De eetpatronen van proveniers gedurende de achttiende eeuw Welke kwaliteit kan aan de eetpatronen in proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw worden toegeschreven? Universiteit Utrecht Bachelorscriptie Geschiedenis Collegejaar 2014/2015 Jan Coopmans Studentnummer: 3149773 Begeleiders: Dr. Anita Boele Prof. dr. Tine de Moor 1 Inhoudsopgave Hoofdstuk 1: Inleiding Hoofdstuk 2: Proveniershuis het St. Jorishof §1. Inleiding §2. Het ontstaan van proveniershuis het St. Jorishof; een schets §3. Het bestuur van het St. Jorishof §4. Toelating en intrede in het St. Jorishof §5. Het einde van proveniershuis het St. Jorishof Hoofdstuk 3: Welke veranderingen in eetpatronen zijn aan te wijzen in het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam gedurende de achttiende eeuw? §1. Inleiding §2. De vaststelling van eetpatronen in de proveniershuizen §3. De standaard menu’s van het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam §4. Aardappel §5. Vlees §6. Groente en fruit §7. Resumé Hoofdstuk 4: Is een verband aan te wijzen tussen de, door de proveniers te betalen, inkoopsom en de veranderingen in eetpatronen? §1. Inleiding §2. Het St. Jorishof; de inkoopsom §3. Het St. Jorishof; aangenomen proveniers versus sterfgevallen §4. Het Proveniershuis van Rotterdam; de inkoopsom §5. Het Proveniershuis van Rotterdam; aangenomen proveniers versus sterfgevallen §6. De stijgende inkoopsom en veranderingen in eetpatronen §7. Resumé Hoofdstuk 5: Is een verband aan te wijzen tussen de veranderende eetpatronen en de leeftijd van sterven van de proveniers? §1. Inleiding §2. Het St. Jorishof; sterftecijfers nader bezien §3. Het Proveniershuis van Rotterdam; sterftecijfers nader bezien §4. Veranderende sterftecijfers en veranderende eetpatronen §5. Resumé Hoofdstuk 6: Conclusie Literatuurlijst Bijlagen 2 Hoofdstuk 1: Inleiding There is no sincerer love than the love of food. - George Bernard Shaw (1856-1950). Deze quote van George Bernard Shaw is er een waarbij ik mij ten zeerste aansluit. De beweegreden om dit onderzoek richting eetpatronen te sturen, heeft dan ook te maken met mijn persoonlijke voorliefde en interesse voor de primaire levensbehoeften, eten en drinken. Om die reden wordt in dit onderzoek een - mogelijk aan verandering onderhevig - eetpatroon, gedurende een bepaalde periode, in een specifieke situatie onder de loep genomen. Het onderwerp tot onderzoek betreft de eetpatronen, gedurende de achttiende eeuw, binnen het proveniershuis St. Jorishof.1 Van belang hierbij op te merken is dat het proveniershuis het St. Jorishof uiteindelijk van gevalstudie tot een leidende rol binnen mijn onderzoek is uitgegroeid. Het Proveniershuis van Rotterdam wordt tevens nauw in dit onderzoek betrokken, met als voornaamste doel de conclusies aangaande het St. Jorishof nader te kunnen plaatsen. Om te beginnen wordt hieronder allereerst (de keuze tot) mijn onderwerp nader uitgewerkt. De keuze om een proveniershuis als onderwerp tot onderzoek te nemen, is gebaseerd op de colleges van prof. dr. Tine De Moor en dr. Anita Boele,2 alwaar ik voor het eerst ben geïntroduceerd met de term ‘proveniershuis’. Een proveniershuis dient als een vroegmoderne oudereninstelling te worden gezien, een soort bejaardenhuis avant la lettre. Tijdens dit onderzoeksseminar zijn alle vormen van sociale zorg en ouderenzorg (met de nadruk op) in West-Europa, behandeld. Naar mijn mening wordt dikwijls uitgegaan van de veronderstelling dat in de vroegmoderne tijd ouders doorgaans bij hun kinderen introkken en - van hen - de benodigde zorg verkregen. Echter, tot mijn verbazing werd mij – gedurende bovengenoemde cursus – duidelijk dat reeds vanaf de zestiende eeuw, in Noordwest Europa, een zeer uitgebreid en gesofisticeerd netwerk van sociale- en ouderzorg was opgezet. Dit netwerk werd niet eens enkel door kerkelijke instanties opgebouwd en beheerd. Daar naar mijn mening de sociale zorg, met de nadruk op de ouderzorg in de vorm van het proveniershuis, in een vroegmodern tijdperk in het algemeen als een onderbelicht onderwerp kan worden beschouwd, vormt dit onderwerp het fundament van mijn onderzoek. Overigens, niet alleen het gegeven dat dit onderwerp mijns inziens onderbelicht is, maar ook de intrigerende vraag hoe de vroegmoderne mens zijn oude dag invulde wat betreft eetpatronen, liggen ten grondslag aan mijn keuze voor dit onderwerp. Deze gevalstudie is overigens in specifieke zin gericht op de achttiende eeuw. Met het oog op het Het St. Jorishof was, gedurende de periode van 1579 tot 1808, een proveniershuis in Amsterdam. Werkcolleges Onderzoeksseminar III: ‘Goede Tijden, Slechte Tijden’, gegeven van februari 2015 tot april 2015 aan de Universiteit van Utrecht. 1 2 3 voorgaande – en tevens omdat ik gedurende de start van de cursus in Amsterdam ben gaan wonen - vormt het St. Jorishof bij uitstek een geschikt proveniershuis om aan de volgende onderzoeksvraag te onderwerpen: Welke kwaliteit kan aan de eetpatronen in proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw worden toegeschreven? Zoals reeds besproken wordt in dit onderzoek ook het Proveniershuis van Rotterdam meegenomen. De keuze om een gevalstudie betreffende het St. Jorishof uit te voeren bleek – daar de gegevens aangaande dit proveniershuis niet zijn gedigitaliseerd – het zelfstandig verzamelen en vastleggen van data te vereisen. Echter, de reden dat dit proveniershuis slechts summier wordt omschreven in de literatuur en geenszins data zijn gedigitaliseerd, heeft mij temeer aangespoord dit onderzoek te verrichten. Na het verzamelen van de aanzienlijke hoeveelheid aan gegevens, afkomstig van het Stadsarchief Amsterdam, betreffende onder meer de consumptie van eten in het St. Jorishof, was van belang gefragmenteerd te werk te gaan en de data zodanig te filteren, om bepaalde deelvragen op te kunnen stellen ten behoeve van het beantwoorden van voorgenoemde onderzoeksvraag. Hierbij verdient opmerking dat, bij nadere verdieping in het St. Jorishof op basis van de door mij verzamelde data en gelezen literatuur, een zekere passie in ontstaan voor dit proveniershuis en, daaruit voortvloeiend, het verrichten van een gedegen onderzoek hieromtrent. Naar mijn mening zou dit onderzoek dan ook een uitnodigende functie kunnen vervullen voor nader onderzoek naar eetpatronen in andere proveniershuizen. Het uitbouwen van de gevalstudie omtrent het St. Jorishof heeft ertoe geleid dat een tweede proveniershuis in beeld is gekomen. Immers, naar mijn mening is het van belang om – ten behoeve van het formuleren van conclusies aangaande het St. Jorishof op basis van de door mij verzamelde data – een vergelijking te maken met een ander proveniershuis. Om die reden wordt in dit onderzoek tevens het Proveniershuis van Rotterdam3 meegenomen. Het door Frijhoff geschreven artikel, waarin hij zijn onderzoeksresultaten heeft uiteengezet, vormt hiertoe de basis in mijn onderzoek.4 Het Proveniershuis van Rotterdam vertoont, op het eerste gezicht, velerlei overeenkomsten met het St. Jorishof; beiden zijn gelegen in een grote stad en zien toe op (ongeveer) eenzelfde tijdsperiode. Daarbij, na enig onderzoek werd duidelijk dat beide proveniershuizen in zekere zin dezelfde inkoopsom hanteerden en dat (alhoewel niet gedigitaliseerd) ten aanzien van beide proveniershuizen in aanzienlijke mate informatie over de eetpatronen is bewaard gebleven. Opmerking verdient overigens dat mij, gedurende het bestuderen van literatuur, duidelijk is geworden dat bijzonder weinig onderzoek is verricht naar eetpatronen binnen de Nederlandse geschiedenis. Hierdoor werd het onderzoek naar de gevolgde Dit was, gedurende de periode van 1670-1863, een proveniershuis in Rotterdam. Zie Willem Th. M. Frijhoff: Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840. Dit artikel toont de resultaten en conclusies van een onderzoek over de eetpatronen in het proveniershuis in Rotterdam. 3 4 4 eetpatronen in beide proveniershuizen in sterke mate bemoeilijkt. Daarnaast, de database welke Frijhoff voor zijn artikel heeft kunnen gebruiken, is veel omvangrijker dan de data die voorhanden zijn omtrent het St. Jorishof. Om die reden ziet mijn onderzoek aangaande het St. Jorishof toe op de gehele achttiende eeuw. Uiteindelijk hebben de onderzoeksresultaten, op grond van de door mij verzamelde data en bestudeerde literatuur, ertoe geleid dat terdege vaststellingen kunnen worden gemaakt omtrent de eetpatronen in beide proveniershuizen. Deze vergelijking fungeert als een rode draad in mijn onderzoek, alhoewel de focus in mijn gevalstudie – allereerst ligt op het formuleren van concrete conclusies omtrent de eetpatronen van proveniers in het St. Jorishof. Voorts wordt in mijn onderzoek kort aandacht besteed aan de rol van het globaliseringsproces.5 Hierbij wordt onder de loep genomen of en in welke mate het St. Jorishof inspeelde op het verkrijgen van de aardappel, als zijnde een buitenlands product. De zoektocht naar nieuwe voedselproducten en goedkopere productiemethoden heeft een weerslag gehad op het globaliseringsproces in de achttiende eeuw. De hoofdvraag in deze scriptie luidt: Welke kwaliteit kan aan de eetpatronen in proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw worden toegeschreven? Deze hoofdvraag dient aan de hand van onderstaande deelvragen te worden beantwoord. Opmerking verdient hierbij dat de deelvragen aldus eveneens toezien op het Proveniershuis van Rotterdam. Door steeds opnieuw de vergelijking te trekken met het Proveniershuis van Rotterdam, worden de deelvragen – ten aanzien van het St. Jorishof – naar mijn mening middels een breder bereik beantwoord. Hoofdstuk 2 zal om te beginnen ingaan op het St. Jorishof als proveniershuis. Hoofdstuk 3 geeft een schets weer van de veranderingen in eetpatronen, gedurende de achttiende eeuw, binnen de proveniershuizen in Amsterdam en Rotterdam. Hoofdstuk 4 beantwoordt de vraag of een direct verband is aan te wijzen tussen de, door de proveniers te betalen, inkoopsom en de veranderingen in het eetpatroon. Hiermee wordt de tevens de welvarendheid van de proveniers, die een intrede in het St. Jorishof deden, behandeld. In hoofdstuk 5 wordt uiteengezet of veranderende eetpatronen van invloed waren op de leeftijd van overlijden onder de proveniers. Hierbij tracht ik in specifieke zin de kwaliteit van de eetpatronen in het St. Jorishof te bepalen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 getracht een conclusie te formuleren op voorgenoemde hoofdvraag. Deze vraag wordt uiteindelijk beantwoord op basis van mijn verwerkte onderzoeksresultaten in de, hiervoor uiteengezette, deelvragen. Immers, de conclusies van deze deelvragen kunnen naar mijn mening een gedegen antwoord vormen op de onderzoeksvraag. 