en dienstverlening aan gedetineerden

advertisement
Opvolging en evaluatie van het Vlaams
strategisch plan hulp- en dienstverlening aan
gedetineerden
1.
Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden: Vlaamse
beleidsontwikkelingen
Sedert de staatshervorming van 1980 is de Vlaamse overheid bevoegd en
verantwoordelijk voor de ‘sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op
hun sociale reïntegratie’ (art. 5, §1, II, 7° wet 8 augustus 1980). De afgelopen
decennia werden verschillende stappen gezet om deze verantwoordelijkheid vorm en
inhoud te geven. Op 28 februari 1994 werd een samenwerkingsakkoord gesloten met
Justitie. Dit werd op 11 mei 1999 decretaal bekrachtigd. Een interdepartementale
commissie verkende de behoeften van gedetineerden aan Vlaamse hulp- en
dienstverlening en formuleerde voorstellen om hieraan tegemoet te komen.
In 2000 kreeg het Vlaamse beleid vaste vorm in een ‘strategisch plan hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden’. Onder het motto ‘buiten begint binnen’, heeft de
Vlaamse overheid op al haar bevoegdheidsterreinen de essentiële acties
gedefinieerd die er moeten toe bijdragen dat gedetineerden meer kansen krijgen op
een volwaardige en harmonische integratie in de samenleving.
Het strategisch plan maakte het voorwerp uit van meerdere beslissingen van de
Vlaamse regering:
o Op 8 december 2000 werd het plan goedgekeurd. De missie en de
strategische doelstellingen inzake de uitbouw van de Vlaamse hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden werden zodoende vastgelegd;
o Op 13 juli 2001 werden de principes en de organisatiestructuur voor de internVlaamse samenwerking en voor de samenwerking met Justitie vastgelegd;
o Op 19 juli 2002 werden de Vlaamse actieplannen voor de implementatie van
het strategisch plan goedgekeurd. Tevens werd beslist jaarlijks een
opvolgings- en evaluatierapport op te stellen en dit voor te leggen aan de
Vlaamse regering teneinde deze toe te laten de nodige beslissingen tot
bijsturing van het strategisch plan te kunnen nemen.
1
Deze nota heeft tot doel het eerste opvolgings- en evaluatierapport voor te stellen.
Het behandelt de voornaamste evoluties over de periode 2001-2002.
2.
Opzet en structuur van het opvolgings- en evaluatierapport
De Vlaamse regering wil zorgvuldig kunnen opvolgen hoe de uitvoering van het
Vlaamse hulp- en dienstverleningsaanbod in de pilootgevangenissen verloopt,
enerzijds op het vlak van kwaliteit en differentiatie van het aanbod en anderzijds op
het vlak van samenwerking tussen de Vlaamse voorzieningen onderling en tussen
deze laatste en de personeelsleden van de gevangenissen. Dit moet de Vlaamse
regering toelaten de juiste beslissingen te nemen met het oog op bijsturing en
verdere uitbreiding van het strategisch plan.
Qua structuur van het opvolgings- en evaluatierapport werden door de Vlaamse
regering geen bijzondere aanwijzingen gegeven. In het hiernavolgend rapport
worden de 5 strategische doelstellingen van het strategisch plan als basisstructuur
genomen voor een beschrijving en bespreking van evoluties, evaluaties en
aanbevelingen.
Voor de inhoudelijke stoffering van het rapport werd gebruik gemaakt van sectorale
beleids- en evaluatiedocumenten. Voor de evaluatie van het globale
implementatieproces, werd gebruik gemaakt van de bevindingen en aanbevelingen
van een extern evaluatiebureau (European Centre for Work and Society).
Het opvolgings- en evaluatierapport werd opgesteld door de Vlaamse stuurgroep die
de implementatie van het strategisch plan opvolgt en begeleidt.
3.
De missie van de Vlaamse gemeenschap: van maatschappelijke
uitsluiting naar maatschappelijk aansluiting
Een strafuitvoeringsbeleid dat enkel gericht is op maatschappelijke uitsluiting en
neutralisering, is een beleid dat enkel effect heeft op korte termijn. Wil men effecten
op langere termijn, dan zal men ernstige inspanningen moeten doen om
gedetineerden voor te bereiden op het leven na de gevangenis. Wil men m.a.w.
gedetineerden op het ‘rechte pad’ brengen en laten ‘aansluiten’ bij de maatschappij,
zal men hun ‘recht op hulp’ moeten waarborgen. Vandaar dat de Vlaamse
gemeenschap haar missie op het vlak van de hulp- en dienstverlening aan
gedetineerden als volgt formuleerde:
De Vlaamse gemeenschap waarborgt het recht van alle gedetineerden
en hun directe sociale omgeving op een kwaliteitsvolle hulp- en
dienstverlening zodat ook zij zich volwaardig en harmonisch kunnen
ontplooien in de samenleving.
Om deze missie te realiseren werden 5 strategieën geformuleerd:
1. De uitbouw van een kwalitatief hoogstaand aanbod van hulp- en
dienstverlening dat
2. op een aangepaste wijze geprofileerd wordt naar de gedetineerden toe
2
3. uitgevoerd wordt in geëigende samenwerkingsvormen en
organisatiestructuren
4. waarvoor een stevig maatschappelijk draagvlak gecreëerd wordt
5. en een goede personeels- en organisatieontwikkelingspolitiek gevoerd wordt.
4.
Uitbouw van een kwalitatief aanbod van hulp- en dienstverlening
(strategie 1)
4.1.
Welzijn
Evoluties
Justitieel welzijnswerk
Sedert 1986 werden geleidelijk in alle gerechtelijke arrondissementen Centra voor
algemeen welzijnswerk erkend met de bijkomende opdracht ‘hulpverlening aan
justitiecliënteel’. Daartoe worden thans 50 VTE personeelsleden gesubsidieerd. Voor
de gevangenissen van de pilootregio (Antwerpen, Merksplas, Turnhout, Hoogstraten,
Wortel, Brugge) gaat het om 26 personeelsleden.
De hulpverleners van justitieel welzijnswerk staan in voor een eerstelijnsaanbod van
psychosociale begeleiding op maat van de hulpvrager en zijn naastbestaanden,
rekening houdend met de specifieke strafrechtelijke context. Zij trachten zo veel als
mogelijk gebruik te maken van de bestaande voorzieningen voor hulp- en
dienstverlening en signaleren leemten in het aanbod.
De implementatie van het strategisch plan bekrachtigde de historisch gegroeide
inhoudelijke werking (hulpverlening, structureel werken, signaalfunctie) van de centra
voor justitieel welzijnswerk, maar verplichtte deze toch tot een zekere bijsturing van
de gehanteerde concepten en tot een reorganisatie van de werking.
Gehandicaptenzorg
Om de toegang van gedetineerden met een mentale handicap tot de voorzieningen
van het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie voor Personen met een Handicap
te bevorderen werd in het voorjaar van 2002 een beleidsadvies verstrekt aan de
minister bevoegd voor de bijstand aan personen. Aansluitend op dit advies en in het
kader van het wegwerken van de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, werden
specifieke maatregelen getroffen om mentaal gehandicapte gedetineerden op te
vangen of hun opvang voor te bereiden.
Internering
De vraag in welke mate het strategisch plan ook tegemoet kan/moet komen van
geïnterneerden blijft zeer actueel. In de afgelopen periode bogen twee Vlaamsfederale werkgroepen zich over deze materie. Een eerste werkgroep boog zich over
de concrete vraag of en hoe in de gevangenissen van de pilootregio kan
samengewerkt worden m.b.t. geïnterneerden. In een eerste tussentijds verslag zag
deze groep belangrijke obstakels die de samenwerking in de weg staan: de
3
basiszorg waarop het strategisch plan zich dient te enten om ‘succesvol’ te zijn, is
onvoldoende uitgebouwd; de problematiek van het (medisch) beroepsgeheim lijkt de
noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen Justitie en Vlaamse
gemeenschapsmedewerkers te bemoeilijken. Over de werkzaamheden van de
tweede groep wordt gerapporteerd in het luik over de bijdrage van Gezondheid (4.2.).
