MENSELIJKE STAMCELLEN: BELOFTE VAN EEUWIG LEVEN? PAUL SCHOTSMANS EN BART HANSEN* Bepaalde gebeurtenissen weten zich in het geheugen van de mensheid te nestelen en functioneren als referentiepunten voor hele generaties. De bekendmaking van het geslaagde experiment met het klonen van een schaap en daarmee ook de geboorte van het schaap Dolly is zulk een gebeurtenis geweest. Ieder van ons zal zich deze gebeurtenis ongetwijfeld herinneren, of alvast geconfronteerd geweest zijn met de massale media-aandacht voor deze doorbraak in de medische wetenschap. Wereldleiders allerhande reageerden onmiddellijk, want de vraag was natuurlijk hoe lang het nog zou duren om na het schaap ook de herder te klonen1. Nog belangrijker is het vervolg op deze doorbraak : het geslaagde experiment met het schaap Dolly leidde tot de mogelijkheid van het menselijk embryonaal en volwassen stamcelonderzoek. De Pauselijke Academie voor het Leven heeft trouwens reeds in augustus 2000 omtrent deze bijkomende en vernieuwende onderzoeksmogelijkheid een standpunt bekend gemaakt2. Tegelijk is dit alles van een dermate grote wetenschappelijke complexiteit dat het heel wat vergt om te begrijpen wat dit allemaal inhoudt en waartoe het kan leiden. In deze bijdrage willen wij daarom zo eenvoudig mogelijk verhelderen waarover het gaat, maar we willen uiteraard ook aandacht besteden aan het moraaltheologische en medisch-ethische debat omtrent deze technologie. Voor sommigen lijkt het immers alsof de mens definitief de plaats van de Schepper heeft ingenomen en een onaanvaardbare transgressie heeft mogelijk gemaakt ; voor anderen dan weer is deze doorbraak een verlengde van wat reeds lang met de voortplantingstechnologie begonnen was (de geboorte van de eerste proefbuisbaby, Louisa Brown, was trouwens voor sommigen ook een stap te ver, maar dit heeft niet kunnen beletten dat In Vitro Fertilisatie op grote schaal wordt toegepast). 1. Een terminologische verheldering Enkele terminologische verhelderingen kunnen helpen om de thematiek scherp in het vizier te krijgen. Klonen verwijst uiteraard naar een kloon, van het Griekse woord : twijg, bij uitbreiding: jonge loot, stek, ent. In de wetenschap betekende het oorspronkelijk: een verzameling gevormd door * Deze bijdrage is een geactualiseerde versie van het artikel “Klonen: de mens als medeschepper?” in Collationes 31 (2001) 67-85. 1 G. DE WERT, Het schaap kan nu worden gekopieerd, de volgende stap is de gekloonder herder, in NRC Handelsblad, 12 maart 1997, p. 7. 2 PONTIFICAL ACADEMY FOR LIFE, Declaration on the Production and the Scientific and Therapeutic Use of Human Embryonic Stem Cells, Vaticaanstad, 25 augustus 2000. 1 een dierlijk of plantaardig wezen en alle afstammelingen die er door ongeslachtelijke voortplanting zijn uit voortgekomen. Actueel verwijst het woord kloon naar de identieke genetische kopie van een gen, een molecule, een cel, een plant, een dier. Met het begrip “klonen” bedoelt men, indien toegepast op een organisme, het produceren van één of van een populatie van individuen die in de kern van hun cellen een geheel van genen bezitten die identiek zijn met die van het organisme van waaruit het klonen werd gerealiseerd. De productie van volledige organismen die genetisch identiek zijn, is een alledaags fenomeen in de plantenwereld. Die organismen worden eerder "variëteit" genoemd dan kloon. De voortplanting van talrijke belangrijke plantenvariëteiten gebeurt thans uitgaande van kleine deeltjes van een andere plant. In de dierenwereld bestaat deze vorm van reproductie alleen bij enkele weinig geëvolueerde soorten. Bij gewervelde dieren is het ontstaan van identieke tweelingen een vorm van spontaan klonen. De monozygote tweelingen komen tot stand door de splitsing van een embryo in twee delen in een vroeg ontwikkelingsstadium. Zij zijn identiek aan elkaar want ze spruiten voort uit één enkele zygoot die voortkomt uit de bevruchting van een eicel door een spermatozoïde. De tweelingen zijn verschillend van hun ouders. Met moleculair klonen bedoelt men de: techniek die routinehandeling is geworden in de moleculaire biologie en erin bestaat DNA-fragmenten, de moleculaire basis van de erfelijkheid, te klonen. De DNA-fragmenten worden gekopieerd en vermenigvuldigd in een gastorganisme, over het algemeen een bacterie, een gistcel of een zoogdiercel. Deze techniek heeft de productie mogelijk gemaakt van moleculen met een groot therapeutisch belang zoals insuline, groeihormonen, erythropoïetine (die de behandeling mogelijk maakt van een anemie die verband houdt met de nierdialyse) of tPa die de bloedklonters oplost na een infarct. Cellulair klonen maakt de productie mogelijk van kopieën van een somatische cel door labocultuur. De genetische bagage van de aldus geproduceerde cellen is identiek aan die van de oorspronkelijke cel. Deze techniek is uiterst nuttig zowel voor het wetenschappelijke onderzoek als voor de geneeskunde. Belangrijk om weten is alvast dat men doorgaans (hoewel dit niet helemaal correct is, cfr. infra) een onderscheid maakt tussen reproductief en therapeutisch klonen. 1.1. Reproductief klonen 2 Het reproductief klonen omvat de technieken die ertoe kunnen leiden genetisch identieke individuen voort te brengen. We onderscheiden twee soorten van reproductief klonen: het klonen door splitsing van blastomeren en het klonen door somatische volwassen kerntransplantatie. 1.1.1. Klonen door splitsing van blastomeren De cellen van een embryo dat door klassieke geslachtelijke voortplanting tot stand is gekomen, dit wil zeggen door de fusie van een zaadcel met een eicel, worden in het 2 tot 8 cellen stadium van elkaar gescheiden. Iedere cel, in dit heel vroegtijdig stadium blastomeer genoemd, heeft in theorie de mogelijkheid om een afzonderlijk organisme te produceren: de blastomeren zijn immers totipotent. De embryo's en de organismen die aldus geproduceerd worden, zijn identiek aan elkaar, maar zijn niet identiek aan de ouders die donoren zijn van de gameten. Een poging tot productie van menselijke tweelingen door splitsing van blastomeren werd voorgesteld tijdens het congres van de Amerikaanse Vereniging voor Fertiliteit in oktober 1993. Toen reeds werd gesproken over menselijk klonen. 1.1.2. Klonen door somatische kerntransplantatie Het klonen door somatische nucleaire transplantatie bestaat erin de haploïde kern van een eicel te vervangen door de diploïde kern van een gedifferentieerde somatische cel, afkomstig van een kind of een volwassen individu. Bij dit type van klonen is er maar één genetische ouder, de donor van de kern. Het experiment met Dolly verliep als volgt: van het genetische moederschaap werden uiercellen afgenomen. Door een vermindering van de voedingsstoffen in een cultuurvloeistof wordt het erfelijk materiaal van deze volwassen cellen in een rusttoestand gebracht, die de genetische gegevens weer integraal beschikbaar maakt. Uit een tweede vrouwelijk schaap worden eicellen opgezogen. Men haalt uit deze eicellen het erfelijk materiaal. Elektrische impulsen induceren een versmelting van een uiercel in rust met een ontkiemde eicel. De genen van de uiercel worden wakker gemaakt en nemen het commando in de fusiecel over. Die begint zich te vermenigvuldigen. Het groeiende embryo wordt daarna geïmplanteerd in de baarmoeder van een derde schaap. Zo is Dolly na vijf maanden geboren. Ze is identiek aan haar genetische moeder. Er waren 277 pogingen nodig om succes te bereiken3. 