Evoluties in het onderwijs aan gedetineerden

advertisement
2de opvolgings- en evaluatierapport betreffende
het Vlaams strategisch plan hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden
23 mei 2005
1.
Beleidskader
1.1.
Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden: Vlaamse
beleidsontwikkelingen
Sedert de staatshervorming van 1980 is de Vlaamse overheid bevoegd en
verantwoordelijk voor de ‘sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op
hun sociale reïntegratie’ (art. 5, §1, II, 7° bijzondere wet 8 augustus 1980). De
afgelopen decennia werden verschillende stappen gezet om deze
verantwoordelijkheid vorm en inhoud te geven. Op 28 februari 1994 werd een
samenwerkingsakkoord gesloten met Justitie. Dit werd op 11 mei 1999 decretaal
bekrachtigd. Een interdepartementale commissie verkende de behoeften van
gedetineerden aan Vlaamse hulp- en dienstverlening en formuleerde voorstellen om
hieraan tegemoet te komen.
In 2000 kreeg het Vlaamse beleid vaste vorm in een ‘strategisch plan hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden’. Onder het motto ‘buiten begint binnen’ en ‘ook in
de gevangenis behoudt de gedetineerde zijn recht op maatschappelijke hulp- en
dienstverlening’, heeft de Vlaamse overheid op al haar bevoegdheidsterreinen de
essentiële acties gedefinieerd die er moeten toe bijdragen dat gedetineerden meer
kansen krijgen op een volwaardige en harmonische integratie in de samenleving.
Het strategisch plan maakte het voorwerp uit van meerdere beslissingen van de
Vlaamse regering1 :
o Op 8 december 2000 werd het plan goedgekeurd. De missie en de
strategische doelstellingen inzake de uitbouw van de Vlaamse hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden werden zodoende vastgelegd. Een
1
Het samenwerkingsakkoord, het strategisch en het operationeel plan alsmede de verschillende beslissingen
van de Vlaamse Regering kunnen geraadpleegd worden op de website van het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap: http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie.
1
principe daarin is dat elke Vlaamse minister vanuit zijn bevoegdheden
bijdraagt tot de geleidelijke implementatie van het strategisch plan;
o Op 13 juli 2001 werden de principes en de organisatiestructuur voor de internVlaamse samenwerking en voor de samenwerking met Justitie vastgelegd;
o Op 19 juli 2002 werden de Vlaamse actieplannen voor de implementatie van
het strategisch plan goedgekeurd. Tevens werd beslist jaarlijks een
opvolgings- en evaluatierapport op te stellen en dit voor te leggen aan de
Vlaamse regering teneinde deze toe te laten de nodige beslissingen tot
bijsturing van het strategisch plan te kunnen nemen.
o Op basis van het eerste opvolgings- en evaluatierapport besliste de Vlaamse
regering op 10 juli 2003 :
o akte te nemen van :
 de positieve realisaties, de knelpunten, de uitdagingen en de
aanbevelingen in de uitbouw van de hulp- en dienstverlening
aan gedetineerden, zoals die tot uiting komen in het eerste
opvolgings- en evaluatierapport,
 de moeilijkheden die rijzen bij de uitoefening van haar
bevoegdheden en verantwoordelijkheden zoals die verwoord
werden in de op 28 mei 2003 door het Vlaams Parlement
aangenomen met redenen omklede motie tot besluit van een
op 6 mei 2003 gehouden interpellatie tot de Vlaamse minister
van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en
Ontwikkelingssamenwerking over de externe hulpverlening in de
Antwerpse gevangenis;
o te bevestigen dat het door haar op 8 december 2000 goedgekeurde
"strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden" haar
centraal beleidsinstrument blijft om vorm en inhoud te geven aan haar
bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het vlak van de sociale
reïntegratie van gedetineerden;
o de functioneel bevoegde Vlaamse ministers te gelasten, in onderlinge
samenwerking en rekening houdend met de aanbevelingen in
voornoemd opvolgings- en evaluatierapport en met de beschikbare
begrotingskredieten, de inhoudelijke en budgettaire inspanningen voor
de verdere implementatie en uitbreiding van het strategisch plan voort
te zetten,
o de Vlaamse minister, belast met de coördinatie van het strategisch
plan, te gelasten:
 contact op te nemen met de federale minister van Justitie, hem
het opvolgings- en evaluatierapport alsmede voornoemde
motie van het Vlaams Parlement over te zenden en vervolgens
grondig overleg te plegen en initiatief te nemen inzake de
knelpunten en aanbevelingen die aan bod komen in voornoemd
rapport en in voornoemde motie,
 over de uitvoering van de hierboven vermelde beslissing verslag
uit te brengen aan het Vlaams Parlement en aan de Vlaamse
regering.
Het strategisch plan wordt op dit ogenblik uitgevoerd in zes gevangenissen : Brugge,
Antwerpen, Wortel, Turnhout, Hoogstraten en Merksplas. Tegen 2009 werd een
landelijke implementatie gepland.
2
Binnen de uitvoering van de gevangenisstraf, stelt de Vlaamse Gemeenschap de
sociale reïntegratie van de gedetineerde als haar kerndoelstelling voorop. Tegenover
de sociale uitsluiting die hoe dan ook gepaard gaat met de uitvoering van
vrijheidsstraffen en –maatregelen wordt tegelijkertijd een programma van sociale
aansluiting geponeerd.
Het Vlaams Parlement sprak zich meermaals uit voor een reële uitoefening van de
Vlaamse verantwoordelijkheden in het kader van de strafuitvoering. Recent gebeurde
dit nog bij resolutie van 21 april 2004 over de begeleiding van (ex-) gedetineerden2.
