§ 1 Literatuurgeschiedenis, literaire begrippen en literaire ontwikkeling Literatuur valt uiteen in 3 onderdelen > literatuurgeschiedenis > literaire begrippen > literaire ontwikkeling Literatuur heeft 2 betekenissen: 1) Letterkunde > teksten die gelezen worden omdat men ze mooi, spannend, ontroerend vindt 2) Boeken en artikelen die je gebruikt om je eigen boek te schrijven (opgesomd in literatuuropgave) Tegenover letterkunde staat lectuur of ontspanningsliteratuur of trivale lectuur > strips, science-fiction, detectiveverhalen. Literatuurgeschiedenis: Westerse literatuur geschiedenis > ontwikkeling v/d literatuur sinds de teksten uit de Griekse Oudheid Nationale literatuurgeschiedenis > ontwikkeling v/d literatuur v/e bepaald land of taalgebied Voor de West-Europese landen begint de nationale literatuur halverwege de middeleeuwen > uit de Vroege Middeleeuwen zijn vrijwel geen teksten bewaard gebleven. Deze geschiedenis verdelen we in 8 perioden: Middeleeuwen 16de en 17de eeuw 18de eeuw 19de eeuw Tijd van de vorige eeuwwisseling Periode tussen de wereldoorlogen Jaren ’50 en ‘60 Moderne tijd Literaire canon > de gedichten, verhalen, romans die algemeen beschouwd worden als de belangrijkste van de auteur Literatuur heeft vaak verband met andere soorten bijv. > beeldende kunst > muziek > film > tijd Literatuuronderwijs > 3 componenten: 1) Literatuurgeschiedenis 2) Literaire begrippen 3) Literaire ontwikkeling De Middeleeuwen § 3 Historische achtergrond 500 – 1500 In de 1ste eeuwen van onze jaartelling hoorde West-Europa tot het grote West-Romeinse Rijk > raakte in 3de en 4de eeuw na Christus in verval > aan de noordgrens ontstaan allerlei Germaanse koninkrijkjes (één werd steeds machtiger: de Franken > oorspronkelijk woonachtig tussen de Maas en de Rijn). In de tijd van Karel de Grote (768-814) strekte het Frankische Rijk zich van Spanje tot Polen en van Italië tot de Noordzee. (Vergelijkbaar met het vroegere West-Romeinse Rijk.) Dit enorme gebied werd bestuurd d.m.v. het feodale stelsel of leenstelsel > de koning (leenheer) gaf grote delen van het rijk in leen aan leden van adel (de leenmannen). Deze bestuurden hun gebied in zijn naam en mochten de opbrengsten ervan houden. Als tegenprestatie > beloofden ze trouw aan de koning > hielpen ze het rijk te verdedigen tegen vijanden (Dit systeem zette zich vaak voort op lager niveau > leenmannen gaven delen van hun gebied weer in leen aan onderleenmannen.) 1 Frankische rijk > verzameling van min of meer onafhankelijke staatjes die slechts door het persoonlijke gezag van de koning bijeengehouden werden. Niet lang na de dood van Karel de Grote werd het Frankische Rijk opgesplitst in: Een oostelijk deel > bleef versnipperd in talrijke kleine vorstendommen die samen het Duitse rijk vormden. Eind 19de eeuw smelten deze vorstendommen samen tot het centraal geregeerde Duitsland Een westelijk deel > ontwikkelde zich in de 12de eeuw tot het centraal geregeerde Frankrijk Het huidige Nederland en Belgie bestonden in de Middeleeuwen uit diverse graafschappen en hertogdommen. De meeste daarvan behoorde tot het Duitse Rijk. Tegen het einde van de Middeleeuwen gingen deze staatjes door huwelijken, veroveringen en erfenissen steeds meer een eenheid vormen. Tenslotte werd de Duitse keizer Karel V (1500-1550) heer van alle Nederlandse gewesten. De Middeleeuwen bestond uit 3 perioden 1) Vroege Middeleeuwen (500-1000) > primitieve Germanen bouwen nieuwe beschaving op. Een belangrijke rol hierbij speelde de bekering van de Franken tot het christendom in de 6de eeuw, want dankzij de kerk bleef veel van de oude Romeinse cultuur bewaard. De priesters waren vrijwel de enigen die konden lezen en schrijven (> hadden het onderwijs in handen). Vanwege de enorme invloed van het Christelijke geloof op de samenleving wordt de middeleeuwse cultuur theocentrisch* genoemd > 1ste stand > priesters > geestelijke macht > 2de stand > adel > wereldlijke macht (> ridderlijk*) Alles was gericht op de adel en de kerk > onderwijs, kunst en wetgeving. 2) Hoge Middeleeuwen (1000-1300) > de 1ste steden ontstonden in West-Europa > kregen tegen betaling een zekere mate van zelfstandigheid die werden vastgelegd in de stadsrechten. In de steden kwam er een nieuwe 3de stand bij: de stedelijke burgerij. Zij hielden zich vooral bezig met handel en nijverheid. In deze periode laat men ook de literatuurgeschiedenis beginnen, want van de Vroege Middeleeuwen is vrijwel niets bewaard gebleven. 3) Late Middeleeuwen (1300-1500) > burgerij werd steeds machtiger (burgerlijk*) > het oude leenstelsel verdween en de nationale staat begon langzamerhand gestalte te krijgen * > Deze 3 genoemde begrippen (theocentrisme, ridderlijk en burgerlijk) > kenmerken Middeleeuwen § 4 Beeldende kunst en muziek De middeleeuwse kunst > overwegend theocentrisch. Kunst diende de mens te wijzen op het goddelijke en hem bewust te maken van de vergankelijkheid van het aardse leven. Middeleeuwse kunst diende daarom niet alleen tot ontspanning, maar bevatte ook steeds een les. Bouwkunst > kathedralen > een symbool van de verbondenheid van mens en god: Oudste kathedralen > Romaanse stijl (950-1200): Ronde bogen Massieve muren met kleine vensters Zware steunberen Zeer sober > Gotische stijl (1150-1500) Hoge spitse bogen en gewelven Grote ramen (Vaak) luchtbogen Rijk gedecoreerd met beeldhouwwerken Schilderkunst > Romaanse periode > Gotische periode Vlaamse primitieven > wandschilderingen in kerken en miniaturen in boeken > belangrijke schilders als Giotto di Bondone in Italië en Jan van Eyck en Hiëronymus Bosch in de Nederlanden (‘Vlaamse primitieven’) behoorde tot deze periode. > zo genoemd vanwege het onrealistische karakter van hun schilderijen. (slecht perspectief + anatomie, historische juistheid van het tafereel klopt niet) 2 Ridderlijke kunst > bouwkunst > het bouwen van talrijke kastelen > schilderkunst > het uitbeelden van dappere en vrome ridders In de loop van de 13de eeuw krijgt de kunst een burgerlijk karakter: 1) In de steden verrezen gotische stadhuizen 2) Gilden bouwden gildenhuizen 3) Rijke kooplieden lieten een portret van hun gezin maken De middeleeuwse muziek is nauw met de kerk en literatuur verbonden. Gregoriaans is de officiële kerkelijke muziek (> vernoemd naar paus Gregorius de Grote > zorgde voor internationale eenheid in de gezangen van de kerkdienst). Gregoriaans > eenstemmige vocale muziek > geen instrumentale begeleiding > geschreven voor koor of solist Later begon men ook meerstemmige gregoriaanse muziek te componeren maar dat werd door de paus verboden in 1325. De muziek werd tevens mondeling overgeleverd, maar in de 11 de eeuw ging men steeds meer de notenbalk gebruiken. Vroege wereldlijke muziek > eenstemmige vocale muziek > instrumentale begeleiding > luit (soort gitaar) > vedel ( voorloper viool) > schalmei (soort fluit) In de loop van de 13de eeuw componeerde men de 1ste meerstemmige liederen en vanaf de 14de eeuw gingen de componisten/schrijvers zich organiseren in gilden. De belangrijkste componist in de hoge Middeleeuwen is Guillaume de Machaut (1300-1377) In de late Middeleeuwen werd de muziek beheerst door de Nederlandse of Bourgondische scholen (voornaamste > Henegouwer Josquin des Prés). § 5 Literatuur en taal Literatuur: Tot eind 11de eeuw > alleen in Latijn geschreven (> taal van de priesters) > literatuur in de volkstalen > mondeling overgeleverd Eind 11de eeuw begon men de teksten van de volkstalen ook op te schrijven en daarom laat men de WestEuropese literatuurgeschiedenis beginnen rond 1100. Literatuur 12de en 13de eeuw > ridderlijk en theocentrisch. Beoefende genres zijn o.a. ridderroman en het heiligleven. Eind 13de eeuw komt de didactische literatuur naar voren, die niet alleen gericht was op de adel maar ook op de weetgierige burgerij in de steden. Middeleeuwse letterkunde was niet bedoeld om te lezen, maar om te luisteren. De schrijvers/componisten werden troubadours genoemd en hun teksten werden ten gehore gebracht door rondtrekkende jongleurs/minstrelen. Daarom was vrijwel alle literatuur rijmende poëzie > is makkelijker van buiten te leren dan proza teksten. 1450 > uitvinding van boekdrukkunst > tevoren moesten alle boeken met de hand overgeschreven worden, uitgevoerd door kloostermonniken. Ze waren geschreven op perkament en vaak versierd met miniaturen. Vooral de initialen (beginletters) van elk hoofdstuk zagen er heel mooi uit Dankzij de boekdrukkunst kon men tegen het eind van de Middeleeuwen de boeken goedkoop op de markt brengen. Men kon ze nu dus zelf lezen i.p.v. naar een voordracht te luisteren. Hierdoor werd de poëzievorm overbodig en werden de oude verhalen omgezet in proza teksten. De boeken gedrukt van ca. 1450 t/m 1500 worden wiegendrukken/incunabelen genoemd. Ze lijken nog veel op de handschriften > de drukletter was een nabootsing van de schrijfletter en de initialen tekende men er met de hand bij. In die tijd begonnen de schrijvers ook hun naam in de boeken te vermelden, wat in de oude handschriften maar zelden gebeurde. De middeleeuwse teksten behoorden namelijk tot de gemeenschap en men 3 beschouwde ze niet als het geestelijk eigendom van het individu. (Middeleeuwse literatuur is gemeenschapskunst.) Taal In middeleeuwen waren er allerlei verschillende dialecten (diets) in de Nederlanden (wetenschappelijke benaming = Middelnederlands). Iedereen schreef zijn boek in het eigen dialect. Hoewel het Middelnederlands sterk afwijkt van het huidige ABN, zijn teksten uit de middeleeuwen niet moeilijk te begrijpen. Vooral als je de woorden hardop uitspreekt. De voornaamste afwijking is dat de ij en ui altijd uitgesproken dienen te worden als ie en uu (huus i.p.v. huis, kieken i.p.v. kijken). Een bijkomend probleem van de middeleeuwse teksten is dat er geen uniforme spelling is. § 6 De ridderroman Ridderromans > berijmde verhalen die zich afspelen in adellijke kringen. Oorspronkelijk uit Frankrijk, ontstaan rond het einde van de 11e eeuw. Voorhoofse romans/Frankische romans/Karelromans/chanson de geste > afgespeeld in kringen rond Karel de Grote. Ze gaan over sterke, moedige ridders. Zijn idealen zijn moed, kracht en strijdvaardigheid. De verhalen spelen zich meestal af rond de 8e eeuw. Vrouwen zijn onbelangrijk. Onderwerpen > oorlogen en feodale (on)trouw Bijvoorbeeld > Roelantslied (ca. 1200), oorspronkelijk Frans (chanson de Roland (1100)) en Karel ende Elegast (1200) Roelantslied > veroveringstocht van Karel de Grote. Roelant was een aanvoerder van de troepen in de Pyreneeën Karel ende Elegast > Elegast is een leenman van Karel de Grote die door de laatste is verbannen. Eggeric wil zijn zwager Karel doden en daar komt Elegast achter. Eggeric en Elegast houden een gevecht, dat natuurlijk gewonnen wordt door Elegast. Hij mag met de weduwe van Eggeric trouwen. Hoofse romans > gaan over verfijnde, ‘hoffelijke’ figuren. Ze spelen zich af rond de 8e eeuw, en vrouwen zijn belangrijk Onderwerpen > oorlogen zijn slechts deel van het onderwerp Bijvoorbeeld > De jeeste (= geschiedenis) van Walewein en het schaakbord (ca. 1200) Voorhoofs = Karelroman = Frankische roman = Chanson de geste Ridderroman Hoofs: - klassiek - Oosters: kruistochten - Keltisch - Tristan en Isolde - Arthurroman - Graalroman § 7 Van den vos Reynaerde Waarschijnlijk uit 1200 – 1270; hierover zijn de meningen verdeeld. Reinaert de vos: wordt beschuldigd van een aantal misdrijven: Isengrijn de wolf: vrouw verkracht en baby beplast waardoor die blind is Cortoys de hond: Reinaert heeft een worst van hem gestolen Pancer de bever: Reinaert heeft geprobeerd Cuwaert het konijn te doden Nobel de leeuw: koning. Grimbeert de das: verdedigt Reinaert. Bruun de beer: de eerste die Reinaert moet halen, maar hij wordt misleid waardoor hij klem komt te zitten in een boomstam. Reinaert roept de dorpelingen, waarna die Bruun in elkaar slaan (ook de pastoor en zijn vrouw (!) doen mee). Tibeert de kater: de tweede die Reinaert moet halen; ook hij wordt misleid en komt zwaar verminkt terug van zijn opdracht. Nu moet Grimbeert hem gaan halen. Deze keer moet Reinaert mee, want als hij nog een keer weigert, wordt hij vogelvrij verklaard. Opnieuw verzint Reinaert een list: hij vertelt Nobel dat zijn vader ooit een schat had gevonden waarmee hijzelf, Grimbeert, Tibeert, Isengrijn en Bruun een opstand tegen hem wilden financieren. Hij vertelde ook dat hij dat voorkomen had door de schat te verstoppen op een plaats die alleen hij wist. Hij vertelt deze plaats aan de koning en krijgt toestemming de schat te gaan halen (voor Nobel dus) en op bedevaart naar Rome te gaan om vergeven te worden voor zijn zonden. De samenzweerders worden opgesloten en gaat hij, met Cuwaert en Belijn de ram, naar Rome. Eerst gaat hij nog langs zijn burcht 4 Maupertuus. Daar vermoordt hij Cuwaert en hij stuurt Belijn terug naar de koning met een brief (waar het hoofd van Cuwaert in blijkt te zitten). Het boek is een satire Ook is het een parodie > er worden bepaalde dingen belachelijk gemaakt. In dit verhaal zijn dat de adel (de hele dierengemeenschap), ridders (Reinaert), de geestelijken (Belijn en de pastoor van het dorp) en de rechtspraak (koning Nobel) > een bepaalde soort teksten wordt spottend nagebootst, in dit geval worden de hoofse ridderromans dus belachelijk gemaakt, het begint namelijk al op een hofdag (typisch hoofs). Ook zitten er veel citaten in van toen bekende ridderromans § 8 Het lied in de Middeleeuwen Bijna alle middeleeuwse liederen zijn mondeling overgeleverd (en pas later opgeschreven). Enkele bekende werken van middeleeuwse zang: - Antwerps liedboek (1544): boek met 221 liedjes - Heer Halewijn (in 19e eeuw pas opgeschreven). De Nederlandse versie is waarschijnlijk de oudste. Ballade (van Italiaanse ballata = danslied): Verhaal wordt sprongsgewijs verteld (geen vanzelfsprekende dingen erin) Afwisselend beschrijvingen en dialogen Veel herhalingen De sfeer is ernstig en somber Onderwerpen ontleend aan oude sprookjes, sagen of ridderverhalen Elegie/klaagzang: In engere zin: lyrisch gedicht n.a.v. de dood van een geliefd persoon In ruimere zin: gedicht met gevoelens van smart en wanhoop Bekendste Middelnederlandse elegie is Egidiuslied van Jan Moritoen (1350 – 1420). § 9 Het middeleeuwse toneel Na de bloeiende toneelcultuur van de Grieken en Romeinen ontstonden platvloerse en vaak zedeloze voorstellingen, die door de kerk werden tegengewerkt. Ook dit verdween na een tijdje en pas in de 14 e eeuw kwamen er weer toneelstukken. Het belangrijkste stuk in de Nederlandse literatuur is: Die waarachtige ende zeer wonderlijke historie van Mariken van Nieumeghen (ca. 1500). Dit boek gaat over Marieke, die naar haar tante gaat voor een slaapplaats, maar voor de meest kwetsende scheldwoorden wordt uitgemaakt. Ze gaat langs de weg zitten en wordt opgemerkt door de duivel (met de naam Moenen). Hij biedt haar aan de “zeven vrije kunsten” (retorica, musica, logica, grammatica, geometrica, aritmetica en astronomia) en alle talen ter wereld te leren. Dit op voorwaarde dat ze haar voornaam opgeeft (die afgeleid is van Maria) en nooit meer een kruisteken slaat. Moenen zet haar aan tot allerlei kwaads en ze durft zich niet los te maken van hem, totdat ze 7 jaar later een toneelstuk ziet waarin ze ziet dat alle zonden vergeven worden. Nu wil ze weg van Moenen, die haar de lucht in gooit, wat ze wonderlijk genoeg toch overleeft. Ze biecht alles op en krijgt voor haar daden 3 ijzeren ringen om haar hals en armen, die pas afvallen als haar daden haar vergeven zijn. Ze vertrekt naar een klooster, waar ze na vele jaren haar ringen verliest. Twee jaar hierna sterft ze. § 10 Buitenlandse literatuur In de 11e eeuw in Frankrijk ontstond literatuur die later in heel Europa bekend zou worden. Noorden: ridderroman. De oudste hiervan zijn de chansons de geste. Ze gaan over Karel de Grote, en ze bezingen heldendaden die niet allemaal door hem zelf gedaan waren. Hierdoor werd hij als een geweldige man gezien. De meeste werden ca. 250 jaar na Karels dood geschreven. Zuiden: liefdeslyriek. Niet Frans gesproken maar Occitaans. Dit was naar het belangrijkste dialect uit de streek: Provençaals. De Provençaalse schrijvers/componisten werden troubadours genoemd. Ze waren lagere adel, of in ieder geval met het adellijke hof verbonden. Ze schreven liederen die over de hoofse liefde gingen: de (overspelige) liefde van een troubadour voor zijn (hogergeplaatste) kasteelvrouwe. Hun verhouding is ongeveer die van leenman en leenheer: de geliefde vrouw werd vaak met “Midons” aangesproken (betekent zoiets als “Mijn heer”). Het waren dus erg hoffelijke mannen: een levensstijl waarin beschaving, gerechtigheid en hoffelijkheid de boventoon voeren. 5 - De ridder is een verfijnd mens, geen vechtersbaas. Er zijn 3 typen hoofse romans: 1. Klassieke roman > oude Griekse en Romeinse verhalen worden naar de Middeleeuwen verplaatst 2. Oosterse roman > ontstond onder invloed van de kruistochten. De Arabische achtergrond bleef, maar de rest van de cultuur werd verdraaid tot een christelijke cultuur 3. Keltische roman > tot de komst van de Romeinen en de Germanen waren de Kelten het heersende volk in West-Europa. De cultuur bleef echter wel bestaan in Schotland, Ierland en delen van Engeland. Toen de Normandiërs in de 11 e eeuw Engeland veroverden kwamen de troubadours in aanraking met deze cultuur. Keltische romans worden weer onderverdeeld in: - Romans over Tristan en Isolde: Tristan moet voor zijn oom Mark zijn bruid gaan afhalen in Ierland. Per ongeluk drinken Tristan en Isolde allebei van een liefdesdrank die voor Mark is bedoeld, en ze krijgen een verhouding. Als Isolde die verbreekt gaat Tristan naar Frankrijk. Als hij daar in een duel sterft, overlijdt ook Isolde. Ze worden aan weerszijden van dezelfde kerk begraven. - Arthurromans: hierin staan koning Arthur en de ridders van de Ronde Tafel centraal. Arthur is de bastaardzoon van koning Uther Pendragon, maar door het zwaard Excalibur te trekken bewijst hij wel de zoon te zijn. Hij stichtte vrede in heel Engeland en op aanraden van Merlijn richt hij de Ronde Tafel op. Enkele ridders hiervan zijn Gawain en Lancelot, die Arthur met zijn vrouw Guinevere bedriegt. Ook heeft Arthur nog een buitenechtelijke zoon, Mordred. - Graalromans: een lid van de Ronde Tafel onderneemt een queeste naar de graal. Zo’n graal kan verschillende dingen zijn: een edelsteen, een geheimzinnig voorwerp, of de kelk waaruit Jezus gedronken zou hebben bij het Laatste Avondmaal en waarin zijn bloed zou zijn opgevangen toen hij aan het kruis doorboord werd door een speer. § 11 Vorm en inhoud; de hoofdgenres Vorm > de manier waarop de inhoud wordt medegedeeld > eenzelfde inhoud kan in allerlei vormen worden gebracht bijv. als gedicht Vorm > proza, teksten waarvan de regellengte afhankelijk is van de breedte van het papier > poëzie/dichtkunst, de regellengte is onafhankelijk van de bladspiegel, ze wordt bepaald door de schrijver Inhoud > zakelijke teksten, iets behandeld dat echt bestaat > fictionele teksten, iets wat door de schrijver geheel of gedeeltelijk is verzonnen Fictionele teksten vallen uiteen in 3 groepen > deze plus de zakelijke teksten zijn de 4 hoofdgenres: Epiek > verhalende literatuur > er gebeuren dingen, dus er verstrijkt tijd (sprookje, roman) Lyriek > uiting van gevoelens > er hoeft niets te gebeuren, er verstrijkt geen tijd (poëzie) Dramatiek > gesprekken en daden in een toneelstuk Didactiek > zakelijke teksten met een boodschap Episch-didactische literatuur § 12 Epiek Prozagenres > verhaal en het idee erachter staan naast elkaar > sprookje > kort verhaal > tegenstelling goed/kwaad > mondeling overgeleverd > sage > langer verhaal over bekende personen en indrukwekkende gebeurtenissen > kleine kern van waarheid. > westerse sagen: • Grieks-Romeinse (zwerftochten van Odysseus) • Germaanse (Robin Hood) • Keltische (de Graal) 6 Poëziegenres > mythe > verhaal over bovennatuurlijke gebeurtenissen en personen, waarmee de primitieve mens zaken die hij niet begreep, probeerde te verklaren > sterk didactisch > legende > kort verhaal waarin men toont hoe God zich rechtstreeks met het leven van de mens bemoeit > sterk didactisch > ballade > lied waarin een eenvoudig verhaal wordt verteld > bevat talrijke herhalingen > is heel oud > lang na hun ontstaan pas opgeschreven > epos > zeer lang dichtwerk waarin een heldhaftig persoon allerlei grootse avonturen beleeft > geschreven in plechtige taal > onderwerp is altijd een sage § 13 (Episch-)didactische genres Zakelijke teksten > informatieve > overtuigende > activerende > leerdicht Episch-didactische genres § 14 Lyriek Lyriek > elegie/klaagzang > ode/lofdicht > feiten > auteur geeft zijn persoonlijke visie op het onderwerp (recensie, essay, memoires) > lezer overhalen en aansporen tot handelen (> lange middeleeuwse didactische teksten) > fabel > kort verhaal in proza/poëzie over dieren waarin een levensles wordt gegeven > satire > verhaal waarin (op humoristische wijze) bestaande zaken worden bespot en aangevallen, diepere bedoeling staat nooit vermeld > parodie > tekst waarin een andere tekst bespot wordt door in dezelfde stijl over een ander onderwerp te schrijven > gedicht waarin gevoelens van verdriet en wanhoop worden verbeeld > gedicht waarin gevoelens van bewondering voor iets of iemand worden uitgedrukt, meestal op tamelijk plechtige toon § 15 Dramatiek Dramatiek > tragedie/treurspel > komedie/blijspel > klucht > kort toneelstuk met weinig verfijnde humor > tragikomedie > toneelstuk dat afwisselend ernstig en vrolijk is > melodrama > romantisch sentimenteel stuk vol verrassende wendingen Enscenering/mise-en-scène > omwerking van een toneeltekst tot een toneelopvoering De 16e/17e eeuw § 17 Historische achtergrond 1500 - 1700 In de loop van de 16e eeuw verdwenen de middeleeuwse feodale koninkrijken en ontstonden de centraal geregeerde staten. De ontdekkingreizen hadden het volgende tot gevolg > de wereld buiten Europa werd ontsloten > ontstaan van wereldwijd handelsverkeer. Hierdoor werd de burgerij steeds rijker en machtiger, terwijl de adel en de Kerk een deel van hun gezag verloor. Oorzaken afnemende macht kerk > godsdienstige twisten: 1) Luther brak met Rome (1519) 2) Afscheiding van de anglicaanse kerk (1534) 3) Hervorming van Calvijn in Zwitserland (1541) 4) Godsdienstoorlogen (2e helft 16e eeuw) > langdurige economische malaises 7 2e helft 17e eeuw > ontstaan van absolute monarchie > de koning bezit alle macht en hoeft alleen verantwoording aan God af te leggen De Nederlanden: Het rijk van Karel V was geen eenheid > provincies hadden een grote zelfstandigheid. 