5 Het globaliseringsproces wordt in hoofdstuk 3 paragraaf 3.4 besproken. 5 Hoofdstuk 2: Proveniershuis het St. Jorishof §1 Inleiding Ten behoeve van de hierna te bespreken gevalsstudie, met betrekking tot de eetpatronen in proveniershuizen - met de nadruk op het St. Jorishof gedurende de achttiende eeuw wordt in dit hoofdstuk allereerst een beeld geschetst over het St. Jorishof als proveniershuis. Immers, door nader in te gaan op bepaalde kenmerken van dit proveniershuis, zoals de ontstaansgeschiedenis en de structuren ervan, kunnen de onderzoeksresultaten – met betrekking tot de genoemde deelvragen – tot een breder verband worden getrokken. Hierdoor ontstaat onder meer een duidelijker beeld over het leven binnen een proveniershuis. Ofwel, deze schets leidt ertoe dat een helder beeld over het St. Jorishof in het algemeen kan worden gevormd, hetgeen van belang is voor mijn gevalsstudie. §2 Het ontstaan van proveniershuis het St. Jorishof; een schets De oorsprong van het oudste leprozenhuis van Amsterdam, het St. Jorishof, is niet bekend. In 1410 werd het voor de eerste keer aangehaald met de aanduiding: 'de arme besiecte luden van lazaryen t’ Sinte Joriaens bij dese stad'.6 Voor zover bekend was het St. Jorishof voor 1579 gevestigd aan de Kalverstraat, tegenover de Heiligeweg te Amsterdam. In 1579 werd het St. Jorishof gevestigd in het vroegere Paulusbroederklooster aan de Dwars Spinhuissteeg, alwaar tegenwoordig de Universiteit van Amsterdam is gevestigd.7 Het Paulusbroederklooster was, na de Alteratie van 1578, in handen gekomen van het Amsterdamse stadsbestuur. 8 Midden zestiende eeuw ging het financieel slecht met het Paulusbroederklooster, waardoor het genoodzaakt was om stukken grond aan de stad te verkopen. Het was een van de weinige mannenkloosters van Amsterdam en lag, evenals een reeks van kloostercomplexen, aan de (op dat moment geldende) stadsgrens. Op het moment dat het klooster aan de regenten van het St. Jorishof was overhandigd door het Stadsarchief, Amsterdam, Archief van de Oude Kerk, toegangsnummer: 378, vindplaats 378.24. W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 65. 8 De Alteratie: de kentering van het Amsterdamse stadsbestuur op 26 mei 1578, toen de katholieke stadsregering werd afgezet. Handelsbelangen speelden een belangrijke rol bij de ommezwaai, omdat Amsterdam geïsoleerd raakte en andere steden de handel over dreigden te nemen. Het was een vreedzame ommekeer van het stadsbestuur. Op 29 mei 1578 werd een nieuwe raad gevormd, bestaande uit dertig Calvinisten en tien katholieken. 6 7 6 stadsbestuur, woonden er slechts vijf monniken.9 Overigens, de Paulusbroederssluis, de brug over de Oudezijds Achterburgwal tussen Oude Doelenstraat en Oude Hoogstraat, is vernoemd naar het klooster. Het St. Jorishof is, na de vestiging in het Paulusbroederklooster aan de Dwars Spinhuissteeg, niet meer van vestiging veranderd. §3 Het bestuur van het St. Jorishof Het bestuur van het St. Jorishof bestond uit vier regenten en drie regentessen.10 De vier regenten hadden de leiding over de algemene directie. Zij zagen toe op de financiën, beleidsbepaling, regelhandhaving, boekhouding en het algemeen dagelijks bestuur. De drie regentessen richtten zich op het bestuur van de huishoudelijke directie. Zo hielden zij toezicht op de directe zorg aan de proveniers, waren ze verantwoordelijk voor het delegeren van het personeel binnen het St. Jorishof en behandelden ze alle verdere huishoudelijke kwesties. Onder het bewind van de regentessen stonden een buitenmoeder, een keukenmoeder en een binnenvader. Zij waren, tezamen, direct belast met het toezicht op de dagelijkse gang van zaken. De buitenmoeder zag toe op alle medische en hygiënische zaken. Zij verzorgde bijvoorbeeld de zieke proveniers en hield toezicht op ieders gezondheid. De keukenmoeder, wiens functie in latere hoofdstukken nader wordt toegelicht, hield toezicht over het dienstpersoneel, zoals koks, keukenhulpen, dienstmeiden en de bakker. Zowel de buiten- als keukenmoeder stonden onder supervisie van de regentessen. De binnenvader was verantwoordelijk voor de handhaving van de reglementen binnen het St. Jorishof. Hij zag toe op de naleving van het beleid van het dagelijks bestuur, waarvan de regenten deel uitmaakten. Verder droeg de binnenvader de verantwoordelijkheid in geval van brand. Regenten en regentessen werden persoonlijk door de burgemeesters van Amsterdam aangesteld. De burgemeesters hadden eveneens de supervisie en eindverantwoordelijkheid over het St. Jorishof. De controle van het stadsbestuur werd specifiek van toepassing verklaard in het geval dat de regenten een financieel beleid hadden opgesteld (temeer na de jaren 1697 en 173411). Om een adequatere en meer directe controle te kunnen uitoefenen, besloot de vroedschap in 1563 dat van de vier regenten één lid afkomstig uit de vroedschap moest zijn.12 Bovendien zouden een mannelijke en een vrouwelijke provenier als een soort controlecommissie moeten fungeren. Middels een dergelijk controlemechanisme zouden de (drie resterende) regenten het benodigde W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 57. 10 Ibidem, p. 62. 11 Hierover wordt nader ingegaan in hoofdstuk 4. 12 Vroedschap: het vroedschap kan worden gezien als een vroegmodern type college. De meeste steden in de vroegmoderne tijd kenden een regering, bestaande uit gekozen mannelijke poorters, die zitting hadden in de vroedschap. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestond een stadsbestuur uit de magistraat en de vroedschap. De magistraat, de vier of zes burgemeesters, hielden zich bezig met het dagelijks bestuur van de stad. 9 7 geld kunnen ontvangen van het lid van de vroedschap, dat deel uitmaakte van hun college. 13 Kortom, het St. Jorishof werd op een – naar mijn mening – zeer gestructureerde wijze geleid na de Alteratie van 1579. De verschillende divisies van personeel werden aangestuurd door de keuken-, buitenmoeder en binnenvader. Laatstgenoemden werden aangestuurd door de regenten en regentessen, terwijl zij onder een tamelijk strikt bewind stonden van de burgemeesters en het stadsbestuur. Immers, behalve het gegeven dat zij persoonlijk door de burgemeesters werden aangesteld, behoorde één lid van de regenten afkomstig te zijn uit het vroedschap. De structuur van dit leiderschap zou vrijwel ongewijzigd blijven tot de opheffing van het proveniershuis in 1808. §4 Toelating en intrede in het St. Jorishof Zoals hiervoor is vermeld was het St. Jorishof van oorsprong een leprozenhuis. 14 Echter, na verloop van tijd werden langzaamaan ook proveniers toegelaten. Vanaf midden vijftiende eeuw werd zelfs een speciale huisvesting voor de proveniers opgezet binnen het St. Jorishof. Aan het eind van de vijftiende eeuw, tussen 1485 en 1491, zijn de leprozen waarschijnlijk verplaatst naar het St. Anthonisgasthuis. Vanaf dat moment functioneerde het St. Jorishof als een proveniershuis, alwaar overigens in het begin nog steeds ‘onnozelen’ konden worden opgenomen. Vanaf eind zestiende eeuw was het enkel nog een proveniershuis, met in totaal zesenvijftig woningen.15 Desondanks bestond soms ruimte voor de plaatsing van een ‘onnozele’.16 De intrede in het proveniershuis, door een provenier, moest betaald worden middels een zogenoemde inkoopsom.17 De proveniers werden ook wel ‘kostkopers’ genoemd. Het gasthuis, het leprozenhuis en het oude- mannen en vrouwen gasthuis, waren juist liefdadigheidsinstellingen. Hier konden hulpbehoevenden (zoals ouderen), aan lager wal geraakten, zieken en noodlijdende ouderen terecht, indien ze geen geld hadden om voor een intrede in het proveniershuis te betalen. Op deze wijze konden zij namelijk ‘om niet’ worden opgenomen, oftewel zonder enige kosten te betalen.18 Om te worden toegelaten in het proveniershuis het St. Jorishof, moest men een zogenoemde Poorter van Amsterdam zijn.19 Overigens werden deze regels niet altijd even streng gehanteerd en B.C. Hummel, Inleiding: Archief van het Sint Jorishof, Leprozenhuis en Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 369 (Amsterdam) 369.1 https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/printversie/369.nl.pdf. 14 W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 56. 15 Ibidem, 67. 16 Ibidem, 74. 17 De inkoopsom (en het onderzoek hieromtrent) gedurende de achttiende eeuw voor het St. Jorishof wordt in hoofdstuk 4 behandeld. 18 W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 56. 19 Ibidem, p. 57 en 58. 13 8 werden – dikwijls onder protest – wel eens ‘vreemdelingen’ toegelaten.20 Het feit dat niet iedereen Poorter of zelfs inwoner van Amsterdam was ten tijde van inschrijving bij het St. Jorishof, komt duidelijk naar voren wanneer de inschrijfregisters onder de loep worden genomen.21 Het valt namelijk meteen op dat de proveniers die hogere inschrijfgelden betaalden, vaak van buiten Amsterdam kwamen. Desondanks kan niet worden geconstateerd dat de buitenstaander meer geld moest betalen om toegelaten te worden, noch dat de regenten van het St. Jorishof liever aan rijke bewoners de toelating verschaften en om die reden buitenstaanders toelieten.22 De inschrijfgelden, ook wel inkoopsommen, waren aanvankelijk vrij laag in het proveniershuis. Echter, gedurende de zeventiende en achttiende eeuw stijgen deze aanzienlijk. 23 Vanaf midden zestiende eeuw fungeerde het St. Jorishof enkel voor de welgestelde burger als een tehuis om zijn laatste dagen te slijten. Verder werd in beginsel de eis gesteld dat degene die toe wilde treden de, in die periode geldende, ouderdomsleeftijd van vijftig jaar had bereikt.24 Een van de redenen dat het St. Jorishof een dergelijke populariteit kende, heeft waarschijnlijk te maken met de gemende bevolking onder de proveniers.25 De meeste oude mannen- en vrouwenhuizen en hofjes hadden een strikt toegangsbeleid dat zich slechts beperkte tot één sekse. §5. Het einde van proveniershuis het St. Jorishof In de Napoleontische periode, van 1806 tot 1810, werd de rentabiliteit van veel gasthuizen onder de loep genomen.26 Daar het St. Jorishof zeer hoge lasten had en omdat een tweede doelstelling (onder Napoleon) was dat grote gebouwen in handen van het Rijk moesten komen, werd het St. Jorishof opgeheven. Hierdoor werden alle eigendommen overdragen aan de stad Amsterdam. De proveniers die hierdoor het proveniershuis moesten verlaten, behielden een recht op een jaarlijks te ontvangen lijfrente. Vanaf dat moment werden de gebouwen van het St. Jorishof als kantoren voor het ministerie van Financiën gebruikt. Poorter van Amsterdam: vanaf circa 1531 konden inwoners van Amsterdam Poorter worden. Poorters hadden meer rechten dan andere inwoners. Poorter werd je door geboorte of door huwelijk of door betaling als je van buiten Amsterdam afkomstig was. Alle poorters werden ingeschreven in poorterboeken en bij inschrijving kreeg de Poorter een briefje waarmee hij kon aantonen dat hij Poorter was. 21 W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 59. 