overheid bij het stellen van deze bestuurshandeling de materiële motiveringsplicht te respecteren. Wanneer de beslissing bijvoorbeeld steunt op een getuigschrift van arbeidsongeschiktheid dat pas vele maanden na de in het attest vastgestelde aanvang van de ziekte van de ambtenaar werd opgesteld, kan dit getuigschrift niet op een retroactieve wijze de ziektetoestand vaststellen. In dit geval beantwoordt de beslissing van de overheid om de ambtenaar ambtshalve op pensioen te stellen, niet aan de materiële motiveringsplicht (RvS 8 juni 2012, nr. 219.683, Beckers). In casu was het getuigschrift bovendien behept met een ander gebrek, meer bepaald valsheid in geschrifte, waardoor de overheid haar beslissing had gesteund op een vals stuk. Zelfs in de hypothese dat het om een niet vervalst attest zou gaan, kon het de ziektetoestand van de ambtenaar niet met terugwerkende kracht vaststellen. Art. 2 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Interferentie met het ziekteverlof 1. Regel De ambtshalve opruststelling wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid wordt uitgesteld tot op het ogenblik dat de ambtenaar zijn – overeenkomstig de op hem toepasselijke rechtspositieregeling opgebouwde – verlof wegens ziekte heeft uitgeput 630 (supra, afdeling 1, § 1, E). Deze regel vinden we terug in vrijwel alle door ons onderzochte rechtspositieregelingen. 631 In afwijking daarop poneert de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen632 voor de ambtenaren vanaf hun zestigste verjaardag: “Wanneer de betrokkene633 echter het ziekteverlof, waarop hij krachtens het op hem toepasselijk statuut aanspraak kan maken, niet opgebruikt heeft, wordt zijn inrustestelling van ambtswege uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij het zal hebben opgebruikt en, uiterlijk, tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin dat verlof in totaal 365 dagen na zijn zestigste verjaardag bereikt (…)”.634 Nog een andere nuance vinden we terug in de volgende bepaling: “Het personeel dat de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, wordt ambtshalve in ruste gesteld de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij, zonder dat hij definitief ongeschikt is bevonden, sedert zijn zestigste verjaardag, hetzij door verlof, hetzij door disponibiliteit, hetzij door beide, 365 dagen afwezigheid wegens ziekte telt (…)”.635 Vanaf 1 juli 2016 is die leeftijdsgrens van 60 jaar verhoogd tot 62 jaar. Met ingang van 1 januari 2017 wordt die op 62 jaar en 6 maanden gebracht en per 1 januari 2018 zal die 63 jaar belopen. 636 2. Uitzondering De ambtenaar die tijdens een opdracht bij een buitenlandse regering, een buitenlands openbaar bestuur of een internationale instelling, op pensioen wordt gesteld wegens invaliditeit en een pensioen van die overheid of die instelling ontvangt, kan voor het verstrijken van de termijn van 666 werkdagen definitief ongeschikt worden verklaard. 637 630 631 632 633 634 635 636 637 De vraag rijst in hoeverre de Pensioendienst voor de Overheidssector al dan niet een zicht heeft op de correcte toepassing van dit statutair verankerde principe. Navraag leert dat in het elektronisch pensioendossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is om een controle hierop uit te voeren. De PDOS gaat uit van een trapsgewijze responsabilisering: individu, werkgever, PDOS. Het is in de eerste plaats aan het individu om zijn rechten op te eisen. De controle of de overheidswerkgever zijn rechtspositieregeling respecteert, behoort niet tot de missie van de PDOS. Het komt aan de interne controle en de interne audit van de werkgever toe om ervoor te zorgen dat alles correct, integer en kwalitatief verloopt. Pas in laatste instantie zal de PDOS een anomalie-onderzoek instellen, maar dat heeft meer te maken met coherentie tussen de verklaarde loopbaangegevens en de conformiteit van de verklaringen met de pensioenreglementering. Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut, algemene toelichting bij Deel X. De verloven en dienstvrijstellingen – Titel 4. Ziekteverlof Vlaams Personeelsstatuut en toelichting bij art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 48, eerste lid federaal Verlofbesluit; art. 188 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel; art. 8 Ziekteverlofbesluit Vlaams onderwijspersoneel. De beslissing van een gemeente om een ambtenaar toe te laten tot het pensioen wegens fysieke ongeschiktheid, gesteund op het feit dat hij al zijn ziektedagen heeft uitgeput, berust op een onjuiste reden zodra de arbeidsrechtbank voor recht heeft gezegd dat de ambtenaar het slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval in de uitoefening van zijn functies (RvS 30 november 2005, nr. 152.041, Warnier). BS 17 augustus 1978. Het woord ‘betrokkene’ in art. 83, § 2, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen heeft uitsluitend betrekking op “het personeelslid dat de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt” (en door de bevoegde geneeskundige dienst definitief ongeschikt is bevonden). Afzonderlijk beschouwd zou de tekst van dat tweede lid weliswaar anders (ruimer) kunnen worden begrepen, maar de memorie van toelichting bij de wijziging van dat artikel bij Wet 6 juli 1982 laat er geen enkele twijfel over bestaan dat die bepaling uitsluitend slaat op zestigplussers (Parl.St. Kamer, 1980-81, nr. 916/1, 2). Art. 83, § 2, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Art. 83, § 3, eerste lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na dagen afwezigheid wegens ziekte (BS 29 juni 2016). Art. X.21 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 111 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Particulariteiten bij arbeidsongeval of beroepsziekte 1. Consolidatiedatum als scharniermoment Zolang de bevoegde geneeskundige dienst geen uitspraak heeft gedaan over het tijdstip van consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont (supra, afdeling 2, § 2, A), is naar onze mening geen vroegtijdige pensionering mogelijk. Dit vloeit voort uit het principe dat voor de aanvang van de blijvende arbeidsongeschiktheid het slachtoffer dat zijn ambt niet opnieuw kan opnemen, geacht wordt nog steeds (volledig) tijdelijk arbeidsongeschikt te zijn. Zolang er geen sprake is van consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, mogen de afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte conform het VPS trouwens niet worden toegerekend op het contingent aan ziekteverlofdagen (infra, 2). Op het tijdstip van de consolidatie van het arbeidsongeval of het equivalent bij beroepsziekte neemt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid per definitie een einde. In zoverre het slachtoffer op dat moment nog steeds niet bij machte is om zijn ambt weer op te nemen, eventueel met verminderde prestaties, of om een ander met zijn gezondheidstoestand verenigbaar ambt te vervullen, kan wel worden besloten tot een vroegtijdige pensionering wanneer blijkt dat het personeelslid niet in staat is nog langer volledig, geregeld en onafgebroken zijn ambt waar te nemen, onder voorbehoud van de interferentie met de regels betreffende de uitputting van het ziekteverlof (supra, B, 1). De praktijk wees uit dat de bevoegde geneeskundige dienst geregeld en vanuit medisch oogpunt misschien ook terecht – vooral dan na een arbeidsongeval – de consolidatiedatum op een moment in het verleden prikte. Dit had vergaande consequenties, onder andere door de interferentie met de regeling betreffende de vroegtijdige pensionering. Via een wetswijziging werd dit probleem zeer pragmatisch opgelost. Wanneer de instantie die bevoegd is voor het vaststellen van de datum van consolidatie van de lichamelijke letsels als gevolg van een arbeidsongeval die datum met terugwerkende kracht vaststelt, mag die retroactiviteit het slachtoffer niet benadelen, noch verplichtingen met zich brengen voor de getroffene.638 Dit houdt onder meer in dat de betrokkene niet vroegtijdig kan worden gepensioneerd op een eerder tijdstip dan de datum van het voorstel van beslissing van de bevoegde overheid waarin het advies van de geneeskundige dienst wordt verwerkt.639 2. Vlaams Personeelsstatuut Voor het personeel van de Vlaamse overheid bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat de dagen afwezigheid wegens een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte niet aanrekenbaar zijn op het contingent ziektedagen.640 Onmiddellijk wordt daaraan toegevoegd dat deze aanrekening wel gebeurt na de consolidatie c.q. het vertrekpunt van de blijvende arbeidsongeschiktheid641 (supra, afdeling 1, § 1, C). 638 639 640 641 112 Art. 20quater Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel, zoals ingevoegd bij Wet 17 mei 2007 (BS 14 juni 2007). Ook wanneer Medex een beslissing tot tijdelijke vroegtijdige pensionering neemt, terwijl er nog een procedure aanhangig is voor de arbeidsrechtbank met betrekking tot de consolidatiedatum en de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid, doet zich een probleem voor. Minstens de graad van blijvende arbeidsongeschiktheid is immers mee bepalend voor het vaststellen van de mate waarin de ambtenaar lichamelijk ongeschikt is voor elke functie in het raam van een vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid. Indien de verzoekster vroegtijdig tijdelijk gepensioneerd wordt, wordt het definitief pensioen berekend op de grondslagen zoals die bestonden op het ogenblik van de toekenning van het tijdelijk pensioen. Het gegeven dat het bedrag van het definitief pensioen niet lager mag zijn dan dat van het tijdelijk pensioen, berekend op grond van de op de ingangsdatum van het nieuwe pensioen van kracht zijnde weddeschalen, neemt niet weg dat de verzoekster aanspraak had kunnen maken op een langere loopbaan en bijgevolg op een hoger definitief pensioenbedrag indien de bestreden beslissing niet zou zijn genomen. De beslissing van Medex om het personeelslid tijdelijk vroegtijdig te pensioneren, houdt bepaalde onomkeerbare, voor de verzoekster ongunstige gevolgen in en is in essentiële mate gebaseerd op een gegeven waarover de arbeidsrechtbank zich op het tijdstip van de bestreden beslissing nog moest uitspreken, dit terwijl de raadgevend geneesheer van de verzoekster in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de bestreden beslissing, nog verklaarde dat een werkhervatting op korte termijn realistisch is. De beslissing miskent het zorgvuldigheidsbeginsel (RvS 8 maart 2012, nr. 218.348, Cours). Art. X.23, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 4° Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, tweede lid, in fine Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dit is een transparant systeem dat erop neerkomt dat vanaf de consolidatie sensu lato alle afwezigheden wegens arbeidsongeschiktheid – zelfs al staan die in oorzakelijk verband met de arbeidsongevals- of beroepsziekteletsels – in mindering komen van het contingent van 666 werkdagen. Pas na uitputting hiervan kan volgens de actuele tekst van het Vlaams Personeelsstatuut een voorstel worden geformuleerd met het oog op de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar.642 Voegen wij hier nog aan toe dat de regeling uit het VPS niet volkomen vergelijkbaar is met deze volgens het federaal Verlofbesluit (infra, 3), noch met het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeenteen provinciepersoneel (infra, 4). Volgens het VPS worden geen twee afzonderlijke ziekteverlofstaten opgemaakt. De cesuur ligt zeer eenvoudig op afwezigheden voor en na de consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. De eerste groep afwezigheden wordt niet meegerekend voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen, de andere groep in elk geval wel, ongeacht of er nog een causale relatie bestaat met de initiële letsels als gevolg van het arbeidsongeval of de beroepsziekte. 3. Federaal Verlofbesluit Ter vergelijking geven we hieronder de regeling voor de federale overheid mee. Volgens artikel 46, § 1 van het federaal Verlofbesluit wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte. Daarenboven komen die afwezigheidsdagen, zelfs na de datum van consolidatie, 643 niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal ziekteverlofdagen dat de ambtenaar nog kan krijgen met toepassing van de algemene regeling. In zijn originele versie maakte het artikel 46, § 1 van het federale Verlofbesluit geen enkel voorbehoud wat betreft de toepassing van de regel dat de ambtenaar niet voorgoed ongeschikt kan worden verklaard wegens ziekte alvorens hij de totaliteit van zijn gecumuleerde ziektedagen heeft uitgedaan. Dit leidde ertoe dat een ambtenaar, althans degene in dienst van het federaal openbaar ambt, nooit vroegtijdig met pensioen zou kunnen worden gestuurd wanneer hij als gevolg van de bij het arbeids(weg)ongeval of de beroepsziekte opgelopen letsels niet meer in staat is zijn vroegere of een ander ambt opnieuw op te nemen. Dat laatste beginsel vinden wij tegenwoordig wel terug in artikel 48, eerste lid van het federaal Verlofbesluit. Artikel 9 van het wijzigende KB van 10 juni 2002 644 heeft voor de nodige bijsturing gezorgd door de tekst van artikel 46, § 1 van het federale Verlofbesluit te vervangen. Daarin lezen we dat “bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 48” de afwezigheden wegens arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte niet in mindering komen van het ziekteverlof. A contrario verhindert dit uitgangspunt niet dat een ambtenaar vroegtijdig op pensioen kan worden gesteld hoewel zijn ziektekrediet in de zin van artikel 46, § 1 van het federale Verlofbesluit niet is uitgeput. Concreet betekent dit dat twee rekeningen645 moeten worden bijgehouden. Aan de ene kant is er de vaststelling van het aantal dagen ziekteverlof waarop de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar of van het werk of een beroepsziekte niet mogen worden toegerekend, zelfs niet wanneer de bedoelde afwezigheden zich situeren na de consolidatie c.q. de datum waarop de ongeschiktheid een definitief karakter vertoont. Deze eerste rekening is hoofdzakelijk – zo niet uitsluitend - van belang om uit te maken vanaf wanneer de ambtenaar in disponibiliteit wegens ziekte terechtkomt. Aan de andere kant behoort een berekening te worden doorgevoerd van het aantal ziektedagen van de ambtenaar, ongeacht de oorsprong van de 642 643 644 645 Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Vestigen wij er de aandacht op dat deze bepaling uit het federaal Verlofbesluit zeer ruim is geformuleerd en geen enkele beperking lijkt aan te brengen aan het principe dat afwezigheden na consolidatie – uiteraard voor zover de causale relatie met het arbeids(weg)ongeval vaststaat – niet worden toegerekend op het ziektekrediet. Dit strookt blijkbaar niet met de dagelijkse praktijk. Medex past de klassieke regel toe dat de tijdelijke arbeidsongeschiktheid een einde neemt op het moment van de consolidatie en aanvaardt alleen afwezigheden na consolidatie bij tijdelijk herval. Naar onze mening spoort deze handelswijze volkomen met de filosofie van de arbeidsongevallenwetgeving, maar valt deze moeilijk(er) in overeenstemming te brengen met de tekst van het federaal Verlofbesluit. De facto zal dit echter niet zo veel verschil uitmaken wanneer het hieronder uiteengezette systeem van de dubbele rekeningen wordt toegepast. BS 27 juni 2002 (ed. 2). In de praktijk blijken niet alle federale overheidsdiensten op deze wijze tewerk te gaan en tekenen er zich tussen de onderscheiden federale overheidsdiensten op dit punt blijkbaar verschillen af. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 113 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsongeschiktheid, om uit te maken of het maximum werd bereikt, waarna – mits de gestelde voorwaarden zijn vervuld – de ambtenaar vroegtijdig kan worden gepensioneerd wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid.646 4. Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel In artikel 191, § 1, tweede lid van het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel treffen we nog een ietwat andere formulering aan. De regel blijft dat de dagen afwezigheid wegens arbeidsongeval of ongeval op de weg naar en van het werk niet aanrekenbaar zijn op het beschikbare ziektekrediet “behalve voor de toepassing van artikel 188”. Deze laatste bepaling luidt: “Zodra de aanstellende overheid heeft vastgesteld dat een statutair personeelslid zijn ziektekrediet, vermeld in artikel 187, heeft opgebruikt, en als het betrokken personeelslid nog altijd ziek is, kan het bestuur het personeelslid doorverwijzen naar de federale medische dienst die bevoegd is voor de eventuele verklaring tot definitieve ongeschiktheid, met het oog op een eventuele vervroegde pensionering om gezondheidsredenen”. Deze benadering sluit aan bij wat voor het federale overheidspersoneel gelding heeft (supra, 3). Het nadeel is dat deze werkwijze administratief vrij gecompliceerd is omdat twee aparte tellingen moeten worden gemaakt.647 D. Interactie met de ambtshalve inrustestelling vanaf 62 jaar648 1. Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen De al eerder aangehaalde Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen (supra, B) omvat een afwijkende regeling voor ambtenaren van 62 jaar en ouder.649 Aan de ene zijde is er de ambtshalve inrustestelling ingevolge een beslissing van de bevoegde medische dienst. Onverminderd de bepalingen betreffende het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen, wordt het personeelslid dat de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, ambtshalve in ruste gesteld zodra het door de bevoegde medische instantie definitief lichamelijk ongeschikt is bevonden. Het uitgangspunt blijft hetzelfde: indien de ambtenaar het – conform de op hem toepasselijke rechtspositieregeling opgebouwde – verlof wegens ziekte nog niet heeft opgebruikt, wordt zijn inrustestelling van ambtswege uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de uitputting ervan.650 Deze regel wordt echter deels getemperd door de ambtshalve inrustestelling op basis van afwezigheden wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar. Concreet komt dit erop neer dat de ambtenaar van 62 jaar of ouder die de bevoegde medische dienst definitief ongeschikt heeft verklaard en die nog meer dan het equivalent van 365 kalenderdagen aan ziektekrediet heeft, na 646 647 648 649 650 114 Zoals hierboven al werd opgemerkt, zullen in de praktijk naar aanleiding van een arbeids(weg)ongeval vrijwel alle afwezigheden na consolidatie voor het federaal overheidspersoneel worden omgezet in ziekte, uitzondering gemaakt voor de specifieke situatie van de tijdelijke verergering. De zogenaamde tweede rekening is vooral van toepassing bij dossiers beroepsziekte binnen de federale overheid waar de afwezigheden na afsluiting van het dossier niet worden geconverteerd naar gewone ziekteverlofdagen en waar de werkgever inderdaad een tweede rekening bijhoudt opdat op een bepaald moment toch een aanvraag tot onderzoek door de pensioencommissie zou kunnen worden ingediend. Dit is enkel aan de orde voor die lokale besturen die in hun rechtspositieregeling de disponibiliteit wegens ziekte hebben ingeschreven. Zij moeten kunnen bepalen wanneer de administratieve stand van de arbeidsongeschikte ambtenaar overgaat van dienstactiviteit naar disponibiliteit. Dit staat los van het moment waarop deze laatste kan worden doorverwezen naar de pensioencommissie. Wanneer een lokaal bestuur geen systeem van disponibiliteit wegens ziekte kent, is de berekening van het ziektekrediet enkel relevant met het oog op het bepalen van het tijdstip dat de definitief medisch ongeschikt geachte ambtenaar kan worden doorverwezen naar Medex. Deze leeftijdsgrens van 62 jaar (supra, B, 1) geldt vanaf 1 juli 2016. Deze wordt op 62 jaar en 6 maanden gebracht vanaf 1 januari 2017 en op 63 jaar vanaf 1 januari 2018 (zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na dagen afwezigheid wegens ziekte). In de rapport houden we ons aan de leeftijdsgrens die van toepassing is op de datum van afsluiting van dit werkstuk. Art. 83 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Art. 83, § 2 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid een tijdspanne van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte, hoe dan ook, vroegtijdig wordt gepensioneerd (supra, B, 1). Aan de andere zijde is er de ambtshalve inrustestelling op basis van afwezigheden wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar. De ambtenaar die de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, wordt ambtshalve in ruste gesteld vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin het, zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, sedert zijn 62e verjaardag651 hetzij door verlof, hetzij door disponibiliteit, hetzij door beide, in totaal 365652 kalenderdagen653 afwezigheid wegens ziekte telt.654 Deze vroegtijdige pensionering gebeurt ambtshalve, wat betekent dat er geen beslissing van de pensioencommissie vereist is en dat de ambtenaar dus ook niet per definitie definitief medisch ongeschikt is. Voor het berekenen van die termijn van 365 dagen komen niet in aanmerking: afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte, net zomin als de halve dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid gemachtigd afwezig mag zijn met toepassing van een verordeningsregeling betreffende de verminderde prestaties in geval van ziekte of gebrekkigheid.655 Deze maatregel is eveneens toepasselijk op de personen die tot het tijdelijk pensioen zijn toegelaten (infra, § 3). Daartoe wordt het tijdelijk pensioen, met het oog op de berekening van de termijn van 365 dagen, gelijkgesteld met een afwezigheid wegens ziekte. Deze ambtshalve pensionering wordt geassimileerd met inrustestelling wegens lichamelijke ongeschiktheid, wat onder andere van belang is voor de garantie van een minimumpensioen (infra, afdeling 4, § 2, B). 2. Vlaams Personeelsstatuut a. Principe Het Vlaams Personeelsstatuut herhaalt het bovenstaande principe: de ambtenaar van zestig jaar of ouder wordt op rust gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin hij, zonder definitief ongeschikt te zijn bevonden, komt tot een totaal van 222 werkdagen wegens ziekte, te rekenen vanaf de leeftijd van zestig jaar. 656 In de marge merken wij hierbij op dat deze bepaling nog dient te worden aangepast aan het gegeven dat die leeftijdsgrens van 60 jaar intussen is verhoogd tot 62 jaar vanaf 1 juli 2016 en nog verder zal worden opgetrokken tot 62 jaar en 6 maanden met ingang van 1 januari 2017 en tot 63 jaar per 1 januari 2018657 (supra, B, 1). b. Verschilpunten658 Een eerste verschilpunt is dat het VPS (vooralsnog) geen regeling kent op het vlak van disponibiliteit wegens ziekte zodat het enkel kan gaan om afwezigheid wegens ziekte door verlof (supra, afdeling 1, § 1, E). Dit is met het oog op de toepassing van deze regel niet echt van belang. Verder gaat het Vlaams Personeelsstatuut uit van de notie werkdagen, daar waar in de federale ambtenarenpensioenwetgeving sprake is van dagen, waarmee kalenderdagen worden bedoeld. Het 651 652 653 654 655 656 657 658 Te rekenen vanaf de dag na zijn verjaardag. Of 222 werkdagen volgens het Vlaams Personeelsstatuut. Er wordt gerekend in kalenderduur. Dit betekent dat zaterdag, zondag en feestdagen zijn inbegrepen indien het ziekteverlof bijvoorbeeld op vrijdag begint en na het weekend of na een feestdag wordt verdergezet. Art. 83, § 3, eerste lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Art. 83, § 3, tweede lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Art. XI.7, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. 2 Wet 27 juni 2016 tot wijziging van de wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen in verband met de ambtshalve opruststelling na dagen afwezigheid wegens ziekte. Voor een overgangsbepaling, waarop wij in deze studie niet verder ingaan, zie art. XI.13 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 115 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid hanteren van deze verschillende begrippen zou mogelijk tot een licht afwijkend resultaat kunnen leiden. Bij de berekening van die 222 werkdagen houdt de Vlaamse overheid ook rekening met de gedeeltelijke afwezigheid omwille van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte die conform de algemene regeling pro rata worden toegerekend op het contingent aan ziekteverlofdagen (supra, afdeling 1, § 2, D, 1). Naar onze mening spoort dit niet met de tekst van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen (supra, 1). Daarin staat in duidelijke bewoordingen dat de halve dagen afwezigheid tijdens welke het personeelslid gemachtigd is om afwezig te zijn met toepassing van een verordeningsregeling betreffende de verminderde prestaties in geval van ziekte of gebrekkigheid, niet in aanmerking komen voor het berekenen van de vooropgestelde termijn van 365 (kalender)dagen. Op het niveau van de federale overheid dient zich dat probleem niet aan gegeven dat het federale verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte niet (proportioneel) in mindering komt van het opgebouwde ziektekrediet. In geval van een discrepantie tussen het VPS en de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen is de Vlaamse ambtenaar de klos doordat de betaling van zijn ziektepensioen zal worden uitgesteld totdat 365 kalenderdagen voltijdse afwezigheid wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar zijn verlopen. Dezelfde bedenking kan worden gemaakt met betrekking tot de afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte na de datum van consolidatie of het moment waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. In zijn huidige libellering komen deze afwezigheden in mindering van het ziekteverlof en zullen deze ook worden meegenomen voor het bepalen of de vooropgestelde 222 werkdagen na de leeftijd van 62 jaar zijn verstreken. De Wet van 5 augustus 1978 van zijn kant laat niet toe dat afwezigheden te wijten aan een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte worden meegerekend voor het bepalen van het maximum van 365 (kalender)dagen. Een laatste tekstueel verschil is dat artikel 83 van de Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen gelding heeft zowel in het geval dat de ambtenaar definitief ongeschikt wordt bevonden als in de hypothese dat hij niet definitief ongeschikt is. In beide situaties zal na 365 dagen afwezigheid wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar worden overgegaan tot ambtshalve pensionering of eerder als het ziektekrediet minder dagen telt en er sprake is van definitieve ongeschiktheid. Volgens de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut kan de regeling betreffende de pensionering na 222 werkdagen wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar enkel worden tegengeworpen aan de ambtenaar die niet definitief ongeschikt wordt bevonden. Anders is het voor een ambtenaar die de pensioencommissie als definitief ongeschikt heeft aangemerkt, maar die na de leeftijd van 62 jaar nog meer dan 222 werkdagen op de teller van zijn ziektekrediet heeft staan. De vraag rijst of deze ambtenaar dan zonder meer gerechtigd is om dat volledige ziektecontingent uit te putten alvorens definitief met vroegtijdig pensioen te worden gestuurd.659 Deze hypothese is eigenlijk niet geregeld in het VPS, wellicht omdat er wordt uitgegaan van de algemene regel dat een ambtenaar – ongeacht zijn leeftijd – pas na uitputting van zijn ziektekrediet naar de pensioencommissie kan worden doorverwezen (infra, E). Tot slot dient hieraan te worden toegevoegd dat volgens het Vlaams Personeelsstatuut deze vorm van vroegtijdige pensionering een mogelijkheid is en geen verplichting. Na een toelichting bij de huidige regeling conform het VPS, gaan we na of deze wel conform is aan de federale pensioenwetgeving en wat de consequenties hiervan zijn (infra, c). 659 116 Dat laatste geldt uiteraard enkel in de huidige stand van de regelgeving waarin nog steeds het principe wordt gehanteerd dat vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid slechts mogelijk is na uitputting van het ziektekrediet van 666 werkdagen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid c. Mogelijkheid of verplichting? - Vlaams Personeelsstatuut Volgens de toenmalige federale Administratie der Pensioenen betreft de bepaling dat de ambtenaar vanaf de leeftijd van voortaan 62 jaar – in plaats van de vroegere grens van 60 jaar – in ruste wordt gesteld indien hij vanaf die leeftijd 365 dagen afwezig is geweest wegens ziekte, een statutaire aangelegenheid.660 De Vlaamse overheid kan van de federale regeling afwijken en haar ambtenaren op basis van andere voorwaarden ambtshalve op rust stellen. De opruststelling bij een afwezigheid van 222 werkdagen wegens ziekte na – toentertijd 60 jaar en momenteel – 62 jaar is niet langer een automatisme. Voorheen gebeurde de opruststelling ambtshalve, thans bestaat er een appreciatierecht.661 In het verlengde daarvan bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat op gemotiveerd verzoek van de ambtenaar en na akkoord van de lijnmanager of de functioneel bevoegde minister(s) 662die opruststelling met zes maanden kan worden uitgesteld. Die tijdspanne is meermaals stilzwijgend verlengbaar met een periode van zes maanden.663 De lijnmanager of functioneel bevoegde minister(s) en de ambtenaar dienen tot een akkoord te komen over de opportuniteit en de haalbaarheid van de verderzetting van de tewerkstelling. Met het oog op de gemotiveerde beslissing wordt een overleg georganiseerd tussen de lijnmanager of functioneel bevoegde minister(s), in voorkomend geval de directe leidinggevende, een verantwoordelijke Personeel & Organisatie van het beleidsdomein en de ambtenaar. 664 De lijnmanager of de functioneel bevoegde minister kunnen de beslissing tot uitstel van de opruststelling op elk moment op een gemotiveerde wijze intrekken, waardoor de ambtenaar ambtshalve op rust wordt gesteld op de eerste dag van de maand die volgt op de maand van intrekking van de beslissing.665 Algemeen beschouwd, lijkt ons een dergelijk appreciatierecht redelijk arbitrair en dus een potentiële bron van geschillen. In het geval dat een ambtenaar vraagt om verder te werken na een ziekteperiode van 365 kalenderdagen na de leeftijd van actueel 62 jaar, en daarna toch op rust wordt gesteld, meent de Pensioendienst voor de Overheidssector – althans volgens de toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut – dat het hier geen opruststelling wegens medische ongeschiktheid betreft. De bijzondere pensioenvoordelen verbonden aan de vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid, zouden dan geen uitwerking vinden. Voor personeelsleden met een korte loopbaan en/of een laag salaris kan dit nadelig uitvallen. Bijgevolg is het aangewezen, zo vervolgt de toelichting, dit mee te delen aan de ambtenaar die een dergelijk uitstel vraagt en op dat moment een pensioensimulatie te laten doorvoeren.666 - Pensioendienst voor de Overheidssector De toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut refereert geregeld aan een visie van de Administratie der Pensioenen die later werd verzelfstandigd tot de Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS). Voegen wij hieraan toe dat per 1 april 2016 de PDOS is ‘opgegaan’ in de nieuwe Federale Pensioendienst. Zoals eerder aangegeven,667 zullen wij in het raam van deze studie echter de oude benaming Pensioendienst voor de Overheidssector blijven gebruiken. 660 661 662 663 664 665 666 667 Zie MINISTERIE VAN FINANCIËN, Administratie der Pensioenen, Studiedienst, Brief de dato 17 december 2003 van Marc SMET aan Martine VAN SANDE – Betreft: leeftijdsgrens 65 jaar opruststelling. Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut. Indien de ambtenaar geen lijnmanager is, kan de lijnmanager beslissen om de opruststelling met een periode van zes maanden uit te stellen. Indien het gaat om een lijnmanager, komt het appreciatierecht toe aan de functioneel bevoegde minister(s). Art. XI.7, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut. Art. XI.7, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Toelichting bij art. XI.7 Vlaams Personeelsstatuut. Zie voetnoot 4. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 117 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Wij hebben – voor een goed begrip - met deze laatste instantie contact opgenomen om een en ander te verifiëren. Wij geven hieronder de redenering van de PDOS weer. 668 Voor de personeelsleden die binnen het toepassingsveld van artikel 83 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen vallen, gaat het wel degelijk om een ambtshalve pensionering in die zin dat de tewerkstellende overheid verplicht is een einde te maken aan de statutaire band van het personeelslid op basis van een bepaling uit de (federale) pensioenwetgeving. Het woord ‘ambtshalve’ in artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen slaat op het ontslag en niet op de toekenning van het pensioen. Het ambtenarenrustpensioen, zelfs wegens lichamelijke ongeschiktheid, wordt in de regel immers uitsluitend op aanvraag van de betrokkene toegekend669 (infra, afdeling 5, § 2, C). Het verlenen van ontslag op zich is weliswaar een statutaire aangelegenheid die tot de bevoegdheid van de tewerkstellende overheid behoort. De PDOS heeft in het verleden dan ook bevestigd dat de Vlaamse Gemeenschap desgewenst in de mogelijkheid kan voorzien om haar statutaire personeelsleden op rust te stellen voor de pensioneringsdatum die voortvloeit uit artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Dat had de Vlaamse overheid bijvoorbeeld gedaan met de pensionering na 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte na – de 60e en vanaf 1 juli 2016 – de 62e verjaardag in plaats van uit te gaan van 365 kalenderdagen en door daarbij geen onderscheid te maken naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. De (zware) consequentie hiervan was dat het betrokken personeelslid desgevallend geen aanspraak kan maken op een pensioen voor zover de toepassing van de federale pensioenwetgeving tot een afwijkend en gunstiger resultaat zou leiden. Conform het VPS is de opruststelling na 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte na de leeftijd van – aanvankelijk 60 jaar en voortaan – 62 jaar echter geen automatisme meer en is (onbeperkt) uitstel met telkens zes maanden mogelijk (supra). Vraag is of het de Vlaamse overheid wel toegelaten is om haar ambtenaren pas op rust te stellen na de datum waarop het ambtshalve pensioen overeenkomstig artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen ingaat (of zou moeten ingaan). Die vraag verdient een ontkennend antwoord, zowel op basis van de federale (pensioen)wetgeving als op grond van het huidige Vlaams Personeelsstatuut, en wel om de redenen die wij hieronder uiteenzetten. Overeenkomstig artikel 87, § 3 van de BWHI is de Vlaamse overheid bevoegd om het administratief en geldelijk statuut van haar (statutaire) personeelsleden vast te stellen, met uitzondering van de pensioenregeling. Op het vlak van de pensioenen vallen deze personeelsleden onder de toepassing van de federale pensioenwetgeving (supra, deel I). Artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen moet worden beschouwd als een ‘gemengde’ bepaling uit de pensioenwetgeving die zowel het ontslag als de opening van het recht op pensioen regelt.670 De opening van het recht op een pensioen vereist het (gelijktijdig) ontslag van het betrokken personeelslid. Door dit ontslag te weigeren en de ambtenaar langer in dienst te houden dan bepaald in artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen, ontzegt de Vlaamse overheid het personeelslid met andere woorden het recht op een pensioen dat gelijkgesteld is met een pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid en bijgevolg ook de eventuele bijzondere voordelen die daarmee gepaard gaan, zoals het gewaarborgd minimumpensioen (infra, afdeling 4, § 2, B), eventueel het supplement zware handicap (infra, afdeling 4, § 2, C), de berekeningswijze van het latere overlevingspensioen voor de rechtverkrijgenden, belastingvermindering… Door dit ontslag op 668 669 670 118 Commentaar de dato 29 april 2015 van Benny GULDEMONT, Directeur Juridische studiedienst - Pensioendienst voor de Overheidssector, ontvangen per mail op 30 april 2015 via Johan JANSSENS, Administrateur-generaal Pensioendienst voor de Overheidssector. Met als enige uitzondering de bijzondere situatie bedoeld in art. 117, § 4, Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, bestaande uit de ambtshalve toekenning van het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid indien de betrokkene overlijdt binnen het jaar na de normale ingangsdatum van het pensioen zonder een pensioenaanvraag te hebben ingediend. Net zoals dat ook gebeurt in art. 117 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel, wat betreft het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid verzoek van het personeelslid uit te stellen, doet de Vlaamse overheid bovendien afbreuk aan de ratio legis van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Hoe dan ook, dergelijk gebruik van haar bevoegdheid om het statuut van haar personeelsleden te regelen, heeft tot gevolg dat de personeelsleden van de Vlaamse overheid niet langer dezelfde pensioenregeling genieten als de federale ambtenaren en is dus strijdig met artikel 87, § 3, tweede volzin van de BWHI. Vanuit dat perspectief dient artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen te worden gekwalificeerd als een dwingende (pensioen)bepaling waarvan het Vlaams Personeelsstatuut niet kan afwijken. Het Vlaams Personeelsstatuut in zijn huidige vorm lijkt op zich voldoende statutaire bepalingen te bevatten die de (federale) pensioenwetgeving in de vorm van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen laten primeren en die het de Vlaamse overheid onmogelijk maken om het ontslag uit te stellen tot na het bereiken van de 365 dagen afwezigheid wegens ziekte na de 60e en nu de 62e verjaardag. Artikel XI.1, § 1 Vlaams personeelsstatuut bepaalt immers dat niemand voor de leeftijd van 65 jaar de hoedanigheid van ambtenaar kan verliezen behalve in de gevallen voorzien in dat besluit of in de pensioenwetgeving. Gegeven dat artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen een pensioenbepaling is en geen zuiver statutaire regel in verband met het ontslag, maakt deze bepaling dus deel uit van de uitzonderingen bedoeld in artikel XI.1, § 1 van het VPS. Artikel XI.5 van het Vlaams Personeelsstatuut stelt op zijn beurt dat de "pensionering ingevolge (...) medische ongeschiktheid" aanleiding geeft tot ambtsneerlegging. Aangezien de ambtshalve pensionering op grond van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen - krachtens § 5 van dat artikel – wordt gelijkgesteld met een pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid, zal ook de pensionering op grond van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen aanleiding geven tot de ambtsneerlegging zoals bedoeld in artikel XI.5 van het VPS. Gelet op de hierboven ontwikkelde redenering, kan een Vlaamse ambtenaar niet vragen om (toch) in dienst te worden gehouden na het verstrijken van 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte vanaf zijn 60e en sedert 1 juli 2016 62e verjaardag. In voorkomend geval moet de tewerkstellende overheid hem ontslaan enerzijds omdat de Vlaamse ambtenaren dezelfde pensioenregeling genieten als de federale ambtenaren die in die hypothese eveneens ambtshalve op rust worden gesteld, en anderzijds omdat de artikelen XI.1 en XI.5 van het Vlaams Personeelsstatuut dit ook zo bepalen. Dit impliceert dat de mogelijkheid tot uitstel van de pensionering in artikel XI.7 van het Vlaams Personeelsstatuut moet worden geschrapt. Tegelijk is het nodig om het VPS aan te passen aan de inhoud van artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978, door de in het vorige punt aangehaalde verschilpunten (supra, b) weg te werken. Indien de tewerkstellende overheid het ontslag na 365 dagen afwezigheid wegens ziekte na de zetsigste verjaardag niet verleent, kan de sanctie er niet in bestaan dat het hem - later toegekende pensioen niet (meer) gelijkgesteld zou worden met een pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid.671 De gepensioneerde heeft immers recht op dit ziektepensioen op basis van de wettelijke bepalingen ter zake. De enige sanctie die in geval van weigering van het ontslag door de tewerkstellende overheid toepassing zal vinden, lijkt erin te bestaan dat de ingangsdatum van het ziektepensioen zal moeten worden uitgesteld tot de eerste dag van de maand volgend op de stopzetting van de activiteitswedde, zoals bepaald in artikel 40 van de algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. In geval van toepassing van dat artikel rijst er geen probleem op het vlak van de cumulatie aangezien de wedde die (verder) was betaald na de datum waarop het ziektepensioen conform artikel 83, § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 had moeten ingaan, inkomsten betreft van voor de (opgeschorte) werkelijke ingangsdatum van het pensioen. Vanuit deze overwegingen betitelt de Pensioendienst voor de Overheidssector de onder het vorige punt aangehaalde toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut als niet correct. 671 Overeenkomstig art. 83, § 5 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen wordt de inrustestelling van ambtswege gelijkgesteld met de inrustestelling wegens lichamelijke ongeschiktheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 119 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 3. Leeftijdsdiscriminatie? Hoewel wij de ratio legis begrijpen die ten grondslag ligt aan deze federale pensioenregeling betreffende de ambtshalve opruststelling na de leeftijd van – oorspronkelijk 60 jaar en vanaf 1 juli 2016 – 62 jaar, durven wij ons in de marge toch hardop afvragen of deze regeling op zich geen leeftijdsdiscriminatie inhoudt die vanuit een Europeesrechtelijk perspectief laakbaar is. E. Verplichting tot uitputting van het ziektekrediet? 1. Principe De lege ferenda rijst nog een andere vraag, namelijk of de Vlaamse overheid al dan niet verplicht is vast te houden aan de huidige stelregel dat pas een einde kan komen aan de hoedanigheid van ambtenaar bij behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid nadat het ziektecontingent is uitgeput (supra, A). Het antwoord daarop staat naar onze mening los van het wijzigen of opheffen door de Vlaamse overheid van het Algemene Principesbesluit.672 Het komt ons voor dat deze vraag veeleer dient te worden bekeken tegen de achtergrond van artikel 83, § 2 en § 3 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Deze bepalingen overrulen als het ware het principe dat een vroegtijdige pensionering omwille van medische redenen pas mogelijk is na uitputting van het ziektekrediet. Merkwaardig is wel dat deze bepalingen als het ware een soort van uitzondering op de regel bevatten, zonder de algemene regel met zoveel woorden te herhalen. In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp houdende economische en budgettaire hervormingen lezen wij: “De huidige statutaire bepalingen voorzien dat een persoon in overheidsdienst recht heeft op 1 maand ziekteverlof per jaar dienstanciënniteit en dat zolang dit ziekteverlof niet uitgeput is belanghebbende niet definitief ongeschikt mag worden verklaard. Dit regime blijft ongewijzigd tot de leeftijd van 60 jaar. Aangezien er vanaf deze leeftijd misbruiken werden vastgesteld vooral in sommige sectoren, wordt een wijziging voorgesteld zoals in dit artikel”.673 Aan deze regels uit de pensioenwetgeving kunnen twee mogelijke interpretaties worden gegeven. Enerzijds zou kunnen worden voorgehouden dat het inbouwen van uitzonderingen op de regel een impliciete bevestiging van de regel inhoudt. Uit de hierboven aangehaalde parlementaire voorbereiding blijkt anderzijds dat het de bedoeling van de wetgever was paal en perk te stellen aan de misbruiken die uit de statutaire ziekteverlofregeling voortvloeien. De Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen legt met andere woorden aan de onderscheiden overheden niet de verplichting op om in hun statuten het principe in te schrijven dat de uitputting van het ziekteverlof een voorwaarde is om bij behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid een einde te kunnen stellen aan de hoedanigheid van ambtenaar. Indien echter een dergelijk beginsel 672 673 120 De vraag of het APKB in zijn huidige vorm de verplichting om het ziekteverlofcontingent te laten uitputten vooraleer voortijdige pensionering mogelijk is, als een algemeen principe aanmerkt, dient naar onze mening ontkennend te worden beantwoord. Hieronder geven wij op beknopte wijze onze redenering mee. Vaststaat dat het APKB – bij wijze van minimumgarantie - niet uitdrukkelijk verwijst naar art. 48 federaal Verlofbesluit. Deze laatste bepaling stelt voorop dat de ambtenaar niet voorgoed ongeschikt kan worden verklaard wegens ziekte of gebrekkigheid alvorens hij de gezamenlijke verloven heeft uitgedaan waarop art. 41 van dat besluit hem recht geven. De verwijzing naar art. 48 in het art. 46, § 1 federaal Verlofbesluit dat volgens art. 17,3° APKB wel een minimale waarborg inhoudt, maakt op zich art. 48 niet automatisch toepasselijk. In beginsel mogen de afwezigheden wegens arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte niet worden toegerekend op het verlof wegens ziekte in de zin van het andere gegarandeerde art. 41 federaal Verlofbesluit. De referentie in art. 46, § 1 federaal Verlofbesluit naar art. 48 van datzelfde besluit heeft enkel tot doel te expliciteren dat het beginsel van de niet-toerekening van de afwezigheden bij arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte geen uitwerking heeft als het op de toepassing van art. 48 aankomt. Dit houdt– zoals we al eerder hebben toegelicht – in dat om te beoordelen of de gezamenlijke verloven zijn uitgedaan alvorens voorgoed ongeschikt te kunnen worden verklaard, de afwezigheden in geval van arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte wel degelijk worden meegeteld. Samengevat, menen wij dan ook dat art. 48 federaal Verlofbesluit – volgens de tekst van het APKB – niet tegenstelbaar is aan de Vlaamse overheid. Parl.St. Kamer 1977-78, nr. 450/1, 65. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid voorkomt in de rechtspositieregeling, dan zal uiteraard pas een vroegtijdig pensioen worden uitbetaald na afloop van het theoretisch aantal ziektekredietdagen waarop de ambtenaar volgens zijn statuut recht heeft. Dit hangt samen met het principe dat de betaalbaarheid van het ambtenarenrustpensioen afhankelijk is van de stopzetting van de activiteitswedde 674 (supra, D, 2, c). De tweede interpretatie lijkt ons de enige correcte. Dit impliceert dat de bevoegde overheden in hun personeelsstatuut een andersluidende bepaling zouden kunnen opnemen waardoor ambtshalve en zonder opzegging een einde komt aan de hoedanigheid van ambtenaar zodra de definitieve medische ongeschiktheid behoorlijk werd vastgesteld, ongeacht of het ziektecontingent wel of niet is uitgeput.675 Deze uitlegging is overigens in lijn met artikel 2 van de algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Deze bepaling vestigt het principe dat in vast dienstverband benoemde en daarmee gelijkgestelde personen die met een hoofdbetrekking zijn bekleed, ongeacht hun leeftijd of diensttijd, kunnen worden gepensioneerd wanneer zij blijken niet in staat te zijn om hun ambt te blijven uitoefenen. Nergens wordt daarbij als vereiste gesteld dat vooraf de statutair geregelde ziekteverlofdagen moeten zijn opgebruikt. Ook artikel 117 van de Wet van 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel betreffende het vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen verplicht niet tot uitputting van het statutaire ziekteverlof om het (tijdelijk of definitief) pensioen omwille van lichamelijke ongeschiktheid te laten ingaan. 2. Vatten van de pensioencommissie Los van de mogelijkheid om af te stappen van de regel van de verplichte uitputting van het ziekteverlof alvorens tot vroegtijdige pensionering kan worden overgegaan of deze te nuanceren (supra, 1), zou ook kunnen worden ingegrepen op het ogenblik waarop de Vlaamse overheidswerkgever de pensioencommissie vermag te vatten. In zijn huidige libellering poneert het Vlaams Personeelsstatuut dat pas na een afwezigheid van 666 werkdagen wegens ziekte, het geneeskundig controleorgaan een voorstel tot vroegtijdige pensionering kan formuleren aan het adres van de ter zake bevoegde federale medische dienst. 676 Er is geen enkele reden om deze statutair verankerde waarborg in ongewijzigde vorm te behouden. Naar ons oordeel kan op om het even welk ogenblik een aanvraag worden ingediend met het oog op de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar. Geen enkele hogere (federale) regel vereist dat het ziekteverlof is opgebruikt alvorens een dergelijke aanvraag aanhangig te kunnen maken. Dit gaat terug op het onderscheid dat in pensioenmateries van groot belang is, namelijk de toegang tot het recht en de betaling van het pensioen. Een ambtenaar kan op om het even welk ogenblik definitief ongeschikt worden verklaard en tot het vroegtijdig pensioen omwille van gezondheidsredenen worden toegelaten. Hij komt echter pas in aanmerking voor de effectieve betaling van een dergelijk pensioen na uitputting van zijn ziekteverlof of na 365 kalenderdagen voltijdse afwezigheid wegens ziekte na zijn 62e verjaardag, althans voor zover dit beginsel in de statuten is ingeschreven. Kortom, het tijdstip waarop de tewerkstellende overheid een ambtenaar kan doorverwijzen naar de bevoegde geneeskundige dienst met het oog op een eventuele pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid, betreft een statutaire aangelegenheid. Het komt aan de Vlaamse overheid toe te (be)oordelen of de actuele waarborg (nog) wel op zijn plaats is. 674 675 676 Art. 40 algemene Wet 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Er is ons trouwens een praktijk bekend van een niet nader te noemen overheidsbedrijf die erin bestaat de resterende ziekteverlofdagen op het einde van de loopbaan af te kopen zodat sneller tot vroegtijdige pensionering kan worden overgegaan. Art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 121 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 4. Tijdelijk versus definitief pensioen A. Diverse hypothesen De definitieve lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid opent een recht op een definitief vroegtijdig pensioen om gezondheidsredenen. Het toekennen van een dergelijk pensioen is voorbehouden voor het geval dat de ambtenaar voorgoed ongeschikt is om op regelmatige wijze zijn vroegere, ofwel andere functies te vervullen, die hem via wedertewerkstelling of wederbenuttiging kunnen worden opgelegd in een ander ambt, dat beter in overeenstemming is met zijn fysieke geschiktheid, en met toepassing van de geldende reglementen ter zake.677 In de andere gevallen wordt een tijdelijk pensioen wegens gezondheidsredenen toegekend voor zes tot achttien maanden, binnen een maximumduur van twee jaar of 24 maanden. 678 Het tijdelijk pensioen wordt definitief wanneer het personeelslid, voor het verstrijken van de periode van twee jaar, definitief ongeschikt wordt verklaard, 679 indien de betrokkene na afloop van die tijdspanne van twee jaar niet opnieuw in dienst werd genomen of niet kon worden weder tewerkgesteld of weder benuttigd680 en in elk geval zodra de ambtenaar de wettelijke pensioengerechtigde leeftijd bereikt.681 Hetzelfde geldt vanaf de eerste dag van de maand waarin de ambtenaren 365 dagen afwezigheid telt wegens ziekte na de leeftijd van 62 jaar.682 Los van het voorgaande, is er ook nog de beslissing van het type A4 (infra, deel IV). Dergelijke beslissing houdt in dat de ambtenaar volgens de bevoegde pensioencommissie vanuit medisch standpunt op het ogenblik van het onderzoek niet aan de voorwaarden beantwoordt om vroegtijdig te worden gepensioneerd. Tegelijk komt dezelfde commissie daarbij tot het besluit dat de betrokken ambtenaar definitief ongeschikt is om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere werkzaamheden te hervatten, maar wel geschikt is om onder bepaalde condities te worden weder tewerkgesteld. In die hypothese zal de betrokkene die bij het verstrijken van een termijn van twaalf maanden na deze beslissing niet opnieuw werd tewerkgesteld, ambtshalve een definitief pensioen wegens gezondheidsredenen verkrijgen dat ingaat op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de genoemde termijn.683 De niet-wedertewerkstelling binnen de twaalf maanden is de enige en tegelijk een voldoende voorwaarde voor het definitief en ambtshalve verkrijgen van het pensioen. Het gaat om een soort vermoeden van volledige ongeschiktheid voor elke andere functie gesteund op het feit dat er na een jaar nog steeds geen geschikt werk kon worden aangeboden. 684 B. Gevolgen van dit onderscheid voor de berekening van het pensioen Wanneer de bevoegde pensioencommissie beslist tot definitieve vroegtijdige pensionering omwille van definitieve medische ongeschiktheid, kan de betrokkene aanspraak maken op een rustpensioen in het op hem toepasselijke ambtenarenpensioenstelsel (infra, afdeling 4, § 2). In het geval dat er sprake is van een tijdelijk vroegtijdig pensioen, zal na twee jaar het definitief pensioen worden berekend op de grondslagen die bestonden op het ogenblik van de toekenning van het tijdelijk pensioen. Dit houdt in dat de tijdspanne gedurende welke de ambtenaar een tijdelijk pensioen heeft genoten – onder voorbehoud van een wedertewerkstelling gedurende minstens 677 678 679 680 681 682 683 684 122 Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 1, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 1, vierde lid, eerste zin Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 1, vierde lid, 1° Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 1, vierde lid, 2° Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Daartoe wordt het tijdelijk pensioen, met het oog op de berekening van de termijn van 365 dagen, gelijkgesteld met een afwezigheid wegens ziekte (art. 83, § 4 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen). Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. Zie voor een toepassing RvS 9 september 2014, nr. 228.312, XXXX t. Vlaamse Gemeenschap. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid twaalf maanden – niet in aanmerking komt als aanneembare diensten voor de berekening van het pensioen. Enkel indien de gerechtigde op het tijdelijk pensioen daadwerkelijk opnieuw in dienst wordt genomen gedurende ten minste een jaar, wordt de tijd dat hij zijn tijdelijk pensioen heeft genoten, meegenomen voor de berekening van een nieuw pensioen. Het bedrag van dit laatste pensioen mag niet lager zijn dan dat van het tijdelijk pensioen, berekend op basis van de op de ingangsdatum van het nieuwe pensioen van kracht zijnde weddeschalen. 685 Anders is het in de hypothese van een A4-beslissing (supra, A), meer bepaald indien een ambtenaar die niet aan de voorwaarden voldeed voor een vroegtijdige pensionering niettegenstaande zijn definitieve ongeschiktheid om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere werkzaamheden te hervatten, binnen de twaalf maanden niet wordt weder tewerkgesteld. Dan zal de betrokken ambtenaar een definitief pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid verkrijgen waarvoor de genoemde twaalf maanden die deze ambtshalve pensionering voorafgaan, wel als voor het pensioen aanneembare diensten worden aangemerkt. Afdeling 4 – Ambtenarenpensioenen686 § 1. Aanneembare diensten Er bestaat een interferentie tussen de statutaire ziekteverlofregeling sensu lato en de berekening van het ambtenarenpensioen. De pensioenwetgeving voor de ambtenaren omvat geen limitatieve opsomming van gelijkstellingen687 met gewerkte periodes voor de toegang tot het pensioen en voor de berekening ervan. De wetgeving formuleert slechts een aantal algemene principes, met verwijzing naar de administratieve standen of toestanden zoals vervat in de onderscheiden rechtspositieregelingen. Alle verloven met behoud van bezoldiging zijn aanrekenbaar voor het pensioen. 688 Dat is tevens de regel voor andere, zelfs onbezoldigde afwezigheden die met dienstactiviteit worden gelijkgesteld, met uitzondering van het verlof voor verminderde prestaties wegens persoonlijke 685 686 687 688 Art. 117, § 1, vijfde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Voor een grondige bespreking van de actuele regeling van de ambtenarenpensioenen met een blik op de toekomst ervan verwijzen we naar R. JANVIER en J. JANSSENS, De toekomst van de pensioenen in de overheidssector, Brugge, die Keure, 2014, 360 p. en subsidiair naar R. JANVIER, “Leçon 4 – Les pensions des fonctionnaires: luxe impayable ou avantage nécessaire?”, Le droit social de la fonction publique, R. JANVIER (éd.), Collection de l’Association belge pour le droit du travail et de la sécurité sociale, n° 9, Bruges, la Charte, 2015, 185-271. Verder raden wij de geïnteresseerde lezer diverse publicaties over de ambtenarenpensioenen aan die zijn terug te vinden op http://www.sdpsp.fgov.be/pdos/publications/publications_1026.htm. Zie ook Ph. NYS, De pensioenen in de overheidssector, Mechelen, Kluwer, 2008, 210 p.; Ph. NYS, Les pensions des agents nommés des administrations provinciales et locales, Waterloo, Kluwer, 2013, 310 p.; S. TOMASSETTI, De pensioenreglementering in lokale besturen – Wettelijke pensioenen van statutaire personeelsleden, Brugge, Vanden Broele, 2013, 205 p. De notie gelijkgestelde periodes is de gebruikelijke terminologie in de werknemersregeling. In het pensioenregime voor de publieke sector spreekt men veeleer van aanneembare diensten. Onder deze noemer gaan zowel de effectieve diensten als de periodes van afwezigheid schuil. Wat de afwezigheden betreft, behoudt de term aanneembaar echter zijn volle betekenis, zeker voor de berekening van het pensioen. In het werknemersstelsel worden de dagen en jaren op een bepaald moment immers gelijkgesteld ongeacht het verdere loopbaanverloop. In de publieke sector valt pas op het ogenblik van de pensionering uit te maken of een tijdvak aanneembaar is en daadwerkelijk ook wordt aangenomen. Het gaat, tijdens de loopbaan, voornamelijk om de mogelijkheid van het in aanmerking nemen, in ieder geval voor de afwezigheden in de zin van art. 3 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten (BS 30 augustus 1986). Art. 2, 1° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas (BS 4 april 1974). Het toepassingsgebied van deze wet is – in weerwil van het opschrift ervan – zeer ruim omschreven (zie art. 1 Wet 10 januari 1974). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 123 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid aangelegenheden.689 Wel mogen de tijdvakken van onbezoldigde dienstactiviteit niet hoger uitvallen dan 20%690 van de totaliteit van in aanmerking te nemen dienstjaren. 691 Wordt het onbezoldigde verlof niet als dienstactiviteit aangemerkt, dan komt die afwezigheid voor maximum een maand in de loop van een bepaald kalenderjaar in aanmerking.692 Is er sprake van disponibiliteit, dan blijft de opbouw van pensioenjaren eveneens gewaarborgd, in beginsel voor zover er een recht op een wachtgeld bestaat.693 De veeleer zeldzame tijdvakken waarin de betrokkene zich in een administratieve toestand van non-activiteit bevindt, leveren op hun beurt geen pensioenaanspraken op. § 2. Berekening van het rustpensioen A. Principe Bij vroegtijdige pensionering omwille van gezondheidsredenen zal het rustpensioen 694 als ambtenaar worden berekend volgens dezelfde regels die uitwerking vinden in het geval van de toekenning van een rustpensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. 695 B. Minima Aangezien het vroegtijdig rustpensioen bij definitieve medische ongeschiktheid op om het even welke leeftijd kan worden toegekend, ligt het voor de hand dat in sommige gevallen het aantal aanneembare diensten veeleer gering zal uitvallen. Wanneer het nominale rustpensioen tot voordeel van een ambtenaar die aan de toegangsvoorwaarden voor het minimumpensioen voldoet, het hieronder aangegeven minimumbedrag696 niet bereikt, krijgt de betrokkene een supplement tot het niveau van de gewaarborgde minimale pensioenbedragen. 697 Bedoeld minimum stemt overeen met een bepaald percentage van de refertewedde, 698 weliswaar binnen zekere vorken.699 In afwijking van het principe dat het ambtenarenrustpensioen een 689 690 691 692 693 694 695 696 697 698 699 124 Art. 2, 3° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. Of uitzonderlijk 25% voor degenen die geboren zijn tussen 1 januari 1947 en 31 december 1950. Voor de personen geboren tussen 1 januari 1951 en 31 december 1955, kunnen de bedoelde afwezigheden niet hoger liggen dan een bepaald percentage dat gebaseerd is op een formule en afhangt van de geboortedatum van de betrokkene. Deze grens ligt eveneens op 25% voor personen, ongeacht hun geboortedatum, die loopbaanonderbreking hebben genoten gedurende een periode van minstens twaalf maanden tijdens welke zij waren vrijgesteld van bijdragen voor de validering ervan omdat zij kinderbijslag genoten voor een kind van minder dan zes jaar. Zie art. 3 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten. Voorts zijn er aparte validatieregels voor de periodes van loopbaanonderbreking, vierdagenweek en halftijds werken (zie art. 2 tot en met art. 2/7 KB nr. 442, 14 augustus 1986 betreffende de weerslag van sommige administratieve toestanden op de pensioenen van sommige personeelsleden van de overheidsdiensten). Art. 2, 4° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. Art. 2, 2° Wet 10 januari 1974 tot regeling van de inaanmerkingneming van bepaalde diensten en van met dienstactiviteit gelijkgestelde periodes voor het toekennen en berekenen van pensioenen ten laste van de Staatskas. Bij de berekening van het rustpensioen omwille van gezondheidsredenen maakt het niet uit of het gaat om een tijdelijk of een definitief pensioen (supra, afdeling 3, § 3). Het zou ons te ver leiden om binnen het bestek van deze studie de bepalingen betreffende de berekening van het ambtenarenrustpensioen uit de doeken te doen. Wij verwijzen hiervoor naar de al eerder aangehaalde referentiewerken die inzoomen op de ambtenarenpensioenregeling. Zie art. 119, § 3, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Volgens art. 133 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen wordt het supplement toegekend op aanvraag van de betrokkene. Dit is echter theorie, want de PDOS voert deze toets ambtshalve uit. Art. 121, § 1 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Art. 121, § 3 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Indien de werkelijke duur van de effectieve diensten voor de berekening van het pensioen lager ligt dan twintig jaar, kan de in aanmerking te nemen referentiewedde niet uitstijgen boven het laagste bedrag van de vork (art. 121, § 3, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen). Het gaat wel degelijk om twintig jaar in werkelijke (niet-verminderde) duur. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid individueel persoonsgebonden pensioen is, verschilt het bedrag ervan voor alleenstaande 700 en gehuwde gepensioneerden. Het gewaarborgd minimumpensioen wegens gezondheidsredenen701 is meer concreet gelijk aan 50% van de referentiewedde voor een alleenstaande en 62,50% voor een gehuwde ambtenaar. Het bruto maandbedrag voor een alleenstaande ligt – sinds 1 juli 2016702 – tussen 1.312,62 euro en 1.845,54 euro bruto en voor een gehuwde tussen 1.640,74 euro en 2.306,92 euro bruto.703 Belangrijk nog om te vermelden, is dat de uitbetaling van het supplement wordt stopgezet tijdens de kalenderjaren dat de gepensioneerde om het even welke winstgevende activiteit uitoefent die hem een jaarlijks inkomen704 oplevert dat gelijk is aan of hoger is dan 977,25 euro. 705 Als de ambtenaar andere pensioenen of renten geniet, worden die van het supplement afgetrokken. 706 Renten wegens arbeidsongeval en andere soortgelijke voordelen die een lichamelijke schade vergoeden,707 worden slechts voor de helft van hun bedrag in mindering gebracht. 708 Buitenlandse vervangingsinkomens worden tot beloop van 80% toegerekend. 709 Gaat het om een gehuwde gepensioneerde, dan worden ook de beroeps- en vervangingsinkomsten van de echtgenoot gedeeltelijk 710 afgetrokken van het supplement gewaarborgd minimum, 711 zonder dat het ziektepensioen lager kan uitvallen dan het basisminimumsupplement van 738,22 euro bruto per maand.712 C. Forfaitair supplement wegens zware handicap Ambtenaren die werden gepensioneerd wegens definitieve ongeschiktheid als gevolg van een zware handicap opgelopen tijdens de actieve loopbaan of die ambtshalve werden gepensioneerd omdat ze 365 dagen afwezigheid wegens ziekte tellen na hun 62e verjaardag, kunnen daarnaast ook nog aanspraak maken op een ander supplement.713 Om hiervoor in aanmerking te komen, moet de ambtenaar minstens twaalf punten scoren op een medisch-sociale schaal van achttien punten die initieel werd ontworpen om de graad van zelfredzaamheid te bepalen met het oog op de toekenning van de integratietegemoetkoming voor gehandicapten.714 Bedoeld forfaitair supplement bedraagt – per 1 juli 2016 – 166,14 euro bruto op maandbasis. De uitbetaling van dit supplement wordt eveneens opgeschort gedurende de kalenderjaren dat de gepensioneerde om het even welke winstgevende activiteit uitoefent die hem een jaarlijks inkomen oplevert dat gelijk is aan of hoger is dan 977,25 euro. 700 701 702 703 704 705 706 707 708 709 710 711 712 713 714 Zie art. 119, § 2 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie ook https://www.socialsecurity.be/citizen/nl/pensioen/je-pensioen-als-ambtenaar/gewaarborgd-minimum-voorambtenaren#h2_3. Voor de actueel geldende bedragen, zie http://www.sdpsp.fgov.be/pdos/faq/faq_1898.htm. Op de website van de Federale Pensioendienst is ook een algemene indexnota terug te vinden (zie http://www.sdpsp.fgov.be/pay/nl/home/default.htm). Zie wat betreft het maximum van het gewaarborgd minimumbedrag wegens gezondheidsredenen, art. 121, § 4 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 126, § 1 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 123 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt uitgegaan van het spilindexcijfer dat op 1 januari van het jaar in kwestie van kracht is (art. 132, § 1, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen). Dit impliceert dat voor het ganse jaar 2016 de verhogingscoëfficiënt behouden blijft op 1,6084. Zie art. 125, § 1, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 125, § 1, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 126, § 2, eerste lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 126, § 2, tweede lid Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 126, § 3 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 125, § 2 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie art. 127 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Art. 134 tot en met art. 138 Wet 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen. Zie MB 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming (BS 6 augustus 1987). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 125 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Afdeling 5 – Vroegtijdige (ambtshalve) pensionering versus ontslag § 1. Bevoegdheidsverdeling Onder deze aparte rubriek zullen wij – deels recapitulerend (supra, afdeling 3, § 2) – ingaan op de interferentie tussen de vroegtijdige (ambtshalve) pensionering om gezondheidsredenen (infra, § 2) en de mogelijke ontslagmodaliteiten volgens het Vlaams Personeelsstatuut, nu en in de toekomst (infra, § 3). De vroegtijdige (ambtshalve) pensionering omwille van gezondheidsredenen wordt beheerst door de federale regels daarover. De ontslagmogelijkheden daarentegen vormen een statutaire aangelegenheid en het komt bijgevolg aan de tewerkstellende overheid toe om deze te specificeren in de rechtspositieregeling van haar personeel. 715 Dit neemt niet weg dat er op tal van punten een interferentie is tussen beide, zoals wij hieronder meer in detail in de verf zullen zetten. § 2. Federale pensioenwetgeving betreffende het (ambtshalve) vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen A. Koppeling aan het statutair ziekteverlof Zoals eerder toegelicht (supra, afdeling 3, § 2, B), legt de federale pensioenwetgeving met artikel 83, § 2 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en sociale hervormingen voor de personeelsleden die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt,716 de link tussen de betaling717 van het ziektepensioen en de uitputting van het statutair verankerde verlof wegens ziekte. Een definitief ongeschikt verklaarde ambtenaar zal een ziektepensioen uitgekeerd krijgen uiterlijk na afloop van een tijdspanne van 365 kalenderdagen vanaf zijn 62e verjaardag, zelfs al beloopt zijn resterende ziektekrediet meer dan het equivalent718 van die 365 kalenderdagen. Los van deze vorm van ambtshalve pensionering, is er – zoals wij eerder hebben betoogd (supra, afdeling 3, § 2, E) – geen enkele federale pensioenbepaling die verplicht tot het uitputten van het ziektekrediet alvorens tot vroegtijdige pensionering om gezondheidsredenen kan worden besloten. Daarnaast kan een ambtenaar van 62 jaar of ouder – ongeacht of hij al dan niet definitief ongeschikt is – de betaling van een ziektepensioen claimen zodra hij na zijn 62e verjaardag gedurende 365 kalenderdagen afwezig is geweest wegens ziekte. Vereist is wel dat de tewerkstellende overheid de ambtenaar eerst in rust heeft gesteld. Dit principe zit vervat in artikel 40 van de algemene Wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, krachtens hetwelk het pensioen pas ingaat de dag waarop de belanghebbende ophoudt zijn activiteitswedde te ontvangen. Het initiatief voor de inruststelling of met andere woorden het ontslag - ook al gaat het om een ambtshalve ontslag waartoe de werkgever wettelijk verplicht is - ligt bij de tewerkstellende overheid, niet bij de ambtenaar, noch bij de Pensioendienst voor de Overheidssector. Volgens de PDOS gaat het wel degelijk om een ambtshalve ontslag, in welke hypothese de tewerkstellende overheid niet over een appreciatierecht beschikt en daar dus niet – ook niet op verzoek van de ambtenaar - kan van afwijken, anders dan wat het Vlaams Personeelsstatuut vooropstelt (supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c). 715 716 717 718 126 Zie PENSIOENDIENST VOOR DE OVERHEIDSSECTOR, Juridische studies, Brief de dato 18 januari 2013 van Michel AVART, auditeur-generaal PDOS aan Dirk LAERTE. Dit verband bestaat alleen voor ambtenaren die de leeftijd van 62 jaar hebben bereikt. De (federale) pensioenwetgeving legt die link immers alleen in art. 83, § 2 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en sociale hervormingen. De opening van het recht op pensioen omwille van gezondheids- of andere redenen moet volledig worden losgekoppeld van de betaling van het pensioen wat als een facet van de cumulatieregeling kan worden beschouwd. We gebruiken de term equivalent omdat er een conversie zal moeten gebeuren van de ziekteverlofdagen die doorgaans in werkdagen zijn uitgedrukt, naar kalenderdagen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Diverse hypothesen naargelang van de beslissing van de pensioencommissie De federale pensioenregeling betreffende het (ambtshalve) vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen verhindert naar onze mening niet dat al eerder een beslissing van de pensioencommissie kan worden uitgelokt (supra, afdeling 3, § 2, E, 2). Deze beslissing kan verschillende vormen aannemen (supra, afdeling 3, § 2, D en § 3 en ook deel IV). De meest eenvoudige situatie betreft de C-beslissing die erop neerkomt dat de pensioencommissie de ambtenaar definitief ongeschikt verklaart. Daardoor ontstaat onmiddellijk een recht op een definitief vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen. Alleen de oproeping voor de pensioencommissie kan, maar moet niet (statutair) afhankelijk worden gesteld van het uitputten van het ziekteverlof. De federale pensioenwetgeving stelt de uitputting van het ziekteverlof niet als voorwaarde voor het onderzoek door de pensioencommissie, noch voor de uitwerking van haar beslissing of de ingangsdatum van het pensioen, tenzij in het geval waarin de betrokkene 62 jaar oud is en artikel 83, § 2 van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en sociale hervormingen uitwerking heeft. In het geval van een B-beslissing krijgt de ambtenaar een tijdelijk pensioen. Een dergelijk tijdelijk pensioen neemt de vorm aan van een definitief pensioen na het verstrijken van een termijn van maximaal 24 maanden indien de betrokkene binnen die tijdspanne niet opnieuw werd tewerkgesteld of eerder in het geval dat de pensioencommissie bij een heronderzoek beslist tot een definitieve ongeschiktverklaring (C-beslissing), bij het bereiken van de normale pensioengerechtigde leeftijd of na 365 kalenderdagen afwezigheid wegens ziekte na zijn 62e verjaardag. Voor het berekenen van die 365 kalenderdagen wordt de duurtijd van het tijdelijk pensioen gelijkgesteld met een afwezigheid wegens ziekte.719 Nog een ander type is de A4-beslissing waarbij de pensioencommissie tot het besluit komt dat de ambtenaar weliswaar definitief ongeschikt is om op normale en regelmatige wijze zijn vroegere werkzaamheden te hervatten, maar niettemin wel geschikt is om onder bepaalde voorwaarden te worden wedertewerkgesteld. Specifiek in dit geval is dat er geen nieuwe beslissing van de pensioencommissie nodig is als de ambtenaar niet binnen de twaalf maanden opnieuw tewerkgesteld is. Dit gegeven volstaat opdat er sprake zou zijn van een definitieve ongeschiktheid die een recht creëert op een definitief vroegtijdig pensioen omwille van gezondheidsredenen. 