1556 > Filips II volgt zijn vader op in Spanje > probeerde de westelijke autonomie aan banden te leggen en trad harder op tegen de ketters. Groeiend verzet Nederlanden > Filips II stuurde een legermacht, onder leiding van Alva, naar de Nederlanden > begin 80-jarige oorlog (1568 – 1648) De vertegenwoordigers van elk gewest (de Staten) kwamen in Den Haag bijeen om te vergaderen (StatenGeneraal). De machtigste man van de Staten-Generaal was de landsadvocaat, nu raadpensionaris. Stadhouder > een door de koning over elke provincie aangestelde bestuurder > nu geen koning meer > aanvoerders van leger en vloot Gewesten komen onder het gezag van 1 stadhouder > voortdurende strijd: stadhouders waren voorstanders van een centraal geregeerde staat. Raadpensionarissen wilden de gewestelijke autonomie handhaven. Het Noorden (inmiddels zelfstandig) beleefde de Gouden Eeuw, maar het Zuiden, nog steeds in Spaanse handen, raakte economisch en cultureel in verval. In het Zuiden was alleen het katholicisme toegestaan en het Nederlands verviel tot een 2erangs taal. § 18 De Renaissance In de loop van de 14e eeuw ontstond de Renaissance (= wedergeboorte). Er werd teruggekeken naar de Romeinse tijd en de daaraan voorafgaande Griekse cultuur > Klassieke Oudheid (500 v. Chr. - 500). Humanisten > eerste onderzoekers van de klassieke cultuur > op grond van de klassieke teksten maakte zij een nieuwe visie op de rol van de mens in de wereld > de mens en de wereld waren net zo belangrijk als het goddelijke en het hiernamaals Het theocentrisme (godenleer) werd vervangen door het antropocentrisme (mens komt in het middelpunt te staan). Nauw verbonden hiermee was het individualisme > mens werd gezien als een uniek persoon, door zijn eigen verstand en wilskracht. Hierbij was van belang de ‘homo universalis’ > de mens die op alle gebieden van de cultuur uitblonk, bijvoorbeeld Leonardo da Vinci. Een ander kenmerk van de Renaissance is het empirisme > theorieën bewijzen door middel van experimenten. § 19 Wetenschap en geloof Het empirisme leidde tot 2 grote ontwikkelingen: 1) Copernicus ontdekt dat de aarde om de zon draait en niet andersom 2) Galilei ontdekte de 4 manen van Jupiter Galilei werd gedwongen zijn opvatting terug te nemen en zijn boek kwam te staan op de index > lijst van door de kerk verboden boeken. In de 17e eeuw kwam de moderne wetenschap in een snellere ontwikkeling. De grootste geleerde uit die tijd was Isaac Newton. Hij stelde de theorie van de zwaartekracht op, was de grondlegger van de mechanica en van de differentiaalrekening. Al deze dingen heeft hij opgeschreven in zijn boek, genaamd ‘Philosophiae naturalis principia mathematica’. 1450 > uitvinding boekdrukkunst > nieuwe kennis snel verspreid. Dit had echter nog niet veel invloed omdat de meeste mensen niet konden lezen en schrijven. In de godsdienst zijn ook het empirisme en individualisme terug te vinden: Empirisme > men ging zelf de basis van het geloof, de bijbel, bestuderen en nam niet langer aan wat door de kerk werd verteld Individualisme > sommige mensen verlieten de Kerk om niet een nieuw geloof te stichten, maar het geloof in ere te herstellen. Dit deden ze onder de naam: ‘Hervorming, Reformatie, Protestantisme’ De bekendste hervormers uit die tijd waren: 8 1) Luther > hij had aanhang in Duitsland en Scandinavië 2) Calvijn > hij had aanhang in Zwitserland, Nederland en Schotland § 20 Beeldende kunst en muziek In de Middeleeuwen waren kunstenaars lid van een gilde en werden gezien als ambachtslieden. In de Renaissance veranderde de positie van de kunstenaar > hij werd niet meer gelijkgesteld aan de gewone werklieden. Er waren 3 hoofdkenmerken in de kunst, namelijk: 1) Het realisme > men probeerde de mens en de wereld zo realistisch mogelijk weer te geven. Dit werd vooral geuit in de vorm van het perspectief 2) Het estheticisme (schoonheid) > de kunst moet op de eerste plaats iets moois zijn, bijvoorbeeld in de bouwkunst > gebruik maken van vierkanten, cirkels, rechthoeken en symmetrie 3) Het classicisme (invloed van de Klassieke Oudheid) > het weergeven van taferelen uit de klassieke mythologie. In de bouwkunst met het gebruik van zuilen In de beeldende kunst ging ook de techniek er goed op vooruit, bijvoorbeeld in de schilderkunst werd in de loop van de 15e eeuw olieverf uitgevonden, die langzamer droogde dan de temperaverven (met eierdooiers als bindmiddel). Olieverf zorgt tevens voor diepere kleuren. In de bouwkunst werd de koepel het symbool van de technische vooruitgang. In de muziek waren de voornaamste genres de mis, het motet en het lied. Motet > een religieus eenstemmig lied zonder begeleiding (a capella); later meerstemmig Lied > eenstemmig met instrumentale begeleiding; later meerstemmig De compositietechniek bij deze muziek was polyfoon > het tegelijk spelen/zingen van verschillende melodieën (alle stemmen waren gelijkwaardig). De mis was ook polyfoon. De opkomst van het orgel was zeer belangrijk voor de kerk. § 21 Literatuur en taal In de Renaissance onderscheidde men in de verhouding tussen de klassieke en eigen literatuur 3 stadia: 1) Translatio (vertaling) 2) Imitatio (navolging) > zelf in het Latijn schrijven + het herleven van allerlei klassieke genres 3) Aemulatio (verbetering) Men wilde de oude literatuur overtreffen. Het Latijn had dus een grote invloed. Tegelijk is er echter ook een omgekeerde tendens > het purisme > taalzuivering > Latijnse woorden werden vervangen door nieuw bedachte woorden in de landstaal (neologismen). Een klassiek genre dat men opnieuw ging beoefenen was het epigram/puntdicht. Kenmerken: 2 tot 4 regels spitse, geestige inhoud verrassend slot Epigram betekent letterlijk opschrift. Het genre is voortgekomen uit de opschriften op monumenten in de Oudheid. De belangrijkste Nederlandse epigrammenschrijver is Constantijn Huygens (zie § 25). De aemulatio bestond vooral in het ontwikkelen van nieuwe genres: Aforisme/spreuk > levensles (tegenwoordig: korte geestige uitspraak) Essay > korte prozatekst. De auteur geeft zijn persoonlijke mening. Essays zijn meestal moralistisch getint Sonnet > lyrisch gedicht, bestaande uit: twee strofen van vier regels (kwatrijnen) die samen het octaaf (natuurbeschrijving) vormen twee strofen van drie regels (terzetten) die samen het sextet (gevoelens) vormen 9 ....................................... ....................................... ....................................... ....................................... a b b a ....................................... ....................................... ....................................... ....................................... a b b a kwatrijn octaaf kwatrijn De overgang tussen octaaf en sextet heet volta/wending > overeenkomst - tegenstelling of oorzaak - gevolg. ....................................... ....................................... ....................................... c d c ....................................... ....................................... ....................................... d c d terzet sextet terzet De bovenstaande dingen berusten allemaal uit het classicisme. De literatuur in het estheticisme legde de grote nadruk op regelgeving. Het werk moest aan bepaalde eisen voldoen: - het moet tot een genre behoren - de taal moest verfijnd, elegant voor het oor zijn Het realisme kwam tot uiting in de eis aan elk werk > het werk moest waarschijnlijk zijn bijvoorbeeld de gebeurtenissen uit een toneelstuk moesten voor de toeschouwer geloofwaardig zijn De Renaissanceliteratuur werd in Nederland geconcentreerd rond Amsterdam en Den Haag. Het Hollandse dialect groeide uit tot standaardtaal > ontstaan van huidige ABN. De Statenbijbel had een grote invloed op het Nederlands. De Statenbijbel was een nieuwe vertaling van de bijbel vervaardigd door de Staten-Generaal. §22 Gerbrand Adriaenszoon Bredero Schrijver uit de middenstandklasse met een behoorlijke opleiding en een opleiding tot schilder. Bredero leefde tijdens de overgang van Middeleeuwen naar Renaissance en hij schreef onder andere: 1. Boertig, amoureus en aandachtig groot liedboek: een verzameling van achtereenvolgens humoristische, liefdesliederen en ernstige liederen. 2. Spaansen Brabander Jerolimo: Jerolimo doet zich voor als een rijk man, kan daardoor leningen krijgen en vertrekt voordat hij ze moet terugbetalen. §23 Pieter Corneliszoon Hooft Hij maakte reizen door Italië en Frankrijk en kwam daarbij in contact met de cultuur en besloot kunstenaar te worden en tegelijk belangrijke functie te vervullen (drost en een hoge rechterlijke en bestuurlijke functie). Auteur van: 1. Nederlandse Historiën: beschrijving van de Nederlandse opstand tegen Spanje 2. Ware nar: blijspel over een gierige vrek § 24 Maniërisme en barok Aan het einde van de Renaissance ontstonden in Italië het maniërisme en de barok. Dit zijn uitsluitend kunsthistorische begrippen. Het maniërisme > ontstaan rond midden 16e eeuw > afgeleid van ‘maniera’ (= stijl, manier) 10 In het maniërisme werd de natuurgetrouwe weergave van de anatomie losgelaten > de gestalten zijn vaak overdreven langgerekt met kleine hoofden, de lichamen worden in verdraaide vorm getoond en het perspectief komt uit een onverwachte hoek i.p.v. van voren. In de literatuur drukte men zich uit in een verfijnde, elegante kunsttaal vol ingewikkelde zinnen, tegenstellingen en woordspelingen. Vandaar de liefde voor het epigram. Tegen het eind van de 16e eeuw kwam de overgang van maniërisme naar barok. Het begrip is afgeleid van ‘barocco’ > onregelmatig gevormde parel. De barok is een emotionele variant van het maniërisme. In de schilderkunst werden vollere en diepere kleuren gebruikt en er werden vooral emotionele taferelen geschilderd. In de literatuur men een taal vol herhalingen en overdrijvingen en had men voorliefdes voor het epos en de tragedie. De bouwwerken uit de barok waren groots en zwaar. Het interieur was overweldigend door de talloze schilderingen, beeldhouwwerken en architectonische versieringen. De barok was nauw verbonden met Rooms-katholieke kerk > theocentrisme. In de tijd van de Barok heerste in Nederland het burgerlijk realisme, een kunst voor de rijke koopliedenstand (in andere landen was dit voor de Kerk, adel en koninklijk hof). Tijdens de barokmuziek ontstond in 1600 de opera. Hiermee wilden de componisten het oude Griekse drama doen herleven, waarin muziek en toneel ook een geheel hadden gevormd. De muziek werd ook weer eenstemmig. Het polyfone bleef bestaan. §25 Constantijn Huygens De enige Nederlandse homo universalis, hij schilderde, tekende, schreef, bespeelde meerdere muziekinstrumenten en was goed thuis in de alfa- en bètawetenschappen. Zijn werken zijn: 1. Korenbloemen: verzameling van gedichten die hij geschreven had 2. Duizenden epigrammen §26 Joost van den Vondel Hij schreef vooral hekeldichten (dichten waarin iets fel wordt aangevochten) en klaagzangen/elegieën en ongeveer twintig tragedies. Zijn belangrijkste werk is: 1. Gijsbrecht van Aemstel: Na de bevrijding van het belegerde Amsterdam keren de belegeraars terug en verwoesten de stad. De aartsengel Rafaël beveelt Gijsbrecht de stad te verlaten en voorspelt dat Amsterdam glorieus zal herrijzen (Amsterdam wordt verheerlijkt en Amsterdam toont opvallende gelijkenissen met Troje). § 27 De literatuur van de Grieken en Romeinen De Griekse literatuur begint in de 8e eeuw v. Chr. De bekendste Griekse schrijver is Homerus > schrijver van Ilias en Odyssee. Ilias > beschrijving van de 50 dagen oorlog tussen de Grieken en de Trojanen. Het beroemde einde – de inname van Troje (Ilion) m.b.v. het houten paard – komt in dit boek niet voor. Odyssee > Odysseus, koning van Ithaca, is de hoofdpersoon. In het boek wordt zijn tienjarige zwerftocht op zee beschreven. Tijdens zijn tocht beleeft hij vele avonturen bijvoorbeeld de ontmoeting met de Cyclopen en de verleidelijke Sirenen. De bloei van de Griekse literatuur vond plaats in de 4 e en 5e eeuw. De 3 grootste filosofen en toneelschrijvers leefden in deze periode. Deze filosofen waren Socrates, Plato en Aristoteles: Socrates > hij propageerde het zelfstandig nadenken en het niet zomaar geloven in wat algemeen aangenomen werd. Daarom werd hij ter dood veroordeeld (gifbeker). Zijn opvattingen werden bekend door zijn leerling Plato, omdat hij zelf niets opschreef. Plato > hij leerde de mensen om naar het oppervlak van de wereld te kijken. Dan blijkt dat de alledaagse wereld een omhulsel is voor de diepere eeuwige en onveranderlijke werkelijkheid van de ‘Ideeën’. 