Economie

advertisement
G.S.G. L I N G E C O L L E G E
Te Tiel
SCHOOLJAAR 2010 - 2011
Herkansing DT 1 VWO 4 economie
TIJD : 50 minuten Datum : vrijdag 13 mei
ALLE Antwoorden motiveren en de berekeningen tonen!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!
Opgave 1
De economie van Europa en de Verenigde Staten ( VS ) kan met behulp van de
volgende vergelijkingen worden beschreven:
Europa
VS
C = 0,75 ( Y – B ) + 60
I = 80
O = 150
B = 0,4 Y
E = 80
M = 0,25 Y – 50
EV= C + I + O + E – M
Y= EV
C = 0,9 ( Y – B ) + 60
I = 130
O = 75
B = 0,15 Y
E = 60
M = 0,5 Y – 25
EV = C + I + O + E - M
Y = EV
Alle bedragen luiden in miljarden euro’s voor Europa en de VS in dollars. In
beide landen is er sprake van hoge werkloosheid in totaal 10 miljoen. In Europa
is een deel van de werklozen structureel werkloos. De VS heeft alleen
conjuncturele werkloosheid.
Invulling van de evenwichtsvoorwaarde Y = C + I + O + E - M levert
voor Europa en de VS de volgende evenwichtsinkomen Ye op:
Voor Europa Ye = 1,25 x 320 = 400 ; voor de VS Ye = 1,4 x 300 = 420
De gemiddelde arbeidsproductiviteit in Europa is 20.000 in de VS is dat 40.000.
Er is bestedingsevenwicht in Europa bij een nationaal inkomen van 480 miljard
euro’s.
1. In welk land is de overheidsinvloed op het economisch proces het grootst?
Verklaar het antwoord.
2. Bereken voor Europa de conjuncturele en structurele werkloosheid.
3. Bereken het saldo op de overheidsbegroting van beide landen.
4. Met hoeveel moeten de overheidsuitgaven stijgen om de conjuncturele
werkloosheid in Europa op te lossen
1
5. Bereken het inverdieneffect in Europa na de overheidsuitgaven.
De export in de VS stijgt met 40 miljard.
6. Bereken met hoeveel de conjuncturele werkloosheid daalt.
7. Met hoeveel zouden de investeringen moeten stijgen om de rest van de
conjuncturele werkloosheid in de VS tot nul te laten dalen?
2
Beide landen gaan de werkloosheid bestrijden. In Europa mogen echter de
overheidstekorten niet hoger zijn dan 3% van het BBP. Stel dat deze
doelstelling niet geschonden mag worden. Europa besluit daarom voor 22
miljard euro’s extra overheidsuitgaven te doen. Zo heeft een econoom
voorgerekend. Het tekort wordt dan 3% van het BBP.
4. Reken eerst uit hoe deze econoom aan dit bedrag is gekomen en
vervolgens hoeveel arbeidsplaatsen deze bestedingsimpuls oplevert.
Een ander econoom stelt dat Europa meer dan 22 miljard kan besteden vanwege
het inverdieneffect.
4. Bereken het inverdieneffect als gevolg van de bestedingsimpuls van 22
miljard euro’s.
De VS kampt met zowel een begrotingstekort als met een tekort op de lopende
rekening van de betalingsbalans. De OESO wijst op deze structurele
onevenwichtigheid en het gevaar voor de wereld economie.
Als reactie hierop verlaagt de VS de rente. Het gevolg is dat de dollar ten
opzichte van de euro sterk in waarde is gedaald.
6. Verklaar de koersdaling van de dollar.
De export E stijgt hierdoor met 40 miljard dollars.
7. Bereken met hoeveel het nationaal inkomen van de VS hierdoor stijgt.
8. Bereken opnieuw het saldo op de overheidsbegroting van de VS.
Doordat de export van de VS sterk steeg hoeven de ondernemers in de VS
minder te investeren om de rest van de conjuncturele werkloosheid op te lossen.
9. Met hoeveel moeten de investeringen stijgen om de conjuncturele
werkloosheid op te lossen?
