Samenwerking Vlaamse Gemeenschap – Justitie inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden Basisprincipes en organisatie 1. Verantwoording De Vlaamse Regering keurde op 8 december 2000 het “Strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden” goed. Tevens werd beslist 1°) het strategisch plan op te starten in de pilootregio Antwerpen-Kempen, 2°) vóór 30 april 2001 een concept van samenwerking tussen alle betrokken actoren te ontwikkelen en 3°) tegen het einde van 2001 een operationeel plan uit te werken – met inbegrip van de budgettaire implicaties voor de diverse bevoegdheidsterreinen – met het oog op de verdere geleidelijke implementatie van het plan. De Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen werd er mee gelast verder overleg te plegen met Justitie in functie van voornoemde implementatie. In de beslissing van de Vlaamse Regering wordt uitdrukkelijk stilgestaan bij het ‘concept van samenwerking tussen alle betrokken actoren’. Daarmee wordt de uitwerking van de derde strategische doelstelling van het plan op de voorgrond geplaatst. Deze doelstelling luidt: “Ontwikkelen en implementeren van samenwerkingsmodellen en organisatievormen om tot een optimale inbedding en integratie van de Vlaamse Gemeenschap in de gevangenissen te komen met het oog op de grootst mogelijke efficiëntie en effectiviteit van een integrale hulpen dienstverlening. Hierbij streven we ernaar om onze samenwerkingsstructuren zo transparant mogelijk te maken”. De wijze waarop de samenwerking tussen de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap en vervolgens tussen deze voorzieningen en de gevangenissen georganiseerd wordt, wordt kennelijk als de hoeksteen gezien voor een geslaagde realisatie van de andere strategische doelstellingen van het plan. Terecht. Het is vooreerst van groot belang dat de gevarieerde Vlaamse gemeenschapsbijdrage tot de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden intern gecoördineerd wordt met het oog op een coherent, integraal, continu en kwaliteitsvol toepasbaar aanbod. Vervolgens is het van groot belang dit aanbod zorgvuldig af te stemmen, op de eigen opdrachten van de gevangenissen ter zake, op de mogelijkheden en onmogelijkheden tot inpassing van dit aanbod in het gevangenismilieu en op de individuele detentie- en reclasseringsplanning van de gedetineerden. 1 Het belang van deze nota is er dan ook in gelegen een samenwerkingsconcept uit te tekenen waarin alle Vlaamse en federale actoren zich kunnen herkennen en waaraan zij zich willen houden. Als het samenwerkingsconcept na evaluatie werkzaam blijkt, kan het de basis vormen voor een nieuw samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap en Justitie. 2. Werkwijze Bij de formulering van onderhavig concept van samenwerking werd getracht maximaal verder te bouwen op de ervaringen opgedaan in de welzijnsteams (Samenwerkingsakkoord van 28 februari 1994), in diverse projecten (Desmos, Sociaal-cultureel werk,…) en op de ervaringen van talrijke geconsulteerde personen en organisaties. Een conclusie die zich van daar uit opdringt is dat dit concept zeker niet als het ‘definitieve’ concept mag beschouwd worden maar wel als een voor evolutie en bijsturing vatbaar gegeven moet gezien worden. Concrete ervaring in de pilootregio moet toelaten dit grondig te evalueren en zo nodig bij te sturen. Aan elk interorganisationeel organisatiemodel liggen doelstellingen/waarden ten grondslag waarrond de verschillende organisaties willen samenwerken en ook doelstellingen/waarden die de onderscheiden organisaties zélf willen verwezenlijken. Dit is ook zo in de samenwerking tussen Vlaamse gemeenschapsvoorzieningen onderling en in hun samenwerking met de gevangenissen. In deze context gaat het evenwel om een vrij complex gegeven. Het gaat niet alleen om de samenwerkingsproblematiek tussen onafhankelijke overheden (de Vlaamse en de federale overheid), om de samenwerking tussen grote/kleine, openbare/private organisaties, maar ook om samenwerking in een domein waar de doelstellingen op het eerste gezicht sterk met elkaar kunnen conflicteren (welzijnsbevordering versus strafuitvoering; reïntegratie versus bescherming van de maatschappij; hulp- en dienstverlening versus veiligheid). Een feit is dat in de gevangeniscontext al deze doelstellingen zich dienen te voltrekken aan één en dezelfde persoon, de gedetineerde. Om de complexiteit van deze gegevens zo goed mogelijk te erkennen en te vatten, werd in deze nota getracht de basisprincipes waarop de samenwerking stoelt zo helder mogelijk te expliciteren. Het eigenlijke in paragraaf 4 voorgestelde samenwerkings- en organisatieconcept steunt ten gronde op twee pijlers: de vormgeving aan de interne coördinatie van de Vlaamse gemeenschapsinbreng in de gevangenissen in het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening enerzijds en de vormgeving aan de afstemming van deze inbreng op de penitentiaire mogelijkheden en beperkingen anderzijds. Er zal tenslotte ook aandacht besteed worden aan de begeleiding van de lokale implementatie van het samenwerkingsmodel in de pilootregio’s en aan de bovenlokale sturing en opvolging zowel op Vlaams niveau als op bilateraal niveau. 