11 Aristoteles > hij schreef boeken over dierkunde, astronomie, politiek, moraal, poëzie en toneel. In de Middeleeuwen werd hij beschouwd als autoriteit > alles wat niet in overeenstemming was met zijn leer, werd onjuist beschouwd Het stoïcisme is de leer aan een groep filosofen uit de 3e eeuw v. Chr. die inhoudt dat de mens zich nooit moet laten meeslepen door zijn emoties en op alles ‘stoïcijns” (gelijk) moet reageren. Het onderwerp van een klassieke tragedie is de ondergang van een hooggeplaatst persoon omdat hij in zijn overmoed de grenzen heeft overschreden van wat een mens geoorloofd is. Kenmerken klassieke tragedie: 1) Er zijn 3 eenheden: 2) 1) één intrige en geen zijdelingse verwikkelingen (eenheid v. handeling) 2) speelt zich af op 1plaats zonder decorwisseling (eenheid v. plaats) 3) het mag niet meer dan 24 uur innemen (eenheid v. tijd) Het bestaat uit 5 bedrijven die min of meer een afgeronde fase bevatten. De eerste 4 eindigen met een rei/koor > een groep personen die commentaar levert, de gevoelens van een toeschouwer verwoordt en vooruitwijst naar het volgende bedrijf. Aan het eind van het 5e bedrijf treedt een ‘deux ex machina’ op > een godheid die m.b.v. toneelapparatuur uit de hemel neerdaalt en een oplossing brengt. Er waren 3 dichters met een grote invloed in de Renaissance: 1) Vergilius > schrijver over het verhaal van Aeneas nadat hij gevlucht is uit Troje 2) Horatius > schrijver van leerdichten met als voornaamste stelling dat literatuur het aangename en met het nuttige moet verenigen: literatuur moet zowel mooi zijn als iets te zeggen hebben 3) Ovidius > schreef de Metamorphoses > een reeks verhalende gedichten over onderwerpen uit de Griekse mythologie § 29 Twee soorten gedichten Twee soorten gedichten > traditionele > klassieke 3 niveaus bij het bespreken van gedichten > strofebouw, rijm, meer ‘houvast’ > blijft beter in het geheugen hangen > weinig formele regels, veel ‘vrijer’, laat de dichter meer mogelijkheden > parafrase > het in eigen woorden weergeven van het gedicht > versleer > het bestuderen van de bijzondere taalkenmerken van het gedicht > interpretatie > het bepalen van de betekenis als die uit de parafrase niet zonder meer duidelijk is § 30 Strofebouw en rijm Gedichten bestaan uit (vers)regels > alle woorden die op 1 regel staan. Deze versregels zijn meestal gegroepeerd in strofen. Distichon > strofe van 2 regels Terzet > strofe van 3 regels Kwatrijn > strofe van 4 regels Gedichten met regelmatige strofebouw zijn meestal rijmend. Enkele soorten rijm > volrijm > vanaf een bepaalde klank zijn niet alleen de beklemtoonde maar ook de onbeklemtoonde klanken gelijk (‘kinderen-hinderen’, ‘wakker-makker’) > klinkerrijm/assonantie > alleen de beklemtoonde klinkers zijn aan elkaar gelijk (‘gaan-staat’, ‘kwelling-hekken’) > beginrijm/alliteratie > beginmedeklinkers van twee beklemtoonde lettergrepen (‘kant en klaar’, ‘met man en macht’, ‘wikken en wegen’, ‘met melk meer mans’) 12 Rijmschema > de rijmklanken aan het slot van de versregels staan in een bepaalde volgorde, Bijv. > gekruist rijm (abab) > omarmend rijm (abba) > gepaard rijm (aabbcc enz.) (Deze komt vooral voor in lange, epische gedichten.) Meestal valt het einde van een versregel samen met een natuurlijke pauze in een zin; vandaar dat de meeste regels eindigen met een leesteken. Soms willen dichters dit vermijden en wordt een enjambement gebruikt: de regels worden afgebroken op een plaats waar in de zin géén pauze valt > soms dient het om te rijmen, en soms juist zodat het rijm minder opvalt. § 31 Metrum metrum/versmaat antimetrie versvoet scanderen elisie (= uitstoting) epenthesis (= inlassing) > in het gedicht is sprake van een regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen > verbreking van de regelmaat, het metrum > een combinatie zwak-sterk > het verdelen van regels in versvoeten d.m.v. boogjes, streepjes en schuine strepen > het inkorten van een lettergreep met een klinker (en soms enkele medeklinkers) > ‘‘t’, ‘kindren’, ‘onweerstaanbre’ > een lettergreep toevoegen > ‘volluk’ Enkele versvoeten: ( ˘ = zwak, – = sterk) Jambe Trochee Anapest Dactylus Amfibrachys > > > > > ˘ ¯ ¯ ˘ ˘˘ ¯ ¯ ˘ ˘ ˘ ¯ ˘ § 32 Stijlleer Stijlleer/stilistiek > inventarisatie en beschrijving van ‘stijlmiddelen’. stijlfiguren Stijlmiddelen vergelijking beeldspraaktypen personificatie metafoor synesthesie Stijlfiguren > antithese > tegenstelling > eufemisme > verzachtende uitdrukking (‘heengaan’ i.p.v. ‘sterven’) > hyperbool > overdrijving > paradox > schijnbare tegenstelling (‘door de bomen het bos niet meer zien’) > retorische vraag > mededeling in de vorm van een vraag (‘Ben je nou helemaal gek geworden!?’) > woordspeling > een woord of uitdrukking in twee betekenissen gebruiken Beeldspraaktypen > vergelijking > het beeld en dat wat met het beeld wordt aangeduid staan naast elkaar, meestal verbonden door ‘als’, ‘is’, of ‘van’ (‘Hij had honger als een wolf’, ‘Sandra is het zonnetje in huis’, ‘Een boom van een kerel’.) > metafoor > datgene wat bedoeld wordt met een beeld (‘Die ezel doet alles verkeerd’.) > personificatie > een levenloos iets wordt voorgesteld als een levend wezen (‘De stoel kreunde onder zijn gewicht’.) > synesthesie > gewaarwordingen van twee zintuigen worden met elkaar gecombineerd (‘schreeuwende kleuren’, ‘een diepe stem’.) Clichés zijn totaal versleten beeldspraken (‘parelwitte tanden’, ‘reebruine ogen’, ‘een perzikzachte huid’). Video over manuscripten 13 Etappes bij het maken van een manuscript: Perkament > dierenvel wordt gespannen > onthaard en ontveld > gepolijst > lijnen getrokken/gaatjes gemaakt om aan te geven waar geschreven dient te worden. Kopiëren > dit duurde vaak heel lang, vaak maanden, en soms zelfs jaren. Om te voorkomen dat de bladzijdes in de verkeerde volgorde raakten, zette men er signaturen op, of de laatste woorden van de vorige bladzijde > accenten geplaatst met rode strepen (voor overzicht in de tekst). Het kopiëren van zo’n tekst was een monastieke (in het klooster) aangelegenheid. Verluchten > plaatjes, tekeningen en initialen worden gemaakt voor het structureren en het verhogen van de waarde van de tekst. Een andere reden was ook aandacht trekken, door bijvoorbeeld de rijkdommen van de opdrachtgever te tekenen. Eerst werd er een voorbereidende schets gemaakt > zilver- en/of goudblad aanbrengen > landschappen tekenen > menselijke figuren tekenen > katernen worden samengevoegd tot een codex (handschrift in boekvorm) door het vastrijgen van de katernen langs stevige nerven > een kaft wordt gemaakt, aan de hand van de kostbaarheid van de tekst wordt het materiaal van deze kaft gekozen. Normaal werd leer gebruikt, iets duurder waren houten panelen, en nog duurder waren edelmetalen (meestal versierd). Librije > de librije is een soort middeleeuwse bibliotheek. Hier werden de boeken vaak gesigneerd, en om diefstal te voorkomen werden de boeken vaak aan de leesbanken vastgemaakt met kettingen. Dieven van boeken kregen vaak de doodstraf en vinders van gestolen of verloren boeken kregen een vrij grote beloning, zoals mosterd (wat in die tijd een kostbaar goed was) of iets dergelijks. De 18e eeuw § 34 Historische achtergrond 1700 - 1800 17e eeuw > ontstaan van absolute monarchieën Oostenrijk > belangrijke macht 18e eeuw > ontstaan Engels wereldrijk > koninkrijken waarin alle macht bij de vorst (ook heersend in 18e eeuw) berustte > het grondgebied van Oostenrijk besloeg rond 1750 naast het huidige Oostenrijk o.a. Hongarije, Tsjechië, Slowakije, grote delen van Italië, België, Roemenië en Duitsland > grote delen Noord-Amerika, India en diverse delen in Afrika Ontwikkeling in de 18e eeuw: grotere welvaart (in algemeen) snelle bevolkingsgroei, voornamelijk in het oosten burgerij wordt sterkste klasse (in economisch opzicht) einde 18e eeuw > burgerij krijgt ook politieke macht in sommige landen Nederland blijft vasthouden aan de statenbond met een Staten-Generaal, hoewel andere landen een steeds sterker centraal gezag kreeg In de 2e helft van de 18e eeuw ontstonden 2 politieke stromingen: patriotten en prinsgezinden. De patriotten streefden naar meer democratie, terwijl de prinsgezinden aanhangers waren van stadhouders uit het Huis van Oranje. In Frankrijk was inmiddels ook al verzet ontstaan tegen het regime dat leidde tot de Franse Revolutie in 1789. De patriotten kregen hulp van de Franse revolutionairen. In 1793 vielen zij de Republiek binnen > Willem V vluchtte naar Engeland > in 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. In 1798 werd de 1 e grondwet opgesteld met als voornaamste regels de scheiding van Kerk en staat en uitbreiding van het kiesrecht. De culturele stroming van de 18e eeuw was de Verlichting die vooral in Frankrijk en Engeland bloeide. In de Nederlanden drong de Verlichting ook wel door, maar de 18 e eeuw was voor de Nederlanden toch een achteruitgang t.o.v. de 17e eeuw. § 35 De Verlichting Verlichting > het gevoel ontstond dat de wereld langzaam maar zeker duidelijk, helder, ‘verlicht’ aan het worden was. De mens had in een duisternis geleefd, maar daar begon een einde aan te komen dankzij de inzichten opgedaan in de Renaissance. 