3
Opgave 2
Nederland vakantieland?
Een marketingbureau heeft onderzoek gedaan naar de aantrekkelijkheid van
Nederland als vakantieland. Uit dat onderzoek blijkt dat Nederlanders steeds
vaker een buitenlandse vakantie gaan boeken en dat de vraag naar vakanties in
eigen land gaat afnemen.
De onderzoekers noemen darvoor de volgende oorzaken:
- de invoering van de euro
- de stijging van de inkomens
- de toenemende scholingsgraad van de bevolking
- het toenemend gebruik van internet.
De onderzoekers concluderen dat binnenlandse vakantiereizen voor veel mensen
een inferieur goed gaat worden.
10. Hoe blijkt dat uit het onderzoek?
Reisbureau Delta heeft uitsluitend binnenlandse vakantiereizen in het
assortiment en ondervindt in toenemende mate concurrentie van reisbureaus die
buitenlandse vakantiereizen in Europa aanbieden.
11 Leg uit dat de invoering van de euro een ongunstig effect kan hebben op
de concurrentiepositie van Delta.
Op korte termijn wordt de concurrentiepositie van Delta vooral bepaald door de prijzen.
Delta beschikt over de volgende gegevens:
- prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen
-0,6
- Prijselasticiteit van de vraag naar buitenlandse vakantiereizen
-1,4
- kruiselingse prijselasticiteit van de vraag naar binnenlandse vakantiereizen ten opzichte
van de prijs van buitenlandse vakantiereizen
+0,8
12 Geef een economische verklaring voor het gegeven dat de vraag naar buitenlandse
vakantiereizen prijselastischer is dan de vraag naar binnenlandse vakantie reizen .
De directie van Delta verwacht dat buitenlandse vakantiereizen 5% goedkoper worden. De
commercieel directeur van Delta stelt voor de prijzen van Delta-reizen zodanig aan te passen
dat de afzet gelijk blijft. Dat gaat ten koste van de omzet. De financieel directeur is daarom
tegen dit voostel. Hij stelt dat de omzetdaling kan worden beperkt door niet op de prijsdaling
van de buitenlandse reizen te reageren.
4
13 Bereken met hoeveel procent de prijs van Delta reizen moet dalen om de afzet gelijk
te housden.
14 Is de stelling van de financieel directeur juist? Verklaar het antwoord met behulp van
de beschikbare cijfers.
Opgave
3
Trade not aid, is een veel gehoorde opmerking als het gaat om het verbeteren van de positie
van arme landen. Het bevorderen van de internationale handel heeft invloed op de onderlinge
relaties van landen.
Er is handel tussen landen vanwege verschillende motieven.
15. Noem twee motieven voor het bestaan van handel.
Stel dat de invoertarieven tussen Noorwegen, zweden en Finland kunnen worden
weergegeven zoals in onderstaande schema gedaan is.
Toelichting:
Goederen die vanuit Mexico in VS
Worden ingevoerd, worden belast met
Een invoertarief van 20%.
Voor goederen uit Canada geldt
Een invoertarief van 3% en voor alle
Andere landen geldt een invoertarief
Van 4%.Op soortgelijke wijze moet
het schema gelezen worden voor
Canada en VS.
16. Wat is het verschil tussen een vrijhandelsgebied en een douane-unie?
De drie genoemde landen besluiten vervolgens om een vrijhandelsovereenkomst aan te gaan.
17. Wat zal er in het schema veranderen door de inwerkingtreding van deze
vrijhandelsovereenkomst? Verklaar het antwoord.
Nadat de vrijhandelsovereenkomst enkele jaren goedheeft gefunctioneerd, besluiten de drie
genoemde landen een douane-unie te gaan vormen.
18. Wat zal er in het schema veranderen door de inwerkingtreding van deze douane- unie?
Verklaar het antwoord.
5
De betrokken landen starten bovendien onderhandelingen om te komen tot een economische
unie die niet gelden voor een douane-unie.
19. Noem twee kenmerken van een economische unie die niet gelden voor een douaneunie.
Ondanks de vergaande samenwerking passen deze drie landen regelmatig protectie toe.