In meerdere decreten (algemeen welzijnswerk, volwassenenonderwijs, sociaalcultureel volwassenenwerk) werd de aandacht en het initiatief voor de sociale
reïntegratie van (ex-) gedetineerden wettelijk verankerd.
1.2.
Beleidsontwikkelingen op federaal vlak
De federale wetgever heeft recent wetgeving aangenomen waarin de basisprincipes
voor de uitvoering van de gevangenisstraf en voor de rechtspositie van
gedetineerden vastgelegd worden. In deze wet wordt ruimte voorzien voor de
uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden3.
De opeenvolgende ministers van Justitie – en ook de huidige minister van Justitie
Laurette Onkelinx – hebben hun instemming betuigd met de initiatieven van de
Vlaamse Gemeenschap en hebben de uitvoering van het strategisch plan
daadwerkelijk gesteund. Met het directoraat-generaal Uitvoering van straffen en
maatregelen (FOD Justitie) wordt zowel op centraal als op lokaal vlak intens
samengewerkt.
2.
Opzet en structuur van het opvolgings- en evaluatierapport
De Vlaamse regering wil zorgvuldig kunnen opvolgen hoe de uitvoering van het
Vlaamse hulp- en dienstverleningsaanbod in de pilootgevangenissen verloopt,
enerzijds op het vlak van kwaliteit en differentiatie van het aanbod en anderzijds op
het vlak van samenwerking tussen de Vlaamse voorzieningen onderling en tussen
deze laatste en de personeelsleden van de gevangenissen. Dit moet de Vlaamse
regering toelaten de juiste beslissingen te nemen met het oog op bijsturing en
verdere uitbreiding van het strategisch plan.
De Vlaamse Gemeenschap formuleerde in het Strategisch Plan haar missie op het
vlak van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden als volgt :
De Vlaamse gemeenschap waarborgt het recht van alle gedetineerden
en hun directe sociale omgeving op een kwaliteitsvolle hulp- en
dienstverlening zodat ook zij zich volwaardig en harmonisch kunnen
ontplooien in de samenleving.
2 Deze resolutie kan geraadpleegd worden op de website van het Vlaams Parlement:
http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2003-2004/g2184-4.pdf
3 De ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ van 12 januari 2005 kan geraadpleegd
worden in het Belgisch Staatsblad van 1 februari 2005 (www.staatsblad.be).
3
Om deze missie te realiseren werden 5 strategieën geformuleerd:
1. De uitbouw van een kwalitatief hoogstaand aanbod van hulp- en
dienstverlening dat
2. op een aangepaste wijze geprofileerd wordt naar de gedetineerden toe
3. uitgevoerd wordt in geëigende samenwerkingsvormen en
organisatiestructuren
4. waarvoor een stevig maatschappelijk draagvlak gecreëerd wordt
5. en een goede personeels- en organisatieontwikkelingspolitiek gevoerd wordt.
Deze nota heeft tot doel een tweede opvolgings- en evaluatierapport voor te stellen.
Het behandelt de voornaamste evoluties over de periode 2003 tot op heden.
In dit tweede rapport belichten we in eerste instantie de implementatie van de
beleids- en ondersteunende functies van het strategisch plan in de gevangenissen
(strategie 3 en 5), bespreken we vervolgens de implementatie of de uitbouw van het
hulp- en dienstverleningsaanbod (strategie 1 en 2) en sluiten we af met een aantal
algemene beschouwingen. Het creëren van een draagvlak voor dit plan (strategie 4)
komt meermaals tussen de lijnen door aan bod.
Het opvolgings- en evaluatierapport werd opgesteld voor en door de Vlaamse
stuurgroep die de implementatie van het strategisch plan opvolgt en begeleidt.
3.
De implementatie van de beleids- en ondersteunende functies van
het strategisch plan in de gevangenissen
Om te komen tot een zo goed en efficiënt mogelijke uitbouw van de hulp- en
dienstverlening voor alle gedetineerden in de gevangenis en dit in een zo goed
mogelijke samenwerking met (de actoren van) Justitie, voorziet het Vlaams
strategisch plan en het operationeel model in de introductie van drie specifieke
functies en één specifieke organisatiestructuur.
De functies zijn :
 De beleidsfunctie : beleidsmatige aansturing, coördinatie en opvolging van de
uitvoering van het strategisch plan in de diverse gevangenissen
 De organisatie-ondersteuningsfunctie : een efficiënte organisatorische
onderbouwing van de hulp- en dienstverleningsinitiatieven in de
gevangenissen; opvangen van de organisatorische consequenties van een
zich uitbreidend hulp- en dienstverleningsaanbod.
 De trajectbegeleidingsfunctie : om de gedetineerden wegwijs te maken in en
te motiveren voor het aanbod van hulp- en dienstverlening werd in individuele
trajectbegeleiding en -opvolging voorzien.
Deze functies worden door de volgende personen uitgevoerd :
De beleidsmedewerker is een contractuele Vlaamse ambtenaar, die tot taak heeft om
met het inrichtingshoofd en de andere actoren van Justitie een zo goed mogelijke
samenwerking op te zetten om de implementatie van het strategisch plan in de
gevangenis optimaal te laten verlopen. Anderzijds dient hij bij te dragen tot de
4
coördinatie van de Vlaamse hulp- en dienstverlening in de gevangenis en zit daartoe
het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening (PMD) (zie verder) voor.
In de gevangenissen met meer dan 300 gedetineerden wordt de beleidsmedewerker
bijgestaan door een stafmedewerker.
De beleids- en stafmedewerkers zijn in dienst getreden van het ministerie van de
Vlaamse gemeenschap op 1 september 2002. Zij oefenen hun werkzaamheden uit in
de gevangenis waarvoor ze aangesteld zijn. Hun werkingsfaciliteiten werden
afgesproken tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap.