14 In de Renaissance was men gaan onderzoeken hoe de wereld in elkaar zat >> empirisme, wat tot talrijke nieuwe wetenschappelijke inzichten leidde. In de 18 e eeuw ontstond hieruit de opvatting dat de menselijke ratio in staat was alles op te lossen. Kenmerken Verlichting: Rationalisme > de opvatting dat het menselijk verstand in staat is voor alles een oplossing te vinden Tolerantie > ieder mens moet kunnen denken en geloven wat hij wil en overheden wereldlijke en geestelijke - hebben daar niets mee te maken (gepropageerd door Voltaire met het doel de gelijkheid van de godsdiensten te verdedigen) Dit kwam op verschillende manieren tot uiting: 1) Politiek > de leer van het Trias politica > uitvoerende macht (regering), wetgevende macht (parlement) en rechterlijke macht moeten gescheiden zijn. Dit houdt in dat de regering gecontroleerd wordt door vertegenwoordigers van het volk en dat rechters kunnen oordelen aan de hand van wetten en onafhankelijk van wat de overheid wenst . 2) Economisch > ontstaan van liberalisme > de overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie, maar overlaten aan het marktmechanisme (vraag en aanbod), dat gereguleerd wordt door de concurrentie van de producenten 3) Godsdienstig > deïsme > de opvatting dat er wel een Opperwezen bestaat, maar dat de verering daarvan in de vorm van een godsdienst zinloos is Over het algemeen geldt dat de Verlichting optimistisch was gestemd over de ontwikkeling van mens en wereld. Men ging ervan uit dat de mens in wezen goed is en dat verkeerd gedrag voortkomt uit gebrek aan kennis van het goede. Talrijke ideeën van de Verlichting zijn gemeengoed geworden in de moderne westerse democratische landen bijvoorbeeld het Trias Politica. § 36 Beeldende kunst en muziek In de beeldende kunst speelde de Verlichting nauwelijks een rol. Daar heersten andere stromingen: Rococo > een luchtige decoratieve kunstvorm (bekende schilder > Watteau > schilder van idyllische en erotische taferelen vol nimfen en saters in zachte pasteltinten) ‘rococo’ is ontstaan uit de woorden ‘rocaille’ en ‘coquille’. Dit zijn 2 schelpen die men veel gebruikte als model voor versieringen van interieurs en gebruiksvoorwerpen Neoclassicisme > navolgen van de Oudheid en de Renaissance (bekende schilder > David) In de muziek leefde in de 1e helft van de 18e eeuw de barok nog voort met als bekende musici Bach (1685 – 1750) en Händel (1685 – 1759). In hun levensperiode werd de muziek al polyfoon (meerstemmig) i.p.v. homofoon, waarbij 1 hoofdmelodie is ondersteund door varianten en aanvullingen erop. Haydn begon in 1760 4-delige symfonieën te schrijven volgens het schema snel (allegro), langzaam (andante/adagio), menuet en weer snel. In de 2e helft van de 18e eeuw kwam de homofone muziek op bij Haydn, Mozart en Beethoven (Weense klassieken). Een nieuw genre in de muziek was de symfonie > een inleidend stuk bij een opera en oratoria. § 37 Literatuur In de literatuur werden poëzie en toneel vrijwel volledig beheerst door het neoclassicisme. In het proza echter vinden we de Verlichting. De Verlichting was de bloeitijd van de didactische en de episch-didactische literatuur. Zeer belangrijk was de uitgave in Frankrijk van de Encyclopedie (verschenen in 1751 – 1780). Hierin werd een kritisch overzicht gegeven van de menselijke kennis en beschaving. Een grote rol speelden ook de tijdschriften die zich tot doel stelden de burgerij in de verlichte zin op te voeden. Het bekendste tijdschrift was de Spectator. Hiernaar worden al deze tijdschriften spectatoriale geschriften genoemd. Het belangrijkste episch-didactische genre was het imaginaire reisverhaal > een tekst waarin men een reis beschrijft die nooit heeft plaatsgevonden, maar waarin de schijn wordt gehouden dat het om een echte reis gaat. Het imaginaire reisverhaal is een overkoepelend genre dat diverse andere episch-didactische genres in zich op kan nemen, zoals de utopieën, de satire en de robinsonade. Utopieën Satire > de hoofdpersoon komt terecht in de ideale wereld die als voorbeeld dient voor onze wereld > spottend geschrift 15 Robinsonade > een roman over één/meerdere personen die door omstandigheden van de rest van de wereld afgezonderd raken en zich alleen moeten zien te redden In de 18e eeuw ontstond een nieuw episch genre >> de roman. Daarin gaat het om de personages (en niet om de ideeën die de auteur d.m.v. de personages uitdrukt) en om de tijdruimtelijke achtergrond. Binnen de roman ontstonden al subgenres, zoals de psychologische, sociale en historische roman. De roman is veel realistischer dan de episch-didactische genres, omdat de auteur zich de moeite neemt de tijdruimtelijke achtergrond gestalte te geven. §38 Justus van Effen De jurist van Effen leefde in de hogere kringen en kwam in contact met mensen die de spectatoriale geschriften uitgaven en hij besloot dit ook te doen. De Hollandse Spectator waarvan er twee keer per week één van acht bladzijden verscheen werd door hem alleen volgeschreven. Hij behandelde alle mogelijke onderwerpen zoals literatuur, taalkunde en sociale problemen. §39 J.A. Schasz Waarschijnlijk pseudoniem van de schrijver en politicus Gerrit Paape en schrijver van het imaginaire en satirische reisverhaal: ‘Reize door het apenland’: De ikpersoon moet vluchten omdat hij een moord begaan heeft en komt in het land van de apen. Deze apen willen mensen worden en de ene groep denkt dat ze zich dan anders moeten gedragen, de andere menen dat alleen de staart afgehakt moet worden. Uiteindelijk besluit men dat iedere aap de staart afgehakt moet krijgen. §40 Hiëronymus van Alphen In de Verlichting onstond de gedachte dat de mens bedorven werd door de maatschappij, met andere woorden de kinderen moesten zo lang mogelijk in hun kinderwereld blijven. Ze moesten nooit gedwongen worden maar zoveel mogelijk vrijgelaten worden, dan zouden ze goede mensen worden. Toen de vrouw van Van Alphen stierf, schreef hij voor zijn kinderen ‘Proeve van kleine gedichten voor kinderen’: Deze gedichten werden erg populair Kinderen worden opgevoed en worden aangespoord om zelf te spreken over deugden als leergierigheid, gehoorzaamheid etc. §41 Betje Wolff en Aagje Deken Na de dood van de man van Betje Wolff gaan de schrijfsters Betje Wolffe en Aagje Deken samenwonen, en ze schrijven gezamenlijk: 1. ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’: Het avontuurlijke meisje Sara Burgerhart dreigt in handen te vallen van een schurk, maar komt tot bezinning en trouwt met een fatsoenlijke man (Sara Burgerhart valt qua gebeurtenis te vergelijken met Betje Wolff ). 2. ‘Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut’ Het eerst boek is geschreven in briefvorm: Voordelen: de zaak wordt van verschillende kanten belicht en het karakter van personen is te herkennen aan de soort brieven die ze schrijven. Nadeel: sommige gebeurtenissen moeten meerdere keren verteld worden om elke personage op de hoogte te houden. § 43 Fabel en sujet Een schrijver kan op 3 manieren een boek beginnen: 1) Ab ovo (lett. vanaf het ei) > de normale chronologische volgorde 2) In medias res (lett. midden in de zaken) > in het midden van het verhaal beginnen en de voorgeschiedenis vertellen 3) Post rem (lett. na de zaak) > aan het einde beginnen en al het voorafgaande vertellen Fabel Sujet > het verhaal in zijn logische en chronologische samenhang > de manier waarop de fabel in de tekst weergegeven is De fabel is een geconstrueerd hulpmiddel om de opbouw van het sujet duidelijk te maken. Door de fabel te (re)construeren zie je hoe in het sujet de volgorde is veranderd, welke stukken overgeslagen worden en wat uitvoerig aan de orde komt. Homerus heeft in het sujet bij het boek Odyssee 3 veranderingen aangebracht: 1) De volgorde van de reis > eerst de reis van Telemachus, de 3-jarige zwerftocht komt pas aan de orde als hij bij de Phaeaken is 16 2) 3) Hij vertelt niet het hele verhaal, maar laat een deel door Odysseus vertellen in de ik-vorm Sommige gebeurtenissen weinig aandacht (7 jaar gevangenschap) en de kortere reeks gebeurtenissen op Ithaca (enkele dagen) komt heel uitvoerig aan de orde Het onderdeel van de literaire theorie dat zich hiermee bezig houdt, is de verhaal- /romantheorie ofwel de narratologie (narrare = vertellen). Bij deze verhaaltheorie gaan we uit van de volgende definitie van: Roman > een prozatekst waarin personages voorkomen die handelingen verrichten. Deze handelingen nemen een bepaalde tijdsduur in beslag en staan in een bepaalde tijdsvolgorde. Ze spelen zich af in een ruimte en een historische tijd. Het geheel wordt de lezer meegedeeld vanuit een perspectief. De 19e eeuw § 45 Historische achtergrond 1800 - 1875 Eind 18de eeuw > ideeën Verlichting sterk verbreid > politieke veranderingen: In 1776 verklaarde Amerika zich onafhankelijk van Engeland (Declaration of Independence > volgende waarheden zijn vanzelfsprekend alle mensen zijn gelijk en aan de onvervreemdbare rechten, het leven, de vrijheid en het streven naar geluk kan niet getornd worden) Gelijksoortige opvattingen vind je ook tijdens de Franse Revolutie (1789) neergelegd in de ‘Déclaration des droits de l’homme et du citoyen’ Laatste kwart 18de eeuw > industriële revolutie in Engeland: Vervanging van handenarbeid door machines Belangrijke technische vernieuwingen waren o.a.: 1) Stoommachine (James Watt, 1777) 2) Stoomschip (Roger Fulton, 1804) 3) Stoomlocomotief (George Stephenson, 1814) 4) Elektrische motor (George Faraday, 1821) 5) Spoorlijn (1825 Engeland, 1839 Nederland) 6) Telegraaf (Samuel Morse, 1837) In de 19de eeuw was de heersende ideologie het liberalisme > propageren van economische en politieke vrijheid van de mens. Burgerij probeerde overal meer invloed te krijgen en men schafte vrijwel overal de slavernij af. Niet iedereen profiteerde van de politieke vrijheid en de economische bloei. In de 19 de eeuw ontstond naast de burgerij, het industrieproletariaat (> leefde in krottenwijken van de grote steden en moest onder ellendige omstandigheden in de fabriek werken). In 1848 - jaar van het communistisch manifest van Marx en Engels (> proletariërs aller landen, verenigt u) kwam het tot een uitbarsting > overal in Europa vonden opstanden plaats. De arbeidersklasse was echter niet goed genoeg georganiseerd om echte verbeteringen af te dwingen. Dit werd pas van kracht in het laatste kwart van de 19de eeuw, toen er een sociale wetgeving op gang begon te komen (kinderarbeid was in 1847 in Engeland al wettelijk beperkt). De drang tot grotere vrijheid kwam ook tot uiting in het onafhankelijkheidsstreven van verschillende volkeren: Grieken kwamen in opstand tegen Turkije (onafhankelijk in 1830) Italië maakte zich in 1861 los van Oostenrijk Een aantal belangrijke gebeurtenissen in Nederland: 1795 > in de Noordelijke Nederlanden kwamen de patriotten in opstand tegen de republiek der Verenigde Nederlanden. m.b.v. een Frans invasieleger werd de Bataafse Republiek uitgeroepen (hield echter niet lang stand) 1805 > Napoleon stelt het koninkrijk Holland in met als koning zijn broer Lodewijk Napoleon 1810 > koninkrijk trad te zelfstandig op > Napoleon laat zijn broer aftreden > Nederland wordt Franse kolonie 1815 > Napoleon wordt verslagen bij Waterloo > Noorden herenigd met het Zuiden tot het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden met als vorst Willem I 1830 > Zuiden kwam in opstand en het Koninkrijk België werd gesticht. Noorden en Zuiden gescheiden sinds 1579 en dus uit elkaar gegroeid > eenheid was van korte duur 17 