720 C. Uitwerking van de beslissing van de pensioencommissie De pensioencommissie is enkel bevoegd om zich uit te spreken over de vraag of er medische gronden zijn die maken dat een ambtenaar definitief ongeschikt is om zijn ambt geregeld en onafgebroken uit te oefenen. Deze commissie is zelf niet bevoegd om de ambtenaar vroegtijdig op pensioen te stellen.721 Een ambtenaar wordt door de tewerkstellende overheid ambtshalve ontslagen wegens lichamelijke ongeschiktheid zodra de wettelijke voorwaarden daartoe vervuld zijn, of zou in dat geval ambtshalve moeten worden ontslagen (supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c en infra, § 3, A). De beslissing van definitieve ongeschiktheid 722 die wordt overgezonden aan de Pensioendienst voor de Overheidssector, heeft enkel een ambtshalve onderzoek van het recht op het rustpensioen tot 719 720 721 722 Art. 83, § 4 Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Merken wij hierbij op dat voor deze vorm van opruststelling de ziektedagen – vanuit het perspectief van de federale pensioenwetgever – niet hoeven uitgeput te zijn. Het betreft immers geen situatie bedoeld in art. 83, § 2, eerste lid Wet 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen. Derhalve is het tweede lid van die bepaling waarin de uitputting van het ziekteverlof wordt vereist, evenmin van toepassing. Zie RvS 18 juni 2007, nr. 172.349, Debackere. Herhalen wij dat op het moment dat een A4-beslissing wordt getroffen, er nog geen sprake is van een recht op een vroegtijdig pensioen omwille van gezondheidsredenen. Dat recht ontstaat echter automatisch indien er binnen de twaalf maanden geen wedertewerkstelling heeft plaatsgevonden, waardoor er als het ware een vermoeden geldt van een definitieve ongeschiktheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 127 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid gevolg indien deze dienst de bevoegde beheersinstelling is. 723 De betrokken ambtenaar wordt in de loop van dat onderzoek uitgenodigd om een pensioenaanvraag in te dienen. Het rustpensioen 724 wordt in principe725 nooit ambtshalve toegekend aan de betrokkene. Na zijn ontslag moet de ambtenaar bijgevolg zijn pensioen nog aanvragen. In eerste instantie komt het aan de tewerkstellende overheid toe erop toe te zien dat bij het (ambtshalve) verleende ontslag alle statutaire en/of wettelijke bepalingen met betrekking tot de uitputting van het ziektverlof zijn gerespecteerd.726 De PDOS blijft echter bevoegd om na te gaan of alle voorwaarden voor een vroegtijdige pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid zijn vervuld. Indien het statuut van de betrokken ambtenaar een bepaling bevat krachtens welke hij niet kan worden opgeroepen voor een onderzoek door de bevoegde medische dienst alvorens zijn ziekteverlof is uitgeput,727 en de PDOS zou (kunnen) vaststellen dat de tewerkstellende overheid de ambtenaar voortijdig728 naar de geneeskundige dienst heeft gestuurd, zal de pensioendienst de (voortijdige) beslissing van de geneeskundige dienst als nietig en onbestaande beschouwen wegens strijdig met het personeelstatuut van de betrokkene en bijgevolg onwettig. Het speelt in dit geval geen rol of de ambtenaar in kwestie al dan niet de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt. De toekenning van het pensioen zal worden geweigerd en de tewerkstellende overheid zal worden uitgenodigd om het ontslag van de (ongeschikt verklaarde) ambtenaar in te trekken en de procedure tot ongeschiktverklaring desgevallend over te doen, ditmaal mits naleving van de statutaire bepalingen. In het geval dat het statuut van de betrokken ambtenaar toelaat om hem door de bevoegde medische dienst te laten onderzoeken alvorens hij zijn ziekteverlof heeft uitgeput en die ambtenaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt, zal de PDOS de ingangsdatum van het pensioen van de ongeschiktverklaarde ambtenaar uitstellen totdat deze laatste zijn ziekteverlof heeft uitgeput, binnen de perken van het maximum van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte. De PDOS zal desgevallend de tewerkstellende overheid uitnodigen om het ontslag van de (ongeschiktverklaarde) ambtenaar uit te stellen. Wanneer de PDOS vaststelt dat de ongeschiktverklaarde plus-62-er al voor de beslissing van de bevoegde pensioencommissie het maximum van 365 dagen afwezigheid wegens ziekte had bereikt, zal de PDOS de tewerkstellende overheid vragen om de ambtenaar (ambtshalve) op rust te stellen op een vroegere datum dan deze die voortvloeit uit de beslissing van Medex. Voor zover het statuut van de ambtenaar toelaat om hem door de bevoegde medische dienst te laten onderzoeken alvorens hij zijn ziekteverlof heeft uitgeput en die ambtenaar de leeftijd van 62 jaar nog niet heeft bereikt, is een pensionering wegens lichamelijke ongeschiktheid mogelijk zonder uitputting van het ziekteverlof. 723 724 725 726 727 728 128 Art. 6 KB 16 juli 1998 tot uitvoering voor de pensioenstelsels van de openbare sector van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het handvest van de sociaal verzekerde (BS 26 augustus 1998). Het overlevingspensioen daarentegen kan in bepaalde gevallen wel zonder aanvraag van de rechthebbende worden toegekend (zie art. 21 Wet 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen). Alleen in geval van overlijden van de ongeschikt verklaarde binnen het jaar zonder dat er een aanvraag werd ingediend, kan de PDOS het rustpensioen ambtshalve toekennen (art. 117, § 4 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel). De PDOS beschikt via Capelo niet altijd over de nodige gegevens om na te gaan of het ziekteverlof al dan niet is opgebruikt. Voor de Vlaamse ambtenaren vormt dit niet meteen een probleem omdat het VPS in zijn huidige vorm bepaalt dat een onderzoek door de bevoegde medische dienst pas mogelijk is na de uitputting van het ziekteverlof; met de aanvraag van dit onderzoek verklaart de werkgever dus al - impliciet - dat het ziekteverlof van de betrokkene tot nul is herleid. Cf. art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut. Met andere woorden voor de uitputting van het ziekteverlof waarop hij krachtens zijn statuut aanspraak kan maken. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 3. Ontslag als (semi)statutaire aangelegenheid A. De lege lata Het principe van de vastheid van tewerkstelling vinden we in het Vlaams Personeelsstatuut terug in de volgende bewoordingen: “Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór het einde van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door dit besluit”.729 De definitieve ongeschiktverklaring wegens ziekte van de ambtenaar voor de opruststelling is een toepassing van die uitzondering op de regel. 730 Conform het Vlaams Personeelsstatuut wordt ambtshalve en zonder opzegging een einde gesteld aan de hoedanigheid van ambtenaar “van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”.731 In meer generieke termen herhaalt het VPS dat de pensionering ingevolge leeftijd of medische ongeschiktheid aanleiding geeft tot ambtsneerlegging.732 Het is trouwens niet duidelijk wat het verschil is tussen die beide bepalingen en wat bijgevolg het onderscheid is tussen de ambtshalve beëindiging zonder opzegging en de ambtsneerlegging. Volgens de toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut moet onder medische ongeschiktheid ‘ook’ worden verstaan: de vroegtijdige invaliditeit die, onder door de reglementering van Medex bepaalde voorwaarden, behoorlijk is vastgesteld en waardoor de ambtenaar niet in staat is om zijn ambt volledig, geregeld en onafgebroken uit te oefenen. 733 De vraag rijst waarop de term ‘ook’ slaat. Deze toelichting wekt de indruk dat er nog andere situaties denkbaar zijn waarin er sprake is van een medische ongeschiktheid en die aanleiding geven tot automatische en definitieve ambtsneerlegging. We denken hierbij meer in het bijzonder aan de hypothese dat de blijvende annex definitieve medische ongeschiktheid werd vastgesteld in een ander arbeidsongeschiktheidscircuit, bijvoorbeeld dat van de arbeidsongevallen of de beroepsziekten, of in het arbeidsgeneeskundig circuit. Het komt ons voor dat de tekst zelf van het VPS weinig ruimte laat voor een brede interpretatie zodat in de huidige stand van de regelgeving enkel de beslissing van de bevoegde pensioencommissie tot vroegtijdige pensionering wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid een voldoende grond vormt om ambtshalve en zonder opzegging iemand de hoedanigheid van ambtenaar te ontnemen. Daarnaast mag ook de link met de pensioenwetgeving niet uit het oog worden verloren. Indien een andere instantie dan de federale medische dienst die bevoegd is voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar - met andere woorden de bevoegde pensioencommissie – zich uitspreekt over de ‘vroegtijdige invaliditeit’, ontstaat er geen recht op een vroegtijdig pensioen omwille van definitieve medische ongeschiktheid. B. De lege ferenda 1. Strikt juridische benadering Doordat het APKB zijn bevoegdheidsverdelende karakter heeft verloren (supra, deel I), is de Vlaamse regering sedert 1 juli 2014 volledig autonoom om de gronden tot definitieve ambtsneerlegging te specificeren in het VPS. Dit maakt dat het (te wijzigen) Vlaams Personeelsstatuut – althans vanuit strikt juridisch-theoretisch oogpunt – in algemene termen de medische ongeschiktheid zou kunnen aanmerken als een grond tot definitieve ambtsneerlegging die ambtshalve en zonder opzegging een einde maakt aan de hoedanigheid van ambtenaar. Voegen wij hier wel aan toe dat naar onze mening in elk geval het predicaat ‘definitieve’ aan de termen medische ongeschiktheid moet worden toegevoegd. 729 730 731 732 733 Art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Cf. toelichting bij art. XI.1, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Art. XI.5, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Toelichting bij art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 129 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2. Kritische kanttekeningen In een breder en niet louter juridisch perspectief vallen bij deze louter theoretische benadering enkele niet onbelangrijke, kritische kanttekeningen maken. Enerzijds zou moeten worden uitgemaakt welke andere instantie dan de federale pensioencommissie zich dan eveneens over deze definitieve medische ongeschiktheid kan uitspreken. In ieder geval moet het gaan om een behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid. Bovendien komt het erop aan erover te waken dat er geen conflict ontstaat met andere regelgeving in de meest brede betekenis van het woord. In het vervolg van dit rapport zullen wij nog geregeld stilstaan bij de diverse benaderingen van dezelfde (definitief) medisch ongeschikte ambtenaar naargelang van het arbeidsongeschiktheidscircuit. Bijkomend dient zich de vraag aan naar het aandragen van het bewijs van die definitieve medische ongeschiktheid. Anderzijds zijn er de niet te onderschatten consequenties voor de individuele ambtenaar indien zou worden besloten tot een ambtshalve beëindiging van de hoedanigheid van ambtenaar wegens behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid, zonder dat de pensioencommissie wordt gevat of zonder dat die pensioencommissie deze beoordeling bijtreedt. In die hypothese heeft de ambtenaar immers geen recht op een vroegtijdig ambtenarenpensioen omwille van gezondheidsredenen gegeven dat overeenkomstig de federale pensioenwetgeving de definitieve ongeschiktheid slechts door een welbepaalde medische instantie kan worden vastgesteld734 opdat een recht op een vroegtijdig pensioen zou ontstaan. 735 Dan bestaat de oplossing erin dat de tewerkstellende overheid de normaal verschuldigde werkgevers- en werknemersbijdragen736 betaalt voor de werkloosheidsregeling voor de periode die overeenstemt met het aantal arbeidsdagen dat de ontslagen persoon – naargelang van zijn leeftijdsgroep – moet bewijzen om gerechtigd te zijn op werkloosheidsuitkeringen. In dezelfde zin moet de overheidswerkgever tevens de gebruikelijke werkgevers- en werknemersbijdragen voor de sector van de uitkeringen bij ziekte en invaliditeit vereffenen voor een tijdspanne die overeenkomt met de in die sector toepasselijke wachttijd.737 Op zich is deze mogelijkheid om via retroactieve bijdragebetaling rechten te creëren in de sociale zekerheid voor werknemers, al behoorlijk laakbaar vanuit het oogpunt van de solidariteit die aan de basis ligt van onze sociale zekerheid.738 Indien van die mogelijkheid ook gebruik zou worden gemaakt in het geval van eenzijdige beëindiging van het ambt bij behoorlijk vastgestelde (definitieve) medische ongeschiktheid zonder dat een recht op een vroegtijdig pensioen ontstaat, loopt het helemaal de spuigaten uit. Onze persoonlijke gevolgtrekking naar de financiering van het beoogde sociaal risico toe is dat de hierboven beschreven hypothetische verruiming in het VPS logischerwijze gepaard zou moeten gaan met een veralgemeende onderwerping van alle ambtenaren aan de sectoren ZIV-uitkeringen en werkloosheid. Het is evident dat een dergelijke suggestie raakt aan meer dan de situatie van de definitieve medische ongeschiktheid alleen en aanzet tot het volledig her-denken van het actuele systeem aangaande het ziekteverlof annex de vroegtijdige pensionering. Op dit hervormingsvoorstel komen we later opnieuw terug (infra, deel VIII). Langs de prestatiezijde en bekeken vanuit het oogpunt van de individuele ambtenaar, zijn er bijkomend de effecten op het vlak van het pensioen. Indien er eenzijdig een einde komt aan zijn status als ambtenaar zonder dat hij per hypothese in aanmerking komt voor een vroegtijdig ambtenarenpensioen, zal hij logischerwijze enkel nog aanspraken kunnen laten gelden op de opbouw van rechten in het stelsel van de werknemerspensioenen. Dan komen, eens te meer, onze eerdere kritische bedenkingen aangaande de financiering bovendrijven. De gewezen ambtenaar zou dan per hypothese niet langer rechten opbouwen in het ambtenarenpensioenstelsel, maar 734 735 736 737 738 130 Cf. art. 117, § 2 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Cf. art. 117, § 1 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Behalve wanneer een premie, toelage of vergoeding wegens ontslag verschuldigd is of een opzeggingstermijn moet worden nageleefd, komen ook de werknemersbijdragen voor rekening van de tewerkstellende overheid. Zie art. 7 tot en met art. 13 Wet 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen (BS 1 augustus 1991). Zie meer algemeen ook R. JANVIER, “Gezocht: overheidswerkgever die een duit in het zakje wil doen” in D. SIMOENS, D. PIETERS, J. PUT, P. SCHOUKENS en Y. STEVENS, Sociale zekerheden in vraagvorm – Liber Amicorum Jef VAN LANGENDONCK, Antwerpen, Intersentia, 2005, 161-182. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid uitsluitend in de wettelijke pensioenregeling van de werknemers. Zonder dat er ooit is bijgedragen aan dat laatste systeem, zou de betrokkene dan beginnen aan de opbouw van een werknemerspensioen op basis van de regeling van de gratis gelijkgestelde periodes conform het werknemerspensioensysteem. Ook daarin schuilt een onlogica. Wanneer het VPS in de voormelde zin zou worden aangepast, is er voor de personeelsleden ouder dan 62 jaar bovendien de regel uit de federale pensioenwetgeving die de koppeling maakt tussen het recht op een ziektepensioen en de uitputting van het ziekteverlof. Tot slot dient tegelijk rekening te worden houden met de verplichting tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen wanneer de definitieve arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een handicap. Die plicht wordt overigens idealiter ook opgenomen in het VPS. Hierop gaan we in een afzonderlijk deel nog uitgebreid in (infra, deel VI). 3. Eindafweging De voorgaande overwegingen brengen ons tot het besluit dat bij ongewijzigde federale pensioenwetgeving best niet wordt geraakt aan de huidige ontslagregel uit het Vlaams Personeelsstatuut, die stelt: “Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar (…) van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”.739 Onmiddellijk voegen wij hieraan toe dat het wel mogelijk is om voor de ambtenaren die definitief ongeschikt worden verklaard voor de leeftijd van 62 jaar, de toevoeging “na uitputting van het ziektecontingent” te schrappen. Degenen die 62 jaar zijn of ouder, genieten daarentegen de waarborg zoals vervat in artikel 83, § 2, tweede lid van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen (infra, C). Waar verder – zoals eerder aangegeven (supra, afdeling 3, § 2, E, 4) – eveneens op kan worden ingegrepen, is het tijdstip waarop die “federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar” kan worden gevat.740 In zijn huidige versie laat het Vlaams Personeelsstatuut niet toe om de pensioencommissie te solliciteren vooraleer de ambtenaar zijn statutair ziektedagencontingent heeft opgebruikt. Dit is geen vereiste volgens de bestaande federale pensioenwetgeving, maar een kwestie die de Vlaamse overheid autonoom kan regelen (supra, afdeling 3, § 2, E, 1). In geval van (definitieve) lichamelijke ongeschiktheid voor de statutaire functie behoort het tot de bevoegdheid van de tewerkstellende overheid om statutair te bepalen in welke gevallen een dossier met het oog op de vroegtijdige pensionering bij de pensioencommissie aanhangig wordt gemaakt. Wat de effectieve datum van pensionering betreft, geldt opnieuw het voorbehoud van de toepassing van artikel 83, § 2, tweede lid van de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen voor de ambtenaren die 62 jaar of ouder zijn (infra, C). C. Ambtshalve pensionering vanaf de leeftijd van 62 jaar Misschien ietwat ten overvloede, maar belangrijk voor een goed en vooral juist begrip van de interferentie tussen de rechtspositieregeling en de pensioenwetgeving, zoomen we nogmaals in op de bijzondere regeling voor de 62-plussers. Het Vlaams Personeelsstatuut kan probleemloos bepalen dat de vroegtijdige pensionering omwille van gezondheidsredenen op om het even welk moment tot de mogelijkheden behoort, zonder dat dit wordt gekoppeld aan het uitputten van het ziektecontingent. Indien het een ambtenaar betreft 739 740 Art. XI.3, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Dit vereist een aanpassing van art. X.20, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut in zijn huidige vorm, dat luidt als volgt: “Indien de ambtenaar tijdens de loopbaan 666 werkdagen afwezig is geweest wegens ziekte, kan het in artikel X 18 bedoelde geneeskundig controleorgaan een voorstel formuleren aan de federale medische dienst bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar”. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 131 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid die zijn 62e verjaardag heeft bereikt (supra, B), wordt het VPS echter overruled door de federale pensioenwetgeving in zoverre voor die populatie het principe herleeft dat vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen enkel mogelijk is na uitputting van het statutair bepaalde ziekteverlofkrediet. Vanzelfsprekend kan de Vlaamse overheid ook de wijze van berekening van het aantal ziekteverlofdagen in zijn algemeenheid herzien. Zolang dat niet het geval is, blijft de betaling van het ziektepensioen voor de 62-plussers echter gerelateerd aan het opgebruiken van het ziektekrediet, binnen het maximum van 365 kalenderdagen. De andere vorm van ambtshalve pensionering betreft de ambtenaar die vanaf zijn 62e verjaardag 365 kalenderdagen afwezig is geweest wegens ziekte. Op dit punt dient het VPS, hoe dan ook, de primauteit te respecteren van de federale pensioenwetgeving. Actueel laat het Vlaams Personeelsstatuut toe dat op gemotiveerd verzoek van de ambtenaar en na akkoord van de lijnmanager of de functioneel bevoegde minister(s) de vroegtijdige opruststelling na 222 werkdagen afwezigheid wegens ziekte na de 62e verjaardag met zes maanden kan worden uitgesteld, welke tijdspanne meermaals stilzwijgend verlengbaar is met opnieuw zes maanden741 (supra, afdeling 3, § 2, D, 2, c). Dit druist echter in tegen de federale pensioenwetgeving die uitgaat van een ambtshalve – en bijgevolg automatische – pensionering. Het actuele appreciatierecht van de Vlaamse overheid is hiermee in strijd. Zelfs al gaat het initiatief voor de verderzetting van het dienstverband uit van de ambtenaar, dan nog geniet de regel van de ambtshalve pensionering voorrang. D. Quid, in geval van hervorming van de ziektepensioenregeling? Alle voorgaande beschouwingen verliezen goeddeels hun belang indien het voorstel van de Commissie Pensioenhervorming 2020-2040 wordt gevolgd (infra, deel VIII). Indien de ziektepensioenregeling voor de ambtenaren zou worden afgeschaft en vervangen door het toepasselijk verklaren van de ZIV-uitkeringsregeling (en de werkloosheidsregeling) op de ambtenaren, heeft dit uiteraard een impact op de ontslagregeling. Hier besteden we in het separaat deel VIII nog de nodige aandacht aan. 741 132 Art. XI.7, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 2 – CONTRACTANTEN Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet § 1. Oorsprong van de arbeidsongeschiktheid Vooraf merken wij op dat de Arbeidsovereenkomstenwet slechts op een beperkt aantal punten een onderscheid maakt naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Indien wij in het raam van deze afdeling gewag maken van ziekte of ongeval, slaat dit eveneens op de situatie waarin een beroepsziekte of een arbeidsongeval ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid. Voor een afwijkende regeling op het vlak van het gewaarborgd loon in geval van arbeidsongeval of beroepsziekte verwijzen naar onze verdere toelichting (infra, afdeling 4, § 1, A). § 2. Schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst A. Principe De onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval (supra, deel II), schorst de uitvoering van de overeenkomst.742 Deze schorsing is steeds een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst als gevolg van een – in principe – volledige arbeidsongeschiktheid743 (supra, deel II). Er is echter geen sprake van schorsing indien het verrichten van de contractueel bedongen arbeid niet onmogelijk is, maar voor de werknemer enkel lastiger wordt. Wanneer de werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn gebruikelijke opdrachten, maar wel nog andere taken kan uitvoeren die behoren tot het voorwerp van zijn arbeidsovereenkomst, dan is hij verplicht in te gaan op de vraag van zijn werkgever om die taken uit te voeren. Dan is er evenmin sprake van een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet.744 In casu gaat het niet om een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden, maar om de uitoefening van het ius dominandi van de werkgever. De vraag rijst of de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk of niet geschorst is in het geval van een (temporele) gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Wordt de arbeidsovereenkomst toch nog gedeeltelijk uitgevoerd, bijvoorbeeld omdat de werknemer in staat is om in plaats van de overeengekomen acht uur per dag nog vier uur te werken, of omdat hij na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid het werk progressief wil hernemen in het raam van de ZIV-wetgeving, dan is er volgens HERMAN geen schorsing zoals bedoeld in artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet.745 In die hypothese is de achterliggende oorzaak van de schorsing de facto weliswaar terug te brengen tot een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid, maar de juridische grondslag van de schorsing is dan conventioneel. Wanneer de arbeidsovereenkomst nog gedeeltelijk kan worden uitgevoerd, is er geen recht op gewaarborgd loon, tenzij in onderlinge overeenstemming tussen werkgever en werknemer anders is overeengekomen. Daarover ondervraagd, verwijst de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg 746 naar een cassatiearrest van 23 maart 1981,747 waarin het Hof van Cassatie had geoordeeld dat de 742 743 744 745 746 Art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet. Cass. 23 maart 1981, JTT 1982, 121. Zie ook J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 15, nr. 423. J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 191, nr. 422. J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 193, nr. 424. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Individuele Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 133 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsovereenkomst niet (langer) is geschorst wanneer de werknemer die partieel arbeidsongeschikt is, zijn werk gedeeltelijk hervat. Met andere woorden: er is geen schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, ook geen gedeeltelijke en ook geen conventionele. De arbeidsovereenkomst is slechts geschorst wanneer het gaat om een volledige arbeidsongeschiktheid. De vraag rijst of dit cassatiearrest wel past in deze discussie, want de context is anders. In de zaak die aanleiding gaf tot het cassatieberoep, was immers de kwestie of de opzeggingstermijn al dan niet is geschorst wanneer de werknemer deeltijds afwezig is wegens arbeidsongeschiktheid. Het Hof van Cassatie was van oordeel dat zulks niet het geval was: de opzeggingstermijn loopt gewoon door. Voor de berekening van de opzeggingstermijn moeten de periodes waarin de werknemer getroffen is door een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en daardoor geen volledige arbeidsprestaties levert, worden meegeteld. Nochtans heeft het Grondwettelijk Hof in het verleden wel impliciet geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst gedeeltelijk geschorst is wanneer er slechts gedeeltelijk arbeidsprestaties worden geleverd als gevolg van arbeidsongeschiktheid, zij het dat het hierbij ging om de periode die volgt op die waarin er een recht op gewaarborgd loon bestaat. De vraag diende zich aan of de opzeggingsvergoeding in geval van deeltijdse werkhervatting met toestemming van de adviserend geneesheer van het ziekenfonds moet worden berekend op het voltijds loon, dan wel op het loon dat de werknemer ontvangt op grond van de deeltijdse arbeid. Het Grondwettelijk Hof oordeelde:748 “Het aan het Hof voorgelegde verschil in behandeling van arbeidsongeschikte werknemers die worden ontslagen door hun werkgever, naargelang zij volledig arbeidsongeschikt zijn dan wel hun arbeidsprestaties gedeeltelijk hebben hervat, berust op een objectief criterium, namelijk de mate waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst is geschorst”. Het hof lijkt er dus vanuit te gaan dat de arbeidsovereenkomst van een werknemer die als gevolg van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsprestaties partieel levert met toestemming van de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV, dan ook evenredig geschorst is. Niettemin besliste het hof dat, in geval van een gedeeltelijke werkhervatting met toestemming van de adviserend geneesheer, de opzeggingsvergoeding moet worden berekend op basis van het voltijds loon. Artikel 39, § 1 van de Arbeidsovereenkomstenwet kan perfect in die zin – en dus grondwetsconform - worden geïnterpreteerd. In een later arrest 749 besliste het Grondwettelijk Hof dat, wanneer die deeltijdse hervatting gebeurt zonder toestemming van de adviserend geneesheer, de opzeggingsvergoeding wel moet worden gebaseerd op het loon voor de deeltijdse prestaties. In dit laatste geval zou de werknemer immers vrijwillig deeltijdse prestaties leveren. De vraag rijst wat deze rechtspraak kan betekenen voor de kwalificatie van de gedeeltelijke arbeidsprestaties annex afwezigheden tijdens de periode van gewaarborgd loon. Dit is geen steriele discussie over het geslacht van de engelen, maar heeft wel degelijk bepaalde financiële consequenties indien het werk deeltijds wordt hervat tijdens een periode gedekt door het gewaarborgd loon (infra, § 3, G). Het ligt niet in onze bedoeling nog meer in extenso in te gaan op deze problematiek. Een duidelijk standpunt van de federale wetgever is echter meer dan wenselijk. B. Samenloop van meerdere schorsingsgronden De arbeidsovereenkomst kan slechts omwille van één oorzaak worden geschorst. Ingeval van samenloop van meerdere schorsingsgronden komt het erop aan uit te maken welke de voorrang heeft. Bij samenloop van de schorsingsgrond jaarlijkse vakantie met de schorsingsgrond arbeidsongeschiktheid, bepaalt het Vlaams Personeelsstatuut dat het jaarlijks vakantieverlof enkel wordt opgeschort bij hospitalisatie van het personeelslid en de eventueel hierop aansluitende 747 748 749 134 augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen bij het rapport van de werkgroep arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS. JTT 1982, 121. GwH 28 mei 2009, nr. 89/2009. GwH 16 oktober 2014, nr. 152/2014. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid herstelperiode.750 Zoals we hiervoor al hebben besproken wat de ambtenaren betreft (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, F) is deze regeling niet volkomen in overeenstemming met bepaalde hogere rechtsnormen en de rechtspraak ter zake van het Hof van Justitie. § 3. Loonwaarborg A. Gewaarborgd dagloon Indien een werknemer ziek wordt op het werk waardoor hij niet in staat is de arbeid waaraan hij bezig was, verder te zetten, heeft hij recht op gewaarborgd dagloon. 751 B. Gewaarborgd loon Wanneer de arbeidsovereenkomst is geschorst wegens de onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten wegens ziekte of ongeval, wordt hem gedurende een bepaalde periode een gewaarborgd loon toegekend volgens de hieronder beschreven regels. In wat volgt, wordt de regeling inzake gewaarborgd loon besproken voor zowel arbeiders als bedienden. C. Arbeiders Los van de toepassing van de anciënniteitsvoorwaarde752 geldt de volgende loonwaarborg met toepassing van het arbeidsrecht. De arbeiders kunnen op basis van de Arbeidsovereenkomstenwet slechts gedurende zeven dagen een recht doen gelden op hun normale loon op conto van de werkgever. 753 Het normale loon wordt berekend754 volgens de Feestdagenwet.755 Dit loon is enkel verschuldigd voor de dagen van gewone activiteit waarvoor het personeelslid aanspraak had kunnen maken op loon indien het niet in de onmogelijkheid had verkeerd om te werken.756 Tijdens de daaropvolgende zeven dagen is de werkgever ertoe gehouden aan de betrokkene een bedrag te betalen gelijk aan 60% van het loon dat de loongrens die in aanmerking komt voor de berekening van de uitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering (infra, afdeling 2), niet overschrijdt.757 Vanaf de vijftiende dag van de arbeidsongeschiktheid is de arbeider gerechtigd op een uitkering voor rekening van de ziekte- en invaliditeitsverzekering. Die stemt overeen met 60% van het gederfde, maar geplafonneerde loon (infra, afdeling 2). Daarnaast verplicht CAO nr. 12bis van 26 februari 1979758 de werkgevers uit de particuliere sector tot het uitkeren van een aanvullende vergoeding gedurende een periode van 23 dagen die volgen op 750 751 752 753 754 755 756 757 758 Art. X.12, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. 27, eerste lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 52, § 1, vijfde en zesde lid Arbeidsovereenkomstenwet. De anciënniteitsvoorwaarde komt erop neer dat de arbeider zonder onderbreking gedurende ten minste één maand in dienst van dezelfde werkgever is gebleven. Aan dat vereiste is ook voldaan als deze anciënniteit werd opgebouwd in het raam van een ander contract, bijvoorbeeld als jobstudent. Art. 52, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 56, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet. De berekening van het loon voor de feestdagen wordt – in uitvoering van art. 14, § 2 Feestdagenwet – vastgelegd in art. 2 tot en met art. 8 KB 18 april 1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen (BS 24 april 1974). De Feestdagenwet en zijn uitvoeringsbesluit zijn zonder twijfel geënt op situaties in de privésector en hebben weinig oog voor de eigenheden van de publieke sector. Uit deze regeling valt niet af te leiden of ook de toelagen in dat loonbegrip zijn vervat. Er is enkel de regel dat premies en andere voordelen die, zelfs wanneer zij op de beschouwde periode betrekking hebben, op het einde van het jaar worden betaald, niet in het loon zijn begrepen; deze maakt echter alleen maar duidelijk dat de eindejaarspremie bijvoorbeeld geen loon in de zin van de Feestdagenwet. Art. 56, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 52, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen bindend verklaard bij KB 23 maart 1979 (BS 24 april 1979) en werd gewijzigd bij CAO nr. 12ter, 1 februari 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 7 april 1983 (BS 26 april 1983), Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 135 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid de eerste zeven dagen van arbeidsongeschiktheid. Deze toeslag beloopt 25,88% van het loon dat de loongrens in het raam van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering niet overtreft, en op 85,88% van het loon dat hoger ligt dan bedoelde grens.759 Doordat de CAO-Wet geen toepassing vindt op de meeste publiekrechtelijke werkgevers, zoals de Vlaamse overheid, 760 vindt deze algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst niet rechtstreeks uitwerking op de overheidscontractanten. Onmiddellijk merken wij hierbij echter op dat de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid, op basis van het Vlaams Personeelsstatuut, niettemin dezelfde voordelen genieten, zoals vervat in de CAO nr. 12bis van 26 februari 1979. Daarop komen we later terug (infra, § 6). D. Bedienden Binnen de groep van de bedienden moet een onderscheid worden gemaakt tussen de bedienden met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of voor een welomschreven werk van minder dan drie maanden enerzijds en de andere bedienden anderzijds. Op de bedienden aangeworven voor korte duur vindt grotendeels dezelfde regeling uitwerking als op de arbeiders761 (supra, A). Het gewaarborgd loon dat hen volgens de Arbeidsovereenkomstenwet verschuldigd is, wordt voor deze categorie aangevuld op basis van CAO nr. 13bis van 26 februari 1979.762 Enkel de percentages die laatstgenoemde collectieve arbeidsovereenkomst voorschrijft, zijn enigszins afwijkend en bedragen respectievelijk 26,93% en 86,93%. 763 Opnieuw geldt dat omwille van de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet in de publieke sector (supra, B), die algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst geen directe werking heeft ten overstaan van de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid. Dit neemt niet weg dat het Vlaams Personeelsstatuut indirect dezelfde waarborg biedt (infra, § 6). De bedienden die voor lange(re) duur werden aangeworven, ontvangen bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of een ongeval van gemeen recht een gewaarborgd loon dat gelijk is aan het – conventioneel afgesproken – loon voor de eerste dertig kalenderdagen van de arbeidsongeschiktheid. In concreto houdt dit in dat de bediende gedurende de eerste dertig dagen ongeschiktheid zijn normale loon764 behoudt.765 Op zich specificeert de Arbeidsovereenkomstenwet niet wat voor de bedienden voor lange(re) duur moet worden verstaan onder het recht op zijn loon bij schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wegen ziekte of ongeval. Indien de bediende een variabel loon ontvangt, geldt dat in het gewaarborgd loon ook het maandgemiddelde is begrepen van het veranderlijk loon dat de werknemer heeft ontvangen gedurende de twaalf 759 760 761 762 763 764 765 136 CAO nr. 12quater, 6 december 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 8 februari 1984 (BS 22 februari 1983), CAO nr. 12quinquies, 16 december 1986, algemeen bindend verklaard bij KB 29 januari 1987 (BS 11 februari 1987). Art. 3 en art. 4 CAO nr. 12bis, 26 februari 1979. Cf. art. 2, § 3, 1. (en 4.) CAO-Wet. Zie ook R. JANVIER, “Toepassingsgebied van de C.A.O.-Wet” in G. COX, M. RIGAUX en J. ROMBOUTS (eds.), Collectief onderhandelen, Mechelen, Kluwer, 2006, 85-110. Art. 71 Arbeidsovereenkomstenwet. Deze collectieve arbeidsovereenkomst werd algemeen bindend verklaard bij KB 23 maart 1979 (BS 24 april 1979) en werd gewijzigd bij CAO nr. 13ter, 1 februari 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 7 april 1983 (BS 26 april 1983), CAO nr. 13quater, 6 december 1983, algemeen bindend verklaard bij KB 8 februari 1984 (BS 22 februari 1983), CAO nr. 13quinquies, 16 december 1986, algemeen bindend verklaard bij KB 29 januari 1987 (BS 11 februari 1987). Art. 3 en art. 4 CAO nr. 13bis, 26 februari 1979. Het gaat om het loon in de zin van het arbeidsovereenkomstenrecht, te weten de tegenprestatie van de arbeid die op basis van de arbeidsovereenkomst wordt verricht. Het betreft zowel het vaste als het variabele loon en zowel het loon in speciën als in natura (zie J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 15, nr. 29). Art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid maanden voor de arbeidsongeschiktheid766 of in voorkomend geval gedurende het gedeelte van die twaalf maanden dat hij in dienst was.767 Hoe deze regeling van de loonwaarborg conform de Arbeidsovereenkomstenwet zich verhoudt tot de bepalingen van het Vlaams Personeelsstatuut, komt verder nog aan bod (infra, § 6). E. Hervallen 1. Principe Het gewaarborgd loon is niet opnieuw verschuldigd wanneer zich een nieuwe arbeidsongeschiktheid voordoet binnen de eerste veertien dagen die volgen op het einde van de tijdspanne van arbeidsongeschiktheid die aanleiding heeft gegeven tot de uitbetaling van een gewaarborgd loon. 768 2. Begrip De vraag rijst wanneer er sprake is van een nieuwe arbeidsongeschiktheid of hervallen. Soms wordt geargumenteerd dat voor zover een werknemer – na een periode van arbeidsongeschiktheid – de arbeid slechts voor enkele uren of voor maximaal een dag heeft hervat en vervolgens het werk opnieuw dient te onderbreken, die laatste arbeidsongeschiktheid geen nieuwe periode van arbeidsongeschiktheid vormt, maar als een verlenging van de vorige ongeschiktheid moet worden beschouwd. De meerderheid in de rechtspraak wijst die theorie van de mislukte poging tot werkhervatting echter van de hand en neemt aan dat elke werkhervatting, hoe kortstondig ook, een einde maakt aan de lopende periode van arbeidsongeschiktheid.769 Het komt aan de werkgever toe te bewijzen dat de betrokkene ook tijdens de hervatting van het werk arbeidsongeschikt is gebleven en dat het bijgevolg gaat om één enkele periode van arbeidsongeschiktheid. 3. Toepassing Bij hervallen moet slechts opnieuw een volledig gewaarborgd loon worden betaald bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde aandoening in zoverre minstens veertien kalenderdagen zijn verlopen sinds het einde van de laatste periode van arbeidsongeschiktheid die een recht opende op gewaarborgd loon wegens arbeidsongeschiktheid. De vraag of er werkelijk voor de gehele tijdspanne van veertien dagen een werkhervatting dient te zijn geweest, wordt door een meerderheid ontkennend beantwoord. Een onafgebroken werkhervatting is niet vereist. Het is voldoende dat de werknemer gedurende minstens veertien kalenderdagen arbeidsgeschikt is geweest, ongeacht of het werk al dan niet werd hervat. Een specifieke moeilijkheid doet zich voor bij opeenvolgende periodes van arbeidsongeschiktheid. Wanneer drie periodes van arbeidsongeschiktheid elkaar opvolgen, gescheiden door twee onderbrekingen, en de tweede periode van ongeschiktheid geen recht gaf op gewaarborgd loon, zal voor de derde ziekteperiode opnieuw gewaarborgd loon verschuldigd zijn wanneer minstens veertien aaneengesloten kalenderdagen zijn verstreken tussen het einde van de eerste ziekteperiode en de aanvang van de derde periode van arbeidsongeschiktheid. Dit vloeit voort uit een letterlijke toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet. 766 767 768 769 Men verwijst in dit verband naar de analogie met art. 77 Arbeidsovereenkomstenwet, dat betrekking heeft op de commissielonen. W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 1914, nr. 3679. Art. 52, § 2, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders). Art. 73, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden). Cf. art. 5, eerste lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, eerste lid CAO nr. 13bis, 26 februari 1979 (bedienden). Zie de verwijzingen naar de rechtspraak aangehaald in W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 1902, nr. 3644. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 137 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het doet er in die hypothese niet toe dat die tussenperiode van veertien kalenderdagen ook ziektedagen omvat. Van belang is niet het tijdsverschil tussen de arbeidsongeschiktheid en het hervallen, maar tussen het hervallen en de periode waarvoor gewaarborgd loon verschuldigd was. 770 4. Uitzonderingen Op de hierboven geformuleerde algemene regel bestaan twee uitzonderingen. Zo kan de werknemer nog wel een recht doen gelden op gewaarborgd loon voor het nog te lopen gedeelte van de periode van gewaarborgd loon indien het recht daarop tijdens de eerste periode van arbeidsongeschiktheid niet volledig was uitgeput. 771 Verder dient opnieuw een gewaarborgd loon te worden betaald als de werknemer een geneeskundig getuigschrift overlegt waaruit blijkt dat de nieuwe arbeidsongeschiktheid aan een andere ziekte of aan een ander ongeval te wijten is.772 Volgens het Hof van Cassatie vindt dit beginsel slechts uitwerking als de periode van schorsing werd onderbroken door een werkhervatting. 773 In de betrokken artikelen uit de Arbeidsovereenkomstenwet is er immers sprake van een nieuwe arbeidsongeschiktheid, wat impliceert dat de eerdere arbeidsongeschiktheid een einde heeft genomen. Het bewijs dat de nieuwe arbeidsongeschiktheid een andere oorzaak heeft dan de vorige, moet de werknemer binnen een redelijke termijn aanbrengen. 774 De behandelend geneesheer van de werknemer die zich ertoe beperkt te verklaren dat de oorzaak van deze nieuwe ongeschiktheid verschilt van de oorzaak van de eerste ongeschiktheid, schendt het beroepsgeheim niet. 775 F. Uitsluitingsgronden Het gewaarborgd loon is niet verschuldigd: wanneer de werknemer een ongeval heeft opgelopen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd tijdens een sportcompetitie of -exhibitie waarvoor de inrichter toegangsgeld ontvangt en waarvoor de deelnemers in om het even welke vorm een loon verkrijgen;776 in geval de arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een door de werknemer gepleegde zware777 fout.778 770 771 772 773 774 775 776 777 778 138 Een voorbeeld ter verduidelijking. Stel dat een bediende voor lange duur gedurende veertig dagen arbeidsongeschikt is geweest. Hij hervat het werk gedurende vier dagen en dan hervalt hij voor een periode van tien dagen. Tijdens die tweede periode is niet opnieuw gewaarborgd loon verschuldigd omdat in de eerste ziekteperiode het gewaarborgd loon volledig was uitgeput en de nieuwe arbeidsongeschiktheid geen andere oorzaak heeft. Vervolgens is er opnieuw een werkhervatting gedurende twee dagen. Dan begint een derde tijdvak van arbeidsongeschiktheid te lopen. Tussen het einde van de eerste periode gedekt door het gewaarborgd loon, en de nieuwe derde arbeidsongeschiktheidsperiode zijn intussen 4 + 10 + 2, dus zestien dagen verlopen, waarvan weliswaar tien dagen arbeidsongeschiktheid. Dit volstaat opdat in de derde periode van arbeidsongeschiktheid opnieuw het volledige gewaarborgd loon, zelfs omwille van een arbeidsongeschiktheid met dezelfde oorzaak, verschuldigd zou zijn, gegeven dat er intussen minstens veertien dagen verlopen zijn sinds de vorige periode gedekt door het gewaarborgd loon. Art. 52, § 2, tweede lid, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders). Art. 73, § 1, tweede lid, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden). Cf. art. 5, tweede lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, tweede lid CAO nr. 13bis, 26 februari 1979 (bedienden). Art. 52, § 2, tweede lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders). Art. 73, § 1, tweede lid, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden). Cf. art. 5, derde lid CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 5, derde lid CAO nr. 13bis, 26 februari 1979 (bedienden). Cass. 23 februari 1981, JTT 1981, 227, RW 1981-82, 2153 en TSR 1981, 394. Arbh. Luik 19 februari 1981, Jur.Liège 1981, 255, noot M. XHARDE. Arbh. Bergen 15 november 1995, JTT 1996, 338. Art. 52, § 3, 1° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders). Art. 73, § 2, a) Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden). Het is niet altijd even eenvoudig uit te maken wat precies dient te worden verstaan onder een zware fout in de context van de regeling betreffende het gewaarborgd loon. Het staat vast dat een zware fout in de zin van het strafrecht, bijvoorbeeld een zware verkeersovertreding, niet per definitie ook een zware fout vormt voor het arbeidsrecht. Er zal bijvoorbeeld sprake zijn van een zware fout met het oog op de beoordeling van het recht op gewaarborgd loon indien het personeelslid tijdens een nacht in het weekeind in een behoorlijk beschonken toestand tegen een boom is gereden. Art. 52, § 3, 2° Arbeidsovereenkomstenwet (arbeiders). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid G. Quid, bij deeltijdse arbeidsongeschiktheid? HERMAN stelt dat, wanneer werknemer en werkgever overeenkomen om de arbeidsovereenkomst slechts ten dele uit te voeren tijdens de periode waarin normaliter gewaarborgd loon zou verschuldigd zijn, de werkgever zijn werknemer slechts hoeft te vergoeden voor de geleverde prestaties. Het betreft volgens de genoemde auteur in dit geval immers een conventionele schorsing, en geen schorsing wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet779 (supra, § 2, A). Dit impliceert dat geen gewaarborgd loon verschuldigd is voor de rest van de tijd, met andere woorden voor de periodes waarin de werknemer niet aanwezig is op het werk. Uiteraard staat het de partijen vrij om iets anders overeen te komen in het voordeel van de werknemer. De FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg houdt er in dit verband een andere mening op na. Er is weliswaar geen schorsing van de arbeidsovereenkomst in geval van gedeeltelijke werkhervatting, zo stelt deze federale overheidsdienst, maar de werknemer is wel – zij het gedeeltelijk – arbeidsongeschikt, waardoor men kan stellen dat de initiële arbeidsongeschiktheid nooit is beëindigd. Gegeven dat de Arbeidsovereenkomstenwet het recht op gewaarborgd loon koppelt aan de arbeidsongeschiktheid, en niet aan de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overeenkomstig zijn artikel 31, § 1, heeft de werknemer die in de periode van gewaarborgd loon het werk gedeeltelijk hervat, volgens de FOD WASO recht op (de verdere betaling van) gewaarborgd loon voor de uren waarop hij ingevolge de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid niet werkt. Of de arbeidsovereenkomst nu volledig, gedeeltelijk of geheel niet is geschorst, dit maakt niets uit voor het recht op gewaarborgd loon, aldus de genoemde federale overheidsdienst.780 Wat we ons wel afvragen bij het standpunt van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, is wat er dan gebeurt in het geval er van bij aanvang sprake was van een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dito arbeidsprestaties. Verder klopt het dat de desbetreffende bepalingen van de Arbeidsovereenkomstenwet zelf het recht op gewaarborgd loon niet uitdrukkelijk koppelen aan de schorsing van de arbeidsovereenkomst. Er wordt namelijk bepaald dat de werknemer zijn recht op loon behoudt gedurende een bepaalde periode van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval.781 Nochtans werden deze bepalingen zowel voor arbeiders als voor bedienden opgenomen onder de titel ‘Loonregeling bij schorsing van de uitvoering van de overeenkomst’. Om die Gordiaanse knoop te helpen ontwarren, hebben wij nagevraagd 782 of een werknemer bij gedeeltelijke werkhervatting tijdens de periode van gewaarborgd loon aanspraak kan maken op uitkeringen vanwege de ziekteverzekering (infra, afdeling 2). Om als arbeidsongeschikt te kunnen worden erkend in de zin van de ZIV-Wet, moet een werknemer minimum een dag zijn arbeid hebben onderbroken. Dit volstaat opdat de werknemer vervolgens – met voortaan post factum toelating van de adviserend geneesheer – het werk gedeeltelijk zou kunnen hervatten. Indien die werkhervatting zich situeert tijdens een lopende periode van gewaarborgd loon, treedt – in casu – de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten de stelling van HERMAN bij dat de werkgever geen gewaarborgd loon meer verschuldigd is, maar enkel het loon voor de arbeid die met toestemming van de adviserend geneesheer wordt gepresteerd. In vookomend geval zal dit loon in aanmerking worden genomen voor de berekening van de (verminderde) uitkeringen in het raam van de ziekteverzekering. Doordat de werkgever niet langer gehouden is tot het betalen van een gewaarborgd loon, is er geen sprake van de toepassing van het cumulatieverbod.783 779 780 781 782 783 Art. 73, § 2, b) Arbeidsovereenkomstenwet (bedienden). J. HERMAN, Schorsing van de individuele arbeidsovereenkomst 2010, ICA, Algemene reeks 5, Brugge, die Keure, 2010, 193, nr. 424. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Individuele Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8 augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen bij het rapport van de werkgroep arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS. Art. 54, § 1 en art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet. Bron: e-mail de dato 7 oktober 2015 van Liesbet BECU, diensthoofd Support Uitkeringen van de Landsbond der Christelijke Mutualiteiten. Art. 103 §1 ZIV-Wet 1994. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 139 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Los van deze juridische discussie, wensen wij hierbij toch enkele kanttekeningen te maken. Het spreekt voor zich dat het standpunt van de FOD WASO, hoewel juridisch voor betwisting vatbaar, de facto wel de meest gunstige regeling is voor de bevordering van de re-integratie van een werknemer. Ook voor de werkgever betekent dit een win-winsituatie aangezien de werknemer op die manier wellicht op de meest efficiënte manier kan worden ingezet. Het alternatief is immers een volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, gegeven dat de werknemer niet in staat in om zijn contractueel bedongen arbeid volgens het normale arbeidsregime te volvoeren. Dergelijk alternatief valt duur uit voor de werkgever die dan het volledige gewaarborgd loon verschuldigd is zonder dat daar enige arbeidsprestaties tegenover staat. Het is tegelijk te betreuren dat een werknemer die het werk gedeeltelijk zou kunnen hervatten, hiervan zou afzien omwille van het financiële nadeel dat hij daardoor lijdt. Er dient te worden geconcludeerd dat een wetgevend initiatief op dit punt wellicht aangewezen is.784 § 4. Ontslag en arbeidsongeschiktheid A. Algemeen785 Vooraf merken wij op dat – ook in het geval van arbeidsongeschiktheid – de normale ontslagregels786 annex de diverse andere beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst uit de Arbeidsovereenkomstenwet uitwerking vinden. Hier gaan we niet dieper op in. Vermelden wij enkel dat het ontslag om dringende reden 787 altijd tot de mogelijkheden behoort, ongeacht het type van arbeidsovereenkomst en het stadium waarin de arbeidsovereenkomst zich bevindt. Zo zal een ontslag om dringende reden mogelijk zijn, ook als het personeelslid – al dan niet definitief – arbeidsongeschikt is en evenzeer nadat de opzegging is gegeven. Hieronder staan we enkel stil bij de bijzondere ontslagregels die gelden bij arbeidsongeschiktheid (infra, B). Deze regelingen vinden uitwerking ongeacht de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid, waarbij een werknemer geen gunstiger regeling geniet in geval van arbeids(weg)ongeval of beroepsziekte, dan bij ziekte of ongeval gemeen recht. Het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden heeft een aantal bepalingen uit de Arbeidsovereenkomstenwet die de beëindiging bij arbeidsongeschiktheid betreffen, gewijzigd. We vermelden hierna deze nieuwe regels die gelding hebben vanaf 1 januari 2014. Ietwat in de marge zoomen we ook even in op een mogelijke interferentie tussen de (arbeidson)geschiktheid van een arbeider en de figuur van het willekeurig ontslag (infra, C) voor zolang deze regeling (voorlopig) nog blijft bestaan voor de publieke sector. De gevolgen van een definitieve arbeidsongeschiktheid komen op hun beurt onder een afzonderlijke titel aan bod (infra, § 5). Definitieve arbeidsongeschiktheid zal immers onder bepaalde voorwaarden gelijk staan aan definitieve overmacht die aanleiding geeft tot de beëindiging van de arbeidsrelatie, zonder termijn of vergoeding. 784 785 786 787 140 Volgens het federaal regeerakkoord zou de periode van gewaarborgd loon worden uitgebreid naar twee maanden (zie federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 17), wat dit probleem nog meer prangend had gemaakt. Intussen is het echter duidelijk dat de tweede maand gewaarborgd loon er niet komt. In ‘ruil’ daarvoor zullen de werkgevers worden gesensibiliseerd om meer oog te hebben voor een snelle re-integratie van hun personeel door hen deels te laten participeren in de kost van de ziekte-uitkering tijdens het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid. Zie ook B. CALLEWIER, “Kan de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer worden beëindigd?”, Or. 2002, 172186. Bij gebrek aan andersluidende bepalingen zijn in geval van arbeidsongeschiktheid ook de algemene regels van toepassing bij eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van schorsing (zie art. 38 Arbeidsovereenkomstenwet). Art. 35 Arbeidsovereenkomstenwet. Onder dringende reden verstaat men de ernstige tekortkoming die elke professionele samenwerking tussen de werkgever en de werknemer onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Het arbeidsreglement kan een opsomming geven van handelingen of feiten die kunnen worden ingeroepen als een dringende reden (zie art. 8 model van arbeidsreglement). Zelfs in die hypothese behoudt de rechter zijn volledige appreciatiemacht; wel kan hij hiermee rekening houden bij de beoordeling van het belang dat de partijen hechten aan bepaalde tekortkomingen. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Bijzondere ontslagregels 1. Arbeidsongeschiktheid na kennisgeving van het ontslag door middel van een opzeggingstermijn Daar waar de werkgever voorheen na een bepaalde periode van arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kon beëindigen met, althans voor de bedienden, een verrekening van het gewaarborgd loon,788 bestaat dit recht niet langer sedert de inwerkingtreding van het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden per 1 januari 2014.789 Wel is een regeling uitgewerkt voor het geval de werknemer arbeidsongeschikt wordt wegens ziekte of ongeval nadat de werkgever hem kennis gaf van het ontslag door middel van een opzeggingstermijn. In die hypothese kan de werkgever de arbeidsovereenkomst alsnog ‘verbreken’, met andere woorden beëindigen zonder opzeggingstermijn. In voorkomend geval dient de werkgever dan een vergoeding te betalen die overeenstemt met de nog te lopen opzeggingstermijn. Voor de berekening van die vergoeding wordt de periode gedekt door het gewaarborgd loon dat op basis van de Arbeidsovereenkomstenwet werd betaald bij het begin van de arbeidsongeschiktheid, in mindering gebracht van de nog te lopen opzeggingstermijn. 790 Uit de bewoordingen van deze bepaling blijkt dat het moet gaan om een regelmatig ontslag – zijnde een ontslag met inachtneming van een opzeggingstermijn – en dat de werknemer arbeidsongeschikt moet zijn geworden na de kennisgeving van dit ontslag. Een bijkomende voorwaarde voor de toepassing van dit artikel vinden we – voor wat het waard is – terug in de memorie van toelichting: de arbeidsovereenkomst moet omwille van een geldige reden zijn ‘verbroken’ tijdens deze arbeidsongeschiktheid.791 Tot slot past het om onder deze rubriek ook te verwijzen naar de discussie rond deeltijdse werkhervatting annex het recht op gewaarborgd loon (supra, § 5, G), bijvoorbeeld voor de berekening van het voor de nog te lopen opzeggingstermijn aftrekbare bedrag. Indien de stelling luidt dat geen gewaarborgd loon meer verschuldigd is in het geval van gedeeltelijke werkhervatting in de loop van een tijdvak van gewaarborgd loon en de werkgever niettemin op conventionele basis het loon voor het niet-gepresteerde gedeelte doorbetaalt, zou dat laatste niet als gewaarborgd loon ingevolge arbeidsongeschiktheid worden gekwalificeerd en dus ook niet mogen worden toegerekend op de nog verschuldigde vergoeding. 2. Arbeidsongeschiktheid en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of een duidelijk omschreven werk van minder dan drie maanden Voor de arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur of een duidelijk omschreven werk van minder dan drie maanden, geldt volgens het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden een bijzondere regeling wat betreft de beëindiging bij arbeidsongeschiktheid. Deze regeling is niet geheel nieuw. Ze bestond al voor de bedienden,792 maar wordt voortaan zonder onderscheid tussen arbeiders en bedienden toegepast. Wanneer de overeenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd van minder dan drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van minder dan drie maanden vergt, mag de werkgever bij arbeidsongeschiktheid die meer dan zeven dagen duurt, de arbeidsovereenkomst zonder vergoeding beëindigen. 793 Let wel dat dit enkel kan na afloop van de periode waarin de werkgever de arbeidsovereenkomst mag beëindigen met naleving van de normale opzeggingstermijn. 794 788 789 790 791 792 793 794 Art. 58, art. 78 en art. 116 Arbeidsovereenkomstenwet. I. DE WILDE en J. WEEMAES, Het eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Gevolgen voor overheidswerkgevers, Brussel, Politeia, 2014, 62. Art. 37/8 Arbeidsovereenkomstenwet. MvT bij het wetsontwerp van 21 november 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carensdag en begeleidende maatregelen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3144/001, 18. Oud art. 79, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet. Nieuw art. 37/9 Arbeidsovereenkomstenwet. Het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden maakt het namelijk mogelijk om arbeidsovereenkomsten voor een bepaalde tijd of een duidelijk omschreven werk – weliswaar binnen zekere grenzen – te beëindigen via een opzegging Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 141 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 3. Arbeidsongeschiktheid en een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur of een duidelijk omschreven werk van ten minste drie maanden Anders is het dan weer in geval van arbeidsongeschiktheid van de werknemer aangeworven voor een bepaalde tijd van ten minste drie maanden of voor een duidelijk omschreven werk waarvan de uitvoering normaal een tewerkstelling van ten minste drie maanden vergt. Zodra de duur van de arbeidsongeschiktheid zes maanden overtreft en indien de bij de overeenkomst vastgestelde tijd niet is verstreken of het werk dat het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt, niet werd verwezenlijkt, kan de werkgever te allen tijde een einde maken aan de arbeidsovereenkomst mits vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het loon dat nog moest worden uitbetaald tijdens de overeengekomen tijd of voor de duur die nog nodig is voor de verwezenlijking van het werk waarvoor de werknemer werd aangeworven. Wel geldt een maximum van drie maanden loon en onder aftrek van wat de werkgever heeft betaald sedert het begin van de arbeidsongeschiktheid.795 C. Willekeurig ontslag 1. Voor het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden Volgens artikel 63 van de Arbeidsovereenkomstenwet is er sprake van willekeurige afdanking bij ontslag van een arbeider met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, om redenen die geen verband houden met de geschiktheid of het gedrag van de werkman of die niet berusten op de noodwendigheden op het gebied van de werking van de onderneming, de instelling of de dienst. 796 Bij betwisting komt het aan de werkgever toe het bewijs te leveren van de voor het ontslag ingeroepen redenen.797 In het geval van willekeurige afdanking is de werkgever gehouden tot een vergoeding tot beloop van zes maanden loon. 798 Een herhaald absenteïsme wegens arbeidsongeschiktheid bewijst op zich niet het gebrek aan geschiktheid van de arbeider voor zijn functie, zeker niet als de betrokkene zijn functie normaal vervulde op het ogenblik van het ontslag. 799 Anders is het bijvoorbeeld wanneer de arbeider als vuilnisman verschillende dagen, zowel gewettigd als ongewettigd, afwezig is geweest. Zijn beroep wordt immers gekenmerkt door dagelijkse rondes om het huisvuil op te halen, die in het gedrang komen door verschillende kortstondige afwezigheden. Deze leiden er onder meer toe dat de ophalingen vertraging oplopen en dat het risico op arbeidsongevallen verhoogt. In deze casus oordeelde de rechter dat het ontslag verband houdt met het gedrag van de werkman en met de noodwendigheden van de dienst. 800 De regels aangaande het willekeurig ontslag betreffen enkel het ontslag door de werkgever van een voor onbepaalde duur aangeworven arbeider. In de andere situaties van ontslag door de werkgever of de werknemer geldt de gemeenrechtelijke theorie van het verbod van misbruik van recht. In contractuele verhoudingen steunt het verbod van rechtsmisbruik op de goede trouw zoals vervat in artikel 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek.801 795 796 797 798 799 800 801 142 (art. 40, § 2 Arbeidsovereenkomstenwet). Art. 37/10 Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 63, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 63, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 63, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet. Arbh. Luik 5 september 2012, AR 2011/AL/270, onuitg. Arbrb. Bergen 12 november 2012, AR 11/1711/A, onuitg. Of dit nog steeds opgaat na het arrest van het Grondwettelijk Hof van 18 december 2014 (nr. 187/2014), kan in vraag worden gesteld. Zo oppert VAN EECKHOUTTE dat ook bedienden tewerkgesteld in de publieke sector, zich na 1 april 2014 ingevolge dit arrest zouden kunnen beroepen op de figuur van het willekeurig ontslag (SoCompact e-zine nr. 51/2014). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2. Na het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden De hierboven regeling in verband met het willekeurig ontslag van arbeiders (supra, 1) blijft slechts bestaan zolang geen uitvoering is gegeven aan de bijzondere ontslagmotivering in het raam van het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Voor de werkgevers die onder de toepassing van de CAO-Wet vallen, is dit al gebeurd in de vorm van een algemeen bindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst. 802 Anders is het voor het gros van de publiekrechtelijke werkgevers die niet begrepen zijn in de werkingssfeer van de CAO-Wet.803 Intussen heeft het Grondwettelijk Hof in een arrest van 30 juni 2016 echter als volgt geoordeeld: “Artikel 63 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, in samenhang gelezen met artikel 38, 2°, van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het van toepassing is op arbeiders in de publieke sector, wanneer het ontslag plaatsvindt na 31 maart 2014”.804 Het hof geeft daarbij de volgende aanbeveling mee: “In afwachting van het optreden van de wetgever komt het aan de rechtscolleges toe, met toepassing van het algemene verbintenissenrecht, de rechten van alle werknemers in de publieke sector bij een kennelijk onredelijk ontslag zonder discriminatie te vrijwaren, waarbij zij zich in voorkomend geval kunnen laten leiden door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 109”.805 § 5. Tijdelijke versus definitieve arbeidsongeschiktheid A. Gemeen recht De tijdelijke onmogelijkheid om zijn werk uit te voeren (supra, deel II), is een vorm van tijdelijke overmacht om het contract ten uitvoer te brengen, en leidt tot een schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.806 Minder voor de hand liggend is de situatie in het geval van een definitieve ongeschiktheid voor het uitvoeren van de contractueel bedongen arbeid. Met toepassing van de bepalingen van het algemeen verbintenissenrecht die hun gelding behouden, onder voorbehoud van een andersluidende regeling conform het beschermende arbeidsrecht, komt een definitieve arbeidsongeschiktheid neer op een vorm van blijvende overmacht. Deze geeft volgens het contractenrecht aanleiding tot de beëindiging van het contract, zonder termijn, noch vergoeding.807 De Arbeidsovereenkomstenwet zelf erkent trouwens overmacht eveneens als een van de mogelijke wijzen van beëindigingswijzen van de arbeidsovereenkomst. 808 Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat de medische overmacht, net zoals alle andere vormen van overmacht, de arbeidsovereenkomst niet van rechtswege beëindigt. Vereist is dat een van de partijen de definitieve arbeidsongeschiktheid inroept om het contract te doen eindigen. 809 Bij arrest van 5 januari 1981 paste het Hof van Cassatie deze algemene theorie ook effectief toe in een arbeidsrechtelijke context: de blijvende arbeidsongeschiktheid om de bedongen arbeid uit te 802 803 804 805 806 807 808 809 Zie CAO nr. 109, 12 februari 2014 betreffende de motivering van het ontslag, algemeen bindend verklaard bij KB 9 maart 2014 (BS 20 maart 2014). In de schoot van het gemeenschappelijk comité voor alle overheidsdiensten, het zogenaamde comité A, heeft een ontwerp voorgelegen dat in een gelijkaardige regeling voorzag als CAO nr. 109, maar met als bijkomende verplichting dat de motivering in de publieke sector in de opzeggingsbrief zelf zou moeten worden vermeld. Uiteindelijk zijn de onderhandelingen daarover op niets uitgelopen. GwH 30 juni 2016, nr. 101/2016. GwH 30 juni 2016, nr. 101/2016, overw. B.7.3. Cf. art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet. Zie W. RAUWS, Civielrechtelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst: nietigheid, ontbinding en overmacht, Reeks Sociaal Recht nr. 30, Antwerpen, Kluwer, 1987, 749 en volgende. Art. 32, 5° Arbeidsovereenkomstenwet. Arbh. Gent 12 december 1988, RW 1988-89, 1437; I. JOOSTEN en L. MONSEREZ, “Beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de definitief arbeidsongeschikte werknemer wegens overmacht”, Or. 2007, afl. 10, 270. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 143 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid oefenen, vormt een toestand van blijvende overmacht die zonder termijn of vergoeding een einde stelt aan de arbeidsovereenkomst.810 Het bewijs van de definitieve overmacht moet worden aangereikt door degene die zich erop beroept.811 Dit bewijs mag in principe worden geleverd door alle middelen van recht, 812 wat impliceert dat het niet nodig is dat de definitieve arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld door de arbeidsgeneesheer.813 Wanneer dit laatste toch het geval is, moet de werkgever er rekening mee houden dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer pas definitief wordt na afloop van de beroepsprocedure of na het verstrijken van de termijn om beroep in te stellen tegen deze beslissing.814 Ook bestaat er betwisting over de bewijskracht van een besluit van een arbeidsgeneesheer wanneer de door het KB Gezondheidstoezicht Werknemers voorgeschreven maatregelen die een beslissing van de arbeidsgeneesheer moeten voorafgaan (infra, deel IV), niet werden genomen. Over het algemeen oordeelt de rechtspraak dat het besluit van de arbeidsgeneesheer geen voldoende bewijswaarde heeft.815 Wanneer de werknemer zich echter akkoord verklaart met de beslissing van de arbeidsgeneesheer die hem als definitief arbeidsongeschikt aanmerkt, en geen beroep aantekent, vormt dit het bewijs van zijn definitieve arbeidsongeschiktheid. 816 In het verleden werd ook geoordeeld dat het bewijs niet kan worden afgeleid uit een onduidelijk en betwist attest van de controlearts.817 De rechter beoordeelt op onaantastbare wijze in de feiten de bewijswaarde van medische attesten voor zover hij de bewijskracht van die stukken niet miskent. 818 Hij mag dus uit de feitelijke omstandigheden afleiden dat de inhoud van een attest van een behandelend geneesheer niet met de werkelijkheid strookt en dat de werknemer dus niet definitief arbeidsongeschikt was voor de bedongen arbeid.819 Wanneer het door de werkgever aangereikte bewijs volgens de rechters niet volstaat, is er sprake van een onregelmatig ontslag, met alle daaraan gekoppelde gevolgen. 820 Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 19 mei 2008 echter geoordeeld dat de werkgever die ten onrechte overmacht heeft ingeroepen, niet zijn wil heeft uitgedrukt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Hij kan de onterechte vaststelling van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht niet beschouwen als een door hem zelf gegeven ontslag. Daarnaast oordeelt het hof dat, wanneer de werkgever zich ten onrechte op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht beroept, de werknemer dit kan beschouwen als een onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Bij betwisting van de overmacht is het dan aan de werknemer om de eenzijdige onregelmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever vast te stellen. Bij gebreke hiervan blijft de arbeidsovereenkomst dan in beginsel bestaan. 821 Volgens sommigen betekent dit dat, wanneer de werknemer zich wil beroepen op de onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, hij op een andere manier de wil van de werkgever om de 810 811 812 813 814 815 816 817 818 819 820 821 144 Cass. 5 januari 1981, Arr.Cass. 1980-81, 480, Pas. 1981, I, 474, JTT 1981, 184, concl. Adv. Gen. H. DECLERCQ, noot T. CLAEYS en P. SMEDTS, RW 1980-81, 2401, TSR 1981, 273, noot O. VANACHTER en Soc.Kron. 1981, 102 (verkort). Op dit mijlpaalarrest volgende nog andere cassatiearresten in dezelfde zin, zie Cass. 15 februari 1982, TSR 1982, 457; Cass. 21 april 1986, Soc.Kron. 1986, 282, noot J.J.; Cass. 1 juni 1987, TSR 1987, 317; Cass. 13 februari 1989, RW 1988-89, 1298. Art. 1315 BW en art. 870 Ger.W. Arbh. Brussel 23 april 2012, JTT 2012, afl. 1132, 282. Arbh. Luik 19 maart 1986, JL 1986, 400. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 22. Arbh. Antwerpen 10 november 2010, Soc.Kron. 2012, 17, noot N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL; Arbh. Luik 16 december 2010, JTT 2011, 294; Arbh. Brussel 16 juli 2013, AR 2012/AB/52, onuitg. Zie ook L. VERMEULEN, Discriminatie in arbeidsrelaties, CABG Cahiers, Brussel, Larcier, 2015, 74 en volgende. Zie echter Arbh. Brussel 23 april 2012, JTT 2012, 282. Arbh. Bergen 4 mei 2015, JTT 2015, 451. Arbh. Brussel 14 november 2008, Or. 2009, afl. 1, 31. Voor een uitgebreide oplijsting van rechterlijke uitspraken waarin het bewijs van een definitieve arbeidsongeschiktheid al dan niet werd aanvaard, zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 2058-2060, nr. 3941. Cass. 2 februari 2009, Soc.Kron. 2015, 55 (samenvatting). Zie bijvoorbeeld Arbh. Antwerpen 6 april 2011, AR 22012/AA/103, onuitg. Cass. 19 mei 2008, AR S.07.0068.N. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsovereenkomst te beëindigen moet aantonen, met andere woorden dat het om een ontslag gaat.822 Het Hof van Cassatie verduidelijkt ten slotte in een arrest van 2 oktober 2000 dat de onmogelijkheid van de kant van de werkgever om werk te verschaffen, het overeengekomen werk moet beogen.823 Bijgevolg hoeft de werkgever niet te bewijzen dat het hem onmogelijk is de werknemer andere taken toe te vertrouwen (infra, hoofdstuk 3). Een en ander verdient echter de nodige nuancering (infra, B). B. Nuancering Zolang artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet – bij gebrek aan uitvoering en het vastleggen van de datum van inwerkingtreding ervan (infra, C) – geen uitwerking heeft, behoudt de eerder aangehaalde cassatierechtspraak (supra, A) haar gelding. Ter nuancering kan er wel op worden gewezen dat bepaalde rechtscolleges van oordeel zijn dat de in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vervatte reclasseringsplicht verhindert dat de medische overmacht op zich een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst. 824 Volgens deze rechtspraak dient een werkgever dus eerst de in dat besluit ingeschreven procedure op het vlak van de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer te hebben doorlopen alvorens hij het einde van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht kan vaststellen. Niet iedereen is het daarmee eens.825 Wij komen later nog uitgebreid terug op deze thematiek (infra, hoofdstuk 3, afdeling 1, § 7, D, 3). Daarnaast vestigen wij de aandacht op nog een andere tendens die zich recent aftekent: volgens sommigen dient een definitieve arbeidsongeschiktheid te worden beschouwd als een handicap. 826 Deze stellingname heeft voor gevolg dat in het geval van definitieve arbeidsongeschiktheid, de werkgever redelijke aanpassingen moet doorvoeren zodat de werknemer verder kan worden tewerkgesteld.827 Wanneer de werkgever nalaat dit te doen, kan er sprake zijn van discriminatie.828 Slechts wanneer deze aanpassingen voor de werkgever een onevenredige belasting met zich zouden brengen, vervalt deze verplichting. Of deze verplichting echter impliceert dat de arbeidsovereenkomst niet ongestraft kan worden beëindigd wegens definitieve arbeidsongeschiktheid alvorens deze redelijke aanpassingen zijn doorgevoerd, is niet duidelijk,829 822 823 824 825 826 827 828 829 N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement du travailleur inapte : un coup de grâce à la notion de force majeure médicale?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 312. Cass. 2 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1464, Bull. 2000, 1434, JTT 2000, 476, noot, RW 2000-01, 1457, noot W.R. en Soc.Kron. 2002, afl. 9, 440, noot. Arbh. Luik (afd. Namen) 13 januari 2009, JTT 2009, 132 en RRD 2008, 127, 261; Arbh. Luik (afd. Namen) 2 juni 2009, RRD 2008, 426; Arbh. Brussel, 21 september 2011, JTT 2012, 106; Arbh. Bergen 25 oktober 2011, Ors. 2012 (weergave B. PATERNOSTRE), 24; Arbh. Luik 25 oktober 2011, AR 2011/AN/14, onuitg.; Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg. Zie M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 330 en volgende en Arbh. Bergen (3de k.) 14 november 2013, AR 2012/AM/408, onuitg., dat nota bene betrekking heeft op de publieke sector (scrl Intercommunale de Santé Publique du Pays de Charleroi /F. Robert). Arbh. Antwerpen 12 mei 2009, AR 2070100, onuitg., zoals besproken in N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL, “Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht. Wordt het recht op redelijke aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”, Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6; Arbh. Brussel 23 april 2010, Soc.Kron. 2010, 408 (samenvatting); Arbh. Brussel 5 april 2011, AR 2010/AB/621, onuitg. Zie ook L. VERMEULEN, Discriminatie in arbeidsrelaties, CABG Cahiers, Brussel, Larcier, 2015, 74 en volgende. N. BETSCH en A. VAN REGENMORTEL, “Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht. Wordt het recht op redelijke aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”, Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6. Deze discriminatie vindt haar grondslag in art. 3 Antidiscriminatiewet 2007. Er zijn overigens nog andere raakpunten tussen de problematiek van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht en het thema discriminatie. In dat verband verwijzen wij onder andere naar A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 367-419. A. VAN REGENMORTEL en N. BETSCH, “Definitieve arbeidsongeschiktheid bekeken vanuit het anti-discriminatierecht. Wordt het recht op redelijke aanpassingen voor werknemers met een ‘beperking’ niet al te zeer ‘beperkt’?”, Soc.Kron. 2012, afl. 1, 1-6. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 145 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid maar we stellen toch vast dat meer en meer stemmen in die zin opgaan (infra, hoofdstuk 3, afdeling 1 en deel VI). C. Toekomstige specifieke regeling? 1. Artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet De Wet van 27 april 2007 houdende diverse bepalingen 830 heeft in de Arbeidsovereenkomstenwet een nieuw artikel 34 ingevoegd met betrekking tot de definitieve arbeidsongeschiktheid. 831 Dit artikel treedt in werking op een bij koninklijk besluit nader te bepalen datum. 832 De arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval waardoor het voor de werknemer definitief onmogelijk wordt om het overeengekomen werk te verrichten, zal in de toekomst niet langer uit zichzelf een einde maken aan de overeenkomst wegens overmacht. 833 Wanneer een werknemer definitief ongeschikt wordt verklaard om het overeengekomen werk te verrichten, is de werkgever ertoe gehouden die werknemer aan het werk te houden in overeenstemming met de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer, door zijn arbeid aan te passen of, als dat niet kan, door hem ander werk te geven, tenzij wanneer dat noch technisch, noch objectief mogelijk is of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.834 Met andere woorden: het referentiekader – lees: het arbeidsongeschiktheidsbegrip – in geval van definitieve arbeidsongeschiktheid overstijgt de overeengekomen arbeid. Stel dat een aanpassing van de arbeidsomstandigheden technisch of objectief onmogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist of indien de werkgever geen ander werk kan aanbieden dat overeenstemt met de mogelijkheden van de werknemer of de werknemer een aanbod van ander werk dat overeenstemt met zijn mogelijkheden, weigert. Dan mag het einde van de overeenkomst wegens overmacht slechts worden vastgesteld na attestatie van de definitieve arbeidsongeschiktheid door de bevoegde geneesheer-sociaal inspecteur van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.835 Dit alles doet geen afbreuk aan het recht van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te beëindigen mits naleving van een opzeggingstermijn of betaling van een vergoeding conform de bepalingen van deze wet.836 Het is evident dat er een nauwe samenhang is tussen deze nieuwe regeling zoals vervat in de Arbeidsovereenkomstenwet, en het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Daarop komen we later nog terug (infra, hoofdstuk 3). 2. Uitvoering? Zoals hierboven aangegeven (supra, 1), treedt artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet pas effectief in werking op een bij koninklijk besluit nog nader te bepalen datum. Gegeven dat die datum van inwerkingtreding nog steeds niet is vastgelegd, is artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet nog niet van kracht zodat het gemeen recht van toepassing blijft (supra, A). Een eerdere poging tot uitvoering van artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet is gestuit op een verdeeld advies vanwege de sociale partners in de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk (Hoge Raad PBW).837 Daar waar het ACV zich kon vinden in het ontwerp – zij het dat deze 830 831 832 833 834 835 836 837 146 BS 8 mei 2007 (ed. 3). Art. 2 Wet 27 april 2007 houdende diverse bepalingen. Art. 3 Wet 27 april 2007 houdende diverse bepalingen. Art. 34, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 34, § 3 Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 34, § 4, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 34, § 4, tweede lid Arbeidsovereenkomstenwet. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid werknemersorganisatie wel enkele kanttekeningen formuleerde – riep het bij het ABVV, de ACLBV en de werkgeversorganisaties toch de nodige bezwaren op.838 De leden van de Hoge Raad PBW die geen gunstig advies uitbrachten, waren onder meer van mening dat het ontwerpbesluit niet de beste garanties gaf op een optimale en onbetwistbare herinschakeling van de werknemers. Bovendien zou de verhouding met andere regelgeving op het vlak van arbeidsongeschiktheid, en in het bijzonder met het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, niet voldoende duidelijk zijn.839 Nog niet zo lang geleden leken de plannen om bij koninklijk besluit verdere uitvoering te geven aan artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, in de koelkast te zijn opgeborgen. In antwoord op een parlementaire vraag840 merkte de toenmalige minister van Werk op dat ondertussen werd onderzocht op welke manier een oplossing kan worden gevonden voor de problemen die de vakorganisaties hadden opgeworpen in het raam van het hierboven aangehaalde advies. Hieruit is voortgekomen dat het wenselijk is artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet te herzien en de betrokken wettelijke bepalingen af te stemmen op het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, en meer bepaald op de bepalingen betreffende de re-integratie. In ieder geval, zo stelt de minister, moet worden vermeden dat het gemakkelijker zou worden gemaakt om een beroep te doen op beëindigende overmacht wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. De huidige wettelijke bepalingen moeten worden overdacht om de oorspronkelijk gestelde doeleinden te bereiken, namelijk het bevorderen van de re-integratie van de definitief ongeschikte werknemer en het voorkomen dat ongerechtvaardigd of overmatig een beroep wordt gedaan op de figuur van de beëindigende medische overmacht. Tot zolang blijft volgens de minister de rechtspraak van het Hof van Cassatie van toepassing, weliswaar met het voorbehoud dat heel wat rechtspraak van mening is dat de in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers neergelegde reclasseringsplicht impliceert dat de werkgever eerst de procedure op het gebied van de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer moet toepassen alvorens hij het einde van de overeenkomst wegens overmacht kan vaststellen (supra, B). Intussen lijken de (kabinetten van de) ministers van Werk en van Sociale Zaken de handen in elkaar te hebben geslagen en zou effectief ‘werk’ worden gemaakt van de uitvoering van artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, vanuit het bredere perspectief om de re-integratie van werknemers te bevorderen. In de marge merken wij op dat artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, zoals dat vandaag is geformuleerd, in elk geval een stap in de goede richting zou betekenen. Toch komt deze bepaling niet volledig tegemoet aan de eisen die de Europese Unie stelt aan zowel de wetgever als de werkgever rond handicap en redelijke aanpassingen. Deze bepaling is immers slechts van toepassing wanneer het gaat om een definitieve arbeidsongeschiktheid, daar waar het begrip handicap ruimer is en ook beperkingen van lange duur – niet per se met een definitief karakter - omsluit841 (infra, deel VI). 838 839 840 841 artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4 – zie http://www.werk.belgie.be/adviezenhogeraad.aspx. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk. Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het Werk, Advies nr. 128 van 20 juni 2008 over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 34 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, 4. Hand. Kamer 2012-13, 22 januari 2013, nr. COM 648. Het gaat om de vraag nr. 15208 van de heer Jean-Marc DELIZÉE aan de minister van Werk over “de verbreking van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht in geval van definitieve arbeidsongeschiktheid”. CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN VOOR RACISMEBESTRIJDING, Parallel rapport van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding bij het eerste periodieke rapport van België in het kader van de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van Personen met een Handicap, 40 http://docplayer.nl/6913606-Parallel-rapport-van-het-centrum-voor-gelijkheid-van-kansen-en-voorracismebestrijding-bij-het-eerste-periodieke-rapport-van-belgie-in-het-kader-van.html. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 147 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 6. Vlaams Personeelsstatuut A. Toepassingsgebied Zoals eerder aangegeven (supra, deel I), is het Vlaams Personeelsstatuut in beginsel van toepassing op alle personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid, dus zowel op de ambtenaren als op de contractanten, tenzij anders is aangegeven. B. Verlof wegens ziekte Wat het ziekteverlof aangaat, is het uitgangspunt dat ook het contractueel tewerkgestelde personeelslid dat afwezig is wegens ziekte of ongeval recht heeft op een verlof wegens ziekte. 842 Hoewel ook voor de overheidscontractanten het ziekteverlof wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit, volgt onmiddellijk de nuancering dat het contractueel personeelslid geen recht heeft op salaris voor de afwezigheid waarvoor het een beroep kan doen op ziekte-uitkeringen.843 Wel specificeert het Vlaams Personeelsstatuut dat het contractuele personeelslid dat als arbeider in dienst werd genomen en arbeidsongeschikt is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht, na het verstrijken van de periode waarin het loon volledig is gewaarborgd, recht heeft op aanvullend loon volgens de regeling die geldt in de privésector.844 Voor een contractueel personeelslid dat als bediende werd aangeworven en zijn proeftijd vervult, en voor een contractueel personeelslid dat als bediende wordt tewerkgesteld op basis van een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van minder dan drie maanden of voor een welomschreven werk dat normaal een tewerkstelling vergt van minder dan drie maanden, 845 geldt voor het aanvullend loon dezelfde regeling als voor een contractueel personeelslid met de hoedanigheid van arbeider.846 We merken op dat deze bepaling uit het Vlaams Personeelsstatuut nog niet werd aangepast aan de nieuwe bepalingen uit het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden. Intussen is de proeftijd afgeschaft zodat de eerste categorie dient te worden geschrapt in de tekst van het VPS. De contractueel tewerkgestelde arbeider en bediende voor korte duur kunnen met andere woorden aanspraak maken op een aanvulling bij de ziekte-uitkeringen die zij ontvangen vanaf de veertiende dag tot de dertigste dag arbeidsongeschiktheid, naar analogie met wat de CAO nr. 12bis en nr. 13bis van 26 februari 1979 voorschrijven (supra, § 3, A en B). We herhalen dat de bedienden die voor lange(re) duur werden aangeworven, bij arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of een ongeval van gemeen recht een gewaarborgd loon ontvangen dat gelijk is aan het – conventioneel afgesproken – loon voor de eerste dertig kalenderdagen van de arbeidsongeschiktheid (supra, § 3, B). De vraag rijst wat onder conventioneel loon dient te worden verstaan voor een contractant in dienst van de Vlaamse overheid. In dit verband grijpen we terug naar het model van arbeidsovereenkomst van de Vlaamse overheid 847 waarin te lezen staat dat de werknemer wordt uitbetaald in een nader te specificeren salarisschaal en dat de toekenning en berekening van het salaris, de toelagen, de vergoedingen en de sociale voordelen gebeuren conform het geldelijk statuut dat van toepassing is op de contractuele personeelsleden van de werkgever.848 Als gevolg van deze doorverwijzing zouden bepaalde toelagen849 niet langer verschuldigd zijn bij een afwezigheid die langer dan 35 werkdagen aanhoudt, 850 en dit voor de ganse periode, met 842 843 844 845 846 847 848 849 148 Art. X.17, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.17, § 2, tweede zin Vlaams Personeelsstatuut. De toelichting hierbij luidt als volgt: “Aangezien het contractuele personeelslid betaald wordt overeenkomstig het systeem van gewaarborgd loon en ziekte-uitkeringen (met desgevallend neutralisatie van de carenzdag), bevindt het zich niet volledig in een analoge toestand als dienstactiviteit (geen salaris op dagen waarvoor ziekte-uitkeringen worden uitbetaald)”. Art. VII.8, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.8, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.8, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Dit model is opvraagbaar via https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#contracten. Zie art. 6 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid. Welke toelagen al dan niet onder deze regel vallen, staat gespecificeerd in art. VII.15, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid andere woorden van bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Deze regel kan naar onze mening niet onverkort worden toegepast bij de uitbetaling van het gewaarborgd loon tot voordeel van de bedienden voor lange duur. Zij hebben immers recht op hun normale loon (supra, § 3, D). Uit de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut menen wij te mogen afleiden dat zolang het salaris wordt doorbetaald851 en de afwezigheid niet meer dan 35 werkdagen duurt, 852 het recht op de toelagen wel degelijk doorloopt. De koppeling van dit recht aan de duur van de arbeidsongeschiktheid lijkt ons niet verenigbaar met het arbeidsrecht dat primeert op het Vlaams Personeelsstatuut. Zoals eerder verduidelijkt (supra, deel I), kan de arbeidsovereenkomst niet op een voor de werknemer nadelige wijze afwijken van de Arbeidsovereenkomstenwet. Deze laatste garandeert voor de bedienden met een arbeidsovereenkomst van lange(re) duur een gewaarborgd loon waarvan de berekening identiek behoort te zijn, ongeacht de duur van de arbeidsongeschiktheid. Gegeven de discussie over de impact van een gedeeltelijke werkhervatting op de schorsing van de arbeidsovereenkomst (supra, § 2, A) en het verschuldigde gewaarborgd loon (supra, § 3, G), zouden wij willen suggereren dat het VPS hierover alvast duidelijkheid zou creëren. Idealiter wordt op federaal niveau een wetgevend initiatief genomen om deze kwestie te verhelderen via een aanpassing van de Arbeidsovereenkomstenwet. Zolang dat niet het geval is, zou in het Vlaams Personeelsstatuut als principe kunnen worden ingeschreven dat de contractant die het werk deeltijds hervat tijdens de periode van gewaarborgd loon, zijn recht op gewaarborgd loon behoudt voor het niet-gepresteerde gedeelte. C. Voorbehoedend verlof De contractanten in dienst van de Vlaamse overheid zijn op dezelfde wijze als de ambtenaren gerechtigd op voorbehoedend of profylactisch verlof (supra, deel II). Hierbij kan men zich afvragen of de contractant dan eveneens aanspraak kan maken op het behoud van zijn volledige salaris (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 3), dan wel of in voorkomend geval dezelfde regel geldt, zoals hierboven vermeld (supra, B), in die zin dat het recht op ZIV-uitkeringen de doorbetaling van het salaris in de weg staat. De redenering gaat als volgt. Het personeelslid – dus ook de contractant – in dienst van de Vlaamse overheid heeft recht op voorbehoedend verlof volgens de federale bepalingen ter zake. 853 Men zou kunnen voorhouden dat deze afwezigheid ook voor de Vlaamse overheidscontractant een vorm van dienstactiviteit is.854 Het personeelslid wordt trouwens voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in nonactiviteit plaatst.855 Dan geldt het algemeen principe dat het personeelslid in dienstactiviteit recht heeft op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris, tenzij anders bepaald. 856 Aangezien er geen bepaling in het VPS voorkomt die het contractueel personeelslid tijdens het voorbehoedend verlof in de stand non-activiteit plaatst en evenmin in dat geval een uitzondering op de regel maakt dat de betrokkene geen recht heeft op salaris, zal de contractant tijdens het profylactisch verlof met andere woorden gewoonweg worden doorbetaald door de Vlaamse overheid. Vanuit het perspectief van de ZIV-wetgeving impliceert het behoud van het normale salaris dat er in casu geen ZIV-uitkeringen verschuldigd zijn. Dan speelt immers het verbod van cumulatie met 850 851 852 853 854 855 856 Zie art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. VII.15, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut (a contrario). Zie art. VII.15, eerste lid, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.72, tweede streepje Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid. Zoals eerder opgemerkt (supra, deel II), is er geen officiële federale regeling betreffende het profylactisch verlof. Er is enkel een korte beschrijving ervan te vinden op de website van het Bestuur van de Medische Expertise. Daarin wordt geen uitspraak gedaan over de gevolgen van deze afwezigheid. Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 149 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid loon.857 Bij wijze van goedkoper alternatief zou in het Vlaams Personeelsstatuut kunnen worden ingeschreven dat de Vlaamse overheid het verschil bijpast tussen de ZIV-uitkering en het normale salaris van de contractant tijdens de duur van het profylactisch verlof. Gegeven dat het voorbehoedend verlof weinig frequent voorkomt, is dit veeleer een detailopmerking die wij niet zullen herhalen bij de beleidsaanbevelingen (infra, deel IX). Afdeling 2 – ZIV-wetgeving § 1. Volledige stopzetting van de beroepsactiviteit A. Algemeen Eenmaal de arbeidsongeschiktheid is erkend (supra, deel II), ontvangt de werknemer een loonvervangende uitkering. Daarbij valt een onderscheid te maken tussen de uitkering tijdens de periode van primaire arbeidsongeschiktheid858 waarop de betrokkene gerechtigd is voor een eenjarig tijdvak dat begint te lopen vanaf de aanvangsdatum van zijn arbeidsongeschiktheid, 859 en de uitkering bij invaliditeit860 die verschuldigd is na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, 861 met andere woorden vanaf het tweede jaar arbeidsongeschiktheid. De ZIV-Wet 1994 legt enkel de grote lijnen vast. De omvang van de bedragen 862 diende nader te worden gespecificeerd bij koninklijk besluit.863 De uitkeringsbedragen annex het maximumbedrag van het loon zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen. 864 Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de betrokken uitkeringen te herwaarderen. 865 In het raam van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen zijn uitkeringen verschuldigd voor elke werkdag waarop de werknemer zijn arbeidsongeschiktheid erkend weet,866 berekend in de zesdaagse werkweek.867 B. Gederfd loon In geval van arbeidsongeschiktheid in de zin van de ZIV-Wet 1994 vangt de verzekeringsinstelling-ZIV het loonverlies op via een uitkering die een bepaald percentage vertegenwoordigt van zijn gederfde loon.868 Het gederfde loon wordt vastgesteld in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 10 juni 2001.869 Het gaat daarbij om het loon waarop de werknemer normaal recht zou hebben op het 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 150 Art. 103, § 1, 1° ZIV-Wet 1994. Tijdens het eerste jaar geeft het opnieuw arbeidsgeschikt worden voor ten minste veertien dagen aanleiding tot het herbeginnen van een nieuwe periode van primaire arbeidsongeschiktheid (art. 87, vierde lid ZIV-Wet 1994). Op te merken valt dat de tijdvakken van moederschapsbescherming de primaire arbeidsongeschiktheid niet onderbreken, maar wel schorsen (art. 87, vijfde lid ZIV-Wet 1994). Cf. art. 87, eerste lid ZIV-Wet 1994. Art. 93, tweede lid ZIV-Wet 1994. De tijdvakken van moederschapsbescherming vormen geen onderbreking, maar enkel een schorsing van de periode van invaliditeit (art. 93, derde lid ZIV-Wet 1994). Art. 93, eerste lid ZIV-Wet 1994. Voor een overzicht van de actuele bedragen en loonplafonds van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen voor werknemers, zie http://www.riziv.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/bedragen/Paginas/default.aspx#.VwOEJ2OiHKk. Zie art. 87, zevende lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkeringen) en art. 93, vijfde lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkeringen). Art. 237 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Zie ook art. 107 ZIV-Wet 1994. Art. 97 en art. 98 ZIV-Wet 1994. Art. 87, eerste lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering) en art. 93, eerste lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkering). Werkdagen waarvoor uitkeringen worden verleend, zijn alle dagen – behalve de zondagen – met inbegrip van de wettelijke feestdagen (art. 22 Verordening-ZIV). Art. 87, eerste [en tweede] lid ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering). Cf. art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkering). Zie ook art. 211, § 1, eerste lid, aanhef Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid tijdstip waarop het risico dat aanleiding geeft tot de toekenning van een uitkering, zich voordoet. 870 Bedoeld gemiddeld dagloon omvat alle bedragen of voordelen waarop de werknemer in uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst gerechtigd was en waarop bijdragen voor de sociale zekerheid werden ingehouden.871 Deze referteperiode – het laatste dagloon – is zeer kort wat tot scheeftrekkingen kan leiden en bovendien fraudegevoelig zou zijn. Vandaar zou het beter zijn om de uitkering te berekenen op het gemiddeld loon tijdens een langere periode. 872 In uitvoering van het federaal regeerakkoord873 heeft de Programmawet van 19 december 2014874 de mogelijkheid gecreëerd om vanaf 1 januari 2015 bij koninklijk besluit het loon te wijzigen dat als berekeningsgrondslag dient voor de werkloosheidsuitkeringen en de uitkeringen verschuldigd in uitvoering van de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen.875 Het is de bedoeling dat het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zou worden berekend op basis van een referteperiode van de vier kwartalen die voorafgaan aan het kwartaal waarin de arbeidsongeschiktheid zich voordoet. 876 Het in aanmerking te nemen loon mag niet hoger zijn dan een bepaalde maximumgrens. 877 Meer concreet is – per 1 juni 2016 voor arbeidsongeschiktheden die een aanvang hebben genomen vanaf 1 april 2015 – de maximale daguitkering bij primaire arbeidsongeschiktheid tegen 60% gelijk aan 81,55 euro. Omgerekend impliceert dit dat het gederfde brutoloon wordt geplafonneerd tot 135,9133 euro per dag in de zesdaagse werkweek.878 Op maandbasis stemt het begrensde loon overeen met 3.533,75 euro. C. Tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid In de periode van primaire arbeidsongeschiktheid hebben alle gerechtigden – zonder onderscheid naargelang van hun gezinstoestand – recht op een vervangingsinkomen tot beloop van 60% van hun gederfde en begrensde loon879 (supra, B). 869 870 871 872 873 874 875 876 877 878 879 Het betreft het KB 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip «gemiddeld dagloon» wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht (BS 31 juli 2001 (ed. 1)). Dit KB werd bekrachtigd bij Wet 24 februari 2003 tot bekrachtiging van diverse koninklijke besluiten genomen met toepassing van de artikelen 38 en 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels (BS 2 april 2003). Art. 2, eerste lid KB 10 juni 2001. Uitgesloten is het bijkomend vakantiegeld en het loon voor overwerk (art. 2, tweede lid KB 10 juni 2001), tenzij de overuren regelmatig worden gepresteerd (art. 2, derde lid KB 10 juni 2001). Een bijkomende exceptie betreft de eindejaarspremie (art. 2, vierde lid KB 10 juni 2001). MvT bij het ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer 2014-15, nr. 0672/1, 69. Federaal regeerakkoord 9 oktober 2014, 55. BS 29 december 2014. Art. 8 KB 10 juni 2001 waarin, met toepassing van artikel 39 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, het uniform begrip «gemiddeld dagloon» wordt vastgesteld en sommige wettelijke bepalingen in overeenstemming worden gebracht, zoals gewijzigd bij art. 171 Programmawet. Bij ons weten is aan deze mogelijkheid vooralsnog geen uitvoering gegeven. Art. 87, eerste lid, in fine ZIV-Wet 1994 (primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering). Cf. art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 (invaliditeitsuitkering). Deze maximumgrens vindt ook uitwerking wanneer de werknemer bij meer dan één werkgever is tewerkgesteld. Art. 212 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Zie http://www.inami.fgov.be/nl/themas/arbeidsongeschiktheid/bedragen/werknemers-werklozen/Paginas/loongrensbedrag.aspx#.V0AacFeiHKk. Art. 87, tweede lid ZIV-Wet 1994. Art. 211, § 1, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Geven wij in deze context mee dat het bedrag van de primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering kan variëren afhankelijk van de begindatum van de arbeidsongeschiktheid. Hier vermelden we enkel de geldende bedragen voor het geval de arbeidsongeschiktheid een aanvang geeft genomen vanaf 1 april 2015. Vanaf de eerste dag van de zevende maand arbeidsongeschiktheid kunnen de betrokken werknemers bovendien aanspraak maken op identieke minimumbedragen zoals die toekomen aan degenen die zich in invaliditeit bevinden. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 151 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Vanaf de eerste dag van de zevende maand arbeidsongeschiktheid kunnen de betrokken werknemers bovendien aanspraak maken op identieke minimumbedragen zoals die toekomen aan degenen die zich in invaliditeit bevinden (infra, D, 1). D. Tijdvak van invaliditeit 1. Uitkeringen In de periode van invaliditeit verschillen de uitkeringen tussen invaliden met gezinslast, alleenstaanden en samenwonenden.880 De arbeidsongeschikte werknemer met één of meer personen ten laste, ontvangt een invaliditeitsuitkering van 65% van zijn gederfde loon 881 (supra, B). Heeft de betrokkene geen gezinslast, dan wordt een bedrag uitgekeerd dat gelijk is aan 55% of 40%, naargelang hij al dan niet zijn enig inkomen verliest.882 Daarbij vinden bepaalde maxima en minima uitwerking,883 met nog een verdere opsplitsing tussen regelmatige884 en niet-regelmatige885 werknemers.886 Vermelden wij voor de volledigheid ook nog dat langdurig invaliden eenmaal per jaar in de maand mei aanspraak kunnen maken op een zogenaamde inhaalpremie.887 2. Gezinstoestand Wordt beschouwd als werknemer met personen ten laste, degene die samenwoont met zijn echtgenoot, met een persoon waarmee hij een feitelijk gezin vormt, met één of meer kinderen of met één of meer bloed- of aanverwanten tot de derde graad.888 De regel is dat deze personen slechts als persoon ten laste kunnen fungeren als zij geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen en niet werkelijk in het genot zijn van een pensioen, een rente, een tegemoetkoming of een uitkering uit kracht van een Belgische of een vreemde wetgeving. 889 Er 880 881 882 883 884 885 886 887 888 889 152 Art. 93, zesde lid ZIV-Wet 1994 legt enkel de minimumpercentages vast. Art. 213, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 213, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Vanaf 1 juni 2016 gaat het om de volgende maximum daguitkeringen, voor degenen die invalide zijn vanaf 1 april 2015: met gezinslast: 88,34 euro; zonder gezinslast, maar met verlies van enig inkomen: 74,75 euro; zonder gezinslast en zonder verlies van enig inkomen: 53,69 euro. De minimum daguitkeringen voor regelmatige werknemers vanaf de zevende maand arbeidsongeschiktheid zijn gelijk aan (art. 214, § 1 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet): met gezinslast: 56,17 euro; zonder gezinslast, maar met verlies van enig inkomen: 44,95 euro; zonder gezinslast en zonder verlies van enig inkomen: 38,54 euro. Het minimumbedrag van de daguitkering voor niet-regelmatige werknemers stemt op zijn beurt overeen met het in werkdagen gewaardeerde bedrag van het leefloon (art. 214, § 2 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet). Concreet beloopt dit minimum 44,48 euro per dag voor werknemers met gezinslast en 33,36 euro dagelijks voor wie geen gezinslast heeft. Ook in deze situatie is er een verschil volgens het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden (art. 213, derde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet). De definitie van regelmatig werknemer vindt men terug in art. 224 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet, waarmee uitvoering werd gegeven aan art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994. Art. 93bis, derde lid ZIV-Wet 1994 geeft aan de uitvoerende macht de opdracht te specificeren wat onder niet regelmatige werknemers moet worden verstaan. Volgens art. 214, § 2, vijfde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet is een niet-regelmatige werknemer de gerechtigde die niet de hoedanigheid van regelmatige werknemer heeft. Het principe werd gevestigd bij art. 93, vijfde lid en deels ook in art. 93bis, derde lid ZIV-Wet 1994, dat de verdere concretisering aan de uitvoerende macht overlaat. Zie art. 237quinquies Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet, in uitvoering van art. 98, tweede lid ZIV-Wet 1994. Het bedrag van deze premie is afhankelijk van de duur van de arbeidsongeschiktheid van de gerechtigde in kwestie op 31 december van het voorgaande jaar. Was de betrokkene al minstens twee jaar arbeidsongeschikt, dan bedroeg in mei 2016 de inhaalpremie 468,09 euro. Voor de gerechtigde die op 31 december 2014 minstens één jaar, maar minder dan twee jaar arbeidsongeschikt was en in mei nog een uitkering ontvingen, ging het in 2016 om 308,09 euro. Art. 225, § 1, eerste lid, 1° tot en met 4° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Cf. art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994. Art. 225, § 1, achtste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid wordt echter geen rekening gehouden met het beroepsinkomen of de andere sociale voordelen voor zover het totaal ervan niet hoger ligt dan 951,65 euro per maand.890 Bovendien is vereist dat deze personen financieel ten laste te zijn van de gerechtigde zelf en niet van een andere persoon die tot hetzelfde gezin behoort.891 De alleenwonende gerechtigde die ‘verplicht’892 een alimentatiegeld sensu lato van minstens 111,55 euro per maand verschuldigd is, wordt evenzeer als een werknemer met gezinslast aangezien. 893 Wanneer de betrokkene samenleeft met een echtgenoot of partner die niet de status heeft van persoon ten laste, is het feit dat één of meer kinderen en/of ascendenten wel ten laste zijn, niet van belang. Deze gerechtigde zal dan niet de kwalificatie van werknemer met gezinslast krijgen. 894 Ingeval de gerechtigde zonder echtgenoot of partner samenwoont met nog één of meer andere personen, naast zijn kind(eren) en/of ascendent(en), behoudt hij slechts de hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste op voorwaarde dat die anderen geen arbeids-, noch een vervangingsinkomen ontvangen, dat de eerder aangehaalde grens overtreft. 895 Een werknemer zonder personen ten laste aan wie een hogere uitkering kan worden toegekend wegens verlies van enig inkomen,896 is degene die hetzij alleen woont zonder bovendien een alimentatiegeld van een zekere omvang te moeten betalen (supra), hetzij uitsluitend samenwoont met personen die geen enkel inkomen genieten en die niet als persoon ten laste worden beschouwd.897 Niettemin laat nog een tweede plafond toe dat bepaalde personen als alleenstaande zouden worden beschouwd: het gaat om degenen die samenwonen met personen die financieel van hen afhankelijk zijn en van wie het maandelijks bruto beroepsinkomen hoger ligt dan 951,65 euro, maar kleiner of gelijk is aan 1.531,93 euro.898 En dan is er nog een derde grensbedrag dat het mogelijk maakt om als alleenstaande te worden gekwalificeerd, meer bepaald als het maandelijks bruto vervangingsinkomen uitstijgt boven 951,65 euro, maar niet boven 1.047,35 euro. Tot de restcategorie behoort eenieder die niet in een van beide vorige categorieën thuishoort, met andere woorden de persoon die feitelijk samenwoont met anderen, welke niet de kinderen zijn, die een arbeids- of vervangingsinkomen dan wel bruto beroepsinkomsten hebben waarbij de hierboven vermelde maandgrenzen zijn overschreden. Als de werknemer enkel samenleeft met één of meer kinderen en minstens één kind is jonger dan vijftien jaar of heeft een inkomen dat gelijk is aan of lager ligt dan 951,65 euro, heeft hij weer wel de hoedanigheid van werknemer met gezinslast.899 E. Vergoeding voor hulp van derden Gerechtigden die niet ter verpleging zijn opgenomen900 en die niet zijn opgesloten in de gevangenis, noch zijn geïnterneerd, genieten bijzondere voordelen wanneer zij voor een onafgebroken periode van ten minste drie maanden901 aangewezen zijn op andermans hulp bij het verrichten van de gewone handelingen van het dagelijks leven. 902 890 891 892 893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 Art. 225, § 3 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 1, achtste lid, in fine Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Vereist is dat het bedoelde alimentatiegeld verschuldigd is op grond van een rechterlijke beslissing of een notariële akte, of op basis van een onderhandse akte neergelegd bij de griffie van de rechtbank ingeval van procedure tot echtscheiding (of tot scheiding van tafel en bed) met onderlinge toestemming. Art. 225, § 1, eerste lid, 5° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 2, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 2, eerste lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. art. 93, zevende lid ZIV-Wet 1994. Art. 226 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 226bis Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Zie hierover RIJKSINSTITUUT VOOR ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING, Omz. VI nr. 2012/233, 22 juni 2012, betreffende toepassing van artikel 225 van het K.B. van 3.7.1996, begrip inkomen en samenstelling van gezin, bewijs van inkomen en samenstelling van het gezin en controlemaatregelen, 12-13. Wat de gevolgen betreft van een opneming ter verpleging of een opname in een RVT of een ROB, kan worden verwezen naar art. 225, § 1, vijfde, zesde en zevende lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 1, vierde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 1, 6° Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 153 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Die behoefte aan de hulp van een derde persoon wordt geschat volgens de medisch-sociale handleiding, zoals uitgewerkt ter beoordeling van de graad van zelfredzaamheid voor de toekenning van een integratietegemoetkoming.903 Vereist is dat de werknemer in kwestie op deze schaal 11 punten scoort. 904 Meer concreet zullen alle gerechtigden die aan de hierboven beschreven voorwaarden voldoen, vanaf de vierde maand primaire arbeidsongeschiktheid een recht kunnen doen gelden op een aanvullende forfaitaire vergoeding van 20,40 euro per dag.905 F. Cumulatie De uitkeringen bij ziekte en invaliditeit worden geweigerd indien dezelfde schade via een andere wettelijke regeling wordt vergoed.906 Zo kan de werknemer geen aanspraak maken op uitkeringen voor de periode waarvoor hij recht 907 heeft op loon, vakantiegeld,908 een vergoeding verschuldigd naar aanleiding van de beëindiging van de arbeidsrelatie,909 een vergoeding wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone beroepsactiviteit tot voordeel van een door een beroepsziekte bedreigde of getroffen persoon, werkloosheidsuitkeringen, een vergoeding wegens volledige, tijdelijke arbeidsongeschiktheid ten gevolge van de stopzetting van een wedertewerkstelling na arbeidsongeval, een onderbrekingsuitkering bij volledige onderbreking van de loopbaan of een moederschapsuitkering. 910 In afwachting dat de werknemer de genoemde vergoedingen ontvangt, kunnen wel uitkeringen voor rekening van de ziekteverzekering worden betaald.911 In voorkomend geval treedt de verzekeringsinstelling-ZIV in de plaats van de rechthebbende tot beloop van de door haar uitbetaalde sommen.912 G. Einde Er komt (pas) een einde aan het recht op uitkeringen bij ziekte en invaliditeit vanaf de eerste dag van de maand nadat de werknemer de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt,913 of vanaf de eerste dag van de tweede maand na die waarin de werknemer arbeidsongeschikt is geworden indien hij verder heeft gewerkt na het bereiken van de pensioenleeftijd. Het spreekt voor zich dat eveneens een einde komt aan de arbeidsongeschiktheid wanneer de adviserend geneesheer oordeelt dat niet langer is voldaan aan de voorwaarden (supra, deel II), in het geval de betrokkene spontaan het werk hervat of ook nog als hij overlijdt. 903 904 905 906 907 908 909 910 911 912 913 154 Art. 225, § 1, tweede lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 225, § 1, derde lid Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 215bis Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Daarmee werd uitvoering gegeven aan art. 93, achtste lid ZIV-Wet 1994. Art. 136, § 2 ZIV-Wet 1994. Art. 103, § 1 ZIV-Wet 1994. Zie ook art. 228 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. 103, § 1, 1° ZIV-Wet 1994 schendt de art. 10 en art. 11 Gw – al dan niet gelezen in samenhang met clausule 4 van de kaderovereenkomst inzake deeltijdarbeid die het voorwerp uitmaakt van richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 – niet indien deze bepaling zo wordt geïnterpreteerd dat zij de schorsing met zich brengt van het deel van de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen dat overeenstemt met de betrekking die is beëindigd met betaling van een compenserende opzeggingsvergoeding, en niet van alle arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (GwH 25 september 2014, nr. 141/2014). Art. 103, § 2 ZIV-Wet 1994. Art. 103, § 3, eerste lid ZIV-Wet 1994. Art. 103, § 3, tweede lid ZIV-Wet 1994. Art. 108, 1° ZIV-Wet 1994. Het feit dat de uitkeringen worden stopgezet, betekent niet per definitie dat ook de erkenning van de arbeidsongeschiktheid zou worden opgeheven. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid H. Wachttijd Om in geval van arbeidsongeschiktheid het recht te verkrijgen op ZIV-uitkeringen, moet de voltijdse werknemer 120 dagen hebben gewerkt gedurende de zes voorafgaande maanden. Voor deeltijdse werknemers betreft het 400 uren. Bepaalde niet-gewerkte dagen worden beschouwd als werkdagen.914 Daarenboven moet de werknemer het bewijs te leveren dat hij een minimumbedrag aan sociale bijdragen heeft betaald.915 § 2. Voorbehoedend verlof Zoals in een vorig deel al verduidelijkt (supra, deel II), kunnen de overheidscontractanten zich beroepen op de regeling aangaande het profylactisch verlof in de ZIV-wetgeving, maar kunnen ze overeenkomstig het VPS evenzeer terugvallen op de bepalingen betreffende het voorbehoedend verlof volgens de federale bepalingen daarover. Eerder hebben wij daarenboven geconcludeerd dat de contractant in dienst van de Vlaamse overheid tijdens het voorbehoedend verlof evenzeer een recht kan doen gelden op het behoud van 100% van zijn onbegrensde wedde (supra, afdeling 1, § 6, C). Naar de gevolgen toe, maakt het een aanzienlijk verschil uit welke regeling uiteindelijk de bovenhand haalt. Met toepassing van de ZIV-wetgeving zal de contractant immers aangewezen zijn op een vervangingsinkomen naar rato van 60% van het gederfde loon (supra, § 1). Als onverkort uitvoering wordt gegeven aan het VPS, zal het voorbehoedend verlof als een vorm van dienstactiviteit aanleiding geven tot de doorbetaling van 100% van de onbegrensde wedde (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 5). Aangezien er in algemene termen sprake is van een recht van het personeelslid op een dergelijk voorbehoedend verlof 916 en gegeven dat de toelichting evenmin een onderscheid maakt naargelang van de aanwervingswijze, 917 concluderen wij hieruit dat de contractant in dienst van de Vlaamse overheid tijdens het profylactisch verlof gerechtigd is op het behoud van zijn salaris. § 3. Gedeeltelijke werkhervatting Wat de problematiek van de gedeeltelijke werkhervatting betreft, verwijzen we naar het aparte deel V. Afdeling 3 – Andere sectoren van de sociale zekerheid § 1. Werkloosheid A. Tijdelijke werkloosheid wegens overmacht door medische redenen In bepaalde omstandigheden zal de arbeidsongeschikte werknemer aangewezen zijn op lagere werkloosheidsuitkeringen. Dit is onder meer het geval bij tijdelijke werkloosheid omwille van overmacht wegens medische redenen.918 914 915 916 917 918 Art. 128, § 1 ZIV-Wet 1994 annex art. 203 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. De referteperiode wordt evenwel verlengd tot maximaal achttien maanden voor de deeltijdse werknemers die zich wegens hun arbeidsregeling in de onmogelijkheid bevinden hun wachttijd te vervullen binnen zes maanden. Art. 286 Uitvoeringsbesluit ZIV-Wet. Art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook art. 5 model arbeidsovereenkomst Vlaamse overheid. Toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Deze hypothesen komen ook aan bod op de website van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). We verwijzen naar http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/e24#h2_3. Zie ook A. VANDERSCHAEGHE, Tijdelijke werkloosheid, Mechelen, Kluwer, 2010, 18-19. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 155 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Een eerste toepassing daarvan doet zich voor als het contractueel tewerkgestelde personeelslid arbeidsgeschikt is conform de ZIV-wetgeving, maar tijdelijk niet in staat is om zijn contractueel bedongen arbeid te verrichten.919 Deze discrepantie is het gevolg van het uiteenlopende arbeidsongeschiktheidsbegrip dat de ZIV-Wet hanteert in vergelijking met dat conform de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, deel II). Volgens de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening moeten in voorkomend geval de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld door de arbeidsgeneesheer of door de arts van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA); er is geen passend vervangingswerk beschikbaar; de aanvraag situeert zich niet in de eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid. In deze periode kan de werknemer ten laste worden genomen door de ziekteverzekering, zo meent de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. De achterliggende redenering van de RVA is hier wellicht dat tijdens de eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid de invulling ervan niet danig verschilt in de ZIV-Wet en de Arbeidsovereenkomstenwet (supra, deel II). Nochtans is het niet uitgesloten dat ook in de loop van de eerste zes maanden de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV al rekening houdt met de beroepscategorie om het verminderd verdienvermogen in te schatten, meer bepaald als blijkt dat de aandoening niet vatbaar is voor genezing op een tamelijk korte termijn. 920 In dat geval zal er doorgaans ook sprake zijn van een blijvende arbeidsongeschiktheid voor het contractueel overeengekomen werk, maar niet noodzakelijk, zeker niet als de functie van de betrokken werknemer vrij algemeen is omschreven; de arbeidsongeschiktheid (voor de contractueel bedongen arbeid) moet een tijdelijk karakter hebben. Indien blijkt dat de werknemer definitief ongeschikt is voor de uitoefening van zijn werk, moet de arbeidsovereenkomst in principe worden beëindigd op grond van overmacht, waarna de werknemer uitkeringen moet aanvragen als volledig werkloze met een formulier C4 (supra, afdeling 1, § 5). Een tweede mogelijkheid is dat de werknemer door de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV of door de Dienst voor invaliditeit van het RIZIV arbeidsgeschikt werd verklaard, maar hij het werk niet hervat en de beslissing van arbeidsgeschiktheid voor de arbeidsrechtbank betwist. Gedurende de gerechtelijke procedure kan de werknemer provisionele uitkeringen ontvangen. Indien de rechtbank de werknemer in het gelijk stelt en dus zijn arbeidsongeschiktheid bevestigt, betaalt de ziekteverzekering het bedrag van de ontvangen werkloosheidsuitkeringen terug aan de RVA. De werknemer op zijn beurt heeft dan nog recht op het verschil tussen de ZIV-uitkeringen waarop hij gerechtigd was, en de lagere werkloosheidsuitkeringen die hij provisioneel heeft ontvangen. Als het arbeidsrechtscollege de werknemer in het ongelijk stelt en zijn arbeidsgeschiktheid vaststelt, moet de werknemer het werk hervatten en kan hij de ontvangen werkloosheidsuitkeringen behouden, zo lezen wij op de website van de RVA. Wij zijn het eens met dit laatste facet, maar niet met de droge mededeling dat de in het ongelijk gestelde werknemer dan het werk moet hervatten. Het kan immers zijn dat de voor de ZIV-Wet arbeidsgeschikte werknemer niet geschikt is om zijn contractueel overeengekomen arbeidstaken weer op te nemen en dan verzeilen we opnieuw in de hierboven beschreven eerste situatie. Naar onze mening valt er nog een derde hypothese te onderkennen waarin het contractueel tewerkgestelde personeelslid als tijdelijk werkloze gerechtigd is op uitkeringen wegens overmacht. We denken hierbij aan de situatie waarbij de betrokkene de toelating krijgt van de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV om het werk deeltijds te hervatten, maar de werkgever daarmee niet akkoord gaat (infra, deel V). De Vlaamse overheid hanteert blijkbaar een andere redenering in het geval van tijdelijke overmacht wegens medische redenen. Bij gebrek aan een andersluidende regeling in het Vlaams 919 920 156 Zie ook N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010,165. Art. 100, § 1 ZIV-Wet 1994. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Personeelsstatuut wordt namelijk geoordeeld dat de contractant zich in die hypothese in de stand dienstactiviteit bevindt.921 Dit impliceert dat hij – tenzij anders bepaald – recht heeft op de doorbetaling van zijn volledige salaris.922 Op zich is dit ietwat merkwaardig. Zo is een contractant die niet langer arbeidsongeschikt is in de zin van de ZIV-wetgeving, maar niet in staat is om zijn contractueel bedongen arbeid te hervatten, beter af dan wanneer die als arbeidsongeschikt wordt erkend met toepassing van de ZIV-Wet. B. Toelaatbaarheidsvereisten Normaliter moet de werkloze – om te worden toegelaten tot het werkloosheidsstelsel, met andere woorden met het oog op de opening van het recht – een aantal arbeidsdagen bewijzen binnen een bepaalde referteperiode, welke beide parameters variëren naargelang van de leeftijd. 923 In geval van tijdelijke werkloosheid wordt de betrokkene echter met vrijstelling van wachttijd onmiddellijk toegelaten tot het recht op werkloosheidsuitkeringen.924 C. Toekenningsvoorwaarden Om effectief gerechtigd te zijn op werkloosheidsuitkeringen, moet de tijdelijk werkloze voldoen aan de gebruikelijke toekenningsvoorwaarden. Tijdens de eerste drie maanden tijdelijke werkloosheid ten gevolge van overmacht, moet de tijdelijk werkloos gestelde werknemer echter niet beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt, 925 noch werkzoekend zijn en als zodanig ingeschreven zijn en blijven. 926 Op grond van deze vrijstelling lijkt het ons moeilijk voor te houden dat de tijdelijke werkloze dan wel verplicht is om elke passende dienstbetrekking te aanvaarden. De andere toekenningsvoorwaarden vinden wel onverkort uitwerking. Dit geldt onder meer ook wat betreft de vereiste dat een werkloze geen arbeid mag verrichten. 927 Verder herhalen wij dat het recht op werkloosheidsuitkeringen impliceert dat de (tijdelijk) werkloze werknemer niet arbeidsongeschikt is in de zin van de ZIV-Wet (supra, deel II). D. Uitkeringen In geval van tijdelijke werkloosheid is de werknemer – voor alle dagen van de week behalve de zondagen – gerechtigd op een werkloosheidsuitkering tot beloop van 65% van zijn gemiddeld dagloon, en dat ongeacht zijn gezinstoestand.928 In tegenstelling tot de uitkeringen in geval van volledige werkloosheid kennen de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid geen dalend verloop. Voor een tijdelijk werkloze in een voltijds arbeidsregime 929 vormt het gemiddelde dagloon waarop de werknemer aanspraak zou kunnen maken voor de lopende arbeidscyclus, het uitgangspunt. 930 Indien het gaat om een werknemer die een vast maandloon geniet, is het gemiddelde dagloon gelijk aan 1/26e van dit maandloon.931 921 922 923 924 925 926 927 928 929 930 931 Zie art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. 30, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 42bis Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 34, 1° MB 26 november 1991. Deze bepaling werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 59 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 34, 2° MB 26 november 1991, dat uitvoering geeft aan art. 57 Werkloosheidsbesluit 1991. Voor de tijdelijk werkloze werknemers omvat het Werkloosheidsbesluit 1991 een aantal bijzondere specificaties. We beperken ons ertoe te verwijzen naar art. 48, § 1, eerste lid, 3°, art. 48, § 1, vierde lid en art. 109, § 1, 3° Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 114, § 6, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991. Voor deeltijdse werknemers die tijdelijk werkloos zijn, geldt hetzelfde loonbegrip dat wordt gehanteerd voor volledig werklozen (art. 66, tweede lid, 2° en 3° MB 26 november 1991). Het gaat om het gemiddelde dagloon waarop de werkloze normaal recht had bij het einde van de meest recente ononderbroken periode van minstens vier weken, tijdens welke hij in dienst was van dezelfde werkgever (zie art. 65, § 1 MB 26 november 1991). Art. 66, eerste lid MB 26 november 1991. Art. 67, § 1, eerste lid MB 26 november 1991. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 157 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Zoals alle werkloosheidsuitkeringen worden ook de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid berekend op basis van een begrensd loon. Bij tijdelijke werkloosheid wordt echter zonder tijdsbeperking uitgegaan van het hoogste loongrensbedrag 932 tot beloop van 2.497,42 euro933 op maandbasis. Sinds 1 juni 2016 stemmen de minima en maxima van de uitkeringen bij tijdelijke werkloosheid overeen met de bedragen in tabel 8.934 Tabel 8 – Bedragen tijdelijke werkloosheid (1 juni 2016) BEDRAGEN TIJDELIJKE WERKLOOSHEID Werknemer met gezinslast Alleenwonende Samenwonende Minimum per dag 45,41 euro 38,14 euro 28,60 euro Maximum per dag 63,68 euro 63,68 euro 63,68 euro Voor de tijdelijk werkloos gestelde werknemer met een inkomensgarantie-uitkering is het dagbedrag gelijk aan de referte-uitkering gedeeld door 26.935 E. Andere gevolgen van de tijdelijke werkloosheid wegens overmacht De dagen van werkverhindering wegens overmacht worden niet gelijkgesteld met arbeidsdagen om te beoordelen of in het geval van volledige werkloosheid de werknemer voldoet aan de toelaatbaarheidsvereisten (supra, B). Wel zullen deze dagen aanleiding geven tot een evenredige verlenging van de referteperiode.936 Verder behoudt een werknemer onder bepaalde condities bij hernieuwde werkloosheid zijn hoedanigheid van gerechtigde. De werknemer die opnieuw uitkeringen aanvraagt, hoeft namelijk geen wachttijd te doorlopen en kan opnieuw tot het stelsel worden toegelaten volgens hetwelk hij het laatst werd vergoed. Voorwaarde is dat hij in de loop van de drie jaar voor de uitkeringsaanvraag, minstens een dag uitkeringen heeft genoten als volledig werkloze of als deeltijds werknemer met een inkomensgarantie-uitkering.937 Sommige periodes zijn buiten beschouwing te laten bij het berekenen van de hierboven vermelde drie jaar. Dit is onder meer het geval voor de duur van de werkverhindering wegens overmacht. 938 Tijdens de eerste drie maanden dat de tijdelijk werkloze werknemer zich niet hoeft in te schrijven als werkzoekende (supra, C), is het logisch dat die ook buiten schot blijft als de activering van het zoekgedrag naar werk aan de orde is.939 Aangezien de tijdelijk werkloze werknemer niet als een volledig werkloze te beschouwen valt, komt het ons voor dat ook na afloop van die drie maanden deze opvolgingsprocedure geen toepassing vindt zolang de tijdelijke werkloosheid aanhoudt. 940 F. Quid, in geval van ontslag wegens definitieve arbeidsongeschiktheid? Wanneer een werknemer werkloos wordt (of is) wegens omstandigheden afhankelijk van zijn wil, 941 kan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zijn recht op werkloosheidsuitkeringen schorsen. 942 Als 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941 942 158 Art. 114, § 6, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991. Zie voor de actueel geldende loongrensbedragen in het raam van de werkloosheidsverzekering, http://www.rva.be/nl/documentatie/infoblad/t67#h2_1. Zie voor een geactualiseerd overzicht van de geldende bedragen van de uitkeringen, in casu in het geval van tijdelijke werkloosheid, http://www.rva.be/nl/documentatie/barema%27s/tijdelijke-werkloosheid. Art. 114, § 6, derde lid Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 30, derde lid, 1°, c) Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 42, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 42, § 2, 1°, c) Werkloosheidsbesluit 1991. Dit valt niet zo duidelijk af te leiden uit art. 59bis, § 1, 2° Werkloosheidsbesluit 1991. De aanhef van art. 59bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991 maakt immers expliciet gewag van de volledig werkloze. Cf. art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 51, § 1, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991. In geval van ontslag dat toe te schrijven is aan de houding van de werknemer, is het mogelijk aan de betrokkene het recht op werkloosheidsuitkeringen te ontzeggen voor een duur van ten minste vier en ten hoogste 26 weken. Bij Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid omstandigheden afhankelijk van de wil van werknemer, worden onder andere beschouwd: het ontslag dat het redelijke gevolg is van een foutief gedrag van de werknemer en het verlaten van een passende dienstbetrekking zonder wettige reden. 943 Dit principe kan voor gevolg hebben dat langdurig arbeidsongeschikte werknemers zelf niet geneigd zullen zijn om ontslag te nemen aangezien zij het risico lopen zonder inkomen te vallen. Hij is hier vanzelfsprekend ook niet toe verplicht.944 Het komt voor dat het passend karakter van een dienstbetrekking moet worden onderzocht na een ontslag door de werkgever omwille van overmacht wegens medische redenen. In dat geval zal de RVA, wanneer het formulier C4 vermeldt dat de werknemer werd ontslagen “omwille van medische redenen – overmacht” of een gelijkaardige reden opgeeft, voorafgaand aan het medisch onderzoek, een bijkomend onderzoek uitvoeren. Dit onderzoek heeft onder meer tot doel na te gaan welke omstandigheden aanleiding hebben gegeven tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en meer bepaald uit te maken wie het initiatief heeft genomen. 945 In het verleden bestond er enige controverse met betrekking tot die gevallen waarin de RVA de werknemer een schuldige houding toerekende indien deze laatste aan de werkgever een medisch attest had overhandigd waaruit zijn arbeidsongeschiktheid voor de overeengekomen arbeid bleek. Door er vooraf voor te kiezen om aan de werkgever een dergelijk medisch attest te bezorgen, was er volgens de RVA geen sprake van een ontslag door de werkgever, maar wel van werkverlating of minstens een beëindiging van de arbeidsovereenkomst in onderling akkoord.946 Het Hof van Cassatie heeft echter geoordeeld dat een werknemer die op medische gronden werd ontslagen en die nadien geschikt wordt verklaard door de erkende geneesheer van de RVA, niet wordt geacht een passende dienstbetrekking zonder wettige reden te hebben verlaten. 947 De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening dient het bewijs te leveren van een dergelijke werkverlating. Wanneer de rijksdienst daar niet in slaagt, kan er geen sprake zijn van een foutieve houding van de werkloze die slechts het advies van zijn behandelende arts heeft gevolgd.948 Sinds dit cassatiearrest stelt de RVA de kwalificatie van het ontslag om medische redenen niet langer principieel in vraag wanneer het werkloosheidsbureau een formulier C4 bezit waarop deze kwalificatie staat vermeld. Niettemin kan deze kwalificatie nog wel worden herzien als het onderzoek dat het medisch onderzoek voorafgaat, onomstotelijk bewijst dat de werknemer toch een zeker aandeel heeft gehad in zijn ontslag. 949 Wanneer bijvoorbeeld niet blijkt dat de bewering 943 944 945 946 947 948 949 herhaling binnen het jaar verliest de werknemer zijn recht op uitkeringen gedurende minimaal acht en maximaal 52 weken (zie art. 52, § 1 en § 2 Werkloosheidsbesluit 1991). In de andere hypothesen waarin er sprake is van werkloosheid omwille van omstandigheden afhankelijk van de wil van de werknemer, bestaat de mogelijke sanctie uit een schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen voor een periode van minstens vier en hoogstens 52 weken (zie art. 52bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991). Art. 51, § 1, tweede lid, 1° en 2° Werkloosheidsbesluit 1991. Vr. en Antw. Kamer 2013-14, 24 maart 2014, 153 (Vr. nr. 722, B. SCHOOFS). In haar antwoord stelt de voormalige minister van Werk overigens ook dat met betrekking tot langdurig zieke werknemers er momenteel – dit is begin 2014 – een ontwerp van koninklijk besluit in voorbereiding is dat de re-integratie van die mensen zou moeten stimuleren en vergemakkelijken. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, Werkloosheidsreglementering, Onderrichting – Vrijwillige werkloosheid, 27 november 2008, doc. nr. 070514/2, 56. De RVA voert echter geen enkel onderzoek wanneer de arbeidsgeneesheer de definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer heeft vastgesteld. In dat geval wordt aangenomen dat de overmacht voldoende is bewezen. In de rechtsleer werd dit bekritiseerd (P. VAN DEN BON, noot onder Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 120). Toch wordt ook gewezen op het feit dat, door deze houding aan te nemen, de RVA wil reageren op het gegeven dat werknemers die op frauduleuze wijze een geneeskundig getuigschrift hebben verkregen, op deze wijze hun arbeidsovereenkomst kunnen doen beëindigen zonder het recht op werkloosheidsuitkeringen te verliezen. Ook het feit dat de arbeidsovereenkomst door overmacht kan worden beëindigd zonder opzeggingstermijn of –vergoeding, moet in overweging worden genomen. De werknemer kan in die hypothese in principe onmiddellijk een recht laten gelden op werkloosheidsuitkeringen, en niet pas na de periode gedekt door de opzeggingsvergoeding (B. LIETAERT, “Definitieve arbeidsongeschiktheid en recht op werkloosheidsuitkeringen”, RW 14 oktober 1995, 224). Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 453 en Soc.Kron. 1995, 119. P. VAN DEN BON, noot onder Cass. 10 oktober 1994, JTT 1994, 120. Dit cassatiearrest verduidelijkt ook de draagwijdte van art. 33 MB 26 november 1991. RIJKSDIENST VOOR ARBEIDSVOORZIENING, Werkloosheidsreglementering, Onderrichting – Vrijwillige werkloosheid, 27 november 2008, doc. nr. 070514/2, 57. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 159 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid van de werknemer klopt als zou er druk op hem zijn uitgeoefend om een ontslagdocument te tekenen, zal er sprake zijn van werkverlating. 950 § 2. Werknemerspensioen951 A. Gelijkgestelde periodes Verscheidene tijdvakken van inactiviteit worden, onder bepaalde voorwaarden, met arbeidsperiodes gelijkgesteld, zowel voor de toegang tot het pensioen als voor de berekening ervan.952 B. Ziekte of ongeval gemeen recht en werkloosheid Een dergelijke gelijkstelling geldt onder meer voor de duur van de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of invaliditeit953 mits de werknemer effectief uitkeringen genoot.954 Hetzelfde principe gaat op voor tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid,955 met recht op uitkeringen.956 C. Arbeidsongeval of beroepsziekte Sommige gelijkstellingen zijn ondergeschikt aan de vereiste dat de werknemer was tewerkgesteld op het ogenblik van de gebeurtenis naar aanleiding waarvan de gelijkstelling wordt verleend, of zich in een met een arbeidsperiode gelijkgestelde inactiviteitsperiode bevond. 957 Dit is onder meer het geval voor het tijdvak dat de betrokkene een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid ontving als gevolg van een arbeidsongeval of een beroepsziekte. 958 Daarbij wordt bovendien als voorwaarde gesteld dat de daaruit voortvloeiende arbeidsongeschiktheid minstens 66% bedroeg. 959 Afdeling 4 – Arbeidsongeval of beroepsziekte § 1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid A. Gewaarborgd loon De personeelsleden die de overheid bij arbeidsovereenkomst in dienst heeft genomen, kunnen zich in ieder geval beroepen op de loonwaarborg zoals vervat in Arbeidsovereenkomstenwet, ook wanneer de arbeidsongeschiktheid te wijten is aan een arbeidsongeval of een beroepsziekte (supra, afdeling 1, § 3). De bedienden die werden aangeworven voor onbepaalde tijd, voor een bepaalde duur van ten minste drie maanden, ofwel voor een welomschreven werk waarvan de uitvoering normaliter minstens drie maanden in beslag neemt, hebben op basis daarvan het genot van een gewaarborgd maandloon gedurende de eerste dertig dagen van hun arbeidsongeschiktheid. 960 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 160 Arbh. Luik 21 december 2012, AR 2012/AN/58, onuitg. Voor een algemene vergelijking tussen de wettelijke pensioenregeling voor de ambtenaren en die voor de (overheids)contractanten verwijzen wij naar R. JANVIER, “De wettelijke pensioenen voor de ambtenaren versus die van de contractanten: het verschil tussen de hemel en het vagevuur”, T.Gem. 2011/3, 119-132 en naar de tabellen 12 tot en met 14 in R. JANVIER en J. JANSSENS, De toekomst van de pensioenen in de overheidssector, Brugge, die Keure, 2014, 47-49. Cf. art. 15, 3° Pensioenwet Werknemers. Art. 34, § 1, B., 1° Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 2, 2., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 1, A., 1° Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 2, 1., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 2, 3., eerste lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 1, C. Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 34, § 2, 3., vierde lid Algemeen Reglement Werknemerspensioenen. Art. 70 Arbeidsovereenkomstenwet. Zie ook art. 74 Arbeidsovereenkomstenwet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid De andere bedienden961 en de arbeiders962 die het slachtoffer werden van een arbeidsongeval, kunnen – op grond van de Arbeidsovereenkomstenwet – een recht doen gelden op hun normale loon tijdens de eerste zeven dagen arbeidsongeschiktheid. De arbeiders en de bedienden voor korte duur uit de particuliere sector, beschikken daarenboven nog gedurende de 23 daaropvolgende dagen over een recht op een aanvullende vergoeding op basis van de CAO nr. 12bis en nr. 13bis van 26 februari 1979,963 waardoor zij de facto een gewaarborgd maandloon ontvangen. Door de niet-toepasselijkheid van de CAO-Wet (supra, afdeling 1, § 2, A en B) zijn de overheidscontractanten niet automatisch gerechtigd op dezelfde aanvulling.964 De contractuele personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid kunnen echter wel terugvallen op het Vlaams Personeelsstatuut (infra, B, 2). B. Na uitputting van het recht op gewaarborgd loon 1. Minimumgarantie Theoretisch zijn de contractueel tewerkgestelde overheidspersoneelsleden na dertig, respectievelijk zeven dagen aangewezen op de vergoeding tot beloop van 90% van het gemiddelde dagbedrag,965 zoals geregeld in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De arbeidsongevallenwetgeving voor de particuliere sector heeft conform de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel immers de waarde van een minimumgarantie 966 (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, B). Het gemiddelde dagbedrag stemt overeen met het basisloon gedeeld door 365. 967 Op zijn beurt krijgt het begrip basisloon een vrij ruime invulling. Het gaat om ieder bedrag of elk in geld waardeerbaar voordeel – inclusief het vakantiegeld968 – dat de werkgever rechtstreeks of onrechtstreeks aan zijn werknemer toekent, ongeacht de juridische grondslag ervan. 969 Na die algemene definitie somt de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 zelf een aantal voordelen en vergoedingen op die niet tot het basisloon behoren. 970 961 962 963 964 965 966 967 968 969 970 Art. 72, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 54, § 1, eerste lid Arbeidsovereenkomstenwet. Art. 10 CAO nr. 12bis, 26 februari 1979 (arbeiders) en art. 10 CAO nr. 13bis, 26 februari 1979 (bedienden). Daar waar een KB 6 december 1974 (BS 21 januari 1975) voor het federaal openbaar ambt de toekenning van een analoog voordeel zoals vervat in hierboven genoemde collectieve arbeidsovereenkomsten, verplicht maakt in geval van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een ziekte of ongeval van gemeen recht, is een dergelijke verplichting niet bestaande bij arbeidsongeval of beroepsziekte. Hetzelfde geldt als we het Vlaams Personeelsstatuut erop naslaan. Art. VII.8, eerste en tweede lid Vlaams Personeelsstatuut voorzien immers enkel bij ziekte of ongeval van gemeen recht in een identieke aanvulling op het gewaarborgd loon volgens de regeling die geldt voor de privésector. Dit neemt niet weg dat het VPS op grond van een andere insteek wel de nodige waarborgen biedt tot voordeel van de contractant (infra, b). Art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. In het geval van een onvolledige referteperiode (art. 34, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1071 (a contrario)) of in andere omstandigheden waarin het basisloon niet volgens de klassieke regel kan worden vastgesteld, bestaan er allerhande technieken om het basisloon te berekenen (zie art. 36 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971). Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Cf. art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Het vakantiegeld maakt echter geen deel uit van het basisloon voor de berekening van de vergoedingen bij tijdelijke arbeidsongeschiktheid (art. 35, eerste lid, in fine Arbeidsongevallenwet 10 april 1971), behalve voor de bediende van wie de arbeidsovereenkomst een einde neemt, vanaf de datum van beëindiging (art. 35, vijfde lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971). De vraag rijst of deze uitsluiting ook geldt voor het vakantiegeld dat het overheidspersoneel in de vorm van een toelage geniet. Gelet op de ruime formulering van de desbetreffende uitsluitingsgrond, zijn we geneigd hierop bevestigend te antwoorden. Art. 35, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Art. 35, tweede lid (en art. 35bis) Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Daarnaast is er het KB 31 december 1992 tot beperking van het begrip loon zoals bepaald in artikel 35 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (BS 9 februari 1993), dat onder andere de maaltijdcheques die zijn vrijgesteld van bijdrageheffing, uitdrukkelijk uit het loonbegrip voor de toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving weert. Dit KB werd uitgevaardigd in uitvoering van art. 35, derde lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 161 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid In voorkomend geval wordt het basisloon afgeroomd tot een bepaalde maximumgrens. 971 Anno 2016 is die loongrens gelijk aan 41.442,43 euro.972 Het betreft het loon in de hierboven beschreven betekenis dat het slachtoffer verdiende tijdens het kalenderjaar dat de dag van het arbeidsongeval voorafging, betiteld als de referteperiode. 973 Daarnaast voorziet de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 in allerhande technieken om het basisloon aan te vullen in geval van onvolledige referteperiode, 974 zoals ook bij de combinatie van meerdere deeltijdse functies.975 2. Verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte a. Behoud van het normale salaris Voor de contractuele personeelsleden in dienst van de Vlaamse overheid stelt het Vlaams Personeelsstatuut het ziekteverlof voor de duur van de afwezigheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk of een beroepsziekte gelijk met dienstactiviteit, zonder enige beperkende voorwaarde. 976 Daardoor staat vast dat de Vlaamse overheidscontractant tijdens bedoeld verlof zijn normale salaris behoudt. 977 Voegen wij hier nog aan toe dat het recht op bevordering in graad voor het contractuele personeelslid wordt vervangen door het recht op mededinging voor een vaste betrekking in een gelijkwaardige functie via de horizontale mobiliteit. 978 Het recht op bevordering in salarisschaal geldt voor het contractuele personeelslid slechts in die mate dat meerdere salarisschalen aan de functie verbonden zijn, conform de van kracht zijnde rechtspositie. 979 b. Interferentie met de toelagen Hierboven zijn wij al uitgebreid ingegaan op de problematiek van het al dan niet in aanmerking nemen van de toelagen als het op het behoud van salaris aankomt (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, C, 2). Min of meer in lijn met de cassatierechtspraak hierover is de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut vrij duidelijk in zoverre een resem toelagen niet langer verschuldigd is bij een afwezigheid van meer dan 35 werkdagen.980 3. Gunstigere regeling? a. In abstracto De minimumgarantie zoals vervat in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (supra, 1), vindt slechts toepassing “onder voorbehoud van de toepassing van een meer gunstige wets- of verordeningsbepaling”.981 De uitvoeringsbesluiten poneren op hun beurt dat de daarin beoogde personeelsleden tijdens de periode van tijdelijke ongeschiktheid de bezoldiging verschuldigd op grond van hun arbeidsovereenkomst of hun wettelijk of reglementair statuut, behouden 982 (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, B). 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 162 Art. 39, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Zie FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID, Arbeidsongevallen. – Indexering van de loongrenzen bedoeld bij artikel 39, eerste en tweede lid, van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, BS 12 februari 2016. Art. 34, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Cf. art. 34, tweede lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1071 (a contrario). Zie art. 36 Arbeidsongevallenwet 10 april 1971. Art. X.23, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. X.2, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.2, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.2, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.15 Vlaams Personeelsstatuut. Art. 3bis, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 32 KB 24 januari 1969 en art. 19, eerste lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid De vraag rijst of het behoud van de bezoldiging verschuldigd op grond van de arbeidsovereenkomst of het wettelijk of reglementair statuut, voor de contractanten in overheidsdienst inderdaad voordeliger is dan de toepassing van de eerder aangehaalde minimumgarantie zoals bepaald in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 (supra, 1). In vergelijking met de ambtenaren (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 1, C, 3), is in het geval van de contractanten deze vraagstelling nog gecompliceerder. Enerzijds is er de waarborg van het behoud van “de bezoldiging verschuldigd op grond van hun arbeidsovereenkomst”. Anderzijds kunnen de contractanten in dienst van de Vlaamse overheid zich ook beroepen op het behoud van hun bezoldiging – lees hun salaris – op basis van het “reglementair statuut” aangezien het Vlaams Personeelsstatuut evenzeer op hen van toepassing is (supra, 2). b. In concreto Het behoud van de bezoldiging op grond van hun arbeidsovereenkomst betreft alleszins het recht op gewaarborgd loon (supra, A). Voor bedienden die voor lange(re) duur zijn aangeworven, gaat het om het conventionele loon. Al eerder hebben wij aangegeven dat naar onze mening de toelagen daar eveneens deel van uitmaken, zonder dat het vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt toegelaten is om het in het VPS vervatte onderscheid te maken naargelang de arbeidsongeschiktheid al dan niet langer dan 35 werkdagen aanhoudt (supra, afdeling 1, § 3, D). Nog anders gesteld, de Vlaamse overheid is aan haar contractanten die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, het gewaarborgd loon verschuldigd conform de invulling die de arbeidsovereenkomstenwetgeving daaraan geeft. Indien de arbeidsongeschiktheid meer dan 35 werkdagen duurt, is het de Vlaamse overheid niet toegelaten om retroactief, van bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, bepaalde toelagen te weren uit de basis voor de berekening van het gewaarborgd loon. Vervolgens is er het tijdvak na uitputting van het gewaarborgd loon. Dan dient de oefening zich aan of het behoud van de bezoldiging aan 100% volgens het Vlaams Personeelsstatuut voor de contractant al dan niet een beter resultaat oplevert dan het recht op een vergoeding wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid aan 90% van het gemiddelde dagloon zoals gegarandeerd in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Die vergelijking zal in belangrijke mate worden beïnvloed door de regel uit het VPS dat na het verstrijken van een tijdspanne van 35 werkdagen bepaalde toelagen983 wegvallen,984 en dat bovendien met terugwerkende kracht. Bij een afwezigheid ingevolge een arbeidsongeval van maximaal 35 werkdagen is het vrij zeker dat 100% van de bezoldiging met inbegrip van de toelagen, financieel bijzonder interessant is, te meer omdat het slachtoffer van een arbeidsongeval tevens gerechtigd is op de forfaitaire toelagen die op maandbasis worden betaald, en het gemiddelde van de variabele toelagen die zijn betaald gedurende de twaalf maanden voor het ongeval. 