22 Deze vraagstelling verdient een afzonderlijk onderzoek en is voor deze gevalsstudie verder niet van belang. 23 Ibidem, p. 61. Hierop kom ik in hoofdstuk 4 terug. 24 Ibidem, p. 74. 25 W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 61 en p. 62. Zo konden twee proveniers zelfs trouwen, al moest in een dergelijk geval wel één woning worden opgegeven. Zij mochten bijvoorbeeld niet, zonder uitdrukkelijke toestemming van de regenten, bij elkaar overnachten. 26 W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 78 en 79. 20 9 Hoofdstuk 3: Welke veranderingen in eetpatronen zijn aan te wijzen in het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam gedurende de achttiende eeuw? §1 Inleiding Heden ten dage is de Nederlandse samenleving over het algemeen redelijk op de hoogte van wat een juist voedingspatroon mogelijk voor consequenties heeft. Onderzoek heeft vastgesteld dat mensen die woonachtig zijn in landen, ofwel delen van maatschappijen, die geen toegang hebben tot een gevarieerd eetpatroon, een grotere kans hebben op ziekten en daarbij kleiner, qua lengte, blijven.27 Verder is aangetoond dat bevolkingsgroepen die bepaalde, essentiële voedingsstoffen structureel missen in het voedingspatroon, een vergroot risico kennen om op vroege leeftijd te sterven. Desondanks kan de noodzakelijkheid van een gezond eetpatroon tegenwoordig als een algemene wetenschap worden beschouwd. Zoals reeds uiteengezet is vormt mijn onderwerp tot onderzoek het gevolgde eetpatroon in proveniershuizen, in specifieke zin in het St. Jorishof, gedurende de achttiende eeuw. Met het oog op het voorgaande vraag ik mij af in hoeverre de realisatie van het belang van een gezond eetpatroon bij burgers, in het algemeen, in de achttiende eeuw aanwezig was. Het is echter vrijwel onmogelijk om, middels mijn gevalstudie, te constateren welke mentaliteit aan de orde was ten opzichte van het belang van een gezond eetpatroon. In dit hoofdstuk wordt onder de loep genomen in welke mate variatie in het eetpatroon gedurende de achttiende eeuw in de samenleving aanwezig was. Daarbij wordt tevens uiteengezet welke veranderingen in de eetpatronen zijn aan te wijzen. Met behulp van mijn onderzoeksresultaten worden beide, laatstgenoemde vragen beantwoord ten aanzien van het St. Jorishof en eveneens, ter vergelijking, het Proveniershuis van Rotterdam. §2 De vaststelling van eetpatronen in de proveniershuizen Om te beginnen is van belang vast te stellen welke producten, wat betreft eten, concreet – gedurende de achttiende eeuw - in beide proveniershuizen werden geconsumeerd. Deze gegevens zijn merendeels verwerkt in voorgeschreven menu’s en bewaard gebleven in de sociale instellingen van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (hierna: de Republiek). Hierdoor is vandaag de dag nog steeds aan te wijzen welk eetpatroon in de proveniershuizen werd gevolgd. Echter, doordat deze gegevens werden opgeslagen in sociale instellingen, zijn ze gedurende de achttiende eeuw – mogelijk – nauwelijks geactualiseerd. Op grond van mijn onderzoeksresultaten kan ik concluderen dat het geschreven menu van het St. Jorishof in de Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Ons eten gemeten, Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Bilthoven, 2004) pp. 21-23 http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/8860/1/270555007.pdf. 27 10 achttiende eeuw ongewijzigd zijn gebleven. Echter, omtrent de veranderende voedselpatronen binnen het Proveniershuis van Rotterdam is aanzienlijk meer informatie voorhanden. Van dit proveniershuis zijn behalve het standaard menu ook schaftboeken bewaard gebleven. Deze schaftboeken, die overigens sinds 1671 werden bijgehouden, weergeven een specifieke, dagelijkse beschrijving van alle geconsumeerde maaltijden. De schaftboeken van het St. Jorishof zijn niet bewaard gebleven, hetgeen inhoudt dat een bron van informatie ontbreekt. Desondanks vormen de nota’s aangaande de jaarlijkse inkoop van vlees door het St. Jorishof een belangrijke aanwijzing aangaande een bepaald gedeelte van de voedselconsumptie van de proveniers binnen dit hof. §3 De standaard menu’s van het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam Zoals hiervoor vermeld is het standaard menu van het St. Jorishof bewaard gebleven.28 Dit standaard menu impliceert naar mijn mening enkel wat mogelijk werd gegeten door de proveniers, daar dit menu - in het geval van het St. Jorishof – gedurende de tweede helft van de achttiende eeuw nimmer is gewijzigd. Frijhoff benadrukt overigens dat het ongewijzigd laten van dergelijke standaard menu’s door sociale instellingen, gebruikelijk was.29 De reden hiervoor was dat deze menu’s doorgaans werden herdrukt voor distributie. In geval van het St. Jorishof was het standaardmenu opgenomen in de reglementen voor de keukenmoeder. Het feit dat het standaard menu in de instructies van de keukenmoeder was opgenomen, kan als bewijs worden gezien dat het daadwerkelijk werd toegepast. Met de vaststelling dat de richtlijnen voor het personeel terdege werden gebruikt, vormen deze reglementen naar mijn mening een waardevolle bron. Het standaard, voorgeschreven, menu van het St. Jorishof gedurende de achttiende eeuw – afkomstig uit de instructies van de keukenmoeder – zag er als volgt uit: Zondag: Middag: Avond: Maandag: Middag: Avond: Dinsdag: Middag zomer: Middag winter: Avond: Woensdag: soep met rijst en groente met rund- en kalfsvlees bier, braad met brood en boter rundvlees met grauwe erwten of groentes karnemelk, brood en boter groente, brood en kaas gort met rozijnen, brood en kaas rijstebrij, brood en boter Heden ten dage liggen deze gegevens in het Stadsarchief Amsterdam opgeslagen. W. Th. M. Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 192. 28 29 11 Middag zomer: groene erwten met spek of worst – soms vis Middag winter: aardappelen met spek of worst – soms vis Avond: rijstebrij, brood en kaas Donderdag: Middag: rijstesoep met rund- of kalfsvlees Avond zomer: bier - soms koude schotel/huzarensalade - met brood en boter Avond winter: bier, brood en boter Vrijdag: Middag zomer: zoute vis met wortelen of aardappelen Middag winter: stokvis met aardappelen Avond: karnemelk, brood en kaas Zaterdag: Middag: witte bonen met boter en azijn en brood met kaas Avond: rijstebrij, brood en boter Feestdagen: De bakker is op feestdagen verantwoordelijk voor het braden van het vlees en verschaft op deze dagen zo veel mogelijk ‘wittebrood’ als nodig geacht wordt door de regenten. Middag: gebraden rund-, kalfs- of wel ander vlees met ofwel rijstebrij met kaneel en suiker of grauwe erwten Avond: wit brood in de plaats van gewoon brood Avond: één pint wijn en één pint Rotterdammer bier Zomer: Twee maal kersen en aalbessen per provenier - één pond voor de maaltijd Per provenier één kan vier guldens bier 30 Hier tegenover kan het standaard menu van het Proveniershuis van Rotterdam, uit de instructies van de keukenmoeder, worden geplaatst. Overigens is dit standaard menu eveneens ongewijzigd gebleven, maar bieden de bewaard gebleven schaftboeken een volledige inkijk in de (daadwerkelijk gevolgde) eetpatronen binnen dit proveniershuis. Zondag: Middag: Avond: Maandag: Middag: Avond: Dinsdag: Middag: Avond: rund-, kalfs- of lamsvlees met groente rijstebrij geroosterd vlees met aardappelen gortenpap rund- of varkensvlees met grauwe erwten salade met eieren Stadsarchief Amsterdam, Inleiding: Archief van het Sint Jorishof, Leprozenhuis en Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, toegangsnummer: 369, vindplaats: 6.2.2.509 (369.6.2.2.509) Amsterdam. 30 12 Woensdag: Middag: Avond: Donderdag: Middag: Avond winter: Avond zomer: Vrijdag: Middag: Avond: Zaterdag: Middag zomer: Middag winter: Avond: koud vlees31met grauwe erwten rijstebrij vlees met peulvruchten gortenpap salade vis zuivelproducten met granen peulvruchten met gortenpap groentes met gortenpap zuivelproducten met granen of rijst 32 Uit bovenstaande gegevens van deze twee proveniershuizen kunnen, op het gebied van eetpatronen, cruciale bevindingen worden gedaan. Allereerst dient te worden geconstateerd dat de maaltijden van beide instituties zeer gevarieerd waren. Verder kan worden opgemerkt dat de hoofdmaaltijd in beide instellingen tussen de middag werd genuttigd. In het werk De voeding van Nederland stelt Burema dat het de norm was (binnen sociale instellingen) om tussen middag de hoofdmaaltijd te nuttigen.33 Tot slot is in het standaard menu van het Proveniershuis van Rotterdam niet opgenomen of andere producten werden geconsumeerd op feestdagen of gedurende de zomer. Naar mijn mening is dit opmerkelijk te noemen, daar het standaard menu van het St. Jorishof juist wel uitvoerig beschrijft welke regels op bijzondere momenten gelden. §4 De aardappel In beide standaard menu’s heeft de aardappel, zoals hierboven is aangetoond, reeds zijn intrede gedaan. In het St. Jorishof was de aardappel op woensdagen en vrijdagen, zowel in de winter als in de zomer, onderdeel van het menu. In het Proveniershuis van Rotterdam werd de aardappel enkel op maandag genuttigd. Vanaf de zestiende eeuw deed de aardappel, middels Spaanse conquistadores, vanuit Zuid-Amerika (Peru) zijn intrede in Europa. Volgens Flynn en Giraldez is de aardappelteelt in Europa een integraal onderdeel van globalisering. Zij kenmerken de aardappel als een vorm van ecologische globalisering: ‘The white potato alone generated huge impact alone throughout Europe (…) The potato also transformed agricultural systems throughout the Old World (…) Koud vlees: hieronder werd verstaan de overblijfselen vlees van eerdere maaltijden. Stadsarchief Rotterdam, Archief van het Leprooshuis of Proveniershuis te Rotterdam, toegangsnummer: 22, vindplaats: 3432 (22.3432) Rotterdam. 