JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG inter view Daisy Janssen Onderzoeker en specialist ouderengeneeskunde Doorbraakpijn - Herziening richtlijn ‘Pijn bij kanker’ Praten over dood met mensen met een verstandelijke beperking Waarde en kwaliteit van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg 1e druk ➔ Behandelt thema ouderen en de dood vanuit psychologisch perspectief ➔ Geeft inzicht in de bijdrage van psychologie aan allerlaatste levensfase ouderen ➔ Professionele begeleiding van ouderen en hun omgeving bij het naderen van de dood ➔ Wetenschap, theorie en praktijk worden met elkaar verbonden Klaar met leven? Ouderen en het levenseinde in psychologisch perspectief ISBN: 9789036810937 M. Vink, S. Teunisse H. Geertsema € 29,95 KLAAR MET LEVEN? Ouderen en het levenseinde in psychologisch perspectief De naderende dood bij ouderen kent vele gezichten, verschillende emoties, vragen en dilemma’s met zich mee. Angst, onzekerheid en bezorgdheid kunnen tot wanhoop leiden. Gevoelens van eenzaamheid, van niet (meer) geliefd zijn of van anderen tot last zijn, kunnen verlangen naar de dood aanwakkeren. De naderende dood raakt niet alleen de oudere zelf, maar ook de naasten en betrokken hulpverleners. Het vraagt veel professionaliteit om ouderen en hun dierbaren in deze fase bij te staan. Dit boek belicht het thema ‘klaar met leven’ vanuit een psychologisch perspectief. Het sluit aan bij vraagstukken waar professionals mee worden geconfronteerd in de praktijk en geeft handreikingen om ouderen bij te staan in hun verlangens, dilemma’s en angsten ten aanzien van het levenseinde. Het is primair geschreven voor psychologen, artsen, verpleegkundigen, geestelijk verzorgers en andere professionals die met ouderen werkzaam zijn. Maar het kan ook een inspirerende bron van informatie zijn voor ouderen zelf en andere geïnteresseerden. Snel en eenvoudig bestellen? Ga naar www.bsl.nl JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 VOORAF Inhoud –Half vol of half leeg? 4 4 Q & A – Mini-interview met Roberto Perez 4 KORT NIEUWS 5 V E R S C H E N E N – De nieuwste publicaties uitgelicht 7 REDACTIONEEL AGENDA DE PRAKTIJK T E A M I N B E E L D – Johannes Hospitium Vleuten 8 ER ZIJN – 10 Het werk van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg 10 U I T H E T L A N D – Column van Barend Kooistra 13 – Herziening richtlijn ‘Pijn bij kanker’ 14 O O I T G A J E D O O D – Praten over dood met mensen met een verstandelijke beperking 16 N F K – Oproep tot praten over het levenseinde 18 D R O O M H O S P I C E – Verbeterpunten 19 A D V A N C E C A R E P L A N N I N G – De verantwoordelijkheden van de verpleegkundige 22 E R V A R I N G S V E R H A A L – Professionele blik vertroebelt bij eigen familie 25 DOORBAAKPIJN 8 KENNIS & WETENSCHAP GEZICHTSPUNT E-PAL 25 – Samenvattingen uit artikelen over palliatieve zorg 28 INTERVIEW – Daisy Janssen 30 I N H E T Z I C H T – Gasthuis Hoogezand-Sappemeer 33 C O L O F O N / E N D A N N O G D I T … 34 30 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 3 REDACTIONEEL AGENDA Q&A Door Anouk Brinkman Vincent Boon Wanneer u dit leest, is 2017 al in volle gang. Maar het moment waarop ik dit schrijf − tussen kerst en oud en nieuw − is de periode van terug- en vooruitblikken. Terugblikkend zien we dat het afgelopen decennium flinke vooruitgang is geboekt in de palliatieve zorg. Tegelijkertijd horen we nog dagelijks voorbeelden van mensen die in de laatste fase niet de zorg kregen die zij nodig hadden of wensten; hoezo vooruitgang? Is het glas dan half vol of half leeg? In mijn ogen is het glas veel meer dan half vol en het glas zal het komende jaar nog voller worden! We kijken terug op een jaar waarin vele projecten van start zijn gegaan die uiteindelijk hun impact op de praktijk krijgen. We hebben de lancering van de Canon Palliatieve Zorg gezien: een mijlpaal! Net als de start van de 100e PaTzgroep. We zien dat vele partijen, landelijk en regionaal, concreet inhoud geven aan verbinding en samenwerking. Naast de initiatieven uit de professionele hoek, heeft ook het overlijden van vele beroemdheden in 2016 bijgedragen aan het besef dat sterfelijkheid bij het leven hoort, zelfs voor mensen met een onsterfelijke sterrenstatus. Ja, er verandert echt iets in de maatschappij en in de palliatieve zorg. Toch is er ook een zorg. De pioniers van de palliatieve zorg gaan geleidelijk aan met pensioen, terwijl de behoefte aan palliatieve zorg groeit. Al die nieuwe PaTz-groepen en palliatieve teams hebben gespecialiseerde professionals nodig en ook de vraag naar vrijwilligers groeit. Ik hoop dat het gaat lukken om voldoende mensen te motiveren een (kader)opleiding, post-hbo of master palliatieve zorg te gaan volgen of als vrijwilliger aan de slag te gaan. En u als Pallium-lezer wens ik blijvende inspiratie in uw dagelijks werk. Roberto Perez 16 maart 2017 − Symposium ‘In vertrouwde handen’ Het Consortium Ligare organiseert in Zwolle dit symposium. Kerndoel is de palliatieve patiënt samen met zijn naasten persoonlijke keuzes te laten maken. Meer informatie: www.iknl.nl. 17 maart 2017 – NVPO-congres De Nederlandse Vereniging Psychosociale Oncologie zet in op een grotere synergie tussen psychosociaal oncologisch beleid, onderzoek en de klinische praktijk. Tijdens het congres in Utrecht staan overdracht van kennis en ontwikkelingen maar zeker ook interactie centraal. Meer informatie: www.nvpo.nl. 20 maart 2017 − 3-daagse training Kinderpalliatieve Zorg Deze training van het IKNL in samenwerking met Stichting PAL is bedoeld voor o.a. verpleegkundigen. De training wordt gegeven door experts uit de praktijk en ervaringsdeskundigen. Ook op 15 mei vindt deze training plaats, beide keren in Utrecht. Meer informatie: www.iknl.nl. 30 maart 2017 – PaTz-Symposium Op het jaarlijkse PaTz-symposium in Amersfoort dit jaar twee workshopronden met keuze uit tijdige identificatie van en anticiperende palliatieve zorgplanning bij chronische ziekten; de PaTz-methodiek; de rol van wijkverpleegkundige in de PaTz-groepen, wat PaTz-groepen van elkaar kunnen leren en samenwerken met vrijwilligers in de palliatieve zorg in de eerste lijn. Meer informatie: www.patz.nu. 31 maart 2017 – De laatste zorg Dit congres, dat plaatsvindt in Ede, is bestemd voor alle verpleegkundigen en verzorgenden die zorg verlenen aan terminaal zieke patiënten. Onderwerpen zijn o.a. pijnbestrijding, hoop, dementie en het palliatief transmuraal pad. Meer informatie: www.congressenmetzorg.nl. Rob Krol Adviseur palliatieve zorg IKNL en redactielid van Pallium. 18 -20 mei 2017 – EAPC World Congress Het World Congress of the European Association for Palliative Care met dit jaar als titel Progressing Palliative Care vindt plaats in Madrid, Spanje. Meer informatie: www.eapc-2017.org/. 4 PALLIUM Roberto Perez, hoogleraar Pijn, pijnbestrijding en palliatieve zorg zit nu ruim een jaar op zijn leerstoel aan VUmc Amsterdam. Voorafgaand aan zijn benoeming was Perez al nauw betrokken bij pijngerelateerd onderzoek. “Mijn hoogleraarschap is een erkenning van het belang van pijn- en palliatieve zorgonderzoek en dat we binnen deze thema’s de juiste vragen stellen.” Andrea Ege Photography Half vol of half leeg? Waarmee heeft u zich het afgelopen jaar beziggehouden? “Er zijn twee onderzoeksthema’s die al langer lopen. Zo doen we onderzoek naar medicatiemanagement in de laatste levensfase. Patiënten in de palliatieve fase gebruiken vaak veel soorten medicatie die niet meer allemaal per se nodig zijn. We inventariseren welke geneesmiddelen kunnen worden afgebouwd en welke factoren daarop van invloed zijn. Bepaalt de patiënt of de hulpverlener wat er met de medicatie gebeurt en hoe wordt daarover gecommuniceerd? Uiteindelijk willen we handvatten opstellen voor de praktijk zodat de demarcatie van pijn in de palliatieve fase verbetert en het een vast onderdeel wordt in het therapeutisch proces.” Wat is het tweede thema? “Dat is pijn bij dementie; in dat onderzoek richten we ons op de meetproblemen in de palliatieve fase. De pijnperceptie is anders bij verschillende vormen van dementie. Zo wordt pijn minder goed aangegeven bij mensen met vasculaire dementie.” Chronische pijn is uw belangrijkste speerpunt, vanwaar uw fascinatie hiervoor? “Iedereen heeft zijn eigen ervaring met pijn. Het is een moeilijk te vatten fenomeen. Dichters, musici en kunstenaars proberen het bewustzijn te vatten. Dat is pijn in feite ook. Het kleurt op een bepaald niveau het leven, zeker voor mensen die al op jonge leeftijd met pijn te maken krijgen. Als onderzoeker wil je een onderwerp waar je goed je tanden in kunt zetten, dat geldt zeker voor het thema pijn.” • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 KORT NIEUWS Hospicezorg aan huis “De specialistische kennis die we in het hospice hebben, willen we meer gaan delen met de eerste lijn”, zei directeur P. Lensselink van het Johannes Hospitium Vleuten tijdens een bijeenkomst over ‘De essentie van hospicezorg’. De bijeenkomst werd in Vleuten gehouden ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het hospice. “Het is jammer dat onze kennis slechts ingezet wordt voor de ‘geluksvogels’ die bij ons in het hospice worden opgenomen. De vele ongeneeslijk zieke patiënten die thuis verblijven, willen we ook kunnen bereiken.” Komende tijd, zo zei de directeur, wordt daarom nadrukkelijk de samenwerking gezocht met zorgverleners in de eerste lijn, zoals huisartsen en thuiszorgorganisaties. Eén van de pioniers van de Nederlandse hospicezorg, internist-oncoloog Ben Zylicz, die in de jaren ’90 betrokken was bij de oprichting van hospice Rozenheuvel in Rozendaal (bij Arnhem), was uitgenodigd zijn visie te geven op de essentie van hospicezorg. In zijn eerste jaren bij Rozenheuvel verleende hij vele honderden consulten aan zorgverleners in de eerste lijn. Sindsdien is deze transmurale hospicezorg – of hospicezorg-aan-huis – nimmer van de grond geko- PALLIUM Canon Palliatieve Zorg online Staatssecretaris Martin van Rijn van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft midden december 2016 op het Nationaal Congres Palliatieve Zorg de Canon Palliatieve Zorg gelanceerd. De Canon brengt in 25 vensters de geschiedenis van palliatieve zorg in Nederland in beeld (www.canonpalliatievezorg.nl). De Canon wil lezers enthousiast maken voor het grotere verhaal achter palliatieve zorg. De 25 vensters besteden onder meer aandacht aan de historie van pijnbestrijding, de opkomst van hospices, de verhouding tot euthanasie, kinderpalliatieve zorg, de richtlijnen palliatieve zorg, palliatieve zorg in het ziekenhuis en praten over het levenseinde. Ook de vakpers, waaronder Pallium, wordt in een apart venster beschreven. Vanuit de 25 vensters krijgt de lezer leestips mee voor wie meer wil weten over een bepaald onderwerp. Ieder venster bestaat uit teksten, historisch fotomateriaal, films, studieopdrachten en verwijzingen naar interessante informatie zoals boeken, artikelen en tijdschrift(artikel)en. Ook zijn aan enkele vensters studieopdrachten gekoppeld. De Canon is ontwikkeld met subsidie van ZonMw en gemaakt door Jan Steyaert en Jos van der Lans, samen met een redactie van deskundigen op het gebied van palliatieve zorg. men. In zijn beschrijving van ‘de essentie van hospicezorg’ kwam de ondersteuning van pa-­ tiënten die thuis verblijven dan ook niet voor. Andere belangrijke onderdelen die hij wel noemde, waren onder meer het bieden van veiligheid en geruststelling, acceptatie van het onoverkomelijke, openstelling voor iedereen (ongeacht status e.d.) en het uitgangspunt dat de zorg niet gericht is op het verlengen of verkorten van het leven. De tweede spreker, bijzonder hoogleraar vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg Anne Goossensen, hield het gehoor voor hoe de wetenschap de essentie van het vrijwilligerswerk in de hospicezorg probeert te omschrijven. “Vrijwilligers blinken uit in ‘er zijn’, geven hoop, geven kameraadschap en helpen de zieken zich begrepen te voelen”, zei zij onder meer. Ook gaf ze aan welke moeite de wetenschap heeft om de waarde van vrijwilligerswerk te duiden: “Hoe meet je dit alles?” Een belangrijke focus daarbij zou de kwaliteit van de zorgrelatie kunnen zijn. • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Toevoeging In het vorige nummer van Pallium is een uitgebreid artikel verschenen over het project ParkinsonSupport. Dit project wordt gefinancierd binnen het ZonMw programma Palliantie en is een samenwerking tussen ParkinsonNet, de Parkinson Vereniging, Buurtzorg Nederland en de ZZG Zorggroep. Graag willen we daaraan toevoegen dat ook het expertisecentrum Palliatieve Zorg van het Radboudumc hierin participeert. Het projectleiderschap ligt ook bij zowel het expertisecentrum Palliatieve Zorg als bij ParkinsonNet. “Voelen patiënten en naasten zich gehoord en gezien? Hebben zij erkenning ervaren voor hun situatie? Zijn zij vanuit waardigheid benaderd? Daar kun je de zorgontvangers naar vragen.” 5 tHuis Lioba KORT NIEUWS Hospices bieden respijtzorg Rondom respijtzorg door hospices gaan in 2017 twee bijzondere initiatieven van start: tHuis Lioba in Egmond Binnen en het C’est La Vie-huis in Naarden. “tHuis Lioba is een warm en gastvrij huis waar ongeneeslijk zieke mensen tijdelijk kunnen worden opgenomen om op adem te komen”, staat te lezen op de website www. thuis-lioba.nl. “Dezelfde periode biedt dan tevens lucht voor alle bij de mantelzorg betrokken gezins- en familieleden en vrienden.” Het initiatief is een samenwerking tussen Hospice Alkmaar en het Liobaklooster. tHuis Lioba is gevestigd in een zijvleugel van het klooster. Er komen vier kamers. In organisatorische zin is het respijthuis een onderdeel van Hospice Alkmaar. Het C’est La Vie-huis in Naarden is in feite een doorsnee bijna-thuis-huis, ware het niet dat er vanaf de start (maart 2017) expliciet gekozen wordt voor een respijtzorgaanbod, zowel voor ongeneeslijk zieke mensen als voor mensen die nog niet in de laatste levensfase zijn. Het bijna-thuis-huis geeft de opties op hun website www.cestlavie-huis.nl net zo veel aandacht als de gangbare functie van hospicevoorzieningen, de opname. Uit de laatste metingen van REPAL (Registratie Palliatieve Zorg) bleek dat ongeveer 7% van de opnames uit respijtzorg bestond. De gedachte bestaat dat de behoefte van met name mantelzorgers om tijdelijk ontlast te worden van hun zorgtaken voor een ernstig zieke veel groter is dan dit percentage lijkt te zeggen. 