2 3. Basisprincipes 3.1. Bevoegdheidsrechtelijk correcte uitgangspunten De Vlaamse gemeenschapsinbreng 1 in de gevangenissen dient gesteund te worden op bevoegdheidsrechtelijk correcte uitgangspunten. Dit betekent volgens de rechtsleer met name dat de Vlaamse Gemeenschap volledig bevoegd is voor het regelen en organiseren van haar bevoegdheden ten aanzien van gedetineerden 2. Consequent doorgedacht, betekent dit dat de Vlaamse Gemeenschap verantwoordelijk is voor de ontwikkeling, de financiering, de aard, de kwaliteit, de duurzaamheid en de uniforme en rechtsgelijke uitbouw van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en hun directe sociale omgeving. Mocht de Vlaamse Gemeenschap in gebreke blijven haar bevoegdheden ten aanzien van gedetineerden uit te oefenen, is de federale overheid - verantwoordelijk voor de detentie en de levensomstandigheden in de gevangenis – volgens de rechtsleer bevoegd suppletief activiteiten aan te bieden teneinde haar in volkenrechtelijke akten neergelegde verplichtingen na te komen.3 Dit laatste geldt evenwel niet voor de sociale hulp- en dienstverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie (art. 7, §5, II, 7° BWHI) welke een exclusieve bevoegdheid van de gemeenschappen is en waar het optreden van de federale overheid op dit domein een schending zou betekenen van de bevoegdheidsverdelende regels.4 Op het raakvlak tussen het bevoegdheidsdomein van de gemeenschappen of gewesten en dat van de federale overheid, dienen de beginselen van “behoorlijk nabuurschap” te worden 1 Wanneer in deze tekst sprake is van de ‘Vlaamse gemeenschap’, worden zowel de gemeenschapsals gewestbevoegdheden en –voorzieningen bedoeld. 2 RIMANQUE, K., Nota betreffende de federale bevoegdheidsverdeling bij de uitvoering van vrijheidsstraffen, Antwerpen, Universitaire Instelling Antwerpen, 1998, niet gepubliceerd advies aan de minister van Justitie). Pro memorie wordt hier de vigerende bevoegdheidsverdeling bij de uitvoering van vrijheidsstraffen gegeven De gemeenschappen zijn bevoegd voor de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie (art. 5, §1, II, 7° BWHI); De gemeenschappen zijn bevoegd voor: Het onderwijs (art. 127, §1, 2° GW); Navolgende culturele aangelegenheden: De bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten; De permanente opvoeding en de culturele animatie; De lichamelijke opvoeding, de sport; De intellectuele, morele en sociale vorming; De beroepsomscholing en –bijscholing (art. 4, 5°, 8°, 9°, 14° en 16° BWHI) Navolgende persoonsgebonden aangelegenheden: De gezondheidsopvoeding; De preventieve gezondheidszorg; Alle vormen van hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen; Het beleid inzake maatschappelijk welzijn; Het beleid inzake mindervaliden; (art. 5, §1, 1°, 2° en 4° BWHI, met uitzondering van sommige aan de federale overheid voorbehouden aspecten van deze aangelegenheden). De gewesten zijn bevoegd voor de arbeidsbemiddeling (art. 6, §1, IX, 1° BWHI). 3 Zie RIMANQUE,K., o.c., p.7. 4 Zie RIMANQUE,K., o.c., p.7-8. 3 toegepast. Daartoe behoren de beginselen van redelijkheid en evenredigheid. Deze beginselen hebben tot gevolg dat geen macht in de staat zo van de eigen bevoegdheden mag gebruik maken, dat voor een andere macht de onmogelijkheid dreigt haar bevoegdheden uit te oefenen of dat deze uitoefening overdreven moeilijk wordt gemaakt5. Met betrekking tot de uitbouw van de hulp- en dienstverlening voor gedetineerden – prerogatief van de gemeenschapsoverheid - betekent dit dat deze de strafuitvoering niet mag belemmeren en de orde en de veiligheid niet mag onmogelijk maken of overdreven bemoeilijken. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen – prerogatief van de federale overheid – betekent dit dat de penitentiaire administratie een faciliterend beleid dient te voeren dat de gemeenschappen en gewesten in de gelegenheid stelt hun aanbod aan maatschappelijke dienstverlening daadwerkelijk te presenteren en dat de gedetineerden in staat stelt daar effectief gebruik van te maken. Op 28 februari 1994 werd tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap een samenwerkingsakkoord gesloten dat tot doel had de hulp- en dienstverlening van de gemeenschap beter toegankelijk te maken voor de gedetineerden en hun naastbestaanden 6. Meerdere evoluties, met name de toegenomen verwachtingen vanuit Justitie en het hieronder bedoelde wetsvoorstel, nopen ertoe dit samenwerkingsakkoord te herzien in de richting van een meer substantiële bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap en van een betere organisatie en samenwerking tussen de actoren. In het wetsvoorstel houdende “Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden” dat in het najaar 2001 in de commissie Justitie van de Kamer van Volksvertegenwoordigers in bespreking zal genomen worden, is de inbreng van de gemeenschappen en gewesten zo geregeld dat aan de penitentiaire administratie een zorgplicht wordt opgelegd om gedetineerden toe te laten een beroep te doen op de hulp- en dienstverlening van de gemeenschappen en gewesten. Bevoegdheidsrechtelijk correcte uitgangspunten mogen evenwel niet doen vergeten dat het op de eerste plaats van belang is dat de Vlaamse Gemeenschap en Justitie samen zoeken naar wat hen bindt in de zorg voor gedetineerden en dat zodoende een gemeenschappelijk gedragen aanbod kan ontwikkeld worden. 