3 Human Cloning Needs a Moratorium, not a Ban, in Nature 386 (1997) 6 March, Editorial p. 1. 3 1.1.3. Vergelijking van de twee technieken van reproductief klonen Somatische nucleaire Splitsing van blastomeren transplantatie Aantal genetische ouders 1 2 Gelijkenis met genetische Groot Klein Onbeperkt (in theorie) Beperkt ouders Aantal dieren 1.2. Therapeutisch klonen en stamcelonderzoek Therapeutisch klonen is een samengesteld begrip dat tot verwarring aanleiding kan geven. Wat de term “klonen” betreft, rijst er een methodologisch probleem, daar de technische werkwijze – somatische kerntransplantatie – bij zowel de therapeutische als reproductieve kloontechnieken in essentie analoog zijn. Om toch een onderscheid tussen beide te kunnen maken, moet men de bedoelingen van de vorsers onderzoeken. Het verschil tussen reproductief en therapeutisch klonen bestaat erin dat men in het tweede geval het proces beperkt tot de ontwikkeling van een embryo in vitro en niet overgaat tot inplanting in de baarmoeder, met als doel een kind te verwekken en ter wereld te brengen. We spreken dus best van “de” kloontechniek met hetzij een reproductieve hetzij een therapeutische doelstelling4. Dit laatste lijkt boeiende perspectieven te bieden voor de transplantatiegeneeskunde. Vanuit dit oogpunt is het immers van levensbelang dat een zo groot mogelijke weefselovereenkomst kan worden bereikt. Om dit alles nog beter te begrijpen moet men weten wat stamcellen zijn. Stamcellen zijn cellen die de capaciteit bezitten om hetzij zichzelf onbeperkt te vernieuwen (immortaliteit) hetzij één of meer gedifferentieerde weefseltypes te produceren (potentialiteit). Stamcellen komen voor in elk stadium van de menselijke ontwikkeling - van embryo tot volwassene - maar hun potentialiteit neemt af naarmate het ontwikkelingsniveau toeneemt: embryonale stamcellen (ES-cellen) worden eerder beschouwd als pluripotent, terwijl volwassen stamcellen doorgaans als multipotent worden aanzien. Het gebruik van embryonale stamcellen lijkt op dit ogenblik veelbelovend daar ze enerzijds het grootste potentieel bezitten om zich te ontwikkelen tot de breedste waaier aan weefseltypes. 4 Anderzijds maakt het immortaliteitsstatuut van ES-cellen – hun capaciteit voor een voortdurende ongedifferentieerde vermenigvuldiging in vitro - stamcellen tot ideale niches voor precieze DNAtoevoegingen of –wijzigingen. Het bestaan van dergelijke stamcellijnen zou uitermate belangrijk kunnen blijken voor medische doeleinden. Het zou althans theoretisch mogelijk worden om de differentiatie van verschillende volwassen celtypes te induceren vanaf embryonale stamcellen. Deze zouden dan kunnen worden gebruikt in weefseltransplantatie. De procedure zou er als volgt uitzien: men kloont eerst enkele somatische celkernen van een patiënt die een transplantaat nodig heeft. De embryo’s die hieruit voortkomen zullen genetisch identiek zijn aan de beoogde ontvanger van het transplantaat. Vervolgens isoleert men de zgn. embryonale stamcellen uit deze embryo’s. Deze stamcellen kunnen dan in vitro uitgroeien tot de benodigde weefsels die volledig identieke weefselantigenen hebben en daardoor geschikt zijn voor transplantatie naar de kerndonor annex patiënt5. Men spreekt dan in de volle zin van het woord over “therapeutisch” klonen. Deze toepassing van het stamcelonderzoek wordt beschouwd als de meest belovende op therapeutisch vlak. Toch zijn we nog veraf van de realisatie van dit soort onderzoek. Wetenschappers wijzen er steeds weer op dat we nog een lange weg af te leggen hebben, vooraleer deze mogelijkheid effectief kan worden gebruikt. Vooraleer hier verder op door te gaan willen we erop wijzen dat elementen van de kloontechnologie ook kunnen worden gebruikt bij de preventie van mitochondriale aandoeningen 6. De zogenaamde (voor)kerntransplantatie biedt een interessante optie voor vrouwen die een aandoening hebben ten gevolge van (of asymptomatisch draagster zijn van) mutaties in het mitochondriaal DNA. Mitochondriaal DNA bevindt zich buiten de celkern, in het cytoplasma. Het staat in voor de energievoorziening van een cel maar kan tegelijkertijd aanleiding geven tot een vijftigtal erfelijke stofwisselingsziekten, die meestal via de maternale lijn worden overgeërfd. Kinderen van een vrouw die lijdt aan of draagster is van gemuteerde mitochondria lopen een sterk verhoogd risico op een ernstige ziekte. Bovendien biedt de reguliere prenatale diagnostiek hiervoor geen oplossing : alle embryo’s zullen het afwijkend maternaal DNA hebben. In theorie zou het mogelijk zijn deze ziekten te vermijden door de eicelkern van de moeder te transplanteren in een donoreicel met gezonde mitochondriën waarvan de kern verwijderd is (kerntransplantatie). De bekomen eicel wordt dan bevrucht met het sperma van de vader via de techniek van In Vitro Fertilisatie (IVF). Het kind dat zal 4 P. VERSPIEREN, Le clonage humain et ses avatars, in Etudes 391 (1999) 460-467. J.P.M. GERAEDTS, G.M.W.R. DE WERT, Kloneren, toepassingen bij de mens, in Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 144 (2000) 924, 929. 6 CHURCH AND SOCIETY COMMISSION OF THE CONFERENCE OF EUROPEAN CHURCHES, Therapeutic Uses of Cloning and Embryonic Stem Cells, in THE EUROPEAN GROUP ON ETHICS IN SCIENCE AND NEW TECHNOLOGIES, Adoption of an Opinion on Ethical Aspects of Human Stem Cell Research and Use, Paris, 2000, p. 161-167, p. 163. 