6 Mogelijke opheffing Agora en Fibula Praktijkteam Palliatieve Zorg De gewenste verdergaande samenwerking tussen IKNL, Agora en Fibula moet in 2017 een organisch verloop krijgen. Dat blijkt uit een persbericht van IKNL: “De inhoudelijke ambitie van de drie organisaties en de benodigde activiteiten om die ambitie waar te kunnen maken, zijn verkend. Ook is onderzocht welke samenwerkingsvorm het meest passend is. Het ministerie van VWS is bereid om invulling te geven aan de noodzakelijke randvoorwaarden.” Uit de wandelgangen wordt duidelijk dat de bestuurders qua samenwerkingsvorm het liefst kiezen voor een optie waarbij Agora en Fibula opgaan in de organisatiestructuur van IKNL. Verhoudingsgewijs zou dit betekenen dat Agora en Fibula opgeheven worden. IKNL (jaarbudget 35 miljoen, meer dan 500 medewerkers) is immers veel groter dan Agora (4 ton, 8 medewerkers) en Fibula (2,5 ton, 3 medewerkers). Deze optie zou te verkiezen zijn boven de keuze Agora en Fibula te laten samenvloeien met de afdeling palliatieve zorg van het IKNL. Het Praktijkteam Palliatieve Zorg - opgericht in 2016 - heeft afgelopen jaar al tientallen keren goed werk kunnen doen in het ondersteunen van zorgprofessionals bij het oplossen van knelpunten in de organisatie en financiering van palliatieve zorg. De meeste vragen aan het team kwamen uit de hospicewereld blijkt uit een overzicht dat staatssecretaris Van Rijn van VWS naar de Tweede Kamer heeft toegestuurd. De top 3 van vragen betreft de onduidelijkheid over de vergoedingsmogelijkheden vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) bij verhuizing van ongeneeslijk zieken van een verpleeghuis naar huis, de vergoeding of beschikbaarheid van medicijnen of hulpmiddelen die nodig zijn voor palliatieve zorg en de administratieve lasten (bijvoorbeeld door de verschillen die er zijn tussen verantwoording en aanvragen van palliatieve terminale zorg in de Wlz en de Zorgverzekeringswet (Zvw)). Het praktijkteam is bereikbaar via [email protected] en 030-2739900. Harmonicafolders ‘Zullen we over de dood praten?’ Een folder met de voordelen van vroegtijdig praten over het levenseinde. Dat is het nieuwste veelkleurige product van Bureau MORBidee, het bureau dat gespecialiseerd is in communicatie rondom het levenseinde. De folder somt diverse voordelen van vroegtijdig praten over het levenseinde op, zoals ‘Het leven krijgt meer betekenis’ of ‘Er is meer aandacht voor wezenlijke zaken’. Een deel van de tien genoemde voordelen heeft vooral betrekking op ongeneeslijk zieken, zoals ‘Het verkleint het aantal onafgemaakte zaken’ en ‘Het geeft rust’. Professionals in de uitvaart- en gezondheidszorg kunnen de folders uitreiken aan hun cliënten tijdens individuele contacten of bij congressen en symposia. Er is rekening gehouden met mensen die het woord ‘dood’ in eerste instantie niet veel aandacht willen geven; de folder heeft twee voorkanten, waarbij de één ‘Zullen we over de PALLIUM dood praten?’ vermeldt, en de ander ‘Heb je even tijd voor een serieus gesprek?’ De folder past in de nationale campagne ‘Zullen we over de dood praten?’ die Bureau MORBidee in maart 2016 startte. Nadat de oproep eerst via social media en bierviltjes werd uitgezet, gebeurt het nu via een folder. Later in 2017 volgt een website. Wie de folders wil bestellen kan een mailtje sturen naar [email protected]. • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 VERSCHENEN Psychosociale zorg in de oncologie Door Rob Krol Dit boek geeft een goed overzicht van de ontwikkelingen en behandelt een breed scala aan onderwerpen, waaronder zorg aan migranten, ketenzorg door huisarts en specialist, erfelijke kanker, werkproblematiek en zorg voor de zorgenden. In de lange rij aan auteurs treffen we vele bekenden uit het palliatieve werkveld. De ondertitel is wat misleidend; het is meer een casusgestuurd leerboek en zeker niet alleen bruikbaar voor dokters. Dat blijkt al in de eerste casus, die u aanspreekt in de rol van verpleegkundig specialist. Veel van de thema’s zijn tevens relevant in de palliatieve fase, ook bij niet-oncologische ziektebeelden. Bij iedere casus wordt de lezer een aantal vragen gesteld, niet alleen op psychosociaal vlak, maar ook over het ziektebeeld. De antwoorden, voorzien van veel achtergrondinformatie, worden soms zo breed uitgemeten dat je zou willen dat men meer to the point bleef op het psychosociale aspect. Wie verwacht vooral praktische tips te krijgen in de vorm van voorbeelden voor woorden of zinnen om een gesprek te openen of vlot te trekken, wordt soms teleurgesteld. Maar dat zijn slechts kleine minpuntjes, als je ze al zo kunt noemen. Vrij klein is ook het lettertype, waardoor de rijke inhoud prettig hanteerbaar blijft, maar houd wel je leesbril bij de hand. Al met al een waardevolle aanwinst voor iedere professional die zich wil verdiepen in psychosociale zorg en daarbij niet bang is om iets over oncologie op te steken. Mecheline van der Linden, Josette Hoekstra-Weebers, Alexander de Graeff en Fons Mathot (redactie). Marjan Derksen (illustrator). Psychosociale zorg in de oncologie. Een praktijkboek voor dokters. Uitgeverij De Tijdstroom. ISBN 9789058982995. PALLIUM Slotakkoord Door Rob Bruntink Sinds euthanasie in Nederland is toegestaan (als de arts zich tenminste aan een aantal zorgvuldigheidseisen houdt), zijn de misverstanden over levensbeëindigend handelen eerder toe- dan afgenomen. Willeke Stadtman, één van de artsen van de Levenseindekliniek, heeft er een mooie verzameling van gemaakt. Ze zijn gebundeld in het boek: Slotakkoord. 15 misverstanden over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Sommige misverstanden leven vooral in de samenleving (‘Ik heb recht op euthanasie’, ‘De arts is verplicht mee te werken aan een euthanasieverzoek’), andere bestaan ook onder zorgverleners (‘De SCEN-arts moet toestemming geven voor euthanasie’). Stadtman bespreekt de misverstanden aan de hand van casuïstiek en weerspreekt ze door vervolgens de realiteit te benoemen. Daarmee ontstaat een uiterst leesbaar en genuanceerd boek over de maatschappelijke onmogelijkheid van de ‘gereguleerde dood’. Willeke Stadtman. Slotakkoord. 15 misverstanden over euthanasie en hulp bij zelfdoding. Uitgeverij Just Publishers. ISBN 9789089 757319. Mijn ex, de dood en ik Door Rob Bruntink Mijn ex, de dood en ik is een Duitse roman over de dood, geschreven door Thees Uhlmann. Het is zijn debuut en het was meteen goed voor een verkoop van zo’n 100.000 exemplaren. Het uitgangspunt is origineel: plots staat de dood op de stoep van de hoofdpersoon. Hij krijgt drie minuten de tijd om over alles na te denken en dan moet hij mee. Echter: in die drie minuten belt zijn ex ook bij hem aan. Hij doet open en de dood raakt geïntrigeerd door hoe hij en zijn ex met elkaar omgaan. De dood besluit om niet tot doden over te gaan en zich • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 aan te sluiten bij de reden waarom de ex voor de deur staat; om gezamenlijk op bezoek te gaan bij de moeder van de hoofdpersoon. Er ontstaat een geniaal uitgewerkt vervolg, met briljante, absurde dialogen. En passant dringt zich een strijd op tussen de dood die we allemaal kennen en een ander concept van de dood, die de huidige versie mogelijk in een wat zachter daglicht zet. Dat een kolderiek verhaal je op deze wijze aan het denken zet over de dood, is een prettige bijkomstigheid bij een toch al uiterst vermakelijk boek. Thees Uhlmann. Mijn ex, de dood en ik. Signatuur. ISBN 9789056 725709. Als adem lucht wordt Door Rob Bruntink When Breath Becomes Air van neurochirurg Paul Kalanithi handelt over zijn eigen sterven. Kort voor zijn afstuderen als neurochirurg hoort hij dat hij ongeneeslijk ziek is, twee jaar later overlijdt hij. In de tussenliggende tijd werkt en leeft hij zo gewoon als mogelijk en schrijft hij het boek. Hij laat daarin zien hoe hij zijn opleiding heeft ervaren en wat volgens hem een dokter tot een goede dokter maakt. Uitvoerig staat hij stil bij zijn laatste levensmaanden. Wijsheden over leven en dood wisselt hij af met persoonlijke vragen: ‘Waarom was ik zo gezaghebbend in een doktersjas en zo bedeesd in een ziekenhuishemd?’ Kort voor zijn dood moest het schrijven ophouden. Zijn vrouw schrijft het laatste hoofdstuk: ‘Pauls besluit om de dood recht in de ogen te kijken belichaamt een kracht die we niet voldoende eren in onze doodsbed vermijdende cultuur.’ Het is daarmee een leerzaam boek voor iedereen, niet alleen voor zorgverleners. Paul Kalanithi. Als adem lucht wordt. Hollands Diep. ISBN 9789048 834587. 7 TEAM IN BEELD Johannes Hospitium Vleuten Liefdevolle topzorg in jubilerend hospitium V.l.n.r. Joke Breunissen, Mariette Kniest, Bea Brink, Ans Sierksma, Sylvia van der Zande, Marieke Ausems, Ria Schoonheim, Trees Spelbos. 8 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Door Brenda van Dam Foto Vincent Boon Het eerste highcarehospice in Nederland, het Johannes Hospitium Vleuten, vierde afgelopen december zijn 25-jarige jubileum! Het logo bevat nog altijd het achtpuntige kruis van de Johanniter Orde, waarmee het hospitium verbonden is. De acht punten staan voor hulp, troost, bescheidenheid, rechtvaardigheid, empathie, integriteit, vrede en geloof. De waarden van weleer vormen de basis voor de ‘liefdevolle topzorg’ die het hospitium tegenwoordig verleent. Brenda van Dam is journalist. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Het hospitium is opgericht vanuit het gedachtegoed van de protestantse Johanniter Orde en de katholieke Maltezer Orde die liefdadigheid hoog in het vaandel hebben staan. “Hospitium betekent gasthuis. Oprichters Jan van der Does de Willebois en Rita Plomp-van Harmelen wilden het Latijn niet verbasteren”, weet bureaumanager Erica Denzel. “Het is begonnen met 2 kamers in een klooster. In het begin was alles klein en huislijk. De kamers waren boven, heel onpraktisch. De zusters kookten voor de gasten en deden alles zelf. Om 12 uur rook het al naar stoofvlees en bloemkool. Hoewel enkele mensen bang waren het huislijke te verliezen, is alles in de loop der tijd véél professioneler geworden.” “Ziektekostenverzekeraars hebben daarbij een vinger in de pap gehad door steeds meer eisen te stellen aan veiligheid, hygiëne, dossiervorming en dergelijke”, aldus verpleegkundige Martine Bakker. Inmiddels is het hospitium gevestigd in een modern pand in een rustige woonwijk. Er is ruimte voor 8 gasten. “Er is 24 uur per dag een verpleegkundige aanwezig”, vertelt Bakker. “We hebben 2 eigen artsen die dagelijks komen. Dat is nodig, maar ook heel fijn. Zij kennen de gasten en hun situatie goed.” Het team wordt ondersteund door 130 vrijwilligers, onder wie 50 zorgvrijwilligers die zorgtaken en ADL-taken uitvoeren. “De dienstdoende verpleegkundige is verantwoordelijk voor de coördinatie van de dag”, vertelt vrijwilligerscoördinator Hetty Boven. “Bij vragen gaan vrijwilligers eerst naar haar.” Professionals en vrijwilligers realiseren samen liefdevolle topzorg. Naast de fijne badkamer, de tuin en lekker eten is er veel mogelijk: dieren mogen logeren, er is massage, muziektherapie, kunstzinnige therapie. En veel persoonlijke aandacht voor de gasten én hun naasten. Denzel: “We zien het als een mooie taak om familie te begeleiden in het proces dat sterven is. We hebben gesprekken, folders, er is altijd iemand om vragen te beantwoorden.” “Als je familie goed begeleidt, komt dat ten goede aan de gast”, aldus Boven. Maar liefdevolle topzorg is niet grenzeloos, vindt Bakker. “Oude ruzies kan ik bijvoorbeeld niet oplossen. Ik kan mensen aanhoren, maar ze moeten het zelf oplossen. Mensen sterven zoals ze geleefd hebben.” Bij elk overlijden wordt een kaars ontstoken op de tafel in de entree. Bakker: “Wij doen altijd een ritueel van uitgeleide. De familie mag helpen om hun geliefde in de kist te leggen. We staan stil bij de periode die iemand bij ons was, we lezen een gedicht, draaien muziek. Alles in overleg. We blazen de kaars uit in de gang en lopen daarna naar buiten naar de rouwauto. Dat is ons moment van afscheid.” Na een aantal maanden is er voor familie en personeel een herdenkingsbijeenkomst met koffie na. “De familie vindt het altijd fijn om weer even terug te komen”, vertelt Boven. “Ze hebben, hoe raar het ook klinkt, allemaal een fijne tijd gehad in het hospitium.” JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 9 PRAKTIJK Er Zijn Het werk van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg Vrijwilligers leveren een belangrijke bijdrage in de zorg voor mensen Twee vrijwilligers uit de palliatieve terminale zorg zeggen hierover: in de palliatieve fase en hun naasten. 1,2,3 Er zijn ruim 11.000 VPTZ-vrijwilligers actief in Nederland. a Veel organisaties in de palliatieve termi- nale zorg zouden niet kunnen bestaan zonder vrijwilligers. Toch is niet voor iedereen duidelijk wat zij precies doen en wat hun waarde is. Wat is de kern van hun bijdrage en hoe is de kwaliteit ervan te evalueren? Door Ankana Spekkink en Anne Goossensen a Aantal gebaseerd op ‘Registratierapportage VPTZ 2014’ van VPTZ Nederland (2015). b Citaat afkomstig uit publicatie van Goossensen & Sakkers (2014) ‘Daar doe ik het voor’. Ervaringen van vrijwilligers. Amersfoort: VPTZ Nederland. c Citaat van Anne Poorthuis uit het blad ‘PALvooru’ (2015). Artikel is geschreven door T. Joostensz. 10 Er Zijn Hoe vrijwilligers bijdragen aan de palliatieve zorg is te begrijpen via het concept ‘Er Zijn’.4 De vrijwilligers leveren hun eigen unieke vorm van zorg, zonder gestuurd te worden door professionele kwaliteitskaders en het denken over goede zorg dat hieruit voortvloeit. Zij zijn (nog) niet gekleurd door het reguliere kwaliteitsdenken en de vele regels en protocollen die er binnen de professionele zorgverlening te vinden zijn. Hun werk wordt niet gevangen in afvinklijstjes en aantoonbare resultaten gelinkt aan interventies. Hun kracht is dat zij zich puur kunnen richten op het perspectief van de cliënt en zijn naasten. Om de waarde van de zachte kant van kwaliteit van zorg, waar ‘Er Zijn’ onder valt, aan te tonen moet duidelijk zichtbaar worden wat vrijwilligers doen en of dit werkelijk goede zorg is voor de cliënt. Zoals bij alle actoren in de palliatieve zorg is het monitoren van opbrengsten bevorderlijk voor het aanscherpen van scholing en het verbeteren van suboptimale praktijken. Daarbij helpt het om de positie en zichtbaarheid van vrijwilligers te versterken en kan het samenspel met professionals worden verbeterd. Eerst zal duidelijk moeten worden wat onder ‘Er Zijn’ verstaan wordt. Vrijwilligers zelf geven aan dat het passief lijkende ‘Er Zijn’ een begrip is waarin er continu naar afstemming wordt gezocht en afweging plaatsvindt. Het omvat een proces van: jezelf terughouden, leegmaken, stil worden en ruimte bieden, zodat afstemming tot stand kan komen.5 Het gaat om zoeken naar wat er speelt en past en kijken hoe handelen, of bewust niet-handelen, daar erkenning aan kan bieden, en hoe dat uitpakt. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG “Het begrip ‘Er Zijn’ is veel uitgebreider dan ik gedacht had. Soms maak je gewoon een praatje met iemand. Soms moet je alleen maar aanwezig zijn (…) Bij anderen is het niet zo duidelijk wat ze van me verwachten. Dan probeer je ze te ‘lezen’. Wat zouden ze prettig vinden? Willen ze praten of juist niet? En als ze niet willen praten: hoe zorg ik ervoor dat ik bereikbaar voor ze blijft als ze me iets willen vragen.” (vrouw, 69 jaar).b “Als vrijwilliger moet je er vooral zijn, en niet teveel willen dóen. Je kijkt en luistert naar wat er nodig is. Er is geen standaardprotocol.” (vrouw).c Deze uitwerking van ‘Er Zijn’ heeft tot gevolg dat er relaties met cliënten en naasten ontstaan die goed en sterk zijn: waarin de ander zich gezien en erkend voelt. Dit biedt aanwijzingen voor kwaliteitsreflecties. Kwaliteitsreflecties Het gaat hierbij om het evalueren van de ‘zachte’ kant van zorgverlening: het afstemmen, de relatie, communicatie. Het is even puzzelen om tot een kwaliteitskader te komen dat recht doet aan het ‘Er Zijn’ van vrijwilligers. Veel van de professionele kwaliteitskaders en bijbehorende meetinstrumenten passen hier niet, omdat vrijwilligers geen medischtechnische, psychologische of verpleegkundige ‘handelingen’ uitvoeren. Wel is er bij onder anderen vrijwilligers en coördinatoren behoefte om de kwaliteit van vrijwilligerszorg hoog te houden. Observaties waarin dat niet het geval is, gaan bijvoorbeeld over te veel het eigen ding doen of belangrijke signalen die over het hoofd worden gezien. Reflectie over de moeilijkheden van ‘Er Zijn’ en (daaruit voortvloeiende) goede zorgrelaties dragen bij aan de optimalisatie en geven richting aan verbetermogelijkheden. Zorgethiek Het wetenschappelijke veld van de zorgethiek sluit hierop goed aan met haar visie op zorg. Vanuit dit theoretische veld staat de kwaliteit van de relatie voorop in het denken over goede zorg.6 De kwaliteit JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Stap 1: Ontvankelijk zijn De vrijwilliger beseft wat zijn ontvankelijkheid in de weg staat. De vrijwilliger maakt zichzelf leeg en opent zichzelf op waarnemingsniveau, er ontstaat innerlijke ruimte voor de ander. De vrijwilliger verstilt, kijkt en luistert met open aandacht, op ontvangende wijze. Stap 2: Perspectiefwisseling De vrijwilliger wisselt van perspectief met de cliënt en zijn naasten en er vindt sensitieve afstemming plaats. De vrijwilliger zoekt naar wie de ander is en Ontvankelijk zijn PALLIUM Thinkstock van zorg valt of staat met de afstemming van de zorggever op de ontvanger. Vanuit deze zorgethische visie begrijpen we dat de kwaliteit van ‘Er Zijn’ start met een gevoelige manier van kijken naar cliënten. Goede vrijwilligerszorg draait om de kwaliteit van de menselijke relatie en het in beeld krijgen van wat er voor deze unieke cliënt toe doet op dit moment. Centraal staat de kunst van de vrijwilliger om van perspectief te wisselen met de cliënt en zo nauw mogelijk aan te sluiten bij het binnenperspectief van de cliënt. Dit binnenperspectief omvat de logica van de cliënt: hoe de wereld er door diens ogen uitziet en wat voor hem/haar van betekenis is. Door als het ware in de schoenen te gaan staan van de cliënt en vanuit diens gezichtspunt naar de werkelijkheid te kijken, zal de vrijwilliger van perspectief wisselen en informatie ontdekken die zicht geeft op wat er op dat moment toe doet voor de cliënt. Belangrijk is dat de vrijwilliger hier passend op reageert door er aandacht aan te geven en erkenning te bieden. Een al dan niet passende respons kan de opgaven waar cliënten mee worstelen verlichten, verzwaren, vermeerderen, doen ontstaan, verlengen, (helpen) dragen, onderbreken en doen verdwijnen.7 Vanuit deze achtergrond is: ‘Er Zijn’ te concretiseren in verschillende stappen: wat er toedoet op dat moment voor die unieke cliënt en diens naasten. Stap 3: Passende respons geven De vrijwilliger stemt zijn handelen (of bewust niet-handelen) af op de in de perspectiefwisseling verkregen informatie en sluit daarop aan. Zo wordt duidelijk wat er eventueel gedaan kan worden. Op deze wijze is de vrijwilliger van betekenis voor de cliënt en naasten en maakt hij verschil. Stap 4: Blijven kijken De vrijwilliger gaat na hoe het handelen uitpakt, of de actie de ander goed doet of juist niet. Biedt de vrijwilliger de ander erkenning? Voelt de cliënt zich gezien en gehoord? Past zijn respons? Wanneer uit stap 4 is gebleken dat de zorg geen goed heeft gedaan en de cliënt en/of zijn naasten geen baat hebben ervaren, zal er weer gestart worden met stap 1. Perspectiefwisseling • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Passende respons geven JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Blijven kijken 11 PRAKTIJK Het schema ziet er mogelijk redelijk eenvoudig of zelfs triviaal uit. De kracht zit in de sensitiviteit en radicaliteit waarmee deze stappen worden uitgevoerd. Het gaat over deze vier stappen prominent leidend maken binnen relaties met cliënten. Vrijwilligers kunnen hierin groeien en zichzelf in deze stappen verbeteren. Ook bieden de stappen een reflectiekader waarmee moeilijke situaties, wrijving of confrontaties kunnen worden doordacht. processtappen inzichtelijk maken in hoeverre ‘Er Zijn’ goed lukt. De ervaringen van cliënten, vrijwilligers en naasten staan hierin centraal. Evaluaties met deze instrumenten tonen wat er goed gaat in het werk van de vrijwilligers en waar mogelijke verbeterpunten zitten. Middels deze evaluaties wordt een impuls gegeven om de waarde van de vrijwilligers in de palliatieve zorg te optimaliseren en het samenspel met mantelzorgers en professionals in de palliatieve terminale zorg te versterken. Zicht op Er Zijn Thinkstock Nu duidelijk is wat onder ‘Er Zijn’ verstaan kan worden, doemen er criteria op die helpend zijn om te meten en te evalueren of ‘Er Zijn’ lukt. Het gaat hierbij niet om het meten van interventies, maar om het zicht geven op ‘Er Zijn’. Dit betekent zicht op de kwaliteit van de relatie, de soort verbinding die vrijwilligers met cliënten en hun naasten aangaan en de wijze waarop zij aansluiten bij de opgaven van de cliënt. ‘Er Zijn’ is niet voor te schrijven in vooraf opgestelde richtlijnen en protocollen. Het verwijst naar de specifieke context van een situatie om daar uit te vinden wat het goede kan zijn. Dit aspect van goede zorg berust vooral op mensenwerk. Hoe het beste steun te bieden, erkenning of begrip; en dit kan per moment en per persoon verschillen. Drie stappen Dit alles maakt dat er drie stappen zijn om zicht op ‘Er Zijn’ te krijgen: 1.De houding en aandacht van de vrijwilliger die samen opgaan met ontvangende waarneming (het voorwerk). Hier wordt ook bedoeld iemands staat in termen van de soort van aandacht die er kan zijn. Wat ziet en hoort iemand wel en wat niet? Hoe wordt dat begrepen? 2.De kwaliteit van de relatie met de gast en naasten (dat wat zich ontspint). Is er een klik? 3.De mate waarin de cliënt zich gezien, gehoord, erkend en gesterkt voelt en de passendheid van de geboden ondersteuning (de opbrengsten). Bevordert de ondersteuning het welzijn van de cliënt? Diens waardigheid?8 Evaluaties Op dit moment worden er (onderzoeks)instrumenten getest in de praktijk van vrijwilligers in de palliatieve terminale zorg die vanuit de bovenstaande 12 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Literatuur 1.Radbruch L, Payne S. White paper on standars and norms for hospice and palliative care in Europe: part 2. European Journal of Palliative Care 2010; 17: 22-33. 2.Scott R. We cannot do it without you – the impact of volunteers in UK hospices. European Journal of Palliative Care 2015; 22; 80-83. 3.Claxton-Oldfield S. Hospice palliative care volunteers: the benefits for patients, family caregivers, and the volunteers. Palliative and Supportive Care 2015; 13: 809-813. 4.Goossensen A, Somsen J, Scott R, Pelttari L. Defining volunteering in hospice and palliative care in Europe: an EAPC White Paper. European Journal of Palliative Care 2016; 23; 184-191. 5.Goossensen A, Sakkers M. Daar doe ik het voor. Ervaringen van vrijwilligers in de palliatieve zorg. Uitgave VPTZ Nederland, 2014. 6.Klaver K, Elst E van, Baart A. Demarcation of ethics of care as a discipline: Discussion article. Nursing Ethics 2013; 7; 755-765. 7.Prins C, Baart A, Olthuis, G. De worstelende patiënt. Tijdschrift voor verpleegkundig experts 2014; 2; 56-60. 8.Kuis E, Goossensen A. Evaluating care from a care ethical perspective: a pilot study. Nursing Ethics 2016; 1-14, doi: 10.1177/0969733015620939. Ankana Spekkink, MA, is onderzoeker bij VPTZ Nederland ([email protected]). Prof. dr. Anne Goossensen is hoogleraar Informele zorg & Zorg­ethiek en bijzonder hoog­leraar Vrijwilligers Palliatieve Terminale Zorg aan de Universiteit voor Humanistiek. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 UIT HET LAND Het nieuwe lijden BAREND KOOISTRA Vroeger was lijden iets actueels, het was op een zeker moment aan de hand. En het bestond bij de gratie van de mening van een ander: “Suffering was in the eye of the beholder”. Je stierf van de pijn en dat vond een ander dan niet om aan te zien, of die ander vond dat het Gods wil was, of je eigen schuld. Of … vul maar in. In ieder geval stond wel vast dat een ander er iets van moest vinden. Voor je eigen perceptie van jouw lijden was niet zo gek veel waardering. Barmhartigheid was het antwoord op lijden. Ook weer iets dat je van een ander krijgt, barmhartig ben je niet voor jezelf. Probeer maar, ik ga mezelf eens verwennen, dat bekt prima, maar hoe ben je barmhartig voor jezelf? Ik geef toe dat het een ouderwets woord is, maar misschien heeft u een betere term, dan hoor ik het graag. Ik vind het geen goeie ouwe tijd, ik ben blij dat we tegenwoordig niet meer zo afhankelijk zijn van het oordeel van de ander. We maken nu zelf uit wat we lijden vinden en wanneer we lijden, en hoeven niet te wachten op barmhartigheid, die dwingen we gewoon af met een wilsverklaring. Hoezo vindt iemand iets van mijn leven, dat maak ik zelf wel uit. Ze zeggen dat onze tijd een tijd is van individualisme. De groep is minder bepalend geworden, en zeker de groepsnorm telt minder zwaar. We bepalen heel veel zelf. En als daar niet naar geluisterd wordt of als dat niet blijkt te werken, dan is dat een bron van frustratie. Als ik bijvoorbeeld euthanasie wil en een dokter wil dat niet regelen, dan voel ik mij aangetast in mijn autonomie. En als ik depressief ben en men wil mijn leven niet beëindigen, dan word ik gedwongen om voor de trein te springen, snap je. De samenvatting is dus dat ik maximaal autonoom ben maar dat een ander de verantwoordelijkheid draagt voor mijn leven waar hij niks over te zeggen heeft. Het heeft even geduurd voor ik daaruit was, maar nu ben ik daar heel tevreden mee. Ik kan alles vragen en eisen maar hoef nergens verantwoording over af te leggen, wie wil dat nou niet. Een paradijselijke toestand. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Jammer genoeg is er altijd wat in een paradijs. Ik wil ook nog regelen dat alles in kannen en kruiken komt in het geval van nog niet actueel − van toekomstig − lijden. Dat lijden dat je vreest, en dat te zijner tijd wel degelijk komt opdagen. Nou ja, dat is eigenlijk toch actueel lijden, want ik ben daar bang voor, dus ik lijd eigenlijk nu al. Ik wil niet over, maar voor mijn graf regeren. Helaas blijkt het nog best lastig te zijn om duidelijk te maken dat men mij moet doodmaken als ik dement wordt. Men wil dat ik daarvoor nog moet kunnen communiceren, daar kan ik zo kwaad om worden, dat is toch precies het probleem?? Maar ik heb nu uit de krant begrepen dat het toch schijnt te kunnen. Die verklaring vooraf, hoe goed ook geformuleerd, is echter niet doorslaggevend. Het is nog steeds nodig dat iemand een oordeel uitspreekt over de toestand waar ik mij dan in bevind, die toestand die ik dus niet wil. Barend Kooistra (1959) is verpleeghuisarts. ‘Het blijkt nog best lastig te zijn om duidelijk te maken dat men mij moet doodmaken als ik dement wordt’ Zo kom je nooit van andere mensen af. Best handig, andere mensen, als ze doen wat jij zegt. Zodra zij gaan bepalen wat er met mij gebeurt, word ik minder enthousiast. Ik wil mij niet laten leiden. Ik wil anderen leiden in het stoppen van mijn lijden. Hoe moeilijk kan dat nou zijn. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 13 PRAKTIJK Doorbraakpijn Herziening richtlijn ‘Pijn bij kanker’ Mensen met kanker kunnen regelmatig last hebben van doorbraakpijn. Op welke wijze dient doorbraakpijn te worden behandeld bij patiënten met kanker die opioïden gebruiken? De recent versche- De behandeling van doorbraakpijn bestaat uit: 4 • behandeling of vermijden van oorzakelijke en uitlokkende factoren • niet-medicamenteuze symptomatische behandeling • medicamenteuze symptomatische behandeling. nen herziening van de richtlijn ‘Diagnostiek en Behandeling van Pijn Behandeling bij Kanker’ beantwoordt deze vraag. Door Rob Bruntink en Rob Krol De oude richtlijn uit 2008 wijdde slechts vier pagina’s aan doorbraakpijn, waar de nieuwe richtlijn bijna twintig pagina’s aan dit onderwerp besteedt. Niet vreemd, als we bedenken dat de afgelopen jaren een grote diversiteit aan zeer snel werkende toedieningsvormen van het middel fentanyl op de markt is gekomen voor gebruik bij doorbraakpijn. Dit worden de ROO’s genoemd: rapid onset opioids. Een belangrijk verschil met de oude richtlijn is dat de definitie van doorbraakpijn is aangepast. In 2008 werden veel verschillende definities geconstateerd, waardoor onderzoek naar de prevalentie van doorbraakpijn zeer uiteenlopende cijfers liet zien. Wat nu verdwenen is uit de definitie is de zogenaamde ‘end-of-dose’ pijn: het uitgewerkt raken van een opioïd, voordat het tijd is voor de volgende dosis. Dat noemen de samenstellers van de richtlijn geen doorbraakpijn meer, maar is te beschouwen als een niet goed ingesteld zijn van de reguliere dosis pijnmedicatie. Bij de gekozen uitgangsvraag in de richtlijn (Op welke wijze dient doorbraakpijn bij patiënten met kanker met opioïden te worden behandeld?) wordt specifiek ingegaan op de medicamenteuze behandeling van doorbraakpijn met behulp van snelwerkende opioïden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen oraal (immediate release, IR), subcutaan of intraveneus toegediend morfine, oxycodon en hydromorfon en sublinguaal toegediend buprenorfine enerzijds en snelwerkende fentanylpreparaten (rapid onset opioids, ROO’s) anderzijds. ROO’s worden toegediend via het slijmvlies van de mond (als buccale stick, buccaal tablet, buccale film of sublinguaal tablet) of als neusspray. ROO’s werken sneller dan oraal toegediende opioïden, omdat ze niet via het maagdarmkanaal in het bloed hoeven te worden opgenomen. Het doel van de uitgangsvraag in de richtlijn is om vast te stellen of er bij de behandeling van doorbraakpijn bij patiënten met kanker een voorkeur is voor één van bovengenoemde (soorten) geneesmiddelen op basis van effectiviteit, snelheid van werking, bijwerkingen en/of gebruiksgemak. Definitie Rob Bruntink is publicist en hoofdredacteur van Pallium. Rob Krol is adviseur palliatieve zorg bij IKNL en redactielid van Pallium. 14 Doorbraakpijn kan worden gedefinieerd als ‘een voorbijgaande toename van pijn, die spontaan optreedt of optreedt als gevolg van een specifieke, voorspelbare of onvoorspelbare factor, ondanks relatief stabiele en voldoende gereguleerde achtergrondpijn’.1 Doorbraakpijn wordt gezien bij 59% (range 40 tot 80%) van de patiënten met pijn bij kanker en heeft een grote impact op de kwaliteit van leven.2 Er wordt onderscheid gemaakt tussen spontane doorbraakpijn (42 tot 44% van alle gevallen van doorbraakpijn bij kanker), incidente doorbraakpijn (gerelateerd aan een aanwijsbare uitlokkende factor, 39 tot 44%) en mengvormen (15 tot 17%).3 Bij incidente doorbraakpijn wordt onderscheid gemaakt tussen voorspelbare en onvoorspelbare doorbraakpijn. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Aanbevelingen Om aanbevelingen te kunnen opstellen, heeft de richtlijncommissie onderzoek gedaan naar studies waarin de effectiviteit van diverse medicijnen met elkaar is vergeleken, zoals fentanyl (tablet, neusspray) en morfine. Verder is naar de bijwerkingen van de medicatie gekeken, het gebruiksgemak en de tevredenheid/voorkeur van de patiënt. Ook de bewijskracht van de verschillende medicijnstudies is in het onderzoek van de richtlijncommissie meegenomen. Op basis daarvan geeft de commissie de volgende aanbevelingen. Het zijn alle – volgens de gradering van aanbevelingen – sterke aanbevelingen, waarbij er nog een verschil is tussen aanbevelingen waarvoor een matige (1B) of een lage (1C) kwaliteit van evidence gevonden is. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Herziene richtlijn De herziene richtlijn ‘Diagnostiek en Behandeling van Pijn bij Kanker’ is een initiatief van de NederThinkstock landse Vereniging voor Anesthesiologie. Tal van wetenschappelijke verenigingen van artsen, maar ook De belangrijkste conclusie op grond van de aanbevelingen is dat de behandeling van doorbraakpijn heel nauwkeurig moet worden afgestemd op de individuele situatie, waarbij de voorkeuren van de patiënt zwaar meewegen bij de keuze voor een ROO. De uitgebreide tabellen in de richtlijn over de klinische relevantie van de effecten en de frequentie van het optreden van diverse bijwerkingen, geven vooral aan dat er nog behoefte is aan grootschaliger en beter opgezet onderzoek naar de verschillen tussen de verschillende toedieningsvormen. Voor de praktijk betekent dit dat het van belang is om vertrouwd te raken met alle verschillende vormen ROO’s om de patiënt te kunnen informeren en begeleiden bij het maken van een keuze. Aanbevelingen uit de richtlijn • Zorg voor goede controle van de achtergrondpijn. Documenteer de reden, de soort, de dosering en de frequentie van de doorbraakmedicatie. Pas in principe de dosering van de onderhoudsmedicatie aan als er meer dan 3 x per 24 uur doorbraakmedicatie voor onvoorspelbare doorbraakpijn noodzakelijk is. (1C) • Behandel (indien mogelijk) de oorzaak van de doorbraakpijn (bijvoorbeeld met radiotherapie of systeemtherapie). (1C) • Vermijd of behandel (indien mogelijk) uitlokkende factoren van de doorbraakpijn. (1C) • Combineer de medicamenteuze behandeling van doorbraakpijn met niet-medicamenteuze behandeling en/of (indien mogelijk en zinvol) invasieve technieken. (1C) • Start bij onvoorspelbare doorbraakpijn met een snelwerkend fentanylpreparaat (rapid onset opioid, ROO). Schrijf een immediate release (IR) opioïd voor als het effect van het snelwerkend fentanylpreparaat onvoldoende lang aanhoudt. (1B) PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG • Kies bij voorspelbare doorbraakpijn voor een IR-opioïd of een snelwerkend fentanylpreparaat; houd bij het tijdstip van toediening rekening met de tijd die nodig is voor het optreden van het pijnstillende effect. (1C) • Laat u bij de keuze van het soort snelwerkende fentanylpreparaat of van het soort IR-opioïd primair leiden door de voorkeur, mogelijkheden en beperkingen van de patiënt; weeg zo nodig de kosten mee bij de keuze. (1B) • Start bij een snelwerkend fentanylpreparaat met de laagste dosering (met uitzondering van het sublinguale tablet van 67 microgram) en titreer de dosis aan de hand van het effect op de doorbraakpijn. (1B) • Start bij een IR-opioïd met 1/6e van de (equivalente) dagdosering van het opioïd. (1C) V&VN en de Levenmetkanker-beweging, zijn bij de herziening betrokken. Aan hen werd de vraag gesteld welke delen in aanmerking kwamen voor herziening. Daardoor zijn niet alle onderdelen herzien. ‘Doorbraakpijn’ is één van de meest grote uitbreidingen van de nieuwe richtlijn. Andere herziene delen gaan onder meer over pijnschalen, zelfstandigheid van de pati- Literatuur ënt, therapietrouw, 1.Davies AN, Dickman A, Reid C, et al. The management of cancer-related breakthrough pain: Recommendations of a task group of the Science Committee of the Association for Palliative Medicine of Great Britain and Ireland. European Journal of Pain 2009;13(4):331-8. 2.Deandrea S, Corli O, Consonni D, et al. Prevalence of breakthrough cancer pain: a systematic review and a pooled analysis of published literature. J Pain Symptom Manage 2014;47:57-76. 3.Davies A, Zeppetella G, Andersen S, et al. Multi-centre European study of breakthrough cancer pain: pain characteristics and patient perceptions of current and potential management strategies. Eur J Pain 2011;13:756-763. 4.European Oncology Nursing Society. EONS breakthrough pain guidelines (2013): http://www.cancernurse.eu/documents/EONSBreakthroughCancerPainGuidelines.pdf. multidimensionele JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 benadering, adjuvante analgetica, toxiciteit, geneesmiddeleninteracties en taakverdeling en verantwoordelijkheid. De richtlijn is te downloaden van de website www.anesthesiologie.nl. 15 PRAKTIJK Ooit ga je dood Praten over dood met mensen met een verstandelijke beperking Dood en rouw bespreekbaar maken met mensen met een verstandelijke beperking is de kern van het programma Ooit ga je dood, ontwikkeld door de Expertgroep Palliatieve Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking West-Midden Brabant. keuzes te maken en de film mist door het speelfilmkarakter de nodige diepgang om zorgverleners en familieleden te bereiken. En juist bij deze groep heerst vaak angst en terughoudendheid om dood en rouw bespreekbaar te maken met hun familielid of cliënt. Wat weerhoudt hen om met zo’n lastig onderwerp om te gaan? Symposia Ooit ga je dood Door Kitty van de Ven “Het is een moeilijk onderwerp, maar als je het er niet over hebt, dan ga je het ontwijken en als het dan een keer gebeurt, dan kunnen ze er totaal niet mee omgaan. Dat heb ik meegemaakt. Dan wisten ze echt niet wat ze moesten zeggen, want daar hadden ze het niet over. Dat was een taboe. Meestal wordt verwacht dat we daar niet mee om kunnen gaan, maar in mijn ervaring kunnen we dat best.” (uit het interview met Joeri voor de film Ooit ga je dood) Thomasfilm Het begon in 2009 met de film Ik ben Thomas en ik ga dood, een educatieve speelfilm over dood en rouw voor en door mensen met een verstandelijke beperking. Thomas, een jongeman van 34 jaar met een verstandelijke beperking, krijgt te horen dat hij ongeneeslijk ziek is. De film vertelt het verhaal van Thomas en zijn vrienden over ziek zijn en afscheid nemen. Een schot in de roos, 1000 dvd’s zijn inmiddels verspreid onder meer aan zorginstellingen, bibliotheken en opleidingsinstituten in Nederland en België. In opdracht van de Deutsche Gesellschaft für Palliativmedizin is de film Duits ondertiteld en zijn er nog eens 300 dvd’s in Duitsland verkocht. Er is duidelijk behoefte aan materiaal over het thema doodgaan en rouw bij mensen met een verstandelijke beperking. Toen de film was uitverkocht hebben we ons afgevraagd of het dupliceren van een nieuwe voorraad dvd’s een optie was. De film heeft in belangrijke mate voldaan aan de doelstelling die ons destijds voor ogen stond, namelijk het informeren van mensen met een verstandelijke beperking en hun omgeving over palliatieve zorg, doodgaan en rouw. Maar er zijn ook minpunten. Er wordt bijvoorbeeld te weinig ingezoomd op de mogelijkheid voor mensen met een verstandelijke beperking om zelf 16 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG De onmacht van sommige hulpverleners en familie werd ons duidelijk bij het organiseren van de symposia Ooit ga je dood voor mensen met een verstandelijke beperking. De titel is spontaan ontstaan en we zijn er nog steeds content mee, alleen al vanwege het feit dat het veel stof doet opwaaien. Dat we ooit doodgaan, is evident en bijna iedereen maakt de dood van een ander in zijn nabijheid mee. Maar deze realiteit onder ogen zien, is een ander verhaal, of je nu wel of niet een verstandelijke beperking hebt. Posters van het symposium zijn soms verwijderd of uitnodigingen achtergehouden. ‘Ik wil geen slapende honden wakker maken’ of ‘Het team heeft nog geen scholing gevolgd om de cliënt hierin te begeleiden’ zijn twee kenmerkende reacties. Overmatige bescherming van mensen met een verstandelijke beperking kan ertoe leiden dat er te vaak vóór hen wordt gedacht in plaats van mét ze in gesprek te gaan en ze waar mogelijk zelf te laten beslissen. Gemiddeld komen zo’n 70 à 80 mensen met een verstandelijke beperking naar een symposium begeleid door familie of hulpverleners. En wie is geweest, is positief. Op een luchtige wijze wordt een moeilijk onderwerp bespreekbaar gemaakt. In een sfeer van openheid en respect worden mensen met een verstandelijke beperking als serieuze gesprekspartners benaderd. Hun levenservaring en herinneringen zijn belangrijke aanknopingspunten om met dood en rouw om te gaan. Documentairefilm en theatervoorstelling Inmiddels is besloten een nieuwe film te maken. Het idee van een nieuwe film is geboren, omdat we vinden dat informatieverstrekking en een platform bieden aan mensen met een verstandelijke beperking over omgaan met doodgaan en rouw niet voldoende is. Om het onderwerp volleJAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Zelfregie dig te omvatten, hebben mensen met een verstandelijke beperking gesprekspartners nodig binnen het eigen netwerk. Familie, vrienden en hulpverleners die het gesprek over dood en rouw niet uit de weg gaan ook al is het moeilijk, roept het angst op of druist het in tegen het gevoel van willen beschermen. In een transparante omgeving kan er ruimte ontstaan om aan gedachten, emoties, angsten en wensen vorm te geven. Dat is zelfregie ten voeten uit. En het werkt aan twee kanten. Als je met de dood bezig bent, ben je ook bezig met de kwaliteit van je leven. Als we het leven waardevol vinden, dan moeten we ook bezig zijn met het einde daarvan. Met de symposia Ooit ga je dood willen we aandacht vragen voor zelfregie rondom ziekte en overlijden, en een platform bieden aan mensen met een verstandelijke beperking om met elkaar in gesprek te gaan. Sinds 2012 worden in de regio West- en Midden-Brabant symposia georganiseerd. Het initiatief is geadopteerd door Stichting Ongewoon uit Amsterdam en samen beheren we portalwebsite www.ooitgajedood.nl. Nieuwe initiatieven juichen we van harte toe. Het symposium Ooit ga je dood wordt gehouden in een uitvaartcentrum met crematorium. Op het programma staan een uitgebreide rondleiding, creatieve workshop en/of praatworkshop. Een interactief plenair gedeelte wordt geleid door cabaretiers waarbij humor niet wordt geschuwd Het volgende symposium is op 22 april 2017 in Tilburg. Samenwerking Theaterwerkplaats Voor de nieuwe film hebben we samenwerking gezocht met Theaterwerkplaats Carte Blanche uit Eindhoven, een werkplaats voor onder andere mensen met een verstandelijke beperking. Werken met het onderwerp dood is volgens artistiek leider Stefan Jung misschien zwaar, maar er zijn spelers die vanwege hun geschiedenis door de dood gefascineerd zijn: “Ze hebben allemaal een ouder verloren of een ander familielid, of hebben zelf op het randje van de dood gestaan. En daarom zijn ze ermee bezig. Als je doorvraagt, kom je er steeds weer op uit. En ze mogen het er eigenlijk niet over hebben, want de wereld van verstandelijk gehandicapten is een wereld van fondant, van ballonnen en glitters. En dat is natuurlijk onzin, dat weten we allemaal. Het is heel erg leuk, en we hebben allemaal heel veel plezier. Maar het is niet alleen maar plezier. Mensen leven in een situatie die heel erg eenzaam is, daar hebben wij geen notie van. Hoe erg dat kan zijn.” “Zelf wil ik gecremeerd worden en dan wil ik over zee uitgestrooid worden. Omdat ik dan misschien die vrijheid wel voel, die ik nu niet voel.” (uit het interview met Judith voor de film Ooit ga je dood) Indrukwekkend spel Carte Blanche heeft in het afgelopen jaar vanuit schilderkunst, poëzie, improvisaties, bewegingsoefeningen op muziek en eigen ervaring van de spelers PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 17 PRAKTIJK De film Ik ben Thomas en ik ga dood is te zien op www.ooitgajedood-westmiddenbrabant.nl. Op deze site is ook de dvd van de film Ooit ga je dood te bestellen voor € 5,- en vindt u meer informatie over de film en de Expertgroep. Informatie over het theater vindt u op www.carteblanche.nu. Kitty van de Ven is coördinator Netwerk Palliatieve Zorg Stadsgewest Breda en voorzitter Expertgroep Palliatieve Zorg voor mensen met een verstandelijke beperking West-Midden Brabant. een theatervoorstelling over de dood gemaakt. Een indrukwekkend spel waarin de spelers vorm geven aan aspecten van de dood. In de film wordt dit repetitieproces gevolgd en zien we gesprekken met de spelers en hun omgeving. Daarnaast worden twee moeders geportretteerd die op geheel eigen wijze met de toekomstige dood van hun verstandelijk gehandicapte dochter of van zichzelf omgaan. Een onderwerp dat speelt bij iedere ouder, maar een extra dimensie heeft bij ouders van een kind met een verstandelijke beperking. Met de film willen wij aandacht geven aan de beleving van mensen met een verstandelijke beperking en hun omgeving over doodgaan en rouw en de aanzet geven tot open communicatie. Vanuit het inzicht dat we allemaal kwetsbaar zijn, als het gaat over een niet zo gemakkelijk onderwerp als doodgaan. We kunnen op dat vlak nog veel van elkaar leren en zeker van mensen met een verstandelijke beperking. Om met de woorden van Stefan Jung te spreken: “Mensen met een verstandelijke beperking zijn intellectuelen op spiritueel en emotioneel gebied.” Tot slot In het programma Ooit ga je dood gaat de Expertgroep, naast de symposia, zich de komende jaren richten op empowerment van hulpverleners en familie. Ook NFK roept op tot praten over het levenseinde Door Rob Bruntink Rob Bruntink is publicist en hoofdredacteur van Pallium. 18 Bijna iedereen vindt gesprekken in de laatste levensfase en over het sterven moeilijk, constateert de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties. Patiënten, hun naasten en zorgprofessionals blijven daardoor vaak langer dan nodig in ‘de behandelmodus’ zitten. Door te blijven spreken over de (on)mogelijkheden van de behandeling van kanker, worden gesprekken over het levenseinde dikwijls onvoldoende of te laat gevoerd. De NFK vindt dat een gemis, omdat het juist belangrijk is om te praten over wat iemand in deze laatste levensfase nog wil en wat iemand juist niet wil. Daarom heeft de NFK de website www.uitbehandeldmaarnietuitgepraat.nl ontwikkeld. Onder het motto ‘Praten over het levenseinde – van taboe naar gesprek’ wil NFK patiënten, naasten en zorgverleners motiveren het gesprek met elkaar aan te gaan over de keuzes, wensen en PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG behoeften die er kunnen zijn als de patiënt weet dat hij niet meer beter wordt. Op de site worden daarvoor diverse tips aangereikt, zowel voor patiënten en naasten als voor zorgverleners. Zo worden professionals gewezen op het boek ‘De dokter en de dood’ en het signalement ‘Moet alles wat kan?’ van ZonMw. Voor patiënten en naasten zijn er hulpmiddelen als de Kaartjes van Betekenis van Bureau MORBidee, een CBO-brochure over palliatieve zorg, het magazine Pal voor u en de KWF-brochure ‘Kanker…. Als je weet dat je niet meer beter wordt’. Onder het kopje ‘Moet alles wat kan’ staan honderden uitspraken van patiënten, gerubriceerd onder thema’s als ‘Kiezen voor een andere arts’ of ‘Onzekerheid’. Op welke wijze deze vergaarbak van meningen en ervaringen van nut kan zijn, wordt helaas niet duidelijk gemaakt. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 PRAKTIJK Droomhospice Op uitnodiging van Hospice De Duinsche Hoeve in Rosmalen, hield ik in januari 2016 een lezing over mijn ‘droomhospice’. Ofwel: op welke punten kan het hospice van nu zichzelf nog verbeteren? Ik noemde vier punten: méér respijtzorg aanbieden, óók hospicezorg-aan-huis gaan leveren, een kenniscentrum worden voor professionals in de thuiszorg en ziekenhuiswereld en werken aan de bewustwording van sterfelijkheid in de maatschappij. Op voorhand wil ik graag constateren dat de hospicezorg in Nederland overwegend voortreffelijk is. Uit eigen ervaring, maar ook op basis van de informatie die beoordelingssite Zorgkaart Nederland biedt, weet ik dat zij een ruime voldoende van de bewoners en hun naasten krijgen. Op Zorgkaart Nederland krijgen de hospices gemiddeld een 9. En dat is een hoog cijfer, zeker als je het vergelijkt met apotheken (6,6,), epilepsieklinieken (7,6) of IVF-klinieken (7,3). Tweede opmerking vooraf: dat hospices nog niet voldoen aan de vier verbeterpunten die ik noem, ligt niet altijd aan die hospices. Meestal ligt dat aan beperkende regelgeving van de overheid, van de zorgverzekeraars, en soms ligt dat aan de dominante westerse maakbaarheidscultuur waarin wij leven. ste weken opgenomen, de naasten hebben even de mogelijkheid om op adem te komen, en als men wat op krachten is gekomen, komt de zieke weer naar huis. Respijtzorg kan ook een andere aanleiding hebben. Als je naar gemiddelden kijkt, ziet een gemiddelde huisarts zo’n vijf terminale patiënten per jaar. Een gemiddelde hospice-arts enkele tientallen. Het is dus niet zo vreemd dat huisartsen soms met de handen in het haar zitten en niet weten hoe een bepaald symptoom, of vaak een optelsom van verschillende symptomen, behandeld moet worden. In die gevallen zou het goed kunnen zijn dat zij mensen naar een hospice sturen, dat zij daar onder behandeling van een hospicearts komen, dat deze de zieke op de juiste medicatie instelt bijvoorbeeld, en daarna kunnen ze weer naar huis. Door Rob Bruntink 4 verbeterpunten PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Thinkstock Punt 1. Méér respijtzorg Hospices worden tot nu toe vooral gezien als instellingen die zorg kunnen leveren aan mensen die op korte termijn zullen gaan sterven. Zo bezien, is hospicezorg één van de meest dodelijke vormen van zorg. Zo’n 95 procent van de bewoners die in een hospice gaat wonen, komt er te overlijden, gemiddeld na zo’n 3 weken. Dat kan anders, denk ik. En dat geldt zeker voor mensen die thuis verblijven en door hun familie en vrienden worden verzorgd. Ik hoor vaak verhalen over hoe zwaar dat voor de naasten is. Het water staat hen soms hoog aan de lippen, ‘de overbelasting van mantelzorgers’ zoals dat dan genoemd wordt, is bijna een vanzelfsprekendheid geworden. Dat is jammer. Als hospices wat meer aan ‘respijtzorg’ zouden doen, zouden zij niet alleen de laatste weken van de patiënt en zijn naasten kunnen verlichten, maar de laatste maanden. Respijtzorg betekent in dit geval: de zieke wordt in een vroeger stadium dan die laatJAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 19 Nog beter is het natuurlijk als de patiënt niet per definitie naar het hospice hoeft te komen, maar dat het hospice – indien gewenst – naar de patiënt gaat. Dan kom ik op mijn volgende punt. Ik wil in mijn droomhospice: Punt 2. Oók hospicezorg-aan-huis Om dit toe te lichten, neem ik u eerst even mee naar Engeland, naar de jaren 60 van de vorige eeuw, naar Londen om precies te zijn, waar Cicely Saunders in 1967 het eerste hospice oprichtte. Zij inspireerde tientallen mensen met haar werk, en mede aan haar hebben we de komst van duizenden hospices over de hele wereld te danken. In Nederland was het in eerste instantie vooral Pieter Sluis, een huisarts uit Nieuwkoop, die het gedachtegoed van Cicely Saunders concrete invulling gaf. Hij startte in 1986 met een groepje mensen een organisatie die vergelijkbaar is met de huidige VPTZ-organisaties, die van oorsprong uitsluitend bij ongeneeslijk zieke mensen thuis ondersteuning boden. Voor die situaties waarin thuisblijven niet meer gewenst was of niet meer mogelijk was, wilde hij een huis achter de hand hebben. Dat werd het eerste hospice van Nederland, in Nieuwkoop. De eerste bewoner werd in 1988 opgenomen. ‘Een droomhospice is permanent en structureel bezig om kennis te verspreiden en delen’ Dat is ‘vanuit vroeger’ ook altijd het streven van hospicezorg geweest: thuis als het kan, en pas als dat niet kan, dan is er de mogelijkheid voor een opname in het hospice. De voorbije decennia lijkt dat te zijn omgedraaid. We zijn hospices gaan bouwen en mensen gaan opnemen, zonder dat bij iedere aanmelding gekeken werd naar de vraag of het ook niet thuis kon. Ik ga daar verder nu niet op in. Het idee daarachter is dat mensen heel goed zelf kunnen bedenken of ze in een hospice willen liggen of thuis willen blijven. Hospices zijn veel meer ‘first choice’ geworden, in plaats van ‘second best’. Maar dat heeft wel tot gevolg gehad dat de beste palliatieve zorg voor mensen die in de laatste fase van 20 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG hun leven zitten, geconcentreerd raakt in kleine eilandjes in de grote zee die de gezondheidszorg is. En dat is jammer. Dat is sneu voor al die mensen die wél thuis willen blijven. In mijn droomhospice werken verpleegkundigen en artsen die óók bij mensen thuis hun kwaliteiten als hospice-professional inzetten. Zodat nog meer mensen dan nu, kunnen profiteren van de kennis die in hospices verzameld wordt rondom de begeleiding van stervenden. Hospicezorg als gespecialiseerde palliatieve thuiszorg, dus. Niet geheel toevallig brengt mij dit op punt 3. Mijn advies aan ieder hospice luidt: Punt 3. Word een kenniscentrum In ieder hospice sterven jaarlijks tientallen, soms wel over de honderd mensen. Dat levert veel kennis, wijsheid en ervaring op. Over hoe de laatste weken van een ziekte- en sterfbed verlopen, over de meerdere lagen van het stervensproces, over de verwerkingsprocessen die daarbij een rol spelen, welke symptomen vooral voorbijkomen en hoe die het beste behandeld kunnen worden. En het is niet om te roddelen, maar de hoeveelheid ‘ingewikkelde families’ die van een hospice gebruikmaken is best indrukwekkend. Daarmee bedoel ik dat er tussen familieleden allerlei oud zeer of zelfs vetes kunnen bestaan, die nadrukkelijk voorbijkomen als één van hen aan het eind van zijn of haar leven is. Zie dat maar eens goed te managen. In het hospice bestaat daar dus heel veel ervaring mee. Wat ik wil zeggen, is dat alle vrijwilligers, verpleegkundigen, artsen, geestelijk verzorgers en maatschappelijk werkers die in een hospice werken een enorme schat aan kennis, wijsheid en ervaring hebben. En dat ze die schat aan kennis en ervaring overwegend voor zichzelf houden. En dat is jammer. Een droomhospice zoals ik dat zie, is permanent en structureel bezig die kennis te delen, te verspreiden. Door zich open te stellen als consultatiedienst voor huisartsen en medisch specialisten, voor verpleegkundigen in de thuiszorg die wat minder vaak dan in een hospice met ongeneeslijk zieke mensen te maken hebben. Door een scholingsaanbod te hebben voor diezelfde professionals. Door middels open dagen en themadagen burgers te informeren over aspecten van palliatieve zorg, door een aanbod JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Thinkstock PRAKTIJK van bijeenkomsten te hebben voor mantelzorgers over hoe om te gaan met een ongeneeslijk zieke, door een aanbod voor patiënten te hebben over wat je kunt verwachten als je weet dat je niet meer beter wordt. Een droomhospice is voor mij dé plaats waar iedereen die ook maar iets over een ongeneeslijke ziekte wil weten, terechtkan. Tot slot Punt 4. Werk aan bewustwording van sterfelijkheid Ik wil dit introduceren met een kort verhaaltje over een oom van mij, die veertig jaar als bakker had gewerkt in mijn geboortedorp, en zich de laatste jaren van dat bakkersbestaan enorm verheugde op zijn pensioen. Toen het eenmaal zover was, duurde het nog geen maand of hij kreeg van een oncoloog in een ziekenhuis te horen dat hij alvleesklierkanker had, en drie maanden later was hij dood. Alles wat hij zich had voorgenomen te gaan doen na zijn pensioen, dat alles kon niet doorgaan. Daarnaast heb ik in mijn leven iets te vaak te horen gekregen van mensen die bijvoorbeeld kanker bleken te hebben, dat zij vanaf dat moment anders PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG tegen het leven aan gingen kijken, en er ook meer wisten uit te halen dan voorheen. De diagnose als ‘wake-upcall’, dus. Ze zagen in wat écht belangrijk voor hen was. Vaak was dat het gezin, de familie, vrienden. Ze maakten zich niet meer zo druk om status, om de nieuwe auto, om de mooiste nieuwe bank, maar konden genieten van kleine dingen. Kleine dingen die ze in de eigen intieme kring meemaakten, maar ook in de natuur. Met een diagnose van een ongeneeslijke ziekte komt er een focus te liggen op de vraag: wat vind ik belangrijk, wat wil ik doen, wat geeft mijn leven zin? Mijn stelling is: ‘Wacht niet op kanker voordat je bewust gaat leven’. Hospices kunnen een rol spelen in het uitdragen van die boodschap. En dat hoeven ze niet te doen omdat ene Bruntink dat belangrijk vindt, maar omdat een bewust leven kan zorgen voor meer geluk, en een grotere kwaliteit van leven. En daar gaat het toch vooral om in hospicezorg, of niet? Die grotere kwaliteit van leven? Het is bijna jammer dat hospices daar alleen naar streven bij mensen die doodziek zijn. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Rob Bruntink is publicist en hoofdredacteur van Pallium. 21 PRAKTIJK Advance care planning De verantwoordelijkheden van de verpleegkundige Advance care planning (ACP) is een methode om een patiënt te begeleiden in de palliatieve fase. ACP wordt als volgt omschreven: “Advance care planning omvat een zorgvuldige en anticiperende besluitvorming over de toekomstige zorg op basis van gezamenlijke gespreken tussen de patiënt, diens naasten en de zorgverleners.” 1 Door Sanne de Jong en Inge Wolters Op dit moment staat ACP in de kinderschoenen binnen de Nederlandse ziekenhuizen.2 De komende jaren is het de bedoeling om ACP binnen Nederlandse ziekenhuizen onderdeel te laten uitmaken van de standaard verleende zorg aan patiënten bij wie het levenseinde nadert.3 De uitvoering van ACP vraagt om verantwoordelijkheden van verschillende zorgverleners, zo ook verpleegkundigen. Het is onduidelijk welke verantwoordelijkheden verpleegkundigen hebben binnen de uitvoering van ACP.4,5,6 In dit artikel wordt antwoord gegeven op de vraag wat de verantwoordelijkheden van verpleegkundigen zijn ten aanzien van ACP bij het verlenen van palliatieve zorg aan patiënten in het ziekenhuis. 6 fasen De Vlaamse richtlijn ‘Vroegtijdige zorgplanning’4 beschrijft ACP in 6 fasen. Om deze reden wordt hieronder per fase aangegeven welke verantwoordelijkheden de verpleegkundige zou kunnen hebben binnen de uitvoering van ACP. Fase 1: Verkennen van wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt Om wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt te verkennen, is het belangrijk dat de zorgverlener met de patiënt een vertrouwensrelatie opbouwt.4,7,8 De verpleegkundige is in de ideale positie om deze vertrouwensrelatie met de patiënt op te bouwen, omdat zij 24 uur per dag aanwezig is om zorg te verlenen.7,9,10,11 Fase 2: Advance care planning introduceren bij de patiënt ACP wordt bij de patiënt geïntroduceerd op een zogenoemd sleutelmoment. Het vaststellen van een sleutelmoment op een vaststaand punt is erg lastig, 22 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG omdat het ziekteverloop van iedere individuele patiënt verschillend is.12 Het zou wenselijk zijn op ACP te introduceren op het moment dat bekend is dat de patiënt ongeveer nog één jaar te leven heeft of in ieder geval voordat de terminale fase begint. In de praktijk wordt ACP vaak pas in de terminale fase geïntroduceerd bij de patiënt.4 Het (te) laat introduceren van ACP bij de patiënt komt enerzijds door onduidelijkheid rondom taken en verantwoordelijkheden binnen ACP tussen verschillende zorgverleners. Anderzijds noemen verpleegkundigen drukte op de afdeling als oorzaak van het te laat introduceren van ACP.9,11 Desondanks wordt het introduceren van ACP bij de patiënt door verpleegkundigen als kans gezien om de patiënt in de palliatieve fase zo goed mogelijk te kunnen begeleiden.9 Wanneer de verpleegkundige ACP zou introduceren bij de patiënt, dan zou de verpleegkundige zich voornamelijk bezig moeten houden met het voorlichten van de patiënt. De verpleegkundige kan de patiënt informatie geven over opties binnen de palliatieve zorg, zodat de patiënt deze informatie kan overdenken.7,11 Fase 3: Wensen, verwachtingen en behoeften omzetten naar doelen De geuite wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt die gaan over de verpleegkundige zorg kunnen door de verpleegkundige samen met de patiënt omgezet worden tot zorgdoelen.11 Bij het formuleren van zorgdoelen is het van belang dat de verpleegkundige met een holistische blik kijkt naar de patiënt. Er dient niet alleen aandacht te zijn voor het lichaam en de psyche, maar ook voor de sociale en spirituele behoeften van de patiënt. Deze sociale en spirituele behoeften kunnen terugkomen in de toekomstige verpleegkundige zorg.7 Fase 4: Zorgdoelen officieel vastleggen De vastgelegde zorgdoelen worden door de verpleegkundige gerapporteerd in het patiëntendossier.7 Het adequaat registreren van de wensen en behoeften van de patiënt door de verpleegkundige is één van de belangrijkste stappen binnen ACP. Door deze registratie is voor iedere zorgverlener duidelijk wat er met de patiënt is besproken en wordt de continuïteit van zorg gewaarborgd.4 JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Fase 5: Communicatie met het multi­disciplinair team Het nemen van grote beslissingen over opties bin­ nen de palliatieve zorg worden besproken binnen het multidisciplinaire overleg (MDO).9,10 De ver­ pleegkundige heeft de verantwoordelijkheid om de patiënt in te lichten over het plaatsvinden van het MDO en de inhoud daarvan.8,11 Nadat beslissingen zijn genomen binnen het MDO, gaat de hoofdbe­ handelaar uiteindelijk in gesprek met de patiënt over de mogelijkheden in het beleid. Uiteindelijk kan de patiënt een beslissing maken over de in de toekomst gewenst zorg.9,10,11 Fase 6: Evalueren van doelen, wensen en behoeften Regelmatig zouden gesprekken moeten plaatsvin­ den tussen de patiënt en de verpleegkundige om de opgestelde zorgdoelen en beslissingen te evalueren en zonodig bij te stellen. Volgens de richtlijn van Mechelen et al.4 bestaat er geen vast moment om deze evaluaties plaats te laten vinden. Indien er ver­ anderingen zijn in de wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt, dan moet de verpleegkun­ dige deze opmerken en bespreekbaar maken. Ver­ volgens moet dit opnieuw besproken worden met de betrokken zorgverleners binnen het MDO.4,11 Hier­ door wordt de zorgbehoefte van de patiënt gestuurd met als doel de kwaliteit van zorg zo hoog mogelijk te houden.11 Implicaties In dit artikel is antwoord geven op de vraag wat de verantwoordelijkheden van verpleegkundigen zijn ten aanzien van