3.2. De missie als basis De Vlaamse Gemeenschap wil haar optreden in de gevangenissen baseren op de missie, de visie, de doelstellingen en de acties zoals verwoord in het ‘Strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 8 december 2000. De missie werd daarin verwoord als: “De Vlaamse Gemeenschap waarborgt het recht van alle gedetineerden en hun directe sociale omgeving op een integrale en kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening zodat ook zij zich harmonisch en volwaardig kunnen ontplooien in de samenleving”. 5 Arbitragehof, arrest nr. 27, 22 oktober 1986, B.S. 23 november 1996 en arrest nr. 6/95, 2 februari 1995, B.S., 23 februari 1995 (geciteerd in RIMANQUE, K., o.c.). 6 Decreet van 11 mei 1999 houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord van 28 februari 1994, gewijzigd op 7 juli 1998, tussen de Staat en de Vlaamse Gemeenschap inzake de sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie, B.S., 10 april 2001. 4 3.3. Samenwerking Justitie Het benadrukken van de autonome bevoegdheidsuitoefening door de Vlaamse Gemeenschap, mag niet leiden tot de gedachte dat deze volkomen los van de federale bevoegdheden zou kunnen uitgeoefend worden. Er dient integendeel terdege rekening gehouden te worden met de eigen bevoegdheden van de federale overheid die, naast de veilige en ordelijke uitvoering van straffen en maatregelen, een algemene bevoegdheid heeft m.b.t. het verzekeren van humane detentievoorwaarden voor gedetineerden. Deze komt onder meer tot uiting in de algemene opdrachtformulering van de gevangenissen 7, in de functiebeschrijving van de diverse personeelscategorieën en in talrijke initiatieven die (soms van oudsher) binnen de gevangenissen genomen werden om de levensomstandigheden en de voorbereiding van de sociale reïntegratie van de gedetineerden te verbeteren. De verantwoordelijkheid ten aanzien van gedetineerden kan dan ook niet rigide opgedeeld worden in een verantwoordelijkheid voor ‘sociale reïntegratie’ (bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap) enerzijds en een verantwoordelijkheid voor ‘humane strafuitvoering’ (bevoegdheid ministerie van Justitie) anderzijds. Polarisatie tussen sociale reïntegratie en strafuitvoering of monopolisering van welzijnsbekommernissen zijn in deze absoluut uit den boze. Het gemeenschappelijke objectief is immers dat gedetineerden zich harmonisch en volwaardig zouden kunnen ontplooien in de samenleving. Dit veronderstelt een permanente zoektocht naar de wijze waarop zowel vanuit het oogpunt ‘hulp- en dienstverlening met het oog op sociale reïntegratie’ als vanuit het oogpunt ‘humane uitvoering van de straf’ kan bijgedragen worden tot het beter realiseren van dit objectief. De Vlaamse Gemeenschap dient vanuit haar kennis en knowhow een aangepaste invulling te geven aan de bevordering van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden en optimaal in te spelen op de mogelijkheden die de strafuitvoering daartoe biedt (resp. de justitiële initiatieven in dit verband te versterken en te verdiepen). De actuele regelgeving betreffende de uitvoering van straffen en maatregelen (regime, verlof, vervroegde invrijheidstelling,…) biedt reeds zeer veel mogelijkheden om hulp- en dienstverleningsgericht tussen te komen. De toekomstige federale ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ biedt hiertoe zo mogelijk nog meer aanknopingspunten. In het bijzonder de idee van detentieplanning nodigt ertoe uit een concrete invulling te verzekeren van het gemeenschapsaanbod van hulp- en dienstverlening. Samenwerking met Justitie is aldus een sleutelwoord dat het optreden van de Vlaamse gemeenschapsvoorzieningen dient te schragen. De navolgende werkdefinitie kan richtinggevend zijn voor de beoogde samenwerking tussen de hulp- en dienstverleningsactoren onderling én tussen deze laatste en de justitiële diensten. Het Directoraat-generaal Strafinrichtingen heeft als opdracht ‘de uitvoering te verzekeren van de straffen, maatregelen en gerechtelijke beslissingen ten opzichte van de personen die haar toevertrouwd zijn. Ze moet deze taak uitoefenen met de voortdurende bezorgdheid om een maximale ontplooiing van de betrokken individuen toe te laten, om op die manier bij te dragen tot hun sociale reïntegratie. Dit gebeurt in omstandigheden waarbij het respect van hun menselijke waardigheid wordt in acht genomen en de veiligheid van de maatschappij, van het personeel en van de gedetineerden optimaal wordt gewaarborgd’. 