5 5 geboren worden, erft aldus het nucleaire DNA van de moeder en de vader en het mitochondriaal DNA van de donor.7 1.2.1. Embryonaal stamcelonderzoek Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-ethiek definieert embryonale stamcellen als volgt : « Embryonale stamcellen (ES-cellen/Embryonic Stem Cells) zijn cellen afgeleid van de binnenste cellaag van de blastocyst (inner cell mass), die aan de oorsprong liggen van de foetus. Die cellen zijn pluripotent en kunnen zich differentiëren zodat alle celtypes van de volwassene zich eruit kunnen ontwikkelen. »8 We zullen trachten deze definitie in de volgende paragrafen te ontrafelen in haar deelaspecten. Voor het ‘bereiden’ – isoleren en kweken - van ES-cellen wordt gebruik gemaakt van preimplantatie-embryo’s. Dit zijn zeer jonge embryo’s (5 à 7 dagen), ontstaan door klieving van een in-vitro bevruchte eicel, die ontwikkeld zijn tot het zogenaamde blastocyst-stadium : het stadium waarin normalerwijze het embryo in de baarmoeder aankomt om zich daar te gaan innestelen in de baarmoederwand. De blastocyst bestaat uit een buitenste laag cellen, gelegen rond een holte waarin zich een binnenste celmassa bevindt. De buitenste cellen moeten ervoor zorgen dat het embryo doorheen de baarmoederwand kan dringen, en ze zullen ontwikkeling geven aan het embryonale deel van de placenta. De binnenste celmassa bevat de cellen waaruit zich het eigenlijke embryo zal ontwikkelen. Wanneer men erin slaagt cellen van de binnenste celmassa te isoleren uit de blastocyst en ze vervolgens in vitro te laten overleven, heeft men ES-cellen. Deze ES-cellen blijven zich in vitro vermenigvuldigen wanneer men een cultuurmilieu aanreikt met een bepaalde groeifactor. Wanneer de ES-cellen onttrokken worden uit hun cultuurmilieu vormen ze ‘embryoïde lichamen’. Dit zijn celklompjes die een – in principe – onbeperkte bron van gedifferentieerde werkzame cellen vertegenwoordigen die bij patiënten kunnen worden getransplanteerd.9 De mogelijkheid humane embryonale stamcellen aan te zetten tot differentiatie in een bepaalde richting, maakt deze tot ideale bron voor transplantatiedoeleinden. We denken hier vooral aan cellen die het lichaam niet meer zelf kan vernieuwen zoals b.v. hartspiercellen voor de behandeling van een 7 G. DE WERT, Met het oog op de toekomst. Voortplantingstechnologie, erfelijkheidsonderzoek en ethiek, Maastricht, 1999, p. 172-174. Bovendien heerst er in wetenschappelijke kringen geen duidelijkheid of deze techniek onder te brengen is bij het klonen of eerder een vorm is van kiembaangentherapie. Hoewel er gedeeltelijk gebruik wordt gemaakt van de kloontechnologie, heeft deze niet als doel de productie van genetisch-identieke individuen, maar de preventie van ernstige erfelijke aandoeningen, dus een gentherapeutische toepassing. 8 RAADGEVEND COMITÉ VOOR BIO-ETHIEK, Advies nr. 10 van 14 juni 1999 i.v.m. het reproductieve menselijke klonen, Brussel, 1999, p. 8 9 NUFFIELD COUNCIL ON BIOETHICS, Stem Cell Therapy: The Ethical Issues, 1999, p. 3-4, noot 3 en 6. 6 hartaanval, zenuwcellen voor de ziekte van Parkinson en Alzheimer, insulineproducerende cellen voor diabetes, beenmerg voor leukemiepatiënten, enz. Samengevat kunnen we stellen dat verwachte klinische toepassingen met behulp van ES-cellen positieve gevolgen kunnen hebben voor patiënten die lijden aan neurodegeneratieve aandoeningen, hart-en vaatziekten en kanker, – letterlijk - de grote dooddoeners van deze eeuw.10 Maar deze procedure is ook ethisch problematisch. Het menselijk embryonaal stamcelonderzoek gaat expliciet gepaard met het doen ontstaan van embryo’s voor louter onderzoeksdoeleinden. Dit is op zijn minst ethisch problematisch, wat moge blijken uit het feit dat de Raad van Europa in de Conventie Mensenrechten en Biogeneeskunde (1996) – het belangrijkste Europese consensusdocument - het creëren van menselijke embryo’s voor onderzoek uitdrukkelijk verbiedt.11 1.2.2.Volwassen stamcellen De huidige technisch-wetenschappelijke obstakels waarmee de kloontechnologie heeft te kampen, gecombineerd met de ethische geladenheid van het experimenteel gebruik van embryo’s, zijn een stimulans geweest voor de medische wetenschappelijke verkenning van ‘embryobesparende alternatieven’, zoals volwassen stamcellen12. Wetenschappers wisten reeds lang dat er stamcellen latent aanwezig waren in bepaalde menselijke weefsels. Een gekwetste huid bijvoorbeeld, heelt vanuit een speciale cellenlaag in de opperhuid, die een capaciteit heeft om snel te delen en de wonde toe te dekken, wat het herstel versnelt. Men zou zulke stamcellen uit de opperhuid kunnen kweken om er een verbrande huid mee te helen. Tot voor kort vermoedden vorsers dat volwassen stamcellen slechts een beperkt repertorium ‘speelden’. Eens een jonge (embryonale) cel een identiteit heeft aangenomen ( = zijn pluripotentie verliest) door verschillende ‘suites’ voor genen te componeren ( = het stilleggen of activeren van genen), zou deze genetische compositie slechts een welbepaald celtype voortbrengen. In 1999 echter maakte het British Medical Journal gewag van een variatie op het oude ‘celthema’.13 Signalen uit de omgeving kunnen ervoor zorgen dat volwassen stamcellen afwijken van hun genetische partituur, zodat ze het karakter krijgen van een embryonale stamcel (= pluripotentie). Zo konden stamcellen, geïsoleerd uit 10 J.A. ROBERTSON, Ethics and Policy in Embryonic Stem Cell Research, in Kennedy Institute of Ethics Journal 9 (1999) 110. 11 A. SUTTON, Cloning, Stem Cells and the Early Embryo: A Challenge to Public Policy, in Bulletin of Medical Ethics 163 (2000) 7. 12 D. DICKSON, Ethics Can Boost Science, in Nature 408 (2000) 275. Toch dient er opgemerkt te worden dat precies o.w.v. de therapeutische waarde van het ES-celonderzoek, landen als Frankrijk en Nederland de Conventie wel hebben ondertekend maar nog niet geratificeerd. Ze voorzien immers een uitzondering op art. 18. 13 D. JOSEFSON, Adult Stem Cells May Be Redefinable, in British Medical Journal 318 (1999) 282. 7 het beenmerg van een volwassene, geherprogrammeerd worden tot bloedcellen, hersencellen, spier-, pees-, bot- en kraakbeenweefsel.14 Het gebruik van volwassen stamcellen in de transplantatiegeneeskunde biedt het voordeel van een verhoogde graad van weefselcompatibiliteit, daar gebruik wordt gemaakt van lichaamseigen stamcellen van de patiënt. Maar men denkt ten onrechte dat men via zulk een somatische celkweek de ethische discussie rondom de beschermwaardigheid van embryo’s kan omzeilen. Een ‘gewone’ lichaamscel terugbrengen tot de ‘maagdelijke’ staat van een ES-cel, vereist immers vooralsnog verder wetenschappelijk onderzoek naar de moleculaire regulatie van celgroei en –differentiatie d.m.v. het in kweek brengen van menselijk embryonaal materiaal. In deze zin is de stelling van het Pontifical Academy for Life dat het volwassen stamcelonderzoek de voorkeur verdient, op zichzelf reeds problematisch15. 2. Maatschappelijke reacties Het is opvallend hoe snel internationale organisaties afwijzend hebben gereageerd op de mogelijkheid van het reproductieve menselijk klonen. De beslissing van het Britse parlement (met o.m. de stemming in het House of Lords van 23 januari 2001) om therapeutisch klonen toe te laten, wijst echter op een meer genuanceerde houding. Laten we eerst even teruggaan naar de reacties op het klonen van het schaap Dolly. Bijna onmiddellijk na het gebeuren keurde de UNESCOvergadering een verklaring goed onder de titel « Universele verklaring over het menselijk genoom en de rechten van de mens. » Na verwezen te hebben naar een hele reeks algemene beginselen over de universele bescherming van de mensenrechten en naar zijn democratische idealen, vangt deze tekst aan met de erkenning dat het onderzoek op het menselijk genoom en zijn toepassingen onmetelijke perspectieven opent voor de verbetering van de gezondheid van het individu en voor de gehele mensheid. Het corpus van de tekst is evenwel voornamelijk gewijd aan het onderstrepen van de grenzen en de gevaren van dit onderzoek. In artikel 11 wordt gepreciseerd dat « de praktijken die in tegenstrijd zijn met de menselijke waardigheid, zoals het klonen dat tot doel heeft mensen te reproduceren, niet toelaatbaar zijn. » De staten worden derhalve uitgenodigd de maatregelen te treffen die zich opdringen. 