Slachtoffers
Om de problematiek van de slachtoffers van misdrijven onder de aandacht te
brengen van de gedetineerden en zo mogelijk ook bij te dragen tot
probleemoplossing en herstel, worden enkele experimentele projecten
gesubsidieerd. ‘Slachtoffer in Beeld’ is een vormingscursus waarin getracht wordt
gedetineerden méér bewust te maken van de impact en de consequenties van
slachtofferschap. Deze cursus wordt aangeboden aan de gedetineerden in de
gevangenissen van Hoogstraten ,Leuven-Hulp en Leuven-Centraal. Het project
‘Bemiddeling tussen dader en slachtoffer’ beoogt de communicatie op gang te
brengen, resp. te herstellen tussen dader en slachtoffer in functie van verwerking van
de misdrijfervaring en oplossing van de misdrijfconsequenties. Dit project loopt thans
eveneens in de gevangenissen van Hoogstraten, Leuven-Hulp en Leuven-Centraal.
Evaluatie en aanbevelingen
De inbedding van trajectbegeleiders en organisatie-ondersteuners in de diensten
justitieel welzijnswerk nodigde hen uit hun opdrachten te actualiseren. De komst van
trajectbegeleiders in het bijzonder, vroeg om een verfijning en verduidelijking van wat
de hulpverleningsopdracht van een dienst justitieel welzijnswerk inhoudt (de
eigenlijke integratie van ‘trajectbegeleiding van gedetineerden’ in het
opdrachtenpakket van de diensten justitieel welzijnswerk, wordt in paragraaf 4.6
verder toegelicht).
De doorgevoerde reorganisatie van de diensten justitieel welzijnswerk biedt heel wat
kansen om het hulpverleningsaanbod kwalitatief en kwantitatief uit te bouwen met
bijzondere aandacht voor in het verleden onderbelichte maar voor gedetineerden
relevante thema’s. Afhankelijk van de specifieke lokale context (organisatiestructuur
centrum algemeen welzijnswerk; type strafinrichting; regionale werkingsaspecten;…)
worden hierbij verschillende accenten gelegd: gezins- en relatieproblemen,
identiteits- en levensvragen, schuldhulpverlening, rechtshulp, hulpverlening aan
naastbestaanden, enz.
De inspanningen om te komen tot een goede afstemming tussen trajectbegeleiding
en hulpverlening binnen de diensten justitieel welzijnswerk moeten via
praktijkontwikkeling en intervisie verder gezet worden. De hulpverleningsopdracht
dient (opnieuw) scherp gesteld te worden met bijzondere aandacht voor een
gelijkwaardige, kwalitatieve uitbouw over de grenzen van de regio’s heen en voor de
verhouding tot het globale hulpaanbod van het algemeen welzijnswerk. Het
sensibiliseren van het algemeen welzijnswerk en andere hulpverleningssectoren tot
het opnemen van verantwoordelijkheid t.a.v. justitiecliënten blijft een prioritaire
opdracht.
4
Om de kwaliteit van de hulp- en dienstverlening en de samenwerking JustitieVlaamse gemeenschap te kunnen evalueren en bijsturen is het absoluut noodzakelijk
over goede gegevens te beschikken. Van de diensten justitieel welzijnswerk mag
verlangd worden dat zij een nauwkeurige registratie van cliënt- en hulp- en
dienstverleningsgevens voeren.
In samenwerking met alle verantwoordelijke actoren dienen de inspanningen verder
gezet te worden om gedetineerden met een mentale handicap toegang te verlenen
tot de voorzieningen van de gehandicaptenzorg. Dezelfde samenwerking is nodig
voor de uitbouw van de hulp- en dienstverlening aan geïnterneerden met bijzondere
aandacht voor wat in deze context van Justitie zélf als zorg en omkadering verwacht
mag worden.
De initiatieven die gericht zijn op herstel ten aanzien van het slachtoffer dienen
verder ontwikkeld en gekaderd te worden in het strategisch plan.
4.2.
Gezondheid
Evoluties
In de sector gezondheidszorg werd een ‘taskforce forensische gezondheidszorg’
opgericht met vertegenwoordigers uit de sector van de geestelijke gezondheidszorg.
Deze taskforce kreeg als opdracht:
 Mee te werken aan de uitbouw forensische netwerken (ook in functie van het
nodige overleg met de federale overheid);
 Een op de eerstelijnshulpverlening aansluitend preventief en curatief aanbod te
doen ten aanzien van alle gedetineerden;
 Te streven naar en mee te werken aan een gecoördineerde preventieve en
curatieve aanpak van de drugsproblematiek in alle gevangenissen.
De werkzaamheden van deze taskforce resulteerden in:
 Een ‘uitgangspuntennota’ waarin voorgesteld werd het hulpaanbod aan
gedetineerden te doen middels gespecialiseerde forensische teams in bepaalde
centra voor geestelijke gezondheidszorg en waarin een draagvlak gecreëerd
werd in de sector om voor deze doelgroep te werken;
 Een concreet projectvoorstel om gespecialiseerde forensische teams op te
richten in een pilootregio met twee centra voor geestelijke gezondheidszorg;
 Het oprichten van een subwerkgroep die een omvattend zorgprogramma voor
geïnterneerden ontwerpt.
De taskforce heeft op 14 februari 2003 een brief geschreven naar de minister om te
melden dat het denkwerk afgerond en goedgekeurd werd en dat zij in afwachting van
implementatie haar activiteiten voorlopig opschort. Op 30 april 2003 heeft de minister
hierop geantwoord dat de gevraagde supplementaire middelen niet toegekend
werden en vraagt zij de taskforce om verder te werken rond inventarisatie van
patiëntenstromen, lopende projecten, en welke middelen ingezet worden.
Op het werkveld hebben de centra voor geestelijke gezondheidszorg in de pilootregio
van het strategisch plan (Antwerpen-Kempen) deelgenomen aan de werkzaamheden
5
van de planningsteams maatschappelijke dienstverlening (PMD’s) om te bekijken
hoe de doelstellingen binnen de gevangenismuren konden waargemaakt worden.
Het is echter – wat de bijdrage vanuit de geestelijke gezondheidszorg betreft gebleven bij vergaderingen.
De bijdrage van gezondheidszorg, zoals geconcipieerd door de taskforce, werd op
19 juli 2002 bekrachtigd bij beslissing van de Vlaamse regering in het ‘operationeel
model voor de verdere implementatie van het strategisch plan’.
Evaluatie
De knelpunten voor een reële bijdrage van de Vlaamse gezondheidszorg tot de
uitvoering van het strategisch plan zijn hoofdzakelijk van budgettaire aard. Er werden
vooralsnog geen extra middelen bekomen voor de uitbouw van gespecialiseerde
forensische teams. De vraag naar de noodzakelijke middelen hiervoor werd reeds
drie keer gesteld, met name bij de begrotingsopmaak 2003 (juni 2002), bij de
begrotingscontrole 2003 (februari 2003) en bij de begrotingsopmaak 2004 (juni
2003). In het geheel van de inspanningen die de Vlaamse overheid levert, is
gezondheidszorg de ontbrekende schakel.
Een ander knelpunt van meer algemene aard betreft het feit dat de financiering en de
normering ook van de geestelijke gezondheidszorg - met uitzondering van de
ambulante geestelijke gezondheidszorg – in principe een federale aangelegenheid is.
De federale overheid heeft gedurende de vorige legislatuur slechts beperkte
initiatieven genomen in de intramurale geestelijke gezondheidszorg en dit voor een
zeer beperkte doelgroep, namelijk medium security psychiatrische patiënten
(geïnterneerden).
In de samenwerking met Justitie blijft het beroepsgeheim een potentieel knelpunt (in
het bijzonder als de gevangenis verwacht dat informatie doorgegeven wordt).
Geformaliseerde en bewaakte samenwerkingsafspraken zullen ter zake noodzakelijk
zijn.
Een aanbod van geestelijke gezondheidszorg kan maar duurzame resultaten geven
(en preventief werken ten aanzien van recidive) wanneer tijdens de detentie ook op
andere terreinen gewerkt wordt. Belangrijk zijn in dit verband:
 De verblijfsomstandigheden in de gevangenis;
 Het hebben van perspectieven op de toekomst;
 Het kunnen bewaren van contacten met het sociaal netwerk buiten de
gevangenis;
 Beschikken over voldoende mogelijkheden tot ontspanning, tewerkstelling en
onderwijs.
