De Verlichting Politiek Langzaamaan ontstonden de ‘absolute monarchieën’. Koninkrijken dus, waarin de koning slechts aan god verantwoording verschuldigd was. Ten tijde van de 18e eeuw beheerste het absolutisme (l’état c’est moi!’) de politiek volledig. De welvaart was toegenomen en ook de bevolking nam toe. De burgerij was een zeer sterke, economische klasse. Ondanks dat in de Nederland omringende landen het centrale gezag heerste, bleef de republiek der Nederlanden een statenverbond met aan het hoofd een Staten-Generaal in plaats van een vorst. De Nederlandse gewesten gingen eigenlijk volledig hun eigen gang. In de tweede helft van de 18e eeuw ontstonden in de Republiek twee politieke stromingen: de patriotten (zij streefden naar meer democratie) en de prinsgezinden die aanhangers waren van de stadhouders aan het huis van Oranje. In Frankrijk leidde het grote verzet tegen de koning tot de Franse Revolutie in 1789. De ‘trias politica’ komt op. Het is de opvatting dat de uitvoerende macht (de regering), de wetgevende macht (het parlement) en de rechterlijke macht gescheiden moeten zijn. Dus: de regering wordt gecontroleerd door het parlement en de rechterlijke macht houdt zich bezig met het handhaven van de door hen gestelde en gecontroleerde wetten. Deze ‘trias politica’ is een fenomeen dat nog steeds bestaat. Het kon opkomen tijdens de verlichting door de tolerante en rationele cultuur. Koninkrijken en godsdiensten waren niet rationeel en dus af te keuren. Cultuur De verlichting is een periode van verduidelijking. De wereld wordt langzaamaan duidelijk. Synoniemen voor de verlichting zijn: ‘aufklärung’, ‘enlightment’ of in het Frans: ‘siècle des lumières’. De mens had als het ware in duisternis geleefd en kwam daar door het rationalisme weer uit. Men begon de wereld te begrijpen en kon door wetenschappelijke inzichten alles verklaren. Dat is tevens de reden waarom de verlichting zo’n positieve tijd was: de mens leek in staat alles te verklaren. De andere reden waarom de verlichting zo’n positieve tijd was, was de gedachte dat de mens goed geboren werd. Men hoefde een kind dus alleen maar het goede aan te leren. Ondanks deze sterke stroming op het gebied van wetenschap en dergelijke door het oprukkende rationalisme, was de culturele periode in de Nederlanden minder. De grote gouden eeuw was natuurlijk niet te evenaren. De wetenschappelijke inzichten groeiden dus. Fysici onderzochten de elektriciteit, scheikundigen begonnen de elementen te classificeren, etc. Op het religieuze gebied kwam het deïsme op. De gedachte dat er wel een opperwezen bestaat, maar dat het zinloos is dat opperwezen te vereren. De idee van verdraagzaamheid en tolerantie kwam wel op: gelijkheid van godsdienst. Ieder mens moet kunnen denken en vinden wat hij wil. Dat streven naar vrijheid leidde ook tot de opkomst van het liberalisme, met als grondlegger: Adam Smith. Hij pleitte ervoor dat de overheid zich zo weinig mogelijk bemoeide met de economie: het marktmechanisme – vraag en aanbod – zou dat vanzelf doen. Literatuur De regels van het classicisme (het hoofdkenmerk dat die stroming stelde: esthetisch dus regels volgend) zijn nog van toepassing op de poëzie uit deze tijd. Ook daarin vond je de regels van rijm en regelmaat. Het ruimdenkende van de verlichting treft men dus vooral aan in het proza. Het absolute hoofdkenmerk van de literatuur van tijdens de verlichting is het didactische. Literatuur moest de lezer die nieuwe rationele inzichten vertellen. Het is daarom ook dat de literatuur in grote mate non-fictioneel is en dat de taal erg sober en zakelijk is. Er kwamen dus encyclopedische teksten voor in navolging van de Franse Encyclopédie van Diderot. De Nederlander Justus van Effen schreef in zijn ‘De Hollandse Spectator’ encyclopedische geschriften. In dit genre schreef men dus didactische en moralistische geschriften. Ze gingen over allerhande onderwerpen: wetenschap, literatuur, opvoedkunde, etc. De teksten waren niet zuiver informatief maar bevatten net als bijvoorbeeld de encyclopedie van Jacob van Maerlant ook oordelen. Iets wat in onze huidige encyclopedieën absoluut uit den boze is. Er ontstaan meer genres. De literatuur is niet alleen didactisch-moralistisch, maar ook episch-didactisch. Dus komt het imaginaire reisverhaal op. Een tekst waarin men een reis beschrijft die nooit heeft plaatsgevonden maar waarin men net doet alsof dat wel het geval was. Het genre was populair en natuurlijk heel didactisch van aard. Je leerde hoe je je moest gedragen. Het grootste voorbeeld hierbij is natuurlijk: Gulliver’s travels. Een Engels voorbeeld? Ja. We moeten eerlijk zijn: de verlichting was vooral een Engelse en misschien Duitse en Franse periode. Ook de utopische romans komen op. Ook een imaginair reisverhaal, maar dan vooral gericht op de utopische en dus onbereikbare, ideale wereld. Het derde genre dat opkomt is de robinsonade. Een roman die gaat over een persoon die langere tijd in afzondering moet leven. Het beroemdste voorbeeld daarbij is Robinson Crusoë uit 1719 van Daniël Defoe. Jij kijkt misschien weleens naar Expeditie Robinson, maar de ontberingen daar halen het natuurlijk niet bij de mensen uit de tijd van de renaissance en verlichting die werkelijk op zoek gingen naar land. En ook niemand konden wegstemmen. Het belangrijkste genre dat opkomt – en eigenlijk echt voor het eerst – is de roman. De roman zoals we die nu kennen. Bij alle andere genres gaat het om de ideeën die de lezer moeten worden aangeleerd. Bij de roman staan de personages centraal en de gebeurtenissen die zij meemaken. De auteurs tekenen karakters in psychologische romans en laten hun ontwikkeling zien in ontwikkelingromans.