ACP bij het verlenen van palliatieve zorg aan patiënten in het ziekenhuis. De verpleeg­ PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Thinkstock Daarnaast is het aan te raden om één verpleeg­ kundige veelvuldig te betrekken bij de uitvoering van ACP per individuele patiënt, zodat de continuï­ teit van zorg rondom de patiënt zo hoog mogelijk blijft.13 Deze verpleegkundige kan een coördine­ rende rol aannemen en de zorg proberen te sturen door bijvoorbeeld op te komen voor de wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt tijdens gesprekken tussen de arts en de patiënt. Ook kan de verpleegkundige de patiënt beter begeleiden na een gesprek met de arts, omdat zij precies weet wat er besproken is.12 kundige heeft als verantwoordelijkheid wensen, ver­ wachtingen en behoeften van de patiënt bespreek­ baar te maken, maar ook moet zij veranderingen binnen deze wensen, verwachtingen en behoeften van de patiënt opmerken en bespreekbaar maken. Daarnaast is het belangrijk dat de verpleegkundige voorlichting geeft over opties binnen de palliatieve zorg, naar een juiste samenwerking tussen de betrokken disciplines streeft en op deze manier zorgt voor een zo hoog mogelijke continuïteit van zorg. Tot slot registreert de verpleegkundige ade­ quaat alle zaken die zijn besproken met de patiënt. Verantwoordelijkheid Het is opvallend dat uit het onderzoek niet duidelijk naar voren komt bij welke zorgverlener de verant­ woordelijkheid ligt om ACP te introduceren bij de patiënt. Een mogelijke verklaring kan zijn dat ACP geïnterpreteerd kan worden op zowel verpleegkun­ dig als medisch niveau. Het is aan te bevelen om te onderzoeken welke verantwoordelijkheden alle betrokken zorgverleners binnen ACP zouden kun­ nen hebben. Op deze manier kan in de toekomst JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 23 PRAKTIJK een eenduidige richtlijn worden geschreven. In deze richtlijn kunnen alle verschillende verantwoordelijkheden binnen ACP per individuele zorgverlener worden omschreven. Gebleken is ook dat er geen vast moment bestaat wanneer doelen, wensen en behoeften van de patiënt worden geëvalueerd. Een mogelijk gevolg hiervan kan zijn dat als de verpleegkundige minder vaardig is in het opmerken van veranderende wensen en behoeften van de patiënt, er minder vervolggesprekken plaats zouden vinden. Dit zou kunnen betekenen dat een verpleegkundige vaardig moet zijn in het opmerken van veranderende wensen en behoeften van de patiënt. Het is aan te raden om te bekijken hoe vaardig verpleegkundigen in de praktijk zijn in het opmerken van veranderlijke wensen en behoeften van de patiënt. Wanneer verpleegkundigen niet vaardig genoeg blijken te zijn, dan zou er een scholing ontwikkeld kunnen worden om deze vaardigheid beter te gaan beheersen. Literatuur Sanne de Jong is hbo-verpleegkundige en werkzaam binnen het UMC Utrecht. Inge Wolbers is hogeschooldocent bachelor Verpleegkunde aan de HU University of Applied Sciences, Utrecht. 24 1. Ruiter CM de, Stelt I van der, Hertogh CMPM & Delden JJM van. (2013). Advance care planning, onze corebusiness. Tijdschrift voor ouderengeneeskunde 38(3), p.134-137. Opgehaald op 25 februari 2016 en opgevraagd van verenso: http:// www.verenso.nl/assets-/Uploads/TvO-Covers/ Inhoud-TvO/TvO-3-2013/TvO-2013-3-totaalhyperlinksLR.pdf. 2. Rietjens J, Korfage I & Heide A, van der. (2016). Advance care planning: Not a panacea. Palliative Medicine, 30(5), p. 421-422. doi: 10.1177/0269216316642963. 3. Groenewoud S . (2015). Het levenseinde teruggeven aan de mensen. Tijdschrift over kwaliteit en veiligheid in de zorg, 25(3), 14-18. Opgeroepen op 13 februari 2016 en opgevraagd van netwerk palliatieve zorg: http://www.netwerkpalliatievezorg.nl-/Portals/22/documenten/2015/ KIZartikelen/levenseinde.pdf. 4. Mechelen W van, Piers R, Eynden J van den & Lepeleire J de. (2014). Richtlijn vroegtijdige zorgplanning. Opgehaald op 13 februari 2016 en opgevraagd van pallialine: http://www.pallialine. be/template.asp?f=rl-vroegtijdige_zorgplanning. htm. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG 5. Newton J, Clark R & Ahlquist P. (2013). Evaluation of the introduction of an advanced care plan into multiple palliative care settings. International Journal of Palliative Nursing, 15(11), P. 554-561. doi:10.12968/ijpn.2009.15.11.45495. 6. Brinkman-Stoppelenburg A, Rietjens JAC & Heide A van der. (2014). The effects of advance care planning on end-of-life care: A systematic review. Palliative medicine, 8(28), p. 1000-1025. doi:10.1177/0269216314526272. 7. Detering KM, Hancock AD, Reade MC & Silvester W. (2010). The impact of advance care planning on end of life care in elderly patients: randomised controlled trial. BMJ, 340, p. 1-9. doi:http://dx.doi.org/10.1136/bmj.c1345. 8. Verschuur EML, Groot MM & Sande R van der. (2011) Vroegtijdige signalering en proactieve palliatieve zorg door wijkverpleegkundigen. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmgen & UMC St. Radboud. 9. Rietze L & Stajduhar K. (2015). Registered nurses’ involvement in advance care planning: an integrative review. International journal of palliative nursing, 10(21), p. 495-503. doi:10.12968/ ijpn.2015.21.10.495. 10.Boyd D, Merkh K, Rutledge DN & Randall V. (2011). Nurses’ perceptions and experiences with end-of-life communication and care. Oncology Nursing Forum, 3(38), p. 229-239. doi:10.1188/11.ONF.E229-E239. 11.Ke LS, Huang X, O’Connor M & Lee S. (2015). Nurses’ views regarding implementing advance care planning for older people: a systematic review and synthesis of qualitative studies. Journal of clinical nursing, 24(15), p. 2057-2073. doi:10.1111/jocn.12853. 12.Lund S, Richardson A & May C. (2015). Barriers to advance care planning at the end of life: an explanatory systematic review of implementation studies. Plos one, 2(10), p. 1-15. doi:http:// dx.doi.org/10.1371/journal.pone.0116629. 13.Soest-Poortvliet M van, Steen J van der, Vet H de, Onwuteaka-Philipsen B, Deliens L & Hertogh C. (2013). Het plannen van zorg in de laatste levensfase bij dementie. Amsterdam: VUmc Amsterdam. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 PRAKTIJK De dood van een paradijsvogel Professionele blik vertroebelt als het om eigen familie gaat De moeder van verpleegkundige Francien Bos leidt aan dementie en belandt in het verpleeghuis. Als zij in een lichamelijke crisis terechtkomt, is comfort bieden het enige dat nog kan. Nadat de arts dormicum en morfine heeft toegediend, start het waken. Bos merkt hoezeer haar ervaring als dochter totaal anders is dan die als verpleegkundige. Mijn moeder was een echte bombshell in de jaren '60. Ze hield wel van een feestje. Excentriek en creatief was ze. Na het verliezen van haar wilde haren stichtte ze een gezin samen met mijn vader. Na mijn geboorte nam haar leven een totaal andere wending. Mijn vader verloor zijn baan en daarmee ook zijn trots. Hij greep steeds vaker naar de drank. Mijn moeder werd noodgedwongen kostwinnaar. Mijn oma werd op 70-jarige leeftijd getroffen door vasculaire dementie. Een opname op de gesloten afdeling van een verpleeghuis volgde. Na vier dagen opname nam zij een drastisch besluit. Ze stopte met eten en drinken. Zeer efficiënt want na acht dagen bezweek zij. Mijn moeder achterlatend met een hartgrondige wens: dit zelf nooit te hoeven doorstaan. dige in de ouderenzorg. Op het scherm van mijn mobieltje prijken zes gemiste oproepen, afkomstig uit het verpleeghuis. Of ik al op de hoogte ben van het feit dat mijn moeder ziek is? Verslikt tijdens het ontbijt, braken, koorts en vol klinkend. De zeer kordate en jong klinkende verpleeghuisarts belt zelf. In staccato ratelt hij zijn diagnose. Vervuld van slechte prognoses. Al snel vervallen wij in een gesprek over vlindernaaldjes en midalzolam. Mij bekruipt het gevoel dat ik in een slechte film beland ben. Hij klinkt bezorgd en ik word dat nu ook. Ik verbreek het telefoongesprek en neem direct Door Francien Bos Paradijsvogel Slechte film Augustus 2016. Ik kom thuis na een enerverende dagdienst. Ik ben zelf werkzaam als verpleegkunPALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Thinkstock Mijn moeders 69ste levensjaar brak aan. Een dag na haar verjaardag belde een bezorgde collega. Ma was op zondag op haar werk verschenen. Maar ze werkte nooit op zondag. Het was het begin van een bijzonder verwarrende, roerige periode. Waarna al snel bleek dat thuis wonen niet meer ging. Een opname in het verpleeghuis volgde. Ze was woedend en beschuldigde ons, haar kinderen, ervan “haar te hebben laten opsluiten”. Ze zou uiteindelijk negen jaar op de gesloten afdeling verblijven. Naarmate het dementieproces haar brein vertroebelde, kwam haar zachte kant boven. Vrolijk en goedlachs. Ze was de jongste van haar groep. Mijn moeder in haar veelkleurige leggings en trendy zijde blouses. Een paradijsvogel tussen de grijze permanentjes en bloemetjesjurken. Ik vond het erg confronterend om met mijn twee kleine kinderen bij haar op bezoek te gaan. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 25 contact op met mijn broers. Al snel zijn we het erover eens te handelen conform de wens van mijn moeder. Het is goed zo. Geen ziekenhuisopname, geen antibiotica. Alleen maar comfort. Er wordt die middag nog gestart met een combinatie van morfine en midazolam. Ma wordt onder zeil gebracht. En wij maken ons op om bij haar sterfbed te waken. Mijn partner en mijn broer en ik. De zusters op de afdeling vergeten ons niet. Eten en drinken wordt af en aan gebracht, er wordt veel gelachen. Als wij niet beter zouden weten, zou het zo een gezellig treffen kunnen zijn. Ware het niet dat de hoofdpersoon er stilletjes en bleek bij ligt. Onbehagen en ongeduld Ik word in eerste instantie getroffen door een groot gevoel van onbehagen. Dit is het dus. Zo werkt het. En zo gaat het. In mijn werk als verpleegkundige veilig in mijn uniformjasje maak ik beroepsmatige keuzes die nu al heel anders aanvoelen omdat het mijzelf betreft. Daar waar ik als verpleegkundige tracht familie zo goed mogelijk te begeleiden, kom ik nu zelf in deze schoenen te staan. Ze passen mij niet. Wachten. Wat had ik mij als jonge leerlingverpleegkundige in het Deventer Ziekenhuis soms met lichte wrevel en verbazing geïrriteerd aan weer zo’n familie die na een paar dagen ongeduldig werd. “Kan die pomp niet wat sneller?” “Kan hier geen einde aan komen?” “Wij willen dat het nu stopt!” Waarop de 26 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG arts dan maar weer met engelengeduld trachtte uit te leggen dat dit niet mogelijk was. Dat er dan sprake van euthanasie zou zijn. En ik nog eens benadrukte dat het een natuurlijk proces moest zijn. Dat het hoofd al afscheid had genomen van het leven, maar het lichaam de nieuwe situatie moest gaan accepteren, het leven los moest laten. Waken trekt een wissel. Nieuw perspectief Mijn moeder heeft altijd goed gegeten, was relatief jong en beschikte over een sterk hart. Dus ze nam haar tijd ruimschoots. Na twee dagen fulltime waken waren we uitgeteld en bijna in staat plaats te nemen naast haar in bed. Het is bijzonder te merken hoe je professionaliteit als zorgverlener onderuit wordt gehaald als het een eigen familielid betreft. Als verpleegkundige beschik ik over een prima klinische blik en een sterk ontwikkeld onderbuikgevoel. Maar nu werd ik bijna lachwekkend en ongeloofwaardig. Op dag 3 was ik overtuigd dat het einde nabij was (en dat was op dag 1 en dag 2 ook al zo). Het schoonmaken van mijn moeders mondholte lukte mij niet. Ik moest er van kokhalzen. Er ontwaarde zich die ochtend een aaneengeschakeld net van donkere lijkvlekken over mijn moeders benen. ‘s Avonds waren ze allemaal weer verdwenen. De 4de dag. De dood waarde rond over het gezicht van mijn moeder. Elk afwijkend ander kuchje dan het voorgaande, maakte dat wij opsprongen. Er vast van overtuigd dat het nu dan toch zover was. Maar het leven en de dood lieten zich niet leiden. Volgden hun eigen pad. Mijn moeder begon er naar uit te zien. Als een lamgeslagen bleek vogeltje lag ze daar. Een strak gelaat, open mond, bleek, klam, terminale koorts. In niets meer mijn flamboyante, extraverte moeder. Ze leek geen pijn te hebben, niet benauwd te zijn. Comfortabel. Emoties wisselden zich in razend tempo af. Verdriet omdat wij haar gingen verliezen, maar ook opluchting. Intens. Haar hart klopte onvermoeibaar verder. Wij maakte cynische grapjes over dat ze zich niet hield aan de ‘deadline’ van het plaatsen van de rouwadvertentie. Ik bereikte gestaag het punt de arts te vragen of de morfine opgehoogd kon worden. Ik wil dat het nu stopt!! JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 PRAKTIJK Pokémon Een afscheid nemend kleinkind vond een Pokémon op mijn moeders bed. Hij besloot heel wijselijk deze maar niet te vangen. Stel je voor dat er een menigte Pokémon-jagers aan oma’s sterfbed zou komen te staan. Ook op dag 4 constateerde de arts een nog steeds comfortabele moeder. Haar dochter was inmiddels minder comfortabel. Heen en weer geslingerd tussen gevoelens van nietig zijn, schaamte want ongeduld, maar bovenal vervuld van een groot respect voor het proces dat sterven heet. Intimiderend, ruw, teder, niets ontziend, ontdaan van alle franje, intens en verwarrend. Zij deed het helemaal alleen en op haar eigen tempo. Dag 5 brak aan. Een intens grauwe, grijze, treurige dag. Met mijn moeders hang naar drama en theater een perfecte dag om dood te gaan. Ze zou in haar nopjes geweest zijn. Na een nacht op een best comfortabel veldbedje wakker liggen en naar mijn moeders reutelende ademhaling luisteren, besloot ik vroeg in de middag toch nog heel even te gaan liggen. Na een dutje van een half uur bezag ik staand naast haar bed haar gelaat. Het was van intens bleek naar intens grauw verschoten. Ik belde mijn broer. Wachten aan de bedrand. Praten over vroeger en discussiëren wie er nu koffie zou gaan halen. Mijn partner onderbrak ons gesprek: “Kijk eens naar je moeder”. Het reutelen was gestopt en wat overbleef was een lichte, oppervlakkige ademhaling. Ze zuchtte eens diep en haar ademhaling stokte. Daarna nog eens en toen was het allemaal voorbij. Een zonnestraal vervulde heel clichématig maar ook zo mooi de kamer met licht. Groot en heftig Vijf dagen waren wij in afwachting van iets groots. Als bij een geboorte, hoewel deze aanleiding verdrietig was. Het is het heftigste en meest intense wat ik ooit meemaakte. Maar als na zoveel jaren een leven ook echt voltooid is, en de dood nabij is, dan is het ook goed zo. Wat mij bij zal blijven, is dat de tijd zo tergend langzaam verstreek en dat dit een aanslag is op je zenuwen. Ik vond het confronterend om te merken dat ik er ongeduldig van werd. En begreep hierdoor plots ook zo goed wat dit betekent voor de naasten die ik begeleid. De familie van bewoners waar ik voor PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG ‘De dood van mijn moeder heeft mij in mijn functie als verpleegkundige enorm verrijkt’ zorg. In die zin heeft het mij in mijn functie als verpleegkundige enorm verrijkt. Immers nu ben ik in staat te putten uit eigen ervaring en weet ik dondersgoed hoe het voelt om als familielid aan de zijlijn te staan. Hoe belangrijk het is om dagelijks even met familie af te stemmen en te evalueren. Intermediair te zijn tussen bewoner, naasten en arts. Een luisterend oor te bieden. Maar ook om even niets te zeggen. Emoties er te mogen laten zijn. Ik koesterde altijd al het bijzondere aspect van mijn vak om in deze fase van een mensenleven zo dichtbij te mogen staan. Tijdens het intense proces wat sterven heet. Ontdaan van alle opsmuk en dat wat niet belangrijk meer is. Dat gevoel heeft zich nu nog meer verdiept. Toen ik later mijn schoonzusje sprak en in woorden probeerde uit te drukken welke verpletterende indruk deze hele ervaring mij had gebracht en ik er niet uit kon komen, zei ze: “Oer… Francien, het is gewoon oer”. En dat was ook zo. JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Francien Bos is werkzaam als verpleegkundige in de ouderenzorg. 