Aanbevelingen en uitdagingen
De belangrijkste uitdaging zal erin bestaan om toch middelen te vinden om
behandeling van deze doelgroep te betalen. Indien het niet mogelijk is om
bijkomende middelen te genereren moet herschikking van middelen overwogen
worden om deze sociaal-psychiatrische taak bij uitstek toch op te nemen. In de
lopende begrotingsopmaak werd door de minister opnieuw een fiche ingediend. Het
6
gevraagde budget bedraagt 1.166.000 euro voor 3 pilootregio’s (Kempen,
Antwerpen, Brugge).
Een tweede soort van uitdagingen is van professionele aard:
 aangezien er relatief weinig praktijkervaring is zal het nodig zijn om erover te
waken dat professionele standaarden van zorg gehandhaafd blijven en dat de
primaire doelstellingen van de partners zuiver blijven. Gezondheidszorg is er om
te behandelen en - zo behandeling onvoldoende herstel met zich meebrengt - om het verlies aan levenskwaliteit omwille van geestelijke ziekte of handicap te
beperken. Men mag zich niet laten verleiden tot het verstrekken van zorg aan
doelgroepen waar het therapeutisch nut wetenschappelijk niet aangetoond kan
worden of dubieus is. Vanzelfsprekend is hierbij verder wetenschappelijk
onderzoek noodzakelijk;
 er dient voorzien te worden in gepaste ketenzorg. Zo dient men ervoor te zorgen
dat een continuüm van zorg gerealiseerd wordt: klinische – ambulante - semiresidentiële zorg. De continuïteit van de zorg dient ook verzekerd te worden bij
overplaatsing van één gevangenis naar een andere en na de detentie;
 zoveel als mogelijk dient de vrije keuze van zorgverlener gewaarborgd te worden;
 voor verschillende doelgroepen dienen verschillende zorgprogramma’s
ontwikkeld te worden (vb. depressie vraagt andere zorg dan verslaving).
Een specifieke uitdaging zal erin bestaan om erover te waken dat de nieuwe wet op
de internering de psychiatrische ziekenhuizen die bereid zijn om aan de zorg voor
deze doelgroep te participeren niet omvormt tot gevangenissen. Deze wetgeving
dient behandeling mogelijk maken op het zelfde niveau als de reguliere
psychiatrische voorzieningen. Hiertoe is het ook beter dat de regelgeving omtrent
behandeling van geïnterneerden gekaderd wordt binnen de basisregelgeving
gezondheidszorg en dito sociale zekerheid.
Voor de samenwerking met Justitie is overleg nodig rond toegang van de GGZwerkers tot de inrichting, hun veiligheid in de inrichting en hun onafhankelijkheid (o.a.
beroepsgeheim) t.a.v. andere zorgverleners.
Op termijn dienen binnen de gevangenis psychiatrische units gerealiseerd te worden
waarbij de zorgkwaliteit vergelijkbaar is met deze van buiten de gevangenis.
4.3.
Werkgelegenheid
Evoluties
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding neemt het
voortouw in de begeleiding van gedetineerden die moeilijkheden kunnen
ondervinden om zich te integreren op de arbeidsmarkt. Het VDAB-project ‘Aan de
Bak’ loopt in gevangenissen binnen de pilootregio (Merksplas, Wortel, Hoogstraten,
Brugge) en daarbuiten (Gent, Dendermonde, Leuven-Hulp, Leuven-Centraal). In het
Antwerpse arresthuis is in 2003 een aangepast aanbod voorzien in samenwerking
met Werkwijzer.
7
Het principe is dat een VDAB-consulent beschikbaar is in de gevangenis voor het
verzekeren van de basisdienstverlening waarop elke burger recht heeft. Dit behelst
o.m.:
o Het beantwoorden van informatieve vragen i.v.m. opleiding en tewerkstelling
(individueel of in groep);
o Het inschrijven van de gedetineerde als werkzoekende en het opmaken van
een electronisch werkzoekendendossier in het cliëntvolgsysteem van de
VDAB;
o Het beantwoorden van vragen naar begeleiding, bemiddeling of
beroepsopleiding.
Vragen naar begeleiding, bemiddeling of beroepsopleiding worden aangepakt binnen
een globaal arbeidstraject. De arbeidstrajectbegeleiding wordt soepel aangepast aan
de individuele situatie van de gedetineerde. Zij omvat, naar gelang het geval:
o Assessment (intra muros)
o Oriëntatiecentrum (intra muros)
o Persoonsgerichte vorming (intra of extra muros)
o Beroepsopleiding (extra muros)
o Sollicitatietraining (intra of extra muros)
o Bemiddeling (extra muros)
o Nazorg (extra muros)
Een ‘taskforce arbeidstoeleiding van gedetineerden’ volgt alle ontwikkelingen op het
terrein op en stuurt ze bij.
In de pilootregio lopen nog enkele andere projecten (met Europees Sociaal Fondssubsidies) die tot doel hebben gedetineerden meer kansen te geven op de
arbeidsmarkt:
o Het project ‘Buitenkans’ (CAW De Kempen, Steunpunt Algemeen
Welzijnswerk, PSC Hoogstraten) in de gevangenis van Hoogstraten begeleidt
gedetineerden van bij hun aankomst in de gevangenis tot aan hun
tewerkstelling na de detentie. Belangrijke componenten van deze begeleiding
zijn: beroepsopleiding; psychosociale begeleiding; vorming en sport;
bedrijfsstage, arbeidsbemiddeling en nazorg
o Het project ‘Triple-E’ (Vokans en consoorten) beoogt de tijdens de detentie
verworven competenties te consolideren na de invrijheidstelling door een
aangepaste nazorgmethodiek en –formule te ontwikkelen en uit te proberen;
o Het project ‘B(ege)leide Intrede’ (STC-Turnhout en consoorten) heeft tot doel
op het niveau van de werkgevers de maatregelen te identificeren die de
tewerkstelling van ex-gedetineerden beter kunnen omkaderen en bevorderen.
Evaluatie
Het VDAB-aanbod is zeer succesvol. Einde 2002 waren 912 (ex-) gedetineerden uit
de 8 hogergenoemde gevangenissen in trajectbegeleiding genomen door VDAB. Ze
kregen een traject-op-maat met een uitgebreid of beperkt aantal intamurale acties,
afhankelijk van de behoeften van de gedetineerden. Voor de eind 2002 beëindigde
trajecten werd een uitstroom van 63 op de 124 trajecten (50,8%) gerealiseerd.
8
Het project ‘Aan de Bak’ werd extern geëvalueerd (Evaluatierapport ‘Aan de Bak’,
Eindrapport, juni 2002, ECWS, 34+7 blz.). De voornaamste aanbevelingen betreffen:
o Een meer flexibel concept van dienstverlening (aanpassing van het traject aan
de noden/aan de beschikbare tijd); werken in de richting van een
‘gevangeniswerkwinkel’
o Een meer gestructureerde aanpak van de communicatie en samenwerking
tussen alle betrokkenen (lokale stuurgroep); verbetering van de dialoog tussen
JWT en VDAB
o Het zorgen voor een goede aansluiting van de dienstverlening van de VDABconsulenten op het aanbod van de T&O-centra (afspraken over doorstroming;
sensibilisering T&O-medewerkers)
o Betere afstemming van het arbeidstraject met het penitentiair traject
(problematiek van werk- en inkomensverlies; transferts; afstemming
procedures en fasering
o Verbeteren van de randvoorwaarden voor een goede werking (laptops,
consultatie- en vormingsruimtes).
Aanbevelingen
In de programmatie van Aan de Bak voor 2003 werd rekening gehouden met de
aanbevelingen van de externe evaluatie. Zo werd bvb. het VDAB-aanbod flexibeler
gemaakt en verder gespreid (Leuven-Hulp, Leuven-Centraal, Antwerpen via een
samenwerking VDAB-Werkwijzer).
In de schoot van de taskforce arbeidstoeleiding van gedetineerden werd een
technische werkgroep opgericht die de opdracht, de samenwerking en de
communicatie tussen alle actoren opnieuw duidelijk definieert.
Ook voor de andere knelpunten uit de evaluatie (randvoorwaarden, afstemming
trajecten,…)worden door de taskforce een voor een oplossingen gezocht.
4.4.