14 G. VOGEL, Harnessing the Power of Stem Cells, in Science 283 (1999) 1432-1434. PONTIFICAL ACADEMY FOR LIFE, Declaration on the Production and the Scientific and Therapeutic use of Human Embryonic Stem cells: “The progress and results obtained in the field of adult stem cells show not only their great plasticity but also their many possible uses, in all likelihood no different from those of embryonic stem cells, since plasticity depends in large part upon genetic information, which can be reprogrammed.”. 15 8 Het Europees parlement heeft op 15 januari 1998 een resolutie aangenomen, waarin de lidstaten worden uitgenodigd een dwingende wetgeving goed te keuren die op hun grondgebied verbod oplegt op elk onderzoek over het klonen van mensen en iedere inbreuk hierop strafrechtelijk beteugelt. Het parlement nodigt diezelfde staten en de Europese Unie uit alle passende maatregelen te nemen voor het invoeren van een wereldwijd en duidelijk wettelijk afdwingbaar verbod op het klonen van mensen. Het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek wijst er terecht op dat de hierboven vermelde aanbevelingen en resoluties, hoe belangrijk ook de organisaties zijn door wie ze geformuleerd werden, geen dwingend juridisch karakter hebben in de letterlijke en precieze betekenis van het woord. Daarom is het gepast bijzondere aandacht te verlenen aan het werk dat verricht werd door de Raad van Europa. Op 12 januari 1998 werd in Parijs een Aanvullend Protocol ondertekend op de Conventie voor Mensenrechten en Biogeneeskunde, die het klonen van mensen verbiedt. Een aantal landen, die politiek of sociologisch min of meer met België verwant zijn, waaronder Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Denemarken, Zweden, Finland, Portugal, Spanje, Italië, Griekenland, Noorwege en nog andere, hebben dit protocol ondertekend. Het zelfde Raadgevend Comité heeft in het tiende advies aan de Belgische overheid het volgende consensustandpunt bereikt : « De analyse van deze argumenten heeft de leden van het Comité tot het eenparig besluit gebracht dat, ongeacht elke andere overweging, het toelaten van het reproductieve menselijk klonen momenteel niet in overweging kan worden genomen. Gelet op de wetenschappelijke, technische en ethische onzekerheden die op de techniek van het reproductieve menselijke klonen wegen, bevelen zij een duidelijk verbod aan op eender welke poging die op min of meer korte termijn het tot-stand-brengen van een dergelijk type van klonen zou beogen. Het Comité wenst dat psychologische, filosofische, medische en ethische studies inzake klonen verdergezet worden zodat de burgers zich daarover gemakkelijker met kennis van zaken een beeld kunnen vormen. Alle leden van het Comité zijn het er over eens dat, indien een menselijke kloon zou worden verwekt – zij het op ongeoorloofde wijze – hij een volwaardige mens zou zijn en geen enkel van de naar voren gebrachte argumenten mag worden aangewend om zijn menselijke waardigheid te betwisten.» In de wet van 11 mei 2003 betreffende het onderzoek op embryo’s in vitro staat er dan ook een uitdrukkelijk verbod op reproductief menselijk kloneren (Belgisch Staatsblad, 28 mei 2003, 29287). Deze verklaringen en wetsbepalingen richten zich in hoofdzaak op het reproductieve menselijk klonen. Belangrijk is nog erop te wijzen dat het Britse parlement voorlopig alleen stamcelonderzoek 9 toelaat bij de overtallige menselijke embryo’s die bekomen zijn na een In Vitro Fertilisatie. Ook in de Verenigde Staten is de discussie omtrent het therapeutisch klonen volop aan de gang, o.m. over de vraag of de overheid dit soort van onderzoek al dan niet moet financieren. Op dit ogenblik wordt alleen wetenschappelijk onderzoek op de 64 stemcellijnen, die voortkomen uit overtallige embryos, gesponsord16. Vreschillende Europese landen hebben wetgeving ontwikkeld om het creëren van menselijke embryo’s louter en alleen voor wetenschappelijk onderzoek te verbieden; dit is bijv. het geval in Frankrijk en Nederland. Overtallige embryo’s na IVF worden wel geschikt geacht voor het ontwikkelen van stamcellijnen. In Duitsland heeft de Nationale Commissie voor Ethiek de rigoureuze embryowet willen omzeilen door aanbevelingen te formuleren i.v.m. de import van menselijke stamcellen vanuit het buitenland. Hiermee is duidelijk dat wetgevers doorgaans negatief staan tegenover het reproductieve klonen, maar een meer genuanceerde houding aannemen tegenover het therapeutisch klonen. Dit geldt trouwens ook voor het standpunt van de European Group on Ethics in Science and New Technologies, die een advies in deze zin aan de Europese Commissie op 14 november 2000 heeft bekend gemaakt. 3. Het ethisch dilemma 3.1. Terminologische ambiguïteit leidt tot ethische onduidelijkheid Er wordt in eerste instantie gevreesd dat, zodra de techniek van het klonen door het menselijk embryonaal stamcelonderzoek steeds meer verfijnd wordt, de medisch-technische stap van therapeutisch naar reproductief klonen erg klein wordt. Hoger gaven we reeds aan dat we best spreken van ‘de’ kloontechniek met hetzij een reproductieve hetzij een therapeutische doelstelling17. De term ‘therapeutisch’ brengt dus vooral een doel tot uitdrukking : de nodige zorgen geven, behandelen. Vandaar de klassieke spreuk : « medicus curat, natura sanat ». Het heikele punt voor de bio-ethiek is dat er enkel door middel van controversieel onderzoek naar en met menselijke embryonale stamcellen in de beginfasen van de ontwikkeling – met de vernietiging van het embryo tot gevolg - inzicht verkregen wordt in de ontstaansgeschiedenis en eventuele behandeling van een 16 See http///escr.nih.gov/. On August 9, 2001, at 9:00 PM, the President (George Bush Jr.) announced his decision to allow Federal funds to be used for research on existing human embryonic stem cell lines as long as prior to his announcement (1) the derivation process (which commences with the removal of the inner cell mass from the blastocyst) had already been initiated and (2) the embryo from which the stem cell line was derived no longer had the possibility of development as a human being. 