20. Noem twee argumenten die landen gebruik om protectie toe te passen.
Er worden vaak non-tarifaire handelsbelemmeringen toegepast.
21. Noem tenminste twee non-tarifaire handelsbelemmeringen
EINDE
6
1. Geef een verklaring voor de lagere prijs en winst van de ondernemer.
Opgave
3
Belastingen en bestedingen.
In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken wordt onderzocht wat de effecten zijn
van een wijziging in de tarieven van de directe en indirecte belastingen op de vraag naar een
bepaald goederenpakket. Bij dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de vraagvergelijkingen
van tweehuishoudens: een gemiddeld huishouden met een minimuminkomen ( huishouden 1 )
en een gemiddeld huishouden met een modaal inkomen ( huishouden 2 ). De gezamenlijke
vraag van deze twee huishoudens staat in het onderzoek model voor de totale vraag naar dit
goederenpakket.
Qv1 = -2,5 P + 0,006 Y1 + 100
Qv1 = gevraagde hoeveelheid van huishouden 1
Qv2 = -1,5 P + 0,005 Y2 + 100
Y1 = besteedbaarinkomen van huishouden1
Qv2 = gevraagde hoeveelheid van huishouden 2
Y2 = besteedbaar inkomen huishouden 2
P = prijs van het goederenpakket ( inclusief indirecte
Belastingen )
Inde uitgangssituatie geldt: P = € 30; Y1 = € 12.500 ; Y2 = € 25.000.
2. Laat met behulp van een berekening zien dat huishouden 2 aan het onderzochte
goederenpakket relatief minder besteedt dan huishouden 1.
Vervolgens worden door de regering twee belastingwijzigingen doorgevoerd. Ten eerste
verlaagt men de tarieven van de inkomstenbelasting, waardoor voor alle inkomensgroepen het
besteedbaarinkomen met 10% stijgt. Tegelijkertijd verandert de regering de tarieven van de
indirecte belastingen, waardoor voor dit goederenpakket het totale tarief stijgt van 6% naar
16,6%. Deze verhoging wordt volledig doorberekend inde prijs van het goederen pakket (P).
3. Leg uit hoe dit pakket van belastingwijzigingen het reëel besteedbaar inkomen van
huishoudens deels verhoogd en deels verlaagt.
4. Toon met een berekening aan dat door de belastingwijziging de gevraagde
hoeveelheid van huishouden 1 gelijk blijft.
5. Zal de gezamenlijke gevraagde hoeveelheid van huishouden 1 en 2 naar dit
goederenpakket afnemen, gelijk blijven of toenemen als gevolg van de
belastingwijzigingen? Verklaar het antwoord.
7
Opgave 4
Gegeven is onderstaande collectieve vraagfunctie naar aardbeien:
Qva = - 3Pa + 2 Pk + 0,4 Y + 80
Pa = prijs van aardbeien
Pk = prijs van kersen
In de uitgangssituatie is Pa = 3 euro
6.
7.
8.
9.
Pk = 4 euro
Y = inkomen
Y = 40 euro
Bereken de prijselasticiteit ( punt ) van de vraag naar aardbeien
Bereken de kruiselasticiteit van de vraag naar aardbeien.
Bereken de inkomenselasticiteit van de vraag naar aardbeien.
Hoe kun je aan de vergelijking zien dat hier sprake is van substitutiegoederen?
Inflatiebestrijding veroorzaakt werkloosheid. De Europese centrale bank bestrijdt de inflatie
door de rente te verhogen zo staat in een krantenbericht van afgelopen voorjaar.
10. Verklaar de werkwijze van de Centrale bank.
8
Opgave 1
Met behulp van het volgende model van een Europees land gaan we kijken of dit land
conjuncturele en structurele werkloosheid heeft.