33 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) pp. 108-114, 179-188, 271-292. 31 32 13 including the Low Countries.34 De aardappel diende allereerst als varkensvoedsel en voedsel voor de allerarmsten, waarna deze medio achttiende eeuw een (meer) alledaags voedselproduct werd binnen de Republiek. Op vrijdag 1 januari 1762 stond de aardappel, samen met gedroogde stokvis, voor het allereerst op het menu van het Proveniershuis van Rotterdam.35 Zoals de hieronder aangegeven grafiek toont, won de aardappel binnen het proveniershuis langzaamaan aan populariteit. Echter, de grafiek weergeeft tegelijk dat de consumptie van aardappelen slechts voor een beperkt percentage onderdeel is geweest van de jaarlijkse maaltijden. In armeninstellingen uit dezelfde periode zag de aardappelconsumptie toe op een veel hoger percentage. Er zijn zelfs voorbeelden van armen die midden achttiende eeuw driemaal per dag aardappelen consumeerden.36 De reden dat de aardappel steeds meer aan populariteit won, kwam door het feit dat de aardappel een goedkoop, voedzaam, en gemakkelijk te verbouwen product was en, daarbij, het een niet voor ziekten vatbaar type gewas betrof. De aardappelen die in Rotterdam werden genuttigd waren afkomstig uit Friesland. Friesland was het gebied in de Republiek waar de aardappel voor het eerst werd verbouwd. Uiteindelijk bleef de echte ‘explosie’ van de aardappel, als vaste waarde binnen de maaltijd, uit in het Proveniershuis van Rotterdam tot de negentiende eeuw.37 Het standaard menu en de inkoopcijfers (welke enkel zijn bewaard gebleven aangaande de inkoop van bier en vlees) van het St. Jorishof tonen niet aan in welke mate de aardappel zijn intrede in het dagelijkse menu deed. Grafiek 1. Aardappelmaaltijden per jaar, Proveniershuis van Rotterdam 17 11 13 6 1762-1769 1770-1779 1780-1789 1790-1799 Alhoewel de consumptie van de aardappel onder de proveniers in Rotterdam langzaam op gang kwam en gedurende het laatste decennium van de achttiende eeuw jaarlijks slechts zeventien keer plaatsvond, is een groeiende trend te zien. De reden dat de aardappel, in tegenstelling tot de rest D. O. Flynn, A. Giráldez, Path dependence, time lags and the birth of globalisation: A critique of O’Rourke and Williamson, European Review of Economic History 8, 81-108, Cambridge University Press (Groot-Brittannië, 2004) p. 97. 35 W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 202. 36 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 151. 37 R. N. Salaman, The History and Social Influence of the Potato, Cambridge University Press (Cambridge, 1949) p. 685. 34 14 van de Republiek, niet veel werd gegeten kan worden gezocht in het feit dat de aardappel nog het stigma had dat het voedsel voor de armen was. Overigens, ook in het artikel van Frijhoff tonen nadere data aan dat de consumptie van de aardappel exponentieel groeit in de negentiende eeuw.38 §5 Vlees In de achttiende eeuw werd vlees als een luxeproduct gekwalificeerd. De armere lagen van de bevolking aten vrijwel nooit vlees. Alleen boeren, die hun eigen varkens hielden, aten af en toe spek als onderdeel van hun maaltijd.39 De consumptie van vlees binnen proveniershuizen, kijkende naar de standaard menu’s, weergeeft opnieuw de hoge kwaliteit van de gehanteerde eetpatronen. De proveniers nuttigden zelfs bijna elke dag van de week vlees als onderdeel van de middag (hoofd-) maaltijd. Daarbij, het vlees dat werd gegeten betrof niet alleen het goedkopere varkensvlees, maar ook rund- en lamsvlees. Op vrijdag aten de proveniers vis, hetgeen te maken had met de christelijke traditie dat op deze dag geen vlees mocht worden geconsumeerd. Tabel 1: Proveniershuis van Rotterdam Veelvuldigheid waar vlees onderdeel van de maaltijd was.40 Jaar 1721 1731 1761 1771 1781 1809 Aantal maaltijden met vlees 224 198 221 238 270 309 Procentueel dagen per jaar 61,4 54,2 60,5 65,2 74 84,6 Variaties in vlees (percentages van het totaal aantal vleesmaaltijden) Varken 13,8 10,6 10,4 16,4 13 9,7 Rund 65,2 65,2 74,7 62,2 53,7 72,5 Kalf 8 13,1 9 9,7 25,2 17,5 Schaap en/of lam 12,5 11,1 5 11,3 6,6 0 Konijn 0,5 0,5 0 0 0,4 0 Bovenstaande tabel weergeeft een heldere illustratie over in welke mate vlees een groeiend aandeel had in het jaarlijkse aantal maaltijden. Alwaar het onderdeel vlees in maaltijden in het jaar 1721 vlees 61,4 procent betrof, is dit in 1809 gestegen naar 84,4 procent. Dit is naar mijn mening een overduidelijke indicatie dat het, onder de proveniers in Rotterdam, alsmaar normaler werd W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 203. 39 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 160. 40 W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 197. 38 15 dat vlees onderdeel was van het menu. Dit patroon vormt juist een tegenstelling met het overgrote deel van de bevolking van de Republiek, voor wie vlees enkel een luxeproduct was.41 De gegevens omtrent de inkoop van vlees door het St. Jorishof zijn, zoals eerder vermeld, bewaard gebleven. Op basis van deze inkoopnota’s ontstaat de volgende tabel: Tabel 2. St.Jorishof Jaarlijks aantal ponden vlees geleverd aan het St Jorishof: Jaar Runderen Rundvlees Varkensvlees Kalfsvlees Lamsvlees Varkens Totaal vlees 1792 8 5 6233 1072 5268 856 13429 1793 8 5 7791 1162 4863 902 14718 1794 8 5 7205 955 5631 778 14569 1795 8 5 8006 938 5499 945 15388 1796 8 5 8872 1054 4427 1003 15356 1797 8 5 9308 722 5382 1194 16606 1798 8 5 9611 677 5288 1055 16631 1805 8 5 10070 605 4924 738 16337 1806 8 5 10788 1101,5 4531 784 17204,5 1807 8 5 6057 978 5288 697 13020 1808 8 5 7759 1092 4309 833 13993 Deze tabel vertoont gelijkende resultaten met het Proveniershuis van Rotterdam. Immers, de vleesinkoop neemt jaarlijks, tot aan 1807, toe. Het kelderen van de cijfers in de jaren 1807 en 1808 valt te verklaren doordat het St. Jorishof in 1808 de deuren sloot vanwege een faillissement. In de jaren daaraan voorafgaand nam het St. Jorishof geen nieuwe proveniers aan. Om die reden is het uiterst opmerkelijk te noemen dat, desondanks, alsmaar meer vlees werd ingekocht. Hieruit vloeit naar mijn mening de constatering voort dat, ook in het St. Jorishof, relatief steeds meer vlees werd gegeten. Uit het voorgaande blijkt verder dat in beide proveniershuizen het kostbare rundvlees relatief meer werd geconsumeerd, dan het goedkopere varkensvlees.42 Ten aanzien van het nog duurdere kalfs- en lamsvlees is zelfs tot aan 1798 een stijging in vleesinkoop te traceren. G. Hellinga, Het toezichthoudend en dienstpersoneel der Amsterdamsche gasthuizen in vroeger tijden, Het ziekenhuiswezen, Jaargang 16, nummer 6/7 (Amsterdam, 1943) p. 4. 42 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 162. 41 16 §6 Groente en fruit Gedurende de eerste helft van de achttiende eeuw werden groenten in een toenemende mate geconsumeerd in de Republiek.43 Uit de standaard menu’s is ook te herleiden dat, in geval van beide proveniershuizen, groenten en bonen veelvuldig werden verwerkt in de maaltijden. Het eten van salades was een fenomeen dat midden achttiende eeuw een intrede deed in de Republiek. Het eten van salades was een Frans gebruik en vond enkel plaats onder de gegoede klassen.44 Zo werd de maaltijd bestaande uit eieren met salade en azijn een populaire maaltijd. Ook de huzarensalade had een goede afname onder de proveniers; huzarensalade was in het St. Jorishof onderdeel van het standaardmenu en de schaftboeken van het Proveniershuis van Rotterdam tonen een gelijkend resultaat. Frijhoff schrijft dat in 1809 tweemaal per week salade werd gegeten door de proveniers in Rotterdam.45 Echter, dit was enkel mogelijk in de zomer, omdat de groenten voor salade aan het lente- en zomerseizoen waren gebonden. De opkomst van de aardappel heeft tot de ‘ondergang’ van grauwe bonen geleid. Grauwe bonen hadden een hoog zetmeelgehalte, evenals de aardappel, echter - zoals in paragraaf 4 wordt besproken - de aardappel was een gemakkelijk en goedkoop te verbouwen en tegen ziekten resistent gewas. Hierdoor geraakten veel bonensoorten, alsook knollen en rapen, in de vergetelheid.46 Verder leidde de opkomst van de aardappel ertoe dat gekookte wortelen minder werden gegeten.47 De toenemende consumptie, gedurende de achttiende eeuw, van vlees had echter andere consequenties voor het gebruik van groenten. In het Proveniershuis van Rotterdam werden pap en rijstebrij vervangen door groenten, om te combineren met het vlees. Vanwege de stortvloed aan overeenkomsten met het St. Jorishof, afgaande op de inkoopcijfers van vlees en de gelijkende inhoud van beide standaardmenu’s, ligt in de lijn der verwachting dat eenzelfde ontwikkeling in het St. Jorishof heeft plaatsgevonden. De toename van de vleesconsumptie onder proveniers ging aldus gepaard met het gebruik van groenten in het dagelijkse menu. De groenten welke voornamelijk in combinatie met vlees werden genuttigd waren koolsoorten, wortelen en pastinaken.48 Frijhoff constateert dat reeds vanaf de vroege achttiende eeuw steeds minder graansoorten, zoals gorten, rijst en tarwe - meestal in de vorm van pap - werden geconsumeerd in het Proveniershuis van Rotterdam.49 Dit valt opnieuw te verklaren met de reden dat ook granen werden beschouwd als voedsel voor de H. Brugmans, G.W. Kernkamp, Algemeene geschiedenis. Deel 4: Nieuwste geschiedenis (Amsterdam, 1927) p. 161. L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 154. 45 W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 195. 46 R. N. Salaman, The History and Social Influence of the Potato, Cambridge University Press (Cambridge, 1949) p. 488. 47 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 156. 48 W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 201. 49 Ibidem, p. 199. 43 44 17 minder welvarende groepen van de maatschappij.50 Burema stelt dat fruit in de achttiende eeuw door alle bevolkingslagen werd gegeten.51 Frijhoff stelt daartegenover dat in het algemeen wordt verondersteld dat fruit, tot aan de negentiende eeuw, enkel door de hogere klassen eeuw werd geconsumeerd.52 Hierbij merkt hij op dat fruit terdege in proveniershuizen werd geconsumeerd. Zo werden in de zomer voornamelijk bessensoorten genuttigd. In het St. Jorishof werden in de zomer de aal- en kruisbessen en kersen gegeten. Ook in het Proveniershuis van Rotterdam werden deze bessen en kersen gegeten. Uit de schaftboeken van dit proveniershuis kan verder worden opgemaakt dat, richting het eind van de achttiende eeuw, in toenemende mate perziken, aardbeien, abrikozen en verscheidene soorten roodfruit (afhankelijk van het seizoen) werden geconsumeerd.53 In de herfst en winter werden voornamelijk appels en peren gegeten. Tussen 1720 en 1732 werden appels en peren gemiddeld 17,2 maal in de herfst en 13,8 maal in de winter bij de maaltijd geserveerd. Op basis van de standaard menu’s kan worden ‘Evenals de gelijktrekking met het St. Jorishof met betrekking tot de consumptie van groenten in combinatie met (het vastgestelde) genuttigde vlees, is een zeer reële veronderstelling dat in het St. Jorishof dezelfde ontwikkelingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de consumptie van fruit.’ vastgesteld dat in beide proveniershuizen fruit werd genuttigd. Evenals de gelijktrekking met het St. Jorishof met betrekking tot de consumptie van groenten in combinatie met (het vastgestelde) genuttigde vlees, is een zeer reële veronderstelling dat in het St. Jorishof dezelfde ontwikkelingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van de consumptie van fruit. §7 Resumé Door een vergelijking te maken tussen de inkoopnota’s en het standaardmenu van het St. Jorishof enerzijds en de schaftboeken en het standaardmenu van het Proveniershuis van Rotterdam anderzijds, kan worden gesteld dat beide proveniershuizen – ten opzichte van de rest van de Republiek – als een decadent opvanghuis, met het oog op de luxe en gevarieerde voedselproducten, kan worden beschouwd. Alwaar bepaalde producten soms als een luxe product werden gezien, zoals fruit en vlees, werden deze door de proveniers reeds veelvuldig genuttigd. Ondanks het ontbeken van specifieke gegevens over de dagelijkse consumptie binnen het St. Jorishof, kunnen op basis van de schaftboeken van het Proveniershuis van Rotterdam – met het oog op de vastgestelde overeenkomsten tussen beiden – dezelfde conclusies worden geformuleerd op de vraag in welke mate bepaalde producten in het St. Jorishof werden genuttigd. H. Brugmans, G.W. Kernkamp, Algemeene geschiedenis. Deel 4: Nieuwste geschiedenis (Amsterdam, 1927) p. 137. 51 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) p. 160. 52 W. Th. M Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 200. 53 Ibidem, p. 202. 50 18 Hoofdstuk 4: Is een verband aan te wijzen tussen de, door de proveniers te betalen, inkoopsom en de veranderingen in eetpatronen? §1. Inleiding Dit hoofdstuk heeft als doel te onderzoeken of en in welke mate een verband aanwezig is tussen het bedrag dat proveniers betaalden om te worden toegelaten tot een proveniershuis en de veranderingen in eetpatronen. In hoofdstuk 3 zijn reeds, op basis van de gegevens die voorhanden zijn, de eetpatronen van het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam besproken. Hieronder wordt onder de loep genomen welke omstandigheden mogelijk ertoe hebben geleid dat de inkoopsom van beide proveniershuizen omhoog werd geschroefd. Naar mijn mening kan al de voorzichtige conclusie worden getrokken dat, aangezien de inkoopsom door de jaren heen steeg, een proveniershuis onder rijkere burgers een gewilde plek om te betrekken was. Het ligt in de lijn der verwachting dat de kwaliteit van de eetpatronen hierbij een rol hebben gespeeld. Kortom, de in hoofdstuk 3 uiteengezette data omtrent de eetpatronen binnen het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam, spelen in dit hoofdstuk een grote rol. Allereerst wordt in dit hoofdstuk uiteengezet in welke mate de inkoopsom aan verandering onderhevig was. Om vast te stellen in hoeverre de woningen van het St. Jorishof, dan wel van het Proveniershuis van Rotterdam, daadwerkelijk werden bewoond of dat juist (in perioden) sprake was van leegstand, worden in dit hoofdstuk de aanmeldingen naast de cijfers omtrent de sterfgevallen gelegd. Hiermee wordt voortgeborduurd op de veronderstelling dat proveniershuizen een zeer gewilde plek waren voor burgers om hun oude dag te spenderen. Tot slot wordt getracht een conclusie te formuleren op de vraag welke rol eetpatronen in concreto hebben gespeeld ten aanzien van de hoogte van de inkoopsom. §2. Het St. Jorishof; de inkoopsom De gehanteerde inkoopsom tot het jaar 1697 bleken veel te laag te liggen in relatie tot de totale verblijfsduur van proveniers. Doordat het aantal giften van overleden proveniers aan het St. Jorishof sterk was afgenomen en, daarbij, de inkoopsom laag lag, stond het proveniershuis in 1697 aan de rand van een faillissement. De burgemeesters van Amsterdam besloten hierop de inkoopsom te verhogen.54 Ten behoeve hiervan namen zij de relatie tussen de leeftijden van aanmelding en de hoogte van de inkoopsom onder de loep. Verder herberekenden zij de optionele wensen, aangaande het eetpatroon, van proveniers en de gehanteerde inkoopprijzen van producten. Tot slot legden zij op dat de regenten een gedetailleerde administratie moesten W. Jeeninga, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995) p. 61. 54 19 gaan bijhouden, welke jaarlijks moest worden overgeleverd aan de rekenkamer van de stad ter controle. In grafiek 1 is te zien dat de, door proveniers te betalen, inkoopsom om toe te kunnen treden tot het St. Jorishof, vanaf de achttiende eeuw steeds hoger kwam te liggen. Grafiek 1. Inkoopsommen St. Joris hof, periode 1700-1799 9500 8500 Guldens 7500 6500 5500 4500 3500 2500 1700 1704 1707 1710 1713 1716 1719 1722 1725 1728 1731 1735 1738 1741 1744 1748 1751 1754 1757 1760 1763 1766 1769 1772 1775 1778 1781 1784 1787 1791 1794 1797 1500 Gemiddelde van Betaald Max van Betaald Aantal van Jaar Linear (Gemiddelde van Betaald) Op basis van bovenstaande grafiek blijkt dat de gemiddelde inkoopsom, in de periode tussen 1700 en 1730, varieerde tussen de 2500 en 3000 gulden per toegetreden provenier.55 Het jaarinkomen van een ongeschoolde arbeider in de stad, tijdens de achttiende eeuw, bedroeg circa 300 gulden. Het gemiddelde inkomen van een boer, op het platteland, kwam neer op 240 gulden.56 Het gemiddelde inkoopbedrag (om toe te kunnen treden) van het proveniershuis lag tussen 1700 en 1730 op 2900 gulden. In deze inschrijfkosten waren reeds, door de burgemeesters, alle optionele kosten doorgerekend. Met het oog op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat een verblijf in het St. Jorishof slechts was weggelegd voor de welgestelden van Amsterdam. Immers, de inkoopsom stond gelijk aan de som van tien tot vijftien gemiddelde jaarlonen van dagloners in die periode. In 1734 werden de richtlijnen voor het St. Jorishof opnieuw herzien door de burgemeesters van Amsterdam. Wederom was het St. Jorishof in financiële problemen geraakt. Hierdoor kwam het St. Jorishof onder curatele van het stadsbestuur te staan. Ook nu werden de inkoopprijzen Zie bijlage 1, inschrijfregisters onder betaald, jaargangen 1700 tot 1730. W. Ryckbosch, ‘Geld, koopkracht en levensstandaard’, Tijd-Schrift Jaargang 3, Nummer 1, 2013 http://www.academia.edu/689229/Geld_koopkracht_en_levensstandaard. 55 56 20 verhoogd om de financiële malaise te bestrijden.57 Vanaf 1734 betaalde het merendeel van de proveniers meer dan 2000 gulden voor een plek in het St. Jorishof.58 Overigens is de oorzaak van deze nieuwe financiële problemen onbekend. Echter, op basis van het voorgaande kan worden gesteld dat het vereiste inschrijfgeld nog steeds te laag lag ten opzichte van de gemaakte kosten binnen het proveniershuis. Zoals uit bijlage 1 kan worden opgemaakt, bleef de inkoopsom gedurende de achttiende eeuw alsmaar stijgen. Na de financiële dieptepunten van 1697 en 1734 blijft de inkoopsom nog steeds jaarlijks stijgen. Hier is echter geen duidelijke verklaring voor te geven. Al in het jaar 1766 overstijgt de trendlijn van de gemiddelde inkoopsom de 3500 gulden. De stijgende trendlijn toont hoe dan ook aan dat een verblijf in het St. Jorishof voornamelijk was weggelegd voor de welgestelden van Amsterdam. Het gemiddelde van de inschrijfkosten in de periode 1790-1799 lag op 4464 gulden (zie hieronder: grafiek 4). In deze periode is het minimum dat werd betaald door een provenier, genaamd Johannes Christoffel Mijnen, 2500 gulden.59 Het maximum bedrag dat werd betaald, door provenier Teunis Groenewoud, bedroeg 6225 gulden. Het minimum bedrag aan inschrijfgeld werd betaald door provenier Catharina Buijtendoorn, zij betaalde in het begin van de achttiende eeuw ‘slechts’ 1400 gulden. Voorgaande vergelijkingen tonen aan dat de inkoopsom drastisch is gestegen gedurende de achttiende eeuw. B.C. Hummel, Inleiding: Archief van het Sint Jorishof, Leprozenhuis en Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 369 (Amsterdam) 369.2 https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/printversie/369.nl.pdf. 58 Zie bijlage 1, inschrijfregisters onder betaald, jaargangen 1730 tot 1740. 59 Zie bijlage 1, inschrijfregisters onder betaald, jaargangen 1790 tot 1799. 57 21 §3. Het St. Jorishof; aangenomen proveniers versus sterfgevallen Grafiek 2. Sterfgevallen versus aangenomen kostkopers per jaar, St. Jorishof 14 12 10 8 6 4 2 1696 1701 1705 1708 1711 1714 1717 1720 1723 1726 1729 1733 1736 1739 1742 1745 1749 1752 1755 1758 1761 1764 1767 1770 1773 1776 1779 1782 1785 1789 1792 1795 1799 0 Aantal van Jaar (aangenomen) Aantal van Jaar (sterven) Voorts toont grafiek 2 aan dat, jaar op jaar, het aantal aangenomen versus gestorven proveniers gelijk bleef. De laatste jaren gaan beide data niet meer gelijk op, hetgeen kan worden verklaard door het feit dat de sterfleeftijden van de laatst aangenomen proveniers onbekend is gebleven. Bovenstaande grafiek vormt het doorslaggevende bewijs dat, zodra een woning vrijkwam in het St. Jorishof vanwege het overlijden van een provenier, een nieuwe provenier de vrijgekomen plek meteen betrok. Met andere woorden, op grond van bovenstaande grafiek blijkt dat het St. Jorishof immer volledig door proveniers was bezet. De vaststelling dat het St. Jorishof te allen tijde volledig werd ‘De vaststelling dat het St. Jorishof te allen tijde volledig werd bewoond, toont – met het oog op voorgenoemde stijging van de inkoopsom – aan dat het proveniershuis een gewilde plek was om te wonen en dat de rijke burger bereid was steeds meer te betalen om te worden toegelaten.’ bewoond, toont – met het oog op voorgenoemde stijging van de inkoopsom – aan dat het proveniershuis een gewilde plek was om te wonen en dat de rijke burger bereid was steeds meer te betalen om te worden toegelaten. De tegenvallende financiën in de jaren 1697 en 1734 hebben ertoe geleid dat het Amsterdamse stadsbestuur het St. Jorishof tot tweemaal toe heeft opgelegd het financiële beleid drastisch te wijzigen. Hieruit is naar mijn mening voortgevloeid dat het onmogelijk werd voor de gewone burger in het St. Jorishof te wonen. De inschrijfkosten van het St. Jorishof waren in den beginne al te hoog (gemiddeld tien maal een jaarinkomen) voor de gemiddelde burger. Aan het eind van de achttiende eeuw moet het geheel onmogelijk zijn geweest voor de minder welvarende burger om de inkoopsom (gemiddeld vijftien jaarinkomens) te betalen om tot het proveniershuis toegelaten te worden. Met het oog op het voorgaande kan worden gesteld dat een toelating slechts voor de gegoede middenklasse en de welgestelden was weggelegd. 22 §4. Het Proveniershuis van Rotterdam; de inkoopsom In deze paragraaf wordt de gehanteerde inkoopsom door het Proveniershuis van Rotterdam nader bekeken, om te onderzoeken of hier eenzelfde trend heeft plaatsgevonden. Verder wordt tevens onderzocht of het aantal sterfgevallen – evenals in geval van het St. Jorishof – gelijkend opging met het aantal aanmeldingen. Hiermee kan worden vastgesteld of het Proveniershuis van Rotterdam ook altijd was bemand en of de proveniers eventueel ook bereid waren meer geld te betalen om toegelaten te worden. Zoals grafiek 3 hieronder aantoont heeft de inkoopsom van het Proveniershuis van Rotterdam eveneens een stijgende trendlijn doorgemaakt. In vergelijking met de alsmaar stijgende inkoopsom van het St. Jorishof, stijgt deze lijn zelfs in aanzienlijkere mate. Overigens zijn de uitschieters qua inkoopsom niet zodanig hoog als in Amsterdam. De hoogste piek in Rotterdam is een betaalde 5500 gulden aan inschrijfgeld. De hoogste piek in Amsterdam bedraagt maar liefst 9060 gulden. De inkoopsom van het Proveniershuis in Rotterdam ligt, in het begin van de achttiende eeuw, aanzienlijk lager, zoals blijkt uit grafiek 4. Grafiek 3. Inschrijfkosten Proveniershuis Rotterdam, periode 1700-1799 6000 5500 5000 Guldens 4500 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1700 1703 1707 1710 1713 1716 1719 1722 1725 1728 1731 1734 1737 1740 1743 1746 1749 1752 1755 1758 1762 1765 1769 1772 1775 1778 1781 1784 1787 1790 1793 1796 1000 Gemiddelde van Inkoopsom per persoon Max van Inkoopsom per persoon Linear (Gemiddelde van Inkoopsom per persoon) Indien de periode 1700-1709, met gemiddelde inkoopsom van 1715 gulden, wordt vergeleken met de periode 1790-1799, met een gemiddelde inkoopsom van 3290 gulden, dan kan worden geconcludeerd 23 dat de gemiddelde inkoopsom – om toe te treden tot het Proveniershuis van Rotterdam - over de gehele achttiende eeuw met maar liefst 91,2 procent is gestegen. Grafiek 4. Gemiddelde inkoopsom per decennium, Rotterdam en Amsterdam Gemiddelde inkoopsom Rotterdam 2991 1715 2689 1825 3020 2265 3092 3084 Gemiddelde inkoopsom Amsterdam 4464 4210 3423 3325 3151 2928 2887 3070 3310 3309 3430 3290 §5. Het Proveniershuis van Rotterdam; aangenomen proveniers versus sterfgevallen Grafiek 5. Sterfgevallen versus aangenomen kostkopers per jaar, Proveniershuis van Rotterdam 12 10 8 6 4 2 1697 1700 1703 1707 1710 1713 1716 1719 1723 1726 1729 1732 1735 1738 1741 1744 1747 1750 1753 1756 1759 1763 1766 1770 1773 1776 1779 1782 1785 1788 1791 1794 0 Aantal van Ingeschreven (jaar) Aantal van Overleden (jaar) In de vorige paragraaf is aangetoond dat de gemiddelde inkoopsom van het Proveniershuis van Rotterdam bijna verdubbeld is gedurende de gehele achttiende eeuw. In grafiek 5 wordt opnieuw het aantal sterfgevallen vergeleken met het aantal aangenomen proveniers. Echter, deze grafiek lijkt te impliceren dat meer proveniers werden aangenomen, dan het aantal dat was komen te overlijden. Na enig onderzoek moet worden geconcludeerd dat in de data – aangaande het 24 Proveniershuis van Rotterdam – afkomstig van mevrouw van Ewijk,60 meermaals de leeftijd van overlijden niet is vermeld. Hierdoor is een vertekend beeld ontstaan in deze grafiek. Desondanks kan op basis van de grafiek worden gesteld dat ook in geval van dit proveniershuis het aantal inschrijvingen hoog was gedurende de achttiende eeuw. Hieruit vloeit voort dat het proveniershuis naar alle waarschijnlijk ook te allen tijde geheel was bewoond. Het voorgaande leidt, tezamen met de vaststelling van de enorme stijging van de hoogte van de inkoopsom (91,2 procent gedurende de achttiende eeuw), tot de conclusie dat ook dit proveniershuis steeds meer exclusief toegankelijk werd voor de meer welvarende burger. Het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam vertonen aldus zowel overeenkomsten op het gebied van de stijging van de inkoopsom, als de mate van gewillige, rijke burgers die zich aanmeldden en bereid waren om een dergelijke hoge inkoopsom te betalen. §6. De stijgende inkoopsom en veranderingen in eetpatronen Het kiezen van producten voor het te bewerkstelligen eetpatroon van de proveniers was een omvangrijke bezigheid. Het feit dat de proveniers eenmalig een bedrag, in de vorm van een inkoopsom, betaalden en daarmee de garantie hadden dat gedurende het gehele verblijf in het proveniershuis voor hen werd gekookt, leidde ertoe dat een zorgvuldige afweging tussen kosten besparen en goed eten serveren was vereist. 61 Het eetpatroon in de proveniershuizen zegt veel over de kwaliteit van het proveniershuis. Andersom kan eveneens worden gesteld dat het type provenier, wat betreft de bevolkingslaag waaruit hij afkomstig was, eveneens aanwijzingen geeft over de kwaliteit van het eetpatroon. Door het aantrekken van meer welvarende proveniers werd het mogelijk gezonder en gevarieerder te koken, daar steeds hogere inkoopsommen werden betaald. Zoals aangetoond is, steeg de inkoopsom van het St. Jorishof; in de periode 1700-1709 bedroeg deze 2991 gulden, in de periode 1790-1799 stond de inkoopsom al op 4464 gulden. In de achttiende eeuw is de inkoopsom aldus met 49,2 procent gestegen. In geval van het Proveniershuis van Rotterdam steeg de inkoopsom gedurende de achttiende eeuw van 1715 gulden naar 3290 gulden, hetgeen een enorme toename betekent van 91,2 procent. Uit de hierboven uiteengezette data kan worden geconcludeerd dat beide proveniershuizen doorgaans volledig waren bemand, alhoewel deze stelling ten aanzien van het St. Jorishof met meer zekerheid is onderbouwd dan in geval van het Proveniershuis van Rotterdam. Uit deze gegevens kan worden verondersteld dat beide proveniershuizen een steeds welvarendere groep proveniers huisvestten. Hieraan dienen naar mijn mening de voorhanden zijnde gegevens omtrent de Zie bijlage 2. L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) pp. 192-193. 60 61 25 eetpatronen te worden gekoppeld. Zo past de toename in vleesconsumptie in de proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw, met nadruk op de toename van duurdere vleessoorten, zoals kalfs- en lamsvlees, in het geschetste beeld van de ‘rijke provenier’. Immers, ongeacht de hoge prijs van rundvlees (in de periode 1781-1839 werd deze driemaal zo hoog; van 18 gulden naar 52 gulden per pond), werd in beide proveniershuizen steeds meer vlees gegeten.62 Zoals in hoofdstuk 3 is uiteengezet werd vlees als een luxeproduct gezien in de achttiende eeuw. Kortom, de toename in de consumptie van vlees duidt erop dat, met het oog op de draagkrachtige provenier die bereid was een hoge inkoopsom te betalen, het eetpatroon binnen de proveniershuizen werd aangepast aan de welvarendheid van de bewoners. Ook de toename in de consumptie van groente en fruit is tekenend voor het groeiende aantal van (enkel) welvarende ‘Kortom, de toename in de consumptie van vlees duidt erop dat, met het oog op de draagkrachtige provenier die bereid was een hoge inkoopsom te betalen, het eetpatroon binnen de proveniershuizen werd aangepast aan de welvarendheid van de bewoners.’ bewoners. De goedkopere knollen, rapen en bonen werden steeds minder opgenomen in het dagelijkse menu. De aardappel werd lange tijd achterwege gelaten, aangezien het werd beschouwd als voedsel voor de armen. Het is duidelijk dat de goedkopere voedselsoorten, zoals (graan)pap, knollen, rapen en bonen tijdens de achttiende eeuw werden vervangen door de luxere voedselproducten zoals vlees, groenten en fruit, om aan de alsmaar groeiende wensen van de proveniers te kunnen voldoen. §7. Resumé Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de proveniers, gedurende de achttiende eeuw, bereid waren om een steeds hoger bedrag aan inkoopsom te betalen om toegang te verkrijgen tot een van beide proveniershuizen. Hierbij komt dat beide proveniershuizen zeer gewild waren onder de rijke burger, daar blijkens de data kan worden gesteld dat zowel het St. Jorishof als het Proveniershuis van Rotterdam vrijwel altijd volledig bewoond waren door proveniers. Met het oog op de alsmaar stijgende inkoopsom (welke oorspronkelijk al hoog lag), moeten de proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw als een luxe oord voor de rijkere burger worden beschouwd. De in hoofdstuk 3 vastgestelde veranderende eetpatronen sluiten nauw aan bij dit uitgangspunt; de consumptie van (het duurdere) vlees, de variëteit van het standaard menu, het consumeren van verscheidene fruit en groentesoorten en tevens het achterwege laten van producten die als ‘typisch armenvoedsel’ werden gezien passen bij een – door een rijke burger – gewenst eetpatroon. Deze rijke burger bleek, ondanks de stijging van de inkoopsom, bereid hiervoor te betalen. Hierdoor is naar mijn mening de vicieuze cirkel ontstaan W. Th. M. Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) p. 198. 62 26 dat, door het hanteren van een hoge inkoopsom, de eetpatronen van steeds betere kwaliteit werden - met het oog op luxe producten en variëteit - doordat een bepaalde verwachting onder de proveniers werd geschept, hetgeen ook nog eens kon worden bekostigd (middels de inkomsten van de hoge inkoopsommen), waardoor het proveniershuis een nóg gewilligere plek werd en de inkoopsom opnieuw kon worden verhoogd. 