17 P. VERSPIEREN, art.cit. Let wel, dan nog kan de uitdrukking voor moeilijkheden zorgen daar deze term ook kan worden gebruikt voor het reproductief klonen als therapie voor onvruchtbare koppels. Doch o.w.v. de gangbaarheid van de term, behouden we hem. 10 (genetische) ziekte. Het spreekt dan ook vanzelf dat diegenen die aan het embryo het statuut van persoon toekennen geen ‘heilzaam’ doel voor het embryo kunnen zien in het menselijk embryonaal stamcelonderzoek. Het ethisch debat rond het stamcelonderzoek kan best vergeleken worden met een Gordiaanse knoop : de mogelijkheid om ziekten te behandelen versus het instrumentaliseren van het menselijk embryo. Vindt men experimenteel onderzoek met menselijke embryo’s aanvaardbaar met het oog op de (verdere) ontwikkeling van het stamcelonderzoek, m.a.w. is de ontwikkeling van therapeutisch klonen belangrijk genoeg voor de geneeskunde ? We kunnen dan niet anders dan toch nog eerst even te blijven stilstaan bij het ethisch debat omtrent de beschermwaardigheid van het menselijk embryo. 3.2. De beschermwaardigheid van het menselijk embryo Het moreel statuut van het menselijk embryo is vooral in de katholieke moraaltheologie een bijzonder moeilijk punt van discussie. De idee van de absolute beschermwaardigheid van het menselijk embryo heeft ertoe geleid dat de Congregatie voor de Geloofsleer herhaaldelijk elke vorm van manipulatie met beginnend menselijk leven heeft veroordeeld (Donum Vitae, 1987; dit standpunt werd door Johannes Paulus II overgenomen in de Encycliek Evangelium Vitae, 1995). Het kerkelijke standpunt heeft echter niet kunnen beletten dat katholieke moraaltheologen een meer genuanceerd standpunt hebben verdedigd. Dit gaat voor de twintigste eeuw reeds terug naar Karl Rahner die sprak over « the uncertain rights of a human being whose very existence is in doubt. 18» De belangrijkste en meest invloedrijke bijdrage komt echter van de Amerikaanse moraaltheoloog Richard McCormick. Hij maakt een onderscheid tussen wat hij noemt « genetische individualisering » en « ontwikkelingsindividualisering ». Hij erkent het belang van de veertiende dag in de embryonale ontwikkeling : vanaf dat ogenblik zal het embryo immers uitgroeien tot een welbepaald individu. Daarom kan er een ethisch onderscheid worden gemaakt tussen het moreel statuut van het menselijk embryo voor en na de veertiende dag19. Dezelfde ethische waardering van de onderscheiden ontwikkelingsstadia van het menselijk embryo wordt gedeeld door P. Verspieren 20 (de Franse moraaltheoloog, met een bijzonder grote invloed op de standpunten van de Franse Bisschoppenconferentie) en J. Mahoney21 (King’s College, Londen). 18 K. RAHNER, The Problem of Genetic Manipulation, in Theological Investigations. 9, New York, 1972, 246. R.A. MCCORMICK, The Critical Calling, Washington D.C., 1989, 343-346. 20 P. VERSPIEREN, art. cit.. 21 J. MAHONEY, Bioethics and Belief. Religion and Medicine in Dialogue, London, 1984. 19 11 Dit betekent dat sommige theologen pleiten voor een progressieve beschermwaardigheid van het menselijk embryo. Hierbij kan alvast het onderscheid van McCormick bruikbaar zijn : de beschermwaardigheid wordt sterker vanaf het moment dat de individuele ontwikkeling van het menselijk embryo is ingezet. Dit impliceert een grotere tolerantie tegenover mogelijke medische experimenten met overtallige menselijke embryo’s in de fase, voorafgaande aan de individuele ontwikkelingsfase. Dit standpunt leidt tot een meer genuanceerde houding van moraaltheologen tegenover In Vitro Fertilisatie, Preïmplantatie Genetische Diagnostiek, Gentherapie en uiteraard ook tegenover menselijk embryonaal stamceloonderzoek. Het heeft echter de vermelde theologen niet verhinderd zich te blijven verzetten tegen het creëren van menselijke embryo’s voor onderzoeksdoeleinden. Men is van oordeel dat de vele overtallige embryo’s, als gevolg van de In Vitro Fertilisatie procedures, voor dit type van onderzoek moeten worden gebruikt. Toch is ook dit standpunt aan ethische kritiek onderhevig : In Vitro Fertilisatie zou niet mogelijk geweest zijn zonder medische experimenten met speciaal hiervoor gecreëerde embryo’s. Dit alles maakt duidelijk dat het ethisch debat omtrent het moreel statuut van het menselijk embryo nog genoeg stof biedt voor indringende ethische verheldering. Het thema van de creatie van menselijke embryo’s voor wetenschappelijk onderzoek is echter ook actueel in wetenschappelijke middens. De Belgische onderzoekster Catherine Verfaillie van de Universiteit van Minnesota vond stamcellen in het ruggemerg die ze kon heroriënteren tot elk mogelijk lichaamsweefsel. Tot dan (januari 2002) dacht men dat alleen embryonale stamcellen deze eigenschappen hadden. Deze bevindingen werden dan weer later door andere onderzoekers in twijfel getrokken. 3.3. Het reproductieve klonen : een stap te ver? Hoewel we in deze bijdrage vooral willen ingaan op het stamcelonderzoek, is het gepast nog even de drie grote bezwaren tegenover het reproductieve klonen in herinnering te brengen. Vooreerst zijn er de mogelijke medische risico’s, die men zeker nu nog niet kan voorzien, bv. kanker als resultaat van tijdens het levend accumulerende genmutaties. Er zijn ook psychosociale risico’s : wat betekent zulk een procedure voor het zelfbeeld en het gevoelen van eigenwaarde van de betrokkene ? Op ethisch vlak rijzen er vooral bezwaren tegen mogelijke eugenetische toepassingen : kan men toelaten dat mensen voor andere mensen gaan bepalen welke structurele eigenschappen zij zullen of moeten hebben ? Men kan analogisch vergelijken met de problematiek van de geslachtskeuze : ook hier wil men ingrijpen in een structureel menselijk kenmerk, waardoor men ten gronde de vrijheid van de andere inperkt. Het Kantiaanse principe « handel zo dat je de mensheid zowel in je eigen persoon als 12 ook in de persoon van ieder ander te allen tijde tevens als doel en nooit uitsluitend als middel gebruik » is hier van toepassing. Verder blijft het uiteraard nog een open vraag of een gekloonde mens (fenotypisch gelijk) een zelfde karakter, intelligentie, persoonlijkheid zal ontwikkelen als de persoon naar wie hij of zij gekloond werd. Er zijn zoveel andere mogelijke invloeden bij de vorming van een volwassen persoonlijkheid dat hieraan ernstig kan worden getwijfeld. 