1)
2)
3)
4)
5)
6)
7)
8)
9)
C = 0,8 ( Y – B ) + 10
B = 0,25 Y
I = 40
O = 60
E = 90
M = 0,4 Y
EV = C + I + O + E – M
W = EV
Y=W
C = particuliere consumptie
B = belastingontvangsten
I = particuliere investeringen
O = overheidsuitgaven
E = export
M = import
EV = effectieve vraag
W = nationaal product
Y = national inkomen
10) Av = Y/50.000
11) Aa = 7 miljoen
12) U = Aa – Av
Av = de vraag naar arbeid
Aa = aanbod van arbeid
U = de werkloosheid
Alle bedragen luiden in miljarden.
11. Bereken de evenwichtshoogte van Y
Er is bestedingsevenwicht als Y = 300.
12. Bereken de omvang van de werkloosheid en splits die vervolgens uit in conjuncturele
en structurele werkloosheid.
13. Met hoeveel moeten de overheidsbestedingen omhoog om de conjuncturele
werkloosheid op te lossen?
Door deze extra overheidsuitgave stijgt het tekort van de overheid verder. Toch neemt dat
tekort minder toe dan de daadwerkelijke uitgaven. We noemen dat het terugverdien of
inverdieneffect .
14. Hoeveel bedraagt dit inverdieneffect?
9
Gegeven is een markt waarbij er sprake is van prijszetting. De ondernemingen streven allen
naar maximale winst. Een onderneming heeft de volgend prijsafzetlijn:
GO = -4,5 Q + 60
TK = 0,5 Q ² + 20 Q + 40
GO = prijsafzetlijn ( gemiddelde opbrengsten )
TK = totale kostenfunctie
15. Bereken de prijs als de ondernemer streeft naar maximale winst
16. Bereken de maximale winst.
Door faillissement begint deze ondernemer haar producten op een andere markt, op deze
markt is hij een hoeveelheidsaanpasser.
17. Wat is het belangrijkste kenmerk van deze marktvorm.
De prijs op deze markt staat vast en bedraagt 30 euro, de maximale productiecapaciteit van de
ondernemer bedraagt 10 eenheden.
18. Bereken de maximale winst van de ondernemer.
EINDE
norm
De Europese Unie ( EU ) beschermd de eigen suikermarkt met invoerheffingen, een
minimumprijs en exportsubsidies. De EU suikermarkt is daardoor gescheiden van de
wereldmarkt. Hieronder is de situatie op beide markten weergegeven. Stel dat op zeker
moment in de EU voor suiker een minimumprijs van € 400 per ton van kracht is. Het daardoor
ontstane suikeroverschot wordt op de wereldmarkt aangeboden. In de figuur van de
wereldsuikermarkt is dat al verwerkt. De EU geeft haar suikerproducenten een subsidie voor
het verschil tussen de wereldmarktprijs en de EU-minimumprijs.
Brazilië stelt dat de EU-protectie nadelig is voor de suikerproducenten in Brazilië. Een
econoom reageert met de stelling dat de EU-protectie ook nadelig is voor de koopkracht van
de burger in de EU.
De EU is een gemeenschappelijk markt
10
19. Noem twee verschillen tussen een douane unie en de EU.
20. Noem ook een reden waarom de EU een minimumprijs voor suiker vaststelt.
21. Leg uit dat de EU in de gegeven situatie genoodzaakt wordt invoerbeperkingen in te
stellen.
22. Bereken het bedrag dat de EU in de gegeven situatie in totaal aan subsidie betaalt.
23. Geef twee verklaringen voor de stelling dat de EU-protectie suiker nadelig is voor
Braziliaanse suikerproducenten.
24. Geef twee verklaringen voor de stelling dat de EU protectie bij suiker nadelig is voor
de koopkracht van de burger in de EU.
Een politicus pleit ervoor de minimumprijs in de EU los te laten. Wel moet dan de import van
niet-EU suiker geheel tegengegaan worden met invoerheffingen. Het een en ander zal leiden
tot een stijging van de wereldmarktprijs.
25. Bepaal aan de hand van de figuren de suikerprijs die op de wereldmarkt ontstaat als
het voorstel van de politicus wordt uitgevoerd.