Na de afscheiding ontstond in het Noorden een drang naar politieke vernieuwing. Hierbij speelde de liberaal J.R. Thorbecke (1798-1872) een grote rol. Met de grondwetsherziening van 1848 werden de bevoegdheden van de 2de kamer uitgebreid en werd de vrijheid van godsdienst en onderwijs vastgelegd. Door de liberale economische politiek kon nu de industriële revolutie in Nederland doordringen (vooral de papier- en textielfabricage werd al snel gespecialiseerd). Late 18de - begin 19de eeuw > politieke idealen van de verlichting geleidelijk in de praktijk brengen. Cultureel gezien was men echter al een stap verder omdat aan het eind v/d 18de eeuw. De Verlichting werd opgevolgd door Romantiek Midden 19de eeuw > naast Romantiek komt 2de stroming naar voren > realisme Rond 1875 > kracht van beide stromingen uitgewerkt, zowel op cultureel als maatschappelijk gebied > nieuw tijdperk > fin de siècle § 46 De Romantiek 18de eeuw > alles wat niet met de ideeën van de Verlichting overeenkwam, werd afgewezen als Romantisch. Romantisch had een negatieve betekenis > fantastisch, vergezocht, overdreven Eind 18de eeuw > geleidelijk positieve betekenis > aanduiding voor een nieuwe cultuurstroming, die diametraal tegenover de Verlichting staat Hoofdkenmerken Verlichting > rationalisme > classicisme Hoofdkenmerken Romantiek > gevoeligheid > verbeeldingskracht > individualisme De 1ste eis die de romantici aan kunst stelden, was originaliteit. Kunst moest niet gericht zijn op het publiek, maar moest de persoonlijke opvattingen van de kunstenaar weergeven. Daarnaast waren ook velen Revolutionairen. Ze wilden de oude burgerlijke maatschappij vernietigen en een betere wereld scheppen. Bohémiens > artistieke figuren die er anders uitzien en zich anders gedragen dan het doorsnee type mensen. Deze term werd vroeger gebruikt voor kunstenaars die een tamelijk onmaatschappelijk leven leidden. Denk hierbij aan drugs, armoede, liefdesaffaires e.d. Romantische kunst > sterk gericht op eigen gevoelens > kunst is in essentie lyrisch > kunst Verlichting is didactisch Bij zijn werk moet de romanticus zich allereerst laten leiden door zijn gevoelens die vaak contrasterend zijn > liefde – afkeer of vreugde – verdriet of rust – onrust. Met hun verbeelding probeerden de romantici te ontsnappen aan het ‘’hier en nu’’: Centraal staat de natuur > als het symbool van ongerepte > als het niet door de mens bedorvene > als het alternatief voor de moderne stedelijke beschaving die door de industriële revolutie bezig was te ontstaan De natuur in de werken van de romantische kunstenaars is de wilde, onaangetaste natuur en niet de door de mens geordende natuur van de verlichtingskunst. Vb. Verlichting: Franse tuin > aangelegd volgens geometrische principes. Romantiek: Engelse tuin > hier wekt men de suggestie dat de mens niet heeft ingegrepen. Op wetenschappelijk gebied komt de interesse voor het natuurlijke tot uiting in de bestudering van de cultuur van niet-westerse volkeren: de etnologie of volkenkunde (tegenwoordig culturele antropologie). Naast deze volkenkunde ontstond de volkskunde > bestudering van de folklore van de westerse bevolkingsgroepen. Volkskunde Volkenkunde > vereist kennis van geschiedenis van eigen taal en dialecten. > vereist kennis van vreemde, exotische talen. 18 Hieruit ontstond de vergelijkende taalwetenschap > talen worden vergeleken met elkaar om te komen tot een indeling van soorten. Naast taalwetenschap kwam de literatuurwetenschap op. Uit interesse voor het verleden en het exotische ging men niet-westerse verhalen lezen, middeleeuwse handschriften uitgeven en verhalen en gedichten opschrijven die tot dan toe steeds mondeling waren overgeleverd. In de muziekwetenschap leidde deze belangstelling voor het verleden tot de uitgave en heropvoering van vroegere componisten. § 47 Beeldende kunst en muziek Bouwkunst Bouwkunst 18de eeuw > klassiek > ordelijk > symmetrisch met een voorkeur voor koepels, zuilen en horizontale lijnen Romantische bouwkunst > vol verassende vormen > een voorkeur voor spitse torens en verticale lijnen. De overheersende stroming in de architectuur is de neogotiek die al in de 2 de helft van de 18de eeuw in Engeland ontstond en die rond het midden van de 19 de eeuw zijn hoogtepunt bereikte in het werk van de Franse architect E.E. Violet-le-Duc. Neogotische gebouwen in Nederland zijn o.a. het Rijksmuseum en het Centraal Station te Amsterdam (beide van P.J.H. Cuypers). Schilderkunst 18de-eeuwse schilderijen Romantische schilderkunst > statisch en evenwichtig > compositie gesloten (binnen de lijst wordt een afgerond tafereel geschilderd) > nadruk ligt eerder op tekenen dan schilderen > open compositie (tafereel zet zich buiten de lijst voort, alsof er slechts een deel van een groter geheel geschilderd is) > warme kleuren > nadruk ligt eerder op schilderen dan tekenen Overigens bloeide in Frankrijk in deze tijd naast de romantische schilderkunst ook nog de neoclassicistische schilderkunst. In feite was dat zelfs de officiële kunst van de 19 de eeuw, omdat ze aan alle kunstacademisch in heel Europa werd onderwezen. De romantische kunst speelde zich juist buiten de academies af. Muziek In de romantiek vinden er belangrijke veranderingen op muzikaal gebied plaats: De componisten waren voortaan zelfstandige kunstenaars en waren niet meer in loondienst van de kerk of een vorst. Ze verdienden hun brood met het verkopen van hun composities, het geven van lessen en het optreden als dirigent of solist. Hun werk was vooral bedoeld voor de muziekkamers van de welgestelde burgers en voor de concertzalen en operahuizen van de grote steden. Dit veroorzaakte een bloei van zowel grootse symfonieën en opera’s als van kamermuziek en pianomuziek. - De strenge muzikale vormen van de 18de eeuw (symfonie en sonate) werden vaak naar eigen inzicht gewijzigd. Zo veranderde men soms de vierdelige bouw van de symfonie of voegde er een koor aan toe. Er kwamen nieuwe, veel lossere vormen op die geen duidelijke vaste structuur meer hadden. Daartoe behoren orkestwerken als het symfonisch gedicht en pianostukken als de étude (studie) of impromptu (lett. onvoorbereid). Ook drongen buitenmuzikale elementen de muziek binnen > de puur abstracte muziek van de 18de eeuw veranderde in programma-muziek, die iets buiten zichzelf uitbeeldde. Beethoven had al in de 6de symfonie geprobeerd de natuur uit te beelden, maar nu ging het nog veel verder > de symfonie Fantastique van Hector Berlioz had als ondertitel: Episodes uit het leven van een kunstenaar. Zeer belangrijk hierbij was de invloed van de literatuur > veel symfonische gedichten van Franz Liszt waren gebaseerd op literaire teksten, Franz Schubert zette honderden gedichten op muziek en Guiseppe Verdi bewerkte romans en toneelstukken tot opera’s. - Ook de volksmuziek oefende invloed uit. Veel componisten bestudeerden en verzamelden volksliederen en -dansen en verwerkten die in hun composities. 19 § 48 Literatuur In reactie op het rationalisme van de verlichting legden de romantische schrijvers de nadruk op gevoel > Weltschmerz > de romantische droefgeestigheid (melancholie) > Sehnsucht > het romantische verlangen naar het onbereikbare geluk: de ideale geliefde/maatschappij/vriendschap Het anti-rationalisme van de romantici > nieuwe geloofsbelangstelling > de persoonlijke verhouding die de mens met het Opperwezen kan hebben. De romanticus zocht het geloof in zichzelf, in het eigen hart en in de ongerepte natuur. In de Renaissance en ook nog in de Verlichting hadden schrijvers vaak hun inspiratie gezocht in de Klassieke Oudheid. De romantici lieten zich echter inspireren door de middeleeuwse literaturen van WestEuropa. Daardoor herleefden oude genres als het sprookje en de ballade. De romantische literatuur is ook een reactie op het overwegend realistische karakter van de verlichtingsliteratuur. Het escapisme van de romantici (= het willen ontsnappen van het hier en nu) blijkt uit hun belangstelling voor bovennatuurlijke zaken, wat leidde tot een bloei van het griezelverhaal. Dit blijkt ook uit de situering van hun romans en verhalen in het verleden, toekomst of in verre exotische streken. Zo werd een alternatief gezocht voor ‘’het hier en nu”, waarin ze moesten leven. Nieuw ontstane romans: Historische roman - > voortgekomen uit 18e-eeuwse gothic novel, die slechts in de naam van het verleden speelde Ontstaan historische roman > latere schrijvers gingen zich serieus verdiepen in de Middeleeuwen en andere voorbijgaande tijden en verwerkten de opgedane kennis in hun romans. De historische achtergrond is veel authentieker dan in gothic novels, hoewel men ook hier romantiseerde > de Middeleeuwen werden voorgesteld als een tijd van avonturen, schone jonkvrouwen en dappere helden en dus niet als een tijd van ziekte, armoede, bijgeloof en onderdrukking. De belangrijkste schrijver was Sir Walter Scott die o.a. Ivanhoe heeft geschreven. - Griezelroman (horror) > voortgekomen uit 18e-eeuwse gothic novel Hierin speculeert de schrijver op allerlei irrationele angsten die diep in de mens leven.(bijv. dood van bepaalde dieren). Het belangrijkste werk uit de Engelse literatuur is Frankenstein van Mary Shelley, wat niet alleen een griezelroman is, maar ook tot de science fiction behoort. - Science fiction > hierin gaat het om de nog onbekende mogelijkheden van wetenschap en techniek. Bekendste S.F. schrijver is Jules Verne Bijna alle werken van Verne hebben de structuur van een imaginair reisverhaal, wat ook bij veel moderne S.F. nog het geval is. Ze werden dan ook ‘’voyages extraordinaires’’ genoemd. In sommige latere gothic novels worden aan het slot de bovennatuurlijke gebeurtenissen ontmaskerd als bedrog. Op die manier ontstond het detectiveverhaal (belangrijkste schrijver: E. A. Poe). Hij bedacht o.a. het “geslotenkamermysterie’’ > iemand wordt vermoord in een van binnen af hermetisch gesloten kamer. - Sprookje > volkssprookje > cultuursprookje > de oude, al lang bestaande sprookjes. Ze heten volkssprookjes omdat ze werkelijk onder het volk leefden en iedereen ze kende. Deze volkssprookjes waren steeds mondeling overgeleverd, maar men ging ze nu opschrijven. > onder invloed van verzamelingen (bijv. Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm) gingen schrijvers ook zelf sprookjes bedenken. Deze zijn meestal moeilijker dan de volkssprookjes. (De verhalen van C. Andersen zijn voor kinderen onbegrijpelijk.) § 49 Het realisme In de muziek is de Romantiek de overheersende stroming tot diep in de 19 de eeuw. In de literatuur en de schilderkunst daarentegen komt er tegen het midden van de eeuw een nieuwe stroming naar voren: het realisme. 