Hybride embryo’s: hoe ermee omgaan? (2008) De technologie die goedgekeurd is in de UK maakt gebruik van celkerntransplantatie, nl. een leeggemaakte dierlijke eicel wordt gecombineerd met menselijk celmateriaal. Er is dus geen ‘echte' vermenging van belangrijke genen. Eventuele genen van dieren zijn te vinden in het eicelomhulsel en eventueel in het mitochondriaal DNA. Het is dus niet helemaal duidelijk of we hier al dan niet over hybride embryo’s kunnen spreken. Onze Belgische wetgeving verbiedt (sinds 2003, Wet op de bescherming van het embryo in vitro) het creëren van chimaere en hybride wezens. Het is niet duidelijk of deze nieuwe techniek onder onze wet valt. Wat het rooms-katholiek kerkelijk standpunt (Magisterium) betreft: dit is wel klaar en duidelijk. Uitgaande van de beschermwaardigheid van elk – ook het beginnend – menselijk leven, beschouwt men het creëren van embryo’s voor onderzoeksdoeleinden als immoreel (of ongeoorloofd). Dit verklaart trouwens ook waarom de Schotse Kardinaal O’Brien dit een “monsterlijke aanval op de mensenrechten” heeft genoemd. De bescherming van de mensenrechten start in zijn visie immers met het ontstaan van menselijk leven, dit is vanaf de bevruchting van de eicel door een zaadcel. Samen met verschillende rooms-katholieke moraaltheologen overal ter wereld (Mc Cormick in de USA, Verspieren in Frankrijk, Mahoney in de UK) ben ik van oordeel dat het menselijk embryo echter eerder een “specifiek” (en dus geen absoluut) respect verdient. Deze visie staat in schril contrast met twee tegengestelde opvattingen. Sommigen beschouwen het menselijke embryo als biologisch materiaal en hebben dan ook geen bezwaren tegen het creëren van embryo’s voor onderzoeksdoeleinden, wat de Belgische wetgeving trouwens toelaat. Het rooms-katholieke Magisterium spreekt daarentegen over een absoluut respect en wijst elke manipulatie van embryo’s van de hand. De argumentatie voor een meer genuanceerd standpunt kan ik het best verwoorden met de (oude) visie van de bekende Duitse theoloog Karl Rahner: hij sprak over de “uncertain rights of a human being whose existence is in doubt” (1972). Mc Cormick maakte een nog interessanter onderscheid: hij maakt een ethisch onderscheid tussen het morele statuut van het menselijke embryo voor en na de veertiende dag, op basis van het beroemd geworden verschil tussen genetische individualisering en ontwikkelingsindividualisering. Pas vanaf de veertiende dag kan het menselijk embryo tot een unieke menselijke persoon uitgroeien. Dit impliceert dat het ook vanaf dan met meer respect moet behandeld worden. Ik sluit me hierbij voorlopig graag aan. Dit meer genuanceerde standpunt laat immers toe het manipuleren van menselijke embryo’s in een evenwichtige balans te brengen met andere waarden, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen ziektes als Alzheimer en Parkinson. Het is tegelijk ook noodzakelijk om tot een ethische aanvaarding van In Vitro Fertilisatie en Pre-Implantatie Genetische Diagnostiek te komen, wat ik persoonlijk ook doe. Toch heb ik ook vragen bij dit specifiek type van onderzoek. Ik vraag me namelijk af waarom dit op dit ogenblik noodzakelijk is. We hebben nog steeds ontelbare overtallige menselijke embryo’s ingevroren, waarmee men ook dit soort van onderzoek kan doen. Ik geef wel toe: het voordeel van gebruik te maken van dierlijke eicellen voor onderzoeksdoeleinden is dat je de discussie over het verkrijgen van menselijke eicellen vermijdt, hetgeen positief is. Toch zou ik pleiten voor het invoeren van een cascadesysteem: 1. Gebruik van overtallige embryo's voor voortplanting 2. Gebruik van overtallige embryo's voor onderzoek 3. Aanmaak van embryo's met dierlijke eicellen voor onderzoek (= positief vanuit perspectief van eiceldonor) 4. Aanmaak van embryo's met menselijke eicellen voor onderzoek (Zie ter info mijn pas verschenen boek bij Lannoo Campus: Handboek Medische Ethiek, 2008)