Ontwikkelingslanden pleiten al jaren voor liberalisering van de handel in landbouwproducten
Belangen van landbouwers uit Europa en Noord-Amerika vormen vaak een obstakel voor dit
streven naar vrijhandel.
1. Wat verstaan we onder vrijhandel?
2. Geef twee voorbeelden van non- tarifaire handelsbelemmeringen.
In een land wordt een minimumprijs gehanteerd voor een product Boquito va C 1,25 per kilo.
De overheid van dit land wil daarmee de producenten van Boquito een zekere
inkomensgarantie bieden. Eventuele overschotten worden opgekocht door de overheid.
Met betrekking tot de vraag en aanbod van Boquito gelden in dit lande de volgende gegevens.
1) Qa = 275
2) Qv + -200 P + 450
Qa = de door de producenten aangeboden Boquitos in 100.000
Kilogrammen
Qv = de door consumenten gevraagde hoeveelheid x 100.000
Kilo
P = prijs in euro’s per kilo
Van de samenhang in dit land tussen de totale uitgaven van de consumenten aan Boquitos en
het gemiddeld besteedbaar inkomen van consumenten, is het volgende bekend.
3) U = 1.500 I – 12.500.000
U = totale uitgaven aan Boquito
I = gemiddeld besteedbaar inkomen
Vergelijking 3) geldt bij een prijs van C 1,25 per kilo Boquito.
In onderstaande figuur wordt vergelijking 3) weergegeven als een inkomensuitgavenlijn..
3. Berken hoeveel de overheid moet uitgeven om het aanbodoverschot van Boquito op te
kopen.
11
In de uitgangssituatie geldt : I = X 25.000. Stel dat het gemiddeld besteedbaar inkomen van de
consumenten in dit land stijgt met 5%. Op de markt van Boquito blijft de evenwichtsprijs
onder de minimumprijs van C 1,25 liggen.
4. Bereken met hoeveel kilogrammen het aanbodoverschot van Boquito zal afnemen, ten
opzichte van de uitgangssituatie.
Onder druk van het WTO verlaagd de overheid in dit land de minimumprijs van Boquito met
10%. Hierdoor daalt de verkoopprijs van Boquito en verschuift de inkomens-uitgavenlijn
evenwijdig naar links.
Kerngegevens van ontwikkelingsland Guyana in 2006
Aantal inwoners
751.000
Arbeidsaanbod
418.000
Werkloosheid
9,1%
Inflatie
6%
BNP per hoofd
$ 4.700
Buitenlandse schuld
$ 1,2 miljard
Exportwaarde goederen
$ 621,6 miljoen waarvan 90% soya en bauxiet
Naar Canada (18,9%) USA ( 18,9% ) UK ( 11,8%)
Importwaarde goederen
$ 706,19
Van US ( 26,7%) Trinidad(23,9 ) Cuba (6,6%)
Volgens sommige maatstaven kan Guyana gezien worden als een ontwikkelingsland.
1. Uit welke twee gegevens hierboven blijkt dat het geval?
Er zijn economen die vinden dat het BNP per hoofd beter geschikt is om de welvaart van
ontwikkelde landen als UK te bepalen dan de welvaart van ontwikkelingslanden als Guyana.
2. Geef voor die opvatting twee verklaringen.
Guyana is volgens deskundigen te beschouwen als een monocultuur.
3. Beschrijf hoe die stelling aan de hand van de gegevens kan worden verdedigd.
De arbeidsproductiviteit in de UK is $ 60.200 in Guyana ligt dat veel lager en dit moet
volgens de deskundigen omhoog.
12
4. Bereken de arbeidsproductiviteit in dollars per werkende in Guyana in 2006.
Guyana krijgt nog steeds hulp van de voormalige kolonisator de Britse overheid, alleen deze
geschiedt in de vorm van gebonden hulp.
5. Leg uit wat het voordeel is van ongebonden hulp.
Veel landen in de EU hebben een snelle economische ontwikkeling gemaakt door
blokvorming en de voordelen die daaruit zijn te halen.
6. Leg uit wat het verschil is tussen een douane unie en een gemeenschappelijke markt.
Naast importtarieven bestaan er ook nog de non-tarifaire handelsbelemmeringen die vaak
worden toegepast door de ontwikkelde landen.