27 E–PAL -pal -Pal - Deze rubriek wordt verzorgd door de redactie van E-pal, een via e-mail verspreid k ­ wartaal­blad met samenvattingen van artikelen uit diverse p ­ eriodieken over palliatieve zorg. Het is bestemd voor artsen, v­ erpleeg­kundigen en andere hulpverleners in de p ­ alliatieve zorg. Spelenderwijs praten over doodgaan Van Scoy LJ et al. Exploring the topics discussed during a conversation card game about death and dying: A content analysis. J. Pain Symptom Manage 2016; 1-8. DOI: 10.1016/j.jpainsymman.2016.03.021 Samenvatting Inleiding Communicatie tussen patiënten en naasten is noodzakelijk voor effectieve advance care planning. Om deze communicatie te stimuleren, zijn verschillende instrumenten ontwikkeld. Maar de inhoud en klinische relevantie van gesprekken die ontstaan bij het gebruik van deze instrumenten is onbekend. Het doel van de huidige studie is de inhoud en klinische relevantie te beschrijven van gesprekken die ontstaan tijdens een niet-gefaciliteerd conversatiespel over het levenseinde. Methode Door middel van convenience sampling zijn volwassen vrijwilligers benaderd om het spel te spelen (2-6 spelers per spel; n=68). Deelnemers bediscussieerden 20 vragen over dood, doodgaan en zaken rondom het levenseinde. De spellen duurden maximaal 2 uur, waarbij geluidsopnames werden gemaakt die nadien zijn getranscribeerd en geanalyseerd door een conventionele kwalitatieve inhoudsanalyse om bestaande thema’s te kunnen identificeren. Resultaten Deelnemers waren voornamelijk Kaukasisch (94%) en vrouw (68%) met een gemiddelde leeftijd van 51.3 jaar (SD 0.7). 17 spellen werden geanalyseerd. Er werden 4 primaire thema’s geïdentificeerd: 1. Het belang van naasten in de laatste levensfase. 2. Waarden, overtuigen en voorkeuren in de laatste levensfase. 3. Periode na het overlijden. 4. Verhalen of ervaringen als basis voor voorkeuren in de laatste levensfase. Conclusie Tijdens een conversatiespel over het levenseinde worden thema’s besproken die belangrijk zijn voor ACP. Dergelijke conversatiespellen lijken een adequaat instrument te zijn om communicatie over het levenseinde te stimuleren. Commentaar Deze studie laat zien dat een conversatiespel een adequaat hulpmiddel kan zijn om communicatie over het levenseinde te stimuleren. In de klinische praktijk zijn dergelijke instrumenten mijns inziens bruikbaar om op een laagdrempelige wijze het ACP-proces op te starten dat verder voortgezet kan worden via meer uitgebreide gesprekken tussen patiënten, naasten en zorgverleners. Carmen Houben MSc, wetenschappelijk onderzoeker en psycholoog Met steunhart minder pijn en betere conditie Weerahandi H e.a. Pain and Functional Status in Patients With Ventricular Assist Devices.J Pain Manage 2016; 52: 483-490. doi.10.1016/j. jpainsymman.2016.05.016. Samenvatting Het steunhart (ventricular assist device) wordt steeds vaker gebruikt bij ernstig hartfalen. Aanvankelijk ter overbrugging tot harttransplantatie, tegenwoordig ook als permanente oplossing. Terwijl verlenging van het leven is aangetoond stond tot nu toe niet vast dat de kwaliteit van leven ook beter werd. Immers, zo’n apparaat vereist continue zorg, geeft ten gevolge van intensief ontstollen bloedingscomplicaties en wellicht meer bezorgdheid. Bekend is dat 70 procent van de patiënten met ernstig hartfalen pijn heeft. Dus werd met de Brief Pain Inventory , schaal 0 tot 10 (ergste pijn), de Katz Independent Activities of Daily Living-questionnaire (schaal 6 (ADL-functie intact) tot 30 (nauwelijks ADL-functie)) en de Kansas City Cardiomyopathy Questionnaire, schaal 0-100 (meet kwaliteit van leven op meerdere gebieden, <50 betekent slechte kwaliteit) een onderzoek verricht onder deze patiënten. De eerste meting vond plaats rond de plaatsing van het steunhart, de laatste na 48 weken. Van de 142 patiënten konden uiteindelijk bij 87 van hen deze gegevens geanalyseerd worden. Meer dan de helft van de patiënten had een hartinfarct gehad, bijna de helft had diabetes. In de loop van dit onderzoek stierf 8 procent van de patiënten en onderging 16 procent een harttransplantatie. Resultaten De pijn voor plaatsing was mediaan 2.8, na 4 weken 0, en na 48 weken 0. De mediane score op de KIADL was na 4 weken 14 en na 48 weken 10 (significant). De gemiddelde score op de KCCQ was respectievelijk 66.4 ±16.3 stan- 28 PALLIUM daarddeviatie en 81 ±14.2, een eveneens significante verbetering. Conclusie De patiënten waren 4 weken na plaatsing van het steunhart pijnvrij, hadden na 48 weken een significant iets betere ADL-functie en de kwaliteit van leven was na 48 weken significant en flink verbeterd. Commentaar Er waren nogal wat uitvallers waardoor er misschien een positiever beeld is ontstaan. Immers de ‘slechtere’ patiënten vallen uit. Het meest opvallende facet van dit onderzoek vind ik het volledig verdwijnen van de pijn. Dat geeft een aanwijzing dat er een rechtstreeks verband is tussen hartfalen en pijn zonder dat comorbiditeit een rol speelt. Frank van den Berg, huisarts en kaderarts palliatieve zorg • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Gratis E-pal-abonnement: www.zeeuwsezorgschakels.nl/palliatieve-zorg/ zorgverleners/e-pal.htm Nooit meer haldol! Agar MR e.a. Efficacy of Oral Risperidone, Haloperidol, or Placebo for Symptoms of Delirium Among Patients in Palliative Care. A randomized clinical trial. JAMA Intern Med. Published online December 5, 2016. doi:10.1001/ jamainternmed.2016.7491 Inleiding Onze richtlijnen (Pallialine, NHG-standaard) benadrukken al jaren dat farmacotherapeutisch ingrijpen bij delier niet evidencebased is en indien mogelijk vermeden moet worden. De praktijk is echter weerbarstig. Een delier is een gruwelijke aandoening en geeft aanleiding tot een enorme ‘Doe wat Tom poes doet’-reactie. Meestal is het lijden van de patiënt groot. Maar ook de familie, de verzorgenden en de behandelaars lijden mee. Natuurlijk weten we dat een prikkelarme, niet te donkere omgeving met duidelijke oriëntatiepunten van groot belang is. Ook beseffen we dat we altijd op zoek moeten gaan naar de oorzaak en die behandelen (ik heb mij wel eens afgevraagd of sommige artsen menen het delier direct te beïnvloeden met antibiotica voor een vermeende blaasontsteking). Maar als het niet beter gaat, wie van ons schreef dan geen haldol voor? Samenvatting Deze studie is uitgevoerd in 11 Australische hospices of palliatievezorgunits. In bijna 6 jaar tijd werden 1819 patiënten met delier geïdentificeerd. Om een veelheid aan redenen bleken slechts 306 patiënten geschikt voor de studie. Daarvan werden nog weer 57 patiënten geëxcludeerd. 249 patiënten werden dubbelblind gerandomiseerd voor 3 studiearmen: ze kregen haloperidol, risperidon of een placebo, alles als druppels. De behandelduur was 72 uur. De startdosis van haldol en risperidone was 1 mg en onderhoud 2 dd 0,5 mg. De doses werden gehalveerd als de patiënt ouder dan 65 jaar was. Bij onvoldoende effect kon de dosis verhoogd worden met 0,5 mg per keer tot maximaal 4 mg per dag. Bij ernstige symptomen kon de patiënt PALLIUM 2,5 mg midazolam sc, krijgen, maximaal elke twee uur. Bij alle patiënten werden elke 8 uur beperkte delier-scores bijgehouden. Voor dit onderzoek werden als delieritems gescoord: gedragsstoornis, communicatiestoornis en hallucinaties. Elk item werd gescoord als 0, 1 of 2. Dagelijks werden uitgebreide delierscores, scores van extrapiramidale symptomen en van sedatie bijgehouden. Resultaten Zowel in de groep die risperidon kreeg als in de groep die haldol kreeg, waren de delierscores bij het eind van de studie (na 72 uur) significant hoger dan bij de placebogroep. Respectievelijk waren de gemiddelde scores 0,48 (C.I. 0,090,86) en 0.24 (C.I. 0,08-0,34) hoger. De extrapiramidale verschijnselen scoorden significant hoger in de behandelgroepen versus placebo. Onvermeld blijft of dit aanleiding was tot medicamenteus ingrijpen. Wel staat vermeld dat deze bijwerkingen niet ernstig waren. De patiënten in de placebogroep hadden een mediane overleving van 26 dagen, in de risperidon-groep 17 dagen en in de haldol-groep 16 dagen. De overleving was significant langer in de placebogroep versus de haldol-groep, maar niet versus de groep behandeld met risperidon, Het gebruik van midazolam was significant lager in de placebogroep versus de gecombineerde behandelgroepen. volledig overtuigd dat er geen plaats is voor antipsychotica bij delier in de palliatieve zorg. Haldol heeft geen effect, nee: haldol maakt het delier erger! Bovendien beïnvloedt haldol de overleving in negatieve zin en bezorgt de patiënt extrapiramidale bijwerkingen. We zullen ons moeten beraden hoe wij in de praktijk de druk gaan weerstaan om toch antipsychotica te geven. Midazolam werd in deze studie als redding gebruikt, maar het effect is niet geëvalueerd. Het lijkt mij een valkuil om de haldol zonder meer te vervangen door midazolam. Het lijkt mij zeker van belang om een degelijke studie uit te voeren om het effect van midazolam op delierscores te meten. Het allerbelangrijkst zijn en blijven de maatregelen die de patiënt helpen om zich te oriënteren en natuurlijk, indien mogelijk, de behandeling van het onderliggend lijden. Marian Beudeker, internist Commentaar Dit is naar mijn idee een studie die een doorslaggevende bijdrage levert aan onze kennis over de behandeling van delier in de palliatieve zorg. Weliswaar zijn er vooral patiënten geïncludeerd met mild tot matig ernstig delier, maar ik kan geen argument bedenken om bij een ernstig delier te verwachten dat haldol wél zou werken. De dosering van haldol in deze studie is conform de doseringen van de NHG-standaard. Door de dosisescalatiemogelijkheid wordt duidelijk dat méér niet beter is. Na bestudering van dit mooie onderzoek ben ik • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 29 INTERVIEW Daisy Janssen Tijd is één van de meest belangrijke barrières in ACP Onderzoeker en specialist ouderengeneeskunde Daisy Janssen richt zich in haar werk vooral op de patiëntengroep met chronisch orgaanfalen. Ze promoveerde op het onderwerp en werkt bij het CIRO, een expertisecentrum voor chronisch orgaanfalen in Horn. “Informatie moet je titreren, op geleide van de behoefte. Anders komt het niet aan.” Door Rob Bruntink Foto Vincent Boon Bij chronisch orgaanfalen gaat het onder meer om hart-, long- en nierfalen. Is er in de zorgverlening voor mensen die met deze ziekten moeten leven genoeg aandacht voor palliatieve zorg? “Het bewustzijn onder zorgverleners over het belang van palliatieve zorg voor deze categorieën patiënten is zeker groeiende. Maar bewustzijn is niet genoeg. Er moeten ook concrete stappen gezet worden op dat gebied. Als je daarnaar kijkt, mis ik nog wel wat. In het algemeen gesproken, is er nog teveel sprake van een ziektegerichte, medische benadering. Ik mis de aandacht voor het brede pallet aan symptomen waarmee deze patiënten te maken hebben. Ook advance care planning (ACP) is niet voldoende ingeburgerd. Waarbij ik wel meteen de kanttekening wil maken dat ACP bij deze patiënten een lastiger item is dan bij bijvoorbeeld mensen met kanker. Het ziektetraject van orgaanfalen is grilliger. In ziekenhuizen krijgen zorgverleners met deze patiënten te maken als zij vanwege een exacerbatie opgenomen worden. Als zij weer stabiel zijn, gaan zij naar huis. Het is voor de meeste zorgverleners in ziekenhuizen lastig om te bepalen wat een goed moment is om ACP in gang te zetten.” Wat zou volgens jou een goed moment zijn? “Een ziekenhuisopname heeft altijd veel impact op de patiënten. Het is een spannende en hectische periode. Ik denk dat daar vaak weinig mogelijkheden zijn voor de noodzakelijke gesprekken over de toekomst. Veelal volgen na de ziekenhuisopname afspraken op de poli. Ik denk dat dat goede momenten zijn om de eerste ACP-stappen te zetten. Tijdens een polibezoek kunnen vragen aan de orde komen als: hoe heeft u de opname ervaren, hoe ziet u de toekomst, waar hoopt u op en waar bent u bang voor? De antwoorden op dergelijke vragen kunnen 30 PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG een belangrijke basis zijn voor het bespreken van de verwachtingen en/of doelen van de toekomstige zorg. En dat is, in mijn ogen, de kern van ACP. ACP wordt vaak geassocieerd met het vastleggen van allerlei wensen, over bijvoorbeeld reanimatie of het levenseinde, maar dat komt wat mij betreft pas later aan de orde. Eerst moet je als het ware de patiënt leren kennen. Wat zijn zijn verwachtingen, hoe kijkt hij naar de toekomst? Pas als je daar het één en ander over weet, kun je de vervolgstap maken naar de toekomstige beslissingen die mogelijk genomen moeten worden in de zorgverlening.” Is het de taak van een medisch-specialist om die gesprekken tijdens het polibezoek te voeren? “Niet per se. Uiteindelijk ligt de verantwoordelijkheid wel bij de arts, maar een verpleegkundige kan die gesprekken even goed voeren. We hebben onlangs in een aantal Limburgse en Brabantse ziekenhuizen een onderzoek uitgevoerd, waarbij verpleegkundigen die gespecialiseerd zijn in longfalen ACP-gesprekken voerden met de patiënten. We hadden hen vooraf een speciale training gegeven die onder meer gericht was op communicatievaardigheden. Het onderzoek is nog niet helemaal afgerond, maar we weten op basis van eerdere onderzoeken minstens twee dingen: voor goede ACP-gesprekken is een vertrouwensband nodig tussen zorgverlener en patiënt. En ten tweede: let goed op de informatiebehoefte van de patiënt. Met andere woorden: overlaad hem of haar niet met informatie waarvan je zelf vindt dat die belangrijk is voor een patiënt. Kijk eerst goed waar de patiënt voor open staat. Welke informatie wil hij, en wat kan hij aan? Informatie moet je titreren, op geleide van de behoefte. Anders komt het niet aan. Goed aanvoelen wat de patiënt wel of niet wil weten of bespreken, daar moet je sensitief voor zijn. Maar, merkten we, het kan ook deels ontwikkeld worden. Zorgverleners kunnen er dus ook sensitief voor gemáákt worden. Dat is vrij cruciaal voor een succesvolle ACP. Overigens: we praten nu over de zorgverleners in ziekenhuizen, maar uiteraard kan een huisarts ook de verantwoordelijkheid op zich nemen om met een deel van de patiënten die hij in zijn praktijk heeft ACP in gang te zetten. Hij is immers de persoon die de patiënt en zijn naasten vaak al goed kent. Iedere patiënt in zijn praktijk die bekend is met chronisch JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 orgaanfalen en daarnaast vanwege een exacerbatie naar het ziekenhuis wordt gestuurd, komt wat mij