20 Realisme > Realistische kunst > bestond al langer, in genres als het stilleven of het portret is het vanzelfsprekend om van de realiteit uit te gaan > Was een reactie op de lieflijke, sentimentele en fantastische kant van de Romantiek. > Realisten zochten hun onderwerpen niet in de geschiedenis, mythologie of in hun fantasie, maar in de omringende realiteit van alledag die ze zo objectief mogelijk trachtten weer te geven. > Aanvankelijk beeldden realisten vooral het leven van de middenklasse uit, maar o.i.v. het opkomende socialisme later ook de sociale omstandigheden van de arbeiders. > Vaak zijn hun romans en schilderijen dan krachtige politieke en sociale protesten. Dit in overeenstemming met de romantici, want beide stonden ook voor maatschappelijke veranderingen. De belangrijkste realistische schilders waren > Courbet > Millet > Israëls Rond 1870 maakt het realisme plaats voor het impressionisme, waarin de onderwerpen geheel ondergeschikt zijn geworden aan de weergave van licht en kleur. In het literaire realisme ontstond de klassieke roman: Klassieke roman > De intrige (plot) ervan heeft een duidelijk begin, verloop en afsluiting zijn heel zorgvuldig opgebouwd: alle onderdelen hangen met elkaar samen. > Onderwerp van deze romans is de natuurgetrouwe uitbeelding en/of sociaal-psychologische analyse van mens en maatschappij. Aan het eind van deze periode gaat de realistische roman over in het naturalisme, waarin de onderwerpen vaak ondergeschikt zijn aan de politieke en sociale stellingname van de auteur. Realisme in de muziek > Komt pas tot uiting tegen het eind van de 19de eeuw > veristische opera. Veristische opera > Deze was een reactie op de melodramatische libretti van veel populaire opera’s en op de mythologische wereld van de opera’s van Wagner. Hoogtepunt verisme > Cavalleria rusticana uit 1890 van Pietro Mascagni. (Ook opera Carmen wordt tot het verisme gerekend.) 10 verschillen tussen de Verlichting en de Romantiek: Verlichting Romantiek Rationalisme (kunst) Gevoelsmatig (kunst) Didactisch (kunst) Lyrisch (kunst) Geordende natuur (algemeen) Ongeordende natuur (algemeen) Collectief (kunst) Individualisme (kunst) Hier en nu (algemeen) Verleden, toekomst en verre landen (algemeen) Symmetrie (schilder) A-symmetrie (schilder) Statisch (schilder) Dynamisch (schilder) Kale kleuren (schilder) Warme kleuren (schilder) Abstracte muziek (muziek) Programma muziek (muziek) Gesloten compositie (schilder) Open compositie (schilder) § 56 De opbouw van een boek Voorwerk: omslag, titel, opdracht, motto, proloog en inhoudsopgave Eigenlijke tekst: verdeeld in hoofdstukken (niet altijd) Nawerk: achterzijde, epiloog, register/index, inhoudsopgave (altijd heel kort) Een roman/verhaal is: een prozatekst waarin personages voorkomen die handelingen verrichten deze handelingen nemen een bepaalde tijdsduur in beslag de handelingen staan in een bepaalde tijdsvolgorde ze spelen zich af in een ruimte en een historische tijd het geheel wordt de lezer vanuit een perspectief meegedeeld 21 § 57 Handeling (plot, intrige) Roman > prozatekst waarin personages voorkomen die handelingen verrichten. Handeling (plot) > alle gebeurtenissen in een roman Thema > korte samenvatting van de handeling in enkele zinnen weergegeven > de bedoeling/idee achter een geschreven verhaal Onderwerp > in een of enkele woorden weergeven samenvatting van een roman De overeenkomst tussen de hoofdhandeling en de bijhandeling(en) is dat het dezelfde personages betreffen en het zich afspeelt in dezelfde tijd en ruimte. Het verschil is dat de bijhandeling ondergeschikt is aan de hoofdhandeling. Een dubbelroman is een roman met 2 thema’s. Een apart type dubbelroman is die waar een andere roman in verwerkt zit: een personage uit de ene handeling schrijft een roman die binnen het boek geheel/gedeeltelijk wordt afgedrukt. Is die 2e roman een kort verhaal, dan spreken we van een roman met ingelast verhaal. Bestaat een roman alleen maar uit ingelaste verhalen, dan spreekt men van kader- of raamvertelling. Door de handeling ontstaat spanning in een boek. Spanning is de eigenschap van romans en verhalen die de lezer ernaar doet verlangen om verder te lezen en de afloop te weten komen. De spanningsopbouw kan op 2 manieren gebeuren: 1) direct met een handeling beginnen, bijv. het vinden v/e lijk 2) de tijdsvolgorde > in het begin van het boek zeggen wat pas later in het boek gebeurt bijv. ‘vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest de kolonel......................’ Einde > gesloten > open > de zaak is opgelost > er kan nog een verhaal aangebreid worden Bij het slot van een roman kunnen ook trucs uitgehaald worden, bijv. de cirkelvormige structuur het einde sluit aan bij het begin. § 58 Stof en motief Motieven zijn elementen uit een verhaal die opnieuw gebruikt worden. Motieven Stof > extern > intern > komen ook in kwestie buiten het verhaal > treden slechts in 1 verhaal op > het hele verhaal dat opnieuw gebruikt wordt. Verwant aan stoffen en motieven is de toespeling (allusie) de schrijver gebruikt het niet, maar verwijst ernaar. Opbouw van een boek: 1) Voorwerk > voorplat met omslag > schutblad > Franse titel > titelpagina (titel, ondertitel, auteursnaam en uitgever) > motto (citaat van iemand anders), opdracht > verantwoording > inhoudsopgave > lijst van illustraties > voorwoord (schrijver vertelt wat hij met zijn boek beoogt) 2) Eigenlijke tekst 3) Nawerk > voorin/achterin bundeling van illustraties, tabellen, grafieken > eigenlijke tekst > nawoord/epiloog > noten (aantekeningen bij het verhaal) > bibliografie/literatuuropgave (lijst van boeken en artikelen die de auteur heeft geraadpleegd) > registers (goed geordende inhoudsopgave) > schutblad 22 > achterplat Periode 1875 - 1914 § 60 Historische achtergrond 1875 - 1914 1875 – 1914 (Fin de Siècle Europa) > industrialisatie en moderne politieke hoofdstromingen > andere arbeidsomstandigheden en andere leefwijze kapitalisme in zijn puurste vorm * Sociale wetgeving > verbeteringen* > wantoestanden* > in 1874 wordt de Kinderwet ingevoerd die kinderarbeid beneden de 12 jaar verbiedt > Arbeidswet > regelt het werk van vrouwen en jeugdigen * Angst voor opkomend socialisme * Oprichting van vakbonden > na een reeks van stakingen kwam er een stakingsverbod (‘worgwet’). Als reactie hierop ontstond in 1905 de eerste ‘vakcentrale’ > het Nederlands Verbond van Vakverenigingen * = kenmerken Fin de Siècle. § 61 Het Fin de siècle Het fin de siècle: een nieuw wereldbeeld Charles Darwin publiceerde Rond 1885 begon Sigmund Freud zijn theorieën over het onderbewuste te formuleren. In 1900 publiceerde hij Die Traumdeutung, waarin hij aantoonde dat dromen voortkomen uit het onderbewuste en dat de vroege kinderjaren van beslissend belang zijn voor de latere persoonlijkheid. Het socialisme bedreigde de rust van de gezapige bourgeoisie. De evolutieleer maakte de mens tot een dier onder vele en was in strijd met een letterlijke interpretatie van de bijbel. de Freudiaanse psychologie liet zien dat er in de mens allerlei dingen verscholen liggen waarvan men het bestaan liever ontkende. > in 1859 zijn evolutieleer in: On the origin of species > in 1871 The descent of man, waarin de mens als een diersoort werd gezien Deze 3 laatstgenoemden tastten allemaal het wereldbeeld aan en werden dus ervaren als een aantasting voor de bestaande orde en macht van de heersende klassen. Er heerste ook veel zelfvoldaanheid > in de natuurwetenschappen zou het wezenlijke werk nu voldaan zijn. De opstelling van het periodiek systeem der elementen door D.Mendelejev (1869) en de theorie van het elektromagnetisme van J.C. Maxwell (1873) vormden de bekroning van de klassieke scheikunde en natuurkunde. Hierdoor kreeg Max Planck te horen dat hij beter iets anders kon gaan studeren omdat de fysica op een paar kleine probleempjes na helemaal klaar was. Planck stortte zich in 1895 op bepaalde eigenaardigheden in het lichtspectrum en gaf daarmee de aanzet voor het ontstaan van: de kwantummechanica (en daarmee voor het ineenstorten van de klassieke fysica) In 1896 ontdekte Antoine-Henri Becquerel de radioactiviteit In 1905 was er na de publicatie van de relativiteitstheorie van Albert Einstein weinig meer over van de traditionele natuurkunde Ontstaan Fin de siècle-gevoel > het idee dat men aan het eind van een grote cultuurperiode 23 stond en op de drempel van een nieuwe en onbekende eeuw die met angst werd tegemoet gezien > vlucht uit de realiteit in een wereld van kunst, overbeschaving, luxe en genotzoekerij. Daardoor wordt het Fin de siècle ook wel la belle epoque genoemd. Dit escapisme kwam in de kunst tot uiting als estheticisme(schoonheidsleer) > de opvatting dat kunst uitsluitend iets moois dient te zijn en geen andere functie mag hebben > L'art pour L'art. § 62 Het impressionisme Beeldende kunst Realisme > er is objectieve waarneming Psychologie > die is er niet, mensen zien de wereld op hun eigen wijze Impressionisme > voortzetting van de reactie op het realisme (de kunstenaar probeert niet de werkelijkheid uit te beelden, maar de werkelijkheid zoals hij deze ervaart) Het impressionisme is nauw verbonden met het estheticisme: Primair > de sfeer van het uitgebeelde Secundair > onderwerp, ideeën en sociale relevantie Hoofddoel > vastleggen van wisselende effecten van licht en kleur, vage contouren, kleurvlakken met korte penseelstreken samengesteld Muziek Niet langer melodie en vorm, maar nu klankcombinaties naast elkaar, i.p.v. na elkaar > mozaïek van klanken. De sonate en symfonie worden niet meer gebruikt. Men gaat experimenteren met andere toonladders. Literatuur Nauwkeurig uitbeelden van nuances, indrukken en gevoelens d.m.v. stijlfiguren. Gebruik van talrijke (bijvoeglijke) bepalingen. Gebruik van neologismen (nieuwe (zelfverzonnen) woorden). Gebruik van archaïsmen (ouderwetse woorden). Beeldspraak > ernaar streven om zo origineel mogelijke beelden te gebruiken (> synesthesie) Veel alliteratie en enjambement Het veel gebruikte genre sonnet Poëziestroming Lyrisch proza/woordkunst > proza met impressionistische kenmerken § 63 Het naturalisme Naturalisme > net als impressionisme een verdere uitwerking van het realisme, maar dan in de roman -en toneelkunst Volgens naturalisten wordt het leven bepaald door 3 factoren: 1) de erfelijke aanleg die men heeft 2) het milieu waarin men opgroeit 3) de tijd waarin men leeft Typen naturalistische romans: familieroman > laten zien hoe die drie factoren van invloed zijn op het leven van bepaalde (verzonnen) families psychologische roman > beschrijving van mensen die het psychisch moeilijk hadden sociale roman > laten zien hoe mensen gevormd worden door hun plek in de maatschappij, hadden een maatschappelijk doel > het verbeteren van de maatschappij kenmerken > ze zijn somber en pessimistisch Fatalisme > de opvatting dat het leven van de mens geheel door een noodlot bepaald wordt en dat vrije wil niet bestaat. Het naturalisme is een Fin-de-siècle stroming, maar staat haaks op het estheticisme en ook op het impressionisme. Er is toch een nauwe band tussen naturalisme en impressionisme > veel naturalistische werken hebben veel impressionistische neologismen, beeldspraken en bepalingen. Het naturalisme werd niet gunstig onthaald: velen vonden de socialistische oproerkraaierij en de nadruk op onderbewuste gevoelens (seksuele) was ook niet gewenst. § 64 De beweging van Tachtig 24 Tachtigers > groepje Amsterdamse schrijvers die ± 1880 debuteerden. Kenmerk van hen is impressionisme en naturalisme. Ze zetten zich af tegen literatuur van hun voorgangers, taal van voorgangers was te ouderwets en inhoud te moraliserend. 