27 Hoofdstuk 5: Is een verband aan te wijzen tussen de veranderende eetpatronen en de leeftijd van sterven onder proveniers? §1. Inleiding Hiervoor is reeds beschreven hoe de eetpatronen van proveniers eruit zagen en hoe deze veranderden gedurende de achttiende eeuw. Zo kan worden gesteld dat vlees, met name het luxe rund- kalfs- en lamsvlees, in toenemende mate werd genuttigd. Ook groente en fruit werden in toenemende mate en, tevens, gevarieerder in soort, geconsumeerd. Verder is een verband aangetoond tussen de stijgende, gehanteerde inkoopsommen en de veranderende eetpatronen van het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam. De rijke burger bleek bereid een steeds hoger bedrag te betalen om zijn oude dag in een proveniershuis door te kunnen brengen. De grafieken wezen tevens uit dat de proveniershuizen altijd vol zaten; zodra een provenier kwam te overlijden, werd de plek al gauw opgevuld door een nieuwe bewoner. De gegevens van zowel het St. Jorishof als het Proveniershuis van Rotterdam tonen aan dat een hoog bedrag werd betaald voor een verblijf van hoge kwaliteit in het proveniershuis. Hierbij sluiten de onderzoeksresultaten omtrent de veranderende eetpatronen nauw aan; hieruit is gebleken dat steeds duurdere voedselproducten, van hogere kwaliteit, werden genuttigd. In dit hoofdstuk wordt het mogelijke verband tussen deze veranderende eetpatronen en de leeftijd van sterven onder de loep genomen. Oftewel, hieronder wordt om te beginnen de vraag opgeworpen of de proveniers van het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam, gaandeweg de achttiende eeuw, steeds ouder werden. Met het oog op de steeds luxer en gevarieerder wordende maaltijden, gedurende de achttiende eeuw, kan naar mijn mening – zeker voor algemene begrippen in deze periode – worden verwacht dat de maaltijden ook steeds gezonder van aard werden. De vraag of een gezonder eetpatroon daadwerkelijk gevolgen had voor de leeftijd die de proveniers bereikten, tracht ik in dit hoofdstuk te beantwoorden. §2. Het St. Jorishof; sterftecijfers nader bezien In deze paragraaf worden de sterftecijfers van de proveniers van het St. Jorishof behandeld. Om te kunnen constateren of de proveniers van het St. Jorishof ouder werden gedurende de achttiende eeuw, is van belang de leeftijd van inschrijving en de leeftijd van sterven van deze proveniers te analyseren. Ten behoeve van het in beeld brengen van deze gegevens zijn de registers uit bijlage 1 gebruikt. 28 Tabel 1. St. Jorishof Jaren Aantal jaren Leeftijd van Percentage van leven proveniers in St. Jorishof in St. Jorishof Sterven 1700-1709 12,9 74,3 17,36 1710-1719 13,6 76,6 17,75 1720-1729 13,2 74,9 17,62 1730-1739 10,3 70,8 14,55 1740-1749 11,2 70,2 15,95 1750-1759 11 72 15,28 1760-1769 11,7 71,6 16,43 1770-1779 12,3 72,3 17,02 1780-1789 12,9 73,6 17,53 Na een analyse van de data is tabel 1 ontstaan. In deze tabel komt naar voren dat de proveniers die tussen 1700-1729 in het St. Jorishof woonachtig waren, de hoogste leeftijd bereikten. Opmerkelijk is dat deze groep proveniers het meeste aantal jaren van hun leven in het St. Jorishof heeft doorgebracht. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de kwaliteit van leven in het St. Jorishof terdege hoog was. Immers, de groep proveniers die het langst in het St. Jorishof heeft gewoond, heeft tegelijkertijd de hoogste leeftijd bereikt. Verder komt duidelijk naar voren dat, wanneer in 1734 de inkoopsom wordt opgeschroefd - zoals in het vorige hoofdstuk is besproken -, direct het aantal jaren dat een provenier gemiddeld in het St. Jorishof doorbracht minder werd. Daar de proveniers minder jaren in het St. Jorishof doorbrachten werden zij uiteindelijk gemiddeld vier jaar minder oud. Ter illustratie, tussen 1720-1729 bleven de proveniers voor de meest lange periode in het proveniershuis wonen; zij woonden er 13,2 jaar en werden gemiddeld 74,9 jaar. In de periode 1730-1739 brachten de proveniers gemiddeld 10,3 jaar door in het St. Jorishof en werden gemiddeld 70,8 jaar. De data die betrekking hebben op de periode na de verhoging van de inkoopsom, ofwel na het jaar 1734, weerspiegelen een ander beeld. Naar mijn mening vormt de periode na 1734 juist een representatiever beeld, aangezien dan (in ieder geval) meer proveniers te maken hebben gehad met dezelfde verhoogde inkoopsom. Echter, het laatste decennium van de achttiende eeuw kan niet worden meegenomen in deze beschouwing, gezien het feit dat de sterfleeftijden van de proveniers gedurende deze periode niet zijn bijgehouden. 29 Grafiek 1. Percentage van leven proveniers in St. Jorishof per decennia Totaal 15.95 14.55 1730-1739 1740-1749 16.43 17.02 17.53 15.28 1750-1759 1760-1769 1770-1779 1780-1789 Grafiek 2. Gemiddelde sterfleeftijd St. Jorishof per decennia Totaal 73.6 72 70.8 1730-1739 71.6 72.3 70.2 1740-1749 1750-1759 1760-1769 1770-1779 1780-1789 Met het oog op het voorgaande worden in bovenstaande grafieken enkel de sterftecijfers, onder de proveniers van het St. Jorishof, na 1730 behandeld. Om te beginnen kan, op grond van grafiek 1, worden geconstateerd dat de proveniers steeds langer in het St. Jorishof woonden gaandeweg het verloop van de periode 1730-1789. Gemiddeld brachten zij gedurende deze periode 16,13 procent van hun leven door in het proveniershuis. In grafiek 2 wordt aangetoond dat, ten gevolge van het langdurigere verblijf in het St. Jorishof, de proveniers in de periode 1730-1789 steeds ouder werden, met een gemiddelde groei in leeftijd van 70,8 jaar naar 73,6 jaar. In de periode van 1730 tot 1789 was de gemiddelde leeftijd 71,75 jaar. Kortom, deze data tonen aan dat des te langer de provenier in het St. ‘Hiermee is een direct verband aangetoond tussen de duur van het verblijf in het St. Jorishof en het ouder worden van de proveniers. Hieruit kan worden opgemaakt dat de kwaliteit van leven in het St. Jorishof van dien aard was, dat de proveniers ouder werden naarmate de periode dat zij in dit proveniershuis woonachtig waren.’ Jorishof woonachtig was, des te ouder hij gemiddeld werd. Hiermee is een direct verband aangetoond tussen de duur van het verblijf in het St. Jorishof en het ouder worden van de proveniers. Hieruit kan worden opgemaakt dat de kwaliteit van leven in het St. Jorishof van dien aard was, dat de proveniers ouder werden naarmate de periode dat zij in dit proveniershuis woonachtig waren. 30 §3. Het Proveniershuis van Rotterdam; sterftecijfers nader bezien Om conclusies te kunnen formuleren over de kwaliteit van leven in het St. Jorishof, is opnieuw van belang dezelfde data aangaande het Proveniershuis van Rotterdam te analyseren. Ten behoeve van de vraag of de proveniers in dit proveniershuis (ook) ouder werden en of een verband met de duur van het verblijf, met het oog op de kwaliteit van het eetpatroon, kan worden vastgesteld zijn de registers uit bijlage 2 gebruikt. Tabel 2. Proveniershuis van Rotterdam Jaren Sterfleeftijd Aantal jaren in proveniershuis Percentage leven in proveniershuis 1700-1709 72,5 14,1 19,45 1710-1719 72,6 13,8 19,01 1720-1729 71,4 14,4 20,17 1730-1739 73 16,5 22,6 1740-1749 74,3 16,2 21,08 1750-1759 77,2 17,9 23,87 Grafiek 3. Percentage van leven in Proveniershuis Rotterdam Totaal 22.6 19.45 19.01 1700-1709 1710-1719 20.17 1720-1729 1730-1739 23.87 21.08 1740-1749 1750-1759 Grafiek 4. Gemidelde sterfleeftijd Proveniershuis van Rotterdam Totaal 77.2 72.5 72.6 1700-1709 1710-1719 71.4 1720-1729 73 1730-1739 74.3 1740-1749 1750-1759 Ten behoeve van de analyse van de data van het Proveniershuis van Rotterdam zijn slechts gegevens aangaande de periode van 1700 tot 1759 meegenomen. De reden hiervoor is dat de sterfleeftijden na het jaar 1760 veelvuldig ontbreken. Uit de data blijkt dat de proveniers steeds langer in het Proveniershuis van Rotterdam woonachtig waren in de periode 1700-1759. Immers, uit grafiek 3 blijkt dat de proveniers, in voorgenoemde periode, gemiddeld 21,03 procent van 31 hun leven spendeerden in dit proveniershuis. Ten gevolge van het langduriger doorbrengen in het Proveniershuis van Rotterdam werden de proveniers steeds ouder, met een gemiddelde groei in leeftijd van 72,5 jaar naar 77,2 jaar in de periode 1700-1759 (zie grafiek 4). In deze periode lag de gemiddelde sterfleeftijd van de proveniers op 73,5 jaar. Ook deze data tonen aan dat des te langer de provenier in het Proveniershuis van Rotterdam woonachtig was, des te ouder hij werd. Deze constatering legt opnieuw een directe link tussen de lengte van het verblijf in het Proveniershuis van Rotterdam en het ouder worden van mensen. Op basis van deze vaststelling kan tevens de conclusie worden geformuleerd dat de kwaliteit van leven in het Proveniershuis van Rotterdam van dien aard was, dat de provenier ouder werd des te langer hij hier verbleef, in vergelijking tot de situatie dat hij er procentueel gezien kort woonachtig was. §4. Veranderende sterftecijfers en veranderende eetpatronen In hoofdstuk 3 is uiteengezet dat de eetpatronen binnen beide proveniershuizen, gedurende de achttiende eeuw, een steeds betere kwaliteit omvatten. Door het consumeren van meer groente, vlees en fruit werd de variatie in maaltijden alsmaar groter. Daarbij, door het toenemen van de consumptie van groente en fruit kregen de proveniers meer vitaminen binnen. Verder is tevens geconstateerd dat de voedingswaarde van maaltijden, gedurende de achttiende eeuw, in het Proveniershuis van Rotterdam steeg.63 Ook Burema haalt aan dat in de achttiende eeuw steeds gezonder werd gegeten door de middenklasse en rijken binnen de maatschappij. Overigens haalt Burema ook aan dat vanaf het jaar 1741, in Amsterdam, de aanvoer van groente zeer goed verliep, waardoor groenten (in de seizoenen dat ze voorradig waren) altijd ‘bereikbaar’ waren.64 Daarnaast meent Burema dat zelfs binnen sociale instellingen, met uitzondering de armeninstellingen, over het algemeen redelijk gezond werd gegeten. In deze instellingen werd bijvoorbeeld getracht zoveel mogelijk fruit en citroensap te serveren. De instellingsartsen waren zich er namelijk van bewust dat deze producten gezond zijn.65 Groenten en vlees werden overigens ook zoveel mogelijk geserveerd in de sociale instellingen, mits het budget dit toeliet.66 Kortom, in beide proveniershuizen werd steeds gezonder en gevarieerder gegeten, hetgeen wordt onderbouwd met het hiervoor geschrevene omtrent de sociale instellingen. Ook de sterfcijfers van beide proveniershuizen onderbouwen deze stelling. In het St. Jorishof was de gemiddelde W. Th. M. Frijhoff, Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998) pp. 201-202. 64 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) pp. 153-154. 65 G. Hellinga, Het toezichthoudend en dienstpersoneel der Amsterdamsche gasthuizen in vroeger tijden, Het ziekenhuiswezen, Jaargang 16, nummer 6/7 (Amsterdam, 1943) p 28. 66 L. Burema, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953) pp. 199-201. 