7. Geef twee voorbeelden van non – tarifaire handelsbelemmeringen.
13
Opgave 2
In de Keynesiaanse theorie is de effectieve vraag de bepalende factor voor de hoogte van het
nationale inkomen en de werkgelegenheid.
Gegeven is onderstaande macro-economische korte termijn model.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
9.
10.
11.
12.
C = 0,8 ( Y – B ) + 20
I = 35
O = 160
B = 0,3Y
E = 210
M = 0,41 Y
EV = C + I + O + E – M
Y = EV
Aa = 6.000.000
Av = Y/100.000
U = Aa – Av
C = particuliere consumptie
Y = nationaal inkomen
B = belastingontvangsten
I = netto particuliere investeringen
O = overheidsbestedingen
E = export (lopende rekening )
M = import ( lopende rekening )
EV= effectieve vraag
Aa = arbeidsaanbod
Av = arbeidsvraag
U = werkloosheid
Aa en Av luiden in personen; de overige variabelen luiden in miljarden geldeenheden
8. Laat met behulp van een berekening zien dat de evenwichtshoogte van het nationale
inkomen 500 miljard geldeenheden bedraagt.
9. Bereken de totale omvang van de werkloosheid .
10. Bereken vervolgens: a. de omvang van de overheidsbegroting ( geef aan of er een
tekort dan wel overschot is )
b. het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans
11. Met hoeveel moeten de investeringen stijgen om de werkloosheid op te lossen?
EINDE
14
UITWERKING + NORM
1) de buitenlandse schuld en het BNP per hoofd
2) a. er is vaak sprake van een scheve inkomensverdeling b. een vaak grote informele
economie
3) 90% van de uitvoer wordt bepaald door het exportproduct bauxiet
4) Het aantal werkenden is 0,909 x 418.000 = 379.962
Het BBP = $ 4.900 x 751.000 = $ 3.679.900.000
De arbeidsproductiviteit = $ 3.679.900.000 : 379.962 = $ 9.685 afgerond op een heel
bedrag.
5) door het gebruik van modernere en productievere machines die via de komst van
multinationals op kort termijn zijn te verkrijgen.
6) Omdat de kosten per eenheid product omlaag gaan als je met efficiëntere machines en
productiemethoden werkt.
7) Als de producten die men verkoopt een elastische vraag hebben m.a.w de prijsdaling
ruim gecompenseerd wordt door een volume toename.
8) De producten worden duurder en er wordt inefficiënt gewerkt. De invoer wordt
vervangen door eigen productie.
9) Er worden alleen die producten geproduceerd die op de internationale markt gevraagd
zijn , de innovatie wordt hierdoor bevorderd omdat anders men de concurrentieslag zal
verliezen, dus zullen de investeringen navenant zijn.
10) Het ontvangend land kan zelf beslissen waar en aan wie de gelden worden besteed dus
kan men de goedkoopste goederen kopen.
11) Als Guyana haar economie kan verbeteren en daardoor welvarender wordt dan kunnen
ze uiteindelijk meer handel met de UK hebben en dat kan in het voordeel van de UK
werken.
12) De industrie in ontwikkelingslanden ligt vaak nog in de kinderschoenen en om de
concurrentie aan te kunnen hebben ze tijd nodig vandaar dit argument andere
argumenten zijn: de werkgelegenheid en lage lonen (met name ontwikkelingslanden
zijn de lonen lager dan in de rijke landen )
13) Een gemeenschappelijke markt gaat verder dan een douane unie die heeft naast een
gemeenschappelijke buitentarief nog vrij verkeer van mensen en kapitaal.
14) De export naar de VS bedraagt $ 117, 4824
De import vanuit de VS
$ 188,55273
Het tekort is
$ 71,07033
15) vrijwillige exportbeperkingen en strenge douane controle of productvoorschriften.