7 5 Interorganisationele samenwerkingsverbanden worden gekenmerkt door een complementaire en gelijkwaardige verhouding tussen twee of meer partijen die van elkaar verschillen qua organisatietype, doelstellingen, activiteiten, middelen en werkwijzen. De partijen leveren allen een onderscheiden maar essentieel geachte bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstelling van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband is gebaseerd op wederzijds respect en erkenning van de waarde van de onderscheiden bijdragen en van elkaars onafhankelijkheid. In het samenwerkingsverband wordt permanent ruimte gecreëerd voor gesprekken en onderhandelingen over (gezamenlijke) projecten die de realisatie van de doelstellingen van het samenwerkingsverband dichterbij brengen.8 3.4. Transparantie De uitvoering van straffen en maatregelen is op belangrijke onderdelen inzake de bejegening van gedetineerden, afhankelijk van de omvang en de kwaliteit van het aanbod van de gemeenschapsvoorzieningen. Het spreekt vanzelf dat dit niet aan het toeval kan overgelaten worden. Men kan geen gevangenis beheren en een bepaalde minimum- of kwaliteitsstandaard ontwikkelen voor het regime van de gedetineerden als er geen duidelijkheid en zekerheid is rond wat concreet aan gedetineerden kan/moet/zal aangeboden worden. Vandaar dat het aanbod van de Vlaamse Gemeenschap zeer transparant moet zijn naar inhoud (wat?), beschikbaarheid (wanneer? waar?), omvang (hoe veel?), verantwoordelijkheid (wie?), beoogde doelstellingen en resultaten, beperkingen. Deze transparantie is met name ook belangrijk naar de gedetineerden zelf: zij dienen te weten tot wie ze zich waarvoor kunnen wenden en wat het belang en de samenhang is van de stappen die zij zetten. Dit kan goed geïllustreerd worden aan de hand van het reclasseringsplan dat de gedetineerden dienen op te stellen met het oog op hun voorwaardelijke invrijheidstelling. Zij kunnen daartoe zeer uiteenlopende initiatieven nemen en een beroep doen op verschillende diensten. Dit laatste werd zelfs uitdrukkelijk voorzien in art. 2 van de Wet van 5 maart 1998: ‘voor het opstellen van het reclasseringsplan wordt de veroordeelde bijgestaan door de bevoegde diensten’. Het is uiteraard van belang dat de verschillende inspanningen van de gedetineerde resulteren in één samenhangend en realistisch reclasseringsplan. Het behoort trouwens tot de opdracht van de psychosociale dienst van de gevangenis om aan de Commissie voorwaardelijke invrijheidstelling een advies te verstrekken over dit plan. Dit wijst op de noodzaak de opmaak en de uitvoering van dit plan grondig door te praten met de gedetineerde zelf en met de verschillende actoren die bijstand verlenen en daarbij te streven naar maximale samenspraak en eensgezindheid. Transparantie is ook geboden qua deontologie. Op dit vlak kan het optreden van de Vlaamse Gemeenschap op gespannen voet staan met de strafuitvoering. Het aanbod van de Vlaamse Gemeenschap kan immers principieel gekarakteriseerd worden als een vrij toegankelijk aanbod waaraan de gedetineerde vrijwillig deelneemt. Daarenboven dient de relatie hulp- of dienstverlener / hulp- of dienstvrager principieel ook als vertrouwelijk gekarakteriseerd te worden. Vrijwilligheid en vertrouwelijkheid zijn in deze belangrijke waarden. Van het optreden van Justitie daarentegen zal niet zelden druk of zelfs dwang uitgaan op de gedetineerde om zich te conformeren aan bepaalde eisen (bijvoorbeeld zich te laten behandelen voor een of andere problematiek; zich te onthouden van bepaald gedrag;…) zo hij 8 Vrije vertaling van de definitie van partenariat in de Dictionnaire critique de l’action sociale. 6 wenst te genieten van een of andere regime- of vrijstellingsfaciliteit. Dit heeft te maken met het feit dat de justitiële beslissingen (in verband met verlof, vervroegde invrijheidstelling,…) tegelijkertijd rekening dienen te houden met het individueel belang van de gedetineerde én met het collectief belang (bescherming van de maatschappij tegen recidive), wat in de praktijk een voorafgaande evaluatie van de psychosociale noden en tekorten van de gedetineerde (diagnose, criminogenese) én een evaluatie van de kans op recidive (prognose) veronderstelt. Deze evaluatieopdracht kleurt de relatie tussen de gedetineerden en de psychosociale dienst van de gevangenis uiteraard zeer sterk omdat mogelijk tegenindicaties voor een gunstiger regime of voor vervroegde invrijheidstelling gedetecteerd worden. De hulp- en dienstverleningsvoorzieningen bekommeren zich niet primair om risico-inschatting, normconformiteit of het wegwerken van persoonlijke tekorten maar eerder op het vergroten van kansen, op het ontwikkelen van competenties en op het ondersteunen van eigen (toekomst-) projecten, wat op zijn beurt de relatie met de gedetineerde een bepaalde inkleuring geeft. Het is goed mogelijk dat de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap heel wat informatie verwerven die relevant is voor de justitiële besluitvorming. Omgekeerd beschikt de gevangenis over heel wat informatie die verhelderend is voor de persoon en de achtergronden van de gedetineerde en die van doorslaggevende betekenis kan zijn voor zijn straftraject. De vraag is dan of en onder welke voorwaarden deze informatie onderling mededeelbaar en uitwisselbaar is, welke de consequenties zijn van het (niet) meedelen