De organisatie-ondersteuner, een functie die werd toegewezen aan de dienst
Justitieel Welzijnswerk van een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, heeft
enerzijds tot taak om de verschillende organisaties die hulp- en dienstverlening
aanbieden in de gevangenis zoveel mogelijk organisatorisch te ondersteunen.
Anderzijds dient hij deze organisaties ook te sensibiliseren hun aanbod binnen te
brengen in de gevangenis of te optimaliseren. De organisatie-ondersteuner werkt
daartoe nauw samen met de beleids- en stafmedewerker. Zijn opdrachten zijn te
kaderen in de bredere werking van het PMD.
Sinds medio 2002 (voor Brugge sinds 1 januari 2003) worden de drie diensten
Justitieel Welzijnswerk (Antwerpen, Kempen en Brugge) gezamenlijk gesubsidieerd
voor 6 VTE organisatie-ondersteuners (1 VTE per gevangenis)
De trajectbegeleiders zijn eveneens medewerkers van Justitieel Welzijnswerk. Er
wordt in individuele trajectbegeleiding voorzien om gedetineerden wegwijs te maken
in het aanbod aan hulp- en dienstverlening en om hen bij te staan in het uitwerken
van een toekomstgerichte reclassering. De trajectbegeleider brengt vragen, noden
en verwachtingen van de gedetineerde in kaart, informeert de gedetineerde over de
inhoud en het belang van het beschikbaar hulp- en dienstverleningsaanbod,
oriënteert hem, motiveert hem, verwijst hem door en volgt hem op.
Trajectbegeleiders werken nauw samen met de verstrekkers van de hulp- en
dienstverlening (uitstippelen van het hulp- en dienstverleningstraject) en met de
psychosociale dienst van de gevangenis (afstemming met het penitentiair traject). De
samenwerking resulteert in een integraal detentietraject, dat maximaal voorbereidt,
op de reïntegratie in de samenleving.
Sinds medio 2002 (voor Brugge sinds 1 januari 2003) worden de drie diensten
Justitieel Welzijnswerk (Antwerpen, Kempen en Brugge) gezamenlijk gesubsidieerd
voor 26 VTE trajectbegeleiders.
Om het aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis zo goed mogelijk te
organiseren en aan te wenden en vanuit de visie van het strategisch plan te kaderen
in het bredere gevangenisbeleid, werd gekozen voor het installeren van een
specifieke structuur : het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening (PMD).
Hierin zetelen vertegenwoordigers van de verschillende Vlaamse actoren, die een
bijdrage leveren op de diverse terreinen van welzijn, onderwijs, werkgelegenheid,
cultuur, gezondheid, enz. en dit onder de coördinatie van de beleidsmedewerker.
Om de samenwerking met de justitiële actoren in de gevangenis zo goed mogelijk te
laten verlopen en beroep te kunnen doen op hun deskundigheid en ervaring, worden
vertegenwoordigers van justitie tot de vergaderingen van het PMD uitgenodigd.
Het PMD maakt een planning van het gewenste aanbod aan hulp- en dienstverlening
in de gevangenis, coördineert en evalueert dit aanbod, signaleert de gedetecteerde
hiaten en tracht hiervoor te zoeken naar de gewenste oplossingen.
5
Het PMD verkrijgt zijn relevante informatie van de trajectbegeleiders, de organisatieondersteuner en de diverse hulp- en dienstverlenende actoren. Onder coördinatie
van de beleidsmedewerker en in samenwerking met justitie tracht het PMD zo, vanuit
de noden en behoeften van de gedetineerden aan hulp- en dienstverlening, te komen
tot een optimale uitbouw van het gewenste aanbod.
De eerste plenaire vergaderingen van de respectieve PMD’s vonden plaats in 2004.
In alle gevangenissen zijn ook werkgroepen functioneel die focussen op
deelterreinen van de hulp- en dienstverlening (tewerkstelling, vorming, ontspanning,
herstel,…)
Evaluatie
Beleids- en stafmedewerkers
De keuze om Vlaamse ambtenaren als beleids- en stafmedewerker te introduceren
in de gevangenis is zeer terecht gebleken : zij zijn nodig en onmisbaar om enerzijds
met het inrichtingshoofd en de andere actoren van justitie een zo goed mogelijke
samenwerking op te zetten en anderzijds bij te dragen tot de coördinatie van de
Vlaamse hulp- en dienstverlening in de gevangenis om de implementatie van het
strategisch plan in de gevangenis in goede banen te leiden.
In de praktijk blijkt de job van beleids- en/of stafmedewerker niet zo eenvoudig te
zijn. De beleidsmedewerker dient zich een plaats te verwerven naast het
inrichtingshoofd van Justitie : dit is geen vanzelfsprekendheid, maar een langzaam
proces. De ruimte die het strategisch plan toebedeelt aan de beleidsmedewerker
wordt hem niet altijd gegund door de directie en de andere actoren van Justitie.
Ook t.a.v. de Vlaamse actoren (justitieel welzijnswerk en de andere hulp- en
dienstverlenende actoren) is zijn positie niet vanzelfsprekend : de
beleidsmedewerker heeft geen hiërarchische positie t.a.v. deze actoren, kan hen dus
niet rechtstreeks aansturen.
De positie en de taken van de beleidsmedewerker kunnen in die zin ook een
bedreiging vormen voor de autonomie van de justitiële en Vlaamse actoren.
Daarnaast kunnen de volgende elementen zijn positie en werkzaamheden
bemoeilijken :
Verschil in visie
De Vlaamse Gemeenschap speelt met het strategisch plan en dus de introductie van
de hulp- en dienstverlening in de gevangenis, een uitwedstrijd. Niettegenstaande
haar expliciete bevoegdheid, wordt het aanbod gedaan in een federale instelling, die
toch wel vanuit een enigszins andere visie wordt gerund.