betreft in aanmerking voor een eerste gesprek in het kader van ACP.” Bestaat het misverstand nog dat ACP een kwestie is van één gesprek: ‘hét ACP-gesprek’? “Ik denk dat de meeste zorgverleners inmiddels wel weten dat ACP een proces van communicatie is tussen zorgverleners, patiënten en naasten, in plaats van één gesprek. Van een ander misverstand dat bestaan heeft – ‘ACP is vooral bedoeld om vroegtijdig wensen vast te leggen’ – is volgens mij ook wel duidelijk dat dat eveneens een enorme beperking is van de invulling van ACP. Tenminste: als je dat als enige doel van ACP ziet. Natuurlijk kan het vastleggen van wensen onderdeel zijn van ACP, maar het belangrijkste onderdeel bestaat toch uit de open gesprekken die je met patiënten en naasten kunt voeren over hoe zij naar de toekomst kijken, en wat daarin wel en niet van belang voor hen is. In specifieke situaties, waarin de noodzaak bestaat voor medische beslissingen, kun je daarop terugkomen. ‘Voor goede ACP-gesprekken is een vertrouwensband nodig tussen zorgverlener en patiënt’ Het kan handig zijn als dit vastgelegd is in bijvoorbeeld een wilsverklaring, maar het hoeft niet. Uiteraard moet een weerslag van de gesprekken wel in een medisch dossier genoteerd worden.” Gesprekken voeren met patiënten en naasten kost tijd en dus geld. Is dat een belangrijke drempel voor ziekenhuizen om ACP te implementeren? “Ja, ik denk dat ‘tijd’ één van de meest belangrijke barrières is. Als je ACP wilt implementeren zoals wij in het onderzoek hebben gedaan, moet je dat in je organisatie inplannen. Er moeten gespecialiseerde verpleegkundigen vrijgesteld worden om die gesprekken tijdens polibezoeken te kunnen voeren. Een dergelijke keuze moet je als ziekenhuis maken, het gebeurt niet vanzelf. In onze pilot was PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 31 INTERVIEW ‘Zorgverleners vinden het lastig om de toekomst met patiënten te bespreken, omdat ze bang zijn de hoop weg te nemen’ de financiering van de gesprekken mogelijk gemaakt door het Longfonds, maar je wilt natuurlijk het liefst dat de financiering daarvan onderdeel is van de reguliere zorg. ‘Tijd’ – en dus geld – is overigens niet de enige barrière, zo blijkt uit onderzoek. Zorgverleners vinden het ook lastig om de verdere toekomst met patiënten te bespreken omdat ze bang zijn de hoop weg te nemen. Om hen daarmee te leren omgaan, is investering in communicatieve vaardigheden noodzakelijk. Gesprekken die in het kader van ACP gehouden worden, zijn vaak erg waardevol voor patiënten en naasten. Het levert hen duidelijkheid op, het geeft hen vaak meer het gevoel de regie in handen te hebben. Het vereist wel bepaalde vaardigheden van de zorgverlener om dergelijke resultaten te behalen. Een belangrijk item daarin is bijvoorbeeld hoe men omgaat met prognostische informatie. Een derde barrière heb ik zonet al genoemd: men vindt het lastig om het goede moment te kiezen om ACP in gang te zetten omdat orgaanfalen zo’n grillig ziektetraject kent.” Valt dat niet te ondervangen door – weliswaar arbitrair – naar classificaties van ziektes te verwijzen? Bij hartfalen zou ACP kunnen starten bij NYHA-3, bij COPD bijvoorbeeld bij risicogroep C of D van GOLD? “Ja, dat zou de selectie wel makkelijker kunnen maken. Aan de andere kant zegt de classificatie lang niet alles over de toekomst, en zeker niet over de periode die iemand nog heeft om in leven te blijven.” Rob Bruntink is publicist en hoofdredacteur van Pallium. 32 In het NTvG van vorig jaar stond een artikel over de beperkte waarde van de ‘surprise question’. Jij was hoofdauteur van het artikel. De surprise question kan dus ook geen rol van betekenis spelen om het startpunt voor ACP te bepalen? “De grootste waarde van de surprise question – ‘Zou u verbaasd zijn als deze patiënt binnen een jaar zou overlijden?’− zit ‘m in het bewustzijn dat bij zorgverleners kan ontstaan dat men te maken heeft met een patiënt die aan zijn ziekte kan overlijden. Maar wat natuurlijk vooral waarde zou hebben, is een instrument dat duidelijk maakt dat er sprake is van palliatieve zorgbehoeften bij die ene patiënt. Bij de groep patiënten met een chronische ziekte volstaat zo’n surprise question dus niet. Een inschatting van de PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG tijd die iemand nog te leven zal hebben, zegt niets over die zorgbehoefte. De ene patiënt heeft lang voor het overlijden al een hoge ziektelast met sterk beperkte kwaliteit van leven, terwijl bij de andere patiënt de ziektelast beperkt blijft tot kort voor het overlijden en de kwaliteit van leven lang behouden blijft. Ik vond het dus best vreemd dat de surprise question zo’n prominente plek kreeg in de Zorgmodule Palliatieve Zorg 1.0.” Wat is er nodig? “Een instrument waarmee je die palliatieve zorgbehoefte kunt bepalen. Daar wordt op diverse plekken van de wereld naar gezocht, of soms ook al mee gewerkt. In Nijmegen, bij het Radboudumc, is het RADPAC ontwikkeld, de RADboud indicators for PAlliative Care needs. In Engeland is SPICT ontwikkeld (Supportive & Palliative Care Indicators Tool), in Spanje de Necesidades Paliativas, de NECPAL. Voor patiënten met hartfalen is de Australische ‘Needs Assessment Tool: Progressive Disease – Heart Failure’ (NAT:PD-HF) beschikbaar. Dergelijke hulpmiddelen zullen ons in de toekomst mogelijk kunnen ondersteunen bij de vroegtijdige herkenning van palliatieve zorgbehoeften. Het implementeren van dergelijke hulpmiddelen heeft veel meer waarde dan zo’n surprise question, al erken ik ook de waarde van de surprise question als eenvoudige eye-opener.” Wil de onderzoeker in jou zich hier niet fulltime op storten? “Ik wil zeker graag onderzoek doen naar hulpmiddelen die de palliatieve zorgbehoeften kunnen herkennen, en ik wil ook graag bekijken welke waarde deze vervolgens kunnen hebben voor de kwaliteit van leven van patiënten en naasten. Maar ‘fulltime’ is niet aan de orde, want ik blijf graag voeling houden met de alledaagse zorg. Ik vind de combinatie onderzoeker én arts zijn het meest ideaal. Beide functies beïnvloeden elkaar op een positieve wijze. Werken op een afdeling palliatieve zorg en supportive care voor mensen in het eindstadium van orgaanfalen (haar werk bij CIRO in Horn, -red.) inspireert mij ten aanzien van onderzoeksonderwerpen. Andersom kan ik als dokter direct de kennis die uit onderzoek gehaald wordt in de praktijk toepassen. Ik zou geen van beide functies willen missen.” JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 IN HET ZICHT Gasthuis Hoogezand-Sappemeer In of rondom hospices zijn vaak kunstwerken geplaatst. Wat voor kunst is dat en waarom is hiervoor gekozen? In deze rubiek ‘In het Zicht’ laten we steeds zo’n kunstwerk zien, met een korte toelichting erbij. Een opdracht krijgen om na te denken over een kunstobject in de tuin van het Gasthuis in Hoogezand was voor Brenda Hardijk, beeldend vormgever, een mooie, maar ook een bijzondere uitdaging. In haar ontwerpproces verdiept ze zich in de omgeving, de setting en de materiaalmogelijkheden. Het is een incubatiefase waar de kunstenares in terechtkomt. In haar hoofd is het een landingsbaan van thema’s, technieken en keuzes. Uiteindelijk is haar keuze voor Gasthuis Hoogezand gevallen op een detail uit de natuur, namelijk het transformatieproces van ei, rups, pop tot vlinder. Vlinder Al eeuwen geleden stond de vlinder symbool voor alle stadia in het leven: groei, dood en wederge- boorte. Ieder mensenleven kent deze verschillende stadia. Gedurende het leven kan er sprake zijn van zowel groei en ervaringen als van dood. Pas als wij sterven en onze cocon hier op aarde achterlaten, zullen we in al onze schoonheid gekend worden. Een tweede onderdeel van het object is het fundament. Als fundament is gekozen voor solide materialen waarbij, in combinatie met in het werk gestort beton en split, een spiraal van cortenstaal ontspringt. Spiraal De spiraal staat voor het (innerlijke) leven en is altijd in beweging. De spiraal gaat over in een opgaande beweging, uitbeeldend het pad dat men bewandelt, gaat bewandelen of heeft bewandeld. Ook de spiraalvorm komen we tegen, bewust of onbewust. We treffen het aan in de kosmos, het planten- en dierenrijk, zo ook als je een steen gooit in het water. Nooit hetzelfde, maar wel voorspelbaar, net als ons DNA waarin ook de kenmerkende spiraalvorm terugkomt. Deze twee mooie symbolieken heeft Brenda Hardijk samengevoegd in haar ontwerp, maar het staat vanzelfsprekend vrij om een eigen interpretatie aan het kunstobject te geven. In samenwerking met Lasbedrijf & smederij Zwartenkot zijn alle ‘puzzelstukjes’ samengevoegd tot een 3-dimensionale vorm. Het materiaalgebruik van het kunstobject is cortenstaal, beton/split, keramiek (rups), acrylic-one (cocon) en glas (vlinder). Het object heeft een gronddoorsnede van 140 cm en de 3 ovale elementen zijn 60 cm. Deze zijn geplaatst op een ronde cortenstalen muur, die op het hoogste punt 75 cm boven het maaiveld uitkomt. PALLIUM • MULTIDISCIPLINAIR TIJDSCHRIFT OVER PALLIATIEVE ZORG Door Brenda Hardijk-van de Wouw JAARGANG 19 – NUMMER 1 – FEBRUARI 2017 Brenda Hardijkvan de Wouw is beeldend vormgever, www.bambeeldend.nl. 33 Pallium volgt de medische en verpleegkundige ontwikkelingen op het gebied van palliatieve zorg. Daarbij is de praktijk de belangrijkste leidraad. De doelgroep van Pallium bestaat uit huisartsen, verpleeghuisartsen en verpleegkundigen. Hoewel de ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen vooral betrekking hebben op de zorg voor stervenden, streeft de redactie ernaar een breder spectrum van palliatieve zorgverlening te beschrijven. Pallium is een uitgave van Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media B.V. Redactie Rob Bruntink (hoofdredacteur) Anke Clarijs- de Regt, Annemarie den Dulk, Marie-José Gijsberts, Rob Krol, Marjan de Gruijter, Eindredactie: Mireille van Brussel Redactiesecretariaat: Bohn Stafleu van Loghum, Postbus 246, 3990 GA Houten, Macella Strauss: tel. 030 – 638 3730, [email protected] Uitgever: Ime van Manen Basis vormgeving Twin Media bv, Culemborg Advertenties Sales Support: 030-6383603 [email protected] Aanleveren van advertentiemateriaal kan via [email protected] Abonnementen Pallium verschijnt 5 keer per jaar. Abonnementsprijs: (print + online toegang) € 109,00, online-only abonnement (enkel online toegang) € 65,40. Studenten ontvangen 50% korting. Het abonnement kan elk gewenst moment ingaan en wordt automatisch verlengd tenzij twee maanden voor de vervaldatum is opgezegd via het daarvoor bestemde formulier op www.bsl.nl/klantenservice. Als vakblad hanteren wij de opzegregels uit het verbintenissenrecht. We gaan er vanuit dat u het abonnement uit hoofde van uw beroep hebt afgesloten. Abonnementenadministratie: Klantenservice Bohn Stafleu van Loghum, Postbus 246, 3990 GA Houten. Telefoon: 030-6383736. Bij wijziging van de tenaamstelling en/of adres verzoeken wij u de adresdrager met de gewijzigde gegevens op te sturen naar de afdeling klantenservice of wijzigingen door te geven via het formulier op www.bsl.nl/klantenservice. Voorwaarden Op leveringen en diensten zijn de bij de Kamer van Koophandel gedeponeerde algemene voorwaarden van Springer Media B.V. van toepassing, tevens raadpleegbaar op www.springermedia.nl. De voorwaarden worden op verzoek toegezonden. Het overnemen en vermenigvuldigen van artikelen en berichten uit dit tijdschrift is slechts geoorloofd met bronvermelding en met schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestemming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaarden van Springer Media B.V., gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 3210/635, van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen. De Standaardpublicatievoorwaarden voor tijdschriften zijn in te zien op www.bsl.nl/schrijven-bij-bohn-stafleu-van-loghum/auteursinstructies of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. www.bsl.nl © 2017 Bohn Stafleu van Loghum ISSN 1389-2630 En dan nog dit … In deze rubriek leest u over opvallende zaken in de (sociale) media die u als Pallium-lezer wellicht interesseren. Heeft u ook iets ­opvallends gelezen, gezien, gehoord, geretweet of geliked? Laat het de redactie weten en mail naar: [email protected]. 1 Een verpleegkundige, die al tientallen jaren voor mensen met kanker zorgt, krijgt zelf kanker en realiseert zich dat ze in al die jaren – in tegenstelling tot haar inschatting – nooit heeft kunnen invoelen hoe dat is, kanker hebben. Ze begint haar brief dan ook met: ‘Dear every cancer patient I ever took care of, I’m sorry. I didn’t get it.’ https://herecomesthesun927.com/2016/11/14/dear-every-cancer-patient-i-ever-took-care-of-im-sorry-i-didnt-get-it/. 2 Het woord ‘doodpositief ’ is nog niet bepaald gebruikelijk in het Nederlands en Vlaams. In Amerika en Australië wordt het echter al regelmatig gebruikt. Zie hier een aantal ‘doodpositieve’ apps: https://melmagazine.com/the-death-industry-goes-digital-25873656a650#.81zajmlvb. 3 Over de dood wordt heel wat afgezongen. Een Britse website maakte een bijzondere verzameling, met muziek van ‘vroeger’ (Queen, The Clash, The Smiths) en ‘nu’ (R. Kelly, 50 Cents, Kanye West): http://uk.complex.com/music/2013/02/to-die-for-25flawless-songs-about-death/. 4 Palliatieve zorgprofessionals hebben bijna dagelijks met de dood te maken, maar dat geldt ook voor de mensen die huizen schoonmaken waar iemand – op niet al te hygiënische wijze – is overleden. Wat doet die permanente confrontatie met de dood hen? https://broadly.vice.com/en_us/article/crime-scene-cleaners-describehow-dealing-with-death-every-day-changes-you. 5 Toen haar moeder ongeneeslijk ziek bleek te zijn, besloot fotograaf Celine Marchbank haar laatste maanden vast te leggen in foto’s. Het leverde behalve aandoenlijke foto’s ook een goed gespreksonderwerp op tussen moeder en dochter: https://www.theguardian.com/ lifeandstyle/2016/dec/03/how-i-photographed-my-mothers-last-days. Nieuw! ISBN: 9789036809528 Elly van Haaren, Nicolien van Halem, Sjaak Groot € 23,99 RISICOSIGNALERING IN DE ZORG Deze uitgave helpt verpleegkundigen en verzorgenden om risico’s bij cliënten snel en vakkundig te onderkennen. Vaardigheden die voor risicosignalering belangrijk zijn komen aan bod, zoals goed luisteren, observeren, de juiste vragen te stellen, voorlichting geven en motiveren. Verder biedt de uitgave handvatten om de juiste interventies in te zetten en om deze cyclisch te verwerken. Risicosignalering in de zorg helpt verpleegkundigen en verzorgenden in het vergroten van hun deskundigheid op het gebied van risicosignalering. Daarmee leveren ze een bijdrage aan veilige zorg. De uitgave is geschikt voor de dagelijkse praktijk en voor opleiding en nascholing Snel Call en toeenvoudig action bestellen? Ga naar www.bsl.nl Genoemde prijzen zijn incl. BTW. Prijswijzigingen voorbehouden. Hebt u vragen? U kunt ons bellen op 030-6383736. Blijf o hoog p de ontw te van ikkel in uw ingen vak! BSL E-MAILNIEUWSBRIEVEN Word nieuwsbrieflezer en blijf op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in uw vak! ✔ Altijd als eerste op de hoogte van het laatste vaknieuws ✔ Uitgebreid aanbod bij- en nascholingen en vakliteratuur ✔ Overzicht van de nieuwste vacatures binnen uw vakgebied Maak uw keuze op bsl.nl/nieuwsbrieven