Onderwijs
Evoluties
In alle gevangenissen van de pilootregio van het Strategisch Plan (maar ook
daarbuiten) wordt – soms reeds sedert lang – onderwijs verstrekt door de centra voor
basiseducatie en/of door de centra voor volwassenenvorming. De centra voor
basiseducatie kregen een decretaal vastgelegde spilfunctie voor de organisatie van
onderwijs aan gedetineerden. Concreet betekent dit dat basiseducatie ermee belast
wordt individuele onderwijstrajecten uit te stippelen, zélf onderwijs te verstrekken, het
reguliere onderwijsaanbod (CVO, TKO, BIS,…) toe te leiden naar de gedetineerden
en het geheel van deze inspanningen te coördineren.
Bij het project ‘Onderwijs aan gedetineerden’ dat in het kader van het strategisch
plan vanaf 2002 werd opgestart zijn, voor wat betreft het departement Onderwijs,
volgende pilootregio’s betrokken: Antwerpen, Kempen, Oudenaarde.
9
Het onderwijsproject bestaat uit drie luiken:
 Coördinatie van het educatieve aanbod
 Bijkomend educatief aanbod basiseducatie en trajectbegeleiding
 Ondersteuning en begeleiding door het Vlaams ondersteuningscentrum voor de
basiseducatie.
In de gevangenis van Oudenaarde loopt sinds 1994 een project dat gedetineerden
de kans geeft een diploma hoger secundair beroepsonderwijs te behalen. Dit project
werd tot en met 2001 op experimentele basis gefinancierd en sedertdien opgenomen
in het ruimere onderwijsproject.
De decretaal vastgelegde coördinatieopdracht wordt in de drie pilootregio’s
uitgevoerd door speciaal daartoe aangestelde ‘onderwijsverantwoordelijken’. Het
werk van deze onderwijsverantwoordelijken en de ontwikkeling van het onderwijs
aan gedetineerden wordt ondersteund door een medewerker van het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie.
De drie betrokken pilootregio’s kregen voor de uitvoering van het onderwijsproject
aan gedetineerden volgende middelen toegekend:
 het centrum voor basiseducatie Noorderkempen kreeg een voltijds personeelslid
toegekend en 13.985 deelnemersuren
 het centrum voor basisedecatie Antwerpen kreeg een halftijds personeelslid
toegekend en 800 deelnemersuren
 het centrum voor basiseducatie Ronse kreeg een halftijds personeelslid
toegekend en 1300 deelnemersuren en bijkomende middelen voor de
verderzetting van het onderwijsproject HSBO.
Het eigen aanbod van basiseducatie omvat (aangepast aan de behoeften van de
gedetineerden en de karakteristieken van de strafinstelling):
o Informering, toeleiding en oriëntering (individueel of in groep);
o Taal- en rekenwerkplaatsen voor beginners;
o Informatie- en communicatietechnologie: opstapcursussen computer;
o Maatschappelijke oriëntatie: cursus ‘op vrije voeten’; communicatie op de
werkvloer;
o Nederlands voor anderstaligen (NT2): basisniveau Nederlands; Nederlands op
de gevangenisvloer;
o Open leercentrum: individuele begeleiding van gedetineerde studenten.
Via samenwerking met het volwassenenonderwijs worden in de gevangenissen van
Hoogstraten en Merksplas beroepsgerichte cursussen georganiseerd (computer,
groenzorg, keuken, klusjesdienst).
In samenwerking met de administratie van het Begeleid Individueel Studeren is de
service voor gedetineerde cursisten verbeterd en is de basis gelegd voor een betere
begeleiding van de gedetineerde cursisten. De afspraken die hier rond gemaakt
werden met de afdeling Volwassenenonderwijs – BIS hebben niet enkel betrekking
op de drie pilootregio’s maar op gans Vlaanderen. Volgende afspraken werden onder
meer gemaakt:
10



Twee maal per jaar verstrekt de afdeling Volwassenenonderwijs – BIS aan het
VOCB gegevens in verband met deelname aan het BIS-aanbod in de
gevangenissen. Het gaat hier om anonieme, globale gegevens;
Door de contactpersonen voor onderwijs in de gevangenissen kunnen
kennismakingspakketten aangevraagd worden bij de afdeling
Volwassenenonderwijs – BIS;
Binnen de afdeling Volwassenenonderwijs – BIS werden twee contactpersonen
met betrekking tot BIS in de gevangenissen aangeduid: enerzijds een
contactpersoon die vragen behandelt over de organisatie van BIS en het
cursusbeleid en anderzijds een contactpersoon die vragen behandelt van
individuele cursisten.
Daarnaast worden er in verschillende regio’s en gevangenissen – andere dan de
pilootregio’s van het Strategisch Plan – projecten in verband met onderwijs aan
gedetineerden opgezet. Ter illustratie wordt volgend voorbeeld gegeven: het project
‘Open leren achter tralies’ dat gerealiseerd wordt door een samenwerkingsverband
van Centra voor Basiseducatie in de gevangenissen van Dendermonde, Gent en
Oudenaarde. Het project heeft betrekking op het uitbouwen van Open Leercentra in
de gevangenissen.
Evaluatie
Uit de peiling naar de behoeften aan onderwijs blijkt dat het onderwijsaanbod
beantwoordt aan een reële vraag en bovendien dat er vraag is naar een groter
aanbod.
Het inzetten van onderwijsverantwoordelijken genereert een duidelijke meerwaarde.
Dit laat toe stevig te investeren in het zo noodzakelijke overleg omtrent het
onderwijsaanbod en in de noodzakelijke organisatieaspecten van onderwijs in de
gevangeniscontext. Ondersteuning vanuit het Vlaams Ondersteuningscentrum voor
de Basiseducatie en overleg met de administratie en de inspectie bevorderen het
rendement van de onderwijsverantwoordelijken.
De realisatie van een kwaliteitsvol onderwijsaanbod stoot wel op een aantal
hindernissen. De organisatie van de cursussen wordt bemoeilijkt door een gebrek
aan infrastructuur en door een aantal specifieke kenmerken van het
gevangenisregime (dagindeling, veiligheidsvoorschriften). De aanwezigheid in de
lessen wordt soms negatief beïnvloed door het gebrek aan attestering van cursussen
basiseducatie, door het feit dat een aantal cursussen geen recht geven op een
vergoeding die loonverlies compenseert, en door de vraag naar arbeidskrachten voor
de gevangenisarbeid. Ook de vaak onvoorspelbare uitval van gedetineerden
(wegens overplaatsing naar een andere gevangenis of wegens vervroegde vrijlating)
is een probleem.
Het overleg dat nodig is om de organisatie van onderwijs vlot te doen verlopen, werd
bemoeilijkt door het late in dienst treden van de Vlaamse beleidsmedewerkers. Er
moest ook veel energie gestoken worden in het zoeken naar goede afspraken met
de andere partners van Vlaamse gemeenschap. Het gebrek aan informatie over het
strategisch plan bij het personeel van Justitie was een ander knelpunt.
11
Een apart probleem is de organisatie van onderwijs in een arresthuis. De vaak korte
verblijfsduur van gedetineerden in voorhechtenis bemoeilijkt de programmatie van
het normale cursusaanbod. Tijdelijke problemen zoals de overbevolking en de
sociale onrust onder het gevangenispersoneel, hebben deze problematiek nog
verscherpt.
Aanbevelingen
Er is behoefte aan een onderwijsaanbod voor gedetineerden. Het is verantwoord
hiervoor inspanningen te blijven doen. De kwaliteit en het succes van dit aanbod kan
nog verhoogd worden. Verder overleg tussen de administratie, de inspectie en de
uitvoerders is hiervoor aangewezen.
Aan de betrokken Centra voor Basiseducatie is gevraagd een meerjarig beleidsplan
op te stellen met betrekking tot de implementatie van het Strategisch Plan, luik
Onderwijs. In die beleidsplan worden onder meer volgende elementen opgenomen:
 Behoeftedetectie;
 Uitbreiding van het aanbod, met oog voor differentiatie naar (sub)doelgroepen en
doelen;
 Trajectbegeleiding en trajectbepaling;
 Streefdoelen met betrekking tot het bereik van cursisten en promotie van het
aanbod;
 Oplijsting van de verschillende implicaties van toenemend aanbod en
trajectbegeleiding in de gevangenissen (bijvoorbeeld met betrekking tot de
veiligheid in de gevangenissen en de behoeften aan infrastructuur);
 Kwaliteitszorg.