3.4. Voor God spelen Belangrijker voor de pastoraal is echter de meer dogmatische of theologische implicatie van het stamcelonderzoek. De impact van deze nieuwe medische mogelijkheden op het « ethos » van een gelovige gemeenschap, is immers niet te onderschatten. Het meest gehoord is de stelling dat de mens zich bezondigt aan hoogmoed en de plaats van God wil innemen. De scheppingstheologie wordt m.a.w. uitgedaagd om zich te beraden over een gepast antwoord op deze ontwikkelingen, tenminste indien een dergelijk antwoord mogelijk zou kunnen zijn. Een veel gehoorde slogan – want het blijkt om niet meer dan een slogan te gaan – is in deze context dat de mens voor God speelt. Zowel moraaltheologisch als pastoraal lijkt het ons relevant hier dan ook uitvoerig aandacht aan te besteden. Volgens Ted Peters kan de uitdrukking ‘voor God spelen’ drie onderscheiden betekenissen hebben22. Ze komen alle drie samen in de ethische en moraaltheologische discussie omtrent het menselijk stamcelonderzoek. De uitdrukking heeft volgens Peters in eerste instantie betrekking op de groeiende menselijke kennis van de basisbeginselen van de schepping : het mysterie van het leven wordt meer en meer ontrafeld. Het laboratorium is de plaats geworden waar we inzicht krijgen in Gods ontzagwekkende geheimen. Niet langer het Woord Gods is de lamp voor het inzicht van de mens (Ps. 119,105), maar de microscoop wordt het lichtbaken. Eén enkel ‘kijkgat’ verschaft ons een vrijwel panoramische visie op de zogenaamde ‘kiem van het beginnend menselijk leven’ of de stamcel. Deze cel is het nieuwe heiligdom geworden waarvan de kern veilig wordt beschermd door een celwand. Wie eenmaal binnendringt, lijkt in het heilige der heiligen binnen te treden. Niet langer de ark met de twee stenen platen wordt er bewaard, maar twee nieuwe levenswetten, de DNA-strengen. Een tweede betekenis wijst vooral op de groeiende medische macht over leven en dood. Deze macht vindt haar culminatiepunt in het menselijk stamcelonderzoek. De stamcel – waaraan sommigen het statuut van beginnend menselijk leven toeschrijven - wordt (ver)gebruikt om het leven van een patiënt met een ernstige aandoening te redden. Tenslotte wordt ‘voor God spelen’ vrijwel letterlijk gehanteerd 22 T. PETERS, Playing God. Genetic Determinism and Human Freedom, Londen, 1997, p. 10-11. 13 wanneer de mens poogt om – zoals God - zelf nieuw menselijk weefsel of zelfs leven te creëren met behulp van de (therapeutische) kloontechniek. Kortom, de macht om de (menselijke) natuur te behe(e)r(s)en door middel van de (therapeutische) kloontechnologie roept de vraag op of dit is toegestaan aan de mens, hij die beeld van God zou moeten zijn, of dat enkel God zelf zich van deze taak mag kwijten ? Om op deze vragen een antwoord te zoeken moeten we teruggrijpen naar de overkoepelende structuur van de morele ervaring van de mens. Die structuur is gebaseerd op het fundamentele onderscheid tussen enerzijds datgene waarvoor we zelf – individueel of collectief - verantwoordelijk zijn (nurture) en anderzijds datgene wat ons gegeven is als achtergrond waartegen we handelen en welke we niet kunnen veranderen (nature). De filosofie van de Oudheid maakte reeds het onderscheid tussen het zelfstandig doen en laten van de mensen en hun bestemming die door de goden beslist werd. Binnen de christelijke moraaltheologische traditie geldt traditioneel ook het onderscheid tussen de door God geschapen wereld - inclusief onze natuurlijke conditie - en de reikwijdte van de vrije menselijke wil. Medische onderzoekers gebruiken de taal van de wetenschap om hetzelfde te zeggen : zij zien het onderscheid tussen dat wat de natuur gegeven heeft aan cellen en genen en wat we hiermee doen in de wereld. De verhouding tussen gegevenheid – of daar nu een goddelijke wil voor verantwoordelijk is of een natuurlijk proces - en persoonlijke keuze vormt de ruggegraat van onze moraal, en elke verandering in die relatie is verontrustend.23 Therapeutisch klonen of menselijk embryonaal stamcelonderzoek lijkt dit moreel evenwicht te doorbreken. Men vreest het vooruitzicht van de ene mens die een andere mens ontwerpt omdat die mogelijkheid het onderscheid zou ondermijnen tussen onze ‘geschapenheid’ en onze eigen keuze. Niettemin is het opvallend - volgens Audrey Chapman24 - dat ook en zelfs vooral in de seculiere ethische reacties de – van oorsprong mythologische - uitdrukking ‘voor God spelen’ een vaak gebruikte stijlfiguur is om aan te geven dat de mens, ondermeer via de kloontechniek, de grens van een door God ingestelde natuurlijke orde overschrijdt. 23 R. DWORKIN, Sovereign Virtue. The Theory and Practice of Equality, .Londen, 2000, p. 427-452. A.R. CHAPMAN, Unprecedented Choices. Religious Ethics at the Frontiers of Genetic Science, Minneapolis, 1999, p. 93. Volgens de auteur is het opvallend dat hoewel vrijwel alle theologen het klonen van mensen problematisch vinden, ze de uitdrukking ‘voor God spelen’ weinig gebruiken. Het is bovendien belangrijk op te merken dat, ondanks hun afwijzing van de kloontechniek, ze toch erkennen dat als mensen ooit zouden gekloond worden, de resulterende persoon de inherente waardigheid en morele status van alle andere mensen zal toegewezen krijgen en ze zouden bekleed worden met dezelfde burgerrechten. Dit was trouwens ook het standpunt van het Belgisch Raadgevend Comité voor Bio-Ethiek. 24 14 Met de uitdrukking ‘voor God spelen’ wordt inderdaad terug verwezen naar ons mythisch verleden. Eén van de krachtigste mythes is het verhaal van Prometheus’ hoogmoed.25 De Griekse titanenzoon wordt niet alleen gekarakteriseerd als schepper of bemiddelaar van de verschillende wetenschappen maar ook als kracht zelf die het mensenras deed ontstaan. De ‘moraal van het verhaal’ is dat Prometheus de mens begiftigt met het hemelse vuur – het wetenschappelijk denkvermogen – dat hem onderscheidt van de dieren en hem tot heer en meester van het aardrijk promoveert. In de ogen van de oppergod Zeus is dit echter een zonde, wat moet gevolgd worden door een zondeval. O.w.v. zijn hoogmoed werd Prometheus aan de aarde vastgeklonken, waar hij ondraaglijke pijnen moest doorstaan.26 Tegenwoordig zijn het de celkrachten die de mens aan de aarde binden. Enerzijds is er de huiver voor ziekten als kanker, Parkinson, enz. als gevolg van slecht functionerende cellen. Anderzijds is het precies dankzij de kennis van de therapeutische waarde van de embryonale stamcellen dat deze ziekten overwonnen kunnen worden. Dit wijst volgens Peters op een nogal deterministische invulling van het menselijk levenslot : hij spreekt zelf over « prometheïsch determinisme ». In deze visie worden mensen en menselijke biologie herleid tot hun genetisch substraat en wordt creatieve vrijheid amper nog mogelijk. 4. Een theologische duiding 4.1. Een uitweg uit het determisme Voor ons Godsbeeld zou dergelijke mythe betekenen dat het menselijk genoom de plaats inneemt van een willekeurig heersende en beschikkende God met een Janusgezicht. Enerzijds wordt de mens letterlijk gestrikt in de onzichtbare strengen van het DNA. Zijn leven wordt helemaal herleid tot het spelen van een drama waarvan de ontknoping vooraf vastligt. Het schijnbaar « goddelijk » DNA regisseert en de mens acteert. In zulk een opvatting wordt de zelfstandigheid van de mens teniet gedaan. Dit gaat in tegen een fundamenteel aanvoelen in de hedendaagse theologie. In dit verband is het onderscheid tussen het Sacrale en de Heilige, zoals dit reflexief is uitgewerkt door Roger 25 Bv. J. R. MEYER, Human Embryonic Stem Cells and Respect for Life, in Journal of Medical Ethics 26 (2000) 166170. 