van informatie en wat in dat geheel de stem/de positie is van de gedetineerde zelf. Er is dus nood aan deontologisch correcte afspraken over informatie-uitwisseling. De beleidscel ‘samenleving en criminaliteit’ van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn zal tegen het jaareinde het nodige doen opdat een gedragscode ontwikkeld wordt voor de uitwisseling van informatie tussen Vlaamse actoren onderling en tussen deze laatsten en het gevangenispersoneel. In de pilootregio zal deze problematiek in open discussie en dialoog gevoerd moeten worden. Het gegeven dat de gedetineerde zélf, wil hij in aanmerking komen voor een voorwaardelijke invrijheidstelling, schriftelijk een reclasseringsplan moet opstellen, kan in deze richtinggevend zijn. Hij zal m.a.w. zélf willen/moeten rapporteren over zijn inspanningen en plannen naar sociale reïntegratie toe. Het feit dat hij voor de opmaak van zijn reclasseringsplan recht heeft op bijstand van de ‘bevoegde diensten’, maakt dat ook van de hulp- en dienstverlening een bijdrage in dit plan verwacht kan worden. In het reeds geciteerde wetsvoorstel ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, wordt het schriftelijk opstellen van zowel een detentieplan als een reclasseringsplan tot standaardpraktijk verheven. Een reden te meer om goed na te gaan welke de mogelijkheden en grenzen zijn van informatie-uitwisseling. 3.5. Een duidelijk mandaat De actoren van de Vlaamse Gemeenschap hebben een duidelijk ‘mandaat’ nodig om hun opdrachten in de gevangenissen uit te voeren. Deze mandatering dient te gebeuren zowel vanuit de Vlaamse als vanuit de federale overheid. 7 De minister van Justitie heeft reeds te kennen gegeven alle initiatieven die de Vlaamse Gemeenschap neemt inzake de uitbouw van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden te willen steunen. Hij heeft daarenboven positief gereageerd op het voorstel om vanuit de Vlaamse Gemeenschap ‘beleidsfuncties’ te voorzien in de gevangenissen. De Vlaamse Gemeenschap heeft zich in het strategisch plan (doelstelling 3) geëngageerd om (op termijn) de volgende functies in de gevangenissen te vervullen: Beleidsfunctie: instaan voor de algemene coördinatie van de hulp- en dienstverlening in samenwerking met de gevangenisdirectie; Toeleidings- en coördinatiefunctie: instaan voor het beschikbaar stellen van de hulp- en dienstverlening naar de gedetineerden, voor het toeleiden van de gedetineerden naar de hulp- en dienstverlening en voor de praktische coördinatie daarvan; Trajectbegeleidingsfunctie: instaan, in afstemming en overleg met de psychosociale dienst van de gevangenis, voor het integraal casemanagement van de detentie- en reclasseringsplannen van de gedetineerden; Hulp- en dienstverleningsfunctie: het uitvoeren van de diverse gewenste vormen van hulp- en dienstverlening. Het duidelijk definiëren en met personeel invullen van bovengenoemde functies, is een zéér belangrijk aspect van mandatering vanwege de Vlaamse Gemeenschap. Bij invulling van deze functies op maat van de vraag, zal Justitie deze een duidelijke plaats en mandaat geven in de gevangenisstructuur. Daarbij moet in dialoog met Justitie bekeken worden welke raakpunten er zijn tussen de verschillende genoemde functies en de functies die door personeelsleden van de gevangenis vervuld worden. In dit verband is het essentieel dat een gedragscode ontwikkeld wordt inzake de informatie-uitwisseling. Met de toeleidings- en de praktische coördinatie- en organisatiefunctie werd reeds heel wat ervaring opgedaan door de centra voor justitieel welzijnswerk, met name door de in deze centra aangestelde ‘bemiddelaars maatschappelijke dienstverlening’. Het vergt inderdaad heel wat praktisch-organisatorische demarches om het aanbod (hulpverlening, vorming, opleiding, ontspanning, animatie,…) van een veelheid van actoren in goede banen te leiden naar onthaal van medewerkers, lokalen, informatie en rekrutering van deelnemers, opstellen van deelnemerslijsten, verzorgen van deelnemersopvolging, informatie van het penitentiair personeel, implicaties voor bewegingen, enz. Het lijkt dan ook aangewezen de centra verder met deze toeleidings- en coördinatieopdracht te gelasten. De hulp- en dienstverleningsfunctie verwijst naar de opdracht vanuit alle relevante sectoren (welzijn, gezondheid, onderwijs, tewerkstelling, cultuur) van de Vlaamse Gemeenschap bij te dragen tot de uitbouw van het recht op hulp- en dienstverlening van gedetineerden en hun naastbestaanden. Ook hiermee werd reeds heel wat ervaring opgedaan. Het voorzien van een beleidsfunctie en een trajectbegeleidingsfunctie vanuit de Vlaamse Gemeenschap betreft een relatief nieuw gegeven. Het conceptuele werk hieromtrent moet nog grotendeels een aanvang nemen. Nauw overleg met Justitie is absoluut en van in het begin noodzakelijk, gelet op de directe raakvlakken met het beheer van de gevangenis en met de zorg voor de gedetineerden. De integrale trajectbegeleidingsfunctie kan, ten voorlopige titel, gedefinieerd worden als: Trajectbepaling: op basis van persoonlijke contacten met de individuele gedetineerde en op