Er moet overleg met Justitie gevoerd worden - samen met de andere partners van
Vlaamse Gemeenschap - om de implementatie van het strategisch plan in goede
banen te leiden. Dit overleg moet o.m. leiden tot een optimalisering van de
infrastructuur; een betere afstemming van de onderwijs- en vormingsinspanningen
met de penitentiaire arbeid en met het detentieregime in het algemeen; een
grondiger informatie van het gevangenispersoneel moet.
Er moet onderzocht worden of het vergoeden van gedetineerde cursisten kan
bekeken worden in het kader van de stelsels die het de vrije burgers nu mogelijk
maken onderwijs te volgen met compensatie voor eventueel loonverlies.
Er is nood aan een studie over vraag en aanbod van onderwijs in een arresthuis.
Bekeken moet worden of de middelen voor onderwijs niet ingezet kunnen worden
voor een aanbod dat meer de nadruk legt op individuele begeleiding en oriëntering,
naast een kortlopend activerings- en kennismakingsaanbod.
12
4.5.
Cultuur en sport
Evoluties
De deelname van gedetineerden aan de cultuur van een samenleving, wordt
gerealiseerd via een waaier van activiteiten:
 sport (sportbeoefening, sporteducatie,…
 ontspanning
 culturele manifestaties (theater- en muziekoptredens, tentoonstellingen,…)
 creatieve expressie (schilderen, boetseren, creatief schrijven, musiceren,…)
 vorming (ontwikkeling van sociale, culturele en communicatieve vaardigheden,
maatschappelijke oriëntatie en participatie, inspraakgroepen,…)
 lectuur- en informatievoorziening.
Het sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenis spreekt de gedetineerden
van meet af aan als volwaardig personen, verantwoordelijk voor hun eigen bestaan,
in relatie met de wereld dichtbij en veraf. Ook de leefwereld in de gevangenis zelf
krijgt aandacht: waar mogelijk worden impulsen gegeven om met gedetineerden zelf
een gevangeniskrant en/of een radioprogramma te maken, of om met gedetineerden
te praten over de wenselijke programmatie van activiteiten.
Op het culturele domein vinden momenteel belangrijke decretale evoluties plaats.
Begin april 2003 keurde het Vlaams parlement een decreet goed aangaande het
sociaal-cultureel volwassenenwerk. Dit decreet zal een heuse reorganisatie van de
sociaal-culturele sector in Vlaanderen met zich meebrengen. Artikel 36 bepaalt dat er
één vormingsinstelling voor gedetineerden erkend wordt. Vier organisaties voor
sociaal-cultureel werk (VFFW, Samen, Dialoog, SHD) slaan momenteel de handen in
elkaar om deze nieuwe instelling gestalte te geven. Deze nieuwe instelling zal niet op
een eiland werken, maar maximaal ook de regionale volkshogescholen, de
bibliotheken en de culturele centra bij het sociaal-cultureel werk voor gedetineerden
betrekken. Ook het nieuwe decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid (13 juli 2001)
en de nieuwe reglementering betreffende de sociaal-artistieke projecten, bieden
nieuwe perspectieven voor de sociaal-culturele werking met gedetineerden.
Wat het sportaanbod aan gedetineerden betreft, werd in 2002 gestart met een
project ‘sportpromotie in de Vlaamse gevangenissen’. Twee sportpromotoren gingen
aan de slag in de Noorderkempen en Antwerpen. De aanwezige sportfaciliteiten en
sportactiviteiten in de 5 gevangenissen werden geïnventariseerd; er werd gepeild
naar de behoefte aan sport en beweging bij de gedetineerden; er werd geënquêteerd
bij sportclubs en sportfederaties naar een potentieel aanbod naar gevangenissen;
het aanwezige sportnetwerk per gevangenis werd in kaart gebracht.
Evaluatie en aanbevelingen
Het grote knelpunt inzake sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenissen
betreft het feit dat slechts in enkele gevangenissen een aanbod gerealiseerd wordt.
De nieuwe instelling staat voor de uitdaging om t.a.v. alle gedetineerden in alle
gevangenissen een aanbod te formuleren en op termijn ook te realiseren. In dit
perspectief wordt in 2003 druk gewerkt aan een beleidsplan. Op 1 januari 2004 zal
de nieuwe vormingsinstelling operationeel zijn.
13
Indien de ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’,
momenteel nog een wetsvoorstel, ooit wet wordt zal elke gedetineerde recht hebben
op 2 u. sport en beweging per week. In dat perspectief dient dringend nagedacht te
worden om meer ruimte en tijd voor sport te creëren in de gevangenis. De twee
sportpromotoren gaven een insteek van de wijze waarop men aan sport zou kunnen
doen binnen een gevangenis - rekening houdend met de specificiteit van elke
instelling – en een inventaris van de knelpunten en wensen die nog afgetoetst
zouden moeten worden bij de verschillende bevoegde instanties en partners in dit
geheel.
Duidelijk is dat het creëren van een sociaal draagvlak voor sportpromotie essentieel
is. De betrokkenheid van de penitentiaire beambten hierbij is zeer belangrijk. In
Brugge kunnen penitentiaire beambten tijdens hun werkuren sportactiviteiten
begeleiden. Zou deze situatie veralgemeend kunnen worden?
Overleg op hoog niveau tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap over de
taakverdeling inzake sport voor gedetineerden is noodzakelijk. In dit overleg moet
onderzocht worden welke taak elke overheid op zich kan nemen, binnen de huidige
regelgeving en opdrachten, zodat een zo goed mogelijk sportbeleid binnen elke
gevangenis uitgewerkt kan worden.
Uitdagingen voor het project ‘sportpromotie’ zijn:
 komen tot een sportbeleidsplan in alle gevangenissen;
 systemen op punt zetten om sportbegeleiders en sportmonitoren te betrekken bij
sportactiviteiten in de gevangenissen;
 het boek “fitness op cel” afwerken, aftoetsen bij de verschillende gevangenissen,
publiceren en verspreiden;
 het project sportpromotie integreren in de nieuwe instelling voor sociaal-cultureel
volwassenenwerk voor gedetineerden.
4.6.
Begeleiding van het hulp- en dienstverleningstraject
Evoluties
Om gedetineerden wegwijs te maken in het gevarieerde aanbod van hulp- en
dienstverlening en hen bij te staan in het uitwerken van een toekomstgericht
reclasseringsproject, werd in individuele trajectbegeleiding en –opvolging voorzien.
Aan de centra justitieel welzijnswerk in de pilootregio van het strategisch plan werden
daartoe midden 2002 bijkomende middelen verstrekt vanuit de begroting welzijn. In
het totaal werden 26 VTE trajectbegeleiders aangeworven.
De taak van de trajectbegeleiders bestaat erin gedetineerden te informeren over de
inhoud en het belang van de verschillende beschikbare of beschikbaar te stellen
vormen van hulp- en dienstverlening (op het vlak van onderwijs en vorming, opleiding
en tewerkstelling, hulpverlening, sociaal-cultureel vormingswerk, ontspanning,
sport,…), hen te motiveren om er gebruik van te maken en hen door te verwijzen en
op te volgen.
14
De trajectbegeleiders werken nauw samen met de verschillende verstrekkers van
hulp- en dienstverlening en met de psychosociale dienst van de gevangenis om een
aangepast hulp- en dienstverleningstraject uit te werken dat maximaal voorbereidt op
de reïntegratie in de samenleving.
Voor de methodische ondersteuning van de trajectbegeleidingsfunctie werd aan de
ondersteuningsstructuur van het algemeen welzijnswerk (Steunpunt algemeen
welzijnswerk) een methodiekontwikkelaar toegekend.
Evaluatie
De concrete operationalisering van het trajectbegeleidingsconcept in de 6
gevangenissen van de pilootregio heeft een lange aanloop nodig gehad en zal ook in
de toekomst nog veel opvolging en ondersteuning vergen. Dit heeft te maken met
een veelheid van factoren:
 De centra justitieel welzijnswerk hadden en hebben veel tijd nodig om zich deze
nieuwe opdracht eigen te maken en ze conceptueel en
personeelsmatig/organisatorisch in te passen in hun bestaande werking;
 De niet zo eenvoudig te trekken scheidingslijnen tussen trajectbegeleiding, PSDbegeleiding en hulpverlening;
 De implementatie van trajectbegeleiding vergt zorgvuldig voorafgaand overleg
met de PSD en afspraken over de communicatie en de samenwerking in
individuele gevallen;
 De opgave om nauw samen te werken met alle actoren (onderwijs,
werkgelegenheid, cultuur, hulpverlening) en met hun visie en know-how rekening
te houden in de individuele trajectbepaling en –opvolging.