Hoewel een geslaagde reïntegratie van de gedetineerden zowel voor Justitie als voor
de Vlaamse Gemeenschap een gemeenschappelijke doelstelling is, ziet de Vlaamse
Gemeenschap de gedetineerde als opdrachtgever van zijn reïntegratie en dus ook
van zijn invulling van zijn detentietraject. Vanzelfsprekend is de gedetineerde ook
iemand die een strafuitvoeringstraject moet ondergaan en ook verantwoording dient
af te leggen voor zijn daden, zowel naar zijn slachtoffers toe, als naar de bredere
samenleving. De gedetineerde, diens vragen, noden en verwachtingen blijven echter
het uitgangspunt voor de Vlaamse Gemeenschap. Justitie daarentegen heeft ook de
6
reïntegratie als doelstelling, maar dient daarbij eerder de verwachtingen vanuit de
samenleving te laten primeren. De door Justitie gewenste invulling van het hulp- en
dienstverleningsaanbod kan dus anders ingekleurd zijn. Zeker zolang het aanbod
vanuit de Vlaamse Gemeenschap ontoereikend blijft (zie verder) –een terechte kritiek
vanuit Justitie- zal dit de samenwerking kleuren.
Dit vertaalt zich onder meer in een spanningsveld op het niveau van het
gevangenisbeleid : de verwachtingen van de gevangenisdirectie naar de invulling
van het hulp- en dienstverleningsaanbod lopen niet noodzakelijk gelijk met wat de
Vlaamse actoren en de beleidsmedewerker als coördinator ervan menen te moeten
introduceren.
Verschillen in doelstellingen
Ook op het vlak van de doelstellingen zijn er verschillen. Niet alleen tussen Justitie
en de Vlaamse Gemeenschap, maar soms ook tussen de verschillende actoren van
de Vlaamse Gemeenschap onderling.
Reïntegratie van gedetineerden is een gemeenschappelijke doelstelling, maar voor
de actoren van Justitie is veiligheid een minstens even belangrijke doelstelling. De
gevangenisdirectie wil de gevangenis goed runnen en moet een evenwicht zoeken
tussen het mogelijke activiteitenaanbod en het realiseren van de veiligheid in de
gevangenis. Zeker voor de penitentiaire beambten is, mits natuurlijk de nodige
communicatie met de gedetineerden plaatsvindt, de orde, veiligheid, het bewaken
van de gedetineerden en het gecontroleerd laten verlopen van de bewegingen in de
gevangenis, de hoofdopdracht. Dit alles rijmt niet altijd noodzakelijk met het
aanbieden en organiseren van hulp- en dienstverlenende activiteiten. Brengen deze
volgens de PB’s soms de veiligheid in het gedrang en brengt dit voor hen heel wat
extra werk mee, voor de hulp- en dienstverleners van de Vlaamse Gemeenschap
kunnen de organisatie van het gevangenisleven en de vele regels in de gevangenis
soms zeer belemmerend overkomen.
Ook de doelstellingen van de Vlaamse hulp- en dienstverlenende actoren lopen niet
altijd gelijk met de noden en verwachtingen van de gedetineerden en de manier
waarop de beleidsmedewerker daarop vanuit het PMD een antwoord wenst te
formuleren : verschillende dienstverleners dienen hun aanbod te lijnen met hun
reglementering en hun reguliere aanbod in de buitenwereld, wat niet altijd strookt met
de noden en de situatie van de gedetineerden.
Verschillende aansturing
Alle actoren van Justitie zijn ambtenaren. Hoewel hun opdrachten en doelstellingen
niet altijd gelijklopend zijn, worden zij in principe aangestuurd vanuit één centrale
overheid : de Federale Overheidsdienst Justitie.
De actoren van de Vlaamse Gemeenschap zijn medewerkers van verschillende en
verschillend aangestuurde autonome instanties en organisaties. Meerdere en
verschillende administraties sturen hen aan of subsidiëren hen en dit met
verschillende doelstellingen, regelgevingen en verwachtingen. Ook de
hulpverleners, trajectbegeleiders en organisatie-ondersteuners zijn medewerkers van
een autonome vzw. Zo heeft de beleidsmedewerker die de hulp- en dienstverlening
in de gevangenis moet coördineren geen enkele rechtstreekse
aansturingsmogelijkheid. Haar/zijn gezag moet zij/hij verdienen, elke dag.
7
Niet vervulde randvoorwaarden
En dan zijn er nog de vele randvoorwaarden die niet zijn vervuld :
 Het aanbod vanuit de Vlaamse Gemeenschap is zeker nog niet toereikend.
Specifiek noodzakelijk aanbod ontbreekt zelfs soms helemaal.
 De nodige werkingsmiddelen voor de organisatie van bepaalde activiteiten
ontbreken en hiervoor moet dan een beroep gedaan worden op de middelen
van de gedetineerden of Justitie.
 De infrastructuur van de gevangenis, meestal zeer verouderd, is niet
toereikend en meestal niet echt geschikt om de hulp- en dienstverlening
kwalitatief en efficiënt te laten verlopen.
 De nodige informatie- en communicatietechnologie (telefoon, computers,…) is
ontoereikend of ontbreekt.
Zelfs al heeft de beleidsmedewerker hier weinig greep op, hij wordt er door de
verschillende actoren op aangesproken en de verwachtingen naar hem/haar zijn
immens.
De beleids- en stafmedewerkers krijgen wel de nodige centrale ondersteuning
(maandelijks werkoverleg, individuele ondersteuning en coaching, vorming op
maat,…) vanuit de beleidscel Samenleving en Criminaliteit, maar uiteindelijk staan ze
er ter plaatse alleen voor.