basis van door de hulp- en dienstverleners toegeleverde informatie, een 8 geïndividualiseerd en gefaseerd programma van hulp- en dienstverlening 9 uitzetten dat rekening houdt met het te doorlopen detentietraject; Trajectbewaking: het opvolgen en evalueren van de behoorlijke uitvoering van de geplande hulp- en dienstverlening; Trajectbijsturing: het zonodig aanpassen van het hulp- en dienstverleningsprogramma op basis van gewijzigde omstandigheden of verwachtingen; het bewaken van de continuïteit van de hulp- en dienstverlening in de overgang van de detentie- naar de reclasseringsfase. Belangrijke aspecten van de trajectbegeleiding zijn: informeren, motiveren, oriënteren en begeleiden van de gedetineerden alsook evalueren en bijsturen van het traject. Van de pilootgevangenissen wordt verwacht dat zij de eerste aanzetten geven voor de concrete invulling en uitwerking van de trajectbegeleidingsfunctie. De beleidsfunctie lijkt cruciaal voor de lokale implementatie van het door de Vlaamse Gemeenschap ontwikkelde beleid inzake hulp- en dienstverlening, voor de interne algemene coördinatie van het aanbod van de Vlaamse Gemeenschap en voor de afstemming daarvan op de federale aspecten van de detentie- en reclasseringsplanning en meer in het algemeen voor de inpassing van het gemeenschapsaanbod in het gevangenisregime. De persoon die deze functie vervult moet sturing en leiding kunnen geven aan een veelheid van lokale (openbare en private) actoren en in deze functie ook door hen aanvaard en gerespecteerd kunnen worden; hij moet de hulp- en dienstverlening adequaat kunnen vertegenwoordigen en er de nodige initiatiefruimte, werkruimte en medewerking kunnen voor bekomen t.a.v. de gevangenisdirectie en t.a.v. de diverse overheden of inrichtende machten; hij moet conflicten en meningsverschillen kunnen hanteren en tot een onderhandelde oplossing kunnen brengen. De opdrachts- en bevoegdheidsomschrijving, de inkadering in het organogram en in de beleids- en beslissingsstructuur van de gevangenis, de rekrutering selectie en vorming van deze beleidsverantwoordelijken vergt dan ook een zorgvuldige – inclusief met Justitie onderhandelde – voorbereiding. Alleszins lijkt, in functie van een gelijkvormige en rechtsgelijke uitbouw van de Vlaamse hulp- en dienstverlening, een bepaalde vorm van centrale aansturing van de personen die de beleidsfunctie waarnemen, onmisbaar. 3.6. Beslist maar bescheiden De Vlaamse Gemeenschap is niet in de positie dat zij meteen ten volle haar verantwoordelijkheden op het vlak van de hulp- en dienstverlening kan opnemen. De beleidsen budgettaire ruimte zal daarvoor maar geleidelijk beschikbaar komen. Daarenboven dient rekening gehouden te worden met diverse initiatieven op het vlak van de hulp- en dienstverlening die door gevangenisdirecties, psychosociale diensten en penitentiaire beambten genomen werden. Dit dwingt er toe beslist maar bescheiden op te treden. Beslist voor wat betreft het duidelijk willen opnemen van de verantwoordelijkheden. Bescheiden voor wat betreft de beperkte omvang die de hulp- en dienstverlening voorlopig slechts 9 Het individuele programma van hulp- en dienstverlening kan meerdere van elkaar onderscheiden maar op elkaar afgestemde trajecten omvatten zoals bijvoorbeeld een arbeidstoeleidingstraject, een vormingstraject, een hulpverleningstraject. 9 aanneemt. Het tegen het einde van 2001 op te stellen operationeel plan zal op dit vlak meer duidelijkheid moeten brengen. Van de hulp- en dienstverleningsactoren in de pilootregio wordt verwacht dat zij concrete gegevens verzamelen die toelaten een en ander programmatorisch uit te tekenen. 4. Operationalisering Het concept van samenwerking en organisatie dat hierna wordt voorgesteld, kadert in de samenwerkingsideeën die in art. 92bis §1 van de Wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen besloten liggen. Dit artikel luidt: “De Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten kunnen samenwerkingsakkoorden sluiten die onder meer betrekking hebben op de gezamenlijke oprichting en het gezamenlijk beheer van gemeenschappelijke diensten en instellingen, op het gezamenlijk uitoefenen van eigen bevoegdheden, of op de gemeenschappelijke ontwikkeling van initiatieven. Over de samenwerkingsakkoorden wordt onderhandeld en zij worden gesloten door de bevoegde overheid. In voorkomend geval hebben de akkoorden slechts gevolg nadat zij, al naar het geval, bij wet of decreet zijn goedgekeurd.” 