985 Anders is het als de tijdelijke arbeidsongeschiktheid de grens van 35 werkdagen overschrijdt. Dan is het zaak uit te maken of 100% van het salaris zonder een aantal toelagen wel of niet hoger uitvalt dan 90% van het basisloon volgens de ruime invulling die aan dit laatste begrip wordt gegeven (supra, B, 1). Voor zover de bezoldiging van het slachtoffer in de buurt komt van de bij Wet van 10 april 1971 vastgelegde begrenzing van het basisloon, zal de door te voeren afweging wellicht niet zo heel veel verschil uitmaken. Er zijn echter agentschappen waar die loongrens in (veel) mindere mate speelt (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 2, B, 2), waardoor deze vraagstelling recht evenredig aan belang wint. Bij de vergelijking of de gemeenrechtelijke regeling al dan niet voordeliger uitvalt, dient naar onze mening een onderscheid te worden gemaakt tussen de tijdspanne gedekt door het gewaarborgd loon, en het tijdvak na afloop daarvan. De contractant heeft in elk geval recht op het gewaarborgd loon overeenkomstig de Arbeidsovereenkomstenwet. Dit staat los van de minimumgarantie voor de daarop volgende periode bestaande uit de toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 voor zover de in de rechtspositieregeling verankerde regeling niet gunstiger blijkt te zijn. Wij 983 984 985 Zie art. VII.15, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.15, eerste lid, 2° en art. VII.15bis, § 2 Vlaams Personeelsstatuut. Art. VII.15bis, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 163 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid zijn het dan ook niet eens met de bestaande praktijk in de schoot van de Vlaamse overheid waarbij de vergelijking gebeurt over de hele periode van tijdelijke ongeschiktheid. Om dit soort van discussies te vermijden, zou het Vlaams Personeelsstatuut kunnen bepalen dat het verlof wegens arbeidsongeval of beroepsziekte voor de contractanten een vorm is van onbezoldigde dienstactiviteit.986 Dan kan de overheidscontractant enkel terugvallen op het gewaarborgd loon volgens de Arbeidsovereenkomstenwet en vervolgens op de minimumregeling zoals vervat in de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Persoonlijk zijn wij echter geen voorstander van een dergelijke bijsturing omdat deze de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen ambtenaren en contractanten opnieuw vergroot, daar waar het precies de bedoeling is om de regels voor deze beide personeelscategorieën zo veel als mogelijk naar elkaar te laten toegroeien (supra, deel I). C. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid na vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid Zoals eerder aangegeven (supra, hoofdstuk 2, afdeling 2, § 1, E), is het niet ondenkbaar dat er zich een in de tijd beperkte hernieuwde tijdelijke arbeidsongeschiktheid voordoet nadat het arbeidsongeval is geconsolideerd c.q. de blijvende arbeidsongeschiktheid in het raam van de beroepsziekteregeling is vastgesteld. Los van de gestrengheid waarmee Medex hierover oordeelt, maakt het voor een contractant wel degelijk een verschil uit of de causale relatie tussen deze opnieuw ingetreden tijdelijke arbeidsongeschiktheid en de letsels ten gevolge van het arbeidsongeval, al dan niet wordt erkend. Bij het aanvaarden van een dergelijk oorzakelijk verband heeft de contractant immers opnieuw recht op uitkeringen met toepassing van de arbeidsongevallenwetgeving, waarbij de regeling volgens de Arbeidsongevallenwet van 1971 als minimum fungeert. De Vlaamse overheid houdt er blijkbaar een nog ruimere interpretatie op na. Het klopt dat de consolidatie van het arbeidsongeval of het intreden van een blijvende arbeidsongeschiktheid bij beroepsziekte niet betekent dat er daarna geen tijdelijke arbeidsongeschiktheid wegens het arbeidsongeval of de beroepsziekte zou kunnen zijn. Het VPS gaat er echter blijkbaar vanuit dat ook wanneer er sprake is van een voortdurende toestand, de contractant (zonder enige tijdsbeperking?) verder aanspraak kan maken op de vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid in het raam van de arbeidsongevallenverzekering annex de beroepsziekteregeling. Dit maakt dat er geen overgang is naar het stelsel van de ziekteverzekering.987 Deze werkwijze is op zich niet strijdig met de tekst van de wetgeving in zoverre het toegelaten is uitkeringen te betalen tot de volledige werkhervatting, onder voorbehoud van een meer gunstige regeling bestaande uit de doorbetaling van het loon. 988 Nochtans spoort deze aanpak – naar onze mening – niet met de ratio legis van het systeem, gegeven dat de consolidatie of het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, per definitie een einde maakt aan de periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, onder voorbehoud van de specifieke situatie van de tijdelijke verergering. Het moet worden toegegeven dat de tekst van de wetgeving aangaande het professioneel risico het voorgaande niet in zoveel bewoordingen expliciteert, wellicht omdat het de evidentie zelf is dat de vaststelling van het moment van de blijvende arbeidsongeschiktheid automatisch een einde stelt aan de tijdelijkheid van de arbeidsongeschiktheid. Indien zelfs bij een voortdurende toestand van tijdelijke arbeidsongeschiktheid nadat de blijvende letsels zijn vastgesteld, de vergoedingen voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid verschuldigd zouden blijven, rijst – per negativum – de vraag waarom de wetgever dan uitdrukkelijk een regeling heeft getroffen voor de hypothese van een tijdelijke verergering, aangezien die dan overbodig zou zijn. Verder zou dit betekenen dat het slachtoffer – bij gebrek aan een afwijkende bepaling – zijn salaris integraal mag cumuleren met zijn rente wegens blijvende arbeidsongeschiktheid, wat toch wel zeer ver gaat. 986 987 988 164 In het geval van onbezoldigde dienstactiviteit wordt per definitie geen salaris betaald en zijn bijgevolg geen toelagen verschuldigd (zie art. VII.15, eerste lid, 1° Vlaams Personeelsstatuut). Aangezien art. VII.15bis, § 1 Vlaams Personeelsstatuut in zekere zin een aanvulling vormt op art. VII.15 VPS, komt het ons voor dat het recht op het behoud van bijkomende toelagen voor de slachtoffers van een arbeidsongeval eveneens afhankelijk is van de vereiste van de betaling van een salaris. Zie mail de dato 14 april 2009 van Matthias ROMAN met als onderwerp: arbeidsongeval – betaling salaris tijdens afwezigheidsdagen na consolidatie. Zie mail de dato 22 april 2009 ondertekend door Jacky LEROY, voorzitter van het directiecomité van de FOD P&O, in antwoord op de mail van Matthias ROMAN met als onderwerp: arbeidsongeval – betaling salaris tijdens afwezigheidsdagen na consolidatie. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Blijkbaar wordt dit standpunt enkel ingenomen ten overstaan van de contractanten, waardoor een grote discrepantie ontstaat in vergelijking met de ambtenaren. Deze laatste zien immers hun afwezigheden wegens arbeidsongeval of beroepsziekte na de consolidatie of het moment van de vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid, in mindering komen van hun ziektekrediet waardoor vroegtijdige pensionering dreigt. D. Quid, bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst? De tijdelijke arbeidsongeschiktheid houdt (pas) op bij genezing, consolidatie of overlijden. Indien de arbeidsovereenkomst – bijvoorbeeld wegens het verstrijken van de duur – een einde neemt in de loop van een periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, 989 blijft de voormalige overheidswerkgever gehouden tot het betalen van de overeenkomstige vergoedingen. 990 In die hypothese zal doorgaans toepassing worden gemaakt van de suppletoire regeling van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971; de overheid is dan minstens verplicht om 90% van het gemiddelde dagloon voor haar rekening te nemen (supra, B, 1), zelfs al is de tijdelijke arbeidsongeschiktheid nog slechts gedeeltelijk (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, D). § 2. Blijvende arbeidsongeschiktheid Voor de contractueel tewerkgestelde personeelsleden die het slachtoffer werden van een arbeidsongeval of een beroepsziekte in de publieke sector, gelden in het geval van een blijvende arbeidsongeschiktheid dezelfde principes als voor hun collega-ambtenaren (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 2). Eerder hebben wij al opgemerkt dat – omwille van de verschillende evaluatienorm (supra, deel II) – het kan voorkomen dat het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte met een gedeeltelijke blijvende arbeidsongeschiktheid nog steeds tijdelijk arbeidsongeschikt is voor zijn contractueel bedongen arbeid. Vanaf het ogenblik van de consolidatie komt in de optiek van de arbeidsongevallen- en beroepsziekteregeling echter in ieder geval een einde aan de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en gaat die eventueel over in een blijvende arbeidsongeschiktheid, uitzondering gemaakt voor de specifieke situatie van een tijdelijke verergering van de initiële letsels die aanleiding geeft tot een tijdelijke arbeidsongeschiktheid na consolidatie (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 1, E). Zolang de arbeidsongeschiktheid voor het contractueel overeengekomen werk haar tijdelijke karakter behoudt, blijft de arbeidsovereenkomst geschorst. Eventueel zullen dan na de consolidatie de regels aangaande het gewaarborgd loon bij ziekte of ongeval uitwerking vinden (supra, afdeling 1, § 2). Meer waarschijnlijk zal het slachtoffer van een arbeidsongeval of een beroepsziekte dat na de consolidatie nog steeds behept blijft met een behoorlijke arbeidsongeschiktheid, kunnen terugvallen op uitkeringen vanwege de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, uiteraard op 989 990 Zie in dit verband Cass. 10 oktober 2005, AR C.05.0074.N. Op de vraag naar eventuele cumulatiemogelijkheden kunnen we het volgende antwoord formuleren. Indien de werkgever op eenzijdige wijze een einde maakt aan de arbeidsovereenkomst, is volgens de gebruikelijke regels een (opzeggings)vergoeding verschuldigd. Dit doet geen afbreuk aan de regel dat na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en zolang de tijdelijke arbeidsongeschiktheid aanhoudt, nog steeds de gebruikelijke vergoedingen conform de wetgeving betreffende het professioneel risico verschuldigd zijn. Er is als vanzelfsprekend geen samenvoeging mogelijk met werkloosheidsuitkeringen aangezien het een vereiste is dat de werknemer werkloos is zonder loon (zie art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991). De eerder genoemde vergoeding waarop de werknemer bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtigd is, wordt als loon aangezien (zie art. 46, § 1, eerste lid, 5° Werkloosheidsbesluit 1991). Dat betekent dat pas na afloop van het tijdvak van tijdelijke arbeidsongeschiktheid en voor zover de betrokkene in de werkloosheidsverzekering terecht komt, een cumulatieverbod zal spelen. Werkloosheidsuitkeringen kunnen voorts ook niet worden samengevoegd met de vergoedingen die de werknemer een vergoeding wegens tijdelijke, volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geniet naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte (zie art. 61, § 2, eerste lid Werkloosheidsbesluit 1991). De hypothese dat het slachtoffer aan de slag gaat bij een nieuwe werkgever, lijkt ietwat vergezocht gegeven dat er nog steeds sprake is van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 165 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid voorwaarde dat de betrokkene aan het in die sector geldende arbeidsongeschiktheidsbegrip (supra, deel II) beantwoordt. Is dat niet (langer) het geval, dan is de werknemer aangewezen op uitkeringen in het raam van de werkloosheidsverzekering. Zolang hij niet is ontslagen door zijn werkgever, heeft de werknemer in die hypothese de hoedanigheid van tijdelijk werkloze. Na het ontslag (supra, afdeling 1, § 3) waarbij de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid geen rol speelt (infra, § 3), verwordt het personeelslid tot een volledig werkloze. Het is ook mogelijk dat de contractant die het slachtoffer is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, definitief ongeschikt is voor zijn op het ogenblik van het ongeval of de ziekte uitgeoefende contractuele arbeid. Dan kan de werkgever overgaan tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht (supra, afdeling 1, § 4), weliswaar rekening houdend met de welzijnswetgeving. § 3. Deeltijdse prestaties wegens arbeidsongeval of beroepsziekte Zoals eerder aangehaald (supra, hoofdstuk 1, afdeling 2, § 3), erkennen het KB van 24 januari 1969991 en het KB van 5 januari 1971992 de mogelijkheid om verminderde prestaties te leveren in geval van arbeidsongeval, respectievelijk beroepsziekte, en dit zowel voor als na de consolidatie of het moment waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont. Deze mogelijkheid staat niet alleen open voor de ambtenaren, maar evenzeer voor de contractanten. § 4. Ontslag De Arbeidsovereenkomstenwet maakt op het vlak van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geen onderscheid naargelang van de oorsprong ervan. Dit impliceert dat ook bij arbeidsongeval, ongeval op de weg naar of van het werk en beroepsziekte de eerder uiteengezette principes betreffende het ontslag van de werknemer onverkort uitwerking vinden (supra, afdeling 1, § 3). 991 992 166 Art. 32bis KB 24 januari 1969. Art. 19bis, eerste lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 3 – GEZONDHEIDSTOEZICHT Afdeling 1 – Gevolgen van de uitspraken van de arbeidsgeneesheer § 1. Algemeen A. Mogelijke uitspraken 1. Opsomming De onderscheiden onderzoeken door de arbeidsgeneesheer (supra, deel I) kunnen uitmonden in de volgende uitspraken:993 De werknemer is in voldoende mate arbeidsgeschikt (infra, § 2). De werknemer moet met ziekteverlof worden gestuurd (infra, § 3). Het is aangeraden dat de werknemer definitief of voor een periode die de arbeidsgeneesheer bepaalt, zou worden overgeplaatst naar een andere werkpost of activiteit waarvan de arbeidsgeneesheer de tewerkstellingsvoorwaarden specificeert (infra, § 5). De werknemer is definitief arbeidsongeschikt (infra, § 6). Wij maken apart melding van de tijdelijke of definitieve aanpassing van de arbeidsduur (infra, § 4) als een mogelijke aanbeveling die vooral kadert in de aanpassing van de werkpost annex activiteit (infra, § 4). Enkel in het geval dat de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat het personeelslid met ziekteverlof moet worden gestuurd, verwijst hij de betrokkene door naar zijn behandelend geneesheer (infra, § 3). In alle andere gevallen doet de arbeidsgeneesheer volledig autonoom een uitspraak zonder interventie van de behandelende arts. 2. Combinatie met aanbevelingen voor aanpassing van de werkpost of activiteit a. Van voldoende arbeidsgeschikt… Het valt op dat het formulier voor de gezondheidsbeoordeling niet uitdrukkelijk in de mogelijkheid voorziet om de conclusie van de arbeidsgeneesheer dat de werknemer in voldoende mate arbeidsgeschikt is, te koppelen aan de voorwaarde van het doorvoeren van de nodige aanpassingen aan de werkpost of activiteit. Nochtans staat in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers te lezen dat de arbeidsgeneesheer wel degelijk over deze mogelijkheid beschikt. 994 Immers, wanneer hij van oordeel is dat de werknemer zijn werkpost kan behouden of zijn activiteiten kan verder zetten, vermeldt hij in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling welke maatregelen nodig zijn om zo snel als mogelijk de risicofactoren tot een minimum te beperken door, conform de risicoanalyse, de beschermings- en preventiemaatregelen toe te passen.995 In die omstandigheden moeten de voorgestelde maatregelen wel het voorwerp uitmaken van voorafgaand overleg. 996 We mogen er bijgevolg met recht en rede vanuit gaan dat wanneer de arbeidsgeneesheer aankruist dat de werknemer voldoende geschikt is voor de werkpost of activiteit, dit niet wegneemt dat hij 993 994 995 996 Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie ook V. DE SAEDELEER, “K.B. betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers: een impressie”, Or. 2003, afl. 12, (277) 287. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (I/III)”, Ors. 2010, afl. 10, 18 en M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 12. Art. 56 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 167 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid tegelijk bepaalde aanbevelingen kan formuleren in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.997 b. … Tot definitief arbeidsongeschikt Ook als er naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer sprake is van een definitieve arbeidsongeschiktheid, zorgt een consistente interpretatie van de regelgeving betreffende het gezondheidstoezicht voor de werknemers voor wat hoofdbrekens. Een eerste vaststelling is dat het formulier voor de gezondheidsbeoordeling – eens te meer – niet uitblinkt in duidelijkheid. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bevat in rubriek C bij de beoordeling ‘definitief’ (ongeschikt) geen verwijzing naar rubriek F, anders dan wanneer de arbeidsgeneesheer een overplaatsing voorstelt. Daar staat tegenover dat volgens het KB Gezondheidstoezicht Werknemers een gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn reintegratie ook voorstellen van aanpassingen bevatten.998 In een andere bepaling lijkt het KB Gezondheidstoezicht Werknemers die voorstellen te beperken tot het aanbieden van ‘ander werk’.999 Deze verwarring is naar ons oordeel toe te schrijven aan het feit dat de ene ‘definitief arbeidsongeschikte’ werknemer de andere niet is. De eindconclusie dat een werknemer definitief arbeidsongeschikt is, impliceert eigenlijk dat alle andere minder vergaande opties niet realistisch zijn (infra, § 6). 3. Eenzijdige wijzigbaarheid? Voorts merken we alvast op dat aanbevelingen vanwege de arbeidsgeneesheer tot aanpassing van de werkpost1000 of de activiteit en a fortiori de suggestie tot overplaatsing1001 vaak ingrijpend zijn, letterlijk en figuurlijk. Deze doen – vanuit een juridisch perspectief – vragen rijzen bij de grenzen van het ius variandi versus de kwalificatie als een eenzijdige en substantiële wijziging van essentiële arbeidsvoorwaarden. Als dat laatste het geval is, komt dit er arbeidsrechtelijk op neer dat de werkgever de vermoedelijke wil uit om eenzijdig een einde te stellen aan de arbeidsovereenkomst1002 wat maakt dat hij een opzeggingsvergoeding verschuldigd is. Of – om het nog anders uit te drukken – vele aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer zullen enkel kunnen worden doorgevoerd mits instemming van de beide partijen bij de arbeidsovereenkomst.1003 Telkens dient dan ook in concreto te worden nagegaan in welke mate een advies of beslissing van de arbeidsgeneesheer ingrijpt op de essentie van de arbeidsovereenkomst (infra, § 7). 997 998 999 1000 1001 1002 1003 168 Nochtans moet de nodige voorzichtigheid aan de dag worden gelegd. Zo oordeelde de Raad van State dat de motiveringsplicht was geschonden wanneer de beslissing om een proeftijd te beëindigen wegens medische ongeschiktheid, gebaseerd is op het advies van de arbeidsgeneesheer dat intern tegenstrijdig is. Deze interne tegenstrijdigheid heeft, althans volgens de Raad van State, betrekking op het feit dat het niet coherent en verenigbaar is “enerzijds in vak C van het desbetreffende beoordelingsformulier de verzoekster geschikt te verklaren voor de functie van consulent en anderzijds in vak F te stellen dat zij stresserende situaties moet vermijden” (RvS 6 juli 2010, nr. 206.433, Hendrickx). Art. 41, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. In art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers is er immers enkel sprake van ander werk. Cf. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 232. In die zin M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 2.357 en M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 12. Zie onder meer W. VAN EECKHOUTTE, “De vermoedelijke wil tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst” in M. RIGAUX en P. HUMBLET (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 6, Antwerpen, Intersentia, 2001, 729-773. Voor een grondige analyse verwijzen we naar I. DE WILDE, Flexicurity in de publieke sector. Een analyse van de (eenzijdige) wijzigbaarheid van de individueel en collectief bepaalde arbeidsvoorwaarden van de overheidscontactant, Universiteit Antwerpen, proefschrift, 2016, 453 p. en I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 327 p. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid De discussie betreffende de grenzen aan de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden unilateraal te wijzigen, is voornamelijk van belang voor zover het gaat om een overheidscontractant. In de volgende rubrieken gaan we nog meer in detail in op de interferentie tussen de uitspraken van de arbeidsgeneesheer en de impact daarvan op de arbeidsovereenkomst. De tewerkstellingssituatie van statutair tewerkgestelde personeelsleden kan de tewerkstellende overheid daarentegen in beginsel steeds eenzijdig wijzigen.1004 Zo worden dienstaanwijzingen, (re)affectaties,1005 mutaties,1006 herplaatsingen1007 en de wijziging van taken van de ambtenaar, 1008 doorgaans beschouwd als maatregelen van inwendige orde die de overheid normaliter unilateraal kan doorvoeren. Heel wat wijzigingen die het gevolg zijn van een advies of beslissing van de arbeidsgeneesheer, zullen aan de statutaire personeelsleden dan ook zonder al te veel (juridische) problemen kunnen worden opgelegd. B. Advies of beslissing? 1. Terminologische mikmak De juridische waarde van het oordeel van de arbeidsgeneesheer is niet helemaal duidelijk. Het KB Gezondheidstoezicht Werknemers heeft het over ‘beslissingen’,1009 maar ook over ‘voorstellen’1010 en ‘aanbevelingen’.1011 2. Bindende beslissing? GILIS stelt dat de uitspraak van de arbeidsgeneesheer over de arbeids(on)geschiktheid van de werknemer (supra, A, 1), al dan niet gecombineerd met aanbevelingen (supra, A, 2), in de regel een advies is1012 (infra, 3). Volgens deze auteur zijn er twee situaties waarin de werkgever onmiddellijk de nodige maatregelen moet treffen omdat er een ernstig risico is, waardoor het advies van de arbeidsgeneesheer een bindend karakter heeft. Dit is het meer bepaald het geval:1013 wanneer een werkneemster tijdens de zwangerschap of lactatie op een werkpost is tewerkgesteld waarvan de risicobeoordeling heeft uitgewezen dat het een activiteit met een specifiek risico betreft. Deze situatie valt echter buiten de scoop van het voorliggende onderzoek; zo het gaat om een werknemer die een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met een risico op blootstelling aan ioniserende stralingen uitoefent.1014 Indien de arbeidsgeneesheer de werknemer hiervoor ongeschikt verklaart, is het 1004 1005 1006 1007 1008 1009 1010 1011 1012 1013 1014 A. MAST, J. DUJARDIN, M. VAN DAMME en J. VANDE LANOTTE, Overzicht van het Belgisch administratief recht, Mechelen, Wolters Kluwer, 20e volledig herwerkte uitgave, 2014, 109, nr. 70; I. OPDEBEEK en A. COOLSAET, “Tuchtmaatregelen, ordemaatregelen, maatregelen van inwendige orde en verkapte tuchtstraffen: hoe door de bomen het bos ontwaren”, T.Gem. 2010, afl. 3, 156-158. RvS 18 mei 2012, nr. 219.795, Lefebvre; RvS 25 mei 2012, nr. 219.503, Bastogne. De benoeming als bestuurlijke rechtshandeling heeft betrekking op de graad. De bevoegde overheid oordeelt vervolgens op discretionaire wijze voor welke betrekking zij de ambtenaar zal aanwijzen. Dit is de dienstaanwijzing of affectatie. Men spreekt ook wel eens over de wijziging van ambtsbevoegdheden (RvS 25 februari 1986, nr. 26.206, De Mot). RvS 3 mei 2010, nr. 203.569, Van Kemseke. RvS 12 oktober 2009, nr. 196.829, Overdulve. RvS 21 mei 2012, nr. 219.405, Hantson; RvS 15 december 2009, nr. 198.899, Petré. Zie onder meer afdeling 6 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie bijvoorbeeld art. 55 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (“Vooraleer een tijdelijke of definitieve werkverandering van een werknemer voor te stellen…”). Zie bijvoorbeeld art. 62, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (“In rubriek F vermeldt hij dat hij aanbeveelt de werknemer te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt”). N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86. Zie ook Arbh. Brussel 18 februari 1986, Rechtspr. Arb.Br. 1986, 365; Arbrb. Charleroi 2 december 1986, JTT 1987, 153, noot. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 169 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid de werkgever verboden hem tewerk te stellen of te blijven tewerkstellen in deze functies of voor deze activiteiten.1015 3. Krachtig advies? Het feit dat het in andere dan de hierboven opgesomde gevallen (supra, 2) om een advies zou gaan, betekent volgens GILIS echter niet dat de werkgever dat advies zomaar naast zich neer mag leggen. Er zijn verschillende argumenten die deze stelling ondersteunen.1016 De werkgever dient ervoor te zorgen dat het welzijnsbeleid in het algemeen en het gezondheidstoezicht in het bijzonder worden toegepast in zijn onderneming of organisatie. Een van de doelstellingen van het gezondheidstoezicht bestaat er immers in dat ieders tewerkstellingskansen worden bevorderd, ook van werknemers met een beperkte arbeidsgeschiktheid.1017 De verplichting voor de werkgever om ervoor te zorgen dat de werknemer tijdens de overlegen beroepsprocedure aangepast werk krijgt, impliceert tegelijk dat hij door deze verplichting is gebonden wanneer het advies van de arbeidsgeneesheer een definitief karakter heeft gekregen. Het negeren van het advies van de arbeidsgeneesheer zou kunnen worden beschouwd als een inbreuk op de algemene zorgvuldigheidsnorm.1018 Dan voert de werkgever de arbeidsovereenkomst niet te goeder trouw uit, waartoe hij nochtans gehouden is op grond van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, en vertoont de werkgever met andere woorden onrechtmatig gedrag. Merken wij hierbij op dat deze bepaling uit het Burgerlijk Wetboek enkel slaat op degenen die contractueel zijn tewerkgesteld. Nu, ten overstaan van de statutaire personeelsleden is de tewerkstellende overheid in elk geval gehouden tot het naleven van de beginselen van behoorlijk bestuur waarvan de zorgvuldigheidsplicht een onderdeel is. Zelf denken wij ook nog aan de verplichting van de werkgever conform de Arbeidsovereenkomstenwet om er als een goed huisvader voor te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.1019 VAN DROOGHENBROECK gaat nog een stap verder. Weliswaar zijn er enkele bepalingen in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers die aan sommige beslissingen van de arbeidsgeneesheer een onmiddellijk en verplicht karakter verlenen (supra, 2). Dat betekent voor deze auteur niet dat beoordelingen betreffende andere werknemers “ne seraient l’objet que de considérations platoniques du médecin du travail, glissées à toutes fins utiles sur le bureau de l’employeur”.1020 Met andere woorden, elk definitief besluit van de arbeidsgeneesheer heeft een bindend karakter voor de werkgever en de werknemer.1021 De auteur wijst ter ondersteuning van zijn opvatting naar 1015 1016 1017 1018 1019 1020 1021 170 Art. 71, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie ook M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 238. DAVAGLE merkt op dat hier mogelijk sprake is van een discriminatie tussen deze werknemers en de andere personeelsleden. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 86; A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 173. Eén van de doelstellingen van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers bestaat erin “de tewerkstellingskansen te bevorderen voor iedereen, inzonderheid door aan de werkgever aangepaste werkmethodes voor te stellen, het voorstellen van aanpassingen van de werkpost en het zoeken naar aangepast werk, ook voor werknemers met een beperkte arbeidsgeschiktheid” (zie art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers). In geval de werkgever het advies van de arbeidsgeneesheer naast zich neerlegt en de werknemer naderhand schade oploopt, ligt het voor de hand dat deze laatste dan een beroep kan doen op art. 1382 BW. Art. 20, 2° Arbeidsovereenkomstenwet. J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 85. J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 86. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid de Welzijnswet Werknemers die de werkgever in het algemeen verplicht de nodige maatregelen te nemen ter bevordering van het welzijn van de werknemers bij de uitoefening van hun werk. 1022 Verder maakt VAN DROOGHENBROECK een onderscheid tussen twee soorten uitspraken van de arbeidsgeneesheer. Enerzijds zijn er de beslissingen die onmiddellijk afdwingbaar zijn in die zin dat ze een verbod opleggen aan de werkgever om de betrokken werknemer nog langer tewerk te stellen in de functie waarvoor deze laatste ongeschikt werd verklaard. Anderzijds zijn er de besluiten die binnen een afzienbare periode moeten leiden tot een voorstel tot overplaatsing, dan wel een aanpassing van de werkpost.1023 Dat de werkgever niet zomaar “kostelijk” de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer mag negeren, vindt bevestiging in een uitspraak in kortgeding van de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Luik.1024 Wijzen wij tot slot op de interferentie met het thema handicap. Er wordt wel eens beweerd dat een werkgever de arbeidsovereenkomst kan beëindigen wegens medische overmacht wanneer de arbeidsgeneesheer oordeelt dat de werknemer enkel geschikt is mits aanpassingen, aangezien de werkgever niet verplicht zou zijn om gevolg te geven aan die conclusie.1025 In het licht van de problematiek rond handicap en redelijke aanpassingen (infra, deel V) kunnen wij deze stelling in die concrete situatie niet zonder meer bijtreden. Ook wanneer de arbeidsgeneesheer andere besluiten zou nemen ten aanzien van personeelsleden met een handicap, lijkt het erop dat die beoordelingen van de kant van de arbeidsgeneesheer in het licht van de antidiscriminatiewetgeving een extra verplichtend karakter krijgen. § 2. Voldoende arbeidsgeschikt A. Wel of geen aanpassingen? De werknemer die de arbeidsgeneesheer voldoende geschikt heeft bevonden voor de overeengekomen arbeid, kan vanzelfsprekend aan de slag gaan of blijven. 1026 Zoals hierboven aangegeven, zijn wij van oordeel dat de arbeidsgeneesheer - ook als hij het personeelslid voldoende arbeidsgeschikt acht voor de overeengekomen arbeid – de nodige aanpassingen aan de werkpost en/of de activiteit kan voorstellen (supra, § 1, A, 2, a). Soms kan het volstaan enkele beperkte aanpassingen aan te brengen aan de werkpost om een werknemer als arbeidsgeschikt te kwalificeren. Een overplaatsing zou in die situaties te ver gaan. Technisch-juridisch is dit onderscheid – voornamelijk voor de groep van de overheidscontractanten1027 – niet onbelangrijk aangezien beperkte of minder belangrijke aanpassingen aan de werkpost doorgaans neerkomen op wijzigingen van de arbeidsomstandigheden 1022 1023 1024 1025 1026 1027 Art. 5 Welzijnswet Werknemers. J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite » in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 87. Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg. VLAAMSE OVERHEID, Wettelijk kader en instrumenten voor re-integratie bij de Vlaamse Overheid – Statutairen & contractuelen, 26 augustus 2011, 16, 32 en 33 – https://overheid.vlaanderen.be/sites/bz.vlaanderen.be/files/wett_kader_reintegratie_20110826.pdf. J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 94. Met betrekking tot de statutaire personeelsleden doet zich hier, zoals al opgemerkt, naar onze mening in beginsel geen probleem voor. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 171 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid die de werkgever op grond van zijn gezagsrecht 1028 in beginsel probleemloos kan doorvoeren.1029 Dat is al heel wat minder evident bij een overplaatsing1030 (infra, § 5). Ook als het gaat om een voorstel tot aanpassing van de arbeidsduur, is het niet denkbeeldig dat de grenzen aan het ius variandi een potentieel obstakel vormen (infra, § 4). De werknemer dient deze aanpassingen aan te vragen, 1031 hoewel naar de mening van DAVAGLE aan die voorwaarde is voldaan zodra de werknemer tijdens het voorafgaand overleg 1032 de voorgestelde aanpassingen aan zijn werkpost aanvaardt. 1033 Ten slotte is de werkgever op grond van de antidiscriminatiewetgeving ertoe gehouden alle redelijke aanpassingen te treffen tot voordeel van personen met een handicap 1034 (infra, deel VI). B. Naar aanleiding van een onderzoek voorafgaand aan de werkhervatting Het voorstel om aanpassingen door te voeren aan de werkpost, kan ook volgen op het onderzoek voorafgaand aan de werkhervatting.1035 Dan is de vraag in welke mate op de werkgever verplicht is de voorgestelde aanpassingen aan de werkpost effectief door te voeren. In tegenstelling tot wat het geval is bij de overplaatsing van een definitief ongeschikt verklaarde werknemer1036 (infra, § 6), houdt het KB Gezondheidstoezicht Werknemers zelf op dit punt geen verplichting in voor de werkgever. Hier op generlei wijze gevolg aan geven, staat echter haaks op de doelstelling van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers om via een adaptatie van de werkpost de tewerkstellingskansen van de werknemer te bevorderen. 1037 Daarnaast is er de verplichting van de goede trouw volgens artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, de plicht van de werkgever overeenkomstig artikel 20, 2° van de Arbeidsovereenkomstenwet om er als een goed huisvader voor te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer, het antidiscriminatierecht (infra, deel VI) en potentieel zou zelfs de aansprakelijkheid van de werkgever op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek in het gedrang kunnen komen (supra, § 1, B, 3). Ten aanzien van statutaire personeelsleden geldt opnieuw het zorgvuldigheidsbeginsel als één van de beginselen van behoorlijk bestuur die elke overheid dient te respecteren. 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 172 Zie voor een beschrijving van dit ius dominandi onder meer P. HUMBLET, De gezagsuitoefening door de werkgever, Deurne, Kluwer, 1994, 147-150. Zie J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 2008, 195. Zie ook J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013,96. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233. Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233. J. VAN DROOGHENBROECK, “Les obligations de l’employeur imposées par la loi sur le bien-être dans le cadre de la reprise de travail du travailleur à l’aptitude réduite” in M. DAVAGLE (éd.), Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 94. Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers heeft betrekking op de situatie dat een werknemer definitief ongeschikt is verklaard door een definitieve beslissing van de arbeidsgeneesheer. In voorkomend geval rust op de werkgever de plicht om de werknemer “aan het werk te houden overeenkomstig de aanbevelingen dan deze laatste [de arbeidsgeneesheer], door hem ander werk te geven”, wat betrekking heeft op de overplaatsing. Zie ook M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 232-233. Zie art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 3. Ziekteverlof In twee mogelijke gevallen zal de arbeidsgeneesheer aangeven dat de werknemer met ziekteverlof moet worden gestuurd: wanneer deze laatste aan een ernstige besmettelijke ziekte lijdt;1038 als de arbeidsgeneesheer na het medisch onderzoek van oordeel is dat de werknemer niet langer geschikt is om te werken gedurende een beperkte periode omdat hij lijdt aan een aandoening die een curatieve behandeling vereist door de behandelend geneesheer, maar die geen verband houdt met een reële ongeschiktheid voor de werkpost of functie. 1039 De keuze voor de term ziekteverlof is opmerkelijk, net als het feit dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers daarvan geen definitie geeft. Dit concept is niet gekend in het raam van de Arbeidsovereenkomstenwet, noch in de ZIV-wetgeving. Wellicht moet men hier het buikgevoel laten spreken en ervan uitgaan dat het gewoon gaat om een afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet. In het geval van statutaire personeelsleden komt de terminologie wel overeen en mogen we aannemen dat de notie ziekteverlof in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers overeenkomt met het gelijkluidende begrip in het Vlaams Personeelsstatuut. Desalniettemin getuigt dit van een onnauwkeurigheid die sommige regelgeving kenmerkt. De arbeidsgeneesheer zal oordelen dat de werknemer in ziekteverlof moet gaan opdat deze zou worden onderzocht door een behandelende arts. Het is aan de behandelend geneesheer om – voor zover vereist – een medisch getuigschrift op te stellen dat de arbeidsongeschiktheid van de werknemer bevestigt, en de duur ervan te bepalen.1040 Indien de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling de werknemer met een ernstige besmettelijke ziekte met ziekteverlof stuurt, is de werknemer verplicht om onverwijld zijn behandelende arts te raadplegen, met wie de arbeidsgeneesheer contact zal hebben genomen. In die hypothese zal de werknemer bij werkhervatting een nieuw onderzoek door de arbeidsgeneesheer moeten ondergaan.1041 § 4. Aanpassingen aan de arbeidsduur A. Bevoegdheid van de arbeidsgeneesheer Indien de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat een werknemer die voltijds tewerkgesteld is, ongeschikt is om dit werk onder deze omstandigheden verder te zetten en meent dat een tewerkstelling met verminderde arbeidsduur meer aangewezen is, dient hij de werknemer (tijdelijk) ongeschikt te verklaren voor de functie. Hij kan in dat geval in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aangeven dat een deeltijdse tewerkstelling, bijvoorbeeld aan 50%, aan te bevelen is. Vooraleer een dergelijke beslissing te nemen, moet hierover uiteraard voorafgaand worden overlegd.1042 1038 1039 1040 1041 1042 Art. 73, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 74. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 74. Art. 73 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. In de tekst van het desbetreffende artikel uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemer is er sprake van “de werknemer met een ernstige besmettelijke ziekte, die verplicht is om ziekteverlof te nemen, dat aanbevolen werd door de arbeidsgeneesheer”. Het formulier voor de gezondheidsbeoordeling vermeldt in dit verband in rubriek B dat de werknemer in kwestie: “met ziekteverlof moet worden gezonden”. Daarbij rijst de vraag of de arbeidsgeneesheer zelf het ziekteverlof mag voorschrijven voor een langere duur dan één dag. De neiging bestaat om hier ontkennend op te antwoorden, gegeven dat de arbeidsgeneesheer geen curatieve functie heeft. Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 173 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Tijdelijk Indien het gaat om een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur, vormt dit – wat de werknemer betreft die verbonden is door een arbeidsovereenkomst – vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt een aanpassing van de bedongen arbeid. Een dergelijke belangrijke wijziging raakt aan een essentiële arbeidsvoorwaarde zodat deze niet eenzijdig kan worden doorgevoerd. De partijen kunnen in dit geval tijdelijk andere arbeidsvoorwaarden afspreken door in een bijlage of een addendum bij de arbeidsovereenkomst een conventionele gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst overeen te komen. Ten aanzien van de statutaire personeelsleden zal telkens moeten worden gekeken naar wat de toepasselijke rechtspositieregeling bepaalt in verband met het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 2 en afdeling 2, § 3). Onmiddellijk dient hierbij een kanttekening te worden gemaakt. Volgens een uitspraak in kortgeding van de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Luik is de statutaire regeling ter zake – in casu verduidelijkt in een rondzendbrief – een bestuurshandeling die de bepalingen van de Welzijnswet Werknemers niet mag tegenwerken. De kortgedingrechter weerde de toepassing ervan overeenkomstig artikel 159 van de Grondwet. Bovendien oordeelde hij dat het niet toevertrouwen van een halftijdse job en het bevelen dat de functiehervatting voltijds en niet anders diende te gebeuren, als pesterijen moesten worden beschouwd.1043 C. Definitief Bestaat de aanbeveling van de arbeidsgeneesheer erin om de arbeidsduur definitief te verminderen, dan kan deze wijziging in het geval van een contractuele tewerkstelling enkel in onderling akkoord tussen de betrokken partijen uitwerking vinden. Het gaat immers om een belangrijke wijziging van een essentieel bestanddeel van de arbeidsovereenkomst. Dit zal bij wederzijdse toestemming resulteren in een nieuwe arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid. Het afsluiten van een nieuwe arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid verdient volgens ons de voorkeur op het opmaken van een addendum bij de bestaande, oorspronkelijke arbeidsovereenkomst voor een voltijdse tewerkstelling. Een arbeidsovereenkomst voor deeltijdarbeid moet immers aan een aantal vereisten voldoen – onder meer op het vlak van de werkroosters – zodat het beter lijkt een volledig nieuw contract te sluiten. In het geval van statutaire tewerkstelling is de mogelijkheid om definitief naar deeltijdse prestaties over te gaan, afhankelijk van de vigerende rechtspositieregeling (supra, hoofdstuk 1, afdeling 1, § 2 en afdeling 2, § 3). Wij verwijzen echter opnieuw naar de uitspraak in kortgeding van de Arbeidsrechtbank te Luik (supra, B) die de voorrang lijkt te geven aan de toepassing van de welzijnswetgeving boven de bepalingen van het statuut.1044 § 5. Overplaatsing A. Tijdelijk In geval van een tijdelijke overplaatsing wordt het personeelslid, net zoals bij de definitieve overplaatsing (infra, b), verondersteld over een restcapaciteit te beschikken die de betrokkene weliswaar niet toelaat zijn huidige functie uit te oefenen, maar wel een andere functie. Het verschil met de definitieve overplaatsing is dan vanzelfsprekend dat deze restgeschiktheid op termijn wellicht weer zal resulteren in een volledige geschiktheid voor de uitgeoefende functie c.q. de overeengekomen arbeid zodat de overplaatsing slechts tijdelijk zal zijn. Ook dan zal de arbeidsgeneesheer de nodige aanbevelingen doen in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, en duidt hij in rubriek C aan voor welke periode die overplaatsing van de werknemer geldt. 1043 1044 174 Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg. Voorz. Arbrb. Luik 21 april 2016, AR 16/5/C, onuitg. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Volgens DAVAGLE zijn in deze hypothese de bepalingen van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers van toepassing die betrekking hebben op de aanpassing van de werkpost.1045 Naar ons gevoel moet hierbij ten aanzien van de overheidscontractanten echter het voorbehoud worden gemaakt dat het ander werk waarnaar de werknemer tijdelijk zou worden overgeplaatst, kan worden ingepast in de arbeidsovereenkomst. Zo niet, dreigt1046 het gevaar voor een overschrijding van de grenzen van het ius variandi en moet in principe een nieuwe arbeidsovereenkomst worden gesloten waarmee de werknemer dient in te stemmen.1047 Zelfs een tijdelijke wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde is naar het oordeel van het Hof van Cassatie ongeoorloofd.1048 Met betrekking tot de statutaire personeelsleden zou dit besluit van de arbeidsgeneesheer kunnen conflicteren met de bepalingen in de rechtspositieregeling op het vlak van de mobiliteit (infra, afdeling 3, § 6, A). B. Definitief 1. Algemeen Wanneer de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aanduidt dat de werknemer definitief moet worden overgeplaatst, 1049 veronderstelt dit dat de werknemer, net zoals bij de tijdelijke overplaatsing (supra, A), nog een restgeschiktheid vertoont. Hij is definitief ongeschikt voor de functie die hij momenteel uitoefent, maar hij is in staat om een andere functie te volvoeren. In die hypothese zal de arbeidsgeneesheer in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling de nodige aanbevelingen doen wat de tewerkstelling in de andere functie betreft.1050 Opnieuw vestigen we de aandacht op de grenzen van het ius variandi en de daarmee gepaard gaande onmogelijkheid voor de werkgever om eenzijdig aan een contractant een definitieve overplaatsing op te leggen (infra, § 7, C, 5). Wat de ambtenaren betreft, stellen we ook in dit verband vast dat de bepalingen in de onderscheiden rechtpositieregelingen niet altijd voldoende flexibel zijn om een passend gevolg te (kunnen) geven aan de beslissing van de arbeidsgeneesheer. 2. Quid, in geval van een veiligheidsfunctie of blootstelling aan ioniserende straling? Een andere vraag heeft betrekking op de mogelijkheid tot definitieve overplaatsing van personen belast met een veiligheidsfunctie of met een activiteit die een risico voor blootstelling aan ioniserende straling met zich brengt. Volgens DAVAGLE is het antwoord hierop afhankelijk van de lezing van artikel 50 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Deze optie komt alleszins niet voor in rubriek B van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling,1051 wat vooral in het Franstalige formulier duidelijk tot uiting komt. DAVAGLE meent echter dat volgens het aangehaalde artikel een definitieve overplaatsing ook 1045 1046 1047 1048 1049 1050 1051 M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 233, voetnoot 1. Althans zolang de wetgeving deze problematiek niet duidelijk heeft geregeld en rekening houdend met een aantal nuances (infra, § 7, C, 5). Zie ook N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96-97. Cass. 30 november 1998, JTT 1999, 150; Cass. 17 maart 1986, JTT 1986, 502. Merken wij hierbij op dat rubriek C van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling redelijk verwarrend is opgesteld, minstens op het vlak van de lay-out. Nu lijkt het alsof de definitieve overplaatsing ook kan voor een bepaalde periode wat contradictoor is. Er zou een onderscheid moeten worden gemaakt tussen ‘definitief’ enerzijds en ‘voor een periode van’ anderzijds. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 72. Rubriek B heeft betrekking op personen met een veiligheidsfunctie of een activiteit met blootstelling aan ioniserende stralingen. Rubriek C betreft de resultaten van ander onderzoek. Rubriek B voorziet – anders dan rubriek C – niet in de mogelijkheid tot (tijdelijke of definitieve) overplaatsing. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 175 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid voor deze categorieën tot de mogelijkheden behoort en dat bijgevolg het formulier voor de gezondheidsbeoordeling zou moeten worden aangepast.1052 Wij treden deze analyse en de suggestie van DAVAGLE graag bij. § 6. Definitief arbeidsongeschikt A. Ultieme stap De arbeidsgeneesheer noteert zijn conclusie dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is, in rubriek C van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. 1053 Zoals eerder aangegeven (supra, § 1, A, 2, b), is een verklaring van definitieve arbeidsongeschiktheid de ultieme stap of zou die dat alleszins zou moeten zijn na het in overweging nemen van alle andere mogelijkheden tot re-integratie. De arbeidsgeneesheer dient de definitieve overplaatsing (supra, § 5, B) te verkiezen boven de definitieve ongeschiktverklaring. Dit vloeit voort uit: 1054 de algemene opdracht van de arbeidsgeneesheer die in samenspraak met de werkgever voor elke werknemer aangepast werk moet proberen te vinden, met het oog op het bevorderen van de tewerkstellingskansen voor iedereen;1055 het principe dat de werkgever, de arbeidsgeneesheer, de werknemer en de personeelsafgevaardigden in het CPBW voorafgaand overleg moeten plegen over de mogelijkheden voor ander werk en de maatregelen tot aanpassing van de werkpost; 1056 het feit dat de werknemer op de hoogte moet worden gebracht van zijn recht om beroep te doen op de overleg- en beroepsprocedures (infra, deel IV). GILIS wijst er dan ook op dat de beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid pas in laatste instantie kan en mag worden genomen, meer bepaald nadat na overleg over de mogelijkheden tot aanpassing of verandering van werk is gebleken dat er geen uitzicht is op een overplaatsing naar een andere functie of activiteit binnen de organisatie, of dat de werknemer niet instemt met een definitieve overplaatsing en hij geen gebruik wenst te maken van de overleg- of beroepsprocedure.1057 B. Betekenissen Indien de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief arbeidsongeschikt verklaart,1058 kan deze conclusie tweeërlei betekenis hebben.1059 Dat kan erop neerkomen dat de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief ongeschikt heeft verklaard voor elke werkpost in de organisatie, en dan lijkt de werkgever er niet toe gehouden de werknemer aan een andere werkpost tewerk te stellen. 1060 1052 1053 1054 1055 1056 1057 1058 1059 1060 176 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 16. Wanneer het om een werknemer gaat die een risicoactiviteit uitoefent, betreft het rubriek B. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 73. Art. 3, a) KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 73. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 98. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 72 en 96. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18-19. DAVAGLE wijst er echter op dat niet iedereen het hiermee eens is. Sommigen menen dat de wedertewerkstellingsplicht ook geldt wanneer de arbeidsgeneesheer geen aanbevelingen heeft geformuleerd, gegeven het generieke karakter van die reclasseringsverplichting conform art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers (zie N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 165). Niettemin erkennen dezelfde auteurs dat “en absence de recommandation du conseiller en prévention-médecin du travail, l’obligation de reclassement à charge de l’employeur risque d’être sans objet” en “une proposition de mutation ne paraît ainsi pas devoir être systématiquement formulée lorsque le conseiller en prévention-médecin du travail déclare le travailleur en incapacité définitive” (N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement de travailleur inapte: un coup de grâce à la notion de force majeure médicale? ” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Een andere mogelijkheid is dat tijdens het voorafgaand overleg duidelijk is gebleken dat de werkgever geen andere werk kan aanbieden aan de werknemer1061 (infra, § 7). Beide partijen zouden dan het einde van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht kunnen vaststellen (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5). Wanneer dat niet gebeurt, blijft de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst.1062 Indien de werknemer ook arbeidsongeschikt wordt bevonden door de behandelend geneesheer, kan hij aanspraak maken op gewaarborgd loon en vervolgens op ZIV-uitkeringen.1063 Vermelden wij hierbij dat intussen algemeen wordt aanvaard dat de definitief arbeidsongeschikte werknemer aan een handicap lijdt in de zin van de Antidiscriminatiewet 2007. Dit impliceert dat de werkgever op vraag van dit personeelslid ertoe gehouden is redelijke aanpassingen door te voeren1064 (infra, deel VI). § 7. Reclasseringsplicht van de werkgever A. Principe Artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers bepaalt: “Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 71, is de werkgever ertoe gehouden de werknemer die definitief ongeschikt is verklaard door een definitieve beslissing van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, aan het werk te houden overeenkomstig de aanbevelingen van deze laatste, door hem ander werk te geven, tenzij wanneer dat noch technisch, noch objectief mogelijk is, of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist”. Men spreekt in dit verband ook wel van de reclasseringsplicht of wedertewerkstellingsverplichting van de werkgever.1065 Het is aan de werkgever om gegronde redenen aan te voeren wanneer hij geen vervangingswerk kan aanbieden.1066 De rechtsleer maakt gewag van “une obligation de ‘presque’ résultat”1067 of “une obligation entre obligation de moyen et obligation de résultat”.1068 De werkgever kan wel worden vrijgesteld van deze verplichting, maar hij zal moeten (kunnen) aantonen dat er effectief sprake is van een onmogelijkheid om ander werk aan te bieden. 1069 In 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 Anthemis, 2008, 298). Kortom, de vraag rijst of al deze auteurs niet hetzelfde bedoelen, maar ietwat anders geformuleerd. Art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 98. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 20. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 18. Zie onder meer N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travail inapte” in S. GILSON, La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte, Limal, Anthemis, 2010, 157-159. Deze auteur rekent diverse bepalingen tot dit begrip: art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers, art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers, de verplichting tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap en art. 34 Arbeidsovereenkomstenwet. In haar ogen is de reclasseringsverplichting dus niet beperkt tot het aanbieden van ander werk, maar betreft het ook de aanpassingen aan de werkpost of activiteit. DAVAGLE koppelt de wedertewerkstellingsplicht enkel aan art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers en beperkt deze aldus tot de overplaatsing. Voor het overige heeft hij het over “l’obligation de l’employeur de procéder aux aménagements” (M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (I/III), Ors. 2011, afl. 1. 12). Het is deze laatste interpretatie die wij in dit rapport zullen volgen, en waar nodig zullen wij nuanceren (infra, deel IV). N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 171. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234; zie ook Arbrb. Bergen 14 juni 2013, AR 11/3235/A, onuitg. N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travail inapte” in S. GILSON, La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte, Limal, Anthemis, 2010, 161; zie ook Arbh. Luik 13 januari 2009, JTT 2009, 132. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 177 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid geval van dispuut komt het aan de rechter toe te oordelen of de door de werkgever ingeroepen redenen om zich aan deze verplichting te onttrekken, pertinent zijn. 1070 B. Voorwaarden Opdat de werkgever zou gehouden zijn tot reclassering, moet aan vier voorwaarden zijn voldaan. 1071 Ten eerste moet de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief ongeschikt hebben verklaard om zijn contractueel overgekomen werk uit te voeren.1072 De beslissing van de arbeidsgeneesheer tot definitieve overplaatsing (supra, § 5, B) houdt doorgaans impliciet in dat de werknemer definitief ongeschikt is voor het uitoefenen van zijn functie. Toch kan hier niet altijd deze conclusie aan worden verbonden. DAVAGLE haalt het voorbeeld aan waarin een arbeidsgeneesheer aanbeveelt de werknemer definitief over te plaatsen omdat er op zijn huidige werkpost conflicten zijn waarvan deze werknemer het slachtoffer is. In die hypothese is de werknemer wel degelijk arbeidsgeschikt voor zijn bedongen arbeid, maar adviseert de arbeidsgeneesheer toch om hem definitief over te plaatsen. 1073 Het komt er dus op aan in elk concreet geval na te gaan of er naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer al dan niet sprake is van een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de contractueel bedongen arbeid. Ook het omgekeerde zou zich kunnen voordoen. Gegeven de onduidelijkheid van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, lijkt het ons niet ondenkbaar dat de arbeidsgeneesheer aankruist dat de werknemer voldoende geschikt is mits aanpassingen van de werkpost (supra, § 2), maar dat uit de aanbevelingen in rubriek F blijkt dat het eigenlijk om een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de contractueel overeengekomen arbeid gaat. Nochtans zal de arbeidsgeneesheer ook aanpassingen van de werkpost kunnen formuleren die wel degelijk verenigbaar zijn met de overeengekomen arbeid. In dit laatste geval berust de plicht van de werkgever om hieraan gevolg te geven, echter niet op de reclasseringsplicht zoals gecodificeerd in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Die plicht vloeit veeleer voort uit de doelstelling van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers om via het aanpassen van de werkpost de tewerkstellingskansen van de werknemer te bevorderen, en eventueel uit de antidiscriminatiewetgeving die noopt tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen tot voordeel van werknemers met een handicap (infra, deel VI). Ten tweede dient de medische beslissing te zijn genomen door de arbeidsgeneesheer. Wanneer de arbeidsongeschiktheid is vastgesteld door de behandelende arts, moet de procedure voor de gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie worden gevolgd,1074 of moet de werknemer vragen om redelijke aanpassingen in geval van handicap met toepassing van de antidiscriminatiewetgeving.1075 Wanneer de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat de werknemer definitief ongeschikt is voor zijn werkpost, zelfs als die zou worden aangepast, dan stelt hij ofwel een definitieve overplaatsing voor (supra, § 5, B), ofwel verklaart hij dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is (supra, § 6, A). In het eerste geval specificeert de arbeidsgeneesheer de voorwaarden voor de nieuwe werkpost of activiteit in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.1076 Ten derde is vereist dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer definitief is. Niettemin wijzen wij op de verplichting van de werkgever om tijdens de overleg- en beroepsprocedure (infra, afdeling 2) te trachten zo snel mogelijk de werknemer tewerk te stellen op een andere werkpost of aan een andere activiteit op basis van de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer.1077 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 178 M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 234-238. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 235. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 10. Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 14 Antidiscriminatiewet 2007. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 236. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 236. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Ten vierde behoort de arbeidsgeneesheer de nodige aanbevelingen te hebben gedaan. Wanneer de arbeidsgeneesheer geen aanbevelingen heeft geformuleerd, bestaat er ook geen verplichting voor de werkgever om de werknemer ander werk voor te stellen, 1078 althans niet op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. C. Gevolgen Onder de hierboven aangegeven condities (supra, B) is de werkgever ertoe gehouden de werknemer ‘ander werk’ te geven volgens de recommandaties van de arbeidsgeneesheer. De vraag rijst wat hier juist wordt bedoeld, gegeven dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers dit begrip niet heeft gedefinieerd. De notie ‘ander werk’ laat vermoeden dat de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer betrekking moeten hebben op een definitieve overplaatsing,1079 maar ook die term heeft het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet omschreven. Is de reclasseringsverplichting inderdaad beperkt tot het geval waarin de verplichting om ‘ander werk’ te geven, het gevolg is van het feit dat de werknemer volgens de arbeidsgeneesheer moet worden overgeplaatst met inachtneming van de opmerkingen in rubriek F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling? Of geldt deze verplichting ook wanneer de werknemer arbeidsgeschikt wordt geacht mits aanpassingen van de werkpost? Volgens NEVEN kan ‘ander werk’ in het licht van de antidiscriminatiewetgeving die verplicht tot redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap (infra, deel VI), ook worden begrepen als het toebedelen van andere taken binnen de huidige functie of het aanpassen van de arbeidsorganisatie,1080 zonder dat er noodzakelijk sprake moet zijn van een overplaatsing. De gebrekkige terminologie die het KB Gezondheidstoezicht Werknemers hanteert, maakt het zeer moeilijk om een sluitend antwoord op de hierboven opgeworpen vraag te geven. Een interpretatie vanuit het antidiscriminatierecht doet ons echter besluiten dat de wedertewerkstellingsverplichting eveneens van toepassing is in het geval dat de door de arbeidsgeneesheer voorgestelde aanpassingen minder ver gaan dan een definitieve overplaatsing. Er valt veel voor te zeggen dat ook aanpassingen van de arbeidsduur en aanpassingen aan de werkpost hieronder vallen. Het begrip ‘ander werk’ dient in dat opzicht dus ruim te worden opgevat. Volgende kwestie is hoe artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers zich verhoudt tot het feit dat er voorafgaand aan de beslissing van de arbeidsgeneesheer, overleg dient plaats te vinden tussen de onderscheiden actoren.1081 Als uit het voorafgaand overleg is gebleken dat er geen mogelijkheden zijn om ander werk sensu lato (supra) aan te bieden, ontstaat er een probleem. In die hypothese lijkt de mogelijkheid om de werkgever vrij te stellen van zijn reclasseringsplicht “wanneer dat noch technisch, noch objectief mogelijk is, of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist” veeleer nutteloos. Dit laatste zou namelijk al moeten gebleken zijn uit het voorafgaand overleg, waaruit de arbeidsgeneesheer had moeten afleiden dat er geen andere optie is dan de werknemer definitief ongeschikt te verklaren. 1082 Een definitieve overplaatsing suggereren heeft in dat geval geen zin aangezien deze blijkbaar toch niet kan worden verwezenlijkt. Het komt – op zijn zachtst gezegd – vreemd over als de werkgever tijdens het voorafgaand overleg doet uitschijnen dat er nog mogelijkheden zijn voor de werknemer binnen zijn organisatie, dat de arbeidsgeneesheer vervolgens aanbevelingen doet in die zin met betrekking tot de overplaatsing, en dat tot slot de werkgever redenen aanvoert die hem zouden moeten vrijstellen van de verplichting om ander werk aan te bieden. Vanuit dat perspectief is het dan ook 1078 1079 1080 1081 1082 J. BARTHOLOMÉ, “L’arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs” in J. CLESSE en F. KÉFER (eds.), Questions de droit social, Luik, Anthemis, 2007, 297. We denken hierbij ook aan de formulering van art. 55 KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat bepaalt: “Vooraleer een tijdelijke of definitieve werkverandering … voor te stellen …”. Deze formulering lijkt betrekking te hebben op een overplaatsing (die immers tijdelijk of definitief kan zijn). De formulering “ander werk” in art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers lijkt dan ook voort te bouwen op deze werkverandering. J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2009, 125; M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 237 en 342. Zie art. 57 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie ook M. DAVAGLE, ”L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 179 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid merkwaardig dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers de werkgever verplicht om zijn mening over het bestaan van objectieve of technische redenen die hem vrijstellen van de reclasseringsplicht, mee te delen aan de arbeidsgeneesheer in het geval van een gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie.1083 De arbeidsgeneesheer is immers al op de hoogte van die redenen wanneer de voorafgaande overlegprocedure correct werd doorlopen. 1084 Overigens bestaat een dergelijke verplichting tot mededeling niet in het geval van een beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid. D. Niet-nakomen van de reclasseringsplicht door de werkgever 1. (On)gerechtvaardigd karakter van de weigering Wat zijn de gevolgen als de werkgever tekortschiet op het vlak van zijn wedertewerkstellingsverplichting, met andere woorden weigert om over te gaan tot de voorgestelde aanpassingen of tot overplaatsing zoals door de arbeidsgeneesheer gesuggereerd? Hierbij laten we de hypothese dat de werknemer met een handicap zich beroept op de antidiscriminatiewetgeving (infra, deel VI) even buiten beschouwing.1085 In de eerste plaats kan de weigering van de werkgever ongerechtvaardigd zijn omdat niet is voldaan aan de voorwaarden om hem vrij te stellen van de verplichting tot het doorvoeren van de gesuggereerde aanpassingen of tot een overplaatsing. Dan bevindt de werknemer zich in een impasse. Hij kan niet terugkeren naar zijn vorige activiteit, werkpost of werk aangezien hij ongeschikt is om deze uit te oefenen. De overplaatsing of de aanpassingen zijn essentieel opdat de werknemer binnen de organisatie zou kunnen blijven werken. De werknemer verliest bovendien zijn loon aangezien hij geen prestaties levert. Dit heeft voor gevolg dat hij de werkgever kan aanspreken voor de schade die hij lijdt. De werkgever gedraagt zich door zijn weigering immers foutief.1086 De weigering van de kant van de werkgever kan ook gerechtvaardigd zijn. In het geval dat de werkgever de aanpassingen of de overplaatsing niet kan doorvoeren en de werknemer ongeschikt is om zijn contractueel bedongen arbeid te verrichten, is de arbeidsovereenkomst geschorst wegens arbeidsongeschiktheid. Opdat de werkgever vervolgens zou mogen overgaan tot de eenzijdige beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht, moet hij daarvan het bewijs leveren (infra, 2). 2. Gevolgen voor het inroepen van overmacht a. Vaststellingen door de arbeidsgeneesheer De vraag rijst of de werkgever die oordeelt dat hij geen aangepast of ander werk kan geven, en bijgevolg de reclassering van de werknemer niet kan waarmaken, de arbeidsovereenkomst kan beëindigen wegens overmacht. Het antwoord is genuanceerd. DAVAGLE suggereert dat, indien de arbeidsgeneesheer niet heeft besloten tot een definitieve overplaatsing, maar enkel aanbevelingen heeft geformuleerd, hij een nieuwe beslissing zou moeten nemen.1087 Wellicht bedoelt de auteur dat de nieuwe beslissing van de arbeidsgeneesheer een 1083 1084 1085 1086 1087 180 Art. 41 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2012, 239. Voor een bespreking van deze hypothese verwijzen we naar M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 17-18. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16 en 18. Zoals verder onder deze titel nog zal blijken, ligt het echter niet voor de hand dat een arbeidsgeneesheer in deze situatie een nieuwe gezondheidsbeoordeling zou doorvoeren en dus een nieuwe beslissing zou nemen. DAVAGLE stelt dat dit een spontane raadpleging vanwege de werknemer vereist. Bovendien bestaat de verplichting om de arbeidsgeneesheer te verwittigen enkel wanneer het onmogelijk is om de werknemer ander werk te geven. In het andere geval, namelijk wanneer de werkpost zou moeten worden aangepast, is de arbeidsgeneesheer in principe niet op de hoogte van de (al dan niet gerechtvaardigde) weigering vanwege de werkgever. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid definitieve overplaatsing zou moeten suggereren. Hij verwijst hier immers naar de reclasseringsplicht van de werkgever die inderdaad betrekking heeft op de overplaatsing en in wezen niet op de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer met betrekking tot de aanpassing van de werkpost.1088 Nochtans heeft DAVAGLE er zelf op gewezen dat de werkgever evengoed verplicht is om ook in het laatste geval op de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer in te gaan. De vraag rijst dus wat hier precies wordt bedoeld. Waarschijnlijk moeten we de visie van DAVAGLE koppelen aan de vraag naar de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens overmacht, wat in dit geval niet is toegelaten. De werknemer blijft immers arbeidsgeschikt voor de bedongen arbeid,1089 mits een aantal aanpassingen. De auteur vult tot slot aan dat men vraagtekens kan plaatsen bij de beslissing van de arbeidsgeneesheer om aanpassingen aan de werkpost te suggereren, daar de onmogelijkheid om die aanpassingen door te voeren, al had moeten blijken uit het voorafgaand overleg (supra, C). Vreemd genoeg herhaalt DAVAGLE deze bedenking niet meer wanneer hij het heeft over de gerechtvaardigde weigering van de werkgever om de werknemer definitief over te plaatsen. Hij beperkt er zich met betrekking tot deze situatie toe erop te wijzen dat de werkgever het einde van de arbeidsovereenkomst kan vaststellen wegens overmacht aangezien hij het overeengekomen werk niet meer kan aanbieden aan de werknemer. De arbeidsgeneesheer heeft immers een definitieve overplaatsing voorgesteld. De auteur lijkt dan ook van mening dat de werkgever in dit laatste geval beter gewapend is om de arbeidsovereenkomst te beschouwen als beëindigd wegens overmacht. In tegenstelling tot de situatie waarin de arbeidsgeneesheer slechts aanbevelingen tot aanpassing heeft gedaan, zal zijn besluit tot definitieve overplaatsing, al dan niet aangevuld met aanbevelingen, een meer overtuigend bewijs leveren van de definitieve arbeidsongeschiktheid. Dit neemt niet weg dat de werkgever nog steeds zal moeten bewijzen dat hij niet in staat is om ander werk te geven.1090 Die vaststelling kadert ook in de evolutie die merkbaar is op het vlak van de gelijkstelling van definitieve arbeidsongeschiktheid met een handicap (infra, deel VI). Wij vragen ons niettemin af waarom ook hier het feit dat de werkgever al tijdens het voorafgaand overleg deze onmogelijkheid had moeten opwerpen, geen rol lijkt te spelen in de redenering van DAVAGLE. Dit zou minstens moeten meespelen in de beoordeling van het antwoord op de vraag of de weigering van de werkgever om de werknemer ander werk aan te bieden, al dan niet gerechtvaardigd is. Ingeval de arbeidsgeneesheer de definitieve arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en voor zover wordt aanvaard dat deze arts geen louter adviserende rol heeft (supra, § 1, B), is de kwestie of daarmee op afdoende wijze het bewijs is geleverd van het bestaan van een situatie van medische overmacht. Het is tegelijk evident dat wanneer de werknemer beroep heeft ingesteld tegen deze conclusie van de arbeidsgeneesheer, de werkgever de arbeidsovereenkomst pas kan beëindigen wegens overmacht nadat de beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid werd bevestigd. Ook wanneer de werknemer geen beroep heeft ingesteld, is het echter geen zekerheid dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer volstaat opdat de werkgever zich op medische overmacht zou kunnen beroepen om eenzijdig een einde te maken aan de arbeidsovereenkomst.1091 De beoordeling daarvan dient steeds in concreto te gebeuren en het is aan de werkgever om daarbij de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen. Indien het oordeel van de arbeidsgeneesheer slechts de waarde zou hebben van een advies, ligt het nog moeilijker om diens oordeel over de definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer als het enige bewijs voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht aan te wenden. Een beslissing van de arbeidsgeneesheer zonder de voorafgaande maatregelen te respecteren, bijvoorbeeld door niet na te gaan of de werknemer mits bepaalde aanpassingen zijn werkpost of activiteit zou kunnen behouden, is een ongeldige beslissing. De werkgever kan er dus zijn beslissing om de overeenkomst te beëindigen wegens medische overmacht, niet op gronden.1092 1088 1089 1090 1091 1092 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18. Althans voor zover de voorgestelde aanpassingen de arbeid niet zodanig zouden aantasten dat deze niet meer kan worden beschouwd als de bedongen arbeid. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 18. Zie Arbh. Brussel 16 juli 2013, AR 2012/AB/52, onuitg. Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 181 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Nu, hoe dan ook, is het aangewezen dat de werkgever bijkomende argumenten 1093 verzamelt alvorens het einde van de arbeidsovereenkomst op grond van een definitieve arbeidsongeschiktheid vast te stellen.1094 Dit is trouwens ook tegen de achtergrond van de antidiscriminatiewetgeving een verstandig uitgangspunt (infra, deel VI). b. Vaststellingen door de behandelend geneesheer Werd de definitieve arbeidsongeschiktheid vastgesteld door de behandelend geneesheer in het raam van een gezondheidsbeoordeling met het oog op re-integratie,1095 dan is de situatie complexer. Een aantal hypothesen moet daarbij van elkaar worden onderscheiden. 1096 De eerste hypothese die wij vooral voor de volledigheid vermelden, is deze waarin de behandelend geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt verklaart, daar waar de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat de werknemer arbeidsgeschikt is zonder dat er aanpassingen nodig zijn. Er is dan geen sprake van een reclasseringsplicht van de kant van de werkgever. In dit geval staat de definitieve arbeidsongeschiktheid niet vast en de werkgever kan dan geen beëindigende overmacht inroepen. Bij afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer zou de controlearts de arbeidsongeschiktheid kunnen bevestigen. Doorgaans wordt echter aangenomen dat het advies van de controlerend geneesheer betreffende het al dan niet definitieve karakter ervan op zich een onvoldoende bewijs vormt. Deze werkwijze biedt dus geen oplossing voor de werkgever. De tweede mogelijkheid is dat de behandelend geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt verklaart, en ook de arbeidsgeneesheer die mening is toegedaan zonder dat hij aanbevelingen formuleert. In dat geval lijkt de werkgever op het eerste gezicht vrij sterk in zijn schoenen te staan bij het nemen van de beslissing tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Hij beschikt dan over twee gelijkluidende attesten. Dit geldt zonder twijfel voor werknemers die worden tewerkgesteld in een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met een risico voor blootstelling aan ioniserende stralingen. 