26 S. GOLOWIN, M. ELIADE, J. CAMPBELL, De grote mythen van de wereld, Leuven, 1999, p.72-74. 15 Burggraeve27, interessant : « het Sacrale of Numineuze wordt door Rudolf Otto dubbelzinnig geïnterpreteerd als datgene dat de werkelijkheid zowel overstijgt als doordringt. Het goddelijke tooit zich met het aanzien van een groots en ongenaakbaar geheim dat, als dragende grond waaraan alles participeert, tegelijkertijd fascineert (Fascinosum) en vrees inboezemt (Tremendum). »28 Het angstwekkende aspect toont zich in de verschijning van het goddelijke als een overweldigende macht, waarvoor de mens in eerbied moet buigen. Het fascinerende aspect bestaat erin dat, doordat het goddelijke de hele natuur doordesemt, de mens aan deze macht kan deelhebben door zich helemaal in de natuur onder te dompelen. Dit heeft tot gevolg dat het onderscheid tussen het goddelijke en de wereld – het typische kenmerk van de Joods-christelijke traditie - dreigt te vervagen. De vereenzelviging tussen het sacrale en de natuur uit zich reeds in haar taalkundig aspect : men spreekt van het sacrale, met een onzijdig geslacht (Sacrosum en Numinosum). Als onpersoonlijke macht verwijst het numineuze dan ook onwillekeurig naar de chaos voor de bijbelse schepping. Het jodendom karakteriseert de Schepper daarentegen als een persoonlijke God of de Heilige. De schepping en vooral de mens daarin wordt radicaal van de schepper gescheiden. « De bijbelse scheppingsidee huldigt een paradoxale verhouding tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid. »29 Hoewel de mens als schepsel zijn bestaan van God ontvangt, verwerft hij hierdoor zijn autonomie : een ‘ontvangen autonomie’. God heeft de mens - in onderscheid met de andere schepselen - letterlijk op de been gebracht, rechtop laten lopen. Hij is met andere woorden ‘zelf-stand-ig’. Dit betekent echter dat God zijn macht precies realiseert door af te zien van die macht om over de mens te heersen. « Gods heiligheid bestaat in de nederigheid van zijn zelfontlediging en ‘zelfinkrimping’. »30 Door de vrijwillige inperking van zijn almacht en –tegenwoordigheid geeft God ademruimte aan de mens als vrij, zelfstandig en verantwoordelijk schepsel. 4.2. De mens als geschapen medeschepper Bij de interpretatie van de uitdrukking ‘voor God spelen’ is het belangrijk te wijzen op de spanning tussen de Bijbelse roeping van de mens om beeld van God te zijn en de prometheïsche neiging om God zelf te zijn. Deze bekoring is de kern van de zonde in Genesis 3. De spanning tussen roeping en verlangen kan vertaald worden als een waarschuwing tegen menselijke hoogmoed : voor God spelen 27 We baseren ons hier op volgende werken: R. BURGGRAEVE, Zinvolle seksualiteit. Een integraal-relationele achtergrondvisie in christelijk perspectief, Leuven, 1994. ID., Zinvol seksueel leven onderweg. Concrete probleemvelden en belevingswijzen: een dynamisch-ethische benadering in christelijk perspectief, Leuven, 1994. ID., De Bijbel geeft te denken, Leuven, 1996. 28 R. BURGGRAEVE, Zinvolle seksualiteit, p. 68, o.c. 29 ID., De Bijbel geeft te denken, p. 68, o.c. 30 Ibid., p. 68, o.c. 16 (imago Dei) is niet hetzelfde als ‘goddelijk zijn’ (imitatio Dei).31 Daarom moet de uitdrukking ‘voor God spelen’ niet verklaard worden in termen van de mens als Schepper maar als geschapen medeschepper (created co-creator). Deze term biedt een mooi sleutelconcept voor een theologische benadering van ons thema. De protestantse theoloog Philip Hefner introduceerde de term ‘geschapen medeschepper’ in zijn artikel The Evolution of the Created Co-Creator, maar de katholieke theoloog Karl Rahner had dergelijke visie op de mens in verhouding tot God en zijn schepping reeds geanticipeerd in de vroege jaren zeventig.32 We willen nu deze term ontrafelen en beoordelen in zijn deelaspecten. De term ‘medeschepper’ impliceert dat de schepping of de natuur geen statische ordening is, tot stand gekomen door een éénmalige scheppingsact van God. Dit is duidelijk geworden door de groeiende kennis van de genetica. Revolutionaire genetische ontwikkelingen hebben de theologische antropologie in een evolutionair perspectief geplaatst. De DNA-molecule wordt gedeeld door alle levende wezens. Spontane genetische mutaties houden enerzijds de evolutie in stand maar zijn anderzijds verantwoordelijk voor fouten in het celdelingsmechanisme, met dodelijke ziekten zoals kanker tot gevolg. Van de kant van God betekenen de inzichten uit de genetica dat de schepping een evolutionair proces is waarin God voortdurend actief is. Bovendien is God alomtegenwoordig en Hij beïnvloedt de schepping op elk moment in zijn kleinste bouwstenen (het erfelijk materiaal). Tenslotte is de toekomst van de evolutie onzeker, net zoals Gods Rijk zich in het spanningsveld ‘reeds nu’ en ‘nog niet’ bevindt. Samen maken deze elementen de kern uit van de doctrine van de voortdurende schepping van God of de ‘creatio continua’.33 Voor de mens betekent de kennis van de ontstaansgeschiedenis van een (genetische) ziekte dat hij hieraan niet langer passief onderworpen is, maar actief kan ingrijpen in het creatieve scheppingswerk van God, bijvoorbeeld m.b.v. de (therapeutische) kloontechniek. Het voorzetsel ‘co’ in de term ‘co-creator’ suggereert dat de mens op gelijke voet staat met God. Dankzij de ontwikkeling van het stamcelonderzoek kan de mens inderdaad inzicht verwerven in de geheimen van Gods schepping en met behulp van de kloontechniek kan hij deze kennis gebruiken voor de creatie van menselijk weefsel (therapeutisch klonen) of zelfs een ‘volledige’ mens (reproductief klonen). Maar dit betekent nog niet dat de microbioloog deze kennis ook - zoals Gods 31 E. SCHROTEN, Some Theological Comments on a Metaphor, in G. VAN DE BRINK, et.al. (eds.), Christian Faith and Philosophical Theology, Kampen, 1992, p. 192-194. 32 PH. HEFNER, The Evolution of the Created Co-Creator, in T. PETERS (ed.), Cosmos and Creation. Theology and Science in Consonance, Nashville, 1989, p. 211-233. K. RAHNER, The Experiment with Man. Theological Observations on Man’s Self-Manipulation, in Theological Investigations 9 (1972) 2O5-224. ID., The Problem of Genetic Manipulation, in Theological Investigations 9 (1972) 225-249. 