4.1. Basisregels interorganisationele samenwerking Als fundament voor de beoogde interorganisationele samenwerking, kan verwezen worden naar de definitie gegeven in paragraaf 3.3. Aanvullend kunnen de volgende algemene richtlijnen – gegroeid uit de Desmoservaring – zinvol gebruikt worden in de pilootregio zowel voor de interne als voor de externe samenwerking: Respecteer verschillende meningen en standpunten. Maak ruimte voor discussie. Zorg dat u de vragen en behoeften van de cliënten goed kent. Tracht zo veel als mogelijk te weten over uw partners in de samenwerking en zoek naar gemeenschappelijke thema’s voor samenwerking. Definieer en benoem gemeenschappelijke uitgangspunten, doelstellingen en te behalen resultaten die duidelijk en werkbaar zijn voor alle partners. Zorg ervoor dat alle partners de algemene doelstellingen onderschrijven. Een belangrijke motivering voor het aangaan van een samenwerkingsverband kan er in bestaan dat een partner ‘financies’ kan leveren voor het uitvoeren van bepaalde activiteiten. Baseer het samenwerkingsverband echter nooit uitsluitend hierop. Bijdragen op het vlak van ideeën, ervaring, inhoudelijke of praktische steun zijn even waardevol en essentieel. Zorg voor contacten tussen veldwerkers en beleidsmakers zodat de bevindingen uit de praktijk kunnen doorstromen naar de beleidsontwikkeling. Tracht ervoor te zorgen dat de partners in het samenwerkingsverband bevoegd zijn om namens hun organisatie te spreken en te beslissen op het vlak van planning, uitvoering en bijsturing van activiteiten. 10 Zorg ervoor dat de vergaderingen van het samenwerkingsverband gebaseerd zijn op de eerlijke, vertrouwelijke en integere deelname van alle leden. Ga conflicten niet uit de weg maar los ze op wanneer ze zich stellen. De permanente medewerking van de verschillende partners dient zowel verzekerd te worden via de deelname van vertegenwoordigers van organisaties als via de organisaties zelf. Het verdient aanbeveling de participatie aan het interorganisationele samenwerkingsverband op een voldoende hoog kwalitatief niveau in te schrijven in de individuele functieprofielen van de participerende medewerkers evenals in het beleids- en actieplan van elke participerende organisatie. Gebruik een gemeenschappelijke taal, zodat de verzamelde operationele informatie maximaal betekenis verkrijgt voor alle partners. Moedig de leden aan om maximaal gebruik te maken van hun binnen en buiten het samenwerkingsverband opgedane kennis/ervaring/contacten. Spoor de partners er actief toe aan deel te nemen aan activiteiten, projecten en werkgroepen. Een samenwerkingsverband functioneert niet zonder sturing, coördinatie en leiding. De deelnemers aan het samenwerkingsverband moeten aangemoedigd worden tot actieve deelname aan de werkzaamheden en tot actieve ondersteuning van de voorzitter. 4.2. Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening Oprichting en samenstelling Bij elke gevangenis (van de pilootregio) wordt een ‘Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening’ (PMD) opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse hulpen dienstverleningsactoren van de Vlaamse Gemeenschap. Het PMD is samengesteld uit: De beleidsmedewerker die het voorzitterschap waarneemt; De coördinator van de hulp- en dienstverlening; Een vertegenwoordiging van de integrale trajectbegeleiders; Een vertegenwoordiging van elk van de volgende sectoren van de maatschappelijke dienstverlening: Hulpverlening (algemeen welzijnswerk, geestelijke gezondheidszorg, OCMW, Kind en Gezin, gehandicaptenzorg,…); Opleiding en Tewerkstelling (VDAB, VIZO, Derden-opleiders,…), afgevaardigd door de regisseur van de arbeidsmarkt; Onderwijs (basiseducatie, TKO, OSP,…); Vorming, Ontspanning, Sport (sociaal-cultureel werk, openbare bibliotheken, sportdiensten,…); De vergaderingen van het PMD worden bijgewoond door een vertegenwoordiging van de gevangenis (directie, psychosociale dienst, penitentiaire beambten,…). De aanwezigheid van vertegenwoordigers van de gevangenis heeft tot doel de inhoudelijke expertise van de gevangenis in de werkzaamheden van het PMD in te brengen, het draagvlak voor de geplande 11 initiatieven te vergroten en het PMD te ondersteunen teneinde het in staat te stellen zijn verantwoordelijkheid op te nemen en uit te voeren. De samenstelling van het PMD wordt ter informatie overgelegd aan de leidende ambtenaar van de Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Eventuele betwistingen inzake de samenstelling van het PMD worden voor beslissing overgemaakt aan de hierboven genoemde leidende ambtenaar. Opdrachten Het PMD heeft tot opdracht, met het ‘Strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’ als uitgangspunt: 1. Een kwalitatief en transparant aanbod van hulp- en dienstverlening uit te bouwen ten behoeve van alle gedetineerden en hun directe sociale omgeving (planning, uitvoering, evaluatie); 2. Te waken over de globale afstemming, coördinatie en informatie-uitwisseling betreffende de verschillende trajectonderdelen; 3. Bij te dragen tot de coördinatie en de afstemming tussen de initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap en deze van de gevangenis; 4. Er voor te zorgen dat aan de gedetineerden de ruimst mogelijke inspraak- en medewerkingsmogelijkheden geboden worden; 5. Te bewaken dat de verschillende functies waartoe de Vlaamse Gemeenschap zich geëngageerd heeft metterdaad uitgeoefend worden (beleidsfunctie, toeleidings- en coördinatiefunctie, trajectbegeleidingsfunctie, hulp- en dienstverleningsfunctie); 6. Thematische werkgroepen op te richten en op te volgen die specifieke vraagstukken inzake de hulp- en dienstverlening behandelen; 7. Op regelmatige tijdstippen overleg- en evaluatiebijeenkomsten te organiseren