Trajectbegeleiders
De concrete operationalisering van de trajectbegeleidingsfunctie in de 6
gevangenissen van de pilootregio heeft een lange aanloop nodig gehad en zal ook in
de toekomst nog veel opvolging en ondersteuning vergen. Dit heeft te maken met
een veelheid van factoren:




De diensten justitieel welzijnswerk hadden en hebben veel tijd nodig om zich
deze nieuwe opdracht eigen te maken en ze conceptueel en
personeelsmatig/organisatorisch in te passen in hun bestaande werking. Het
gaat om een redelijk belangrijke uitbreiding van de medewerkersequipe die
haar werkzaamheden hoofdzakelijk buiten het centrum en binnen de muren
van de gevangenis uitoefent;
De ‘scheidingslijn’, respectievelijk het ‘raakvlak’ tussen trajectbegeleiding en
hulpverlening en tussen de begeleiding van het ‘hulp- en
dienstverleningstraject’ en het ‘penitentiair traject’ bleek niet (altijd) zo
gemakkelijk te trekken;
De individuele trajectbegeleiding van gedetineerden vergt zorgvuldig
voorafgaand overleg met de medewerkers van de psychosociale dienst van
de gevangenis die het penitentiaire traject begeleiden. Er zijn afspraken nodig
over ‘wie doet wat’, over de fasering van de tussenkomsten/acties, over de
afstemming van de trajecten, over de wederzijdse informatieverstrekking,
enz.;
Het trajectbegeleidingsconcept vertrekt van een integrale benadering van de
persoon. De trajectbegeleiders staan zodoende voor de opgave om nauw
samen te werken met en diensten te leveren aan alle actoren (onderwijs,
werkgelegenheid, cultuur, hulpverlening) en met hun visie en know-how
8

rekening te houden in de individuele trajectbepaling en –opvolging. Voor elk
werkgebied moet het juiste samenspel gevonden worden tussen
gedetineerde, trajectbegeleider, PSD-begeleider, VDAB-consulent, educatief
medewerker, hulpverlener,…
De positieve acceptatie van trajectbegeleiders in de gevangenissen is niet bij
voorbaat en in één beweging verworven. Trajectbegeleiders moeten stap voor
stap een gunstige uitgangspositie, adequate werkingsfaciliteiten en erkenning
van hun meerwaarde verwerven
Een ‘taskforce trajectbegeleiding gedetineerden’ heeft in de eerste helft van 2003
een handleiding uitgewerkt voor de trajectbegeleiders (Handleiding trajectbegeleiding
gedetineerden, 10 juli 2003). In deze handleiding werd ingegaan op :




Visie, uitgangspunten, taken, profilering van trajectbegeleiding
Methodische beginselen en fasen van trajectbegeleiding
Antwoorden op veel voorkomende vragen i.v.m. trajectbegeleiding
Instrumenten voor de praktijk
Met de collega’s van Justitie werd afgesproken het aldus ontwikkelde concept in
praktijk te brengen, zorgvuldig op te volgen in ‘coachingsteams’ en het samen te
evalueren begin 2004.
In het voorjaar van 2004 werd de implementatie van trajectbegeleiding grondig
geëvalueerd. Op basis van rapporten, opgemaakt door de lokale coachingsteams,
werden in de respectieve gevangenissen evaluatiebijeenkomsten gehouden waaraan
werd deelgenomen door het hoofdbestuur van de gevangenissen (regionale directie
en directie psychosociale dienst FOD Justitie), de beleidscel samenleving en
criminaliteit (administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, ministerie Vlaamse
gemeenschap), de lokale gevangenisdirecties en psychosociale diensten, de lokale
beleids- en stafmedewerkers en diensten justitieel welzijnswerk.
Op dit ogenblik is een tweede jaarlijkse evaluatieprocedure lopende. We verwerken
ook hiervan de belangrijkste vaststellingen in de volgende conclusies.
In hoofdlijnen komt uit deze evaluaties het volgende naar voor:



Het idee en de praktijk van trajectbegeleiding raakt stilaan ingeburgerd,
weliswaar volgens een ritme en een scenario dat verschilt van gevangenis tot
gevangenis.
Op verschillende plaatsen komen de TB- en PSD-teams tot een zeer
constructieve samenwerking terwijl op andere plaatsen nog een hele weg in
de samenwerking (wederzijdse bekendheid, wederzijdse waardering,
wederzijds vertrouwen,…) moet afgelegd worden. Veel hangt af van de wijze
waarop (formeel/informeel) overleg gepleegd wordt en van de wijze waarop de
wederzijdse informatiedoorstroming verloopt.
De PSD-teams zijn vragende partij voor een betere omkadering zowel op het
vlak van hun personeel als op hun handelingsvlak (richtlijnen i.v.m. wat
kan/wat mag). Dit bemoeilijkt soms het samenwerken : een goede
taakafbakening is dan ook niet zo simpel. De onderbemanning van sommige
PSD-teams hypothekeert trouwens een goede uitvoering van het strategisch
9






plan : zowel de inbreng van de psychosociale dienst als de inbreng van
trajectbegeleiding zijn essentieel voor de realisatie van de doelstellingen van
het strategisch en operationeel plan.
Anderzijds moet opgelet worden voor mogelijke overlappingen in het werk. Bij
het onthaal kan het bvb. voorkomen dat gedetineerden meerdere keren
hetzelfde verhaal moeten doen.