2 belangrijkste critici onder tachtigers: 1) Willem Kloos (1859-1938) > serieus criticus en beoordeelde boeken op grond van argumenten 2) Lodewijk van Deyssel (1864-1952) > bekommerde zich niet om argumenten, maar ging louter op zijn gevoel af: daarom grootmeester op het gebied van de scheldkritiek. Hij was soms behoorlijk grof. De Tachtigers kregen hun werk maar moeilijk geplaatst in de bestaande literaire bladen, waarvan De Gids de belangrijkste was. Daarom richtten ze in 1885 sarcastisch De Nieuwe Gids op. Aanvankelijk was dit een goed blad, maar de groep viel al snel uiteen door onderlinge ruzies. In 1893 bleef Kloos als enige redacteur over en maakte er een soort privé-tijdschrift van, waarin weinig goeds verscheen. Het blad stierf een roemloze dood in 1943. De Tachtigers probeerden in hun creatieve werk uit te gaan van principes die zij misten in de kunst van hun directe voorgangers. Hun hoofdprincipe > vorm en inhoud dienen één te zijn > een bepaalde inhoud (wat schrijf je) brengt een bepaalde vorm (hoe schrijf je het) met zich mee. Dit principe geldt voor alle echte kunst. De Tachtigers vonden dat dit principe uit het oog was verloren: alles werd geschreven in hoogdravende en ouderwetse boekentaal 2e principe > kunst dient een persoonlijke uiting te zijn. Kunst is niet het uiten van gemeenplaatsen (dingen die iedereen vindt), maar – in de woorden van Kloos ‘de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie’. Het individualisme kwam vooral tot uiting in de eis van oorspronkelijke beeldspraak > metaforen en vergelijkingen, die zo precies mogelijk de gevoelens van de dichter weergaven § 68 Symbolisme, art nouveau, Jugendstil Nieuwe stroming > het symbolisme > overheerste geleidelijk aan de West-Europese poëzie Impressionisten en naturalisten > gericht op de ons omringende werkelijkheid Symbolisten > streefden erna om de wereld boven of achter de realiteit van alledag te onthullen. Zij koesteren de opvatting dat de werkelijkheid zoals wij die waarnemen niet de hele werkelijkheid is, maar slechts een afspiegeling van een hogere of diepere realiteit Onze cultuur kent talloze symbolen > woorden en beelden die meer betekenen dan zichzelf. Bijv. het hakenkruis > staat voor een fascistisch geordende maatschappij > staat voor concentratiekampen en morele verdorvenheid algemene symbolen > iedereen heeft er dezelfde opvatting over individuele symbolen > ieder heeft er zijn eigen opvatting over Symbolen Individuele symbolen worden vaak gebruikt door de symbolistische kunstenaars. Zij hanteren in hun werk een groot aantal woorden/voorstellingen, die binnen dat werk een symbolische functie hebben en daar dus meer beteken dan elders. Dit maakt hun werk moeilijk, omdat de symbolische betekenis ervan niet meteen duidelijk is. Daar komt ook nog bij dat bij sommige symbolisten het ontdekken van een hogere realiteit overgaat in het scheppen ervan. Het symbolisme in de schilderkunst > nauw verbonden met jugendstil/art nouveau Art nouveau > het gebruik van motieven uit de planten- en dierenwereld, die verwerkt werden in boekomslagen, glaswerk, behang, meubels, smeedijzeren, hekken en dergelijke 25 > geliefde motieven waren zwanen, pauwen, fonteinen en vruchten > niet natuurgetrouw weergegeven, maar heel gestileerd met golvende lijnen § 70 De neoromantiek Net als het symbolisme is de neoromantiek een reactie op het impressionisme en naturalisme. Het fantasievolle, wonderlijke en lieflijke gaat weer de overhand krijgen op het zakelijke en het sombere. De nadruk op het noodlot blijft in zekere zin bestaan. Bij de neoromantiek is het noodlot weer iets bovennatuurlijks en geheimzinnigs, waar de mens absoluut geen vat op heeft. Dit komt overeen met de sterke voorkeur van de neoromantici voor het geheimzinnige en het fantastische in hun boeken. Hun romans spelen zich af in het verleden en in exotische streken. Hun grote thema’s zijn typisch romantische zaken > eenzaamheid, zwerflust, verzet tegen de maatschappij, onvervulde verlangens, dood en verval. Buitenland > bloeide vooral in Engeland > griezelroman, detectiveroman en sciencefiction kwamen tot bloei bij schrijvers als Bram Stoker (Dracula), H.G. Wells (the time machine) en Arthur Conan Doyle (de Sherlock Holmes - verhalen) In de muziekgeschiedenis spreekt men steeds van late romantiek. De reden daarvoor is dat de romantische muziek uit het begin van de 19de eeuw zonder onderbreking bleef voortbestaan tot in het begin van de 20ste eeuw. Laatromantische muziek > de grenzen vervagen tussen de verschillende genres > vocale en instrumentale vormen worden steeds vaker gemengd > in het orkest worden allerlei nieuwe instrumenten gebruikt > het accent verschuift van de strijkers naar de blazers en het slagwerk. § 71 Neoromantische schrijvers De neoromantiek kent vele gezichten: Verlangen naar waarheid/rust bijv. J.A der Mouw (1910*) Godsdienstig verlangen bijv. G. Gossaert (1910*) Verlangen naar andere tijden/landen > onvervulbaarheid van dit verlangen bijv. A Van Schendel (1910*) Hij schreef tot aan het eind van de jaren ’20 neoromantische boeken. Aantal bekende boeken zijn > Een zwerver verliefd > Een zwerver verdwaald Na deze periode trad er een verandering op in zijn werk en werden zijn romans tamelijk somber en realistisch. Het meest gelezen boek uit deze reeks is ‘Het fregatschip Johanna Maria’. Latere boeken van Van Schendel zijn: de waterman (1933) een Hollands drama (1935) de wereld een dansfeest (1938) Levensverlangen bijv. H. Teirlinck > bevrijding van het naturalisme Verlangen aar een bettere, sociale orde bijv. H. Heijermans Teleurgestelde verlangen > maatschappijkritisch en escapisme bijv. W. Elschot en Nescio (1910*) Verlangen naar de oertijd bijv. A.R. Holst Onvervulbaarheid van het verlangen leidend tot zwerven 26 bijv. J.C. Bloem (1910*) Hij schreef een tiental meestal zeer dunne bundels met overwegend zeef sombere gedichten, die typerend zijn voor de neoromantiek. * > 1910 houdt in dat deze schrijvers echte neoromantici waren Een andere bekende schrijver uit die tijd was J.H. Leopold. Hij was van dezelfde generatie als de tachtigers maar debuteerde pas in 1893. Hij werd bekend met zijn oosterse kwatrijnen > vierregelige gedichtjes met een zwaarmoedige, vaak zelfs cynische inhoud. Het rijmschema is vrijwel altijd AABA. Dergelijke gedichten stammen uit de oude Perzische literatuur. § 73 Personages Figuren > hoofdfiguren > bijfiguren > achtergrondfiguren Hoofdpersoon > held > antiheld Karakter > type Romans > psychologisch > sociaal > ontwikkeling (grote rol in verhaal) (kleine rol in verhaal) (slechts aanwezig omdat ze in de realiteit ook aanwezig zijn) > iemand die zelf de loop van de gebeurtenissen bepaalt > hoofdpersoon bepaald door zijn omgeving > personage waarvan ofwel 1 karakteristiek is gegeven, ofwel de karaktertrekken tot karikatuur zijn gemaakt. > flat character > bijpersoon > kom je weinig over te weten > round character > hoofdpersoon > kom je bijna alles over te weten > personage(s) zo diepgaand mogelijk beschrijven > beschrijving v/e maatschappelijk bepaalde groep personen > geestelijke rijping van een persoon staat centraal (apart type van een psychologische roman) § 74 Historische tijd, plaats en ruimte Romangenres > historisch > speelt zich af voor 1900 > toekomst > zeden > de zeden van een bepaalde tijd staan primair Alle romans spelen zich af in een bepaalde tijd, maar daarnaast ook op een bepaalde plaats. Die plaats vloeit voort uit de handeling of wordt om een bepaalde reden gekozen. Ruimte > plaats van de handeling door de schrijver bewust bedacht (symbolisch) § 94 Tijdsduur Tijdsduur Versnellingen > de tijd die in een boek verstrijkt > de gebeurtenissen worden beknopter verteld dan in de omringende passages (3 jaar tijd verteld in 10 regels) 2 afwijkingen v/d Vertragingen > een belangrijk onderdeel wordt uitvoeriger beschreven tijdsduur dan de gebeurtenissen ervoor/erna Innerlijke monoloog (stream of consciousness) > directe weergave van het denkproces Het weergeven van gedachten kan op 2 manieren gebeuren, namelijk: 1) de gedachten vertellen 2) het denkproces zo letterlijk mogelijk weergeven § 95 Tijdsvolgorde Tijdsvolgorde > 2 afwijkingen > Flashbacks 1) 2) flashbacks vooruitwijzingen > er wordt iets meegedeeld wat eerder is gebeurd Anachronieën* Vooruitwijzingen> er wordt iets meegedeeld wat nog aan de orde zal komen * anachronieën is afgeleid van anachronisme > iets wat niet bij de tijd past Flashbacks > intern > situatie die eerder in het boek is voorgekomen 27 > extern > iets wat gebeurd is voordat de handeling van het boek begint Vooruitwijzingen> intern > extern > iets wat verderop nauwkeurig verteld wordt > speelt zich af na de handeling die in het boek is beschreven § 96 Perspectief Perspectief > personaal > auctoriaal > je ziet alles door de ogen van een persoon uit het boek > je ziet alles door de ogen van de schrijver In het auctoriale perspectief vertelt de auteur niet vanuit een personage, maar vertelt hij over hen. Dit personage wordt een alwetende verteller genoemd > iemand die alles ziet en hoort, die de gedachten van iedereen kent, die weet wat eerder is gebeurd en wat later gaat gebeuren. Ook geeft die vaak commentaar. § 130 Literatuur en lectuur Verschil literatuur - lectuur > literaire schrijvers kunnen beter schrijven dan niet-literaire schrijvers: leggen zich toe op het schrijven van een verantwoordelijke stijl die zo goed mogelijk weergeeft wat ze te zeggen hebben een grotere woordenschat hun zinsconstructies kennen meer variaties ze gebruiken nieuw bedachte beelden i.p.v. clichés hun romans zijn uitgekiend in elkaar gezet. Lectuur > verbruiksgoed > het wordt op grote schaal geproduceerd, om een keer gelezen en daarna vergeten te worden > doel > de lezer een verhaal te bieden waarin hij enkele uren in kan opgaan > ’t dient als vermaak > de oppervlakte van de wereld en de mens weergeven Literatuur > gebruiksgoed > als de lezer het boek uitheeft, dan moet er iets blijven hangen > doel > boodschap achterlaten > vermaak maar dan met een boodschap > d.m.v. de intrige een wereld van gedachten, gevoelens, handelingen en opvattingen waarin we iets van onszelf kunnen herkennen en waarvan we iets kunnen leren, weergeven In een roman komen handelingen voor die verricht worden door mensen. Lectuur > handelingen centraal > personen slechts middelen om handelingen te verrichten Literatuur > de handelingen dienen om te laten zien hoe mensen zijn Literatuur ontmaskert > de mens > het beeld van de wereld Ze laat zien dat de vastgeroeste ideeën onjuist zijn en dat de traditionele voorstelling van zaken niet deugt. Lectuur echter heeft helemaal niet de bedoeling om de wereld te ontmaskeren. Ze biedt de lezer slechts een mogelijkheid om voor enkele uren te ontsnappen uit de werkelijkheid en op te gaan in een fictionele wereld waarin alles op zijn pootjes terecht komt > escape-literatuur. Literaire verhalen hebben een dubbele bodem > ambigu. Van dit soort verhalen zou je kunnen zeggen dat ze helemaal ‘open’ zijn > de lezer weet aan het eind niet precies weet wat hij nu eigenlijk gelezen heeft, waardoor het verhaal nog langer in zijn hoofd blijft naspoken. 28