63 32 bereikte leeftijd, tussen 1730 en 1789, 71,75 jaar. Gedurende deze periode vond een stijging in leeftijd plaats van 3,95 procent. Tevens nam in deze periode het procentuele deel van het leven waarin proveniers in het St. Jorishof woonden toe; dit percentage bedroeg gemiddeld 16,13 procent, hetgeen uiteindelijk een toename van 1,98 procent betrof. In het Proveniershuis van Rotterdam betrof de gemiddelde leeftijd, tussen 1700 en 1759, 73,5 jaar, hetgeen – gedurende deze tijdsperiode – uiteindelijk een stijging opleverde van maar liefst 6,48 procent. Tevens nam ook het procentuele deel van het leven waarin de proveniers in het Proveniershuis van ‘Samengevat, in geval van beide proveniershuizen is een verband aan te wijzen tussen de leeftijd van overlijden en de veranderende eetpatronen, daar is gebleken dat een langduriger verblijf – en het kunnen nuttigen van de gezonde en gevarieerde maaltijden in een van beide proveniershuizen – gelijkend is aan het bereiken van een hogere leeftijd.’ Rotterdam woonden toe. In deze periode werd een toename bereikt van 4,42 procent, waardoor het gemiddelde percentage van de totale verblijfsduur in het proveniershuis, ten opzichte van de eigen levensduur, op 21,03 procent kwam te liggen. Samengevat, in geval van beide proveniershuizen is een verband aan te wijzen tussen de leeftijd van overlijden en de veranderende eetpatronen, daar is gebleken dat een langduriger verblijf – en het kunnen nuttigen van de gezonde en gevarieerde maaltijden in een van beide proveniershuizen – gelijkend is aan het bereiken van een hogere leeftijd. §5. Resumé Op basis van de hiervoor verwerkte data, aangaande beide proveniershuizen, kan worden geconcludeerd dat de sterfleeftijd van proveniers afhankelijk was van de duur van het verblijf in een van de proveniershuizen. Kortom, de kwaliteit van leven - waarvan de eetpatronen een essentieel onderdeel zijn - binnen het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam, was dermate van aard, dat de provenier in geval van een langduriger verblijf, een hogere leeftijd zou bereiken. Hiermee wordt een verbetering in kwaliteit van leven aangetoond, hetgeen was gelegen in het, gedurende de achttiende eeuw, steeds gezondere en gevarieerde eetpatroon dat aan de proveniers was toegewezen. Deze vaststelling kan ten aanzien van het St. Jorishof, zoals reeds is uiteengezet, slechts worden gemaakt ten aanzien van de consumptie van vlees en het bewaard gebleven standaard menu. Desondanks dienen de data van het Proveniershuis van Rotterdam te worden doorgetrokken, vanwege het scala aan overeenkomsten met het St. Jorishof. Ook voorgenoemde constateringen met betrekking tot de sociale instellingen in de achttiende eeuw, kunnen daarom bijdragen aan conclusies over de kwaliteit van het gevolgde eetpatroon in het St. Jorishof. In beide proveniershuizen werd, gedurende de achttiende eeuw, een gevarieerd eetpatroon gevolgd en vond een stijging van de inkoopsom plaats. Overigens, in Rotterdam 33 verbleven de proveniers in de periode van 1700 tot 1759 voor maar liefst 21,03 procent van hun leven in het proveniershuis en werd de gemiddelde leeftijd van 73,5 jaar bereikt. In het St. Jorishof betrof het gemiddelde (ten aanzien van de gehele levensduur) dat een provenier er verbleef 16,13 procent en werd de gemiddelde leeftijd van 71,75 jaar bereikt. Ook hieruit vloeit voort dat een langere duur van een verblijf in een proveniershuis gelijkend was aan het bereiken van een hogere leeftijd. In de gegevens omtrent beide proveniershuizen zijn geen aanwijzingen op te merken dat een van beide proveniershuizen kwalitatief beter van aard was. 34 Hoofdstuk 6: Conclusie Ten behoeve van dit onderzoek zijn verscheidene data van het proveniershuis het St. Jorishof en het Proveniershuis van Rotterdam verzameld en verwerkt om een antwoord te kunnen formuleren op de onderzoeksvraag: Welke kwaliteit kan aan de eetpatronen in proveniershuizen gedurende de achttiende eeuw worden toegeschreven? Om de kwaliteit van het gevolgde eetpatroon in beide proveniershuizen te kunnen bepalen, dient allereerst te worden gekeken of de maaltijden door variëteit en gezonde producten werden ingevuld. Allereerst moet worden opgemerkt dat van het St. Jorishof slechts het standaard menu en de inkoopnota’s van vlees en bier zijn bewaard gebleven. In geval van het Proveniershuis van Rotterdam is het standaard menu bewaard gebleven, alsmede zeer gedetailleerd beschreven schaftboeken van hetgeen dagelijks werd geconsumeerd. Op grond van het standaard menu en de inkoopnota’s van het St. Jorishof kan worden geconstateerd dat, hoe dan ook, sprake was van een gevarieerd en tevens gezond eetpatroon. Vooral de consumptie van dure vleessoorten en bepaalde fruitsoorten is opmerkelijk. Hieruit blijkt dat het eetpatroon in het St. Jorishof een zekere kwaliteit was toegedaan. Daarnaast kunnen de vaststellingen omtrent het Proveniershuis van Rotterdam een antwoord verschaffen op de onbeantwoorde vragen over het St. Jorishof. Immers, beide proveniershuizen hanteerden een vrij luxe standaardmenu en, niet onbelangrijk, voerden een jaarlijkse stijging door in de, door proveniers te betalen, inkoopsom. Op basis van deze gelijkstelling kan dan ook worden geconcludeerd dat in het St. Jorishof steeds meer verschillende groenten en fruit werden geconsumeerd. Ofwel, de maaltijden van het St. Jorishof zijn gedurende de achttiende eeuw gezonder geworden door het gebruik van vitaminen, afkomstig van groenten en fruit. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de rijke burger deze kwaliteiten erkende en bereid was hiervoor een hoog bedrag aan inkoopsom te betalen. De voorgenoemde, alsmaar stijgende inkoopsom heeft dan ook niet geleid tot enige leegstand in de proveniershuizen. Met andere woorden, indien het St. Jorishof als proveniershuis zou achterblijven wat betreft kwaliteit, dan zou de inkoopsom niet zodanig zijn gestegen gedurende de achttiende eeuw en zou dit proveniershuis niet ten alle tijden zijn bewoond. Uit het gegeven dat bepaalde producten niet werden gebruikt omdat deze als typisch armenvoedsel werden beschouwd, blijkt naar mijn mening dat de proveniershuizen een bepaalde kwaliteit en reputatie hoog wilden houden. Een van de ontwikkelingen in het eetpatroon van beide proveniershuizen is het combineren van vlees met groenten. De typisch ‘Hollandse pot’ (bestaande uit aardappelen, vlees en groenten) bleef echter nog uit, vanwege de kwalificatie van de aardappel - die middels het proces van globalisering reeds in de Republiek was geïntroduceerd – als zijnde een typisch 35 voedselproduct voor de allerarmsten. Het nastreven van kwaliteit door de proveniershuizen was niettemin passend, daar de inkoopsom zodanig hoog lag, dat enkel de rijke burger deze kon voldoen. De hoge kwaliteit van beide proveniershuizen blijkt verder ook uit de sterftecijfers, welke zijn vergeleken met het aantal jaren dat een provenier woonachtig was in een van beide proveniershuizen. Hieruit kan namelijk de cruciale conclusie worden geformuleerd dat, in geval van beide proveniershuizen, heeft te gelden dat een langer verblijf heeft geleid tot het bereiken van een hogere leeftijd. De vaststelling dat proveniers die langer in een proveniershuis verbleven ouder werden, in combinatie met de vaststelling dat beide proveniershuizen een eetpatroon van hoge kwaliteit hanteerden, leidt tot de uiteindelijke conclusie dat de eetpatronen binnen de proveniershuizen niet alleen de reden waren voor de rijke burger om toe te treden, maar ook dat de eetpatronen een duidelijke en directe weerslag hadden op de, uiteindelijk, te bereiken leeftijd van de proveniers. Oftewel, het op jonge leeftijd - mits aan de ouderdomsleeftijd van vijftig jaar was voldaan - toetreden tot een proveniershuis leverde doorgaans op dat de provenier relatief ouder werd. Daarbij, op deze wijze kon de door hem betaalde inkoopsom (meer dan) volledig worden benut. De vicieuze cirkel omtrent de populariteit van de proveniershuizen, de alsmaar stijgende inkoopsom en de (hoog te houden) kwaliteit van de eetpatronen van beide proveniershuizen, heeft ertoe geleid dat de proveniershuizen konden blijven bestaan. Voor de vroegmoderne burger in de Republiek, mits met een flinke duit op zak, was het proveniershuis een geschikte plek om zijn oude dag te slijten; na eenmaal een inkoopsom te hebben betaald, werd (onder meer) de verzorging van een gevarieerd, modern en gezond eetpatroon gegarandeerd. 36 Literatuurlijst - Brugmans Hajo, Kernkamp Gerhard W., Algemeene geschiedenis. Deel 4: Nieuwste geschiedenis (Amsterdam, 1927). - Burema Lambertus, De Voeding in Nederland van de Middeleeuwen tot de Twintigste Eeuw, Van Gorcum & Comp. N.V. (Assen, 1953). - Hellinga Gerhardus, Het toezichthoudend en dienstpersoneel der Amsterdamsche gasthuizen in vroeger tijden, Het ziekenhuiswezen, Jaargang 16, nummer 6/7 (Amsterdam, 1943). - Hummel B.C., Inleiding: Archief van het Sint Jorishof, Leprozenhuis en Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 369 (Amsterdam) https://stadsarchief.amsterdam.nl/archieven/archiefbank/printversie/369.nl.pdf. - Flynn Dennis O., Giráldez Arturo, Path dependence, time lags and the birth of globalisation: A critique of O’Rourke and Williamson, European Review of Economic History 8, 81-108, Cambridge University Press (Groot-Brittannië, 2004). - Frijhoff Willem Th. M., Food patterns of the middle classes: the Proveniershuis at Rotterdam, c. 1720-1840, Bijdragen tot de Geschiedenis afleveringen 1-3, 81e jaargang (Antwerpen, 1998). - Jeeninga Willeke, Waanders Monumenten Reeks: Het Oostindische Huis en het Sint Jorishof te Amsterdam, Waanders Uitgevers (Zwolle, 1995). - Ryckbosch Wouter, ‘Geld, koopkracht en levensstandaard’, Tijd-Schrift Jaargang 3, Nummer 1, 2013 - http://www.academia.edu/689229/Geld_koopkracht_en_levensstandaard. - Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), Ons eten gemeten, Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (Bilthoven, 2004) http://rivm.openrepository.com/rivm/bitstream/10029/8860/1/270555007.pdf. - Salaman N. Redcliffe, The History and Social Influence of the Potato, Cambridge University Press (Cambridge, 1949). Archiefonderzoek - Stadsarchief Amsterdam, Archief van het Sint Jorishof, Leprozenhuis en Oude Mannen- en Vrouwengasthuis, toegangsnummer: 369, Amsterdam. - Stadsarchief Rotterdam, Archief van het Leprooshuis of Proveniershuis te Rotterdam, toegangsnummer: 22, vindplaats: 3432, Rotterdam. 37