Trajectbegeleiders worden door de gedetineerden geïnterpelleerd voor zeer
uiteenlopende vragen en problemen m.b.t. het dagelijks leven en overleven in
de gevangenis en m.b.t. de zorg voor een kansrijker toekomst. Deze vragen
laten zich niet onmiddellijk vertalen in een toeleiding of doorverwijzing naar
een of andere vorm van hulp- of dienstverlening, maar vragen eerst om
verkenning, reflectie, afweging, keuzes maken vooraleer eventueel te
resulteren in een besluit tot deelname aan een activiteit, contacteren van een
bepaalde instantie, enz. Met andere woorden: trajectbegeleiding is vooral een
kwestie van…begeleiding. Deze vaststelling sluit aan bij de bevindingen uit
Vlaams behoeftenonderzoek waaruit naar voor kwam dat gedetineerden
vooral individuele begeleiding wensen m.b.t. hun individuele toestand en
toekomst. Indien het aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis
niet voldoende is uitgebouwd, kan dit ertoe leiden dat trajectbegeleiding meer
dan nodig overhelt naar psychosociale begeleiding.
De meerwaarde van trajectbegeleiding komt duidelijker en duidelijker naar
voren als een pro-actief aanbod gericht aan alle gedetineerden, gericht op alle
terreinen van de hulp- en dienstverlening tijdens en na de detentie. Méér
gedetineerden vinden beter de weg naar de gepaste hulp- of dienstverlening.
Deelname aan programma’s wordt beter opgevolgd naar continuïteit,
coherentie en effect.
Het bereik van trajectbegeleiding in kwantitatieve zin is nog niet volledig.
Grosso modo kan gesteld worden dat thans ongeveer de helft van de
gedetineerden bereikt wordt (met gevangenissen waar uitschieters zijn naar
boven en andere naar beneden). Hier is nog groei en verbetering mogelijk,
zeker naarmate ook de werkingsfaciliteiten (gesprekslokalen,
communicatiemogelijkheden, wachttijden,…) verbeteren. Daarnaast dient wel
in het oog gehouden te worden dat de personeelomkadering voldoende is om
de gewenste kwalitatieve benadering te handhaven.
Door een systematisch trajectbegeleidingsaanbod komen zeer grote lacunes
in de intra- en extramurale hulp- en dienstverlening aan het licht, met name op
het vlak van de ambulante en residentiële geestelijke gezondheidszorg, de
verslavingszorg, maar ook op het vlak van de OCMW-bijstand,
schuldhulpverlening,…). De verwachtingen die terzake door het strategisch
plan gewekt werden, worden niet waargemaakt. Dit tast de geloofwaardigheid
en het vertrouwen ernstig aan. Een uitbreiding van het aanbod aan hulp- en
dienstverlening is noodzakelijk.
De rol van trajectbegeleiding als spil van de hulp- en dienstverlening moet
verder uitgewerkt en uitgediept worden. In verschillende werkgroepen worden
meer precieze samenwerkingsmodaliteiten uitgestippeld (rol van
trajectbegeleiding inzake de toeleiding naar werk, onderwijs en vorming in
samenwerking met resp. VDAB, basiseducatie en sociaal-cultureel
volwassenenwerk, rol van trajectbegeleiding t.a.v. geïnterneerden, rol van
trajectbegeleiding inzake herstel t.a.v. het slachtoffer, enz.…). Het concept
10


van trajectbegeleiding behoeft aanpassing o.a. aan de zeer verschillende
situatie van personen die voorlopig gehecht zijn.
Er zijn serieuze tekorten op het vlak van de beschikbare infrastructuur
(gesprekslokalen; bureelruimtes) en communicatiemiddelen (telefoon,
internet) om trajectbegeleiders in de gelegenheid te stellen efficiënt te werken.
Deze tekorten raken overigens ook het personeel van Justitie en de
medewerkers van de hulp- en dienstverleningsvoorzieningen. De penitentiaire
infrastructuur is meestal niet berekend op de hedendaagse opvattingen over
de invulling van de detentie. Een beperkte toegang tot het Access-systeem
van Justitie (gedetineerdenbeheerssysteem) is wenselijk om een efficiënt
verloop van de hulp- en dienstverlening te waarborgen;
De formule van gezamenlijk aangestuurde implementatie van
trajectbegeleiding én opvolging van de samenwerking TB-PSD in zgn.
‘coachingsteams’ (bestaande uit vertegenwoordigers van Justitie en Vlaamse
gemeenschap) heeft haar nut bewezen en dient aangehouden te worden. In
dit kader blijkt ook de nood aan een betere aansturing (informering,
stimulering, ondersteuning,…) van de psychosociale diensten van de
gevangenissen in het licht van de gewijzigde opdrachten en taken in het kader
van het strategisch plan.
Zoals reeds gesteld, wordt in de eerste helft van 2005 een gelijkaardig
evaluatieproces doorlopen. De hier nog niet opgenomen resultaten en de resultaten
van de bezoeken aan de gevangenissen zullen opgenomen worden in het volgende
evaluatie- en opvolgingsrapport.
Organisatie-ondersteuning
Om de praktische, inhoudelijke, technische en organisatorische consequenties op te
vangen van een toenemend hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen
(met o.m. een impact op veiligheid, personeel, infrastructuur, regime,…) heeft de
Vlaamse overheid middelen ter beschikking gesteld van justitieel welzijnswerk voor
het aanwerven van ‘organisatie-ondersteuners’.
In hun opdrachtenpakket vinden we het samengaan van twee grote luiken :
 Een bemiddelings- en ontwikkelingsopdracht met het oog op het ontwikkelen
van nieuwe activiteiten of een nieuw aanbod
 Een coördinatie- en ondersteuninsopdracht m.b.t. de reeds lopende
activiteiten in de gevangenis
Organisatie-ondersteuners spelen een belangrijke rol in het ‘in goede banen leiden’
van het gemeenschapsaanbod: planning en bekendmaking van activiteiten;
informeren en recruteren van deelnemers; praktische regelingen en afspraken i.v.m.
personeel en lokalen, enz.