1097 Niettemin moet de werkgever tevens de antidiscriminatiewetgeving annex de verplichting tot het nemen van redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap in het achterhoofd houden (infra, deel VI). Een derde situatie is deze waarin de behandelend geneesheer de werknemer arbeidsongeschikt verklaart voor het bedongen werk, maar de arbeidsgeneesheer hem wel arbeidsgeschikt acht mits aanpassingen of een definitieve overplaatsing voorstelt. In voorkomend geval rust op de werkgever wel degelijk een reclasseringsverplichting, 1098 maar zijn de attesten tegenstrijdig. Dat brengt met zich dat de medische overmacht in beginsel niet kan worden ingeroepen. De werkgever dient de werknemer aangepast werk te verschaffen in lijn met de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer. Wanneer dat laatste echter redelijkerwijze niet mogelijk is omwille van objectieve of technische redenen, wordt de werkgever vrijgesteld van de wedertewerkstellingsplicht. Dan beschikt de werkgever de facto wel over twee gelijkluidende attesten en zal hij de overmacht wegens definitieve arbeidsongeschiktheid kunnen vaststellen.1099 De aanpassingen of overplaatsing kunnen immers niet worden doorgevoerd en bijgevolg is niet voldaan aan de voorwaarde om de werknemer nog langer als arbeidsgeschikt te beschouwen. In elk geval is het aan de werkgever die oordeelt dat het noch objectief, noch technisch mogelijk is aangepast of ander werk te geven, of dat dit niet kan worden geëist om gegronde redenen, de arbeidsgeneesheer hiervan op de hoogte te brengen. Deze verplichting is enkel expliciet in de regelgeving opgenomen bij de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte 1093 1094 1095 1096 1097 1098 1099 182 Weliswaar zijn de mogelijkheden zijn vrij beperkt. Wij denken aan allerhande attesten, het verslag van het voorafgaand overleg, een dossier waaruit de communicatie tussen, de werkgever, de werknemer en de arbeidsgeneesheer blijkt, eventueel de medewerking van de werknemer aan de procedure… N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 92. Zie art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 100 en volgende. Art. 71, § 1 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Op vraag van de werknemer (art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 102. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid werknemer met het oog op zijn re-integratie, maar vindt – althans volgens DAVAGLE – eveneens uitwerking bij de reclasseringsplicht in het raam van artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Het valt volgens deze auteur moeilijk te verantwoorden waarom deze verplichting in het ene geval wel en in het andere geval geen gelding zou hebben. De arbeidsgeneesheer kent bovendien in beide situaties de positie van de werkgever via het voorafgaand overleg. 1100 Dient de arbeidsgeneesheer in deze hypothese zijn oordeel te herzien? In antwoord op deze vraag stelt DAVAGLE dat, wanneer er geen overleg- of beroepsprocedure wordt ingesteld, dit een nieuwe vraag tot gezondheidsbeoordeling veronderstelt. In principe kan dit enkel via een spontane raadpleging, wat volgens de auteur vereist dat er nieuwe elementen zijn of dat de al eerder geformuleerde argumenten fout werden geïnterpreteerd. Het is echter ook mogelijk dat de arbeidsgeneesheer de Medische Arbeidsinspectie waarschuwt wanneer hij meent dat de werkgever een inbreuk heeft gepleegd op de wetgeving.1101 3. Nakoming van de reclasseringsplicht als voorwaarde voor het inroepen van overmacht? a. Probleemstelling De mogelijkheid van de kant van de werkgever om de arbeidsovereenkomst als beëindigd te beschouwen wegens medische overmacht, zouden we echter ook nog op een andere manier kunnen formuleren. Hierboven legden we de klemtoon op de vraag of de werkgever die objectieve of technische redenen kon inroepen waardoor hij vrijstelling geniet van de verplichting aanpassingen aan de werkpost door te voeren, dan wel om de werknemer over te plaatsen, tot dit ontslag vermag over te gaan (supra, 2). In die hypothese is de werkgever de reclasseringsplicht nagekomen, maar is hij niet in staat geweest de werknemer effectief te reclasseren. In wat volgt, benaderen we de problematiek omgekeerd door ons af te vragen of het nakomen van de wedertewerkstellingsverplichting zoals deze is vastgelegd in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, een voorwaarde is om het einde van de arbeidsovereenkomst vast te stellen wanneer blijkt dat de werknemer definitief arbeidsongeschikt is. b. Focus Ongeacht de strekking, herhalen we dat de kwestie in verband met de naleving van de reclasseringsplicht als voorwaarde voor het inroepen van medische overmacht, slechts aan de orde lijkt te zijn in de context van de gezondheidsbeoordelingen. De definitieve arbeidsongeschiktheid zou ook buiten het ‘circuit’ van het gezondheidstoezicht op de werknemers kunnen worden vastgesteld,1102 met andere woorden in het raam van een ander arbeidsongeschiktheidscircuit. Brengen we wel in herinnering dat wanneer de behandelend geneesheer de definitieve arbeidsongeschiktheid heeft geconstateerd, de werknemer op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers steeds om zijn re-integratie kan verzoeken.1103 Zelfs binnen de context van de gezondheidsbeoordeling dient te worden opgemerkt dat er niet steeds een reclasseringsplicht op de werkgever rust. Dit is enkel het geval wanneer er sprake is van een beslissing tot definitieve arbeidsongeschiktheid waarbij de arbeidsgeneesheer aanbevelingen voor ander werk heeft geformuleerd.1104 Heeft de arbeidsgeneesheer slechts aanbevelingen gedaan met betrekking tot de aanpassing van de werkpost of de activiteit, dan gaat het niet om een reclasseringsplicht in de strikte betekenis. De werkgever is dan wellicht genoodzaakt tot het doorvoeren van deze aanpassingen (supra, afdeling 1, § 1), maar de werknemer is nog steeds geschikt voor de bedongen, zij het aangepaste arbeid, wat betekent dat er geen medische overmacht is1105 (infra, deel V). Ook wanneer de arbeidsgeneesheer de werknemer 1100 1101 1102 1103 1104 1105 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15. Zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-‘16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 2059-2060, nr. 3941. Art. 39 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. En zelfs dan dienen we nog de nodige voorzichtigheid aan de dag te leggen en rekening te houden met de werkelijke bedoelingen van de arbeidsgeneesheer (supra, afdeling 1, § 4). Dit is overigens anders in het raam van het nieuwe – nog steeds niet in werking getreden – art. 34 Arbeidsovereenkomstenwet dat bepaalt dat de werkgever ertoe is gehouden “die werknemer aan het werk te houden Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 183 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid arbeidsongeschikt verklaart zonder dat hij aanbevelingen noteert in rubriek F van het formulier, vindt artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers evenmin toepassing. Met andere woorden, wanneer de arbeidsgeneesheer van oordeel is dat er geen reclasseringsmogelijkheid bestaat, is het verhaal voor de werknemer afgelopen. 1106 Tot slot kan het voorkomen dat de werkgever kan aantonen dat het noch technisch noch objectief mogelijk is zijn reclasseringsplicht te vervullen, of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist. In dat geval is de werkgever vrijgesteld van zijn verplichting de werknemer aan het werk te houden door hem ander werk te geven volgens de recommandaties van de arbeidsgeneesheer.1107 Concreet zullen we dus nagaan of de arbeidsovereenkomst van de werknemer die door de arbeidsgeneesheer in het raam van een gezondheidsbeoordeling definitief arbeidsongeschikt is verklaard voor het overeengekomen werk en voor wie aanbevelingen werden geformuleerd met het oog op ander werk, door de werkgever kan worden beëindigd wegens overmacht zonder dat deze laatste zijn reclasseringsverplichting is nagekomen (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5, B). Hierover worden in de rechtsleer uiteenlopende standpunten ingenomen. DAVAGLE onderscheidt hierbij drie stromingen,1108 die we hieronder zullen bespreken. c. Niet-respecteren van de reclasseringsverplichting en beëindiging wegens overmacht DAVAGLE zelf is van oordeel dat het niet-eerbiedigen van de reclasseringsverplichting weliswaar aanleiding kan geven tot het betalen van een schadevergoeding, maar dat het bestaan van de overmacht hier als zodanig niet van afhankelijk is. 1109 De auteur baseert zich hiervoor op het arrest van het Hof van Cassatie van 2 oktober 2000. In dit arrest oordeelde het hof: “Overwegende dat, ingevolge artikel 32, aanhef en 5°, gelezen in verband met de artikelen 26, eerste lid, en 31, § 1, van de Arbeidsovereenkomstenwet, de arbeidsovereenkomst een einde neemt wanneer de onmogelijkheid van de werknemer om “zijn werk” te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval definitief is; dat onder “zijn werk” moet worden verstaan de in de overeenkomst bedongen taak, essentieel element van de overeenkomst, met inbegrip van de overeengekomen arbeidstijd; Overwegende dat de artikelen 146bis, § 2, en 146ter, §§ 3 en 4, van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming aan de werkgever en de arbeidsgeneesheer verplichtingen opleggen met het oog op de tewerkstelling van de werknemer, die blijvend arbeidsongeschikt wordt verklaard met betrekking tot de overeengekomen arbeid, in een andere aangepaste functie en met het oog op diens sociale en professionele wederaanpassing; Dat de werkgever ingevolge deze bepalingen ertoe verplicht is de werknemer indien mogelijk een nieuwe arbeidsovereenkomst met een aangepast werk aan te bieden tegen eventuele andere loonvoorwaarden, waarop de werknemer kan ingaan; dat die overeenkomst van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst onderscheiden is; 1106 1107 1108 1109 184 overeenkomstig de aanbevelingen van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer, door zijn arbeid aan te passen, of als dat niet kan door hem ander werk te geven, tenzij wanneer dat noch technisch noch objectief mogelijk is of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist.” Zie onder meer A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 376; A. VAN REGENMORTEL en V. DE SAEDELEER, “De gezondheidsbeoordeling in de arbeidsverhoudingen en haar (gespannen?) relatie tot het recht op arbeid en het non-discriminatiebeginsel” in M. RIGAUX, P. HUMBLET en G. VAN LIMBERGHEN (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 7, Antwerpen, Intersentia, 2005, 149; J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi de 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 2008, 173. Art. 72 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 330 en volgende. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 332. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Dat deze verplichtingen niet beletten vast te stellen dat er overmacht is ingevolge de blijvende arbeidsongeschiktheid om de bedongen arbeid uit te voeren; Overwegende dat de onderdelen, die ervan uitgaan dat de vaststelling van overmacht wegens blijvende arbeidsongeschiktheid van de werknemer, waardoor het hem definitief onmogelijk is de bedongen arbeid verder te zetten, afhankelijk is van de naleving van de artikelen 146bis en 146ter van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, falen naar recht”. 1110 DAVAGLE leidt hieruit af dat de weigering om een ander werk voor te stellen of de werkpost aan te passen, niet verhindert dat medische overmacht kan worden vastgesteld. In dit geval zal dus geen opzeggingsvergoeding dienen te worden betaald omdat de werkgever zich beroept op een mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen die expliciet is opgenomen in de Arbeidsovereenkomstenwet.1111 Het Arbeidshof te Bergen oordeelde in een arrest van 14 november 2013 dat de werkgever die een einde had gemaakt aan de arbeidsovereenkomst wegens definitieve overmacht zonder dat hij een reclasseringsaanbod had gedaan, geen fout heeft begaan. Het is aan de werknemer daartoe een initiatief te nemen, en geen verplichting van de kant van de werkgever. 1112 Andere auteurs stellen de redenering van DAVAGLE in vraag. Het cassatiearrest van 2 oktober 2000 heeft betrekking op gelijkaardige bepalingen uit het toenmalige ARAB, die echter anders waren geformuleerd dan het huidige artikel 72 uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Bijgevolg kan men zich afvragen of het Hof van Cassatie, onder gelding van dit laatste koninklijk besluit, niet anders zou oordelen over deze problematiek.1113 Op grond van de artikelen 146bis, § 2 en 146ter, § 3 en § 4 van het ARAB was de werkgever verplicht om, zo mogelijk, een nieuwe arbeidsovereenkomst met aangepast werk aan te bieden tegen eventuele andere loonvoorwaarden. De werknemer kon dan beslissen om hier al dan niet op in te gaan. Het Hof van Cassatie oordeelde dat deze verplichtingen de werkgever echter niet beletten het einde van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst vast te stellen wegens medische overmacht. Het niet-naleven van deze bepaling kon hoogstens leiden tot de betaling van een burgerrechtelijke schadevergoeding gegeven dat de reclasseringsverplichting was losgekoppeld van de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst.1114 Actueel is de wedertewerkstellingsverplichting in het raam van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers aanzienlijk strenger geformuleerd. Vandaar rijst de vraag in welke mate de rechtspraak van het Hof van Cassatie nog houdbaar is. Volgens sommige auteurs is er nu artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers “dat uitdrukkelijker dan vroeger aangeeft dat de werkgever het einde van de arbeidsovereenkomst wegens overmacht niet kan vaststellen zonder dat hij getracht heeft, overeenkomstig de aanbevelingen van de preventieadviseurarbeidsgeneesheer, de werknemer ander werk te geven”.1115 Hoewel wij dit niet met zoveel woorden in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers lezen, valt bezwaarlijk te ontkennen dat deze stelling ook in lijn is met het nieuwe artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, hoewel dit nog niet in werking is getreden 1116 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1). Ook het Europees recht – en meer bepaald de rechtspraak van het Hof van Justitie – over discriminatie van en redelijke aanpassingen voor werknemers met een handicap evolueert steeds meer in de richting van de vereiste om eerst de mogelijkheden van het aanbieden van ander of aangepast werk te onderzoeken alvorens medische overmacht in te roepen (infra, e en f en deel VI). Nochtans hoeft dit niet te betekenen dat, onder het momenteel geldende intern recht, het naleven van de specifieke reclasseringsplicht zoals opgenomen in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 Cass. 2 oktober 2000, Arr.Cass. 2000, 1464, Bull. 2000, 1434, JTT 2000, 476, noot, RW 2000-01, 1457, noot W.R. en Soc.Kron. 2002, afl. 9, 440, noot. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 333. Arbh. Bergen (3de k.) 14 november 2013, AR 2012/AM/408, onuitg. in een casus die betrekking heeft op de publieke sector (scrl Intercommunale de Santé Publique du Pays de Charleroi/F. Robert). W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Wolters Kluwer, 2015, 2056-2057, nr. 3938. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 92. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 95 en in dezelfde zin N. HAUTENNE, K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder nummer, 93. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 185 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid een voorwaarde zou zijn voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van overmacht. Weliswaar is de redenering van DAVAGLE, die steunt op de cassatierechtspraak met betrekking tot het vroegere ARAB, voor betwisting vatbaar, maar dit impliceert niet dat het andere uiterste zonder meer moet worden aanvaard. Ook tegen de stelling van de auteurs die van mening zijn dat het respecteren van de reclasseringsverplichting een conditio sine qua non is voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht, kunnen argumenten worden ingebracht, waarop we hieronder dieper ingaan. d. Naleving van de reclasseringsplicht als voorwaarde voor de beëindiging wegens overmacht Bepaalde auteurs1117 bepleiten dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers impliceert dat de hierboven aangehaalde rechtspraak van het Hof van Cassatie niet meer staande te houden valt. Dit koninklijk besluit heeft – althans volgens de aanhangers van deze strekking – een andere en ruimere betekenis gegeven aan het begrip overmacht. Voorheen interpreteerde het Hof van Cassatie vrij strikt, met een koppeling aan de overeengekomen arbeid. In het licht van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers geldt dat “la seule force majeur qui serait irrévocable serait constitué par l’incapacité définitive du travailleur d’exercer tout travail pour l’employeur, et donc pas seulement le travail convenu ‘sauf si cela n’est pas techniquement ou objectivement possible ou si cela ne peut être raisonnablement exigé pour des motifs dûment justifiés’”.1118 Nog anders gezegd: “(…) la force majeure ne peut être admise que si le reclassement s’avère impossible: l’obligation de reclassement est une obligation préalable à la reconnaissance de la force majeure pour raisons médicales, de sorte qu’à défaut pour l’employeur d’y avoir satisfait, le contrat n’est pas rompu pour force majeure et l’employeur est redevable, non pas de dommages et intérêts, mais d’une indemnité de rupture”.1119 Deze auteurs zijn met andere woorden de mening toegedaan dat de beëindiging wegens medische overmacht zonder de reclasseringsverplichting te hebben gerespecteerd, gelijk staat aan een onrechtmatig ontslag. Dit heeft voor gevolg dat een opzeggingsvergoeding verschuldigd is, naast mogelijk zelfs een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht.1120 Hierbij dient echter rekening te worden gehouden met enkele uitzonderingen op de reclasseringsplicht in het geval de arbeidsgeneesheer heeft besloten tot definitieve arbeidsongeschiktheid, zonder dat hij enige aanbevelingen heeft geformuleerd en in het geval de werkgever kan aantonen dat het hem onmogelijk is te voldoen aan zijn reclasseringsverplichting wanneer de overplaatsing naar een ander werk objectief en technisch onmogelijk is of wanneer dit om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist. 1121 Ook in de rechtspraak zijn er ondertussen enkele geschillen aan bod gekomen waarin deze stelling wordt bijgetreden. Zo oordeelde het Arbeidshof te Luik dat medische overmacht pas kan worden ingeroepen op voorwaarde dat de reclasseringsplicht vooraf is gerespecteerd. 1122 In een ander arrest stelde hetzelfde arbeidshof dat “cet arrêté royal règlemente les conditions dans lesquelles le contrat pouvait, pour des raisons médicales, être rompu pour force majeure”.1123 Deze opvatting is echter niet gespaard gebleven van kritiek. DAVAGLE wijst erop dat de voorstanders van deze stelling de mogelijkheid om medische overmacht in te roepen vanuit het perspectief van de werknemer, onbesproken laten. Nochtans kan ook deze laatste zich niet beroepen op medische 1117 1118 1119 1120 1121 1122 1123 186 Zie onder meer N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170. N. HAUTENNE, K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder nummer, 93. F. LAMBINET en S. GILSON, “Quelques réflexions sur le sort du travailleur qui n’est pas complètement apte à reprendre le travail convenu après une incapacité de travail” in M. DAVAGLE (éd.) Le maintien au travail de travailleurs devenus partiellement inaptes, Limal, Anthemis, 2013, 141. N. HAUTENNE, K. ROSIER en S. GILSON, “Les informations médicales dans la relation de travail”, Ors. 2005, bijzonder nummer, 93. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 337. Arbh. Luik 28 oktober 2009, AR 004099, onuitg. (zoals aangehaald in M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338). Arbh. Luik 2 juni 2009, AR 8287/2006, onuitg. (zoals aangehaald in M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid overmacht wanneer er een mogelijkheid tot reclassering bestaat binnen de onderneming. 1124 De Arbeidsrechtbank te Brussel bevestigde deze zienswijze: “Même lorsqu'un travailleur a été déclaré inapte définitivement, l'employeur ne peut pas immédiatement constater la force majeure, il est en effet tenu légalement à des obligations de reclassement visées notamment par l'article 72 de l'AR du 28/05/2003”.1125 Sommigen focussen op het legaliteitsprobleem dat de reclasseringsprocedure in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers – of veeleer de koppeling tussen deze bepaling en de thematiek van medische overmacht – kenmerkt. De vraag rijst immers of een koninklijk besluit deze verplichting wel kan opleggen. Dit twistpunt wordt, naast andere auteurs,1126 ook aangehaald door GILIS.1127 De Arbeidsovereenkomstenwet voorziet in de mogelijkheid om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens overmacht. Op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers wordt inderdaad een reclasseringsverplichting ingesteld voor de werkgever, maar gegeven dat een koninklijk besluit lager is gerangschikt dan een wet in de hiërarchie van de rechtsnormen, is het moeilijk verdedigbaar dat langs deze weg aan de werkgever een bijkomende verplichting zou worden opgelegd om zich op de medische overmacht te kunnen beroepen. 1128 Bovendien zou dit betekenen, zoals ook DAVAGLE1129 en NEVEN1130 terecht aangeven, dat via KB wordt afgeweken van het in de Arbeidsovereenkomstenwet en Burgerlijk Wetboek 1131 opgenomen begrip overmacht, wat omwille van de hiërarchie van de rechtsnormen niet mogelijk is. Daar waar bijvoorbeeld GILIS dit probleem veeleer terloops aanhaalt, betreft het naar ons aanvoelen een fundamentele kwestie waarmee de reclasseringsplicht van de werknemer als voorwaarde om overmacht in te roepen, valt of staat. Het gegeven dat men het nodig achtte om een gelijkaardige procedure op te nemen in het nieuwe artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet, illustreert dat ook de wetgever zich bewust moet zijn (geweest) van dit probleem.1132 Ook in de rechtspraak vinden we deze laatste bedenking terug. Zo oordeelde het Arbeidshof te Luik in een arrest van 16 april 20131133 zeer nadrukkelijk dat geen enkele wet de uitvoerende macht de bevoegdheid toekent om de voorwaarden om de arbeidsovereenkomst te beëindigen wegens medische overmacht, aan te passen of vast te stellen. Weliswaar geeft het KB Gezondheidstoezicht Werknemers uitvoering aan de Welzijnswet Werknemers, maar de bevoegdheid van de uitvoerende macht is hierbij beperkt tot het nemen van de maatregelen die nodig zijn om het welzijn van de werknemer bij de uitvoering van hun werk te bevorderen. Dit blijkt ook uit artikel 3 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers zelf, dat de doelstellingen ervan specificeert, zijnde “de gezondheid van de werknemers te bevorderen en te behouden door risico’s te voorkomen”. Het evalueren van de gezondheidstoestand van werknemers gebeurt dus niet met het oog op het beoordelen van het begrip medische overmacht. Het KB Gezondheidstoezicht Werknemers regelt op geen enkele wijze de voorwaarden om het einde van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Het arbeidshof is van oordeel dat de wetgever zich perfect bewust was van het feit dat de uitvoerende macht niet bevoegd is om het einde van de arbeidsovereenkomst te regelen in geval van medische overmacht. Met deze wetenschap in het achterhoofd, heeft hij een uitdrukkelijke machtiging ingebouwd in artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet. Slechts op basis van deze laatste bepaling beschikt de uitvoerende 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132 1133 M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338. Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg. J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 2008, 1798-179; A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 377-378. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 93. Zie ook A. RAHMÉ, F. HENDRICKX, O. VANACHTER en A. VAN BEVER, Discriminatie op basis van handicap en gezondheidstoestand in de arbeidsverhouding, Antwerpen, Intersentia, 2009, 127. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 338. J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation préalable de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du jeune barreau de Bruxelles, 2008, 179. Art. 1148 BW. Zie A. VAN REGENMORTEL, “Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 365. Arbh. Luik 16 april 2013, AR 396774, onuitg. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 187 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid macht over de vereiste bevoegdheid om voorwaarden aangaande de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid vast te leggen. Gegeven dat artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet nog niet in werking is getreden, heeft de uitvoerende macht van deze bevoegdheid nog geen gebruik gemaakt. Voor de volledigheid wijzen wij erop dat in deze zaak de medische overmacht ter discussie stond in het raam van artikel 39 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat betrekking heeft op de definitieve arbeidsongeschiktheidsverklaring door de behandelend geneesheer en de daaropvolgende gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer met het oog op de reintegratie. Dit doet echter geen afbreuk aan het feit dat de bevoegdheid van de uitvoerende macht beperkt is en dus geen betrekking kan hebben op het bepalen van de voorwaarden voor het inroepen van medische overmacht.1134 Toch zou men evengoed kunnen stellen dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers uitvoering geeft aan de Welzijnswet Werknemers, die uitdrukkelijk stelt dat de uitvoerende macht aan de werknemer en werkgevers alle maatregelen kan opleggen die nodig zijn voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. In die zin zou men eventueel kunnen argumenteren dat de uitvoerende macht bij wet werd gemachtigd om via koninklijk besluit af te wijken van het begrip overmacht. Het blijft evenwel de vraag of die machtiging zo ruim kan worden geïnterpreteerd dat ze uitzonderingen op de wet kan verantwoorden. Hoe dan ook geldt de specifieke wedertewerkstellingsplicht uit artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers enkel wanneer de definitieve arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld in het raam van een gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer. In andere gevallen zou de arbeidsovereenkomst geschorst zijn, zonder dat de werkgever een reclasseringsprocedure moet volgen. Hetzelfde geldt voor de situatie waarbij de arbeidsgeneesheer de werknemer definitief arbeidsongeschikt heeft verklaard zonder aanbevelingen te doen in rubriek 1134 188 Toch trachten sommigen ook dit legaliteitsprobleem te weerleggen. Zo stellen HAUTENNE en GILSON: “Certains auteurs ont soulevé un problème de conflit de normes lié à l’incompatibilité entre l’article 72 de l’arrêté royal du 28 mai 2003 et la notion de force majeure telle qu’elle découle de l’article 32, 5°, de la loi du 3 juillet 1978 et de l’article 1148 du Code civil. Relevons d’emblée qu’en tout état de cause, l’adoption de l’article 34 de la loi du 3 juillet 1978 a résolu la question, même si auparavant il nous semblait que cette incompatibilité n’existait que si l’on définit la notion de force majeure au départ de la jurisprudence inaugurée en 1981 par la Cour de cassation. L’article 42, 5° se concerne en effet de faire référence aux modes civilistes de rupture. La force majeure médicale ne fut placée parmi ceux-ci que par la jurisprudence de la Cour de cassation de 1981, jurisprudence elle-même en revirement par rapport au principe qui prévalait antérieurement. Il nous paraît ainsi que l’incapacité de travail est une exception à l’application de la force majeure en vertu, non de l’article 72 de l’arrêté royal, mais de l’article 31 de la loi du 3 juillet 1978, qui ne distingue aucunement selon la durée de l’incapacité” (N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement du travailleur inapte: un coup de face à la notion de force majeure médicale?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 287-288). Deze auteurs menen dus dat de medische overmacht een uitzondering vormt op het algemene begrip ‘overmacht’. Deze uitzondering vindt zijn wettelijke grondslag in art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet, waarvan de eerste paragraaf luidt: “De onmogelijkheid voor de werknemer om zijn werk te verrichten ten gevolge van ziekte of ongeval, schorst de uitvoering van de overeenkomst”. Wij zien echter niet in waarom voorrang dient te worden gegeven aan art. 31, § 1 Arbeidsovereenkomstenwet dat het principe van de schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst vestigt in geval van onmogelijkheid van de kant van de werknemer om zijn werk te verrichten als gevolg van ziekte of ongeval, op art. 32, 5° Arbeidsovereenkomstenwet. Deze laatste bepaling merkt in algemene termen overmacht aan als één van de wijzen waarop de arbeidsovereenkomst een einde neemt. Net zoals in het burgerlijk recht geldt ook met toepassing van de Arbeidsovereenkomstenwet dat tijdelijke overmacht resulteert in de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst, daar waar definitieve overmacht tot de beëindiging ervan leidt (of kan leiden). We kunnen in dit verband ook verwijzen naar een arrest van het Arbeidshof te Luik van 13 januari 2009 dat eveneens oordeelt dat het op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers onmogelijk is dat medische overmacht op zichzelf het einde van de arbeidsovereenkomst met zich zou brengen. De werkgever dient eerst de reclasseringsprocedure te volgen. Het arbeidshof voegt daaraan toe: “Ce texte n’est pas en contradiction avec l’article 32, 5°, de la loi du 3 juillet 1978 dès lors que l’arrêté ne règle que la question du seul cas de force majeure médicale qui n’est par ailleurs pas expressément prévue par l’article 32” (Arbh. Luik (afd. Namen) 13 januari 2009, JTT 2009, 132). Deze argumenten ter weerlegging van het legaliteitsprobleem kunnen ons niet volkomen overtuigen. In de eerste plaats is zijn deze argumenten weinig onderbouwd en wordt niet aangegeven hoe een en ander juridisch kan worden verantwoord. De concrete implicaties van de toepasselijkheid van art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet worden onbesproken gelaten, waardoor de redenering van de auteurs moeilijk te volgen is. Zelfs in de hypothese dat art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet een afwijking inhoudt van het wettelijke begrip ‘overmacht’, betekent dit nog niet dat de uitvoerende macht gemachtigd is om voorwaarden te verbinden aan de beëindiging of zelfs nog maar de schorsing van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Deze machtiging moet uitdrukkelijk worden toegekend door de wet, en dat is tot nog toe niet het geval, met uitzondering van het nog niet in werking getreden art. 34 Arbeidsovereenkomstenwet. De vraag blijft welke de juridische basis is om het KB Gezondheidstoezicht Werknemers te koppelen aan art. 31 Arbeidsovereenkomstenwet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid F van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling, of hij slechts aanbevelingen tot aanpassing van de werkpost of de activiteit heeft geformuleerd. e. Naleving van de verplichting tot doorvoeren van redelijke aanpassingen als voorwaarde voor de beëindiging wegens overmacht Bepaalde auteurs1135 koppelen de verplichting van de werkgever om redelijke aanpassingen door te voeren, aan de problematiek rond de beëindiging wegens medische overmacht. Ook in de rechtspraak zijn er sporen van deze opvatting terug te vinden1136 (infra, deel VI). Concreet komt deze stelling hierop neer. Indien de werkgever de arbeidsovereenkomst op grond van medische overmacht beëindigt nadat de werknemer met een handicap redelijke aanpassingen heeft aangevraagd zonder dat de werkgever hieraan gevolg heeft gegeven, moet deze handeling als een vorm van discriminatie worden aangezien.1137 De werkgever kan aan die verplichting tot het doorvoeren van redelijke aanpassingen ontsnappen mits aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:1138 de werkgever moet kunnen aantonen dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, berust op wezenlijke en bepalende beroepsvereisten en moet het bewijs leveren dat hij in de onmogelijkheid verkeert om redelijke aanpassingen door te voeren.1139 Later gaan we nog dieper in op de thematiek van de redelijke aanpassingen (infra, deel VI). Wel kunnen we reeds vermelden dat deze verplichting verder reikt dan wat is bepaald in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. f. Besluit Momenteel heerst nog zeer veel onduidelijkheid over het antwoord op de vraag of artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers ertoe leidt dat de werkgever zich pas kan beroepen op medische overmacht nadat hij de werknemer ander werk heeft aangeboden of objectieve en redelijke gronden heeft aangevoerd die hem van deze wedertewerkstellingsplicht kunnen bevrijden. Er zijn auteurs die in dit verband aanhalen dat dit wel degelijk het geval is en dat de opvatting die het Hof van Cassatie in het arrest van 2 oktober 2000 huldigde, niet langer kan worden aangehouden. Nochtans lijken er juridische argumenten voorhanden om te stellen dat het voldoen aan de reclasseringsplicht geen voorwaarde is om medische overmacht vast te stellen. In een antwoord op een parlementaire vraag1140 stelde de toenmalige minister van Werk in januari 2013 dat, aangezien artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet (nog) niet van kracht is, het arrest van het Hof van Cassatie van 2 oktober 2000 van toepassing blijft en dat de werkgever dus niet verplicht is om de werknemer aangepaste arbeidsomstandigheden voor te stellen. 1141 Zij wees wel op de tendens in de rechtspraak waarbij sommige rechters van mening zijn dat de verplichting tot re-integratie verhindert dat medische overmacht zelf de reden voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vormt. Het feit dat de minister slechts kon verwijzen naar een tendens, zonder dat zij daarbij de 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 Zie onder meer J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2008, 186. Zie bijvoorbeeld het eerder aangehaalde Arbh. Antwerpen 23 april 2010, AR 2007/AA/448, onuitg. en AR 2007/AA/450, onuitg.: “Bovendien moet worden opgemerkt dat, zelfs in de hypothese dat mevrouw V definitief ongeschikt zou zijn voor poetswerk boven de schoudergordel, deze ongeschiktheid onmogelijk kan worden gekwalificeerd als overmacht, waardoor de arbeidsovereenkomst werd beëindigd”, waarna het arbeidshof op grond van de antidiscriminatiewetgeving en het Europees recht stelt dat de werknemer moet worden beschouwd als een persoon met een handicap en dus recht heeft op redelijke aanpassingen. Zie ook Arbrb. Brussel 6 mei 2015, AR 13/6.128/A, onuitg. J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2008, 195. J.-F. NEVEN, “Dissolution du contrat de travail pour cause d’incapacité définitive: vers une obligation de reclassement” in X, Les 30 ans de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, Brussel, Editions du Jeune Barreau de Bruxelles, 2008, 186. Vr. en Antw. Kamer 2012-13, 22 januari 2013, 41 (Vr. nr. 15208, J.-M. DELIZEE). Deze zienswijze is voor kritiek vatbaar in het licht van de Belgische, Vlaamse, Europese en verdragsrechtelijke antidiscriminatiewetgeving (infra, deel VI). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 189 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid juridische correctheid van die rechtspraak aantoont, doet ons vermoeden dat ook zij beseft dat de regeling zeer onduidelijk is. Inderdaad, zij stelde zelf dat “de wettelijke bepalingen herzien moeten worden, met het oog op de re-integratie van werknemers die definitief ongeschikt zijn voor hun werk, en om onterecht of bedrieglijk gebruik van overmacht te vermijden”. In dat verband merkte zij ook nog op: “Mijn administratie maakt deel uit van een platform dat het overleg moet bevorderen tussen de actoren die zich bezighouden met het aan het werk houden of de re-integratie van arbeidsongeschikte personen” (infra, deel V). Niettemin willen wij erop wijzen dat de antidiscriminatiewetgeving wellicht goeddeels deze lacune opvult, althans voor zover het personeelslid heeft gevraagd om redelijke aanpassingen. De antidiscriminatiewetgeving verbiedt om op een discriminerende wijze de arbeidsovereenkomst te beëindigen, wat erop lijkt te wijzen dat het niet mogelijk is om zich te beroepen op medische overmacht zonder eerst redelijke aanpassingen te hebben doorgevoerd of zonder op een bevredigende wijze te hebben aangetoond dat deze redelijke aanpassingen niet kunnen worden getroffen. Het feit dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet kan afwijken van het wettelijk bepaalde begrip overmacht betekent dus geenszins dat de werkgever zonder meer de arbeidsovereenkomst kan ontbinden op grond van medische overmacht. We komen hier later nog op terug (infra, deel VI). Hoe dan ook vereist het Europees recht dat een systeem wordt opgezet waarbij de werkgever wordt verplicht om redelijke aanpassingen door te voeren alvorens over te gaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst op grond van medische overmacht. Algemeen beschouwd, lijkt het ons onmogelijk om een sluitend antwoord te formuleren op de vraag of de naleving van de reclasseringsplicht een voorwaarde vormt om over te gaan tot de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve arbeidsongeschiktheid. Er zijn te veel uiteenlopende meningen daarover die deels correct zijn, maar waartegen schijnbaar telkens weer argumenten kunnen worden ingebracht ter weerlegging. Gezien het belang van deze problematiek voor de praktijk, kunnen wij niet anders dan de noodzaak van een duidelijke en ondubbelzinnige wetgeving onderstrepen. Een procedure zoals opgenomen in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, zou in principe concrete invulling kunnen geven aan die verplichting, maar dient door de wetgever of op grond van een onbetwistbare delegatie door de uitvoerende macht te worden uitgewerkt. Dat is vooralsnog niet gebeurd. 4. Sanctie in geval van beëindiging wegens overmacht zonder naleving van de reclasseringsverplichting Het Hof van Cassatie heeft tot hiertoe nog geen uitspraak gedaan over de vraag wat de gevolgen zijn van een vaststelling van medische overmacht door de werkgever zonder dat hij de reclasseringsprocedure uit artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers heeft nageleefd. HAUTENNE en GILSON werpen de volgende vraag op: “peut-on considérer que l’employeur qui ne proposait pas, de manière injustifiée, un reclassement opérait un ‘constat erroné’ de la rupture du contrat pour force majeure?”.1142 Terugkoppelend naar het arrest van het Hof van Cassatie van 19 mei 2008 (supra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5), vragen zij zich af of het hof hiermee niet indirect een re-integratieverplichting heeft gecreëerd. Op te merken valt dat dit arrest geen betrekking had op de medische overmacht in het bijzonder. We dienen dus af te wachten of en hoe het Hof van Cassatie hier nog over zal oordelen.1143 Op grond van onze analyse komt het ons voor dat het nietnaleven van de reclasseringsprocedure op zich geen afbreuk doet aan de rechtmatigheid van de beëindiging wegens medische overmacht, maar wellicht wel aanleiding kan geven tot een schadevergoeding op grond van de antidiscriminatiewetgeving. 1144 We zullen later (infra, deel VI) 1142 .1143 1144 190 N. HAUTENNE en S. GILSON, “L’obligation de reclassement du travailleur inapte: un coup de grâce à la notion de force majeure médicale ?” in M. DUMONT (éd.), Le droit du travail dans tous ses secteurs, Limal, Anthemis, 2008, 310. A. VAN REGENMORTEL, « Specifieke beëindigingsmodaliteiten: definitieve arbeidsongeschiktheid” in M. RIGAUX en W. RAUWS (eds.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 8, Antwerpen, Intersentia, 2010, 391. Zie ook G. JACQUEMART en M. STRONGYLOS, “L’incapacité de travail peut-elle constituer un cas de force majeure?”, Pacioli 2012, afl. 351, (1) 4. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid nagaan wat de gevolgen zijn van een beëindiging wegens definitieve arbeidsongeschiktheid zonder dat de werkgever redelijke aanpassingen heeft getroffen voor de werknemer met een handicap. 5. Beperkingen vanuit de leer van het ius variandi a. Algemene principes Wanneer de werkgever effectief een werkverandering voorstelt als gevolg van een beslissing van de arbeidsgeneesheer, is de vraag of het personeelslid verplicht is daarop in te gaan. Ten overstaan van de overheidscontractanten dient zich nog een bijkomend punt aan, namelijk of het andere werk al dan niet kan worden ingepast in de bestaande arbeidsovereenkomst. DAVAGLE wijst erop dat het zowel in het geval van een aanpassing van de werkpost of de activiteit, als in het geval van een definitieve overplaatsing kan voorkomen dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst moet worden gesloten.1145 Ook GILIS1146 onderscheidt verschillende mogelijke situaties wanneer de arbeidsgeneesheer op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling heeft aangekruist dat de werknemer definitief moet worden overgeplaatst naar een andere werkpost, met in rubriek F de nodige aanbevelingen. In feite moeten we hier eenvoudigweg verwijzen naar de leer van het ius variandi, meer bepaald met betrekking tot de eenzijdige wijziging van de functie door de werkgever. Deze leer is op zich vrij complex en heeft in de rechtsleer al heel wat inkt doen vloeien. 1147 We zullen hier dan ook niet uitgebreid bij stilstaan, maar achten het niettemin noodzakelijk om in grote lijnen de gevolgen van een eventuele werkverandering toe te lichten. Het uitgangspunt is dat het in beginsel voor de werkgever verboden is eenzijdig een wijziging aan te brengen aan de arbeidsovereenkomst. Dit verbod heeft ook betrekking op arbeidsvoorwaarden die als niet-essentieel worden beschouwd.1148 De leer van het ius variandi kent echter een aantal uitzonderingen en nuanceringen op dit principe. In de eerste plaats is het mogelijk via een wijzigingsbeding een contractueel ius variandi voor de werkgever in te bouwen. Hoewel artikel 25 van de Arbeidsovereenkomstenwet in principe het inlassen van een wijzigingsbeding verbiedt, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat een dergelijk beding wel degelijk toegelaten is als het gaat om niet-essentiële arbeidsvoorwaarden. Ten tweede behoudt de werkgever het recht om op grond van zijn gezagsrecht wijzigingen aan te brengen aan de arbeidsomstandigheden, zijnde de niet-overeengekomen facetten van de arbeidsrelatie. Men spreekt ook wel eens over het ius dominandi van de werkgever.1149 Voorts is er het beginsel van de goede trouw dat is neergelegd in artikel 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek. Vooral de beperkende werking van dit principe is hier van belang, in die zin dat de werknemer een wijziging niet mag afwijzen wanneer dit rechtsmisbruik zou uitmaken. 1150 Tot slot kan het voorkomen dat de werkgever op grond van een wettelijke bepaling gerechtigd is om eenzijdig wijzigingen aan te brengen aan een arbeidsvoorwaarde. 1151 In verband met deze laatste uitzondering vestigen wij er de aandacht op dat artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek hoger gerangschikt is in de hiërarchie van de rechtsnormen dan het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Nochtans moeten we er opnieuw op wijzen dat dit KB uitvoering geeft aan de Welzijnswet Werknemers, die de uitvoerende macht heeft gemachtigd om aan de werknemers en werkgevers alle maatregelen op te leggen die nodig zijn voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (supra, 3). Vandaar zou men kunnen stellen dat via dit besluit op een rechtsgeldige 1145 1146 1147 1148 1149 1150 1151 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96. Zie voor een grondige bespreking I. DE WILDE, Flexicurity in de publieke sector. Een analyse van de (eenzijdige) wijzigbaarheid van de individueel en collectief bepaalde arbeidsvoorwaarden van de overheidscontractant, Universiteit Antwerpen, proefschrift, 2016, 453 p.; I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 327 p. Art. 1134 BW en ook Cass. 20 december 1993, Soc.Kron. 1994, 105, noot. H. FUNCK en J. DEGRAUWE, RW 1995-96, 41, noot J.R.R. Zie onder andere P. HUMBLET, “Ius dominandi of ius variandi: what’s in a name”, RW 1994-95, afl. 8, 241-247. Zie onder meer A. VAN BEVER, “Goede trouw en belangenafweging in het arbeidsrecht. Toepassing op de wijziging van arbeidsvoorwaarden”, TSR 2010/4, 469-535. Art. 1134, tweede lid BW. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 191 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid wijze kan worden afgeweken van artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek, al valt te betwijfelen of een machtiging aan de uitvoerende macht om dit te doen, op een veeleer impliciete wijze kan worden gegeven.1152 Artikel 14 van de Antidiscriminatiewet 2007 verbiedt op zijn beurt dat de werkgever zou weigeren om redelijke aanpassingen te treffen ten aanzien van een werknemer met een handicap. Bijgevolg rijst de vraag of, wanneer de arbeidsongeschiktheid van een werknemer kan worden beschouwd als een handicap, de werkgever op grond van deze bepaling gemachtigd is om, althans bij gebrek aan toestemming van de betrokken werknemer, eenzijdig wijzigingen aan te brengen aan de arbeidsvoorwaarden van de werknemer. Het antwoord hierop ligt niet voor de hand, daar aanpassingen doorgaans zullen gebeuren op verzoek van de werknemer, waarna die, na een weigering door de werkgever, zelf een beroep zal doen op de antidiscriminatiewetgeving om de werkgever aan te spreken op zijn tekortkoming. Deze kwestie is ook niet aan de orde wanneer de arbeidsongeschiktheid niet langdurig van aard is. b. Mogelijke hypothesen Met deze algemene principes in het achterhoofd, onderscheiden we de volgende hypothesen: ofwel kan de aanpassing of wijziging van de werkpost probleemloos worden ingepast in de bestaande arbeidsovereenkomst, ofwel gaat de aanpassing of wijziging zodanig ver dat deze de grenzen van het ius variandi overschrijden. Wij hebben er geen zicht op of deze problematiek vaak voorkomt. Het is immers in het belang van de werknemer dat hij aangepast of ander werk krijgt dat hem toelaat verder een inkomen uit arbeid te verwerven. In die zin is het aangewezen dat hij instemt met de voorgestelde wijziging van de arbeidsovereenkomst. Toch is het niet volkomen ondenkbaar dat de werknemer in kwestie niet akkoord gaat. In die gevallen rijst de vraag wat de positie is van de werkgever die vanzelfsprekend rekening moet houden met de vigerende wetgeving. In het geval dat de aanpassing of wijziging in de huidige arbeidsovereenkomst in te passen valt, staat de reclasseringsplicht voor de werkgever de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens medische overmacht in de weg, tenzij de werkgever kan aantonen dat het onmogelijk is de overeengekomen arbeid uit te voeren, door een van de uitzonderingen in artikel 72 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers in te roepen.1153 GILIS haalt het voorbeeld aan van een werkneemster die in het raam van haar arbeidsovereenkomst als verpleegkundige een ruime waaier aan taken heeft. Wanneer de arbeidsgeneesheer haar definitief arbeidsongeschikt acht voor het uitvoeren van rugbelastende taken, betekent dit niet dat zij niet in staat is andere, meer administratieve opdrachten te volbrengen binnen de contractueel bedongen arbeid. De werkgever is er bijgevolg toe gehouden haar ander, veeleer administratief werk aan te bieden of aan te tonen dat dit niet mogelijk is wegens technische, objectieve of andere gegronde redenen. 1154 Het zal hier wellicht meestal gaan om de uitoefening van het ius dominandi, tenzij het uitvoeren van administratief werk duidelijk niet zou behoren tot de arbeidsovereenkomst. Eventueel kan hier ook de beperkende werking van de goede trouw spelen in die zin dat de werknemer een wijziging slechts mag weigeren voor zover een dergelijke weigering geen rechtsmisbruik uitmaakt. 1155 Ook DAVAGLE merkt op dat niet elke overplaatsing gepaard gaat met een wijziging van de overeengekomen arbeid. Hoe dan ook, dient elk geval in concreto te worden beoordeeld.1156 Uit de praktijk blijkt ook dat heel wat verplegend personeel met deze specifieke medische problematiek wordt geconfronteerd, en dat van een werkgever redelijkerwijze ook niet kan worden verwacht dat ieder personeelslid uitsluitend met administratieve taken wordt belast. 1152 1153 1154 1155 1156 192 I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 111. Met andere woorden door aan te tonen dat zulks noch technisch noch objectief mogelijk is of wanneer dat om gegronde redenen redelijkerwijze niet kan worden geëist. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 96-97. We moeten er echter op wijzen dat de beperkende werking van de goede trouw niet vaak zal worden aanvaard als rechtvaardigingsgrond voor een eenzijdige wijziging door de werkgever (zie K. MAGERMAN, Loonvoorwaarden wijzigen, Brugge, die Keure, 2010, 179; W. VAN EECKHOUTTE, “De ondraaglijke onveranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst” in W. VAN EECKHOUTTE en M. RIGAUX, Sociaal Recht: niets dan uitdagingen, Brugge, Mys & Breesch, 1996, 42). M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid In het geval dat de aanpassing of de wijziging de grenzen van het ius variandi te buiten gaan omdat de aanbeveling voor ander werk of de vermindering van de arbeidsduur niet inpasbaar is in de bestaande arbeidsovereenkomst, kan de werkgever conform de heersende cassatierechtspraak de arbeidsovereenkomst volgens sommigen laten ontbinden wegens medische overmacht. 1157 De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening kan echter navraag doen bij de werkgever in verband met de reden waarom hij geen gevolg heeft gegeven aan de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer. Wanneer hieruit blijkt dat er wel degelijk ander werk mogelijk was binnen de organisatie, zal de RVA de werknemer verzoeken zijn rechten ten overstaan van de werkgever te verzilveren. Dit komt erop neer dat de werknemer het equivalent van de opzeggingsvergoeding kan eisen van zijn vroegere werkgever bij de arbeidsrechtbank aangezien deze laatste de arbeidsovereenkomst onrechtmatig heeft beëindigd.1158 In het licht van de evoluties op het gebied van handicap en redelijke aanpassingen, lijkt het steeds evidenter dat een dergelijke procedure wel degelijk kans op slagen maakt. Stel dat de in het hierboven gegeven voorbeeld de verpleegkundige nog wel in staat is haar huidige functie deeltijds uit te oefenen, en zij geen ander werk zou moeten krijgen. In dat geval zou de vermindering van de arbeidsduur ingaan tegen de voltijdse arbeidsovereenkomst. Wanneer de wijziging of aanpassing niet toegelaten zou zijn op grond van het ius variandi, betekent dit op het eerste gezicht dat de werkgever de voorgestelde werkverandering niet eenzijdig kan doorvoeren, maar dat de partijen hierover overeenstemming moeten bereiken. 1159 Ingeval dat de werknemer niet akkoord gaat met de definitieve beslissing tot werkverandering die de limieten van het ius variandi overschrijdt, kan de werkgever deze wijziging in beginsel niet eenzijdig doorvoeren. Dit laatste zou immers een contractuele wanprestatie met zich brengen, en bij een belangrijke wijziging van een essentieel element van de arbeidsovereenkomst zelfs gelijk staan aan impliciet ontslag.1160 Toch zou men ook kunnen argumenteren dat de werkgever wel degelijk over de bevoegdheid beschikt om eenzijdig te wijzigen voor zover de gezondheidstoestand van de werknemer dat vereist, onder meer op grond van zijn verplichting om als een goed huisvader te zorgen dat de arbeid wordt verricht in behoorlijke omstandigheden met betrekking tot de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.1161 Daarnaast lijkt ook hier het leerstuk van de goede trouw relevant te zijn voor de beoordeling van het weigeringsrecht van de werknemer. 1162 Wijzen we tot slot nogmaals op het leerstuk van handicap en redelijke aanpassingen (infra, deel VI). Het is aan de wetgever om hierover duidelijkheid te scheppen. Zolang dat niet is gebeurd, is het gissen naar de draagwijdte van een aantal bepalingen uit de Welzijnswet Werknemers annex zijn uitvoeringsbesluiten, waaronder het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. We wijzen er voor de volledigheid op dat het altijd mogelijk is om een nieuwe arbeidsovereenkomst te sluiten voor het uitoefenen van ander werk. In geval van een (blijvende1163) vermindering van de arbeidsduur zal bovendien een aantal vormvereisten in acht moeten worden genomen met betrekking tot de nieuwe arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid. 1157 1158 1159 1160 1161 1162 1163 N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14. Art. 20, 2° Arbeidsovereenkomstenwet. I. DE WILDE, S. AERTS en R. JANVIER, De eenzijdige wijziging van de arbeidsvoorwaarden van het (contractueel) overheidspersoneel, Brugge, die Keure, 2014, 111 en A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183. Gaat het om een tijdelijke vermindering van de arbeidsduur, dan duikt opnieuw de discussie of het dan al dan niet gaat om een gedeeltelijke schorsing van de arbeidsovereenkomst. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 193 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid E. Weigeringsrecht van de werknemer?1164 1. Algemeen HAUTENNE benadrukt dat de werknemer de werkverandering kan weigeren. 1165 Zij wijst erop dat het KB Gezondheidstoezicht Werknemers nergens een uitdrukkelijke verplichting tot aanvaarding bevat. Weliswaar is de werknemer verplicht om tijdens de beroepsprocedure elk werk aan te nemen dat naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past1166 (infra, afdeling 2), maar deze verplichting geldt slechts tot op de dag van de definitieve beslissing van de arbeidsgeneesheer. VAN REGENMORTEL daarentegen beantwoordt de vraag aangaande de plicht van de werknemer om het voorstel voor ander werk te aanvaarden, wel bevestigend. 1167 Zij is zelfs van mening dat dit ook het geval is wanneer de werknemer een lager loon zou genieten in zoverre er geen hoger bezoldigd werk voorhanden is dat voldoet aan de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer. Dit wordt afgeleid uit het feit dat tijdens de beroepsprocedure de werknemer geen loonverlies mag leiden wat a contrario zou kunnen betekenen dat dit achteraf niet uitgesloten is.1168 In dit verband herhalen wij dat bij een contractuele tewerkstelling de werknemer er bovendien toe gehouden is de arbeidsovereenkomst te goeder trouw uit te voeren (supra, 1, a). Dit beginsel van de goede trouw, zoals vervat in 1134, derde lid van het Burgerlijk Wetboek staat op de ladder van de hiërarchie van de rechtsbronnen hoger dan het KB Gezondheidstoezicht Werknemers en geniet daardoor in principe voorrang. Het weigeren van een functiewijziging zou vanuit dat perspectief in sommige gevallen als rechtsmisbruik kunnen worden gekwalificeerd 1169 of in extremis als een uiting van de wil van de werknemer om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, met andere woorden als een impliciet ontslag.1170 Een werknemer heeft er geen redelijk belang bij een functiewijziging te weigeren wanneer die door legitieme motieven is verantwoord en wanneer die hem in een positie brengt die in elk opzicht gelijkwaardig of gunstiger is dan voorheen. 1171 Benadrukken wij wel dat het telkens om een beoordeling in concreto gaat, wat het onmogelijk maakt om hierover algemene uitspraken te doen. Tot slot is er nog de hypothese dat in de arbeidsovereenkomst een wijzigingsbeding is opgenomen met betrekking tot de functie, en waarin deze arbeidsvoorwaarde uitdrukkelijk als niet-essentieel worden aangemerkt (supra, 1, a). In voorkomend geval kan de werknemer naar onze mening de werkverandering niet weigeren gegeven dat hij zich er contractueel toe heeft verbonden de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid van de werkgever op dit punt te aanvaarden. 1172 1164 1165 1166 1167 1168 1169 1170 1171 1172 194 Zelfs wanneer het personeelslid tijdens het voorafgaand overleg te kennen gaf niet akkoord te kunnen gaan met de voorgestelde werkverandering, is de arbeidsgeneesheer ertoe gehouden een beslissing te nemen die hij noteert op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling. Tegen deze beslissing kan de werknemer dan nog een overleg- en/of beroepsprocedure starten (zie M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15). N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170. Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Zie A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183. A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183. Zie onder meer A. VAN BEVER, “Goede trouw en belangenafwegingen in het arbeidsrecht. Toepassing op de wijziging van arbeidsvoorwaarden”, TSR 2010, 482. Zie A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183. W. VAN EECKHOUTTE, “De ondraaglijke onveranderlijkheid van de arbeidsovereenkomst” in W. VAN EECKHOUTTE en M. RIGAUX, Sociaal Recht: niets dan uitdagingen, Brugge, Mys & Breesch, 1996, 54. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 16. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2. Consequenties De werknemer die weigert de nieuwe functie te aanvaarden, zal geen loon ontvangen aangezien hij geen arbeid presteert. Ook kan hij de werkgever niet aanspreken tot het betalen van enigerlei schadevergoeding, gegeven dat deze laatste geen contractuele fout begaat.1173 Wanneer geen van beide partijen het initiatief neemt om de arbeidsovereenkomst te beëindigen, zal deze worden geschorst. Aangezien de werknemer arbeidsongeschikt is voor zijn contractueel bedongen arbeid, zorgt hij best voor een attest van zijn behandelend geneesheer1174 ter staving van zijn arbeidsongeschiktheid. Dit is ook van belang opdat hij recht zou hebben op gewaarborgd loon voor zover dat recht daarop al niet zou zijn uitgeput. Of de betrokkene aanspraak kan maken op uitkeringen vanwege de ziekteverzekering, hangt af van de erkenning van zijn arbeidsongeschiktheid in de betekenis die de ZIV-Wet daaraan geeft (supra, deel II). Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve ongeschiktheid voor de overeengekomen arbeid uitgaande van de werknemer, is het recht op ZIV-uitkeringen eveneens afhankelijk van het voldoen aan het vereiste qua arbeidsongeschiktheid volgens deze wetgeving. 1175 Als de ontslagen werknemer niet (langer) als arbeidsongeschikt volgens de ZIV-Wet wordt beschouwd, meent DAVAGLE dat de werknemer gerechtigd is op werkloosheidsuitkeringen. Hierbij willen wij echter een kanttekening plaatsen1176 gegeven dat een van de toekenningsvoorwaarden om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen vanwege de werkloosheidsverzekering, erin bestaat dat de werknemer werkloos moet zijn om redenen onafhankelijk van zijn wil. 1177 DAVAGLE koppelt de daaraan verbonden sanctie in de vorm van de schorsing van het recht op werkloosheidsuitkeringen gedurende minstens 4 en hoogstens 52 weken1178 aan de situatie waarin de werknemer een werkverandering weigert die neerkomt op een onbelangrijke wijziging van een essentieel element van de overeenkomst of op een belangrijke wijziging van een bijkomstig element. Indien de werknemer ander werk weigert omdat het gaat om een belangrijke wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde, zou de werknemer aan die sanctie ontsnappen. 1179 Dit is vooral een feitenkwestie en het komt aan de directeur van het gewestelijk werkloosheidsbureau toe om de concrete situatie te beoordelen in het licht van het vereiste van onvrijwillige werkloosheid. De kwestie is vooral of de werknemer die de voorgestelde nieuwe functie heeft geweigerd, al of niet zonder wettige reden een passende dienstbetrekking heeft verlaten. Indien de werknemer een voorstel van ander werk afwijst, kan de werkgever niet worden bestraft.1180 In voorkomend geval mag ook de werkgever de stap zetten om het einde van de arbeidsovereenkomst wegens definitieve medische overmacht te doen vaststellen. 1181 Hij kan immers de werknemer het overeengekomen werk niet meer laten presteren, en bovendien wordt hij geconfronteerd met een weigering van de werknemer om de werkverandering te accepteren. 1182 In dat geval vraagt hij best aan de werknemer zijn weigering schriftelijk te bevestigen, waardoor deze laatste achteraf geen schadevergoeding meer kan eisen voor een vermeende onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. 1183 Bovendien moet de werkgever ervoor zorgen dat hij 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180 1181 1182 1183 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15. Zie ook N. HAUTENNE, “La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170 ; A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX, Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183. Art. 51, § 1, tweede lid Werkloosheidsbesluit 1991. Art. 52bis, § 1 Werkloosheidsbesluit 1991 en ook art. 53 Werkloosheidsbesluit 1991. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15 en 16. Zie ook M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III)”, Ors. 2011, afl. 1, 15. HAUTENNE (“La modification du contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 170) verwijst in dit verband naar een arrest van het Arbeidshof te Luik (zie Arbh. Luik 2 juni 2009, AR 8287/06, onuitg.), waarin als volgt wordt beslist: “En l'espèce, l'appelante ne pouvait pas être réaffectée à un autre travail puisqu'elle refusait toute occupation au sein de l'intimée (courrier du 4 décembre 2003: « Aussi longtemps que M. M. sera directeur de l'Atelier, [l'appelante] n'envisage pas de pouvoir reprendre son travail tant les souffrances qu'elle a endurées ont perturbé son état de santé ») en telle sorte que la réaffectation ne peut être raisonnablement exigée, dans quelque service que ce soit, pour des motifs dûment justifiés”. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 15. N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 97. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 195 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid over voldoende bewijsmateriaal beschikt opdat de werknemer effectief ongeschikt zou worden bevonden voor het overeengekomen werk.1184 Voegen wij hieraan toe dat conform het – voorlopig nog niet in werking getreden – artikel 34 van de Arbeidsovereenkomstenwet het einde van de arbeidsovereenkomst bij weigering van aangepast werk door de werknemer in geval van definitieve arbeidsongeschiktheid voor de bedongen arbeid slechts mag worden vastgesteld na attestatie door de bevoegde geneesheer-sociaal inspecteur van de Algemene Directie Toezicht op het Welzijn op het Werk. Afdeling 2 – Positie tijdens de overleg- en beroepsprocedures § 1. Verplichting van de werkgever tot het aanbieden van vervangingswerk A. Principes Zoals verder nog zal worden uiteengezet, kan de werknemer in bepaalde gevallen een overlegen/of beroepsprocedure starten tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer (infra, deel VII). De positie van de werknemer tijdens deze procedure is uitdrukkelijk geregeld in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De werkgever tracht tijdens deze procedure, in overeenstemming met de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer, zo snel mogelijk elke werknemer voor wie op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aanbevelingen zijn aangetekend, tewerk te stellen op een andere werkpost of aan een andere activiteit waarvan hij de tewerkstellingsvoorwaarden bepaalt. 1185 De werkgever die in de onmogelijkheid verkeert om een andere werkpost of activiteit aan te bieden, moet dit tegenover de geneesheer-arbeidsinspecteur van de Medische Arbeidsinspectie kunnen verantwoorden.1186 DAVAGLE is van mening dat deze verplichting van de kant van de werkgever niet geldt tijdens de beroepsprocedure van een werknemer die niet onder het verplicht gezondheidstoezicht valt. In dat geval is de beslissing van de arbeidsgeneesheer immers geschorst, althans wanneer het gaat om werknemers die geen risico-activiteit uitoefenen (infra, deel IV). Het is tegenstrijdig om een geschorste beslissing uit te voeren.1187 De werknemer die in beroep gaat, mag tot de dag van de definitieve beslissing geen enkele vorm van loonverlies lijden. Tijdens die periode neemt hij elk werk aan dat naar het oordeel van de arbeidsgeneesheer bij zijn gezondheidstoestand past. 1188 Weigert de werknemer dit, dan zal hij geen loon ontvangen aangezien hij geen prestatie levert. Wanneer de behandelend geneesheer hem echter arbeidsongeschikt verklaart, zal de werknemer eerst gewaarborgd loon ontvangen, gevolgd door ziekte-uitkeringen.1189 Zolang er geen definitieve beslissing is genomen over de arbeidsgeschiktheid van de werknemer, is de definitieve arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet bewezen. 1190 De beslissing wordt definitief op het einde van de overleg-1191 en/of beroepsprocedure1192 of zodra de beroepstermijn is verstreken.1193 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 196 M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III)”, Ors. 2011, afl. 2, 14. Art. 70, § 1, eerste lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 70, § 2, tweede lid KB Gezondheidstoezicht Werknemers. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (III/III), Ors. 2011, afl. 2, 12. Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Het valt op dat deze verplichting niet is voorzien ten aanzien van de werknemer die een overlegprocedure is gestart. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 230; N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 84. Art. 70, § 3 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 59 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 64 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Art. 65 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Samengevat, wanneer de beslissing van de arbeidsgeneesheer wordt geschorst, behoudt de werknemer in principe zijn werkpost tijdens de overleg- en beroepsprocedure.1194 In andere gevallen zal de betrokken werknemer worden tewerkgesteld volgens de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer zonder dat de werknemer loonverlies mag lijden. 1195 De tekst van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers hult zich echter in stilzwijgen wanneer het gaat om een werknemer die ongeschikt wordt bevonden voor het overeengekomen werk, aan wie de werkgever geen ander werk kan geven conform de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer en die toch beroep instelt tegen de beslissing van de arbeidsgeneesheer.1196 In deze hypothese wordt de arbeidsovereenkomst immers geschorst. B. Mogelijke hypothesen Hieronder overlopen we nog even de verschillende mogelijke hypothesen en de daaraan gekoppelde gevolgen.1197 Ofwel accepteert de werknemer de overplaatsing naar een andere functie die de arbeidsgeneesheer heeft aanbevolen. In dit geval verliest hij geen loon, ook al gaat het om een ander, minder goed bezoldigd werk. Ofwel stelt de werkgever geen andere functie voor. Dan zijn er opnieuw twee mogelijkheden. Als de werknemer niet arbeidsongeschikt wordt bevonden in de zin van de ZIV-Wet, is hij gerechtigd op uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid wegens medische overmacht. Wordt de werknemer wel erkend als arbeidsongeschikt volgens de ZIV-Wet, dan zal hij ziekte-uitkeringen ontvangen. Wanneer de adviserend geneesheer van de verzekeringsinstelling-ZIV echter beslist tot het einde van de arbeidsongeschiktheid, zijn er opnieuw twee opties. Wanneer de werknemer deze beslissing voor de arbeidsrechtbank aanvecht, geniet hij voorlopige werkloosheidsuitkeringen. 1198 Betwist de werknemer deze beslissing niet, dan ontvangt hij gewone werkloosheidsuitkeringen. 1199 Ofwel stelt de werkgever een overplaatsing voor, die echter wordt geweigerd door de werknemer. In dat geval volgt HAUTENNE dezelfde redenering als in de voorgaande hypothese. Met betrekking tot de ziekte-uitkeringen volgen wij deze argumentatie. Nochtans is enige nuance gepast wat de werkloosheidsuitkeringen betreft. Men moet in het achterhoofd houden dat een werknemer onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon moet zijn om aanspraak te maken op – al dan niet tijdelijke1200 – werkloosheidsuitkeringen.1201 Wanneer de werknemer een voorstel van de werkgever afwijst, valt bezwaarlijk voor te houden dat hij aan die toekenningsvoorwaarde voldoet, tenzij hij effectief ongeschikt is om ook die andere aangeboden functie uit te oefenen. 1202 Daar 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 Zoals nog zal blijken, wordt de beslissing van de geneesheer in beginsel geschorst in geval van een overleg- en/of beroepsprocedure. Hierop bestaan echter een aantal uitzonderingen (art. 61 en art. 69 KB Gezondheidstoezicht Werknemers). N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 164. N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 164. Zie voor deze samenvatting N. HAUTENNE, “La modification de contrat dans la perspective d’un reclassement professionnel du travailleur inapte” in S. GILSON (éd.), La modification unilatérale du contrat de travail, Limal, Anthemis, 2010, 165. Art. 62, § 2 Werkloosheidsbesluit 1991. Arbh. Luik 24 januari 2005, AR 32.210/2004, onuitg. Het Arbeidshof te Luik oordeelde, vrij vertaald, dat wanneer een werknemer de beslissing van de adviserend geneesheer ZIV waarin deze de werknemer geschikt verklaart om het werk te hernemen, niet betwist, maar de arbeidsgeneesheer voor een bepaalde tijd een overplaatsing naar een minder zware functie aanbeveelt die de werkgever echter niet kan aanbieden, de arbeidsovereenkomst is geschorst door medische redenen. De werkloze kan dan geen aanspraak maken op voorlopige werkloosheidsuitkeringen, maar wel op gewone werkloosheidsuitkeringen. Het komt aan de RVA toe om in geval van twijfel over de arbeidsgeschiktheid de procedure zoals vastgelegd in art. 62, § 1 Werkloosheidsbesluit op te starten. Zie Arbh. Luik 16 februari 2005, zoals aangehaald in Cass. 12 juni 2006, nr. S.05.0064.F. Het arrest van het arbeidshof werd niet vernietigd door het Hof van Cassatie. Art. 44 Werkloosheidsbesluit 1991. Zie in dit verband ook A. VAN REGENMORTEL, “Actuele knelpunten bij de uitoefening van de arbeidsgeneeskunde” in M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht 4, Antwerpen, Maklu Uitgevers, 1993, 183, die aanhaalt dat de werknemer die – weliswaar in het raam van een beslissing van definitieve arbeidsongeschiktheid – geacht Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 197 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid staat tegenover dat de werknemer niet (altijd) kan worden gedwongen om een door de werkgever eenzijdig opgelegde functiewijziging te aanvaarden. § 2. Quid, zo geen beroepsprocedure wordt ingesteld? Het recht op behoud van het loon geldt enkel voor de werknemer die een beroepsprocedure instelt, en dit tot op het moment dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer definitief wordt.1203 Deze garantie is niet ingebouwd tot voordeel van de werknemer die voor de overlegprocedure opteert.1204 Als enkel de overlegprocedure wordt gevolgd, zal het personeelslid volgens DAVAGLE het loon dat correspondeert met de nieuwe functie ontvangen, en niet het loon waar hij recht op had in de uitoefening van zijn vorige functie.1205 Ook wanneer de werkgever niet kan voorzien in vervangingswerk, is er geen sprake van een recht op behoud van het vroegere loon. In die hypothese is het dan ook aangewezen dat de werknemer aan zijn behandelend geneesheer vraagt om hem arbeidsongeschikt te verklaren. 1206 Afdeling 3 – Vertaling naar de context van de publieke sector § 1. Situering Hierboven hebben wij het KB Gezondheidstoezicht Werknemers vooral op een algemene wijze benaderd. Wel hebben we al aangegeven dat op het vlak van de eenzijdige wijziging van de tewerkstellingssituatie zich weinig problemen zullen voordoen wanneer het ambtenaren betreft, daar waar ten aanzien van de contractanten toch enige voorzichtigheid geboden is tegen de achtergrond van de leer van het ius variandi. In wat volgt, is het onze bedoeling de vertaalslag te maken van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers naar de publieke sector. We wagen ons hier wellicht op glad ijs annex braakliggend terrein, gegeven dat de bestaande rechtsleer zich ver weg houdt van deze problematiek. Ons onderzoek zal dan ook voornamelijk gebaseerd zijn op een analyse van de toepasselijke regelgeving en – in de mate van het mogelijke – de rechtspraak. We hernemen de mogelijke inhoudelijke beslissingen van de arbeidsgeneesheer en trachten deze te linken aan de specifieke context van de tewerkstelling in overheidsdienst. Een bijkomend facet is dat het gezondheidstoezicht met betrekking tot ambtenaren in de publieke sector nauw verweven is met de beslissingen die Medex neemt in het raam van het onderzoek naar de vroegtijdige pensionering omwille van medische redenen (infra, deel IV). 1203 1204 1205 1206 198 wordt zelf de arbeidsovereenkomst te hebben beëindigd. We herinneren hier ook aan het feit dat de werknemer een functiewijziging niet mag weigeren wanneer dit strijdig is met de goede trouw (supra). Art. 70, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. J. BARTHOLOME, “L’arrêté royal du 28 mai 2003 relatif à la surveillance de la santé des travailleurs” in J. CLESSE en F. KÉFER, Questions de droit social, Luik, Anthemis, 2007, 293. M. DAVAGLE, “L’incapacité définitive d’exercer son travail (II/III), Ors. 2011, afl. 1, 12. M. DAVAGLE, L’incapacité de travail de droit commun constatée par le médecin traitant ou par le médecin du travail et les obligations qui en découlent pour l’employeur et le travailleur, Waterloo, Kluwer, 2013, 230-231. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 2. Verantwoordelijkheid van de arbeidsgeneesheer Wij herhalen dat, behalve in het geval dat de arbeidsgeneesheer meent dat het personeelslid met ziekteverlof moet worden gestuurd (infra, § 4), de behandelend geneesheer niet hoeft te worden gevat.1207 Het komt aan de arbeidsgeneesheer toe om zich op een autonome wijze uit te spreken over de situatie1208 (supra, afdeling 1, § 1, A, 1). § 3. Voldoende arbeidsgeschikt In het geval dat de arbeidsgeneesheer het personeelslid voldoende geschikt acht, komt het ons voor dat deze beslissing dezelfde gevolgen teweeg brengt als wat geldt voor de particuliere sector. Deze komt erop neer dat het overheidspersoneelslid, althans in het licht van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, zijn werkzaamheden kan verderzetten of hervatten, zonder dat er aanpassingen moeten worden doorgevoerd aan de werkpost of dat een overplaatsing vereist is. Wanneer de arbeidsgeneesheer aanbevelingen heeft geformuleerd die zijn besluit betreffende de voldoende geschiktheid als het ware conditioneren, zal dit ten overstaan van een ambtenaar doorgaans kunnen worden geïnterpreteerd als een maatregel van inwendige orde. Ten aanzien van de overheidscontractant is een toetsing noodzakelijk aan de al eerder beschreven principes van het ius variandi. Indien de overheid werkaanpassingen doorvoert die de grenzen van haar wijzigingsrecht overschrijden, zou deze handelswijze – minstens in theorie – als een impliciet ontslag kunnen worden gekwalificeerd. Ingeval een aanpassing van de werkpost niet mogelijk is, is er sprake van overmacht. Zowel de ambtenaar als de contractant zijn dan afwezig wegens omstandigheden onafhankelijk van hun wil. In voorkomend geval geldt dan het algemene principe uit het Vlaams Personeelsstatuut dat het personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht wordt in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst.1209 Dit brengt op zijn beurt met zich dat de betrokkene – bij gebrek aan een andersluidende regel – recht heeft op salaris en op bevordering in graad, in salarisschaal en in salaris. 1210 § 4. Ziekteverlof Naar aanleiding van een (preventieve) gezondheidsbeoordeling kan de arbeidsgeneesheer oordelen dat de ambtenaar c.q. de overheidscontractant met ziekteverlof moet worden gestuurd. 1211 Zoals hierboven aangegeven (supra, § 2), is het de bedoeling dat het personeelslid zijn behandelend geneesheer consulteert die dan normaliter een medisch getuigschrift ter staving van de arbeidsongeschiktheid van de betrokkene zal afleveren. Het komt immers uitsluitend aan de behandelende arts toe om een uitspraak te doen over de arbeidsongeschiktheid in de zin van de Arbeidsovereenkomstenwet of over ziekteverlof in het geval van een ambtenaar. Voor de ambtenaren resulteert dit in ziekteverlof in de zin van het Vlaams Personeelsstatuut, wat onder meer het behoud van wedde impliceert. De overheidscontractanten kunnen, net zoals de 1207 1208 1209 1210 1211 De arbeidsgeneesheer beslist immers tot ziekteverlof opdat de werknemer zijn behandelende arts zou raadplegen. Zie art. 20, § 2 KB Gezondheidstoezicht Werknemers en N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 74. In de praktijk schijnt de arbeidsgeneesheer de Vlaamse overheidspersoneelsleden die niet voldoende geschikt worden geacht, eenvoudigweg door te verwijzen naar hun behandelende arts. Deze handelwijze spoort niet met de opdrachten die het KB Gezondheidstoezicht Werknemers aan de arbeidsgeneesheer toevertrouwt. Op die manier wentelt de arbeidsgeneesheer de facto zijn verantwoordelijkheid af op de behandelend geneesheer, die het personeelslid al dan niet een arbeidsongeschiktheidsattest zal uitreiken. Het is onze stellige overtuiging dat het uitsluitend aan de arbeidsgeneesheer is om een oordeel te vellen over een tijdelijke of definitieve overplaatsing naar een andere werkpost of activiteit. Om tot een dergelijke werkverwijdering te besluiten, is geen attest van de behandelend geneesheer nodig. Art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. 51 KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 199 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid werknemers uit de particuliere sector, een recht doen gelden op gewaarborgd loon en vervolgens op uitkeringen vanwege de ziekteverzekering voor zover zij als arbeidsongeschikt in de zin van de ZIVWet worden erkend (supra, deel II). § 5. Aanpassing van de arbeidsduur Ook ten aanzien van een statutair personeelslid is de arbeidsgeneesheer bevoegd om een tijdelijke of definitieve aanpassing van de arbeidstijdregeling voor te stellen. Bovendien dient een bijkomend onderscheid te worden gemaakt naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. In geval van arbeidsongeval of beroepsziekte biedt het verlof voor deeltijdse prestaties zowel voor als na de consolidatie of het ogenblik waarop de arbeidsongeschiktheid een blijvend karakter vertoont, een mogelijke oplossing. Deze regeling geldt niet alleen voor de statutaire personeelsleden, maar evenzeer voor de Vlaamse overheidscontractanten. Is de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid toe te schrijven aan een ziekte of een ongeval van gemeen recht, dan liggen de zaken anders. Los van de eerder beschreven arbeidsrechtelijke consequenties, moet de contractant (blijven) voldoen aan de voorwaarden voor een gedeeltelijke werkhervatting met toepassing van de ZIVwetgeving opdat die zijn loonverlies gedeeltelijk gecompenseerd zou weten. Een statutair tewerkgesteld personeelslid kan zich op zijn beurt beroepen op het statutair verankerde verlof voor deeltijdse prestaties. Hierbij passen echter enkele bedenkingen. Ten eerste is de ratio legis van de in het VPS vervatte regeling aangaande het verlof voor deeltijdse prestaties in geval van arbeidsongeschiktheid dat dit beperkt zou moeten zijn in de tijd. Dit verlof biedt met andere woorden een oplossing voor het geval het gaat om een tijdelijke arbeidsduurvermindering, maar in mindere mate als deze maatregel een definitief karakter zou krijgen, bijvoorbeeld bij een chronische ziekte. Ten tweede is er een reëel gevaar voor een conflict tussen meerdere bevoegde artsen. In geval van ziekte of ongeval privéleven is het aan de controle-instantie om zich uit te spreken over het verlof voor deeltijdse prestaties in de zin van het VPS. Na een arbeidsongeval of een beroepsziekte behoort het tot de bevoegdheid van Medex om hierover te oordelen. Het risico dat de arbeidsgeneesheer er een andere mening op nahoudt, is niet denkbeeldig. § 6. Herplaatsing A. Ambtenaren 1. Tijdelijke overplaatsing Wanneer de arbeidsgeneesheer aanbeveelt om de ambtenaar voor een bepaalde periode over te plaatsen naar een andere werkpost of activiteit, biedt het Vlaams Personeelsstatuut niet onmiddellijk een pasklare oplossing. Dezelfde conclusie gaat op naar aanleiding van een A3-beslissing vanwege de pensioencommissie van Medex1212 waarbij de ambtenaar tijdelijk geschikt wordt verklaard voor ander werk. 1213 Bij een dergelijke beslissing zal de brief van Medex vermelden dat de betrokkene contact moet opnemen met de arbeidsgeneesheer. Dit is naar onze mening een logische gang van zaken opdat de uitspraken van beide artsen gelijklopend zouden zijn. 1212 1213 200 Dit geldt a fortiori bij een A2-beslissing die erop neerkomt dat de ambtenaar tijdelijk ongeschikt is voor zijn statutaire functie. Die beslissing van Medex heeft immers uit zijn aard een tijdelijk karakter en impliceert niet dat een andere functie dient te worden gezocht. Volgens Patricia LOUWEYE van Medex verwijst men in een A3-beslissing wel naar aangepast werk, maar blijkbaar bedoelt men hiermee geen andere functie, maar wel een ander prestatieregime. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het Vlaams Personeelsstatuut kent wel de figuur van de herplaatsing (infra, 2), maar uit deze regeling menen wij te moeten afleiden dat deze bedoeld is voor het geval dat er sprake is van een definitieve ongeschiktheid voor de oorspronkelijke functie, en niet als het slechts om een tijdelijke ongeschiktheid gaat. Ook de figuren van de wijziging van dienstaanwijzing en de horizontale mobiliteit (infra, deel V, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2) lijken niet te voldoen omdat ze niet specifiek zijn ontworpen voor het geval van (tijdelijke of definitieve) arbeidsongeschiktheid. 2. Definitieve herplaatsing Wanneer de ambtenaar van rang A2 of A2E of lager om persoonlijke, functionele of medische redenen zijn oorspronkelijke functie niet meer kan of mag uitoefenen, kan herplaatsing een uitweg bieden. Volgens het Vlaams Personeelsstatuut komt herplaatsing voor een ambtenaar van die rangen neer op zijn overplaatsing naar een vacante statutaire betrekking van een graad van dezelfde of een lagere rang wanneer de betrekking van dit personeelslid ingevolge langdurige afwezigheid vacant werd verklaard, of wanneer dit personeelslid om persoonlijke, functionele of medische redenen zijn oorspronkelijke functie niet meer kan of mag uitoefenen.1214 De ambtenaar wordt benoemd in de nieuwe graad en ingeschaald in de daaraan verbonden salarisschaal op de overeenkomstige trap van de functionele loopbaan van de nieuwe graad. De ambtenaar die wordt herplaatst naar een functie in een lagere rang, behoudt echter het salaris dat hij had in zijn salarisschaal van herkomst op het moment van de herplaatsing, tot op het ogenblik dat hij in zijn organieke graad een hoger salaris bereikt.1215 Het betreft hier onder meer de medische ongeschiktheid voor een bepaalde functie in de zin van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. De toelichting bij het desbetreffende artikel van het Vlaams Personeelsstatuut vermeldt uitdrukkelijk dat de medische ongeschiktverklaring voor een bepaalde functie gebeurt door de arbeidsgeneesheer, met verwijzing naar artikel 48 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers.1216 Een beslissing vanwege de pensioencommissie van Medex van het type A4 (infra, 3), namelijk wanneer deze commissie oordeelt dat de betrokkene definitief ongeschikt is voor de uitoefening van de gewone werkzaamheden, maar wel geschikt is voor door Medex bepaalde specifieke functies, of een advies naar aanleiding van een arbeidsongeval, komen volgens de toelichting bij het VPS op hetzelfde neer. De herplaatsing verloopt als volgt. De lijnmanager wijst de personeelsleden van zijn entiteit, raad of instelling aan die in aanmerking komen voor herplaatsing na zorgvuldige begeleiding en ondersteuning. Wat concreet onder begeleiding en ondersteuning moet worden begrepen wanneer het gaat om een personeelslid dat om medische redenen niet meer in staat is om zijn functie uit te oefenen, is niet geheel duidelijk.1217 De toelichting vermeldt dat de lijnmanager zo mogelijk overgaat tot wijziging van dienstaanwijzing of vrijwillige terugzetting in graad binnen de entiteit, raad of instelling. Herplaatsing is dus pas aan de orde wanneer andere, minder ingrijpende maatregelen uitgesloten zijn. Die personeelsleden worden aangemeld bij het herplaatsingsbureau van het Agentschap Overheidspersoneel1218 na afloop van het voortraject zonder resultaat. 1219 1214 1215 1216 1217 1218 1219 Art. VI.11, § 1, 1° Vlaams Personeelsstatuut. Art. VI.14, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Toelichting bij art. VI.12 Vlaams Personeelsstatuut. De toelichting vermeldt als voorbeelden vorming, training en ontwikkeling, maar die lijken eerder gericht te zijn op een personeelslid dat in aanmerking komt voor herplaatsing om functionele redenen. Sinds 1 mei 2015 is de taakstelling van Jobpunt Vlaanderen gewijzigd en werd de uittrede van de Vlaamse overheid als aandeelhouder mogelijk gemaakt (cf. Decr.Vl. 29 mei 2015 houdende machtiging tot deelneming in Jobpunt Vlaanderen en wijziging van de opdracht van Jobpunt Vlaanderen, BS 19 juni 2015). Vanaf dezelfde datum is het Agentschap Overheidspersoneel (zie https://overheid.vlaanderen.be/agentschap-overheidspersoneel) verantwoordelijk. Dit noopte tot een aanpassing van art. VI.12, § 1, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Deze wijziging maakt het voorwerp uit van art. 12 3 juli 2015 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 en andere besluiten van de Vlaamse Regering, wat betreft Jobpunt Vlaanderen (BS 22 juli 2015). Toelichting bij art. VI.12, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 201 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het herplaatsingsbureau beslist telkens na een ontvankelijkheidstoets of het personeelslid in aanmerking komt voor de herplaatsing. De ontvankelijkheidstoets omvat tenminste: 1220 een aanmeldingsgesprek, een intakegesprek en een opvolgingsgesprek; psychotechnische proeven, een interview en een persoonlijkheidsvragenlijst; de opmaak van een rapport. Het personeelslid in herplaatsing behoudt zijn dienstaanwijzing tot hij wordt herplaatst.1221 De lijnmanager van de entiteit, raad of instelling waar een vacante betrekking is, en het herplaatsingsbureau beslissen gezamenlijk over de geschiktheid van het personeelslid voor de functie. Als meerdere personeelsleden in herplaatsing geschikt zijn, kiest de lijnmanager van de entiteit, raad of instelling waar er een vacante betrekking is, op zorgvuldige wijze het meest geschikte personeelslid voor de functie. De gemotiveerde beslissing houdt rekening met de functiebeschrijving van de vacature en met het gewenste profiel. 1222 De lijnmanagers van de entiteiten, raden of instelling in kwestie bepalen samen wanneer het personeelslid zijn nieuwe functie moet opnemen.1223 Als de ambtenaar tweemaal een aangeboden betrekking weigert, wordt hij ambtshalve herplaatst naar de eerstvolgende betrekking die hem wordt gepresenteerd, tenzij het gaat om een herplaatsing in een lagere rang.1224 Het herplaatste personeelslid wordt ingeschakeld in de rechtspositieregeling van het personeel van de entiteit, raad of instelling waarin hij terechtkomt. 1225 Het herplaatsingsbesluit wordt ambtshalve ondertekend door de lijnmanagers van de ontvangende en uitsturende entiteiten, raden of instelling. 1226 De toelichting heeft het over het besluit houdende wijziging van dienstaanwijzing in geval van herplaatsing, wat enige verwarring schept over de afbakening van herplaatsing ten opzichte van een wijziging van dienstaanwijzing, die moet worden overwogen voorafgaand aan de aanmelding bij het herplaatsingsbureau. We gaan ervan uit dat hier sprake is van een terminologische fout in de toelichting. Het is ook niet volkomen helder of de beslissing tot herplaatsing moet worden beschouwd als een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling. Hoewel de tekst van het VPS niet uitdrukkelijk bepaalt dat de ambtenaar zijn instemming moet geven voor de herplaatsing, kan dit toch worden afgeleid uit het feit dat hij na twee weigeringen ambtshalve wordt herplaatst. Het eenzijdige karakter van een herplaatsing kan dus worden betwijfeld wanneer het gaat om een eerste of een tweede herplaatsingsvoorstel. Dit is anders wanneer het gaat om een ambtshalve herplaatsing. 3. Interferentie met de besluiten aangaande de vroegtijdige pensionering Specifiek voor de publieke sector is dat voor de ambtenaren de medische ongeschiktheidsverklaring ook kan gebeuren door Medex na onderzoek in het raam van de vroegtijdige pensionering om gezondheidsredenen (infra, deel IV). Uit de rechtspraak van de Raad van State blijkt dat de beslissing van de arbeidsgeneesheer kan voortbouwen op de beslissing van de pensioencommissie van Medex. Zo kan die pensioencommissie na het onderzoek, naar aanleiding van het doorsturen van een ambtenaar met het oog op zijn vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen, bijvoorbeeld een A4-beslissing nemen. De standaardformulering hiervan luidt: “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U bent echter definitief ongeschikt om op normale en regelmatige wijze uw vroegere werkzaamheden te hervatten. U bent daarentegen wel 1220 1221 1222 1223 1224 1225 1226 202 Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. VI.12, derde alinea Vlaams Personeelsstatuut. VI.12, § 3 Vlaams Personeelsstatuut. VI.12, § 4 Vlaams Personeelsstatuut. VI.12, § 5 Vlaams Personeelsstatuut. VI.12, § 5 Vlaams Personeelsstatuut. 14, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. VI.16 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid geschikt om wedertewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: […]”. Ook bij de A3 en A3RP-beslissingen meent Medex dat tewerkstelling van de ambtenaar onder tijdelijk aangepaste voorwaarden mogelijk blijft. De pensioencommissie van het Bestuur van de medische expertise zal moeten aangeven onder welke voorwaarden de ambtenaar – tijdelijk of definitief – volgens haar verder kan werken. Deze verplichting is niet zozeer bedoeld om de wedertewerkstellingsmogelijkheden af te bakenen – al kunnen ze uiteraard wel een indicatie geven -, dan wel vanuit de plicht om eenzijdige bestuurshandelingen met een individueel karakter formeel te motiveren (infra, deel VII). Hierbij kan de commissie een concrete suggestie doen met betrekking tot een bepaalde functie, zonder melding te maken van de rol van de arbeidsgeneesheer.1227 In heel wat gevallen zal het Bestuur van de medische expertise expliciet de arbeidsgeneesheer inschakelen bij de wedertewerkstelling. Daarbij kan de pensioencommissie zelf suggesties voor wedertewerkstelling doen met verwijzing naar de arbeidsgeneesheer, bijvoorbeeld “administratieve functie in samenspraak met bevoegd arbeidsgeneesheer”.1228 Medex zou er echter ook voor kunnen opteren om de beoordeling van de voorwaarden van de aangepaste arbeid volledig over te laten aan de arbeidsgeneesheer: “aangepast werk, te bepalen door bevoegd arbeidsgeneesheer”.1229 Bij deze laatste werkwijze kunnen echter enkele vraagtekens worden geplaatst. Het lijkt ons dat zo’n beslissing niet afdoende is gemotiveerd. In de hypothese dat de arbeidsgeneesheer van mening zou zijn dat het personeelslid onder geen enkele voorwaarde kan worden wedertewerkgesteld, zal de ambtenaar logischerwijze immers wél voldoen aan de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. De voorwaarden waaronder Medex de ambtenaar nog geschikt achtte, worden dan als het ware teniet gaan door de beslissing van de arbeidsgeneesheer. In het geval van een A4-beslissing wordt de discussie nog complexer, aangezien de Raad van State meent dat de termijn waarbinnen de ambtenaar moet worden tewerkgesteld alvorens ambtshalve te worden gepensioneerd, pas begint te lopen vanaf het ogenblik dat de arbeidsgeneesheer de wedertewerkstellingsvoorwaarden heeft bepaald (infra, deel VII). Hoewel de arbeidsgeneesheer in essentie de best geplaatste persoon is wanneer het gaat over de re-integratie van een personeelslid, rijst de vraag of het aangewezen is om zijn betrokkenheid effectief te vermelden in de beslissing van de pensioencommissie. 1230 Op die manier wordt – althans 1227 1228 1229 1230 Zie bijvoorbeeld RvS 9 september 2014, nr. 228.312, XXXX t. Vlaamse Gemeenschap. RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck; RvS 9 maart 2009, nr. 201.768, Evers. Zie onder andere de beslissingen van Medex in RvS 29 mei 2012, nr. 219.554, Deveille en RvS 9 november 2009, nr. 197.665, Driessens. Voor bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs en van het gesubsidieerd onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding werd recent een specifieke regeling uitgewerkt (art. 55vicies/2 Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en art. 44quinquiesdecies/2 Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. Het vastbenoemde personeelslid dat na uitputting van het bezoldigd ziekteverlof ter beschikking wordt gesteld wegens ziekte, kan zijn inrichtende macht verzoeken om een overleg over de mogelijkheden tot tewerkstelling na arbeidsongeschiktheid. De inrichtende macht moet dat overleg zo spoedig mogelijk organiseren en nodigt daartoe de arbeidsgeneesheer uit. Het overleg tussen het personeelslid, de inrichtende macht en de arbeidsgeneesheer resulteert in een advies van deze arts, dat aan beide partijen wordt bezorgd. De inrichtende macht richt dat advies onmiddellijk aan Medex, met de vraag om het mee in overweging te nemen bij het behandelen van het dossier van dat personeelslid voor de pensioencommissie. Als Medex beslist dat het personeelslid definitief ongeschikt is om zijn gewone werkzaamheden uit te oefenen, maar wel geschikt bevonden is voor specifieke functies die Medex bepaalt, organiseert de inrichtende macht onmiddellijk opnieuw een overleg met het personeelslid en, indien het personeelslid hierom verzoekt, de arbeidsgeneesheer, om de beslissing van Medex te concretiseren. Dat overleg moet leiden tot een van volgende conclusies: primo, tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de geïndividualiseerde functiebeschrijving; secundo, tewerkstelling in het ambt van vaste benoeming na een aanpassing van de draagwijdte van de vaste benoeming; tertio, tewerkstelling in een ander ambt dan het ambt van vaste benoeming of quatro, geen tewerkstelling is mogelijk. De hier opgesomde technieken die de wedertewerkstelling moeten faciliteren, maken het voorwerp uit van andere bepalingen in de decreten (art. 43ter, art. 55vicies/3 en art. 55vicies/4 Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, respectievelijk art. 47sexies, art. 44quinquiesdecies/4 en art. 44quinquiesdecies/5 Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs). De conclusie van het overleg wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen het personeelslid en de inrichtende macht. Als de conclusie luidt dat geen tewerkstelling mogelijk is, kan de raad van bestuur het vast benoemd personeelslid de uitoefening van zijn ambt ontzeggen (art. 77sexies Decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, respectievelijk art. 51sexies Decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs). Hoewel in deze regeling de arbeidsgeneesheer een voorname rol krijgt toebedeeld, kunnen toch enkele bedenkingen worden geformuleerd. Zo rijst de vraag om welke vorm van gezondheidstoezicht het hier gaat. Naar onze mening valt dit overleg buiten het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, in die zin dat een medisch onderzoek niet kan plaatsvinden in aanwezigheid van de inrichtende macht. Bijgevolg zou het dus gaan om een soort overleg dat niet kadert binnen KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Maar kan deze vorm van overleg voorafgaand aan een doorverwijzing naar Medex, dan wel worden opgelegd aan een Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 203 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid op het eerste gezicht – zijn inspraak immers expliciet geformaliseerd als een voorwaarde voor de wedertewerkstelling van het personeelslid. Dit kan de re-integratie bemoeilijken omdat niet ieder personeelslid na een A4-beslissing is onderworpen aan het verplicht gezondheidstoezicht. In dat geval zal de arbeidsgeneesheer slechts na een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting,1231 op het formulier voor de gezondheidsbeoordeling aankruisen dat de ambtenaar tijdelijk of definitief moet worden overgeplaatst, waarbij hij in rubriek F aangeeft aan welke vereisten de nieuwe werkpost moet voldoen.1232 Problematisch daarbij is dat deze raadplegingen enkel kunnen plaatsvinden op initiatief van het – mogelijk onwillige - personeelslid. Het is daarnaast niet uitgesloten dat de arbeidsgeneesheer een andere mening is toegedaan dan de pensioencommissie van Medex, waardoor er desgevallend sprake zal zijn van een conflict tussen beide artsen. We zullen nog verduidelijken dat de wedertewerkstellingsvoorwaarden zoals die zijn vastgesteld door Medex, en waarin al dan niet expliciet een rol is weggelegd voor de arbeidsgeneesheer, een veeleer beperkte rol zullen – en kunnen - spelen bij de effectieve wedertewerkstelling. We komen hier nog uitgebreid op terug (infra, deel VII). Indien de arbeidsgeneesheer akkoord gaat met de beslissing van Medex en de nodige aanbevelingen formuleert, kan desgevallend worden overgegaan tot een herplaatsing van de ambtenaar. Wanneer de tewerkstellende overheid meent dat geen vervangingswerk conform de aanbevelingen van de arbeidsgeneesheer voorhanden is, zal zij dit afdoende moeten kunnen motiveren, al dient hieraan te worden toegevoegd dat er verschillende opvattingen bestaan over het afdoende karakter van die motivering (infra). In een concrete casus was de pensioencommissie van oordeel dat de ambtenaar die penitentiair bewakingsassistent was, niet meer geschikt was om deze functie uit te oefenen, maar dat zij wel nog in staat was een administratieve functie voor haar rekening te nemen. De arbeidsgeneesheer stelde een functie in een agressiearme omgeving voor, waarbij geen zware lasten zouden moeten worden getild en die slechts beperkte fysieke inspanningen vereist. Hij voegde hieraan toe dat een job in de portiersloge daaraan voldoet. Het bestuur was echter van mening dat de functie van penitentiair bewakingsassistent moest worden beschouwd als een bewakingsfunctie en dat het personeelslid niet geschikt was voor een functie in de bewaking. Ook een job in de portiersloge dient volgens het bestuur te worden aangezien als een bewakingsfunctie, en zou door de arbeidsgeneesheer verkeerdelijk zijn begrepen als een administratieve functie, zodat het bestuur niet is nagegaan of daar een mogelijkheid tot re-integratie lag voor het personeelslid. Het bestuur kwam bijgevolg tot het besluit dat geen andere tewerkstelling kon worden aangeboden. De Raad van State oordeelde echter dat het bestuur het oordeel van de pensioencommissie had moeten lezen in samenhang met het advies van de arbeidsgeneesheer. Zo komt de klemtoon te liggen op de mogelijkheid van wedertewerkstelling in een agressie- en lastenvrije functie en dit is ruimer dan een administratieve functie. Het bestuur heeft dus, zonder te betwisten dat er in de portiersloge een functie te begeven was waaraan de verzoekster op het eerste gezicht voldeed, op een verkeerde grondslag de suggestie van de arbeidsgeneesheer terzijde geschoven. In die zin berust de beslissing niet op een deugdelijk motief, aldus de Raad van State.1233 In het arrest van de Raad van State werd enkel de materiële motiveringsplicht ingeroepen. Merken wij hierbij op dat in het geval dat de arbeidsgeneesheer de overplaatsing heeft aanbevolen, de werkgever in het raam van het KB 1231 1232 1233 204 personeelslid? Het is wel mogelijk dat het hier zou gaan om een overleg als zijnde een maatregel voorafgaand aan een beslissing van de arbeidsgeneesheer, maar dat impliceert wel dat er sprake moet zijn van een al dan niet verplichte gezondheidsbeoordeling, in het raam waarvan dit overleg moet worden georganiseerd. Is er geen gezondheidsbeoordeling aan de orde, dan hoeft er – althans volgens het KB Gezondheidstoezicht Werknemers – geen overleg te worden georganiseerd en is de kwestie of deze decretale bepaling wel in alle gevallen uitvoerbaar is. Dezelfde vraag dient zich aan wat betreft het overleg na een A4-beslissing van de pensioencommissie van Medex. Art. 36bis KB Gezondheidstoezicht Werknemers. RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck. In beginsel kan in deze situatie geen toepassing worden gemaakt van een gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie (RvS 5 december 2013, nr. 225.720, la ville de Huy). Het is immers niet de behandelende arts, maar wel de pensioencommissie die de betrokken ambtenaar definitief arbeidsongeschikt heeft verklaard. In casu was het personeelslid niet definitief arbeidsongeschikt verklaard door de behandelend geneesheer. Mocht dat wel het geval zijn, dan kan het personeelslid in kwestie wellicht wel vragen om zijn re-integratie op grond van arti. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. RvS 11 juni 2012, nr. 219.692, Huylebroeck. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Gezondheidstoezicht Werknemers de onmogelijkheid om te voorzien in vervangingswerk, tevens formeel moet motiveren. Verder herinneren we aan de regel dat, indien de A4-beslissing van de pensioencommissie niet binnen de twaalf maanden leidt tot een wedertewerkstelling in een aangepaste functie, de betrokkene ambtshalve – dus zonder nieuw onderzoek – zal worden gepensioneerd.1234 Gedurende deze periode moet de tewerkstellende overheid onderzoeken of de mogelijkheid bestaat om de betrokkene weder tewerk te stellen.1235 Nochtans verleent – naar het oordeel van de Nederlandstalige kamer van de Raad van State – de toepasselijke regelgeving het personeelslid geen recht op wedertewerkstelling, noch is de tewerkstellende overheid verplicht al het mogelijke in het werk te stellen om de wedertewerkstelling te realiseren of moet zij een negatief bewijs leveren van de ontstentenis van voor de ambtenaar passende betrekkingen. 1236 De Raad van State legt echter wel uitdrukkelijk de link met het zorgvuldigheidsbeginsel. Dat laatste impliceert dat van de overheidswerkgever mag worden verwacht dat hij minimale pogingen onderneemt om effectief na te gaan welke mogelijkheden voor wedertewerkstelling al dan niet bestaan. Het is immers precies de overheidswerkgever die zicht heeft op het personeelskader, op vacante betrekkingen en op de functiebeschrijvingen van die betrekkingen. De tewerkstellende overheid mag dus niet louter stilzitten gedurende die twaalf maanden, om dan te kunnen vaststellen dat de betrokkene niet opnieuw tewerkgesteld is.1237 Bovendien mag ook de betrokken ambtenaar niet passief blijven: hijzelf moet het initiatief nemen door zijn interesse in een wedertewerkstelling en zijn bereidheid tot het uitoefenen van aangepast werk te laten blijken. Zo dient hij de arbeidsgeneeskundige dienst te contacteren voor een voorstel betreffende de werkverandering. 1238 Wanneer de tewerkstellende overheid vervolgens aantoont dat zij niet heeft stilgezeten en redelijke inspanningen heeft gedaan die evenwel zonder resultaat zijn gebleven, dient de ambtenaar te bewijzen, door het aanwijzen van bepaalde vacante betrekkingen, dat het onderzoek niet deugdelijk is gevoerd. 1239 De Franstalige kamer van de Raad van State van haar kant lijkt aanzienlijk inschikkelijker ten aanzien van de verplichtingen van het personeelslid, daar waar zij van het bestuur in kwestie toch meer inspanningen lijkt te verwachten dan de Nederlandstalige kamer: “Considérant que l’obligation de vérifier la possibilité d’utiliser ou de réaffecter l’agent de la manière préconisée par le service de santé administratif pèse sur la partie adverse [in casu de tewerkstellende overheid]; qu’il appartient, dès lors, à celle-ci de démontrer qu’elle a effectivement tenté de satisfaire à des recommandations et d’établir l’impossibilité dans laquelle elle s’est trouvée d’y répondre favorablement”. De Raad van State voegt daaraan toe dat, wanneer de amtenaar een aantal moeilijkheden opwerpt met betrekking tot een voorgestelde functie, dit niet betekent dat hij die post weigert, maar dat hij slechts de wens heeft uitgedrukt dat andere alternatieven zouden worden gezocht.1240 In een ander dossier had de overheidswerkgever er bij het nemen van de ontslagbeslissing op gewezen dat de ambtenaar geen gebruik had gemaakt van de gezondheidsbeoordeling van een definitief arbeidsongeschikte werknemer met het oog op zijn re-integratie.1241 Vooreerst heeft de Raad van State er terecht op gewezen dat deze vorm van gezondheidsbeoordeling niet kan worden toegepast na een definitieve ongeschiktheidsverklaring door de artsen van Medex; anders zou het zijn indien de ongeschiktheidsverklaring van de behandelend geneesheer was uitgegaan. Verder weerlegde de raad het argument van de tewerkstellende overheid dat zij deze bepaling uit het KB had ingeroepen om aan te tonen dat het personeelslid sinds de beslissingen van Medex passief is gebleven en geen intiatieven had ondernomen met het oog op zijn re-integratie naar een andere functie. De Raad van State meende dat dit argument geen steek houdt: er is geen enkele op deze zaak toepasselijke wettelijke bepaling die het personeelslid dat moet worden wedertewerkgesteld, zulke verplichtingen oplegt. Het feit dat de overheidswerkgever uitdrukkelijk erkent dat het 1234 1235 1236 1237 1238 1239 1240 1241 Art. 117, § 3 Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. We vermelden nu reeds dat art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel niet bepaalt dat die wedertewerkstelling moet zijn gebeurd volgens de door de pensioencommissie van Medex bepaalde voorwaarden. We komen hier later nog op terug (infra, deel VII). RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. RvS 2 juli 2009, nr. 195.038, Verbert; RvS 9 maart 2010, nr. 201.768, Evers. RvS 29 mei 2012, nr. 219.554, Deveille. Art. 39 en volgende KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 205 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid betrokken artikel uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers niet toepasselijk is op deze zaak, maar veeleer nuttig, impliceert dat de overheid zelf inziet dat haar beslissing niet wettig werd genomen.1242 Hoewel deze casus betrekking had op de specifieke situatie van een gezondheidsbeoordeling met het oog op de re-integratie, lijkt de redenering van de Raad van State ook in andere gevallen van belang: er is geen enkele wettelijke bepaling die de ambtenaar verplicht om na een A4-beslissing vanwege Medex zelf contact op te nemen met de arbeidsgeneesheer. De vraag rijst echter wat – indien de visie van de Franstalige kamer wordt bijgetreden – de overheidswerkgever kan doen in geval de wedertewerkstellingsvoorwaarden volgens Medex door de arbeidsgeneesheer moeten worden vastgesteld en het personeelslid dat niet onder het verplicht gezondheidstoezicht valt, hiertoe geen initiatief neemt. Het ligt immers niet voor de hand dat de ambtenaar automatisch of op vraag van de overheidswerkgever zal worden onderworpen aan een gezondheidstoezicht (infra, deel VII). In die situatie komt het wellicht aan de werkgever toe om wedertewerkstellingsvoorstellen te formuleren zonder inspraak van de arbeidsgeneesheer, al lijkt het aangewezen dat hij de ambtenaar toch uitnodigt om een bezoek voorafgaand aan de werkhervatting, aan te vragen. De arbeidsgeneesheer is immers de best geplaatste persoon om de wedertewerkstelling van het personeelslid te faciliteren. Het is waarschijnlijk dat het voor een passief ingesteld personeelslid achteraf moeilijker wordt om zijn ontslagbeslissing aan te vechten, als de overheidswerkgever kan aantonen dat hij de vereiste inspanningen heeft geleverd om de ambtenaar opnieuw tewerk te stellen, al zal ieder geval in concreto moeten worden beoordeeld. Ook het instellen van een vordering op grond van de antidiscriminatiewet zal niet evident zijn, daar algemeen wordt aangenomen dat het weigeren van redelijke aanpassingen slechts kan voorkomen nadat het personeelslid om die redelijke aanpassingen heeft gevraagd.1243 B. Contractanten Aanvankelijk konden conform het Vlaams Personeelsstatuut enkel contractanten met werkzekerheid worden herplaatst om medische redenen. Als contractuele personeelsleden met werkzekerheid in dienst van de Vlaamse overheid worden beschouwd, de contractanten aan wie op grond van een wettelijke of decretale bepaling of een bepaling in een besluit van de Vlaamse regering, werkzekerheid werd gegarandeerd.1244 Er bestaat geen exhaustieve lijst van personeelsleden die tot de categorie behoren, maar zoveel is zeker dat het een zeer selecte, zo niet stilaan uitdovende, groep betreft. Intussen is daar – vanaf 1 juli 20161245 – verandering in gekomen.1246 Voortaan worden contractuele betrekkingen met een salarisschaal of beginsalarisschaal die overeenstemt met rang A2E en rang A2 of lager, bij voorrang ingevuld door herplaatsing. 1247 Enkel contractuele personeelsleden met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur komen voor herplaatsing in aanmerking, tenzij ze zijn geworven in het raam van een uitzonderlijke en tijdelijke personeelsbehoefte of in het raam van een vervangingsopdracht.1248Voor deze contractanten geldt dezelfde herplaatsingsregeling als voor ambtenaren 1249 (supra, A, 2). Daarmee wordt een mogelijke oplossing geboden voor het geval de arbeidsgeneesheer aanraadt onder door hem bepaalde voorwaarden de overheidscontractant definitief over te plaatsen naar een andere werkpost of activiteit. Wanneer de arbeidsgeneesheer een overplaatsing voor een bepaalde periode adviseert, biedt deze regeling geen soelaas, net zomin als voor de ambtenaren (supra, A, 1). 1242 1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 206 RvS 5 december 2013, nr. 225.720, la ville de Huy. Arbh. Brussel 18 december 2012, AR 2011/AB/108, onuitg. – http://unia.be/nl/rechtspraakalternatieven/rechtspraak/arbeidshof-brussel-18-december-2012. Oud art. I.5, § 2 Vlaams Personeelsstatuut. Art. 104 BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. Op het ogenblik van het afronden van de redactie van dit rapport, werd het besluit nog niet gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Art. I.5, § 2 Vlaams Personeelsstatuut, waarvan de tekst integraal werd vervangen bij art. 3, 4° BVR 24 juni 2016 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de hervorming van de selectieprocedures en andere bepalingen, en tot opheffing van het APKB. Art. I.5, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. I.5, § 2, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. I.5, § 2, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Een herplaatsing om medische redenen komt neer op de overplaatsing van een contractueel personeelslid met als enige of als beginsalarisschaal een salarisschaal die overeenstemt met rang A2E en rang A2 of lager, naar een vacante contractuele betrekking met dezelfde salarisschaal of geldelijke loopbaan of naar een vacante contractuele betrekking met als enige of als hoogste salarisschaal, een salarisschaal die overeenstemt met een lagere rang.1250 Als een openstaande contractuele betrekking wordt ingevuld door herplaatsing, gebeurt de effectieve indienstneming pas na voorafgaand akkoord van het contractuele personeelslid. 1251 Dit is een logische uitloper van het arbeidsrechtelijke principe dat een substantiële wijziging van een essentiële arbeidsvoorwaarde niet eenzijdig kan worden doorgevoerd. Het contractuele personeelslid dat wordt herplaatst om medische redenen, krijgt een arbeidsovereenkomst met de salarisschaal of de geldelijke loopbaan, verbonden aan de nieuwe betrekking. In geval van een geldelijke loopbaan wordt hij ingeschaald op de overeenkomstige trap. Het contractuele personeelslid dat wordt herplaatst naar een functie in een lagere rang, behoudt het salaris dat hij had in zijn salarisschaal van herkomst op het moment van de herplaatsing, tot op het ogenblik dat hij een hoger salaris bereikt in zijn nieuwe betrekking. 1252 § 7. Definitief arbeidsongeschikt A. Ambtenaren Wanneer de arbeidsgeneesheer een beslissing tot definitieve ongeschiktheid neemt, heeft de ambtenaar volgens de actuele tekst van het VPS het recht om eerst nog zijn ziektedagen uit te putten alvorens eventueel vroegtijdig te (kunnen) worden gepensioneerd wegens definitieve lichamelijke ongeschiktheid. Zoals eerder aangegeven (supra, hoofdstuk 1, afdeling 3, § 2, E), zou de Vlaamse overheid van die regel kunnen afstappen die de vroegtijdige pensionering omwille van definitieve arbeidsongeschiktheid koppelt aan het recht op het uitputten van het ziektecontingent. Enkel voor de ambtenaar die de leeftijdskaap van 62 jaar heeft overschreden, is er wel die link en het bijbehorende recht op uitputting van het ziekteverlof, binnen het vooropgestelde maximum van 365 kalenderdagen. B. Contractanten Met betrekking tot de contractanten verwijzen we naar de principes die al eerder zijn uiteengezet (supra, afdeling 1, § 6). § 8. Reclasseringsplicht van de werkgever De eerder beschreven reclasseringsplicht van de werkgever (supra, afdeling 1, § 6) vindt onverkort uitwerking bij tewerkstelling in overheidsdienst. Deze wedertewerkstellingsverplichting geldt echter enkel indien de contractant definitief ongeschikt is verklaard door de arbeidsgeneesheer om zijn contractueel overgekomen werk uit te voeren of in het geval van een ambtenaar voor zijn statutaire functie. Anders dan bij preventieve verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu van een zwangere werkneemster of een werkneemster die borstvoeding geeft,1253 is er geen regeling voorhanden voor het geval van een gewone tijdelijke verwijdering. Het Vlaams Personeelsstatuut kwalificeert “de vrijstelling van arbeid van het zwangere personeelslid of het personeelslid dat borstvoeding geeft en dat werkt in een schadelijk arbeidsmilieu, nadat vastgesteld werd dat geen aangepaste of 1250 1251 1252 1253 Art. VI.11, § 1, 2° Vlaams Personeelsstatuut. Art. I.5, § 2, vierde lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. VI.14, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie art. 42 Arbeidswet. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 207 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid andere arbeidsplaats mogelijk is” automatisch als ziekteverlof1254 dat ten overstaan van de ambtenaren niet wordt aangerekend op het contingent aan ziektedagen.1255 Voor de contractanten wordt deze afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit. 1256 § 9. De lege ferenda Uit de voorgaande analyse kunnen wij concluderen dat de regelgeving behoorlijk wat hiaten vertoont die een vlotte re-integratie in de weg staan. Ten eerste ontbreekt een regeling voor het geval de arbeidsgeneesheer een tijdelijke werkverwijdering aanbeveelt. De reclasseringsplicht van de werkgever blijft beperkt tot het geval van een definitieve ongeschiktheid voor de statutaire functie of de contractueel bedongen arbeid. Er zou kunnen worden overwogen om – naar analogie met de preventieve verwijdering van zwangere en pas bevallen werkneemsters – een systeem in te voeren waarbij ook in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid voor de statutaire functie of de contractueel bedongen arbeid eerst wordt gezocht naar mogelijke tewerkstellingsalternatieven. Het probleem ten aanzien van de contractanten is dat zelfs een tijdelijke (belangrijke) wijziging van essentiële arbeidsvoorwaarden niet evident is, zowel vanuit het perspectief van het arbeidsannex verbintenissenrecht, als met toepassing van het VPS. Er is vanzelfsprekend geen probleem als de contractant akkoord gaat met de voorgestelde aanpassingen. Vanaf het moment dat de adviserend geneesheer van het ziekenfonds een werkhervatting in het raam van de ZIV-wetgeving voorstelt, heeft het contractueel personeelslid er alle (en zonder meer ook financieel) belang bij om hierin mee te stappen. De Vlaamse overheid van haar kant staat dan wel voor de uitdaging om dergelijke werkhervatting te faciliteren, door een tijdelijke functiewijziging en/of een aanpassing van de arbeidsduur toe te laten. Van de kant van de ambtenaren is in beginsel geen toestemming nodig voor een eventuele aanpassing van de taken of een herplaatsing. Indien de aanbeveling van de arbeidsgeneesheer in de richting gaat van een tijdelijke en a fortiori een blijvende vermindering van de arbeidsduur van de ambtenaar, mag het duidelijk zijn dat de huidige regeling aangaande het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte onvoldoende is. Wel zou men zich in het licht van een recente rechterlijke uitspraak kunnen afvragen of de toepassing van de Welzijnswet Werknemers – zoals uitgevoerd door onder andere het KB Gezondheidstoezicht Werknemers – hier niet de voorrang moet krijgen op de vrij beperkende invulling die het VPS geeft aan de mogelijkheid tot aanpassing van de arbeidsduur. Het verbod van discriminatie van personen met een handicap - onder welke noemer ook langdurig en chronische zieken thuishoren –, vormt een bijkomend argument ter ondersteuning van deze laatste these. Een andere lacune in het Vlaams Personeelsstatuut is het ontbreken van een regeling voor het geval er nood is aan een definitieve herplaatsing van een contractueel tewerkgesteld personeelslid. We durven bijgevolg hardop de vraag stellen of een verruiming van de figuur van de herplaatsing tot voordeel van de beperkte schare van contractanten met werkzekerheid tot alle contractueel tewerkgestelde personeelsleden geen optie voor de toekomst is. 1254 1255 1256 208 Art. X.23, § 1, eerste lid, 5° Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.23, § 1, derde lid Vlaams Personeelsstatuut. Aangezien het VPS de verwijdering uit het schadelijke arbeidsmilieu van een zwangere of zogende contractant indirect kwalificeert als een vorm van ziekteverlof (zie art. X.23, § 1, eerste lid, 5° Vlaams Personeelsstatuut), geldt dat het betrokken contractueel personeelslid geen recht heeft op salaris gegeven dat het voor die periode een beroep kan doen op ziekte-uitkeringen (zie art. X.17, § 2 Vlaams Personeelsstatuut). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid DEEL IV – PROCEDURE EN BEVOEGDE INSTANTIE1257 1257 In dit deel en ook in deel VII zullen wij geregeld verwijzen naar standpunten van de Orde der geneesheren, voortaan Orde der artsen (infra). De juridische waarde van deze adviezen is nihil. Deze adviezen zijn echter wel van belang voor de onderlinge relaties tussen artsen. Indien een arts zich niet gedraagt naar de interne normering in de vorm van de Code van geneeskundige plichtenleer en de (interpretatieve) adviezen van de Orde der artsen, zou deze door een collega kunnen worden aangeklaagd bij de Orde der artsen die dan als een soort van tuchtcollege fungeert. Dit maakt dat van de adviezen van de Orde der artsen wel een indirecte druk uitgaat ten overstaan van het artsenkorps. Bij de bespreking van de adviezen houden wij ons strikt aan de tekst van het advies en de groep van personeelsleden waarop dat advies betrekking heeft. Adviezen betreffende de contractanten houden vaak een interpretatie in van de kant van de Orde der artsen in het licht van het arbeidsrecht en kunnen bijgevolg niet zomaar worden geëxtrapoleerd naar de situatie van de ambtenaren. Verder geven wij mee dat art. 80 Wet 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid (BS 17 augustus 2015) de oubollige naam van de Orde der geneesheren heeft gewijzigd in de al iets minder oubollige benaming van Orde der artsen. In dit rapport zullen wij niettemin in de voetnoten nog verwijzen naar de Orde der geneesheren, gegeven dat de aangehaalde adviezen stammen uit de periode van voor de naamswijziging. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 209 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 210 Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 1 – AMBTENAREN Afdeling 1 – Vlaams Personeelsstatuut1258 § 1. Arbeidsreglement1259 De nadere bepalingen van de ziektecontrole maken het voorwerp uit van de respectieve arbeidsreglementen1260 per entiteit.1261 De onderscheiden arbeidsreglementen regelen niet enkel de zogenaamde ziektecontrole, maar evenzo de door het personeelslid na te leven formaliteiten, net als de arbitrageprocedure1262 (infra, deel VII). Vermelden wij hierbij dat de tekst van het model van arbeidsreglement betreffende de ziektecontrole en de arbitrageprocedure verplicht is voor de departementen en de intern verzelfstandigde agentschappen zonder rechtspersoonlijkheid. Voor de intern verzelfstandigde agentschappen met rechtspersoonlijkheid, de extern verzelfstandigde agentschappen, de strategische adviesraden en de administratieve diensten van de Raad van het Gemeenschapsonderwijs geldt dat enkel voor zover die entiteiten, raden of instellingen aansluiten bij de regeling van de ministeries.1263 Hieronder baseren wij ons bij onze analyse op het aangepaste model van arbeidsreglement voor de Vlaamse overheid in de versie van april 2015.1264 § 2. Verplichtingen van het personeelslid A. Kennisgeving 1. Principe Het personeelslid deelt elke afwezigheid wegens ziekte voor 10 uur ‘s morgens1265 mee aan zijn hiërarchische chef.1266 Personeelsleden die een specifieke werktijdregeling hebben, waarschuwen hun chef zo snel mogelijk en uiterlijk binnen het uur na het normale begin van de activiteiten. 1267 Personeelsleden in continudiensten zijn er op hun beurt toe gehouden hun chef op de hoogte te brengen op zijn laatst een uur voor het normale begin van hun activiteiten.1268 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268 Vermelden wij dat de vormvereisten in het geval van ziekte of ongeval van het federaal overheidspersoneel het voorwerp uitmaken van het zogenaamde reglement van Medex. Aangezien bedoeld reglement niet werd gepubliceerd in de vorm van een koninklijk besluit, heeft het slechts een relatieve waarde, of met andere woorden mist het op juridisch vlak de nodige afdwingbaarheid. Het heeft een louter informatief karakter en op zichzelf niet de waarde van een reglement in de ware betekenis van het woord (zie RvS 26 juni 1962, nr. 9.512, Mertens, 19 oktober 1964, nr. 11.454, 19 oktober 1964, Mertens; RvS 21 september 1973, nr. 16.008, Dufrane; RvS 27 oktober 1978, nr. 19.216, Noirhomme; RvS 20 november 1986, nr. 27.171, Arpigny). Geven wij ter vergelijking mee dat volgens art. 186 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel het aan de raad toekomt de algemene regels voor de ziektecontrole vast te leggen. Art. X.19 Vlaams Personeelsstatuut. De onderscheiden arbeidsreglementen per entiteit zijn raadpleegbaar op https://overheid.vlaanderen.be/arbeidsreglementen. Het departement Bestuurszaken heeft een vergelijkende analyse gemaakt van de onderscheiden arbeidsreglementen van de diensten van de Vlaamse overheid. Het resultaat van deze oefening is raadpleegbaar via https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#arbeidsreglement. Wanneer volgens deze exercitie afwijkingen gelden, vermelden wij dit in voetnoot. De arbeidsreglementen van AGIV, OVAM en VMSW blijken geen inhoudelijke bepalingen te bevatten aangaande de ziektecontrole. Opmerking bij punt 1.1 betreffende de algemene richtlijnen en eindnoot (16) model van arbeidsreglement. Zie https://overheid.vlaanderen.be/modeldocumenten#arbeidsreglement. Het model van arbeidsreglement vermeldt ten onrechte dat het gaat om de uitvoering van art. X.18 Vlaams Personeelsstatuut, het betreft immers art. X.19 Vlaams Personeelsstatuut. De volgende entiteiten wijken daar van af. Het arbeidsreglement van de VLOR maakt gewag van een verplichting tot kennisgeving voor 9.30 uur ’s morgens, dat van het OPZ Rekem voorziet in drie mogelijke tijdstippen, meer bepaald voor 9 uur, 13 uur of 16 uur. Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.1, tweede lid model van arbeidsreglement. Punt 11.1, derde lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 211 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Na raadpleging van een arts meldt het personeelslid de vermoedelijke duur van zijn afwezigheid onmiddellijk aan zijn chef, die deze gegevens dadelijk doorgeeft aan de personeelsdienst.1269 Wegens ziekte afwezige personeelsleden die naar het buitenland wensen te gaan, informeren hun chef hiervan minstens een week op voorhand. De chef stelt het ziektecontroleorgaan in kennis en kan desgewenst een controle aanvragen.1270 Wij stellen vast dat het model van arbeidsreglement van de Vlaamse overheid geen expliciete regeling bevat aangaande de mededelingsplicht bij verlenging van de arbeidsongeschiktheid. 2. Wijze Het personeelslid doet deze kennisgeving persoonlijk of via een tussenpersoon, langs de snelste weg, te weten per telefoon, mailbericht…1271 Het personeelslid deelt ook mee op welk adres het zich bevindt als zijn feitelijke verblijfplaats verschilt van zijn domicilieadres. 1272 3. Sanctie Noch het model van arbeidsreglement, noch het Vlaams Personeelsstatuut geven aan welke sanctie gekoppeld is aan het niet (tijdig) vervullen van deze kennisgevingsplicht. B. Bewijs 1. Principe Op het personeelslid rust de verplichting om iedere afwezigheid wegens ziekte te staven aan de hand van het ziektemeldingsformulier.1273 2. Termijn en wijze Het personeelslid stuurt het ziektemeldingsformulier 1274 dat de werkgever ter beschikking heeft gesteld1275 en dat de behandelende arts heeft ingevuld 1276 en ondertekend, binnen 24 uur – onder 1269 1270 1271 1272 1273 1274 1275 1276 212 Punt 11.1, vierde lid model van arbeidsreglement. Eindnoot (17) model van arbeidsreglement. Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.1, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.1, achtste lid model van arbeidsreglement. Wanneer de ambtenaar dan tijdens deze periode van ‘dienstvrijstelling’ wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid, kan hij zich niet verschuilen achter de onduidelijkheid aangaande zijn administratieve toestand (RvS 16 april 2012, nr. 218.891, Nulens). Een geanonimiseerd voorbeeld van het ziektemeldingsformulier is als bijlage aangehecht aan deze studie. Via het internet is geen blanco ziektemeldingsformulier terug te vinden. Het individuele personeelslid kan echter – met een beveiligd wachtwoord – bedoeld formulier elektronisch opvragen via Vlimpers, wat staat voor Vlaams interdepartementaal modulair personeelssysteem (zie https://overheid.vlaanderen.be/vlimpers). Aanvankelijk was het gebruik van Vlimpers enkel verplicht voor de kerndepartementen en de IVA’s zonder rechtspersoonlijkheid. Intussen sluiten van langsom meer (nieuwe) Vlaamse overheidsinstellingen zich aan bij dit online eHRM-systeem. Zo werden in de periode 2007-2014 onder andere de strategische adviesraden opgericht, deze zijn pas opgenomen in het Vlimperssysteem vanaf de datum van oprichting. De ondertekenende geneesheer dient zijn stempel met vermelding van het RIZIV-nummer op het attest aan te brengen. Aan de Orde der geneesheren werd de vraag voorgelegd of de vermelding van het specialisme van de betrokken arts geen gevaar inhoudt voor het schenden van het beroepsgeheim aangezien degenen die het formulier in handen krijgen, daardoor weten wat de aard van de aandoening is. Volgens de orde kan de authenticiteit en de inhoud van een medisch attest enkel worden gewaarborgd door het aanbrengen van een stempel door de behandelend geneesheer (ORDE DER GENEESHEREN, “Medisch geheim – Afwezigheidsattest Pers 16”, T.Orde Geneesh. nr. 73, september 1996, 15 en T.Orde Geneesh. nr. 78, december 1997, 18-19). Naderhand specificeerde de Nationale Raad dat het de arts vrijstaat zijn discipline al dan niet op zijn stempel te vermelden; het inschrijvingsnummer bij de Orde der geneesheren is niettemin noodzakelijk (ORDE DER GENEESHEREN, “Afwezigheidsattest Pers 16”, T.Orde Geneesh. nr. 79, maart 1998, 23). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid gesloten omslag en voldoende gefrankeerd1277 – rechtstreeks1278 naar het ziektecontroleorgaan1279 (infra, § 3, B). 3. Vermeldingen De Orde der artsen1280 stelt zich coulant op wat betreft het vermelden van de diagnose op een ziekteattest1281 dat aan Medex wordt bezorgd in zijn hoedanigheid van controle-instantie. Wanneer een overheidswerkgever de controle heeft toevertrouwd aan een ander (privaat) controleorganisme, neemt de orde schijnbaar een strengere houding aan.1282 In een ouder advies was de Nationale Raad van de toenmalige Orde der geneesheren nochtans van mening dat het vermelden van de diagnose op het geneeskundig getuigschrift ter staving van de arbeidsongeschiktheid wel kan worden getolereerd op voorwaarde dat bedoeld attest enkel bestemd is voor de artsen die de controleonderzoeken verrichten. Op die manier wordt het overleg tussen de behandelend en de controlerend geneesheer bevorderd en wordt voorkomen dat de patiënt nodeloos bijkomende onderzoeken moet ondergaan.1283 Het ziektemeldingsformulier voor het personeel van de Vlaamse overheid vereist expliciet dat de ondertekenende arts verklaart waaraan het betrokken personeelslid lijdt. 1284 Hoewel deze handelwijze volgens een van de recentere adviezen van de Orde der artsen rechtstreeks strijdig is met de wettelijke en deontologische beginselen van het beroepsgeheim,1285 is dit een gangbare praktijk.1286 4. Bijzondere regeling bij eendagsziekte Wanneer het personeelslid één dag ziek is en geen arts raadpleegt, moet het – volgens het arbeidsreglement van de meeste entiteiten1287 – toch het ziektemeldingsformulier opsturen naar het controleorgaan met vermelding ‘eendagsziekte’.1288 Het personeelslid vult zelf op dit formulier zijn naam, personeelsnummer en adres (of eventuele tijdelijke verblijfplaats) in, net als de datum van de eendagsziekte. 1277 1278 1279 1280 1281 1282 1283 1284 1285 1286 1287 1288 Het ziektecontroleorgaan zal onvoldoende gefrankeerde omslagen weigeren (eindnoot (18) model van arbeidsreglement). Het ziektemeldingsformulier moet worden verstuurd naar de Medische Controledienst – Medconsult – T.a.v. dienst VO – Kartuizerstraat 57 – 1000 Brussel. Dit adres staat voorgedrukt op het standaardformulier voor de ziektemelding. Het attest mag ook elektronisch worden verstuurd naar het volgende e-maimadres: [email protected]. Punt 11.1, vijfde lid model van arbeidsreglement. Zie KB nr. 79, 10 november 1967 betreffende de Orde der artsen (BS 14 november 1967). Het opschrift daarvan werd gewijzigd bij art. 80 Wet 17 juli 2015 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid. Zie eerder ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 31, 1982-1983, 19 en ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid - Diagnose”, T.Orde Geneesh. nr. 63, maart 1994, 40, punt 1. Zie ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid – Diagnose”, T.Orde Geneesh. nr. 63, maart 1994, 40, punt 2. Gemeentebesturen en politiediensten die geen gebruik maken van de diensten van Medex, zijn te behandelen als privébedrijven; ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle – Beroepsgeheim”, T.Orde Geneesh. nr. 64, juni 1994, 38-39; ORDE DER GENEESHEREN, “Controle op de afwezigheid wegens ziekte van het Vlaams onderwijspersoneel”, T.Orde Geneesh. nr. 81, september 1998, 17. ORDE DER GENEESHEREN, “Attesten van arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 31, 1982-1983, 19. Verder wordt van de behandelend geneesheer gevraagd om de reden van de arbeidsongeschiktheid aan te geven: ziekte / privaat ongeval / sportongeval / zwangerschapsverlof / ziekenhuisopname, met opgave van de begin- en einddatum / arbeidsongeval / beroepsziekte. Vervolgens is het aan deze arts de voorgeschreven duur van de arbeidsongeschiktheid te specificeren. Tot slot behoort te worden aangegeven of het gaat om een eerste attest, dan wel om een verlenging of een herval. ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118, december 2007, 1 en 5. Voor de overheidscontractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1) liggen de zaken ietwat moeilijker omdat voor hen het attest dient te worden toegestuurd aan de werkgever. In die omstandigheden impliceert het vermelden van de diagnose daarop zonder meer een schending van het beroepsgeheim. De meeste entiteiten leggen de verplichting op bij eendagsziekte een ziekteformulier in te vullen. Enkel VLOR, BLOSO en SYNTRA nemen deze verplichting niet over. VAPH en VREG vermelden geen specifieke regeling in het geval van een eendagsziekte. Punt 11.1, zesde lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 213 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Voor personeelsleden met een specifieke werktijdregeling wordt in deze context onder een dag ziekte begrepen dat de ziekte niet langer duurt dan een door hen geleverde normale arbeidsprestatie.1289 Het model van arbeidsreglement bepaalt geen enkele termijn waarbinnen het personeelslid het door hemzelf ingevulde ziektemeldingsformulier op de post moet doen. Men zou mogen verwachten dat dit de dag van de afwezigheid zelf dient te gebeuren, maar die specificatie ontbreekt in de tekst. Het model van arbeidsreglement geeft verder ook niet aan wat er te gebeuren staat in het geval dat de arbeidsongeschiktheid toch langer aanhoudt dan één dag. Logischerwijze treedt op dat ogenblik de procedure in werking die geldt bij een arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag en is het personeelslid ertoe gehouden om binnen de 24 uur, te tellen vanaf de tweede dag arbeidsongeschiktheid, een door zijn behandelend geneesheer ingevuld en ondertekend ziektemeldingsformulier over te maken. Soms staat in een reglement te lezen dat bij verdere arbeidsongeschiktheid de gehele periode van afwezigheid dient te worden geattesteerd, met inbegrip van de eerste dag. Hierover ondervraagd, stelde de Orde der artsen het volgende. Het staat buiten kijf dat het attest van arbeidsongeschiktheid dient te worden gedagtekend met de dag waarop het werd opgesteld en afgeleverd, in casu de tweede dag. Het behoort tot de appreciatie van de behandelende arts of de arbeidsongeschiktheid ook de vorige dag al bestond. 1290 5. Sanctie Als de betrokkene bij eendagsziekte – voor zover hij daartoe verplicht was – geen ziektemeldingsformulier opstuurt, is hij ongewettigd afwezig, zo staat te lezen in het model van arbeidsreglement.1291 Het model van arbeidsreglement specificeert echter niet wat het gevolg is van het niet (tijdig) indienen van het ziektemeldingsformulier in het geval van een arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag. Het lijkt evident dat dan a fortiori dezelfde conclusie geldt. Dit neemt niet weg dat een explicitering daarvan op zijn plaats is. Het Vlaams Personeelsstatuut kent als zodanig het concept ‘ongewettigde afwezigheid’ niet. Wel bepaalt het VPS dat het personeelslid dat zonder toestemming of kennisgeving afwezig is, in nonactiviteit is tenzij in geval van overmacht.1292 Het komt ons voor dat het correcter zou zijn om ook in het model van arbeidsreglement dezelfde terminologie aan te houden, zodat elk misverstand uitgesloten is.1293 Het personeelslid in non-activiteit heeft in beginsel geen recht op salaris, noch op bevordering in graad, salarisschaal en salaris.1294 Toegepast op het niet (tijdig) indienen van het ziektemeldingsformulier, komt het ons voor dat twee bijsturingen noodzakelijk zijn om tot een sluitende regeling te komen. Ten eerste zou in het model van arbeidsreglement expliciet een sanctie moeten worden opgenomen die logischerwijze dezelfde is als bij het niet tijdig opsturen van het ziektemeldingsformulier in het geval van een eendagsziekte. Ten tweede moet in beide gevallen de terminologie van het model van arbeidsreglement naadloos aansluiten bij die uit het VPS door niet langer te spreken van ongewettigde afwezigheid, maar van afwezigheid zonder kennisgeving. Dan pas is het duidelijk dat het personeelslid daardoor van rechtswege in non-activiteit terecht komt en onder andere zijn recht op salaris vervalt. Enkel indien de betrokkene overmacht kan bewijzen waardoor hij niet (tijdig) het ziektemeldingsformulier kon overmaken, vermag hij aan deze sanctie te ontsnappen. Voorts kan het ook geen kwaad in het model van arbeidsreglement te verduidelijken dat (pas) vanaf 1289 1290 1291 1292 1293 1294 214 Punt 11.1, zevende lid model van arbeidsreglement. Het aantal werkdagen ziekteverlof wordt wel pro rata berekend. ORDE DER GENEESHEREN, “Getuigschrift – Arbeidsongeschiktheid”, T.Orde Geneesh. nr. 78, december 1997, 17. Punt 11.1, zesde lid model van arbeidsreglement. Art. X.4 Vlaams Personeelsstatuut. Het is van belang dat zeer duidelijk is wanneer een personeelslid in non-activiteit is, gegeven het uitgangspunt dat het personeelslid voor de vaststelling van zijn administratieve toestand altijd geacht wordt in dienstactiviteit te zijn behoudens uitdrukkelijke bepaling die hem in non-activiteit plaatst (zie art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut). Art. X.2, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid het moment dat de ambtenaar het vereiste ziektemeldingsformulier inlevert, hij zich opnieuw in de stand dienstactiviteit bevindt en op grond daarvan een recht kan doen gelden op de doorbetaling van zijn salaris. Aangezien een afwezigheid zonder toestemming of kennisgeving van rechtswege aanleiding geeft tot non-activiteit, lijkt een uitdrukkelijke beslissing of ingebrekestelling niet absoluut noodzakelijk. Niettemin kan het, vanuit het perspectief van de toepassing van het zorgvuldigheidsbeginsel, aangewezen zijn om de nalatige ambtenaar via aangetekende brief op zijn plichten te wijzen. § 3. Controle van de arbeidsongeschiktheid1295 A. Grondslag van de controlegeneeskunde De vraag rijst wat precies de juridische grondslag is om een statutair personeelslid te onderwerpen aan een onderzoek door een controlearts. De Wet Controlegeneeskunde is als zodanig niet van toepassing op statutaire personeelsleden. 1296 Bovendien moet rekening worden gehouden met artikel 14 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers, dat het volgende bepaalt: “Tijdens de procedure van werving en selectie en tijdens de duur van de tewerkstelling mogen de werkgevers geen andere tests of medische onderzoeken laten uitvoeren dan deze die de preventieadviseurarbeidsgeneesheer krachtens dit besluit mag laten uitvoeren, inzonderheid 1297 met een ander doel dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de verplichte functie van de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald risico”. Daarnaast moet de Wet van 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd, in overweging worden genomen.1298 Deze wet stipuleert het volgende:1299 “De biologische tests, medische onderzoeken of mondelinge informatiegaring met het oog op het verkrijgen van medische informatie over de gezondheidstoestand of stamboominformatie van een werknemer of kandidaat-werknemer mogen niet worden verricht om andere redenen dan die welke verband houden met de huidige geschiktheid van de werknemer voor en de specifieke kenmerken van de openstaande betrekking. (…) De biologische tests en medische onderzoeken kunnen slechts gevraagd of uitgevoerd worden door de preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde die verbonden is aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of aan de afdeling belast met het medisch toezicht van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk waarop de werkgever een beroep doet. Op straffe van nietigheid moet elke verklaring van ongeschiktheid schriftelijk gemotiveerd worden door de preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde en door hem doorgestuurd worden naar een door de betrokkene aangewezen arts. De Koning kan nader bepalen onder welke voorwaarden en op welke wijze de schriftelijke motivering door de arts moet worden opgesteld en doorgestuurd. De preventieadviseur-arbeidsgeneeskunde deelt de werkgever en de kandidaat zijn beslissing mee door middel van de fiche van medisch onderzoek, voorgeschreven krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk”. 1295 1296 1297 1298 1299 Voor het ziektemeldingsformulier en eventuele vragen of klachten over de ziektecontrole kan het personeelslid terecht bij de bevoegde personeelsfunctie (zie punt 11.2.5, derde lid model van arbeidsreglement). Dat de Wet Controlegeneeskunde geen uitwerking vindt ten overstaan van het statutair tewerkgestelde personeel valt in feite enkel indirect uit deze wet af te leiden. De draagwijdte van het zinsdeel dat volgt op ‘inzonderheid’ is bijzonder moeilijk in te schatten. In de rechtsleer wordt ‘inzonderheid’ uitgelegd als ‘en zeker geen’ (zie V. DE SAEDELEER, “K.B. betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers: een impressie”, Or. 2003, afl. 12, 282). Dat doet geen afbreuk aan het feit dat ook medische onderzoeken met een ander doel verboden zijn. BS 9 april 2003. Art. 3 Wet 28 januari 2003 betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 215 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid GILIS werpt op dat deze bepaling op het eerste gezicht ook de controlegeneeskunde op de helling zet. Zij ziet evenwel een oplossing voor dit probleem in het lex specialis derogat legi generaliprincipe. Via artikel 31 van de Arbeidsovereenkomstenwet en via de Wet Controlegeneeskunde kan men argumenteren dat deze wetten op grond van hun specialiteit voorrang hebben op de meer algemene Wet van 28 januari 2003.1300 Deze redenering kan naar onze mening ook worden doorgetrokken naar het hierboven geciteerde artikel 14 uit het KB Gezondheidstoezicht Werknemers. Ook (en voornamelijk) deze bepaling lijkt zich te verzetten tegen de uitoefening van de controlegeneeskunde. De controlegeneeskunde zou kunnen worden beschouwd als een medisch onderzoek dat de werkgever tijdens de duur van de tewerkstelling laat uitvoeren en dat geen onderzoek is dat de arbeidsgeneesheer mag uitvoeren krachtens dit koninklijk besluit. Bovendien heeft dit onderzoek duidelijk een ander doel dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de verplichte beoordeling van de gezondheid, geschikt is rekening houdend met de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald risico. Toch moet ook deze bepaling worden genuanceerd ten aanzien van contractuele personeelsleden. Daarbij gaat het echter niet zozeer om het lex specialisprincipe, maar wel om de hiërarchie van de rechtsnormen: het KB Gezondheidstoezicht Werknemers is ondergeschikt aan de Arbeidsovereenkomstenwet, en dus kan het recht om de arbeidsongeschiktheid van een contractueel personeelslid via een medisch onderzoek te controleren, niet op die manier worden ingeperkt. Ten aanzien van statutaire personeelsleden bestaat geen hogere wetgeving die de controlegeneeskunde toelaat. Dat impliceert dat het op grond van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers verboden is om een statutair personeelslid een medisch onderzoek te laten ondergaan met het oog op de controle op zijn afwezigheid wegens ziekte of ongeval. Niettemin stellen wij vast dat dit een ingeburgerde praktijk is. Dit probleem kwam trouwens ook ter sprake in een wetsvoorstel tot wijziging van de wet betreffende de medische onderzoeken die binnen het kader van de arbeidsverhoudingen worden uitgevoerd. Het voorstel was om artikel 3, § 3 van deze wet als volgt te herformuleren: “De toegelaten biologische tests en medische onderzoeken kunnen enkel gebeuren met weloverwogen instemming van de betrokkene en mits ze worden uitgevoerd in het kader van een van de volgende reglementeringen: 1° door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer in het kader van het gezondheidstoezicht op de werknemers, zoals voorgeschreven krachtens de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk; 2° in het kader van specifieke wetten en hun uitvoeringsbesluiten, tijdens de periode van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst of statutaire overeenkomst 1301”.1302 De toelichting verduidelijkt daarbij dat zo’n specifieke wet onder meer doelt op de Wet Controlegeneeskunde en de specifieke regelgeving betreffende de statutaire geneeskunde. Dit wetsvoorstel kwam echter te vervallen na de ontbinding van de kamers. Dit alles brengt ons tot het besluit dat in de huidige stand van de wetgeving er geen juridische grondslag is om een controlearts in te schakelen ten aanzien van statutaire personeelsleden, of minstens dat deze zeer twijfelachtig is. In feite moeten alle bepalingen die betrekking hebben op het via een medisch onderzoek laten controleren van de afwezigheid wegens ziekte door een geneesheer buiten toepassing worden gelaten door de rechter. Op grond van de leer van de kennelijk onwettige bestuurshandeling, dient zelfs het bestuur zelf dit te doen. Dit geldt voor ieder bestuursniveau. Vandaar verdient het aanbeveling dat de federale wetgever de Wet Controlegeneeskunde expliciet toepasselijk zou verklaren op de statutaire arbeidsrelaties. Onze verdere toelichting moet dus worden gelezen onder voorbehoud van de invoering van een wettelijke basis voor de uitoefening van de controlegeneeskunde ten aanzien van statutaire personeelsleden. 1300 1301 1302 216 N. GILIS, Het gezondheidstoezicht op de werknemers, Mechelen, Kluwer, 2012, 41. Het begrippenpaar statutaire overeenkomst is – op zijn zachtst uitgedrukt – een regelrechte contradictio in terminis. Parl.St. Senaat 2007-08, nr. 4-326/1, 4. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Algemeen1303 Iedere lijnmanager of zijn gemandateerde kan het controleorgaan verzoeken om over te gaan tot een controle van een personeelslid. Dit verzoek kan schriftelijk, telefonisch, per fax of per mailbericht gebeuren.1304 Het controleorgaan kan, in afspraak met de betrokken entiteit, tevens op eigen initiatief gerichte controles uitvoeren.1305 C. Bevoegde controle-instantie De wegens ziekte afwezige ambtenaar in dienst van de Vlaamse overheid staat onder het toezicht van een geneeskundig controleorgaan. Het gaat om een privaat controleorganisme dat de Vlaamse minister bevoegd voor bestuurszaken, heeft aangewezen.1306 Meer concreet betreft het actueel Medconsult. Omwille van kostprijs, efficiëntie en schaalvergroting is geopteerd voor een gemeenschappelijk ziekte-controleorgaan. De intern verzelfstandige agentschappen met rechtspersoonlijkheid en de extern verzelfstandigde agentschappen kunnen mits machtiging van hun rechtspersoon en na akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken, aansluiten bij het contract. De Vlaamse minister van Bestuurszaken moet zijn akkoord geven met het controleorgaan waarmee een rechtspersoon een aparte overeenkomst afsluit.1307 Voor het personeel van de Vlaamse overheid – anders dan op het federale overheidsniveau 1308 – is het Bestuur van de medische expertise dus niet de bevoegde instantie voor de controle op de afwezigheden wegens ziekte of ongeval privéleven. 1309 Op de discussie aangaande de bevoegdheid(sverdeling) op het vlak van de controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval of een beroepsziekte, komen wij later terug (infra, afdeling 2, § 3, B, 3). De controles mogen enkel worden uitgevoerd door Nederlandstalige artsen. 1310 Herhalen wij tot slot dat de Wet Controlegeneeskunde die onder meer het profiel van de controlearts1311 omschrijft, niet van toepassing is in het raam van de statutaire arbeidsrelatie (supra, A). Noch het Vlaams Personeelsstatuut, noch het model van arbeidsreglement leggen enige vereiste op waaraan een controlearts moet voldoen om de arbeidsongeschiktheid van een personeelslid te controleren. Meestal vermelden de onderscheiden arbeidsreglementen simpelweg dat iedere lijnmanager of zijn gemandateerde het controleorgaan kunnen verzoeken om een controlebezoek af te leggen bij een personeelslid. 1312 Het is dan aan het controleorgaan om een arts aan te stellen die (al dan niet) beantwoordt aan de voorwaarden volgens de Wet Controlegeneeskunde. Wel kunnen alle entiteiten van de Vlaamse overheid een beroep doen op hetzelfde medisch controleorgaan, in casu Medconsult,1313 waardoor de praktische implicaties van deze lacune wellicht niet moeten worden overschat. Het controleorgaan kan zowel statutaire als contractuele 1303 1304 1305 1306 1307 1308 1309 1310 1311 1312 1313 Bij de meerderheid van de entiteiten kunnen zowel de werkgever als het controleorgaan zelf de controle aanvragen. Dit geldt niet voor GO, De Scheepvaart, BLOSO, K&G en OPZ Geel, waar enkel de werkgever de controle kan aanvragen. VREG, OPZ Rekem en VLOR bepalen niet expliciet wie het initiatief tot controle kan nemen. Punt 11.2.1, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.1, tweede lid model van arbeidsreglement. Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie toelichting bij art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. 49 federaal Verlofbesluit. Art. 185 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel stelt op zijn beurt in algemene bewoordingen dat het statutaire personeelslid met ziekteverlof onder het toezicht staat van een geneeskundig controleorgaan. Punt 11.2.2, derde lid model van arbeidsreglement. Volgens art. 3 Wet Controlegeneeskunde mag de controlegeneeskunde enkel worden verricht door een arts die gerechtigd is de geneeskunde uit te oefenen en vijf jaar ervaring heeft als huisarts of een daarmee vergelijkbare praktijk. Bij elke opdracht moet de controlearts bovendien een verklaring van onafhankelijkheid ondertekenen die dient als garantie dat de controlearts volledig onafhankelijk is van de betrokken werkgever en werknemer ten aanzien van wie hij de controlegeneeskunde uitoefent. Hij is ook niet de arbeidsgeneesheer van de onderneming. Zie bijvoorbeeld art. 17 – 2.1 arbeidsreglement Departement Financiën en Begroting. Zie https://overheid.vlaanderen.be/medisch-controleorgaan-ziektecontole. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 217 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid personeelsleden controleren, en moet ten aanzien van deze laatste categorie hoe dan ook tegemoet komen aan de voorschriften van de Wet Controlegeneeskunde. D. Kosten van de controle Noch het Vlaams Personeelsstatuut, noch het model van arbeidsreglement specificeren wie de kosten voor de controle voor zijn rekening neemt. Het is niettemin vrij evident dat deze op conto van de Vlaamse overheid als opdrachtgever komen. E. Dag1314 en uur1315 van de controle De medische controle kan plaatsvinden op alle werkdagen, ook op zaterdag, zon-, en feestdagen voor de personeelsleden die normaal op die dagen arbeidsprestaties moeten verrichten.1316 De controle gebeurt tussen 8 uur en 19 uur. Bij personeelsleden van de continudiensten is het mogelijk controle door te voeren tussen 5 en 21 uur. 1317 F. Plaats van de controle1318 De controles gebeuren in de woon- of verblijfplaats van het personeelslid.1319 Het controleorgaan hoeft het controlebezoek niet aan te kondigen.1320 De controlearts dient zich wel te legitimeren.1321 Als het zieke personeelslid afwezig is,1322 laat de controlerende arts een bericht achter waarin dit personeelslid wordt uitgenodigd zich tijdens de vermelde spreekuren aan te melden bij de bevoegde arts.1323 Personeelsleden die hun woon- of verblijfplaats mogen verlaten,1324 kunnen door het controleorgaan schriftelijk worden opgeroepen om zich persoonlijk aan te bieden voor een controleonderzoek.1325 1314 1315 1316 1317 1318 1319 1320 1321 1322 1323 1324 1325 218 Alle arbeidsreglementen, met uitzondering van dit van het VAPH, bepalen dat de controle op alle werkdagen kan plaatsvinden en dus ook op zaterdag, zondag en feestdagen voor personeelsleden die normaal op die dagen arbeidsprestaties moeten verrichten. Het arbeidsreglement van het VAPH bepaalt dat er enkel van maandag tot vrijdag controles mogelijk zijn. De arbeidsreglementen van VLOR en OPZ Rekem vermelden niets over de controledagen. De volgende entiteiten hebben een andere regeling: W&Z, VLM, VLABEST, AGION, ILVO, WV, K&G, VRM, VSAWSE, Inspectie RWO, GO: tussen 8 uur en 21 uur; ANB, ABB, INBO, VREG, DMOW, AWV: enkel tussen 8 uur en 19 uur; TV: tussen 6 uur en 21 uur; DEWI, VEA: tussen 7.30 uur en 19 uur; OPZ Geel: tussen 12 uur en 18 uur; OPZ Rekem: vanaf 14 uur; VAPH: tussen 12 uur en 19.30 uur; SYNTRA: tussen 7 uur en 19 uur; VMM: tussen 8 uur en 18 uur. De arbeidsreglementen van De Scheepvaart, BLOSO en VLOR geven geen enkele specificatie van de uren waarbinnen de controle mogelijk is. Punt 11.2.2, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.2, tweede lid model van arbeidsreglement. Zo goed als alle arbeidsreglementen bepalen dat de controle kan plaatsvinden zowel in de woonplaats van het personeelslid zelf, als op het adres van de controlearts. De Arbeidsreglementen van OPZ Geel, OPZ Rekem, VAPH, BLOSO, VMM en De Scheepvaart geven niet expliciet aan dat de controle ook op het adres van de controlearts kan geschieden. Punt 11.2.3, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.3, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.3, tweede lid model van arbeidsreglement. Bij afwezigheid van het personeelslid licht het controleorgaan binnen 24 uur de hiërarchische meerdere van het personeelslid en de personeelsdienst schriftelijk – via mail – in dat het personeelslid zal worden opgeroepen om zich voor een controle aan te melden, zo bepaalt art. 19.2.5. Arbeidsreglement Bestuurszaken. Deze specificatie treffen we niet aan in het model van arbeidsreglement. Punt 11.2.3, derde lid model van arbeidsreglement. Conform het ziektemeldingsattest voor het personeel van de Vlaamse overheid dient de arts aan te geven of het verlaten van de woning verboden of toegestaan is. Punt 11.2.3, vierde lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid De Orde der artsen kreeg de vraag voorgelegd of bij afwezigheid bij een thuiscontrole van een patiënt van wie het getuigschrift vermeldt dat het verlaten van de woning verboden is, de controlearts hem dan kan vragen zich op zijn kabinet aan te bieden op een latere datum of een later uur, dan wel of de controlearts een tweede keer bij de patiënt thuis moet gaan. Uit het vrij wollige antwoord van de Nationale Raad begrijpen wij dat de uitnodiging om zich ter controle aan te melden bij de controlearts enkel mogelijk is als het medisch attest het verlaten van de woning niet verbiedt.1326 Verder stelt de Nationale Raad vast dat de wetgeving en reglementering “niet dezelfde is voor contractuele bedienden van de overheid en het statutaire personeel”.1327 Wat daaruit dan concreet dient te worden geconcludeerd, blijft een raadsel. Het klopt dat de (overheids)contractant van wie het medisch attest bepaalt dat het de betrokkene niet toegelaten is zich naar een andere plaats te begeven, niet kan worden verplicht om zich bij de controlearts aan te bieden (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, E). Het lijkt ons logisch dat hetzelfde principe wordt aangehouden voor de ambtenaren. In casu werd het personeelslid echter niet thuis aangetroffen daar waar hij de woonst niet mocht verlaten. Dit feit op zich lijkt ons indirect het bewijs dat de betrokkene zijn woning misschien niet mocht, maar blijkbaar wel kon verlaten en dan zien wij niet onmiddellijk een bezwaar om het personeelslid toch te ontbieden op het kabinet van de controlerend geneesheer. Nu, in het raam van de contractuele arbeidsrelaties zou het gegeven dat de betrokkene in weerwil van het uitgaansverbod niet thuis werd aangetroffen – behoudens bij door de werknemer te bewijzen overmacht – als een weigering van controle (kunnen) worden gekwalificeerd en hoeft zelfs geen tweede controle meer plaats te vinden. Dit standpunt spoort niet met de visie van de Nationale Raad van de toenmalige Orde der geneesheren, dat specifiek betrekking had op ambtenaren. De ambtenaar die beschikt over een attest volgens welk hij de woning niet mag verlaten, moet onmiddellijk contact opnemen met de bevoegde controledienst om eventueel een nieuwe controle bij hem thuis te plannen. Bij het uitblijven van een controle kan de ambtenaar nog altijd een eventuele rechtvaardigingsgrond voor zijn afwezigheid op het tijdstip van de medische controle doen gelden bij zijn werkgever. 1328 Het personeelslid dat het werk spontaan vervroegd heeft hervat, brengt zelf het controleorgaan daarvan telefonisch op de hoogte in het geval dat het voor een controlebezoek werd uitgenodigd.1329 G. Inhoud van de controle De controlearts oordeelt na medisch onderzoek 1330 of de afwezigheid gerechtvaardigd is.1331 Hierbij moet de controlearts over de nodige informatie beschikken met betrekking tot de medische achtergrond van het te controleren personeelslid.1332 Wat de precieze draagwijdte is van deze zinsnede in het model van arbeidsreglement, is ons niet onmiddellijk duidelijk. Het valt op dat het model van arbeidsreglement vrij beknopt is als het op de inhoud van de controle aankomt. Anders is het voor de contractanten ten aanzien van wie de Arbeidsovereenkomstenwet alvast iets specifieker is. Het is echter vooral de Code van geneeskundige plichtenleer (infra, deel VII) in combinatie met de adviezen van de Orde der geneesheren – voortaan Orde der artsen – die de grenzen van de controlegeneeskunde afbakenen (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 3, F). Toch zouden wij willen suggereren dat de Vlaamse overheid zich in het model van arbeidsreglement zou inspireren op de libellering van de Arbeidsovereenkomstenwet als het op de taakstelling en 1326 1327 1328 1329 1330 1331 1332 ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118, december 2007, 5; ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle bij een afwezige patiënt – Toelichting bij het advies van 1 september 2007”, T.Orde Geneesh. nr. 120, juni 2008, 7. Zie ook ORDE DER GENEESHEREN, “Advies van 5 april 2008 betreffende medische controle – Privé-sector”, T.Orde Geneesh. nr. 126, september 2009, 5. ORDE DER GENEESHEREN, “Patiënt afwezig op het ogenblik van een medische controle”, T.Orde Geneesh. nr. 118, december 2007, 5. ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle bij een afwezige patiënt – Toelichting bij het advies van 1 september 2007”, T.Orde Geneesh. nr. 120, juni 2008, 7. Eindnoot (19) model van arbeidsreglement. Voor een verdere specificatie aangaande de onderzoeksdaden die de controlerend geneesheer mag stellen, verwijzen wij naar onze bespreking van de regeling voor de contractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, F). Punt 11.2.4, eerste lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.4, eerste lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 219 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid afbakening van de bevoegdheden van de controlearts aankomt. 1333 De tekst zou dan als volgt luiden: “De controlearts gaat na of het personeelslid werkelijk arbeidsongeschikt is, verifieert de waarschijnlijke duur van de arbeidsongeschiktheid en, in voorkomend geval, de andere medische gegevens voor zover die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de rechtspositieregeling; alle andere vaststellingen blijven onder het beroepsgeheim”. Deze laatste toevoeging is tegelijk nuttig om de grenzen van het medisch beroepsgeheim af te bakenen, zij het dat we daar onmiddellijk moeten aan toevoegen dat de juridische waarde daarvan nihil is (infra, deel VII). H. Resultaten van de controle Oordeelt de controlearts dat de afwezigheid wegens ziekte gerechtvaardigd is, dan deelt hij dit – bij middel van een document dat het personeelslid voor ontvangst ondertekent – direct mee aan het personeelslid, dat dan afwezig kan blijven voor de duur van het toegestane ziekteverlof. 1334 Is de controlearts van mening dat de afwezigheid wegens ziekte niet gerechtvaardigd is, dan overhandigt hij onmiddellijk – na raadpleging van de behandelende arts – zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid.1335 Indien het personeelslid op dat ogenblik kenbaar maakt dat het niet akkoord gaat met het oordeel van de controlearts, vermeldt de controlearts dit op het eerder genoemde document.1336 Dat de controlearts de behandelende arts dient te contacteren, gaat terug op de deontologie van artsen. De Code van geneeskundige plichtenleer bepaalt dat de controlearts zich moet onthouden van elke rechtstreekse inmenging in de behandeling. Hij moet in elk geval contact opnemen met de behandelend geneesheer vooraleer een beslissing te nemen die deze van de behandelende arts wijzigt.1337 In het vervolg van de tekst van het model van arbeidsreglement is er niet langer sprake van raadpleging van de behandelend arts, maar van overleg. Dit verschil in terminologie zou aanleiding kunnen geven tot verwarring. Zo geformuleerd, wordt de indruk gewekt dat het gaat om twee verschillende fasen, wat wellicht niet zo is bedoeld. Het overleg tussen de controlearts en de behandelend geneesheer kan tot drie mogelijke uitkomsten leiden. Ofwel gaat de behandelende arts akkoord met het oordeel van de controlearts en dan moet het personeelslid de dienst hervatten op de eerstvolgende werkdag na de inkennisstelling of op een (latere) datum, bepaald door de controlearts.1338 Ofwel herziet de controlearts na overleg met de behandelend geneesheer zijn oordeel en dan is het personeelslid ertoe gehouden de dienst te hervatten op de nieuw overeengekomen datum, die het controleorgaan daarna schriftelijk aan het personeelslid bevestigt.1339 Een derde mogelijk resultaat is dat de controlearts en de behandelend geneesheer niet tot een vergelijk komen. Voor dat geval of ook wanneer het personeelslid het vergelijk tussen de artsen niet kan aanvaarden, is een arbitrageprocedure uitgewerkt. Binnen twee werkdagen nadat het personeelslid de bevindingen van de controlearts heeft ontvangen, kan de meest belanghebbende partij, na akkoord van de controlearts en de behandelende arts, een arts als scheidsrechter aanwijzen die voldoet aan de bepalingen van de Wet Controlegeneeskunde1340 (infra, deel VII). Het controleorgaan licht steeds binnen 24 uur na de definitieve beslissing, de hiërarchische meerdere van het personeelslid en de managementondersteunende dienst schriftelijk – per mailbericht – in over het al dan niet gerechtvaardigd zijn van de afwezigheid. 1341 1333 1334 1335 1336 1337 1338 1339 1340 1341 220 Zie art. 31, § 3, derde lid Arbeidsovereenkomstenwet. Punt 11.2.4, tweede lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.4, derde lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.4, derde lid model van arbeidsreglement. Art. 126, § 4 Code van geneeskundige plichtenleer. Punt 11.2.4, vierde lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.4, vijfde lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.4, zesde lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.5, eerste lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid I. Weigering van de controle1342 De statutaire personeelsleden die zonder gegronde reden weigeren zich aan een controle te onderwerpen, kunnen worden bestraft met een tuchtstraf.1343 Van een weigering van de controle is bijvoorbeeld sprake wanneer het personeelslid weigert antwoord te geven op de door de controlegeneesheer gestelde vragen. Het feit dat hij de controlearts doorverwees naar de huisarts, volstaat niet om anders te oordelen aangezien de controlearts – onafhankelijk van de behandelend geneesheer – een diagnose moet kunnen stellen en de patiënt persoonlijk moet kunnen ondervragen. Aan het personeelslid werd bovendien een tweede kans geboden om zich door een controlearts te laten onderzoeken, maar dit onderzoek kon niet plaatsvinden omdat de betrokkene bij zijn weigering bleef om de vragen van de controlearts te beantwoorden.1344 De overheid die als gevolg van de weigering van controle het personeelslid als ongewettigd afwezig beschouwt en het in de stand van non-activiteit stelt, stelt zich daarbij niet in de plaats van de controlearts.1345 Ten overstaan van de contractanten vormen ook het niet-naleven van de opgelegde controleverplichtingen of de niet-aanwezigheid in zijn gewone verblijfplaats van een werknemer die het niet toegelaten was de woonst te verlaten, toepassingen van het principe van de weigering van controle (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 2, H, 2). De vraag dient zich aan of deze principes ook kunnen worden doorgetrokken naar de statutair tewerkgestelde ambtenaren. Dit is schijnbaar niet zo evident omdat het in de tweede hypothese blijkbaar meer voor de hand ligt om tot een tweede controle over te gaan in plaats van droogweg te besluiten tot een weigering van controle (supra, F). Het lijkt ons dan ook aan te bevelen om in het model van arbeidsreglement te specificeren wat gebruikelijk onder een weigering van controle dient te worden verstaan, abstractie gemaakt van het feit dat een beoordeling in concreto mogelijk moet blijven. Belangrijk daarbij is dat een dergelijke opsomming van situaties die als een weigering van controle moeten worden aangezien, een exemplatieve waarde heeft; daartoe dienen de woorden ‘onder meer’ te worden toegevoegd zodat het duidelijk is dat het om een niet-limitatieve lijst gaat. Dit biedt ruimte voor nog andere toestanden die daar niet in voorkomen. Indien het parallellisme tussen beide tewerkstellingsvormen belangrijk wordt geacht, ligt ook hier weer een mogelijkheid c.q. een uitdaging tot harmonisering. J. Gevolgen 1. Weigering van controle Statutaire personeelsleden die zonder gegronde reden weigeren zich aan de controle te onderwerpen (supra, I), kunnen worden bestraft met een tuchtstraf. 1346 2. Weigering tot werkhervatting De personeelsleden die zonder geldige reden de dienst niet tijdig hervatten, zijn ongewettigd afwezig.1347 Het model van arbeidsreglement voegt daar nog aan toe dat deze personeelsleden geen 1342 1343 1344 1345 1346 In een arrest van de Raad van State dat betrekking heeft op het federale bestuursniveau, wordt toepassing gemaakt van art. 62 federaal Verlofbesluit, dat – in tegenstelling tot het VPS - bepaalt dat de ambtenaar die het medisch onderzoek weigert of die het de controlearts onmogelijk maakt om het medisch onderzoek uit te voeren, van rechtswege in non-activiteit wordt geplaatst (RvS 16 september 2014, nr. 228.364, Mbarushimana). Op het niveau van de lokale besturen geldt dat de raad de algemene regels betreffende de ziektecontrole vaststelt, wat hem naar onze mening ook de bevoegdheid geeft om de sancties in geval van weigering van de controle te bepalen, en nader te preciseren wat precies moet worden verstaan onder weigering van de controle (art. 186 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel). Punt 11.2.5, tweede lid, eerste zin model van arbeidsreglement. De sanctie bij weigering van controle is in alle arbeidsreglementen gelijklopend: statutaire personeelsleden kunnen een tuchtstraf krijgen; contractuele personeelsleden verliezen hun recht op gewaarborgd loon (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 5). Enkel de arbeidsreglementen van de VLOR, OPZ Geel en OPZ Rekem bepalen hierover niets. RvS 18 december 2008, nr. 188.980, Huyghe. RvS 18 december 2008, nr. 188.980, Huyghe. Punt 11.2.5, tweede lid, eerste zin model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 221 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid recht hebben op salaris gedurende hun ongewettigde afwezigheid. 1348 Om duidelijker de link te leggen met de bewoordingen van het Vlaams Personeelsstatuut, verdient het de voorkeur om de notie ongewettigde afwezigheid in het model van arbeidsreglement te vervangen door afwezigheid zonder toestemming of kennisgeving.1349 Zo is er geen enkele discussie mogelijk 1350 dat een weigering tot werkhervatting met zich brengt dat het personeelslid zich van rechtswege in de administratieve toestand non-activiteit bevindt die onder meer het verlies van salaris impliceert.1351 Doordat het niet tijdig hervatten van het werk van rechtswege resulteert in non-activiteit, zou men kunnen voorhouden dat geen voorafgaande schriftelijke ingebrekestelling aan het adres van de ambtenaar vereist is. Vanuit het oogpunt van zorgvuldig bestuur lijkt het niettemin aangewezen om het personeelslid bij aangetekende brief uit te nodigen om zich voor zijn ongewettigde afwezigheid schriftelijk te verantwoorden alvorens tot de inhouding van wedde over te gaan. 1352 Wanneer het personeelslid één dag ziek is en geen arts heeft geraadpleegd, en de controlearts oordeelt na medisch onderzoek dat de afwezigheid wegens ziekte niet gerechtvaardigd is, bevindt het personeelslid zich van rechtswege in de administratieve toestand non-activiteit, tenzij het personeelslid nog dezelfde werkdag de dienst hervat.1353 Op zich is dit een – vanuit juridisch oogpunt – wellicht te verdedigen bepaling zoals die is opgenomen in het model van arbeidsreglement. Toch rijzen er enkele praktische en andere bezwaren. Een dergelijke situatie vereist een zeer snel optreden van de kant van de controleinstantie. Indien de controlearts pas later zou constateren dat de betrokkene nooit arbeidsongeschikt is geweest, is dat een vaststelling, niet meer of niet minder dan dat. Naar onze mening kan geen retroactieve uitwerking worden gegeven aan een post factum beoordeling door de controle-instantie. Verder blijft de al eerder gemaakte bedenking dat de toestand van ongewettigde afwezigheid bij voorkeur in de tekst zelf van het Vlaams Personeelsstatuut als non-activiteit zou worden aangemerkt. § 4. Vervroegde werkhervatting A. Controle De vraag rijst of een ambtenaar het werk mag hervatten op een eerder tijdstip dan het moment waarop volgens zijn behandelend geneesheer de arbeidsongeschiktheid geacht wordt een einde te nemen, al dan niet bevestigd door een controlearts. Het recht om van de dienst afwezig te zijn wegens ziekte, geldt principieel voor de gehele aangeduide periode. In een vrij specifiek geval waarin de ambtenaar met ziekteverlof wel deel wilde uitmaken van een selectiecommissie, oordeelde de Raad van State dat de ambtenaar zijn recht op ziekteverlof niet selectief mag hanteren. Het recht op afwezigheid impliceert niet het recht op vervroegde terugkeer – geheel of gedeeltelijk – binnen het bestuur. Daarvoor is, althans bij afwezigheid van een andersluidende tekst, een beslissing van het bestuur vereist. 1354 Of in alle omstandigheden een expliciete toelating van de tewerkstellende overheid nodig is om het werk vervroegd te mogen hernemen, lijkt nogal vergaand. Het hierboven besproken arrest had 1347 1348 1349 1350 1351 1352 1353 1354 222 Punt 11.2.5, tweede lid, derde zin model van arbeidsreglement. Punt 11.2.5, tweede lid, vierde zin model van arbeidsreglement. Dit zijn de termen die we terugvinden in art. X.4 Vlaams Personeelsstatuut. Anders dreigt het gevaar voor een misinterpretatie van het principe dat enkel mits een uitdrukkelijke bepaling de ambtenaar zich in een andere administratieve toestand dan dienstactiviteit bevind( (zie art. X.3 Vlaams Personeelsstatuut). Art. X.2, § 2, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook Vr. en Antw. Vl.P. 2012-13, 21 februari 2013 (Vr. nr. 339 Jos DE MEYER). Punt 11.2.4.4, twaalfde lid model van arbeidsreglement. Dit vormt een toepassing van art. X.4 Vlaams Personeelsstatuut (cf. eindnoot (20) model van arbeidsreglement). RvS 11 juli 2011, nr. 214.528, Dom. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid betrekking op een veeleer selectief gebruik van het ziekteverlof, waarbij de ambtenaar meer in het bijzonder wenste deel te nemen aan de zittingen van een selectiecommissie. Dit staat los van de meer algemene vraag naar de arbeids(on)geschiktheid, en is dus duidelijk te onderscheiden van de kwestie of een ambtenaar die zich arbeidsgeschikt acht, al dan niet vervroegd mag terugkeren. Nu, een personeelslid dat het werk eerder wenst te hervatten, doet er echter om tal van redenen goed aan om zijn chef van deze intentie op de hoogte te brengen. Naar analogie met wat gelding heeft voor de overheidscontractanten (infra, hoofdstuk 2, afdeling 1, § 3), menen wij dat de overheid de ambtenaar die het werk vervroegd wenst te hervatten, aan een nieuwe controle mag onderwerpen, althans zolang het personeelslid nog niet effectief het werk heeft hervat. De controlearts oordeelt immers of de afwezigheid gerechtvaardigd is (supra, G). B. Alternatieven? 1. Attest van arbeidsgeschiktheid Het is volgens ons niet uitgesloten dat de overheid een attest zou vragen aan de ambtenaar ter staving van zijn arbeidsgeschiktheid wanneer deze het werk zou willen hervatten voor het verstrijken van de in het attest van de behandelend geneesheer vooropgestelde arbeidsongeschiktheidsduur. Hiervoor zou dan best wel een juridische grondslag worden gecreëerd door deze specificatie in het model van arbeidsreglement op te nemen. Voegen wij daar wel aan toe dat dit ten overstaan van een overheidscontractant uitgesloten is omdat dit een verzwaring van zijn plichten zou uitmaken wat niet kan volgens de Arbeidsovereenkomstenwet. In de relatie tot haar ambtenaren geldt die beperking voor de overheid niet. Wanneer een ambtenaar bij vervroegde werkhervatting wel het bewijs van zijn arbeidsgeschiktheid zou moeten aanbrengen en een contractant per definitie niet, ontstaat echter weer een nietwenselijk geachte discrepantie tussen de regels die van toepassing zijn op deze beide personeelscategorieën. 2. Weigering van vervroegde werkhervatting Andere vraag is of de overheidswerkgever een vervroegde werkhervatting eventueel gewoonweg zou kunnen weigeren. De verplichting van de kant van de overheidswerkgever om arbeid te verschaffen, is ten overstaan van een ambtenaar op het eerste gezicht minder expliciet dan ten aanzien van een contractant, waarvoor die verplichting voortvloeit uit de Arbeidsovereenkomstenwet en als het ware behoort tot de essentie van de arbeidsovereenkomst. Indien de overheid zich het recht zou willen voorbehouden om een voortijdige werkhervatting te weigeren, dient dit naar onze mening duidelijk in de rechtspositieregeling te worden verankerd. Belangrijk daarbij is dat tegelijk de voorwaarden voor een dergelijk weigeringsrecht worden gespecificeerd, bijvoorbeeld het niet (tijdig) indienen van een geneeskundig getuigschrift van de behandelende arts ter staving van de vervroegde arbeidsgeschiktheid (supra, 1). Een algemeen weigeringsrecht is te vaag; het gevaar bestaat dan dat een dergelijke weigering als een eenzijdige bestuurshandeling met formele motiveringsplicht wordt beschouwd die bovendien aanvechtbaar is door de Raad van State. Indien daarentegen de koppeling wordt gemaakt met de voorwaarden waaronder een dergelijke weigering tot voortijdige werkhervatting mogelijk is, dan gaat het om een gebonden bevoegdheid van de overheid waardoor de kans op discussie tot een minimum wordt herleid. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 223 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 5. Verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte of ongeval privéleven A. De lege lata 1. Algemeen Wanneer de controlearts – na raadpleging van de behandelende arts – de mening is toegedaan dat een zieke ambtenaar geschikt is om zijn ambt met deeltijdse prestaties op te nemen of als een ambtenaar die wegens ziekte afwezig is, vraagt om zijn ambt weer te mogen opnemen met deeltijdse prestaties, legt de ambtenaar aan het geneeskundig controleorgaan een medisch attest van zijn behandelende arts voor.1355 Het initiatief met het oog op de toekenning van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte komt toe aan het controleorgaan. Daarnaast kan ook de ambtenaar zelf of zijn behandelende arts1356 met akkoord van het controleorgaan het initiatief nemen. 1357 Volgens het model van arbeidsreglement gaat het niet zozeer om het ambt, maar om de functies die de ambtenaar vervulde op het moment van het intreden van de afwezigheid wegens ziekte of ongeval van gemeen recht (supra, deel II). In het geval dat de controlerende arts oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar een deeltijdse werkhervatting toelaat, brengt het geneeskundig controleorgaan de personeelsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert, en de ambtenaar zelf daarvan schriftelijk op de hoogte. 1358 Indien de controlearts van mening is dat de aanvraag tot deeltijdse prestaties wegens ziekte niet gerechtvaardigd is of als een personeelslid het niet eens is met het oordeel van de controlearts tot deeltijdse prestaties wegens ziekte, dan overhandigt hij onmiddellijk – opnieuw na raadpleging van de behandelende arts1359 – zijn bevindingen schriftelijk aan het personeelslid.1360 Maakt het personeelslid op dat ogenblik kenbaar dat het niet akkoord gaat met de bevindingen van de controlearts, dan vermeldt de controlearts dit op het genoemde document. Het personeelslid kan dan via zijn behandelende arts insisteren op het opstarten van de arbitrageprocedure.1361 Het gaat om dezelfde procedure zoals in het raam van het medisch toezicht, 1362 met andere woorden in het geval dat de arbeidsongeschiktheid op zich ter discussie staat (infra, deel VII). Het geneeskundig controleorgaan staat, met het oog op re-integratie, deeltijdse prestaties toe voor minimum 50% voor een periode van ten hoogste drie maanden. Nochtans worden voor ten hoogste dezelfde periode, verlengingen toegestaan op voorwaarde dat het geneeskundig controleorgaan bij een nieuw onderzoek oordeelt dat de lichamelijke toestand van de ambtenaar dat wettigt. 1363 Dit nieuw medisch onderzoek gebeurt volgens dezelfde procedure zoals hierboven beschreven. 1364 Deze regeling belet niet dat de ambtenaar die deeltijds werkt wegens ziekte, mag proberen om voltijds te hervatten. Indien hij dan tot de vaststelling komt dat hij dit toch niet aankan, mag hij terug overschakelen op deeltijdse prestaties wegens ziekte voor de duur van de oorspronkelijk toegestane periode, zonder opnieuw hiertoe een aanvraag te moeten indienen.1365 De ambtenaar dient wel zijn personeelsdienst hiervan in kennis te stellen. 1366 1355 1356 1357 1358 1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 224 Punt 11.2.6, eerste lid model van arbeidsreglement. Tekstueel blijkt het dus mogelijk dat ook de behandelende arts van de ambtenaar ‘rechtstreeks’ aan de controlearts de deeltijdse werkhervatting van zijn patiënt-ambtenaar zou voorstellen. Het is ons niet zo duidelijk hoe een en ander dan procedureel in zijn werk gaat of zou moeten gaan. Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, tweede lid model van arbeidsreglement. Het voorafgaand overleg tussen de controlearts en de behandelende arts (huisarts) vermijdt tijdrovende en soms zinloze beroepsprocedures (zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut). Punt 11.2.6, derde lid model van arbeidsreglement. Punt 11.2.6, derde lid model van arbeidsreglement. Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, vierde lid, eerste zin model van arbeidsreglement. Punt 11.2.6, vierde lid, eerste zin, in fine model van arbeidsreglement. Punt 11.2.6, vijfde lid model van arbeidsreglement en toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, zesde lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tot slot stellen wij vast dat het Vlaams Personeelsstatuut het geneeskundig controleorgaan aanmerkt als de beslissende instantie als het aankomt op de het toestaan van het verlof voor deeltijdse prestaties bij ziekte of ongeval privéleven. 1367 Enkel uit het model van arbeidsreglement valt af te leiden dat aan deze beslissing van de controlearts een raadpleging van de behandelend geneesheer is voorafgegaan tot en met het (verplicht?) voorleggen van een geneeskundig getuigschrift van die behandelende arts.1368 Dit is naar onze mening een dermate cruciale toevoeging dat deze bij voorkeur in het VPS zelf zou worden ingeschreven in plaats van nu ietwat verscholen te zitten in enerzijds de toelichting bij het Vlaams Personeelsstatuut en anderzijds het model van arbeidsreglement. 2. Interferentie met de beoordeling door de arts van de pensioencommissie van Medex? Zoals we verder nog zullen toelichten, kan één van de uitlopers van een verwijzing van de ambtenaar naar de pensioencommissie met het oog op zijn vroegtijdige oppensioenstelling erin bestaan dat deze commissie tot een A3RP-beslissing komt (infra, afdeling 4, § 5, A). In voorkomend geval ontvangt de ambtenaar het volgende bericht: “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt daarentegen geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing het werk te hervatten met verminderde prestaties naar rato van [%] gedurende een maand; tijdens die maand kan u de nodige stappen ondernemen om een verlenging van deze verminderde prestaties aan te vragen volgens de in uw statuut geldende procedure”. Het lijkt er dus op dat in dit veeleer specifieke geval blijkbaar de arts van de pensioencommissie van het Bestuur van de medische expertise kan ‘beslissen’ tot een dergelijk verlof voor verminderde prestaties, weliswaar beperkt tot één maand. Naderhand vindt de gebruikelijke procedure uitwerking, zoals vervat in de onderscheiden rechtspositieregelingen (supra, 1). B. De lege ferenda 1. Bevoegdheid van de controlearts Het is tot op zekere hoogte markant dat het conform het Vlaams Personeelsstatuut aan de controlearts toekomt om zich uit te spreken over de mogelijkheid om zijn ambt met deeltijdse prestaties weer op te nemen. Op het eerste gezicht lijken verscheidene argumenten te pleiten voor het toevertrouwen van deze opdracht aan de arbeidsgeneesheer wat zou nopen tot een aanpassing van het Vlaams Personeelsstatuut. Of dit een volwaardig alternatief is, onderzoeken we in een volgend punt (infra, 2). Vooreerst kan worden geargumenteerd dat de bevoegdheid vanwege de controlearts om zich ten overstaan van de Vlaamse ambtenaren uit te spreken over een deeltijdse wedertewerkstelling, niet volkomen spoort met de basisprincipes die de controlegeneeskunde in het algemeen beheersen. Volgens de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg1369 en naar het oordeel van de Orde der artsen1370 moet de controlegeneesheer ten aanzien van de contractanten en de ambtenaren dezelfde deontologische regels in acht nemen, ongeacht het gegeven dat de Wet Controlegeneeskunde als zodanig geen gelding heeft voor de ambtenaren (supra, § 3, A). Het gevaar is niet denkbeeldig dat als het controleorgaan voor de overheidswerkgever nog andere taken opknapt, maar dan semi in een andere hoedanigheid, de opgelegde onafhankelijkheid vanwege de controlearts in het gedrang komt bij de uitoefening van zijn taken als controleur van afwezigheden. Bijkomend geldt dat een dergelijke beoordeling impliciet een diagnose vergt die een controlearts in die hoedanigheid niet mag stellen. In het opleggen van deeltijds werk schuilt het gevaar voor inmenging door de controlerend geneesheer in de behandeling en/of de diagnose van de 1367 1368 1369 1370 Zie toelichting bij art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.6, eerste lid model van arbeidsreglement. FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Brief van Christian DENEVE de dato 22 juni 2006 – Betreft geneesheer-brandweer, kenmerk HUA/6996/N/445F/A/VDS. ORDE DER GENEESHEREN, “Medische controle door de Administratieve Gezondheidsdienst (AGD)”, T.Orde Geneesh. nr. 112, juni 2006, 3. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 225 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid behandelend geneesheer. Ook een interferentie met de bevoegdheden van de arbeidsgeneesheer vanuit diens taakstelling in het raam van de welzijnswetgeving valt niet uit te sluiten. Tot slot moet de controlearts zijn beslissingen niet motiveren. Dat ligt moeilijker in het geval dat de ambtenaar niet akkoord gaat met het opleggen van een deeltijdse werkhervatting door het controleorgaan, dat volgens het Vlaams Personeelsstatuut de beslissing neemt voor de overheid. 2. Arbeidsgeneesheer als alternatief? Op zich is er geen probleem om het aan de arbeidsgeneesheer over te laten zich uit te spreken over het verlof voor deeltijdse prestaties voor zover dit kadert in een bestaande gezondheidsbeoordeling. Als de arbeidsgeneesheer tot het besluit komt dat een vermindering van de arbeidsduur aangewezen is, gaat het om een advies met toepassing van de welzijnswetgeving. Men zou dus in het Vlaams Personeelsstatuut kunnen inschrijven dat deeltijdse prestaties kunnen worden toegekend wanneer de arbeidsgeneesheer in het raam van een gezondheidsbeoordeling van mening is dat een vermindering van de arbeidsduur moet worden doorgevoerd. Op zich is een dergelijke toevoeging in feite overbodig aangezien deze mogelijkheid rechtstreeks voortvloeit uit de toepassing van de (federale) welzijnswetgeving waarvan het VPS vanzelfsprekend niet kan afwijken. Daarnaast zou het VPS evengoed kunnen bepalen dat de toekenning van het verlof voor deeltijdse prestaties wegens ziekte of ongeval privéleven ook kan gebeuren op advies van de behandelend geneesheer van de ambtenaar, zonder tussenkomst van het controleorganisme. Conform de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut vormt het geneeskundig controleorgaan de beslissende instantie.1371 In hoeverre de behandelende arts hierbij wordt betrokken, valt enkel af te leiden uit het model van arbeidsreglement.1372 Een andere kwestie is of het Vlaams Personeelsstatuut de arbeidsgeneesheer – in plaats van de controlearts – zou kunnen aanmerken als de (enige) instantie die zich in alle gevallen uitspreekt over het verlof voor deeltijdse prestaties. Het is, hoe dan ook, niet mogelijk om een soort van bijkomende gezondheidsbeoordeling in te voeren. Artikel 14 van het KB Gezondheidstoezicht Werknemers bepaalt immers: “Tijdens de procedure van werving en selectie en tijdens de duur van de tewerkstelling mogen de werkgevers geen andere tests of medische onderzoeken laten uitvoeren dan deze die de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer krachtens dit besluit mag uitvoeren, inzonderheid met een ander doel dan het staven van de beslissing dat de kandidaat of werknemer die onderworpen is aan de verplichte beoordeling van de gezondheid geschikt is in functie van de kenmerken van de betrokken werkpost of activiteit met welbepaald risico”. In deze bepaling ligt enerzijds het monopolie van de arbeidsgeneesheer besloten om gezondheidstoezicht te houden op de werknemers, zonder dat om het even welke andere arts hiertoe bevoegd is. Anderzijds vestigt dit artikel het principe dat de arbeidsgeneesheer zelf ook geen andere onderzoeken mag verrichten – bijvoorbeeld op vraag van de werkgever – dan degene die in het KB Gezondheidstoezicht Werknemers staan beschreven. In het Vlaams Personeelsstatuut kan bijgevolg geen algemene regeling betreffende de gezondheidsbeoordeling door de arbeidsgeneesheer met het oog op het verrichten van deeltijdse prestaties worden ingeschreven. Los van het feit dat een uitbreiding van het takenpakket van de arbeidsgeneesheer niet toegelaten is, geldt bovendien dat de welzijnswetgeving behoort tot het arbeidsrecht en dus federale materie is waaraan de Vlaamse regelgever niet vermag te sleutelen. Daarnaast is het inhoudelijk nog maar de vraag of het in alle gevallen aangewezen is om de arbeidsgeneesheer hierin te betrekken. Dat is zeker aangewezen als een vermindering van de arbeidsduur noodzakelijk is met het oog op de re-integratie van het personeelslid en/of de ongeschiktheid voortvloeit uit de arbeidsomstandigheden. Wij denken hier dan vooral aan burn-out, rugproblemen, enzovoort. Soms is het verlof voor deeltijdse prestaties echter veeleer tijdelijk en/of louter curatief van aard, bijvoorbeeld in het geval van kortdurende ziekten die een tijdelijke vermoeidheid veroorzaken, ongevallen met minieme letsels… Dit type van aandoeningen die een deeltijdse wedertewerkstelling verantwoorden, hebben op zich niets te maken met de arbeidsomstandigheden, re-integratie, handicap of met het welzijnsbeleid van de werkgever. In dat geval heeft de arbeidsgeneesheer zich daar in feite niet mee in te laten, om de eenvoudige reden dat hij geen curatieve functie heeft. 1371 1372 226 Cf. art. X.22, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie punt 11.2.6 model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 3. Dubbel(zinnig) besluit De voorgaande overwegingen brengen ons tot de volgende eindconclusie. Het controleorganisme is niet de meeste geschikte instantie om zich uit te spreken over het verlof voor deeltijdse prestaties bij ziekte of ongeval privéleven. Het takenpakket van de controlearts ten overstaan van de ambtenarengroep is weliswaar niet even strikt en welomschreven zoals dat het geval is voor de contractanten. Dit neemt niet weg dat de controlerend geneesheer in eerste orde geacht wordt zich uit te spreken over de arbeidsongeschiktheid van het personeelslid in het licht van het afgeleverde medisch attest van de behandelende arts. Omgekeerd is de arbeidsgeneesheer evenmin de arts bij uitstek om hem als enige bevoegd te verklaren om zich uit te spreken over de opportuniteit van een werkhervatting met deeltijdse prestaties in het geval van ziekte of ongeval privéleven. Een dergelijke maatregel is perfect verenigbaar met het optreden van de arbeidsgeneesheer in zijn hoedanigheid van beoefenaar van de preventieve geneeskunde, maar is dat veel minder wanneer deze maatregel vooral is ingegeven vanuit curatief oogpunt. Bovendien is een verruiming van het takenpakket van de arbeidsgeneesheer door de Vlaamse overheid geen optie omdat zulks zou indruisen tegen de actuele bevoegdheidsverdeling en bijgevolg ongrondwettelijk zou zijn. Geven wij ter vergelijking mee dat op het niveau van de Vlaamse lokale besturen het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel geen enkele arts expliciet bevoegd verklaart om zich uit te spreken over de mogelijkheid om verlof voor deeltijdse prestaties te genieten na ziekte of ongeval privéleven. De tekst vermeldt enkel dat de ambtenaar toestemming kan krijgen voor dit type verlof.1373 De toelichting geeft op zijn beurt aan: "Het bestuur moet zijn beslissing uiteraard steunen op de nodige medische adviezen, bijvoorbeeld van de eigen controlearts”. Dit impliceert dat de controlearts kan worden betrokken bij het toekennen van het verlof voor deeltijdse prestaties na ziekte of ongeval privéleven, maar tegelijk dat dit niet de enige arts is die zich daarover vermag uit te spreken. Er staat niets in de weg dat de beslissing van de tewerkstellende overheid zou zijn gesteund op adviezen van andere artsen. Dit houdt dan weer wel het gevaar in voor tegenstrijdige adviezen. Veel zal dan afhangen van de motivering die de beslissing om het verlof voor deeltijdse prestaties al dan niet toe te staan, schraagt, welke motivering in geval van dispuut uiteindelijk zal worden getoetst door de Raad van State. De enige manoeuvreerruimte die we zien, is om in de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut – naar analogie met het Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel – de mogelijkheid open te laten dat het verlof voor deeltijdse prestaties kan worden toegestaan op advies van een arts. Welke arts dat dan is, hangt af van de situatie; dit kan de arbeidsgeneesheer zijn, eventueel de controlearts, maar evenzeer de behandelende arts. § 6. Voorbehoedend verlof Wanneer een personeelslid onder hetzelfde dak woont met iemand die volgens zijn behandelende arts is aangetast door een ziekte met een hoge graad van besmettelijkheid, moet deze arts contact opnemen met het diensthoofd medische kwaliteit van Medex of diens afgevaardigde te Brussel, 1374 dan wel met de arts-hoofd van dienst van het centrum van Medex in de regio waarin het personeelslid woont.1375 In gemeenschappelijk overleg bepalen beide artsen de meest geschikte voorzorgsmaatregelen, zoals chemoprofylaxie en/of het voorschrijven van een periode van arbeidsongeschiktheid, wat dus overeenstemt met het voorbehoedend verlof. Deze voorzorgsmaatregelen gaan onmiddellijk in.1376 1373 1374 1375 1376 Zie art. 190 Rechtspositiebesluit Vlaams gemeente- en provinciepersoneel. Zie http://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentemployee/ Absencesduetoillness/Prophylacticleave/index.htm. Zie toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/afwezigheden-wegens-ziekte-voor-niet-federaleambtenaren/wat-doe-je-als-je#prophylaxie. Zie ook toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 227 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Het betrokken personeelslid dient onmiddellijk zelf zijn lijnmanager hiervan op de hoogte te brengen.1377 Afdeling 2 – Arbeidsongeval § 1. Dubbele procedure Bij een arbeidsongeval of een ongeval op de weg naar of van het werk dient het personeelslid dezelfde procedure te volgen als bij ziekte, zo specificeert het model van arbeidsreglement.1378 Dit uitgangspunt is niet in zoveel bewoordingen terug te vinden in de tekst van het Vlaams Personeelsstatuut, maar vloeit er indirect en logischerwijze wel uit voort. De afwezigheden naar aanleiding van een arbeids(weg)ongeval horen immers eveneens thuis onder de noemer ziekteverlof, met enkel een afwijkend systeem aangaande de toerekening ervan op de ziektedagen (supra, deel III). Via dit ezelsbruggetje behouden bijgevolg – bij gebrek aan andersluidende bepalingen – alle principes betreffende het ziekteverlof en de ziektecontrole hun gelding naar aanleiding van een arbeidsongeval of een arbeidswegongeval. Tegelijk gelden in voorkomend geval echter ook de specifieke bepalingen zoals vervat in de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel en zijn uitvoeringsbesluiten, die wij hieronder uit de doeken zullen doen. Bijgevolg zal in geval van arbeids(weg)ongeval evenzeer het ziektemeldingsformulier naar de controledienst moeten worden gestuurd. De aangifte van het arbeidsongeval, in voorkomend geval vergezeld van het doktersattest (infra, § 2, A), dient aan de personeelsdienst te worden overgemaakt die deze documenten vervolgens doorstuurt naar de bevoegde geneeskundige dienst en – in geval van herverzekering – naar de verzekeringsmaatschappij. § 2. Aangifte A. In het raam van de arbeidsongevallenregeling Elk ongeval dat een arbeidsongeval of als ongeval op de weg naar of van het werk kan zijn, moet worden aangegeven door het slachtoffer, zijn rechtverkrijgende(n), zijn chef of iedere andere belanghebbende persoon.1379 De aangifte geschiedt bij de dienst die de overheid daartoe heeft aangewezen1380 en die het best is geplaatst voor de afhandeling van de daaruit voortvloeiende administratieve taken. Het aangeven van het ongeval dient zo spoedig mogelijk schriftelijk te gebeuren met het – in tweevoud1381 opgemaakte – formulier1382 ‘aangifte van ongeval’.1383 Het slachtoffer doet de aangifte op papier,1384 de werkgever via de portaalsite van de sociale zekerheid. 1385 1377 1378 1379 1380 1381 1382 1383 1384 1385 228 Zie toelichting bij art. X.72 Vlaams Personeelsstatuut. Punt 11.2.8.1, eerste lid model van arbeidsreglement. Art. 7, eerste lid KB 24 januari 1969. Cf. art. 6, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 6, tweede lid KB 24 januari 1969 vereist dat de personeelsleden in kennis worden gesteld van deze dienst. In het model van arbeidsreglement staat te lezen dat de aangifte dient te gebeuren bij de personeelsdienst (zie punt 11.2.8.1, derde lid model van arbeidsreglement). Art. 7, tweede lid KB 24 januari 1969. Een MB 7 februari 1969 tot vaststelling van de modellen voor aangifte van een ongeval en voor het indienen van een doktersattest inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 13 februari 1969), zoals het laatst aangepast bij MB van 13 april 2008 (BS 24 april 2008 (ed. 2)). Daarmee werd uitvoering gegeven aan art. 7, vierde lid KB 24 januari 1969. Art. 7, tweede lid KB 24 januari 1969. Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/who.htm. De instructies voor de verzending staan op de website van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid: https://www.socialsecurity.be/ en daarna de weg volgen > Onderneming > Sociale risico’s > 4 – Publiato. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Indien het ongeval een arbeidsongeschiktheid van meer dan één dag veroorzaakt of kan veroorzaken, behoort daarbij een doktersattest1386 te worden gevoegd.1387 In geval van herverzekering zal de aangifte gebruikelijk in drie exemplaren worden opgesteld waarvan de overheidswerkgever één exemplaar aan de herverzekeringsmaatschappij bezorgt. Initieel was de rechtspraak van oordeel dat in geval van een late aangifte, namelijk zes maanden na het beweerde ongeval, het recht op vergoedingen weliswaar niet vervalt, maar dat de betrokken ambtenaar dan geen beroep meer kon doen op het wettelijke vermoeden van oorzakelijkheid, zodat hij zelf diende te bewijzen dat de aangegeven letsels het gevolg zijn van de aangevoerde plotselinge gebeurtenis.1388 Het Hof van Cassatie heeft deze laatste stelling echter radicaal van de hand gewezen zodat ook bij een niet-tijdige aangifte het personeelslid nog steeds kan bogen op het vermoeden van ongeval1389 (supra, deel I). Een exemplaar van het aangifteformulier moet – samen met het medisch getuigschrift 1390 – aan de bevoegde geneeskundige dienst (infra, § 3, B, 1) worden doorgestuurd.1391 Sinds 1 januari 2014 gebeurt dit via Publiato1392 (infra, § 5, A), de online toepassing van het Fonds voor Arbeidsongevallen.1393 Het KB van 24 januari 1969 maakt gewag van een tijdslimiet van 48 uren voor het overmaken van een exemplaar van deze documenten aan het Bestuur van de medische expertise.1394 Het verstrijken van deze termijn heeft echter geen vervallenverklaring tot gevolg. Het is dus geen uitsluitingstermijn, maar een gewone op ordelijkheid gerichte termijn. Het model van arbeidsreglement geeft ook nog mee dat het slachtoffer er alle belang bij heeft om alle formulieren nauwkeurig en volledig in te vullen of te laten invullen. 1395 De afwezigheid van aangifte brengt geen enkel verval van het recht op schadeloosstelling met zich.1396 Aangezien vorderingen tot betaling van vergoedingen pas verjaren na het verstrijken van een termijn van drie jaar vanaf de dag waarop de betwiste administratieve rechtshandeling ter kennis werd gebracht,1397 staat er eigenlijk geen verjaringstermijn op het indienen van een (zeer) laattijdige aangifte. B. Kennisgevingsplicht op basis van de welzijnswetgeving 1. Situering Naast de normale aangifteformaliteiten in het raam van de arbeidsongevallenregeling mogen ook de bijkomende verplichtingen niet uit het oog worden verloren, zoals opgelegd door het KB van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 Volgens art. 58, f. Code van geneeskundige plichtenleer vormt de “afgifte van reglementaire geneeskundige getuigschriften nodig voor de aangifte van werkongevallen met vermelding van alle indicaties die rechtstreeks in verband staan met het oorzakelijk trauma” een wettelijke uitzondering op het principe van het medisch beroepsgeheim. Art. 7, derde lid KB 24 januari 1969. Arbh. Brussel 28 november 1988, Soc.Kron. 1990, 150 (weergave). Cass. 18 juni 2001, Pas. 2001, 1157. Cf. ORDE DER GENEESHEREN, “Medische attesten bij een arbeidsongeval”, T.Orde Geneesh. nr. 136, maart 2012, 4. Art. 7, derde lid KB 24 januari 1969. Het model van arbeidsreglement specificeert dat er geen AGD1B-formulieren hoeven te worden ingevuld en opgestuurd naar Medex (punt 11.2.8.1, tweede lid model van arbeidsreglement). Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/accident.htm. Intussen ligt een voorontwerp van wet voor tot oprichting van Fedris, wat staat voor het Federaal agentschap voor beroepsrisico’s als gevolg van een fusie tussen het Fonds voor Arbeidsongevallen en het Fonds voor de Beroepsziekten. Het FBZ zal worden geïntegreerd in het FAO. De effectieve fusie vindt plaats op 1 januari 2017 (zie http://presscenter.org/fr/pressrelease/20160609/fusion-du-fonds-des-accidents-du-travail-et-du-fonds-desmaladies-professionne?lang=nl). Art. 7, derde lid, in fine KB 24 januari 1969. Punt 11.2.8.1, negende lid model van arbeidsreglement. Arbh. Luik (afd. Namen) 22 mei 1990, JLMB 1991, 722, JTT 1991, 218 en TSR 1991, 380; Arbrb. Charleroi 21 april 2000, Soc.Kron. 2000, 223. Art. 20, eerste lid Wet 3 juli 1967. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 229 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid werk.1398 Dit besluit is evenzeer toepasselijk op de publiekrechtelijke rechtspersonen en hun voltallige personeel, ongeacht de wijze van aanwerving,1399 net zoals de Welzijnswet Werknemers trouwens (supra, deel I). 2. Arbeidsongevallensteekkaart Het hierboven vermelde KB van 27 maart 1998 legt aan de werkgever de verplichting op ervoor te zorgen dat de dienst voor preventie en bescherming op het werk die met deze opdracht is belast, voor elk ongeval dat ten minste vier dagen arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, een arbeidsongevallensteekkaart opstelt.1400 Het formulier voor de aangifte van een arbeidsongeval met toepassing van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 of de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel van 3 juli 1967 mag de arbeidsongevallensteekkaart vervangen,1401 op voorwaarde dat de gegevens nodig om de steekkaart op te stellen, op het aangifteformulier zijn ingevuld. 1402 3. Ernstig arbeidsongeval Verder omvat het hoofdstuk XIbis van de Welzijnswet Werknemers een resem maatregelen 1403 om de herhaling van ernstige ongevallen1404 te voorkomen.1405 In de eerste plaats moet de dienst voor preventie en bescherming op het werk (DPBW) op de hoogte worden gebracht van het ernstig arbeidsongeval. De werkgever draagt er zorg voor dat deze dienst het ongeval onmiddellijk onderzoekt, de oorzaken ervan vaststelt, preventiemaatregelen voorstelt om herhaling ervan te voorkomen, en hem hierover een verslag bezorgt.1406 Verder behoort de inspecteur bevoegd voor arbeidsveiligheid, in kennis te worden gesteld van elk ernstig arbeidsongeval op de werkplaats, en dit binnen twee werkdagen die volgen op de dag van het ongeval. Wanneer het gaat om een dodelijk arbeidsongeval of om een ongeval dat volgens de eerste medische diagnose de dood of een blijvende arbeidsongeschiktheid van meer dan 25% tot gevolg kan hebben, dient die kennisgeving aan de inspecteur arbeidsveiligheid onmiddellijk te gebeuren.1407 1398 1399 1400 1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407 230 BS 31 maart 1998. Art. 1 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. 28, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Het model voor aangifte van een arbeidsongeval, dat het voorwerp uitmaakt van de bijlage bij het MB 13 april 2008 tot wijziging van het ministerieel besluit van 7 februari 1969 (BS 24 april 2008 (ed. 2)), bevat een apart luik betreffende de ongevallensteekkaart en voldoet dus aan alle vereisten. Dit model geldt voor de personeelsleden die onder de toepassing vallen van het KB 24 januari 1969 of van het KB 12 juni 1970. Art. 28, tweede lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Zie in dit verband Richtlijn DVO/DBZ/GDPB/2007/1, 21 maart 2007, Voorkoming van herhaling van arbeidsongevallen – Verplichte vermelding aan officiële instanties en aan de Dienst voor Preventie en Bescherming. Wordt in deze context als een ernstig arbeidsongeval beschouwd: een arbeidsongeval dat aanleiding heeft gegeven tot de dood, naast een arbeidsongeval waarvan het gebeuren in direct verband staat met een gebeurtenis die afwijkt van de normale uitvoering van het werk en die figureert op de lijst opgenomen als bijlage I bij het KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, of met een voorwerp in de zin van de bijlage II van dat besluit, voor zover dat ongeval heeft geresulteerd in een blijvend letsel of in een tijdelijk letsel waarvan de aard voorkomt in de bijlage III van het genoemde besluit (zie art. 26, § 4 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk). Zie hoofdstuk XIbis Welzijnswet Werknemers. De verdere uitvoering van bepaalde facetten hiervan maakt het voorwerp uit van art. 26 en art. 27 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Zie ook www.meta.fgov.be/defaultTab.aspx?id=645#AutoAncher2. Art. 26, § 2, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. 27, eerste lid KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Overzicht De volgende tabel 9 biedt een overzicht van de na te leven aangifte- en kennisgevingsverplichtingen naargelang van de ernst van het arbeidsongeval. Tabel 9 – Indeling van de arbeidsongevallen volgens hun ernst en de eruit voortvloeiende aangifteen kennisgevingsverplichtingen ARBEIDSONGEVALLEN VOLGENS HUN ERNST 1408 Lichte arbeidsongevallen (i.e. zonder loonverlies of arbeidsongeschiktheid) [Geen aangifteplicht Wel opname in EHBO-register en in het jaarverslag DPBW] (enkel private sector) Eén dag arbeidsongeschiktheid of minder1409 Meer dan één dag arbeidsongeschiktheid VERPLICHTINGEN 1410 Aangifteplicht zonder doktersattest Aangifteplicht met doktersattest (via Publiato – infra, § 6, A)) Vanaf vier dagen arbeidsongeschiktheid 1411 Arbeidsongevallensteekkaart (als onderdeel van de aangifte) Vanaf dertig dagen arbeidsongeschiktheid1412 Verplicht medisch onderzoek door de bevoegde geneeskundige dienst Ernstig arbeidsongeval1413 (i.e. arbeidsongeval dat zich op de arbeidsplaats zelf voordoet en dat de dood, een blijvende arbeidsongeschiktheid of een tijdelijke arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft en in verband staat met een bepaalde gebeurtenis of een bepaald voorwerp) Verwittiging DPBW (onmiddellijk) en inspectie belast met het toezicht op het welzijn op het werk (binnen de tien dagen volgend op dag ongeval) Zeer ernstig arbeidsongeval (i.e. arbeidsongeval dat zich op de arbeidsplaats zelf voordoet en dat de dood of blijvende arbeidsongeschiktheid van minstens 25% tot gevolg heeft of vermoedelijk zal hebben) Onmiddellijke verwittiging DPBW en inspectie belast met het toezicht op het welzijn op het werk § 3. Geneeskundig onderzoek A. Principe Indien er sprake is van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig kalenderdagen, kan het slachtoffer ervoor opteren om het medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid niet in te dienen omdat het op grond van een medisch verslag opgemaakt door zijn behandelende arts, meent te lijden aan een blijvende ongeschiktheid. Enkel in dat geval wordt het opgeroepen bij de bevoegde geneeskundige dienst. 1414 In het geval dat de tijdelijke arbeidsongeschiktheid dertig kalenderdagen of langer duurt, wordt het slachtoffer ambtshalve opgeroepen bij de bevoegde geneeskundige dienst om het percentage van 1408 1409 1410 1411 1412 1413 1414 Art. 61, eerste lid Arbeidsongevallenwet 10 april 1971 en KB 12 maart 2003 tot vaststelling van de wijze en van de termijn van aangifte van een arbeidsongeval (BS 2 april 2003). Art. 6 en art. 7 KB 24 januari 1969 en art. 8 KB 12 juni 1970, dat doorverwijst naar het KB 24 januari 1969. Art. 7 KB 24 januari 1969. Art. 28 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969. Hoofdstuk XIbis Welzijnswet Werknemers en art. 26 en art. 27 KB 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. 9, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 231 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid blijvende ongeschiktheid te bepalen en, in voorkomend geval, het percentage van de hulp van derden.1415 B. Bevoegde geneeskundige dienst 1. Algemeen Voor het voltallige personeel bedoeld bij KB van 24 januari 1969, is uitsluitend het Bestuur van de medische expertise bevoegd.1416 Anders is het voor de openbare instellingen en de publiekrechtelijke rechtspersonen die onder de toepassing vallen van het KB van 12 juni 1970. Het komt aan de instelling toe de geneeskundige dienst aan te duiden voor de uitoefening van de bevoegdheden die conform het KB van 24 januari 1969 aan het Bestuur van de medische expertise toekomen.1417 Die geneeskundige dienst kan Medex zijn of iedere andere dienst die hem vervangt.1418 2. Quid, in geval van herverzekering? Vooreerst is er een onverenigbaarheid is tussen het optreden als herverzekeraar en de uitoefening van het geneeskundig toezicht in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke sector.1419 In de publieke sector gaat het immers niet om een verplichte arbeidsongevallenverzekering waardoor een rechtstreekse band ontstaat tussen de verzekeraar en het slachtoffer. Het betreft een herverzekering van het arbeidsongevallenrisico waar het slachtoffer als zodanig buiten staat aangezien het een contract betreft tussen de overheidswerkgever en de herverzekeraar. Dit neemt niet weg dat in de praktijk bepaalde openbare instellingen blijkbaar wel de medische dienst van de herverzekeraar hebben aangewezen als bevoegde geneeskundige dienst. Wanneer de overheid het arbeidsongevallenrisico heeft herverzekerd, blijft Medex of de in de plaats daarvan tredende geneeskundige dienst als enige bevoegd. 1420 De geneesheer-adviseur van de verzekeringsmaatschappij heeft geen enkel medisch gezag tegenover het slachtoffer, zo staat te lezen in de rondzendbrief nr. 429 van 6 maart 1996.1421 C. Bevoegdheden van de geneeskundige dienst 1. Naar aanleiding van het initiële ongeval Tot voor kort ontbrak in de regelgeving een opsomming van de bevoegdheden van de geneeskundige dienst. Daarin is verandering gekomen met het wijzigende Koninklijk Besluit van 8 mei 20141422 dat de bevoegdheden van Medex in het raam van de arbeidsongevallenregeling heeft verduidelijkt. Het Bestuur van de medische expertise wordt aangeduid:1423 om het causaliteitsverband na te gaan tussen het arbeidsongeval en de letsels. Dit komt neer op het aandragen van het tegenbewijs voor het vermoeden van ongeval (supra, deel I); 1415 1416 1417 1418 1419 1420 1421 1422 1423 232 Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969. Cf. art. 7, derde lid, art. 8, eerste lid en art. 9 KB 24 januari 1969. Zie ook punt 11.2.8.2, tweede lid model van arbeidsreglement. Art. 4, eerste lid, 2° KB 12 juni 1970. Art. 4, tweede lid KB 12 juni 1970. Art. 11, in fine KB 12 juni 1970 en in dezelfde zin art. 27 KB 13 juli 1970. Zie in dit verband Arbrb. Aarlen 23 februari 1993, Soc.Kron. 1994, 331 (samenvatting), noot J. JACQMAIN, “Confusions de législations“. MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN, Omz. nr. 429, 6 maart 1996. Diverse modaliteiten ter uitvoering van de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen in de overheidssector : verjaring en herverzekering Aan alle federale, gemeenschaps-, gewestelijke, provinciale of plaatselijke overheidsbesturen, -inrichtingen of diensten die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen of ongevallen op de weg naar en van het werk in de overheidssector, BS 12 maart 1996. Het betreft het KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 6 juni 2014). Art. 8, eerste lid KB 24 januari 1969. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid - om het causaliteitsverband vast te stellen tussen het arbeidsongeval en de periodes van arbeidsongeschiktheid; om de consolidatiedatum, het percentage van blijvende arbeidsongeschiktheid en het percentage van hulp van derden vast te stellen. Dezelfde bevoegdheden komen toe aan de geneeskundige dienst die een publiekrechtelijke werkgever in de zin van het KB van 12 juni 1970 heeft aangesteld 1424 (supra, B, 1). Tot slot vestigen wij er de aandacht op dat verscheidene rechterlijke uitspraken duidelijk stellen dat de beslissingen aangaande het arbeidsongeval vanwege de bevoegde geneeskundige dienst niet bindend zijn ten overstaan van de voor het ongeval aansprakelijke of diens verzekeraar. 1425 In het gemeen recht heeft Medex immers geen enkele bevoegdheid en zal de omvang van de schade door een andere arts worden begroot. 2. Andere bevoegdheden Daarnaast behoort het tot het bevoegdheidspakket van dezelfde geneeskundige dienst zich uit te spreken over de verergering of de verbetering van de blijvende arbeidsongeschiktheid in het raam van de herziening1426 (infra, § 6). Voorts dient na afloop van de herzieningstermijn de geneeskundige dienst te worden gevat om een oordeel te vellen over het behoud of de verhoging van het percentage blijvende arbeidsongeschiktheid met het oog op de toekenning van een verergeringsbijslag. 1427 Tot slot is dezelfde geneeskundige dienst bevoegd om te trancheren aangaande de causale relatie tussen de arbeidsongevalsletsels en het overlijden na het verstrijken van de herzieningstermijn, en dat naar aanleiding van een aanvraag voor toekenning van een overlijdensbijslag. 1428 3. Controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid Het tijdelijk arbeidsongeschikte personeelslid in dienst van de Vlaamse overheid valt onder het toezicht van een door de Vlaamse minister voor Bestuurszaken aangewezen geneeskundig controleorgaan.1429 Het Vlaams Personeelsstatuut maakt daarbij geen onderscheid naargelang van de oorsprong van de arbeidsongeschiktheid. Dit geldt ook wat de ziektecontrole betreft, zoals vervat in de vigerende arbeidsreglementen1430 (supra, afdeling 1). Het lijkt op het eerste gezicht dan ook logisch dat de controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeids(weg)ongeval evenzeer aan het genoemde geneeskundig controleorgaan toekomt. Over deze kwestie is al geruime tijd een discussie aan de gang. Het Bestuur van de medische expertise argumenteert dat als het bevoegd is op het vlak van de toekenning van het verlof voor deeltijdse prestaties (infra, § 8), het de evidentie zelf is dat Medex tegelijk instaat voor de controle 1424 1425 1426 1427 1428 1429 1430 Art. 4, eerste lid, 2° KB 12 juni 1970. Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull. 1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR 1982, nr. 10.506 en RW 198182, 1480; Brussel 10 september 1987, JLMB 1988, 499, noot N. SIMAR; Gent 23 april 1982, RW 1984-85, 1251 (verkort). Vermelden wij hierbij dat de Franse Gemeenschap (departement Onderwijs) er vaak niet in slaagt om de volledige periode van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, zoals erkend door Medex, terug te vorderen van de burgerlijk aansprakelijke tegenpartij. De Franse Gemeenschap is daarbij van oordeel dat dit voor haar een schade vormt – doordat Medex te lang de arbeidsongeschiktheid heeft erkend – en heeft in een aantal dossiers de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu gedagvaard in gemeenrecht. Hierover is echter nog geen uitspraak gedaan. Art. 10, § 3 en art. 11, § 1 KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 5, eerste en tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 5ter, § 5, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Art. X.19 Vlaams Personeelsstatuut. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 233 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid op de periodes van (volledige) tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van het arbeidsongeval.1431 Een en ander wordt nog gecompliceerder in het geval dat de overheidswerkgever het arbeidsongevallenrisico heeft herverzekerd. Indien de overheid vrij is in haar keuze van de instantie die zich inlaat met de controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid bij arbeidsongeval, lijkt het Hof van Cassatie te aanvaarden dat de overheid de raadsgeneesheer van de verzekeringsmaatschappij hiermee zou kunnen belasten.1432 Indien Medex de bevoegde geneeskundige dienst is, zal de herverzekeraar zich doorgaans neerleggen bij het oordeel van deze dienst, zoals vaak gespecificeerd in de herverzekeringsovereenkomst. Naar ons oordeel geldt dezelfde regeling als het gaat om (het erkennen van) een tijdelijke verergering na consolidatie. Theoretisch zijn beide standpunten perfect met elkaar te verzoenen. Het komt aan het controleorganisme toe om vast te stellen of het personeelslid al dan niet nog steeds tijdelijk arbeidsongeschikt is, zonder zich echter te (kunnen of mogen) uitspreken over de oorsprong van die tijdelijke arbeidsongeschiktheid.1433 Medex zou op zijn beurt exclusief bevoegd zijn om een oordeel te vellen over het oorzakelijk verband tussen die tijdelijke arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeval. In de praktijk zijn die beide facetten echter niet zo eenvoudig van elkaar te scheiden en zou er zich een conflict kunnen voordoen wanneer het controleorganisme en Medex een andere mening zijn toegedaan zowel wat betreft het voortbestaan van een tijdelijke arbeidsongeschiktheid als over de oorsprong ervan. Daar komt bij dat eventueel de mening van de behandelend geneesheer nog voor bijkomende verwarring zorgt, gegeven dat deze op het ziektemeldingsformulier eveneens de reden van de arbeidsongeschiktheid dient aan te geven, te weten: ziekte / privaat ongeval / sportongeval / zwangerschapsverlof / opname in ziekenhuis / arbeidsongeval / beroepsziekte, met het verzoek om het onnodige door te halen. In de tekst van het KB van 24 januari 1969, zoals gewijzigd bij KB van 8 mei 2014, staat uitdrukkelijk te lezen dat het vaststellen van het causaliteitsverband tussen de periodes van arbeidsongeschiktheid en het arbeidsongeval de afwezigheidscontrole niet omvat. 1434 Hieruit mag echter niet worden afgeleid dat de artsen van Medex in geen enkel geval meer bevoegd zijn voor de controle op de afwezigheden van personeelsleden. Deze bepaling moet zo worden begrepen dat de uitoefening van de bevoegdheid om het causaal verband vast te stellen enerzijds, en de controle op de afwezigheid van een personeelslid anderzijds, twee van elkaar te onderscheiden zaken zijn. Bij de uitoefening van die eerste bevoegdheid mag de arts van Medex dus geen uitspraak doen over de gegrondheid van de afwezigheid wegens (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid op zich. Dat geldt a fortiori ten aanzien van personeelsleden van besturen die een eigen controlemechanisme hebben. Dit laatste is het geval voor de Vlaamse overheid, die wat betreft de controle van de arbeidsongeschiktheid een beroep doet op Medconsult. Dat neemt niet weg dat voor bepaalde besturen de controle op de arbeidsongeschiktheid – al dan niet als gevolg van een arbeidsongeval – nog steeds kan of moet worden verricht door een arts van Medex.1435 Sommige openbare instellingen zijn bijvoorbeeld aangesloten bij Medex voor het uitvoeren van controles op de arbeids(on)geschiktheid. 1431 1432 1433 1434 1435 234 Een arrest van de Raad van State van 16 maart 2004 lijkt, in het geval van De Post als een autonoom overheidsbedrijf, dezelfde richting uit te gaan (zie RvS 16 maart 2004, nr. 129.353, Van Brussel, Soc.Kron. 2004, 599, noot). Zie Cass. 19 december 1994, JT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370; Cass. 20 maart 1981, Arr.Cass. 1980-81, 812, Bull. 1981, 782, Pas. 1981, I, 782, RGAR 1982, nr. 10.506 en RW 1981-82, 1.480. Wij zijn op dit punt wat meer terughoudend. Zoals eerder aangegeven (supra, B, 1), is er naar onze mening een zekere onverenigbaarheid tussen het optreden als herverzekeraar en de uitoefening van het geneeskundig toezicht in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving publieke sector. Cf. http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/je-tijdelijkearbeidsongeschiktheid#2. Art. 8, tweede lid KB 24 januari 1969, waarvan de nieuwe versie het voorwerp uitmaakt van art. 1 KB 8 mei 2014. Op het federale niveau werd bij art. 8 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel (BS 1 juli 2013 (ed. 1)) in het federaal Verlofbesluit art. 68bis ingevoerd dat conform het eerste lid het Bestuur van de medische expertise expliciet belast met de controle van de afwezigheden ten gevolge van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk en een beroepsziekte. Het tweede lid van hetzelfde artikel geeft aan dat deze controle voor het grootste deel gebeurt volgens dezelfde modaliteiten zoals van toepassing bij controle op de afwezigheden als gevolg van een gewone ziekte Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Indien de instantie belast met controle op de tijdelijke arbeidsongeschiktheid, niet dezelfde is als de bevoegde geneeskundige dienst in het raam van de arbeidsongevallenregeling, rijst de vraag of elke bevinding van het geneeskundig controleorgaan aangaande de tijdelijke arbeidsongeschiktheid naar aanleiding van een arbeidsongeval, moet worden bevestigd door Medex of de bevoegde geneeskundige dienst inzake arbeidsongevallen alvorens de overheidswerkgever zich daarop met rechtszekerheid kan baseren. Daarop valt geen eensluidend antwoord te bieden. Het zal ervan afhangen welke invulling het gevatte rechtscollege in geval van conflict geeft aan de bevoegdheden van elk van die betrokken instanties. 4. Toestaan van het verlof voor verminderde prestaties in geval van arbeidsongeval of beroepsziekte Het Bestuur van de medische expertise is volgens de tekst van het KB van 24 januari 1969 schijnbaar exclusief bevoegd om zich uit te spreken over het toestaan van en de verdeling in het raam van het verlof voor verminderde prestaties na een arbeids(weg)ongeval. 1436 Deze dienst legt daarbij vrijelijk de verdeling en het wedertewerkstellingspercentage vast, met als enige beperking dat de getroffene minimaal 50% van de normale duur van een ambt met volledige prestaties moet aankunnen.1437 Dat lijkt op het eerste gezicht ook het geval voor de openbare instellingen die zijn begrepen binnen de werkingssfeer van het KB van 12 juni 1970, gegeven dat dit laatste uitvoeringsbesluit hier niet van afwijkt.1438 Naar onze mening blijft echter de mogelijkheid van de kant van de openbare instellingen om een geneeskundige dienst naar keuze aan te wijzen voor het uitoefenen van de bevoegdheden van het Bestuur van de medische expertise zoals bepaald bij KB van 24 januari 19691439 (supra, § 3, B, 1) onverkort gelden wat de beoordeling van het verlof voor verminderde prestaties betreft. Vraag hierbij is of Medex wel een voldoende zicht heeft op de wedertewerkstellingsmogelijkheden van het slachtoffer en of deze opdracht niet beter zou kunnen worden toevertrouwd aan een medische instantie die vertrouwd is met de organisatie en zijn werkposten. D. Motiveringsplicht Bij het opstellen van zijn verslag is het Bestuur van de medische expertise ertoe gehouden de daarin vervatte beslissing uitdrukkelijk en op een afdoende wijze te motiveren conform de Wet Motivering Bestuurshandelingen. Volgens FAGNART1440 dient het medisch verslag van Medex de volgende gegevens te bevatten om te voldoen aan die motiveringsplicht: 1441 de lijst van ontvangen en geanalyseerde medische documenten; het verslag van het klinisch onderzoek door de ambtenaar-arts van Medex; eventueel het resultaat van gespecialiseerde onderzoeken die zouden zijn aangevraagd; de anamnese en de diagnose; in voorkomend geval een antwoord op de aangevoerde argumenten in de nota’s met richtinggevende feiten die het slachtoffer of de overheidswerkgever hebben ingediend; een gedegen met redenen omkleed besluit. 1436 1437 1438 1439 1440 1441 of een ongeval privéleven. Die regeling geldt evenzeer voor de federale overheidscontractanten (zie art. 1, § 3, 15° federaal Verlofbesluit, in die aangevuld bij art. 3 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel). Art. 32bis KB 24 januari 1969. Art. 32bis KB 24 januari 1969. art. 3 KB 12 juni 1970. Art. 4, eerste lid, 2° KB 24 januari 1969. J.L. FAGNART, "Expertise, Medex et procès équitable", Con.M. 2013/3, 153-154. Blijkbaar treedt de Nationale Raad van de toenmalige Orde der geneesheren deze opsomming (impliciet) bij (zie ORDE DER GENEESHEREN, “Eerbiediging van het beroepsgeheim door de arts van het Bestuur medische expertise (Medex) in het kader van een rechtsprocedure”, T.Orde Geneesh. nr. 145, juni 2014, 8-9). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 235 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid E. Sanctie in geval van niet-aanmelding bij de geneeskundige dienst Indien in het raam van opdrachten die naar aanleiding van het initiële ongeval (supra, C, 1) zijn toevertrouwd aan het Bestuur van de medische expertise, het slachtoffer zich niet aanbiedt bij Medex zonder geldige reden in te roepen, na twee keer in gebreke te zijn gesteld per aangetekende brief, deelt de minister of zijn gemachtigde hem zijn beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid mee.1442 Als het slachtoffer zich, zonder geldige reden1443 en na twee opeenvolgende bij ter post aangetekende oproepingsbrieven, niet aanmeldt bij de bevoegde geneeskundige dienst in het raam van de herzieningsprocedure (infra, § 6), wordt de uitkering van de vergoedingen en renten geschorst vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de datum van de tweede oproeping. 1444 De uitbetaling wordt, zonder terugwerkende kracht, hervat vanaf de eerste dag van de maand volgend op de datum van verschijning bij de bevoegde geneeskundige dienst van het slachtoffer, dat zich zonder geldig motief niet eerder had aangeboden.1445 Dezelfde regeling vindt ook toepassing op de procedure voor de aanvraag tot erkenning van een verergering1446 na het verstrijken van de herzieningstermijn. § 4. Administratief onderzoek van het dossier A. Volgorde van de onderscheiden stappen in de procedure Wanneer de tijdelijke arbeidsongeschiktheid niet langer dan dertig kalenderdagen duurt en het slachtoffer een medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid invult, 1447 volgt er geen medisch onderzoek door de bevoegde medische dienst 1448(supra, § 3, A). Deze arbeidsongevallen worden door de overheidswerkgever afgehandeld. Diverse federale overheidsdiensten hebben aan de publieke werkgevers nadere instructies gegeven. 1449 De bevoegde medische dienst gaat dus enkel over tot een geneeskundig onderzoek, ofwel als het slachtoffer dertig dagen of langer arbeidsongeschikt is,1450 ofwel als het slachtoffer met een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van hoogstens dertig dagen zijn genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid betwist en staaft met een eigen medisch verslag.1451 Volgens de toelichting in het verslag aan de Koning bij de onderscheiden uitvoeringsbesluiten zal de tewerkstellende overheid slechts nadat zij op de hoogte werd gebracht van de met redenen omklede besluiten van de medische expertise, nagaan of het aangegeven ongeval juridisch te bestempelen valt als een arbeidsongeval of als een ongeval op de weg naar of van het werk. 1442 1443 1444 1445 1446 1447 1448 1449 1450 1451 236 Art. 8bis KB 24 januari 1969. De bevoegde geneeskundige dienst beoordeelt de relevantie van de motieven waarom het slachtoffer niet is komen opdagen, op voorwaarde dat het een schriftelijke rechtvaardiging geeft (art. 11, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969). Art. 11, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 11, § 2, derde lid KB 24 januari 1969. Art. 5bis, § 5, derde lid KB 24 januari 1969. Zie bijlage I bij KB 24 januari 1969. Art. 9, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969. Zie, voor een overzicht van de wijzigingen in de administratieve procedure, FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU, Toelichting de dato 10 juni 2014 bij het KB van 08/05/2014 over arbeidsongevallen in de publieke sector voor federale besturen, gemeenschappen, gewesten en instellingen van openbaar nut en FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU, Toelichting de dato 10 juni 2014 bij het KB van 08/05/2014 over arbeidsongevallen in de publieke sector voor lokale administraties. Een andere rondzendbrief focust op de medische onderzoeken van de bevoegde medische dienst, zie FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 638, 13 juni 2014 – Uitvoeringsmodaliteiten van artikelen 8bis en 9 van het koninklijk besluit van 24 januari 1969 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van de personeelsleden van de overheidssector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk en van artikelen 8 en 9 van het koninklijk besluit van 13 juli 1970 betreffende de schadevergoeding, ten gunste van sommige personeelsleden van overheidsdiensten of overheidsinstellingen van de lokale sector, voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg naar en van het werk, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 mei 2014, BS 30 juni 2014, 48.704-48.705. Art. 9, § 1 KB 24 januari 1969. Art. 9, § 2, tweede lid KB 24 januari 1969. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Hoewel de werkwijze voor de ongevallen met een kortdurende arbeidsongeschiktheid tot dertig dagen sinds 1 juli 2014 enigszins vereenvoudigd is,1452 blijft ze uiteraard niet logisch, want het gaat toch niet op de bevoegde geneeskundige dienst te belasten met het medisch onderzoek bij een ongeval waarvan naderhand zou blijken dat het niet voldoet aan de constitutionele bestanddelen om van een arbeids(weg)ongeval te kunnen spreken.1453 Omgekeerd schuilt er een zeker gevaar in de weigering om de aangifte door te sturen naar het Bestuur van de medische expertise of in voorkomend geval een andere geneeskundige dienst (supra, § 3, B, 1). De bevoegde geneeskundige dienst zal in elk geval moeten worden gevat wanneer de betwisting zich toespitst op het al dan niet bestaan van een causale relatie tussen de aangevoerde plotselinge gebeurtenis als constitutief bestanddeel van het arbeidsongeval en het (de) letsel(s)1454 (supra, § 3, C, 1). B. Bevoegdheid Volgens het Vlaams Personeelsstatuut komt het aan de lijnmanager toe om de juridische beslissing te nemen aangaande de erkenning van arbeidsongevallen en van ongevallen op de weg naar en van het werk en met betrekking tot de toekenning van schadevergoeding hiervoor. 1455 De lijnmanager staat voor “het hoofd van een entiteit, van het secretariaatspersoneel van een strategische adviesraad of van het Gemeenschapsonderwijs die het hiërarchisch en functioneel gezag over het personeel van die entiteit, raad of instelling uitoefent”.1456 De lijnmanager kan zijn bevoegdheid tot erkenning van het arbeids(weg)ongeval eventueel ook delegeren. 1457 Het is trouwens de ambitie van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) om in te staan voor de afhandeling van de arbeidsongevallen (en beroepsziekten) van alle entiteiten van de Vlaamse overheid. Gegeven dat de erkenning van het arbeidsongeval een zaak is zowel van de lijnmanager als van de bevoegde geneeskundige dienst, is het aangewezen dat de juridische erkenning van het arbeidsongeval gebeurt ‘onder voorbehoud van een andersluidend oordeel van de bevoegde geneeskundige dienst aangaande het causaliteitsverband tussen het arbeidsongeval en de letsels’. Voegen wij hier nog aan toe dat enkel de tewerkstellende overheid – en niet een eventuele herverzekeraar op het gebied van arbeidsongevallen – bevoegd is om te beslissen over de erkenning van het arbeidsongeval. De overheidswerkgever mag zich, naar verluidt van de rondzendbrief nr. 429 van 6 maart 1996,1458 niet achter de mening van de herverzekeraar verschuilen om zijn weigering tot toekenning van bepaalde vergoedingen aan het slachtoffer te rechtvaardigen. 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector (BS 6 juni 2014). Het RPPol is op dit punt veel duidelijker. Volgens art. X.III.9 RPPol beslist eerst de aangiftedienst over de juridische kwalificatie binnen een termijn van dertig dagen om pas in bevestigend geval de aangifte en het doktersattest door te sturen naar de gerechtelijk geneeskundige dienst. Art. 8, eerste lid, eerste streepje KB 24 januari 1969. Zie art. X.23, § 3 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook punt 11.2.8.2, eerste lid model van arbeidsreglement. Zie art. I.2, 10° Vlaams Personeelsstatuut. Alle bevoegdheden die het Vlaams Personeelsstatuut aan een personeelslid toewijst, kunnen door dit personeelslid worden gedelegeerd aan de onder zijn gezag staande personeelsleden tenzij anders bepaald in het VPS (art. I.3, eerste lid Vlaams Personeelsstatuut). Verder geldt dat de lijnmanager de bevoegdheden die het Vlaams Personeelsstatuut aan hem heeft toegewezen, kan delegeren aan het hoofd van de managementondersteunende diensten (art. I.3, tweede lid Vlaams Personeelsstatuut). De lijnmanager van een entiteit van een Vlaams ministerie kan meer specifiek de hem toegewezen bevoegdheden betreffende arbeidsongevallen, ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten delegeren aan een andere lijnmanager van een entiteit van een Vlaams ministerie (art. I.3, derde lid Vlaams Personeelsstatuut). Cf. eindnoot (21) model van arbeidsreglement. MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN, Omz. nr. 429, 6 maart 1996. Diverse modaliteiten ter uitvoering van de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen in de overheidssector : verjaring en herverzekering Aan alle federale, gemeenschaps-, gewestelijke, provinciale of plaatselijke overheidsbesturen, -inrichtingen of diensten die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967 betreffende de vergoeding voor arbeidsongevallen of ongevallen op de weg naar en van het werk in de overheidssector, BS 12 maart 1996. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 237 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Waarde van de beslissing van de geneeskundige dienst De bevoegde geneeskundige dienst deelt zijn beslissing mee aan de overheid. Ofwel wordt een percentage blijvende arbeidsongeschiktheid toegekend, ofwel wordt het slachtoffer genezen verklaard zonder blijvende arbeidsongeschiktheid.1459 Niettegenstaande de geneeskundige dienst exclusief bevoegd is voor het beoordelen van de causale relatie tussen het arbeidsongeval en de letsels (supra, § 3, C, 1), heeft de Arbeidsrechtbank te Brussel in een vonnis van 20 december 1994 beslist dat het advies van de toenmalige Administratieve Gezondheidsdienst de administratieve overheid niet bindt op het gebied van de erkenning van het arbeidsongeval.1460 Deze insteek vergt toch wel enige nuance. Het komt aan de tewerkstellende overheid toe te beslissen over de juridische erkenning van het arbeidsongeval. De overheid kan echter niet naast de uitspraak van de bevoegde geneeskundige dienst met betrekking tot het oorzakelijk verband tussen het arbeidsongeval en de letsels. Naar de vaststelling van de consolidatiedatum is het advies van de bevoegde geneeskundige dienst in het raam van de administratieve procedure bindend voor de tewerkstellende overheid in zoverre die geen andere datum in de plaats daarvan kan stellen. Dit blijkt echter minder duidelijk uit een cassatiearrest van 19 december 1994.1461 Anders is het uiteraard bij een gerechtelijke procedure waar alle elementen van het advies van de geneeskundige dienst ter discussie kunnen worden gesteld, zij het met een voorbehoud betreffende de negatief bindende waarde van het toegekende percentage blijvende arbeidsongeschiktheid 1462 (supra, deel II). D. Verdere procedureverloop 1. Arbeidsongeval met een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig dagen Als de tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan dertig kalenderdagen duurt en wanneer het slachtoffer een medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid verstrekt, deelt de minister of zijn gemachtigde per aangetekende brief een beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid mee.1463 Overeenkomstig het Vlaams Personeelsstatuut is de lijnmanager1464 bevoegd om de beslissing tot genezenverklaring mee te delen. 1465 De behandelende arts van het slachtoffer maakt het medisch attest van genezing op volgens het model in de bijlage I bij het KB van 24 januari 1969. Op de website van Medex lezen wij als boodschap aan het slachtoffer: “Als je niet reageert en dus geen medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid indient, zal je werkgever allicht een aangetekende herinnering sturen. Als je alsnog niet reageert, zal je werkgever het dossier allicht afsluiten vanuit de veronderstelling dat je genezen bent”.1466 Het lijkt plausibel van deze veronderstelling uit te gaan, maar het punt is dat een duidelijke afsluiting van het arbeidsongevallendossier van groot is belang is met het oog op de aanvang van de driejarige herzieningstermijn (infra, § 6). 1459 1460 1461 1462 1463 1464 1465 1466 238 Art. 9, § 3, eerste lid KB 24 januari 1969. Arbrb. Brussel 20 december 1994, De Verz. 1995, 252, noot M. BOLLAND. Cass. 19 december 1994, JTT 1995, 238 en Soc.Kron. 1995, 370. Cass. 7 februari 2000, JTT 2000, 129, noot. Art. 9, § 2, eerste lid KB 24 januari 1969. Voor een invulling van het begrip lijnmanager en de mogelijkheden tot delegatie van bevoegdheden verwijzen wij naar onze verdere toelichting (infra, § 5, B). Art. X 23, § 3 Vlaams Personeelsstatuut. Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/de-afhandeling-van-jearbeidsongeval#my-anchor. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid 2. Arbeidsongeval zonder blijvende arbeidsongeschiktheid Wanneer blijkt dat het ongeval geen blijvende arbeidsongeschiktheid heeft veroorzaakt, deelt de minister of zijn gemachtigde een beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid met een aangetekende brief mee aan het personeelslid.1467 Sinds de inwerkingtreding van de wijzigingsbepalingen zoals vervat in het KB van 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector, meer bepaald vanaf 9 mei 2014,1468 is als zodanig geen akkoord meer vereist van de betrokkene. 3. Arbeidsongeval met een blijvende arbeidsongeschiktheid In zoverre het ongeval wel een blijvende arbeidsongeschiktheid tot gevolg heeft gehad, gaat de minister of zijn gemachtigde na of de toekenningsvoorwaarden van de vergoedingen zijn vervuld. Hij onderzoekt de bestanddelen van de geleden schade en doet aan het slachtoffer of zijn rechthebbenden een voorstel tot betaling van een rente. Dat voorstel maakt melding van de bezoldiging die als grondslag dient voor de berekening van de rente, de aard van het letsel, de verminderde geschiktheid en de datum van de consolidatie.1469 Zo het slachtoffer of zijn rechthebbenden hiermee akkoord gaan, wordt dit voorstel verwerkt in een besluit van de bevoegde overheid.1470 § 5. Informatie aan het Fonds voor Arbeidsongevallen A. Op macroniveau1471 Het Fonds voor Arbeidsongevallen heeft in het raam van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel als opdracht 1472 om de elementen te verzamelen, te registeren, te verwerken en bij te houden betreffende de aangegeven arbeidsongevallen en ongevallen op de weg naar of van het werk, de slachtoffers, de werkgevers en de gegevens die nodig zijn voor de organisatie van een preventiebeleid in de zin van de Welzijnswet Werknemers.1473 1467 1468 1469 1470 1471 1472 1473 Art. 9, § 3, derde lid KB 24 januari 1969. Zie art. 14 KB 8 mei 2014 houdende de bepaling van de bevoegdheid van het Bestuur van de medische expertise en tot wijziging van sommige bepalingen inzake arbeidsongevallen in de overheidssector. Art. 9, § 3, tweede lid KB 24 januari 1969. Art. 9, § 4 KB 24 januari 1969. De statistische verslagen van de arbeidsongevallen in de publieke sector zijn opvraagbaar via de website van het Fonds voor Arbeidsongevallen. Het meest recente verslag heeft betrekking op het jaar 2013 (zie http://www.fao.fgov.be/nl/professional/publieke-sector/statistieken). Voor de privésector is intussen een statistisch verslag beschikbaar met betrekking tot het jaar 2014 (zie http://www.fao.fgov.be/nl/professional/privesector/statistieken/statistisch-jaarverslag). Cf. art. 3, 1° KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van art. 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 17 mei 2013 (ed. 2)). Art. 20sexies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Verder laat art. 20sexies, tweede lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel het aan de uitvoerende macht over om de termijn, de inhoud en de modaliteiten te bepalen. Het actueel geldende uitvoeringsbesluit is het KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 17 mei 2013 (ed. 2)). Volgens art. 20sexies, derde lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel gebeurt de elektronische gegevensuitwisseling van sociale gegevens betreffende de arbeidsongevallen en met het oog op de toepassing van de sociale zekerheid overeenkomstig de wetgeving aangaande de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, en dat door tussenkomst van het Fonds voor Arbeidsongevallen als beheersinstelling van een secundair netwerk. Op deze wijze worden de overheidsdiensten die voor de arbeidsongevallen overkomen aan hun personeel, optreden als eigen verzekeraar, evenzeer geïntegreerd in het secundaire netwerk van de arbeidsongevallensector dat onder het beheer van het FAO staat (zie ook art. 3, 2° KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 239 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Vanaf 1 januari 20141474 is bij het Fonds voor Arbeidsongevallen een gegevensbank opgericht betreffende de conform de arbeidsongevallenregeling voor de publieke sector aangegeven arbeidsongevallen, hun gevolgen en hun regeling. 1475 Dit initiatief kadert in de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening nr. 1338/2008 van het Europees Parlement 1476 en de Raad en de Verordening nr. 349/2011 van de Europese Commissie. 1477 Dit staat bekend als het Publiatoproject.1478 Concreet1479 zijn de publiekrechtelijke werkgevers waarvan het personeel onder de toepassing van de Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel ressorteert, ertoe gehouden om via het portaal van de sociale zekerheid aan het Fonds voor Arbeidsongevallen de volgende gegevens te verstrekken binnen de hieronder vooropgestelde termijnen:1480 de gegevens die voorkomen op het aangifteformulier en het doktersattest binnen een termijn van twee dagen na de ontvangst;1481 de informatie betreffende het al dan niet ten laste nemen van het ongeval binnen de dertig dagen na de ontvangst van de aangifte; 1482 de data met betrekking tot de periodes en de graden van tijdelijke ongeschiktheid aan het begin en aan het einde van elke periode; de specificaties aangaande de beslissing over de regeling van het ongeval en de eventuele wijzigingen na het tijdstip van de beslissing. De werkgever of zijn bevoegde medische dienst delen voorts de gegevens betreffende een al dan niet voorziene blijvende ongeschiktheid mee op het einde van elk jaar tot aan de regeling ervan. De mededeling van die informatie gebeurt voor het einde van de maand februari die volgt op het betrokken jaar.1483 De overheidswerkgever draagt deze data over aan het Fonds voor Arbeidsongevallen langs de online dienst op het portaal van de sociale zekerheid via de WEB modus. Andere mogelijkheid is het verzenden van deze gegevens in een gestructureerd bestand, de zogenaamde BATCH modus.1484 B. Op microniveau Wanneer de overheid die bevoegd is voor de aangiften van ongevallen, weigert om het ongeval als een arbeidsongeval te erkennen, is zij verplicht om gelijktijdig het Fonds voor Arbeidsongevallen en het slachtoffer of zijn rechthebbenden hierover te informeren. 1485 Via de portaalsite van de sociale 1474 1475 1476 1477 1478 1479 1480 1481 1482 1483 1484 1485 240 Art. 7 KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Art. 2 KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Verord. nr. 1338/2008, 16 november 2008 betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk, Pb.L. 31 december 2008, afl. 354, 70. Zie aanhef KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Zie ook http://www.fedweb.belgium.be/nl/nieuws/2013/20131025_folder_publiato?language=fr. Zie ook FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID, Aanschrijving nr. 273, 21 november 2013 – PUBLIATOproject – Mededeling van de arbeidsongevallengegevens aan de gegevensbank van het Fonds voor Arbeidsongevallen door de werkgevers uit de overheidssector die onderworpen zijn aan de wet van 3 juli 1967, BS 3 december 2013 (ed. 2), 95497-95499. Art. 4, eerste lid KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/accident.htm. Zie https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/general/receptivity.htm. Art. 4, tweede lid KB 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. Zie MB 21 november 2013 houdende uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit van 7 mei 2013 houdende uitvoering van artikel 20sexies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector (BS 3 december 2013 (ed. 2)). Art. 20octies, eerste lid Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid zekerheid (Publiato) gebeurt de aangifte van het ongeval inclusief de gegevens over de eventuele tenlasteneming elektronisch1486 en wordt het Fonds voor Arbeidsongevallen automatisch en onmiddellijk op de hoogte gebracht. Het is daarom niet meer nodig om papieren documenten naar het FAO op te sturen, al kan het fonds ze wel nog opvragen. 1487 In voorkomend geval kan het FAO – in het raam van zijn toezichtfunctie – een onderzoek doorvoeren naar de oorzaken en de omstandigheden van het ongeval en zal het FAO in voorkomend geval een proces-verbaal opstellen.1488 Een kopie van dit PV gaat naar de aangiftedienst, het slachtoffer of zijn rechthebbenden, en – als het gaat om een niet-vastbenoemd personeelslid – ook naar de verzekeringsinstelling-ZIV.1489 Bij geschil over de erkenning van het arbeidsongeval tussen de overheid en de sociale inspecteurs of controleurs van het Fonds voor Arbeidsongevallen, bezorgen deze laatste aan de overheid en aan het slachtoffer of zijn rechthebbenden, bij aangetekende brief, hun gemotiveerd advies. De overheid legt dit advies neer bij de griffie van de bevoegde rechtbank als een betwisting over de erkenning van het arbeidsongeval aanhangig wordt gemaakt.1490 Het Fonds voor Arbeidsongevallen heeft ook het recht op de aanhangigmaking van de zaak bij de arbeidsrechtbank indien de overheid de weigeringsbeslissing aanhoudt die het FAO als ongegrond beschouwt.1491 § 6. Herziening1492 A. Essentie Indien in de loop van de driejarige herzieningstermijn – als rechtstreeks gevolg van het arbeidsongeval – een onvoorzienbare wijziging in de toestand van het slachtoffer heeft plaatsgevonden bestaande uit een verergering van de blijvende arbeidsongeschiktheid, een vermindering ervan of het overlijden, kan het slachtoffer een herzieningsaanvraag indienen.1493 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 Zie ook FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 594, 11 maart 2009 – Toepassing van artikel 20octies van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, BS 17 maart 2009, 22535. De instructies voor de publieke werkgever zijn terug te vinden op https://www.socialsecurity.be/site_nl/employer/applics/publiato/index.htm. FEDERALE OVERHEIDSDIENST PERSONEEL EN ORGANISATIE, Omz. nr. 636, 8 mei 2014 - Toepassing van artikel 20octies van de wet van 3 juli 1967 betr. de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, BS 21 mei 2014, 40553. Art. 20octies, tweede lid Wet 3 juli 1967. Art. 20octies, derde lid Wet 3 juli 1967. Art. 20novies Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Art. 20decies Arbeidsongevallenwet Overheidspersoneel. Zie ook http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/herziening#my-anchor. Zie art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 241 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Termijn De herzieningstermijn is een vaste1494 termijn van drie jaar die begint te lopen:1495 vanaf de kennisgeving door de tewerkstellende overheid van de beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsgeschiktheid opgesteld in het geval dat de tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan dertig kalenderdagen duurt en het slachtoffer een medisch attest van genezenverklaring heeft verstrekt; vanaf de kennisgeving door de tewerkstellende overheid dat de bevoegde geneeskundige dienst heeft geoordeeld dat het arbeidsongeval geen percentage van blijvende ongeschiktheid met zich brengt; vanaf de kennisgeving van het besluit opgesteld na akkoord van het slachtoffer met het door de bevoegde geneeskundige dienst toegekende percentage van blijvende ongeschiktheid; vanaf de (rechterlijke) beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan. Merken wij hierbij op dat indien het slachtoffer van een arbeidsongeval met een tijdelijke arbeidsongeschiktheid van minder dan dertig kalenderdagen, nalaat een medisch attest van genezing te verstrekken (supra, § 4, D, 1), de driejarige herzieningstermijn in feite niet begint te lopen. Dit lijkt ons een hiaat in het raam van de arbeidsongevallenwetgeving voor de publieke sector. C. Procedure De eigenlijke herzieningsprocedure is nagenoeg dezelfde als bij de ongevalsaangifte. Een herzieningsaanvraag dient te worden gericht aan de door de overheid aangewezen dienst waarbij het ongeval wordt aangegeven1496 (supra, § 2, A). Die aanvraag moet vergezeld gaan van alle verantwoordingsstukken.1497 De aanvraag tot herziening behoort in tweevoud te worden opgemaakt, waarvan de bevoegde dienst één exemplaar binnen de 48 uur doorzendt aan de geneeskundige dienst.1498 Uiterlijk drie maanden na het indienen van de herzieningsaanvraag, onderzoekt de bevoegde geneeskundige dienst het slachtoffer. Naargelang van zijn bevindingen handhaaft of wijzigt de deze dienst het eerder toegekende percentage van de blijvende arbeidsongeschiktheid. Hij deelt die beslissing dadelijk aan de overheid mee.1499 Volgens het KB van 24 januari 1969 wordt de beslissing van het Bestuur van de medische expertise tot slot – zonder verdere tussenstappen – neergelegd in een besluit van de bevoegde overheid en ter kennis gebracht van het slachtoffer. 1500 Gegeven dat de herziening uitwerking heeft vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het indienen van de aanvraag,1501 vermeldt Medex geen consolidatiedatum op de besluiten na herziening.1502 § 7. Verzoek om toekenning van een verergeringsbijslag Om in aanmerking te komen voor een bijslag wegens verergering, dient het slachtoffer van een arbeidsongeval door middel van een ter post aangetekende brief zijn aanvraag in bij de dienst die 1494 1495 1496 1497 1498 1499 1500 1501 1502 242 De termijn voor het instellen van een eis tot herziening van de arbeidsongevallenvergoedingen is een vaste termijn; deze vormt dus geen verjaringstermijn en kan noch worden gestuit, noch worden geschorst, zo heeft het Hof van Cassatie voor alle duidelijkheid beklemtoond in een arrest van 23 januari 1995 (Cass. 23 januari 1995, Arr.Cass. 1995, 55, Bull. 1995, 56, JTT 1995, 236, noot, Pas. 1995, I, 56, RW 1995-96, 922, Soc.Kron. 1995, 166 en Verkeersrecht 1996, 239). Art. 10, § 1, eerste lid KB 24 januari 1969. Art. 10, § 2 KB 24 januari 1969. Art. 10, § 2 KB 24 januari 1969. Art. 10, § 3 KB 24 januari 1969. Art. 11, § 1 KB 24 januari 1969. Art. 11, § 2 KB 24 januari 1969. Art. 10, § 1, tweede lid KB 24 januari 1969. Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/arbeidsongevallen/herziening#my-anchor. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid instaat voor de aangiftes (supra, § 2, A). Het voegt daaraan alle bewijsstukken toe. Die dienst meldt onmiddellijk de ontvangst van de aanvraag aan de getroffene, evenzo bij aangetekende brief. Tegelijk bezorgt de aangiftedienst de aanvraag binnen de 48 uren aan de bevoegde geneeskundige dienst.1503 De bevoegde geneeskundige dienst onderzoekt het slachtoffer uiterlijk drie maanden na het indienen van de aanvraag.1504 Deze zal het percentage van de blijvende arbeidsongeschiktheid behouden of wijzigen. Hij stelt de aangiftedienst onverwijld in kennis van deze beslissing. 1505 In een laatste fase wordt die beslissing neergelegd in een ministerieel besluit of een beslissing van de overheid en, per post aangetekende brief, ter kennis gebracht van het slachtoffer. 1506 Afdeling 3 – Beroepsziekte § 1. Dubbele procedure De bedenkingen bij de dubbele procedure bij arbeids(weg)ongeval (supra, afdeling 2, § 1) gaan onverkort op in het geval van een beroepsziekte. § 2. Aangifte1507 De aangifte van de beroepsziekte wordt gedaan door de getroffene, zijn rechtverkrijgende(n), zijn chef of iedere andere belanghebbende1508 bij de daartoe door de overheid aangewezen dienst.1509 Die schriftelijke aangifte moet zo spoedig mogelijk worden ingediend, samen met een met redenen omkleed geneeskundig rapport.1510 Het model van arbeidsreglement vermeldt dat de aangifte van de beroepsziekte dient te gebeuren met het in tweevoud opgemaakte formulier BZ1 en het geneeskundig getuigschrift,1511 zijnde het formulier BZ2.1512 De aangiftedienst zendt binnen de 48 uur een exemplaar naar de bevoegde geneeskundige dienst1513 (infra, § 3). In het geneeskundig rapport vermeldt de behandelend geneesheer de aard van de beroepsziekte. Hij staaft zijn diagnose, de klinische kentekenen waarop zijn oordeel is gesteund, en de vermoedelijke aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid.1514 Volgens het model van arbeidsreglement staat het de behandelende arts vrij zijn getuigschrift op een afzonderlijk blad op te stellen voor zover dat getuigschrift een antwoord bevat op al de vragen uit de onderscheiden rubrieken van het hierboven vermelde formulier BZ2. Het personeelslid voegt dat getuigschrift dan bij het formulier. Het geneeskundig getuigschrift moet altijd worden overgelegd onder gesloten enveloppe. Op die enveloppe staat duidelijk vermeld: “medisch getuigschrift BZ2 van … (naam van het slachtoffer)”.1515 1503 1504 1505 1506 1507 Art. Art. Art. Art. 5bis, 5bis, 5bis, 5bis, § 5, § 5, § 5, § 5, eerste lid KB 24 januari 1969. eerste lid KB 24 januari 1969. tweede lid KB 24 januari 1969. tweede lid KB 24 januari 1969. Ziehttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmente mployee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm 1508 1509 1510 1511 1512 1513 1514 1515 http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/hoe-je-ziekte-laten-erkennen-alsberoepsziekte#my-anchor. Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971. Cf. art. 8, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 8, tweede lid KB 5 januari 1971 stelt voorop dat het personeel in kennis gesteld van deze dienst. In het model van arbeidsreglement staat te lezen dat de aangifte dient te gebeuren bij de personeelsdienst (zie punt 11.2.8.1, derde lid model van arbeidsreglement). Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 58, h. Code van geneeskundige plichtenleer merkt het “afleveren van medische verslagen in uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de beroepsziekten” aan als een expliciete exceptie op de regel van het medisch beroepsgeheim. Punt 11.2.8.1, vijfde lid model van arbeidsreglement. Art. 9, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 9, tweede lid KB 5 januari 1971. Punt 11.2.8.1, zesde lid model van arbeidsreglement. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 243 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 3. Geneeskundig onderzoek1516 A. Bevoegde geneeskundige dienst De bevoegde geneeskundige dienst is het Bestuur van de medische expertise of de dienst welke dit organisme vervangt.1517 Concreet is voor de overheden die onder de toepassing van het KB van 24 januari 1969 ressorteren, wellicht Medex als enige bevoegd, daar waar de overheidsdiensten die worden beoogd door het KB van 12 juni 1970, ter zake de vrije keuze hebben (supra, afdeling 2, § 3, B, 1). Het beroepsziekterisico is niet herverzekerbaar zodat er in deze materie geen raadsgeneesheer van een verzekeringsmaatschappij in het spel is. In het model van arbeidsreglement staat op zijn beurt te lezen dat Medex uitspraak doet over de medische facetten van de beroepsziekten in samenwerking met het Fonds voor de Beroepsziekten.1518 B. Vaststelling van de blijvende arbeidsongeschiktheid Volgens het KB van 5 januari 1971 stelt de geneeskundige dienst het percentage van de blijvende ongeschiktheid vast die het gevolg is van de beroepsziekte, volgens de bepalingen van zijn reglement betreffende de beroepsziekten.1519 Indien hij dit noodzakelijk acht, doet de geneeskundige dienst voor de uitvoering van zijn opdracht een beroep op de geneeskundige medewerking van het Fonds voor de Beroepsziekten.1520 De geneeskundige dienst maakt aan de overheid zijn met redenen omklede beslissing betreffende de vaststelling van het ongeschiktheidspercentage bekend. 1521 C. Andere bevoegdheden? 1. Algemeen Het is opmerkelijk dat het uitvoeringsbesluit betreffende de beroepsziekten geen specificatie omvat van de andere bevoegdheden van de bevoegde geneeskundige dienst, anders dan in het geval van een arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 3, C). Eén van die ontbrekende bevoegdheden die nochtans cruciaal is, betreft de erkenning als beroepsziekte. 2. Erkenning van de beroepsziekte Wanneer Medex bevoegd is, zal deze instantie een ziekte al dan niet erkennen als beroepsziekte. Hetzelfde geldt als een andere geneeskundige dienst bevoegd is (supra, A). De overheidswerkgever stuurt de aangifte op naar de bevoegde geneeskundige dienst, maar speelt – anders dan bij arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 4, A) – geen enkel rol bij de medische, noch de juridische erkenning van de beroepsziekte. Volgens de website van Medex kan het zijn dat het slachtoffer wordt uitgenodigd voor een medisch onderzoek bij het Fonds voor de Beroepsziekten, gegeven dat Medex een beroep doet op het FBZ 1516 1517 1518 1519 1520 1521 244 Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/medisch-expertiseonderzoek#myanchorhttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentempl oyee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm . Art. 1, f) KB 5 januari 1971. Punt 11.2.8.2, tweede lid model van arbeidsreglement. Art. 10, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 10, tweede lid KB 5 januari 1971. Art. 11, eerste lid KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid voor het uitvoeren van zijn opdracht.1522 Conform de tekst van het model van arbeidsreglement neemt het Fonds voor de Beroepsziekten de juridische beslissing over de erkenning van beroepsziekten.1523 In hoeverre vallen deze beide bronnen met elkaar te verenigen? De informatie op de webstek van het Bestuur van de medische expertise is wel degelijk correct (supra). De artsen vragen echter een advies aan het Fonds voor de Beroepsziekten wanneer zij dat nuttig en nodig achten. De indruk bestaat dat zij dit vaker doen voor aandoeningen in het raam van de open definitie, met andere woorden voor aandoeningen die niet zijn opgenomen in de lijst van de erkende beroepsziekten (supra, deel I). Het advies van het Fonds voor de Beroepsziekten wordt meestal gevolgd door de artsen van het Bestuur van de medische expertise.1524 § 4. Administratief onderzoek Het verdere procedureverloop bij beroepsziekte vertoont een grote gelijkenis met de afhandeling van het arbeidsongeval (supra, afdeling 2, § 4, D). Nadat de geneeskundige dienst zijn beslissing over het toe te kennen percentage blijvende arbeidsongeschiktheid heeft overgemaakt (supra, § 3), gaat de overheid na of de toekenningsvoorwaarden vervuld zijn.1525 Zij onderzoekt tevens de elementen van de opgelopen schade1526 en stelt de getroffene of zijn rechtverkrijgende(n) de betaling van een rente voor. 1527 Indien een akkoord wordt bereikt, wordt het voorstel verwerkt in een beslissing van de overheid. Deze maakt melding van de bezoldiging voor de berekening van de rente, de aard van de ziekte, de verminderde ongeschiktheid en de datum waarop de ongeschiktheid een blijvend karakter vertoont.1528 § 5. Herziening Een belangrijk verschilpunt met de arbeidsongevallen is in hoofdorde dat in het geval van een beroepsziekte herziening mogelijk is zonder beperking in de tijd en bijkomend dat de wijziging in de gezondheidstoestand niet onvoorzienbaar hoeft te zijn. De aanvraag tot herziening vertoont op procedureel vlak heel wat gelijkenis met de aangifte1529 (supra, § 2) en verloopt bovendien goeddeels parallel met de herziening naar aanleiding van een arbeidsongeval1530 (supra, afdeling 2, § 6), inclusief de sanctie in geval van niet-aanmelding bij de geneeskundige dienst1531 (supra, afdeling 2, § 3, E). 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/beroepsziekten/medisch-expertiseonderzoek#myanchorhttp://www.health.belgium.be/eportal/Healthcare/MedicalExpertise/governmentempl oyee/Accidentsatwork/Appealprocedures/index.htm . Punt 11.2.8.2, eerste lid model van arbeidsreglement. In 2014 zijn er contacten geweest tussen Medex en het FBZ met de bedoeling dat het Fonds voor de Beroepsziekten on de toekomst alle dossiers die betrekking hebben op een beroepsziekte in de publieke sector, te centraliseren bij het FBZ. Dit zou de uniformiteit ten goede komen en bovendien beschikt het FBZ over meer expertise op dit vlak dan Medex. Het Fonds voor de Beroepsziekten is trouwens reeds bevoegd voor de lokale overheidssector en voor de lokale politie en bovendien vraagt Medex regelmatig advies aan het FBZ in dossiers van slachtoffers die behoren tot de rest van de overheidssector. Het FBZ reageerde in ieder geval positief en ook de FOD Personeel & Organisatie is die idee gunstig gezind. Blijkbaar is er ook enige goodwill op politiek vlak. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat op termijn het Fonds voor de Beroepsziekten inderdaad als enige instantie bevoegd zal zijn voor de erkenning van de beroepsziekten in de publieke sector. Vanuit dat perspectief is het model van arbeidsreglement van de Vlaamse overheid technisch niet correct, maar wel min of meer visionair. Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971. Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971. Art. 11, tweede lid KB 5 januari 1971. Art. 11, derde lid KB 5 januari 1971. Zie art. 12, § 1, § 2 en § 3 KB 5 januari 1971. Zie art. 13, § 1 KB 5 januari 1971. Zie art. 13, § 2 KB 5 januari 1971. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 245 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Daar waar in het raam van de arbeidsongevallenregeling het systeem van het ambtshalve geneeskundig onderzoek is opgeheven,1532 is dat niet het geval bij beroepsziekte. De overheid kan aan de geneeskundige dienst ambtshalve vragen de getroffene van een beroepsziekte te onderzoeken.1533 De geneeskundige conclusies van dit onderzoek worden zo spoedig mogelijk aan de overheid en aan het slachtoffer meegedeeld. 1534 Beide partijen kunnen op grond hiervan een herzieningsaanvraag indienen.1535 § 6. Preventieve verwijdering uit het schadelijk arbeidsmilieu Buiten de vergoedingsregeling in het geval van tijdelijke verwijdering van een door een beroepsziekte bedreigd personeelslid uit het schadelijk arbeidsmilieu, bewaart de beroepsziektewetgeving voor het overheidspersoneel het absolute stilzwijgen. Dat is ook het geval voor het procedurele facet, anders dan met toepassing van de Beroepsziektewet voor de particuliere sector.1536 § 7. Deeltijdse prestaties wegens beroepsziekte Op het vlak van de deeltijdse prestaties wegens beroepsziekte gelden dezelfde overwegingen zoals uiteengezet in de vorige afdeling die betrekking heeft op de regeling bij arbeids(weg)ongeval (supra, afdeling 2, § 3, C, 4). Afdeling 4 – Vroegtijdige pensionering1537 § 1. Tijdstip Zoals eerder toegelicht (supra, deel III), gaan vrijwel alle rechtspositieregelingen standaard uit van de regel dat een ambtenaar pas vroegtijdig kan worden gepensioneerd na uitputting van zijn statutair geregelde ziekteverlof. Het Vlaams Personeelsstatuut vormt daarop geen uitzondering. Wij herhalen dat er geen hogere wetgeving is die deze verplichting oplegt zodat bijvoorbeeld het VPS ter zake zou kunnen worden aangepast. Daarnaast dient wel rekening te worden gehouden met de federale wetgeving voor de ambtenaren vanaf de leeftijd van 62 jaar. Zij hebben recht op het opmaken van het in hun statuut verankerde ziektecontingent alvorens vroegtijdig op pensioen te kunnen worden gesteld omwille van medische redenen, dat binnen het door de Wet van 5 augustus 1978 houdende economische en budgettaire hervormingen vooropgestelde maximum van 365 kalenderdagen. Een andere kwestie betreft de vraag vanaf wanneer een ambtenaar kan worden doorverwezen naar de pensioencommissie. In de huidige stand van het VPS is dat pas mogelijk nadat de betrokken ambtenaar geen ziekteverlofdagen meer op de teller heeft staan. Dit is echter geen wet van Meden en Perzen. Het VPS zou met andere woorden kunnen worden gewijzigd waardoor het mogelijk wordt om op het even welk tijdstip de definitief arbeidsongeschikt geachte ambtenaar naar de bevoegde pensioencommissie door te sturen. 1532 1533 1534 1535 1536 1537 246 De regeling betreffende het ambtshalve geneeskundig onderzoek op initiatief van de overheid is met het wijzigende KB 7 juni 2007 (BS 19 juni 2007) geschrapt in het KB 24 januari 1969 en pas later bij art. 13 KB 26 november 2012 (BS 13 december 2012) ook voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten die onder het KB 13 juli 1970 vallen. Deze regeling geldt nog wel voor de politie. Art. 12, § 4, eerste lid KB 5 januari 1971. Art. 12, § 4, tweede lid KB 5 januari 1971. Art. 12, § 4, tweede lid KB 5 januari 1971. Zie KB 1 juli 2006 betreffende het voorstel tot stopzetting van de arbeid gericht tot personen die door een beroepsziekte aangetast of bedreigd worden (BS 13 juli 2006). Zie ook REKENHOF, “Hoofdstuk 2 – Procedure voor de toekenning van het pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid” in Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het statutair personeel – Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave, december 2009, 1827 – https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f-8d104da5f6be). Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid § 2. Initiatief Voor de Vlaamse overheid komt het aan het geneeskundig controleorgaan, met andere woorden aan het door de Vlaamse minister voor Bestuurszaken aangewezen private controle-instantie (supra, afdeling 1, § 3, B), toe om een voorstel te formuleren aan de federale medische dienst bevoegd met het oog op de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar. 1538 Of een ambtenaar die zijn contingent aan ziekteverlofdagen heeft uitgeput (supra, § 1), al dan niet wordt doorverwezen naar de bevoegde pensioencommissie, behoort tot de appreciatiebevoegdheid van de geneeskundige controledienst, in overleg met de personeelsfunctie in het beleidsdomein en de lijnmanager.1539 De ‘aanvraag onderzoek vervroegde1540 pensionering’ gebeurt aan de hand van een standaardformulier.1541 § 3. Bevoegde pensioencommissie De vaststelling van de ongeschiktheid die een recht opent op een definitief of tijdelijk vroegtijdig pensioen wegens gezondheidsredenen, behoort tot de bevoegdheid van de pensioencommissie in de schoot van het Bestuur van de medische expertise.1542 Dezelfde pensioencommissie is ook bevoegd voor de erkenning van een zware handicap en de graad van verlies van zelfredzaamheid,1543 waardoor de ambtenaar gerechtigd is op een forfaitair supplement (supra, deel III). § 4. Eerste onderzoek1544 Het Bestuur van de medische expertise roept de ambtenaar op en vervolgens zal die worden onderzocht door een geneesheer-ambtenaar van Medex, bijgestaan door een geneesheer-niet ambtenaar.1545 Dit onderzoek vindt plaats in het geneeskundig centrum van Medex dat het dichtst bij de woonplaats van de ambtenaar is gelegen.1546 Indien het de ambtenaar onmogelijk is om op die 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546 Art. X.18, § 1 Vlaams Personeelsstatuut. Zie ook toelichting bij art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut. Wij geven de voorkeur aan de notie ‘vroegtijdige’ pensionering in plaats van ‘vervroegde’ pensionering. Er is wel degelijk een verschil tussen beide. Vervroegde pensionering slaat veeleer op de situatie waarin een ambtenaar vroeger dan op de wettelijke pensioenleeftijd met pensioen wenst te gaan. Bij vroegtijdige pensionering omwille van gezondheidsredenen gaat het om een feitelijk gegeven dat los staat van de vrije wil van de ambtenaar. Het formulier ‘aanvraag onderzoek vervroegde pensionering’ is raadpleegbaar op de website van Medex: http://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/vervroegde_pensioneringen _aanvraag_onderzoek.pdf. Volgens art. 1 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise (BS 2 september 1939) moet de tewerkstellende overheid bij haar aanvraag alle inlichtingen toevoegen die opheldering kunnen geven over de oorsprong, de aard, de ernst en de bestendigheid van de aangevoerde werkonbekwaamheid. Art. 117, § 2, eerste lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Zie ook art. 1 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie ook http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/vervroegde-pensioneringen/beslissingen-vanmedex#2. Deze regeling maakt het voorwerp uit van het KB van 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Het opschrift van het KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door den Administratieven Gezondheidsdienst, in plaats van door de provinciale pensioencommissies werd in de hier vermelde zin aangepast bij art. 5 KB 1 december 2013 houdende regeling van het Bestuur voor medische expertise (BS 23 december 2013). Art. 2 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Art. 2 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 247 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid oproeping in te gaan, dient hij daartoe een attest in. In voorkomend geval kan dit onderzoek dan gebeuren op de plaats waar de ambtenaar zich bevindt. 1547 Het verslag van de geneesheren die het onderzoek hebben gevoerd, 1548 moet vervolgens worden voorgelegd aan de geneesheer, hoofd van dienst van Medex. Deze laatste zal de beslissing nemen over het al dan niet definitieve karakter van de arbeidsongeschiktheid en zal zich uitspreken over het punt of die arbeidsongeschiktheid al dan niet te wijten is aan de uitoefening van het ambt of het gevolg is van opgelopen verwondingen of ongevallen, overkomen tijdens of ter gelegenheid van deze uitoefening.1549 Om met kennis van zaken een beslissing te nemen, mag de geneesheer-hoofd van dienst hetzij op vraag van de onderzoekende artsen, hetzij op eigen initiatief bijkomende specialistische onderzoeken laten uitvoeren. Indien hij het nuttig acht, kan de geneesheer-hoofd van dienst de betrokken ambtenaar ook zelf onderzoeken.1550 Medex moet zijn advies uitbrengen binnen de dertig dagen na ontvangst van de aanvraag voor een onderzoek met het oog op de vroegtijdige pensionering, behalve in geval van overmacht wat ter kennis moet worden gebracht van de aanvragende overheid. 1551 § 5. Mogelijke beslissingen A. Overzicht De pensioencommissie van het Bestuur van de medische expertise kan diverse beslissingen nemen,1552 die wij weergeven in tabel 10.1553 Ondanks het feit dat er een behoorlijk gediversifieerd gamma aan mogelijke beslissingen bestaat, stellen we vast dat het al dan niet bestaan van een definitieve arbeidsongeschiktheid blijkbaar steevast wordt beoordeeld in het licht van het (op termijn) opnieuw voltijds uitoefenen van de functie of desnoods een andere functie die beter aangepast is aan de geschiktheid van het individu. Aangepast werk blijkt wel tijdelijk mogelijk, maar is uiteindelijk gericht op een voltijdse hervatting van de werkzaamheden. De A3-beslissing wordt in de praktijk nog verder genuanceerd. Enerzijds is er de algemene A3-beslissing voor aangepast werk. Het is daarbij niet zonneklaar of het enkel gaat om het heropnemen van de eigen functie mits de nodige aanpassingen, dan wel of ook een tijdelijke wedertewerkstelling in een andere aangepaste functie wordt beoogd. Anderzijds is er de specifieke A3RP-beslissing die erop neerkomt dat de aanpassing van het werk bestaat uit een werkhervatting met verminderde prestaties in de huidige functie. Hoe dan ook, gelden deze beslissingen slechts voor een beperkte tijdspanne. Als er sprake is van een definitieve arbeidsongeschiktheid voor de huidige functie, kan Medex wel oordelen dat er nog een geschiktheid is voor een andere functie, wat resulteert in een A4beslissing.1554 In die omstandigheden bestaat er blijkbaar geen pendant voor de A3RP-beslissing. Dit brengt ons tot het besluit dat er – wellicht ook bij gebrek aan een wettelijke grondslag 1555 – geen 1547 1548 1549 1550 1551 1552 1553 1554 1555 248 Art. 3, eerste lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie art. 4 KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie art. 5, eerste lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie art. 5, tweede lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie art. 5, derde lid KB 18 augustus 1939 tot regeling van de inrichting der geneeskundige onderzoekingen door het Bestuur van de medische expertise. Zie http://www.health.belgium.be/nl/medex/overheidspersoneel/vervroegde-pensioneringen/beslissingen-vanmedex#my-anchor. Zie ook toelichting bij art. X.20 Vlaams Personeelsstatuut. Voor het treffen van een dergelijke A4-beslissingen is er indirect een juridische grondslag terug te vinden in art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel betreft enkel de beslissing dat de ambtenaar ongeschikt wordt verklaard voor de uitoefening van zijn ambt, maar geschikt verklaard blijft voor de uitoefening van een ander ambt bij wijze van wedertewerkstelling. De hypothese van een soort van A4RP-beslissing waarbij de ambtenaar definitief ongeschikt zou worden verklaard voor de voltijdse Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid mogelijkheid lijkt te bestaan om te beslissen dat de ambtenaar weliswaar definitief ongeschikt is om zijn huidige functie voltijds verder te zetten, maar wel nog geschikt is voor zijn huidige functie mits aanpassingen van de werkpost, waaronder een arbeidsduurvermindering. Tabel 10 – Mogelijke beslissingen van de pensioencommissie 1556 A - BESLISSINGEN Geen pensionering A01557 Al eerder werkhervatting A1 1558 Geschikt A2 1559 Tijdelijk ongeschikt A31560 Tijdelijk geschikt voor aangepast werk 1561 A3RP1562 Tijdelijk geschikt voor werkhervatting met verminderde prestaties A4 1563 B - BESLISSING1564 Definitief ongeschikt voor de uitoefening van de gewone werkzaamheden, maar wel geschikt voor specifieke functies die Medex bepaalt Tijdelijk vroegtijdig pensioen Deze beslissing kan – na een nieuw onderzoek – worden omgezet in een definitieve pensionering (C-beslissing) of in werkhervatting. C - BESLISSING1565 1556 1557 1558 1559 1560 1561 1562 1563 1564 1565 Definitief vroegtijdig pensioen omwille van definitieve medische ongeschiktheid uitoefening van zijn ambt, maar geschikt zou blijven voor de deeltijdse uitoefening van dat ambt, is met andere woorden niet geregeld. In de volgende voetnoten vermelden wij per type beslissing de standaardformulering om de beslissing mee te delen die werd genomen op grond van het medisch onderzoek door de pensioencommissie van een bepaalde datum. “De artsen nemen nota van het feit dat u het werk reeds vóór het medisch onderzoek hebt hervat. Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt geschikt bevonden om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te blijven vervullen”. “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt daarentegen geschikt bevonden om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te vervullen. Indien u nog niet terug aan het werk bent, dient u onmiddellijk het werk te hervatten”. “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U blijft echter nog tijdelijk ongeschikt om op normale en regelmatige wijze uw werkzaamheden te verrichten. U kunt op verzoek van uw werkgever worden opgeroepen voor een nieuw onderzoek door de pensioencommissie over [aantal] maanden, d.w.z. vanaf [datum], tenzij u inmiddels het werk zou hervat hebben”. “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt daarentegen geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing gedurende een periode van [aantal] maanden tewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: [voorwaarden]”. Een A3-beslissing wordt gegeven voor een periode van minder dan twaalf maanden, anders zou de PDOS er de gevolgen van een A4-beslissing aan verbinden. “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U wordt daarentegen geschikt bevonden om bij wijze van wederaanpassing het werk te hervatten met verminderde prestaties naar rato van [%] gedurende een maand; tijdens die maand kan u de nodige stappen ondernemen om een verlenging van deze verminderde prestaties aan te vragen volgens de in uw statuut geldende procedure”. “Vanuit medisch standpunt vervult u momenteel niet de voorwaarden om vroegtijdig te worden gepensioneerd. U bent echter definitief ongeschikt om op normale en regelmatige wijze uw vroegere werkzaamheden te hervatten. U bent daarentegen wel geschikt om wedertewerkgesteld te worden onder de volgende voorwaarden: [voorwaarden]”. “U bent op medische gronden ongeschikt voor elke functie. U vervult daarom de voorwaarden om tijdelijk vervroegd te worden gepensioneerd. Dit pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze betekening, met andere woorden op [datum]. U moet over [aantal] maanden op uw vraag opnieuw door de pensioencommissie onderzocht worden. U hebt ook het recht om zelf een nieuw onderzoek aan te vragen vanaf zes maanden na het vorige onderzoek. In ieder geval is een nieuw onderzoek nodig vooraleer u het werk kunt hervatten”. “U bent op medische gronden ongeschikt voor elke functie. U vervult daarom de voorwaarden om definitief vervroegd te worden gepensioneerd. Dit pensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op deze betekening, met andere woorden op [datum]”. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 249 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid B. Frequentie1566 Uitgaande van het theoretisch aantal mogelijke beslissingen van de pensioencommissie (supra, A), is het nuttig na te gaan hoe in de praktijk de verdeling is over die onderscheiden types beslissingen.1567 Deze maakt het voorwerp uit van tabel 11, met opgave van de evolutie over de periode 2011-2015, en dit voor alle overheidsdiensten. Tabel 11 – Frequentie van de beslissingen van Medex als pensioencommissie (2011-2015)1568 BESLISSING A0 Al eerder werkhervatting A1 Geschikt1569 A2 Tijdelijk ongeschikt 2011 werk1570 2012 2013 2014 2015 11,73% 11,94% 13,19% 16,01% 16,90% 4,45% 3,92% 3,69% 30,29% 37,80% 35,53% 38,59% 37,38% A3 Tijdelijk geschikt voor aangepast 3,14% 2,90% 2,95% 3,25% 3,53% A4 Enkel geschikt voor specifieke functies 3,39% 1,26% 1,47% 1,80% 2,38% B Tijdelijk vroegtijdig pensioen 2,97% 2,86% 5,08% 5,09% 4,44% C Definitief vroegtijdig pensioen 44,20% 38,28% 38,79% 35,41% 35,39% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% 100,00% Totaal Wat de dossiers in het jaar 2015 betreft, maken wij een verfijnde analyse van het type beslissing op basis van concrete aantallen. Tabel 12 toont het algemeen totaal (8350) voor alle publiekrechtelijke werkgevers verdeeld over de diverse overheidsniveaus. In tabel 13 volgt een analyse met betrekking tot het federaal overheidspersoneel (2313), met een opdeling tussen de federale overheidsdiensten,1571 de autonome overheidsbedrijven1572 en de andere federale entiteiten.1573 Vervolgens verschaft tabel 14 meer details voor de Franse Gemeenschap (2300) en de Vlaamse gemeenschap (1956), met een uitsplitsing tussen het onderwijspersoneel en de andere personeelsleden. Tabel 15 gaat ten slotte in op de verdeling op het lokale bestuursniveau (1581), waarbij de dossiers met betrekking tot het personeel van de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn (1114), de provincies (232) en de verenigingen van gemeenten (235) worden samengenomen, maar wel opgedeeld per gewest.1574 1566 1567 1568 1569 1570 1571 1572 1573 1574 250 Zie ook REKENHOF, “Hoofdstuk 1 – Frequentie van de oppensioenstellingen wegens lichamelijke ongeschiktheid” in Pensionering om gezondheidsredenen in de overheidssector – Regeling van het statutair personeel – Verslag van het Rekenhof aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, Brussel, eigen uitgave, december 2009, 11-17 – https://www.ccrek.be/NL/Publicaties/Fiche.html?id=44e72688-17ce-4685-a52f-8d104da5f6be). Daarnaast zijn er ook dossiers waarin geen beslissing werd genomen omdat de overheidswerkgever de aanvraag had ingetrokken vooraleer Medex het onderzoek heeft kunnen uitvoeren. Doorgaans gaat het dan om ambtenaren die intussen het werk hebben hervat. Die geannuleerde aanvragen zijn niet mee opgenomen in het overzicht. Bron: Medex. Wij danken in dit verband de heer Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van de medische expertise voor de terbeschikkingstelling van deze data. Sinds de start van het nieuwe informaticasysteem Mediflow in juni 2012 heeft Medex de beslissing A1 onderverdeeld in een A1 (bevel tot werkhervatting) en een A0 (vaststelling dat het werk reeds hervat was op het ogenblik van het medisch onderzoek). Op die wijze is het mogelijk een verdere nuancering door te voeren in de statistieken, maar het spreekt voor zich dat dit enkel kan gelden vanaf 2013. De facto komt een A3-beslissing tegenwoordig in meer dan de helft van de gevallen neer op een vorm van verminderde prestaties, voor één maand, te verlengen volgens de normale procedure, met andere woorden op een A3RP-beslissing (bron: e-mail de dato 11 augustus 2015 van Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van de medische expertise). Inclusief de wetenschappelijke instellingen, zoals Belspo. De overgrote meerderheid van de dossiers onder deze noemer, hebben betrekking op de ambtenaren van bpost. Het gaat om de federale openbare instellingen, de instellingen van sociale zekerheid, maar ook het parlement, de Raad van State, Comité P… In de aantallen met betrekking tot de lokale overheden van het Waals Gewest zijn ook twee C-beslissingen opgenomen betreffende ambtenaren in dienst van een Duitstalige gemeente. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid Tabel 12 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Alle overheden1575 Overheid / Type A0 A1 A2 A3 A4 B C Totaal 214 89 931 109 59 93 818 2313 Brussels Hoofdstedelijk Gewest 3 1 14 1 0 0 8 27 Duitstalige Gemeenschap 3 0 3 0 0 0 5 11 Franse Gemeenschap 339 101 976 72 63 148 601 2300 Vlaamse Gemeenschap 398 61 648 63 24 58 704 1956 Waals Gewest 6 4 64 5 2 16 65 162 Provincies 23 12 68 13 7 13 96 232 Gemeenten 95 31 326 25 37 36 564 1114 Verenigingen van gemeenten 20 9 91 7 7 7 94 235 Totaal 1101 308 3121 295 199 371 2955 8350 FEDERALE OVERHEIDSNIVEAU Federale overheid GEMEENSCHAPS- EN GEWESTNIVEAU LOKALE BESTUURSNIVEAU Tabel 13 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Federale overheden1576 Federaal / Type A0 A1 A2 A3 A4 B C Totaal Federale overheidsdiensten 116 34 426 72 21 48 314 1031 Autonome overheidsbedrijven 77 47 367 18 34 29 416 988 Andere federale entiteiten 21 8 138 19 4 16 88 294 Totaal 214 89 931 109 59 93 818 2313 Tabel 14 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Gemeenschappen – Uitsplitsing van onderwijspersoneel1577 Gemeenschappen / Type A0 A1 A2 A3 A4 B C Totaal FRANSE GEMEENSCHAP 339 101 976 72 63 148 601 2300 Onderwijs 334 100 945 69 62 138 574 2222 Andere 5 1 31 3 1 10 27 78 VLAAMSE GEMEENSCHAP 398 61 648 63 24 58 704 1956 Onderwijs 388 52 613 59 21 54 597 1784 Andere 10 9 35 4 3 4 107 172 Tabel 15 – Beslissingen pensioencommissie – Dossiers 2015 – Lokale overheden1578 Lokaal / Type A0 A1 A2 A3 A4 B C Totaal Brussels Hoofdstedelijk Gewest 18 7 87 11 12 11 73 219 Vlaams Gewest 59 20 176 5 11 10 412 693 Waals Gewest 61 25 222 29 28 35 269 669 Totaal 138 52 485 45 51 56 754 1581 1575 1576 1577 1578 Bron: Bron: Bron: Bron: Medex. Medex. Medex. Medex. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 251 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid C. Duiding van de verhouding tussen een B-beslissing en een A2-beslissing1579 Slechts in een relatief beperkt aantal dossiers wordt een B-beslissing genomen tot toekenning van een tijdelijk vroegtijdig pensioen. Het gaat hierbij meestal om ambtenaren die al geruime tijd hun ziektedagen hebben opgebruikt en eerder één of meerdere A2-beslissingen (tijdelijk ongeschikt, opnieuw te onderzoeken na x aantal maanden) hebben gekregen, maar die de pensioencommissie nog een laatste kans wil geven. In deze groep bevinden zich bijvoorbeeld personen die wachten op een transplantatie of die een zeer langdurige behandeling ondergaan. Af en toe wordt een Bbeslissing gegeven als een soort van waarschuwing voor die enkelingen waarvan de arts vindt dat ze met het systeem ‘spelen’, omdat meerdere werkhervattingen steeds weer zijn stopgezet. Tot slot wordt een B-beslissing ook gebruikt om – na betwisting in beroep – de idee van een definitief pensioen te verzachten. Een tijdelijk pensioen of B-beslissing wordt veelal gegeven aan een ambtenaar die nog relatief jong is: gemiddeld tien jaar jonger dan de ambtenaren die een C-beslissing tot definitieve pensionering krijgen. Een A2-beslissing wordt zelden getroffen voor meer dan zes maanden. Indien deze toch een langere periode dan zes maanden bestrijkt, is dat om een dossier de facto in wacht te zetten. Een Bbeslissing daarentegen geldt normaal voor minstens zes maanden, vaak negen, twaalf of achttien maanden. Voor de ambtenaar in kwestie is er ook nog het verschil dat hij na een A2-beslissing het werk op ieder moment mag hervatten, daar waar hij na een B-beslissing eerst opnieuw geschikt moet worden verklaard door de pensioencommissie. D. Motiveringsplicht We vestigen de aandacht op het feit dat een beslissing van de pensioencommissie tot vroegtijdige pensionering een eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling is met een individueel karakter en bijgevolg formeel moet worden gemotiveerd. Een louter overzicht van medische gegevens en behandelingen volstaat daartoe niet, aangezien de algemeenheid ervan de ambtenaar niet toelaat concreet te begrijpen waarom hij nu precies op medische gronden definitief ongeschikt is voor elke functie en dus definitief vroegtijdig wordt gepensioneerd. Dit kan dan ook niet worden beschouwd als een afdoende motivering.1580 § 6. Heronderzoeken In het geval van een A4-beslissing zal de ambtenaar die bij het verstrijken van een termijn van twaalf maanden na deze beslissing niet opnieuw is tewerkgesteld in een andere specifieke functie, ambtshalve een definitief pensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid verkrijgen. Dat gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van de genoemde termijn, 1581 en dit zonder nieuw onderzoek door de pensioencommissie. Een A3-beslissing die de ambtenaar tijdelijk geschikt verklaart voor aangepast werk, beoogt in de praktijk blijkbaar vooral een geleidelijke aanpassing aan het normale werk(ritme). Het gaat met andere woorden niet zozeer om een andere functie, maar veeleer om een ander prestatieregime. Vanuit dat perspectief is voor ons het onderscheid tussen een A3-beslissing en een A3RP-beslissing (supra, § 5, A) overigens niet erg duidelijk. Doorgaans stelt de pensioencommissie een tijdspanne van twaalf maanden voorop. Bij een A3RPbeslissing zou de ambtenaar na afloop daarvan in staat moeten zijn om opnieuw aan zijn normale prestatieregime te worden tewerkgesteld in zijn vroegere job. Een A3-beslissing komt erop neer dat 1579 1580 1581 252 Bron: e-mail de dato 11 augustus 2015 van Paul BREMS, diensthoofd pensioenen van het Bestuur van de medische expertise. RvS 15 januari 2015, nr. 229.822, Bruggemans. Een andere toepassing in verband met de formele motivering van de beslissing van de pensioencommissie, in welk geval er volgens de Raad van State wel een afdoende motivering was, vinden we in RvS 3 april 2015, nr. 230.788, Declerck. Art. 117, § 3, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid de ambtenaar gedurende die periode tijdelijk ander werk toevertrouwd krijgt. Wanneer die termijn is verstreken, kunnen diverse hypothesen van elkaar worden onderscheiden. Indien de ambtenaar dan inderdaad bij machte is om zijn eerdere functie aan het normale prestatieregime weer op te nemen, is de zaak opgelost. In het andere geval moet de ambtenaar – op vraag van de tewerkstellende overheid – na afloop van die vooropgestelde periode nogmaals door de pensioencommissie worden opgeroepen voor een nieuw onderzoek. Bij een B-beslissing houdende de toekenning van een tijdelijk pensioen wegens gezondheidsredenen mag de bevoegde geneeskundige dienst op om het even welk tijdstip beslissen de betrokkene voor een nieuw onderzoek uit te nodigen. De pensioencommissie moet hem ten minste eenmaal opnieuw onderzoeken tussen de derde en de zesde maand voor de datum van het verstrijken van de periode van het tijdelijke pensioen.1582 Het wordt dus aanbevolen om een nieuw onderzoek te ondergaan ten laatste achttien tot twintig maanden na het begin van het tijdelijk pensioen. Ook de ambtenaar zelf mag een nieuw geneeskundig onderzoek aanvragen op voorwaarde dat er minstens zes maanden verstreken zijn sinds het vorige onderzoek. 1583 § 7. Afronding van het onderzoek Indien de ambtenaar akkoord gaat met de genomen beslissing, bestaat de mogelijkheid om de verdere afwikkeling van het dossier te versnellen door schriftelijk zijn akkoord mee te delen. Het volstaat dan het document dat in de bijlage 3 aan de kennisgevingsbrief vanwege de pensioencommissie is toegevoegd, ingevuld en ondertekend terug te sturen naar Medex. Bij niet-akkoord kan de ambtenaar gebruik maken van de beroepsprocedure (infra, deel VII). § 8. Verdere stappen Zoals eerder toegelicht (supra, deel III), creëert het akkoord van de ambtenaar met de beslissing van de bevoegde pensioencommissie tot vroegtijdige pensionering, op zich geen enkel recht. Eerst is er van de kant van de tewerkstellende overheid een expliciete ontslagbeslissing nodig. Als die stap is gezet, moet de ambtenaar daarna nog expliciet een pensioenaanvraag indienen. § 9. Sanctie bij belemmering of weigering van het onderzoek Ten aanzien van het federaal overheidspersoneel heeft het KB van 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel 1584 het principe gevestigd dat de ambtenaar op non-activiteit wordt geplaatst wanneer hij het onderzoek door het Bestuur van de medische expertise dat kadert in de regeling betreffende de vroegtijdige pensionering, belemmert of weigert.1585 De voorzitter van het directiecomité, de secretaris-generaal of hun afgevaardigde brengt de ambtenaar op de hoogte van de beslissing tot aanvraag van een onderzoek bij het Bestuur van de medische expertise in het raam van de vroegtijdige pensionering wegens gezondheidsredenen.1586 Indien Medex heeft gemeld dat er sprake is van een belemmering of weigering, nodigt de bevoegde ambtenaar het personeelslid uit om binnen de veertien dagen de redenen hiervoor mee te delen. Indien de betrokkene geen gevolg geeft aan die vraag, wordt hij op non-activiteit gezet vanaf de 1582 1583 1584 1585 1586 Art. 117, § 1, tweede lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. Art. 117, § 1, derde lid Wet 14 februari 1961 voor economische expansie, sociale vooruitgang en financieel herstel. BS 1 juli 2013 (ed. 1). Art. 106, 8° KB 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel (BS 8 oktober 1937), zoals ingevoegd bij art. 2 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel. Art. 48ter federaal Verlofbesluit, zoals toegevoegd bij art. 6 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 253 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid dag waarop hij het onderzoek heeft belemmerd of geweigerd tot de dag van herneming van het werk.1587 Het lijkt ons aangewezen om ook in het Vlaams Personeelsstatuut te verduidelijken welke sanctie gekoppeld is aan een weigering of belemmering van het onderzoek door de pensioencommissie. 1587 254 Art. 48quater federaal Verlofbesluit, dat werd ingelast bij art. 7 KB 18 juni 2013 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de afwezigheden van het overheidspersoneel. Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid HOOFDSTUK 2 – CONTRACTANTEN Afdeling 1 – Arbeidsovereenkomstenwet1588 § 1. Verplichtingen van de werknemer A. Kennisgeving 1. Principe De werknemer is verplicht de werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid, wat wordt opgevat als zodra het de werknemer mogelijk is.1589 Vanzelfsprekend is de praktische toepassing hiervan grotendeels een feitenkwestie die in alle redelijkheid moet worden beoordeeld. De Arbeidsovereenkomstenwet legt in dit verband geen termijn vast, maar algemeen wordt aangenomen dat een dergelijke kennisgeving normalerwijze dient te gebeuren op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid. 2. Wijze De werknemer heeft de vrije keuze in de manier waarop hij aan de kennisgevingsplicht voldoet: telefonisch, schriftelijk, door het onmiddellijk indienen van het vereiste geneeskundig getuigschrift, door het overhandigen van de formulieren bestemd voor de verzekeringsinstelling-ZIV. Wanneer de betrokkene arbeidsongeschikt wordt terwijl hij aan het werk is, mag hieruit worden afgeleid dat de werkgever onmiddellijk op de hoogte is van zijn toestand. Het bewijs dat hij zich van deze plicht heeft gekweten, rust op de werknemer. Eventueel kan de werknemer aan een andere persoon de opdracht geven om de werkgever over zijn arbeidsongeschiktheid te informeren. 3. Sanctie Tot voor kort bevatte de Arbeidsovereenkomstenwet geen sanctie voor het geval de werknemer een inbreuk pleegde op de kennisgevingsplicht. Wel pasten rechtspraak en rechtsleer doorgaans de sanctie toe die in de wet was ingebouwd voor het niet (tijdig) overleggen van een geneeskundig getuigschrift (infra, B, 6). Naar aanleiding van het Eenheidsstatuut voor arbeiders en bedienden was het de bedoeling dit hiaat in de wet te dichten.1590 Voortaan staat in de Arbeidsovereenkomst te lezen dat de werknemer die, behoudens overmacht, nalaat zijn werkgever onmiddellijk op de hoogte te brengen van zijn arbeidsongeschiktheid, het recht kan1591 worden ontzegd op het gewaarborgd loon voor de dagen van ongeschiktheid die de dag van deze verwittiging 1592 voorafgaan.1593 Indien de werknemer zijn 1588 1589 1590 1591 1592 Zie in het algemeen R. JANVIER, “Knelpunten in de controlegeneeskunde” in M. RIGAUX (ed.), Actuele problemen van het arbeidsrecht, IV, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 77-144. Art. 31, § 2 Arbeidsovereenkomstenwet. Wanneer de arbeidsongeschikte werknemer aan een andere persoon de opdracht geeft om zijn werkgever te verwittigen, blijft de werknemer persoonlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van dit mandaat (Arbh. Brussel 6 januari 1982, TSR 1982, 207). Doordat de Arbeidsovereenkomstenwet voortaan uitdrukkelijk in een sanctie voorziet bij het laattijdig voldoen aan de kennisgevingsplicht, is het onwaarschijnlijk dat de rechtspraak (nog) zou aanvaarden dat deze tekortkoming kan worden bestraft met een ontslag om dringende reden (zie W. VAN EECKHOUTTE, Sociaal Compendium ’15-’16 – Arbeidsrecht met fiscale notities, Mechelen, Kluwer, 2015, 2280, nr. 4242). Merk op dat de tekst van de Arbeidsovereenkomstenwet dit als een mogelijkheid formuleert voor de werkgever, niet als een verplichting. De vraag rijst wat precies wordt bedoeld met ‘deze verwittiging’. In de eerste plaats is de term ‘verwittiging’ nieuw, en heeft de Arbeidsovereenkomstenwet het initieel over ‘op de hoogte brengen’ (zie art. 31, § 2 en art. 31, § 3/1, Ria JANVIER, Inger DE WILDE & Sophie AERTS 255 Arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector – Vlaamse overheid werkgever gewoonweg niet – dus ook niet laattijdig – op de hoogte heeft gebracht, valt uit deze bepaling impliciet af te leiden dat de werkgever voor de dagen waarop de werknemer zonder verwittiging afwezig was, geen gewaarborgd loon verschuldigd is.1594 B. Bewijs 1. Principe Eenmaal de werknemer aan de werkgever zijn arbeidsongeschiktheid heeft gemeld, moet hij hiervan het bewijs leveren. Dit gebeurt meestal aan de hand van een geneeskundig getuigschrift. Conform de Arbeidsovereenkomstenwet is het voorleggen van een medisch getuigschrift slechts noodzakelijk in zoverre deze verplichting in een collectieve arbeidsovereenkomst of in het arbeidsreglement is ingeschreven, ofwel – bij gebrek aan een dergelijke expliciete bepaling – indien de werkgever daarom verzoekt.1595 In dit laatste geval rust de bewijslast op de werkgever die moet kunnen aantonen dat hij een dergelijk verzoek aan de werknemer heeft gericht. Een clausule in een individuele arbeidsovereenkomst kan niet worden gelijkgesteld met een bepaling in een CAO of een voorschrift van het arbeidsreglement. 1596 Verder doorgeredeneerd, komt het ons voor dat in geval van contractuele tewerkstelling in overheidsdienst, de automatische verplichting om de arbeidsongeschiktheid te staven door middel van een geneeskundig getuigschrift, enkel kan worden opgelegd via het arbeidsreglement. Een dergelijke verplichting inschrijven in de rechtspositieregeling spoort niet met de tekst van de Arbeidsovereenkomstenwet. Aangezien de Arbeidsovereenkomstenwet – anders dan wat de kennisgevingsplicht betreft (supra, A) – geen veralgemeende verplichting oplegt om de arbeidsongeschiktheid te staven aan de hand van een medisch attest, valt daaruit af te leiden dat deze wet de aanwending van andere bewijsmiddelen niet per definitie uitsluit. Nu, in de praktijk zal – doorgaans in het arbeidsreglement1597 – aan de werknemer de verplichting worden opgelegd tot het indienen van een geneeskundig attest als bewijs van zijn arbeidsongeschiktheid. Dat is niet anders voor het personeel in dienst van de Vlaamse overheid; het model van arbeidsreglement stelt namelijk dat iedere afwezigheid wegens ziekte met het ziektemeldingsformulier dient te worden gestaafd. 1598 1593 1594 1595 1596 1597 1598 256 eerste streepje Arbeidsovereenkomstenwet). Deze termen kunnen als synoniemen worden beschouwd, een andere interpretatie is niet mogelijk (FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG, Algemene Directie Individuele Arbeidsbetrekkingen, Afdeling van de reglementering van de individuele arbeidsbetrekkingen, Brief de dato 8 augustus 2014 van Michel DE GOLS (directeur-generaal) – Betreft: opmerkingen bij het rapport van de werkgroep arbeidsongeschiktheidscircuits in de publieke sector, kenmerk 35360AOBS). Art. 31, § 3/1, eerste streepje Arbeidsovereenkomstenwet. Volgens de parlementaire voorbereiding geldt deze sanctie “voor de dagen die de verwittiging (…) voorafgaan. Vanaf het og