Een ‘taskforce trajectbegeleiding gedetineerden’ heeft in de eerste helft van 2003
een stand van zaken opgemaakt en een praktische handleiding uitgewerkt voor de
trajectbegeleiders.
Aanbevelingen
De functie ‘individuele trajectbegeleiding van gedetineerden’ moet spoedig
geïmplementeerd worden volgens het praktisch model uitgewerkt door de taskforce.
Bijzondere aandacht moet blijven uitgaan naar de afstemming en samenwerking met
de psychosociale dienst van de gevangenis en naar het samenspel met de hulp- en
dienstverleningsactoren.
Trajectbegeleiding zal zijn meerwaarde voor gedetineerden effectief moeten
realiseren en zichtbaar maken.
De decentrale aanpak en opvolging van de trajectbegeleidingsfunctie moet
aangevuld worden met een meer centraal aangestuurde opvolging en ondersteuning.
Hiertoe dient de taskforce een meer permanente opvolging van de
methodiekontwikkeling, de vorming en de meerwaarde uit te stippelen.
15
4.7.
Organisatorische ondersteuning van het hulp- en
dienstverleningsaanbod
Om de praktische, inhoudelijke, technische en organisatorische consequenties op te
vangen van een toenemend hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen
(met o.m. een impact op veiligheid, personeel, infrastructuur, regime,…) heeft de
Vlaamse overheid middelen ter beschikking gesteld van justitieel welzijnswerk voor
het aanwerven van ‘organisatie-ondersteuners’.
Organisatie-ondersteuners spelen een belangrijke rol in het ‘in goede banen leiden’
van het gemeenschapsaanbod: planning en bekendmaking van activiteiten;
informeren en recruteren van deelnemers; praktische regelingen en afspraken i.v.m.
personeel en lokalen, enz.
Een belangrijke opdracht bestaat erin externe organisaties bekend en vertrouwd te
maken met het werken in een gevangeniscontext.
4.8.
Wetenschappelijk onderzoek naar de kwaliteit en de effectiviteit van
de hulp- en dienstverlening
Einde 2002 werd door de scholen voor criminologie van de universiteiten van
Leuven, Brussel en Gent een onderzoek gestart naar de kwaliteit en de effectiviteit
van de hulp- en dienstverlening. In een eerste fase wordt de aandacht toegespitst op
de bepaling van de criteria voor een kwalitatief aanbod. In een volgende fase wordt
een meetinstrument ontwikkeld om de kwaliteit en effectiviteit van de hulp- en
dienstverlening in beeld te brengen en te evalueren.
Een stuurgroep met vertegenwoordigers van alle betrokken departementen en
voorzieningen volgt de voortgang van het onderzoek op.
De resultaten van dit onderzoek mogen verwacht worden tegen einde 2004.
5. Aangepaste profilering van het aanbod (strategie 2)
De tweede strategische doelstelling is er op gericht het hulp- en
dienstverleningsaanbod zo te profileren dat duidelijk wordt wie waarvoor waar
terechtkan. Gedetineerden moeten vervolgens op een aangepaste wijze
geïnformeerd en geïnteresseerd worden voor het ontwikkelde aanbod.
Op dit vlak is een taak weggelegd voor alle Vlaamse en justitiële actoren. Elke
verstrekker van hulp- en dienstverlening wordt geacht zijn aanbod af te stemmen op
de doelgroep en het op een aangepaste wijze bekend te maken. Zo zal het centrum
basiseducatie moeten verduidelijken wie, waarvoor terecht kan in het open
leercentrum.
Ook van justitie (directie, psychosociale dienst, herstelconsulenten, penitentiaire
beambten) wordt verwacht dat zij informeren over en verwijzen naar het hulp- en
dienstverleningsaanbod.
16
Een zeer specifieke opdracht in verband hiermee is – zoals hierboven reeds vermeld
- weggelegd voor de individuele trajectbegeleiders en voor de organisatieondersteuners.
Het is de ambitie het aanbod van hulp- en dienstverlening te doen aan alle
gedetineerden en dus aan elke gedetineerde een trajectbegeleider toe te wijzen. Dit
zou moeten waarborgen dat het aanbod aan alle geïnteresseerden en op hun maat
bekendgemaakt wordt. Bijzondere aandacht moet in dit verband uitgaan naar
degenen die niet actief of niet dadelijk vragen naar hulp- en dienstverlening en naar
degenen die niet geïnteresseerd of niet gemotiveerd lijken. Iemand die in eerste
instantie niet geïnteresseerd of gemotiveerd is, kan het later of bij nader toezien wél
zijn. Het is dus zeker van belang het aanbod continu te profileren zonder het op te
dringen.
Voor de bekendmaking van het aanbod worden verschillende middelen ingezet:
mondelinge info, affiches, folders, teletekst, enz. Door het ministerie van de Vlaamse
gemeenschap wordt drie maal per jaar onder de gedetineerden, het personeel en de
hulp- en dienstverleners in de gevangenissen van de pilootregio KRANT X verspreid.
Krant X tracht een beeld op te hangen van het aanbod en de bedoeling van de
verschillende hulp- en dienstverleningsactiviteiten.
6. Geëigende samenwerking en organisatie (strategie 3)
Evoluties
De derde strategische doelstelling beoogt het belang van een goede samenwerking
tussen de Vlaamse actoren onderling en tussen deze laatste en het personeel en de
diensten van de gevangenis te onderstrepen.
De principes en de organisatie van de samenwerking werden, met instemming van
Justitie, door de Vlaamse regering vastgelegd in een conceptnota van 13 juli 2001. In
deze nota wordt gewezen op het belang van een respectvolle en verregaande
samenwerking, te realiseren in het kader van een bij elke gevangenis op te richten
‘Planningsteam maatschappelijke dienstverlening’ (PMD). Deze PMD’s zouden
instaan voor de planning, uitvoering en evaluatie van het hulp- en
dienstverleningsaanbod en bewaken dat de verschillende engagementen van de
Vlaamse gemeenschap nagekomen worden. In het PMD zijn alle Vlaamse en
gevangenisactoren vertegenwoordigd.
Voor het opvangen van de organisatorische consequenties van de PMD-plannen
werden, zoals hierboven reeds vermeld, organisatie-ondersteuners toegevoegd aan
de personeelsequipes van justitieel welzijnswerk.
Er werd een ‘gedragscode’ ontwikkeld, van toepassing op iedereen die meewerkt
aan de hulp- en dienstverlening. De basisafspraken voor de samenwerking met
Justitie werden vastgelegd. Gedragscode en basisafspraken werden, met
instemming van Justitie, goedgekeurd door de Vlaamse regering op 19 juli 2002.
17
Voor de beleidsmatige aansturing, coördinatie en opvolging van de uitvoering van het
strategisch plan op het niveau van de lokale gevangenis werden door de Vlaamse
overheid beleidsmedewerkers aangesteld (in de grote instellingen bijgestaan door
een stafmedewerker). De beleidsmedewerker heeft tot taak de werking van het PMD
in goede banen ter leiden en de voorzieningen van de Vlaamse gemeenschap te
vertegenwoordigen ten aanzien van de directeur van de gevangenis in functie van de
penitentiaire beslissingen die moeten genomen worden en in functie van een
optimale afstemming van de hulp- en dienstverlening met de penitentiaire
programma’s.
De beleids- en stafmedewerkers zijn in dienst getreden van het ministerie van de
Vlaamse gemeenschap op 1 september 2002. Zij oefenen hun werkzaamheden uit in
de gevangenis waarvoor ze aangesteld zijn. Hun werkingsfaciliteiten werden
afgesproken tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap. Voor 2003 formuleerden zij
als collectieve jaardoelstelling alles in het werk te stellen om de PMD-structuur
operationeel te maken.
Op bovenlokaal vlak worden de beleids- en stafmedewerkers opgevolgd,
ondersteund en aangestuurd door de Beleidscel samenleving en criminaliteit
(administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn).
De globale opvolging van de implementatie van het strategisch plan gebeurt in de
‘Vlaamse stuurgroep’ waarin de verschillende functioneel bevoegde ministers, de
betrokken administraties en voorzieningen vertegenwoordigd zijn. Het officieel
overleg met Justitie vindt plaats in het ‘Overlegplatform Vlaamse gemeenschapJustitie’.