Door hun activiteiten vervullen ze dikwijls de rol van go-between tussen
gedetineerden en trajectbegeleiders enerzijds en het PMD en hulp- en
dienstverlenende actoren anderzijds. Zij maken de aanwezigheid van de Vlaamse
Gemeenschap in de gevangenis meer zichtbaar.
11
De praktijk wijst echter uit dat het meeste van de O.O.-tijd naar het praktische luik
gaat. Dit omvat de uitwerking van procedures, lokalenroosters,
activiteitenoverzichten, aanwezigheidslijsten, …..
Er moet dus de nodige aandacht aan besteed worden dat de organisatieondersteuning niet gereduceerd wordt tot louter praktisch werk.
De bemiddelings- en ontwikkelingsopdracht met het oog op het ontwikkelen van
nieuwe activiteiten of een nieuw aanbod blijkt vaak ten koste te gaan van de eerder
ondersteunende taakinvulling.
Het eerste gebeurt vooral in samenwerking met de beleidsmedewerker.
Hier dient blijvend de nodige aandacht te worden besteed aan enerzijds een
duidelijke taakafbakening tussen beleids- en stafmedewerker en organisatieondersteuner en anderzijds het streven naar een constructieve samenwerking.
Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening
De ‘Vlaamse Gemeenschap in de gevangenis’ betreft de facto de bijdrage van een
brede waaier van organisaties (openbare, private, grote, kleine,…) uit zeer
onderscheiden sectoren tot de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Het is
vooreerst van belang de Vlaamse bijdrage intern goed te coördineren en deze
vervolgens zorgvuldig af te stemmen op de initiatieven van de gevangenis. Als
basisstructuur werd er voor gekozen in elke gevangenis van de pilootregio een
‘Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening’ (PMD) op te richten,
samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse hulp- en
dienstverleningsactoren van de Vlaamse Gemeenschap (hulpverlening, onderwijs,
werkgelegenheid, cultuur). De vergaderingen van het PMD worden bijgewoond door
een vertegenwoordiging van de gevangenis (directie, psychosociale dienst,
penitentiaire beambten,…).
De oprichting en het doen functioneren van deze PMD’s bleek een zwaardere
opgave dan voorzien.
Het samenbrengen van de verschillende actoren van de diverse sectoren van hulpen dienstverlening vereiste de nodige voorbereiding : de verschillende respectieve
organisatiebelangen dienden te worden overstegen door het formuleren van
gemeenschappelijke doelstellingen. Meestal werd daarom ook vertrokken van
bestaand meer specifiek overleg m.b.t. hulp- en dienstverlening in de gevangenis
(bestaande werkgroepen) om zo te komen tot een globaal overleg.
De participatie van de justitiële actoren verliep ook niet altijd van een leien dakje.
Vond men deze in de ene gevangenis weinig zinvol, in de andere wilde de directie te
veel wegen op het overleg.
Uiteindelijk zijn in de loop van 2004 bijna overal de centrale PMD’s geïnstalleerd.
Het zwaartepunt van overleg en samenwerking is echter bij de diverse specifieke
werkgroepen blijven liggen. Wil men echter een gemeenschappelijk draagvlak voor
een gecoördineerde hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse Gemeenschap
realiseren, dan zal de nodige aandacht moeten blijven gaan naar het centrale PMD,
met zijn gezamenlijke werkplanning, opvolging en evaluatie.
12
4.
De verdere uitbouw van de hulp- en dienstverlening
4.1.
Welzijn
Evoluties in het welzijnswerk
Justitieel welzijnswerk
Om in te gaan op de vraag naar hulp- en dienstverlening van gedetineerden en hun
naastbestaanden moest - bij de start van het strategisch plan - niet van nul
vertrokken worden. In het verlengde van de staatshervorming van 1980 werden
geleidelijk in alle gerechtelijke arrondissementen Centra voor algemeen welzijnswerk
erkend met de bijkomende opdracht ‘hulpverlening aan justitiecliënteel’. Daartoe
worden thans 50 VTE personeelsleden gesubsidieerd in 13 centra verspreid over
Vlaanderen en Brussel. Voor de gevangenissen van de pilootregio gaat het om 26
personeelsleden, de specifiek in het kader van het strategisch plan toegekende
personeelsleden niet meegerekend.
Deze medewerkers van justitieel welzijnswerk staan in voor een eerstelijnsaanbod
van psychosociale begeleiding op maat van de hulpvrager en zijn naastbestaanden,
rekening houdend met de specifieke strafrechtelijke context. Zij gaan
‘vindplaatsgericht’ te werk. Omdat gedetineerden de stap naar het welzijnswerk niet
zelf kunnen zetten, gaat het welzijnswerk naar hen toe. Justitiële welzijnswerkers
trachten zo veel als mogelijk gebruik te maken van de bestaande voorzieningen voor
hulp- en dienstverlening (brugfunctie). Zij hebben ook tot opdracht leemten in het
aanbod te signaleren (beleidssignalering).
Heel wat diensten Justitieel Welzijnswerk schakelen actief vrijwilligers in voor
bezoeken aan gedetineerden of voor het begeleiden of ondersteunen van activiteiten
in de gevangenis (lessen, creatieve ateliers, kinderactiviteiten,…).
Ook laagdrempelige hulpverlening aan naastbestaanden van gedetineerden krijgt
sinds het strategisch plan een duidelijkere plaats binnen het Justitieel Welzijnswerk aanbod; een onthaalpunt in de wachtruimte voor bezoekers, actieve informering,
huisbezoeken,…
De generieke kenmerken van de werking van de diensten Justitieel Welzijnswerk
werden vastgelegd in een protocol, afgesloten tussen de minister van Welzijn en de
betrokken centra voor algemeen welzijnswerk.