tussen allen die bij de hulp- en dienstverlening betrokken zijn; 8. Te waarborgen dat vanuit de hulp- en dienstverlening een bijdrage geleverd wordt tot het individueel detentie- en reclasseringsplan; 9. Te bevorderen dat de vraag naar hulp- en dienstverlening opgenomen wordt door de regionale voorzieningen en netwerken; 10. Gegevens te verzamelen en te verwerken m.b.t. vraag naar en het aanbod van maatschappelijke dienstverlening; 11. Leemten of disfuncties in de hulp- en dienstverlening op te sporen en te signaleren aan de bevoegde instanties; 12. Jaarlijks verslag uit te brengen over de geplande en gerealiseerde hulp- en dienstverlening. Werking Het PMD vergadert onder leiding van de beleidsmedewerker. Het PMD is bevoegd personen uit te nodigen 10 die een nuttige bijdrage kunnen leveren tot zijn opdrachtvervulling. De beslissingen worden collegiaal genomen. 10 Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vertegenwoordiging van de drughulpverlening, van vrijwilligersverenigingen, enz. 12 Van elke vergadering wordt een verslag gemaakt en verspreid onder diegenen die daar een belang bij hebben. Het PMD legt de regels i.v.m. zijn werking vast in een huishoudelijk reglement. 4.3. Besluitvorming De besluitvorming i.v.m. de coördinatie, de afstemming en de uitvoering van de hulp- en dienstverleningsinitiatieven vindt plaats in formeel en structureel overleg tussen de beleidsmedewerker van de Vlaamse Gemeenschap en de directeur van de gevangenis. De beleidsmedewerker is bevoegd om de hulp- en dienstverleningsactoren te vertegenwoordigen. De agenda van het overleg en de besluitvorming tussen de beleidsmedewerker en de directeur betreft minimaal: 1. De goedkeuring van de programmatie van hulp- en dienstverlenende activiteiten en de beslissingen/maatregelen die in verband met de inpassing daarvan in het uurrooster en het regime moeten genomen worden; 2. Het bevorderen en organiseren van een vloeiende samenwerking en taakverdeling met de directie, met de administratieve dienst, met de psychosociale dienst, met de medische dienst, met de herstelconsulent, met de penitentiaire assistenten en beambten; 3. Het nagaan en zo nodig oplossen van de implicaties van de geplande activiteiten voor de ter beschikking stelling van middelen en infrastructuur, veiligheids- en ordehandhaving; 4. Het nagaan en waarborgen van de medewerking van het penitentiair personeel; 5. De organisatie en uitvoering van gemeenschappelijke initiatieven; 6. De evaluatie van de hulp- en dienstverlening naar doelgerichtheid en effect. 4.4. Conflicten Bij duurzame onenigheid, wordt het geschil overgemaakt voor collegiale beslissing aan de leidende ambtenaren van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen en de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn. 5. Begeleiding en coördinatie Het samenwerkingsconcept en het strategisch plan worden bij wijze van pilootproject geïmplementeerd in de gevangenissen van Antwerpen, Turnhout, Merksplas, Hoogstraten en Wortel. De projectcoördinator van de cel ‘samenleving en criminaliteit’ zal het proces begeleiden dat moet leiden tot de oprichting, de samenstelling en de opstart van de werking van de PMD’s. 13 Op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap, wordt de implementatie van het strategisch plan en de ontwikkeling van de samenwerking Vlaamse Gemeenschap – Justitie opgevolgd door: 1. Interdepartementale Commissie Hulp- en Dienstverlening aan gedetineerden: Samenstelling: vertegenwoordigers van alle relevante Vlaamse administraties en V.O.I.’s; vertegenwoordigers van het werkveld en van Justitie Opdracht: globale, evaluerende opvolging van de voortgang van het strategisch plan 2. Vlaamse Stuurgroep Strategisch Plan: Samenstelling: vertegenwoordigers van de bevoegde Vlaamse ministers, administraties en V.O.I.’s; vertegenwoordigers van het werkveld Opdracht: opvolging interne coördinatie en ontwikkeling Vlaamse gemeenschapsbijdrage tot de hulp- en dienstverlening; toetsing samenwerkingsconcept en operationeel plan bij de Vlaamse actoren; voorbereiding formeel overleg met Justitie 3. Overleg Justitie-Vlaamse Gemeenschap Samenstelling: vertegenwoordigers van de bevoegde Vlaamse ministers (en/of hun administraties en V.O.I.’s) en vertegenwoordigers van de minister van Justitie (en/of zijn administraties) Opdracht: opvolging van de implementatie van het strategisch plan (samenwerkingsconcept, operationeel plan) en van de formele samenwerking Vlaamse Gemeenschap – Justitie zodat op beleidsvlak de nodige beslissingen kunnen genomen worden, mede in het perspectief van een nieuw samenwerkingsakkoord De algemene coördinatie en procesbegeleiding wordt verzorgd door de ‘Beleidscel Samenleving en Criminaliteit’: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn Beleidscel Samenleving en Criminaliteit Markiesstraat 1 1000 Brussel Tel. 02/553 31 11 Fax 02/553 33 66 Marc VERHELST (aandachtsambtenaar welzijn-justitie) Tel. 02/553 33 43 [email protected] Wilfried MEYVIS (projectcoördinator strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden) Tel. 02/553 33 84 [email protected] 14