Evaluatie en aanbevelingen
De samenwerking tussen de Vlaamse actoren onderling moet verstevigd en verfijnd
worden met de Vlaams beleidsmedewerker als stimulerende en coördinerende
spilfiguur. De beleidsmedewerkers moeten op korte termijn werk maken van het
PMD als duidelijke en bindende overleg-, afspraken- en planningsstructuur. Dit werd
geformuleerd als collectieve jaardoelstelling (2003) voor alle beleids- en
stafmedewerkers.
Uit de externe evaluatie van het implementatieproces door ECWS blijkt dat er geen
gevoel is van collectief eigenaarschap van het strategisch plan, laat staan van een
teamgeest en een teamwerking. Hierin moet dringend geïnvesteerd worden zowel
van Vlaamse gemeenschapskant als van Justitiekant. Een nauwere samenwerking
en een samen uitgestippeld actieplan tussen de beleidsmedewerker en de directie
van de gevangenis kan veel betekenen. Alleszins dienen, volgens de externe
evaluator, met (het hoofdbestuur van) Justitie afspraken gemaakt te worden voor een
meer gezamenlijke aanpak van de opvolging, de begeleiding en de ondersteuning
van de pilootgevangenissen. Alle partners, ook Justitie, dienen betrokken te worden
bij de discussie over de functie-inhouden die hen direct raken. Er dienen
gezamenlijke concrete werkdoelen geformuleerd te worden voor overzichtelijke
periodes. Ieders professionaliteit dient meer en zichtbaarder erkend te worden.
18
Inmiddels werd tussen het hoofdbestuur van de strafinrichtingen (FOD Justitie) en de
beleidscel samenleving en criminaliteit (Ministerie Vlaamse gemeenschap)
afgesproken dat de inrichtingshoofden van de gevangenissen en de Vlaamse
beleidsmedewerkers samen de conclusies van het externe evaluatierapport zouden
doornemen en voorstellen zouden doen om tegemoet te komen aan de
aanbevelingen.
Uit de externe evaluatie valt eveneens af te leiden dat de Vlaamse
beleidsmedewerkers over te weinig middelen beschikken om hun opdracht tot een
goed einde te brengen. Zij beschikken niet over een werkingsbudget om initiatieven
te financieren, zij hebben geen gezag over de Vlaamse voorzieningen en hun
medewerkers (kunnen daar niets afdwingen of rechttrekken); zij verschenen te laat
op het toneel om hun aansturende rol te kunnen opnemen; hun aansturing door
‘Brussel’ gebeurde veel te afstandelijk. De kwestie van het ‘gezag’ valt moeilijk te
regelen in de context van de divers aangestuurde en grondig van elkaar
verschillende voorzieningen. Een reden te meer om werk te maken van een
werkingsbudget, beheerd door de beleidsmedewerker, dat wervend en stroomlijnend
kan werken naar alle partners toe. De bovenlokale aansturing en ondersteuning dient
in overleg met de rechtstreeks betrokkenen bijgestuurd te worden.
7. Positief draagvlak (strategie 4)
Evoluties
De vierde strategische doelstelling onderlijnt het belang van een positief
maatschappelijk draagvlak voor de realisatie van de missie van de Vlaamse
gemeenschap. Politiek en publiek, gevangenispersoneel en hulp- en dienstverleners
moeten het belang inzien en onderschrijven van een goed uitgebouwde hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden. Er is een grote bereidheid en inzet nodig om mee
te werken aan de uitvoering van het strategisch plan.
Ook het realiseren van deze doelstelling vereist specifieke aandacht en initiatief. In
dit kader kan gewezen worden op:
o De ontwikkeling van een website en een nieuwsbrief rond het thema ‘welzijn &
justitie’ ( http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie ) met thans reeds
meer dan 20.000 bezoekers
o KRANT X, de gevangeniskrant van de Vlaamse gemeenschap, verspreid in 6
edities op in het totaal 9900 exemplaren
o ‘Bakberichten’, een nieuwsbrief over onderwijs aan gedetineerden, ontwikkeld
door het Vlaams ondersteuningscentrum voor de basiseducatie
o occasionele medewerking aan vormingssessies voor penitentiaire
personeelsleden.
De organisatie ‘Welzijnszorg’ koos als zijn campagnethema voor het najaar van 2003
‘armoede en detentie’. Het is de bedoeling de publieke opinie te sensibiliseren voor
een positieve invulling van de detentie.
Het strategisch plan werd toegelicht op verschillende studie- en denkdagen en in
diverse opleidingen.
19
Het realiseren van een positief draagvlak voor de uitvoering van het strategisch plan
is vooral een werk van iedere dag opnieuw werken aan een gunstig klimaat voor
samenwerking, communicatie en wederzijds respect.
Evaluatie en aanbevelingen
Het belang van een positief draagvlak bij Justitie voor de realisatie van de missie en
de doelstellingen van de Vlaamse gemeenschap werd duidelijk onderstreept door het
externe evaluatiebureau. De justitiële aansturing en informatie is – volgens de
externe evaluator - te eenzijdig gericht op de instellingshoofden, onder verwaarlozing
van de andere directieleden en de andere personeelscategoriën. Met Justitie dienen,
in het kader van een meer gezamenlijke aanpak (cfr. het hierboven gepropageerde
‘collectief eigenaarschap’), afspraken gemaakt te worden over de vertaling van
beleidsafspraken naar het lokale niveau.
De implementatie van het strategisch plan heeft – steeds volgens de externe
evaluator - hoe dan ook een experimenteel karakter waarvoor een positief draagvlak
nodig is. Het experimentele kader (waarin men fouten kan maken, kan evalueren en
kan bijsturen) werd onvoldoende duidelijk gemaakt. Gemaakte fouten worden dan
uitvergroot en gehanteerd om de (bestaande) weerstanden te voeden. Er is volgens
de aanbevelingen van de externe evaluator een meer actieve (lokale en centrale)
procesbegeleiding nodig met een neutrale ruimte om problemen uit te praten;
concrete ondersteuning bij het zoeken van oplossingen; de afbakening van een
experimenteerruimte waarin gehandeld kan worden met concreet benoemde
experimenteerdoelen en gezamenlijke toetsingsmomenten en –criteria.
De recente vakbondsacties van het gevangenispersoneel tegen de overbevolking in
het Antwerpse arresthuis tonen andermaal de broosheid van het draagvlak aan: de
vakbonden van de penitentiaire beambten kunnen weinig begrip opbrengen voor de
initiatieven die in het kader van het strategisch plan genomen worden. Ze hebben
elke medewerking aan de hulp- en dienstverlening gestaakt. Dit druist flagrant in
tegen de engagementen van Justitie om te zorgen voor gunstige randvoorwaarden
voor de uitvoering van het strategisch plan. Het is in eerste instantie de opdracht van
Justitie om duidelijk te maken dat medewerking verlenen aan de uitvoering van het
strategisch plan een wezenlijk onderdeel uitmaakt van het reguliere takenpakket van
de penitentiaire beambten en de andere personeelsleden. Een betere informatie over
en een beter begrip van de precieze rol en betekenis van het optreden van de
Vlaamse gemeenschap, zou ongetwijfeld een verschil hebben gemaakt.
In antwoord op de Antwerpse situatie werd in het Vlaams parlement een motie
goedgekeurd die de Vlaamse regering oproept stappen te zetten opdat de minister
van Justitie de continuïteit in de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden zou
waarborgen. Onder meer wordt opgeroepen initiatieven te nemen om de
constructieve medewerking van de penitentiaire beambten aan de uitvoering van het
strategisch plan te vergroten. Gedacht wordt o.m. aan informatie- en
vormingsinitiatieven.
20
8. Aangepaste personeels- en organisatieontwikkelingspolitiek (strategie
5)
Als vijfde strategische doelstelling werd gekozen voor het ontwikkelen van een
degelijke personeels- en organisatieontwikkelingspolitiek. Zonder goed
gemotiveerde, goed gevormde en goed ondersteunde medewerkers (vrijwilligers en
professionals) is de realisatie van de missie en de doelstellingen van het strategisch
plan onmogelijk.
Hier ligt een (permanente) opdracht voor alle meewerkende organisaties en voor de
beleids- en stafmedewerkers in de gevangenissen.