16) – 0,1 P + 40 = 0,6 P - 65
-0,7 P = - 105
P = 150 en Q = 250.000
17) Qa = 40 en QV = 22,5 het overschot is 17.500 dat kost $ 3.062.500
18) zie tekening
19) C 50 euro per ton
20) het koste de EU 17.500 x ( 175 – 125 ) = 875.000 de nadelen voor de consument
zijn : de hogere prijs en de subsidie wordt uiteindelijk ook door de consument betaald.
21) 17.500 x ( 175 – 150 ) = 437.500
15
5. Leg uit, zonder een berekening te maken, dat de uitgaven voor het opkopen van het
aanbodoverschot dan met meer dan 10% dalen..
6. Is de vraag naar Boquitos in dit land prijselastisch of juist prijsinelastisch? Verklaar
het antwoord.
Investeringen hebben twee effecten tot gevolg.
1. Wat is een model?.
2. Noem tenminste twee endogene variabelen in bovenstaand model.
Gegeven is dat in dit model de multiplier van de overheidsbestedingen 2,5 is.
5. Met hoeveel moeten de overheidsbestedingen toenemen om de conjuncturele
werkloosheid op te lossen?
6. Bereken de tekorten of overschotten in de sectoren overheid en buitenland nadat de
overheid haar bestedingen heeft vergroot.
7. Wat betekend er is sprake van inkomensevenwicht?
Opgave
2
Gegeven zijn de volgende gegevens van de Nederlandse economie:
- het primair inkomen
340 miljard
- afschrijvingen
18 miljard
- saldo primair inkomen met het buitenland – 2 miljard
- saldo kostprijsverhogende belastingen en subsidies 64 miljard
- salarissen van de ambtenaren 80 miljard
Gevraagd:
8. Bereken het bruto binnenlandsproduct tegen marktprijzen ( BBPm ).
9. Bereken het Netto nationaal inkomen tegen factorkosten.(NNI f )
10. Bereken het Bruto nationaal product tegen marktprijzen ( BNP m)
Opgave
3
16
Gegeven zijn van een economie de volgende cijfers:
Y = 480
C= 350
I b ( bruto investeringen ) 60 en de overheidsuitgaven O = 90
Verder is gegeven dat de overdrachtsuitgaven 21 zijn en het saldo op de betalingsbalans is
18. Het totaal van de middelen is 780.
Alle bedragen luiden in miljarden.
11. Stel aan de hand van bovenstaande gegevens een staat van middelen en bestedingen
op.
12. Toon aan dat ( S – I ) + ( B - O ) = ( E – M ) als verder is gegeven dat de
besparingen 45 zijn
EINDE
Opgave 2
Uit de miljoenennota van 2000 bleek dat het kabinet er tot dan toe geslaagd was het
financieringstekort in procenten van het nationale inkomen met een half procentpunt per jaar
te verminderen. Het begrotingstekort in procenten van het nationale inkomen stijgt echter nog.
9. Leg uit dat het financieringstekort kan dalen terwijl het begrotingstekort stijgt.
De Nederlandse overheid wil de collectieve lastendruk niet verder laten stijgen. De overeheid
wil verder dat bezuinigingen op de overheidsuitgaven om conjuncturele redenen niet gewenst
zijn.
10. In welke conjuncturele situatie zijn bezuinigingen op de overheidsuitgaven minder
gewenst? Verklaar het antwoord.
17
Het begrotingsbeleid van de rijksoverheid kan zowel via de ontvangsten als via de uitgaven
worden gevoerd.
11. Noem twee ontvangsten van de rijksoverheid die niet tot de belastingontvangsten worden
gerekend.
Daarnaast probeert de overheid al geruime tijd het financieringstekort terug te dringen.
Als door een tegenvallende productiegroei het financieringstekort in de loop van een jaar
dreigde op te lopen, leidde dat bijna steeds tot een extra bezuinigingsronde.
12. Werkt een dergelijk begrotingsbeleid pro-cyclisch of anti-cyclisch? Verklaar het
antwoord.
De laatste jaren heeft de rijksoverheid de loonbelasting verlaagd door de aftrekposten in
verband met beroepskosten te verhogen.