17 oorspronkelijke doelstelling - ten goede van de schepping zal gebruiken.34 De menselijke creativiteit is ambigu. Enerzijds kan de mens zijn technologisch vernuft aanwenden om het lijden van de schepselen te verzachten. Anderzijds is het zo dat wetenschap en techniek eveneens aanleiding hebben gegeven tot lijden in de schepping. Een grenzeloze verering van de menselijke efficiëntie, meetbaarheid en nuttigheid, waarin alle schepselen – inclusief het (beginnend) menselijk leven grotendeels als dingen, middelen en functies van de mens zelf worden uitgebuit, is hiervan precies de oorzaak. De mens is dus niet goddelijk. Hij speelt ‘slechts’ voor God. Hij is ‘slechts’ beeld van God. « Wanneer de mens de ambiguïteit van zijn creativiteit niet onder ogen ziet, wordt het risico groot dat hij het technologisch ‘mogelijke’ vereenzelvigt met het ‘wenselijke’ of het ‘waardevolle’, kortom met het ‘goede’ zonder meer. »35 Vandaar de noodzakelijke aanvulling van ‘geschapen’ aan de term ‘geschapen medeschepper’. Gods scheppingswerk is immers verschillend van dat van de mens. Terwijl de mens aangewezen is op de natuurlijke eigenschappen van het reeds voorhanden materiaal, schept God uit het Niets (creatio ex nihilo). De hele natuur is afhankelijk van een goddelijke Schepper die haar transcendeert. Wanneer men het onderscheid tussen goddelijk en menselijk scheppingswerk niet respecteert dreigt men te vervallen in – wat Ted Peters omschrijft als36 - « een gesluierd naturalisme, een variant van het zgn. voor God spelen. » Het veronderstelt dat datgene waarmee het menselijk leven van nature begiftigd is een hogere morele waarde heeft dan wanneer wetenschapslui met behulp van de technologie ingrijpen in het menselijk leven. In het kader van ons onderzoeksdomein zou dit betekenen dat de stamcel van nature een soort ‘biologische niche’ is voor de unieke genetische constitutie van het beginnend menselijk leven waarin niet mag worden ingegrepen. Wat Moeder Natuur ons heeft gegeven geldt als onaantastbaar. Zulk een argument bevat echter een naturalistische drogreden. Het poogt datgene wat zou moeten zijn (ought) af te leiden uit wat is (is). Maar Moeder Natuur is niet God. God heeft de natuur reeds goed geschapen, doch de schepping is nog niet af (creatio continua) : lijden, ziekte en dood zijn mede het gevolg van de genetische constitutie. Het menselijk stamcelonderzoek moet erop gericht zijn de schepping beter te maken dan diegene die we geërfd hebben. Dus het menselijk cellulair materiaal zelf is niet heilig, enkel God. Precies omdat het menselijk leven geschapen is, is het niet God, maar goed. Besluitend kunnen we stellen dat het noodzakelijk is twee elementen voortdurend samen te denken, voor een duidelijk theologisch verstaan van de nieuwe kloontechnologie met therapeutische 33 R. COLE-TURNER, The New Genesis. Theology and the Genetic Revolution, Louisville, 1993, p. 98-99. Ibid., p. 102-103. 35 R. BURGGRAEVE, De Bijbel geeft te denken, p. 59, o.c. 34 18 doeleinden. Enerzijds is de door God geschapen natuur goed, doch niet voltooid en dus onderhevig aan ziekte, lijden en dood. De mens wordt daarom als ‘beeld van God’ uitgedaagd om met behulp van zijn technologie mee te werken aan Gods uiteindelijke Rijk (cf. geschapen medeschepper). Anderzijds is de mens ‘slechts’ beeld van God. Zijn technologisch ingrijpen is onderhevig aan zonde (cf. geschapen medeschepper). Beide deelaspecten van de mens als geschapen medeschepper moeten dus steeds aan elkaar gekoppeld worden en niet los van elkaar worden gemaakt. Vooreerst, als we de mens enkel beschouwen als medeschepper zou hij kunnen handelen alsof het (menselijk) leven enkel waarde heeft in de mate dat het nuttig is voor de mens zelf. Menselijke embryonale stamcellen zouden dan beschouwd kunnen worden als louter ruwe materie die bewerkt kunnen worden in functie van menselijke behoeften en verlangens. Hoewel – wetenschappelijk gezien - embryonale stamcellen niet gelijkgesteld kunnen worden met hét menselijk leven, kunnen microbiologen voorlopig niet anders dan ze ‘ontlenen’ van menselijke embryo’s in vitro. Onafhankelijk van de mogelijke voordelen van het stamcelonderzoek, moeten wetenschappers er steeds rekening mee houden dat ook het ‘zwakke’ (beginnende) menselijke leven geschapen is naar het beeld van God en het daarom – al dan niet absoluut - respect verdient. Ten tweede, als we de mens enkel beschouwen als een geschapen wezen, naast andere schepselen, en dus niet mogen ingrijpen in het menselijke leven, wordt het moeilijk de kloontechnologie, zelfs de geneeskunde tout court te rechtvaardigen. Immers, niet alleen het stamcelonderzoek, maar heel de geneeskunde is erop gericht het menselijke lijden te verzachten. Niettemin biedt de ‘schepselijkheid’ – dus eindigheid en feilbaarheid - in combinatie met het leerstuk van de zonde de mens het inzicht dat hij niet zomaar alles mag wat kan. 5. Besluit De vraag is niet langer of we voor God mogen spelen, maar hoe ? Wetende van goed en kwaad moet de mens het goede doen, zoals hem dit is voorgeleefd door Jezus Christus, het ware beeld van God. Wie de nadruk legt op de mens als « medeschepper » van God zal zich uitgenodigd weten een positieve houding aan te nemen ten opzichte van de kloontechniek met therapeutische doeleinden. Wie de klemtoon legt op de mens als een door God « geschapen » zondig wezen, zal deze techniek eerder tegemoet treden met een banvloek. 36 T. PETERS, Cloning Shock: A Theological Reaction, in R. COLE-TURNER, Human Cloning. Religious Responses, Louisville, 1997, p. 20, o.c. 19 Het is krachtens de historiciteit van de menselijke persoon dat we steeds opnieuw moeten afwegen welke mogelijkheden op dit punt van de geschiedenis in ons bereik liggen om dienstbaar te zijn aan de groeiende lijnen van de menselijke waardigheid. Het is bijgevolg een eis van een dynamische ethiek om ons niet vast te pinnen op absolute pro- en contrahoudingen m.b.t. het menselijk stamcelonderzoek. Ethiek is net zoals het leven en de vooruitgang : een continuüm. De ethiek verdwijnt niet als de technologie met sensationele nieuwtjes op de proppen komt. De kloontechnologie is enkel een middel voor de ethiek in een maatschappij die het meest menselijk mogelijke voorstaat (le souhaitable humain possible37), zeer goed wetende dat dit enkel door de mens naar zijn beperkte maat kan worden waargemaakt. De dubbelzinnigheid die echter voortvloeit uit een theologische « verheldering » van de uitdrukking « voor God spelen », vraagt nog veel meer om een diepgaande verheldering van de scheppingstheologie. Er is m.a.w. een grens aan de bio-ethische uitklaring : de vraagstelling en de uitdaging worden fundamenteel theologisch van aard. We durven de hoop uitspreken dat de fundamentele theologie deze uitdaging opneemt en een hernieuwde hermeneutiek van het scheppingsverhaal weet vorm te geven. 37 P. RICOEUR, Le problème du fondement de la morale, in Sapienza 28 (1975) 313-317. 20 Personalia Paul Schotsmans is gewoon hoogleraar medische ethiek, Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht, Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg, Faculteit Geneeskunde K.U. Leuven Bart Hansen is Aspirant bij het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek Vlaanderen, Centrum voor Biomedische Ethiek en Recht, Faculteit Godgeleerdheid K.U. Leuven Adres : Kapucijnenvoer 35, 3000 Leuven Tel. 016/336951 Fax 016/336952 Email : [email protected] [email protected] Website : www.cbmer.be 21