Het afgelopen jaar sloegen verschillende partners de handen in elkaar om samen
vormings- en ondersteuningsinitiatieven te nemen over de grenzen van de sectoren
heen. Het gaat om vertegenwoordigers van het welzijnswerk, het sociaal-cultureel
werk, het onderwijs en de Vlaamse overheid die samen de ‘werkgroep vorming en
ondersteuning’ (WEVO) vormen. In het kader van WEVO worden de volgende
initiatieven genomen of voorbereid:
o Werkoverleg (intervisie) voor stafmedewerkers van ondersteuningsstructuren
o Redactie van een werkmap (vademecum) voor nieuwe medewerkers aan de
hulp- en dienstverlening
o Studiedagen rond ‘werken met allochtonen in de gevangenis’ en rond ‘werken
met buitenlandse gedetineerden’.
Vanuit WEVO wordt contact gezocht met Justitie om een gezamenlijk
vormingsinitiatief te nemen.
9. Besluit
9.1.
Uitbouw en profilering hulp- en dienstverlening
Wat de uitbouw en de profilering van de hulp- en dienstverlening betreft, dienen de
inspanningen om een aangepast aanbod te formuleren verder gezet te worden. De
inhoudelijke oriëntaties en programma’s op de onderscheiden Vlaamse
bevoegdheidsdomeinen zitten duidelijk op het goede spoor. Daarbij kunnen toch
enkele aandachtspunten geformuleerd worden die tegelijkertijd ook als
aanbevelingen kunnen gelezen worden:
o Het ontwikkelen van een hulpaanbod voor gedetineerden met ernstige
psychische problemen of verslavingsproblemen verdient prioritaire aandacht.
Een belangrijke rol is hier weggelegd voor de Vlaamse gezondheidszorg.
Aandacht en initiatief voor de ‘directe sociale omgeving’ van de gedetineerde
verdient méér belangstelling;
o Elk aanbod dient specifiek afgestemd te worden op de persoonlijke en
strafrechtelijke situatie van de gedetineerden (vb. onderwijs,
arbeidsbegeleiding, trajectbegeleiding?… in een arresthuis vergen specifieke
interventies en accenten; vb. welke hulp- en dienstverlening wordt
geprogrammeerd voor gedetineerden die na afloop van hun detentie niet in
het land zullen mogen verblijven?);
21
o Het exploreren van behoeften van gedetineerden leidt niet zelden ook tot de
vraag waar de bevoegdheid/verantwoordelijkheid van Justitie eindigt en die
van de Vlaamse gemeenschap begint. Op het vlak van sport bvb. of van de
zorg voor geïnterneerden, kan deze vraag op pertinente wijze gesteld worden
(welke basisvoorzieningen treft Justitie?; op welke basis ent zich het aanbod
van de Vlaamse gemeenschap?);
o De concrete operationalisering van het trajectbegeleidingsconcept in de 6
gevangenissen van de pilootregio heeft een lange aanloop nodig gehad.
Inmiddels werd een praktische handleiding uitgewerkt door een specifiek
daartoe opgerichte taskforce. De functie ‘individuele trajectbegeleiding van
gedetineerden’ moet thans spoedig geïmplementeerd worden met bijzondere
aandacht voor de afstemming en de samenwerking met de psychosociale
dienst van de gevangenis en voor het samenspel met de hulp- en
dienstverleningsactoren. In de komende periode dient expliciet aandacht
besteed te worden aan het realiseren en het tonen van de méérwaarde van
trajectbegeleiding zodat deze functie terdege geëvalueerd kan worden;
o Tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap moet het debat gevoerd worden
omtrent de respectieve visies en verantwoordelijkheden m.b.t. de plaats van
diverse vormen van onderwijs en vorming in het geheel van het
gedetineerdenregime. Dit debat heeft repercussies voor bvb. de relatie
penitentiaire tewerkstelling/onderwijs en vorming; het tijdstip voor de planning
van onderwijs en vorming; de vergoeding van onderwijs-, vormings- en
tewerkstellingsactiviteiten;
o Over het algemeen stellen zich min of meer ernstige problemen qua
infrastructuur (ontspannings- en vormingsaccomodatie; bureelruimtes;
gesprekslokalen), qua informatie en communicatietechnologie (gebruik van
(draagbare) telefoon en laptops; internetaansluiting) en qua financiering van
activiteiten. Inzonderheid het feit dat de beleidsmedewerkers niet over een
werkingsbudget beschikken wordt als een ernstige handicap voor hun
positieverwerving gezien;
o Het overleg over de afstemming van het hulp- en dienstverleningstraject met
het penitentiaire traject (met zijn verscheiden mogelijkheden tot aanpassing
van de detentieomstandigheden aan de individuele situatie van de
gedetineerde) moet centraal én op het instellingsniveau gevoerd worden in
functie van een maximaal effect van de inspanningen op het vlak van
begeleiding/behandeling, opleiding/tewerkstelling, integratiekansen;
o Voor het bepalen van de na te streven kwaliteit in de hulp- en dienstverlening
dient een nauwe dialoog aangegaan te worden met de universitaire
onderzoeksequipe.
9.2.
In een goed georganiseerd en gedragen samenwerkingsverband
Terwijl de globale inhoudelijke oriëntaties en de onderscheiden hulp- en
dienstverleningsprogramma’s van de Vlaamse gemeenschap op het goede spoor
lijken te zitten, dient de samenwerking voor de uitvoering ervan nog aanzienlijk
verbeterd te worden:
o De samenwerking tussen de Vlaamse actoren onderling moet verstevigd en
verfijnd worden met de Vlaams beleidsmedewerker als stimulerende en
coördinerende spilfiguur. De beleidsmedewerkers moeten op korte termijn
22
o
o
o
o
9.3.
werk maken van het PMD als duidelijke en bindende overleg-, afspraken- en
planningsstructuur. Dit werd geformuleerd als collectieve jaardoelstelling
(2003) voor alle beleids- en stafmedewerkers;
Uit de externe evaluatie van het implementatieproces door ECWS blijkt dat er
geen gevoel is van collectief eigenaarschap van het strategisch plan, laat
staan van een teamgeest en een teamwerking. Hierin moet dringend
geïnvesteerd worden zowel van Vlaamse gemeenschapskant als van
Justitiekant. Een nauwere samenwerking en een samen uitgestippeld
actieplan tussen de beleidsmedewerker en de directie van de gevangenis kan
veel betekenen. Hieromtrent werden concrete afspraken gemaakt tussen
Justitie en Vlaamse gemeenschap;
Uit de externe evaluatie valt eveneens af te leiden dat de Vlaamse
beleidsmedewerkers te weinig gewapend in het werkveld gestuurd werden. Er
dient werk gemaakt te worden voor een betere positionering en omkadering
en van de ter beschikking stelling van een werkingsbudget;
Met Justitie dienen afspraken gemaakt te worden ter versteviging van het
draagvlak voor een constructieve medewerking van het gevangenispersoneel
aan de uitvoering van het strategisch plan; onderzocht moet worden welke
Vlaamse en/of gezamenlijke acties (informatie, sensibilisering, vorming,…) in
de komende periode kunnen genomen worden. Ook binnen de Vlaamse
gemeenschap dienen initiatieven genomen te worden om het draagvlak voor
het strategisch plan te vergroten;
De inspanningen voor een sectoroverschrijdende vorming en ondersteuning
van (nieuwe) medewerkers aan de hulp- en dienstverlening dienen verder
gezet te worden.
Verdere spreiding van de implementatie van het strategisch plan
Er dienen stappen gezet te worden op Vlaams niveau en in samenspraak met
Justitie om de implementatie van het strategisch plan geleidelijk verder te spreiden
over de Vlaamse gevangenissen. Als in 2009 een landelijke spreiding beoogd wordt
– die zich ook vanuit een rechtsgelijke benadering van de gedetineerden opdringt dient een passend spreidingsritme aangehouden te worden. Hierover moet tijdig van
gedachten gewisseld worden en een princiepsbeslissing genomen te worden om alle
partners in staat te stellen de budgettaire en inhoudelijke voorbereidingen te treffen.
Tegelijkertijd dient in de diepte verder gewerkt te worden aan een degelijke en
kwaliteitsvolle implementatie in de gevangenissen waar reeds van start werd gegaan.
23
Download