13. Leg uit dat door de verlaging van de loonbelasting de conjuncturele werkloosheid kan
verminderen.
Opgave 3
De Amerikaanse econoom A. Laffer heeft erop gewezen dat de belastingopbrengst kan
afnemen als de belastingtarieven worden verhoogd. Deze stelling kan worden geillustreerd
met behulp van de volgende vergelijkingen.:
1. B = bY
2. Y = - 1000b + 800
De symbolen hebben de volgende betekenis:
B = belastingopbrengst voor de overheid in miljarden euros
b = gemiddeld marginaal belastingtarief
Y = nationaal inkomen
Vergelijking 2 geeft aan dat er een negatief verband bestaat tussen het belastingtarief b en
het nationaal inkoemen Y
14. Geef voor dit negatieve verband een economische verklaring.
Stel dat het belastintarief in een bepaald jaar 0,45 ( 45% ) bedraagt.
15. Laat met een berekening zien dat door een verhoging van het belastingtarief met 1
18
procentpunt de belastingopbrengst van de overheid zal dalen.
16. Bereken met behulp van de gegeven vergelijkingen bij welk belastingtarief de
belastingopbrengst voor de overheid maximaal is. ( Tip de afgeleide op nul zetten
en uitwerken.)
De overheid kan door middel van indirecte belastingen de allocatie van de productiefactoren
beinvloeden.
17. Leg uit hoe dat kan.
De overheid kan ook door middel van belastingpolitiek een stabiliserende invloed uitoefenen
op de conjunctuur.
18. Leg uit hoe de overheid dat in de praktijk gebruikt.
EINDE
Norm: 1(3) 2(2) 3(2) 4(2) 5(4) 6(3) 7(2) 8(2) 9(2) 10(2) 11(2) 12(3) 13(2) 14(2) 15(2) 16(3)
17(2) 18(2)
Opgave 2
De overheid speelt een belangrijke rol in het dagelijks economische leven in het land. De
overheid heeft drie functies: een verdelingsfunctie, een allocatiefunctie en
stabiliseringsfunctie.
10. Leg uit wat verstaan moet worden onder de stabiliseringsfunctie van de overheid.
De bijdrage van de overheid in de toegevoegde waarde van een land wordt anders bepaald dat
die van het bedrijfsleven.
11. Wat is daarvan de oorzaak?
12. Geef een schematische indeling van de overheidsuitgaven.
In onderstaande tabel staan enkele voorbeelden van bestedingen en overdrachtsuitgaven.
19
13. Geef door middel van een kruisje aan tot welke categorie de genoemde voorbeelden in
horen I= particuliere investeringen Oa = overheidssalarissen Oi = overheids investereingen Ou = overheidsuitgaven Om = materiele overheidsconsumptie. Indien het
voorbeeld niet past, zet dan een kruisje in de kolom niet. Bij elk voorbeeld hoort slechts
een kruisje.
Besteding/overd categorie
rachtsuitgave
I
individuele
huursubsidie
uitbreidingsinve
stering AKZO
Huur van een
gerechtsgebouw
energiekosten
gemeentehuizen
vervangingvrach
tauto door Shell
Oa
Oi
Om
Ou
niet
Economen pleiten al geruime tijd voor het verschuiven van belasting op inkomen naar
belasting op consumptie. Met name wordt gedacht aan een verlaging van de loonbelasting
gecombineerd met een verhoging van de omzetbelasting ( BTW ).
Deze verschuiving in de belastingdruk kan via een verandering van de ebstedingen de
productiegroei in Nederland zowel stimuleren als afremmen.
14. Geef voor elk van beide effecten een verklaring.
Deze verschuiving in de belastingdruk kan leiden tot substitutie tussen de productiefactoren
arbeid en kapitaal.
15.
16.
17.
18.
Geef daarvoor een verklaring.
Wat zijn quasi collectieve goederen? Geef een voorbeeld.
Hoe financiert de overheid haar tekorten ? Geef ( twee ) voorbeelden
Hoe voert de overheid anti-cyclische begrotingspolitiek? Geef uitleg
20
Download