Andere partners in het algemeen welzijnswerk
Ook andere werkvormen van het algemeen welzijnswerk dragen bij tot de hulp- en
dienstverlening aan (ex-) gedetineerden en hun naastbestaanden :
•
hulpverlening aan seksuele delinquenten
•
gezins- en relationeel welzijnswerk
•
residentiële opvang van thuislozen
•
armoedebestrijding
•
schuldhulpverlening
•
rechtshulp
•
….
13
Door de beperkte omkadering van de centra algemeen welzijnswerk, werd en wordt
de intramurale eerstelijnshulpverlening veelal overgelaten aan het Justitieel
Welzijnswerk. De implementatie van het strategisch plan legt nu voor Justitieel
Welzijnswerk voornamelijk de nadruk op de uitbouw van trajectbegeleiding, zodat
minder ruimte overblijft voor intensievere hulpverlening.
De introductie van een eerstelijnsaanbod vanuit het algemeen welzijnswerk naar
gedetineerden, verdient dus in de toekomst zeker blijvende aandacht.
Aandacht voor slachtoffers en herstel
In het strategisch plan wordt de uitbouw van de hulp- en dienstverlening mede in het
teken gesteld van het scheppen van mogelijkheden tot herstel van de morele en
materiele schade aan de slachtoffers en de samenleving. Om de problematiek van
de slachtoffers van misdrijven onder de aandacht te brengen van de gedetineerden
en kansen te bieden tot reflectie, probleemoplossing en herstel, worden door de
administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn enkele experimentele projecten
gesubsidieerd.
Cursus ‘Slachtoffer in Beeld’
Door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk wordt een vormingscursus ‘Slachtoffer
in Beeld’ georganiseerd. Eén van de uitgangspunten van het strategisch plan is
immers dat door de daden van de gedetineerde het evenwicht met de samenleving
verstoord is: “het is zeker niet de bedoeling om door de opstelling van het strategisch
plan enkel tegemoet te komen aan de rechten en noden van de gedetineerden. We
willen de gedetineerden ook benaderen als iemand die iets goed te maken heeft ten
aanzien van zijn slachtoffer en ten aanzien van de samenleving”.
De cursus Slachtoffer in Beeld is er op gericht de gedetineerden bewust te maken
van de gevolgen van hun misdrijven voor slachtoffers in het algemeen en hun
slachtoffer in het bijzonder, te trachten hun inlevingsvermogen in de situatie van hun
slachtoffer te vergroten en hen te laten stilstaan bij hun verantwoordelijkheid ten
aanzien van het slachtoffer. Er wordt een bewustmakings- en reflectieproces op gang
gebracht waardoor aan gedetineerden kansen tot herstel worden geboden.
De cursus wordt momenteel aangeboden in de gevangenissen van Hoogstraten,
Leuven-Hulp en Leuven-Centraal. Uitbreiding wordt gepland naar de gevangenissen
van Gent en Hasselt.
De ontwikkeling van deze vormingscursus omvat een persoonsgerichte en een
structurele component. De persoonsgerichte component omvat, naast de uitvoering
van het concrete cursuswerk, de voortdurende ontwikkeling en evaluatie van dit
aanbod, de uitbouw van een (herstelgericht) vormingsaanbod voor het
gevangenispersoneel en de bewaking van de deskundigheidsbevordering van de
vormingsbegeleiders.
De structurele component beoogt het vormingsaanbod structureel te verankeren en
in te bedden in de ruime context van detentie en herstel. Dit omvat enerzijds de
positionering van het aanbod ten aanzien van de justitiële partners
(herstelconsulenten, PSD en gevangenisdirectie) en anderzijds de positionering ten
aanzien van de partners binnen de Vlaamse Gemeenschap: justitieel welzijnswerk,
slachtofferhulp, Suggnomè en de trajectbegeleiders in het kader van het strategisch
plan. Er wordt gewerkt naar een inbedding in het ganse gevangenisbeleid. Daarnaast
is de verdere uitbouw van Slachtoffer in Beeld in andere gevangenissen ook een
belangrijk werkpunt.
14
Er is/wordt een concrete samenwerking uitgebouwd met de trajectbegeleiders in de
gevangenis van Hoogstraten met het oog op het intensifiëren van de samenwerking
in het kader van motivering, toeleiding, doorverwijzing en nazorg. In de fase van
motivering kunnen de trajectbegeleiders een belangrijke rol spelen. Waar
gedetineerden in eerste instantie vaak extern gemotiveerd zijn om deel te nemen,
kunnen de trajectbegeleiders ertoe bijdragen dit om te buigen naar een interne
motivatie. Daarnaast kunnen trajectbegeleiders gedetineerden stimuleren en
uitnodigen tot actieve betrokkenheid en tot het opnemen van verantwoordelijkheid.
Ook in de fase van de doorverwijzing en de nazorg bij gedetineerden die de vorming
gevolgd hebben, kunnen de trajectbegeleiders een rol spelen.
Bemiddeling tussen gedetineerde en slachtoffer in de strafuitvoeringsfase
Met ingang van 2001 ging de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn over tot
subsidiëring van een experimenteel aanbod op het vlak van bemiddeling tussen
gedetineerde en slachtoffer in de strafuitvoeringsfase. In overleg met de vzw
Suggnomè en met de betrokken gevangenisdirecties werd gekozen voor een
aanvankelijke focus op de gevangenissen van Hoogstraten en Leuven-Centraal,
waarbij telkens werd voorzien in de aanstelling van één bemiddelaar.
Rond beide instellingen ontwikkelde de bemiddeling zich de voorbije jaren tot een
gevestigde waarde. Het viel hierbij op dat de principiële interesse voor dit aanbod,
ook bij de zwaarst gestraften in Leuven-Centraal, veel algemener was dan
aanvankelijk gedacht. Ook kon in beide instellingen vanwege directie en personeel
een grote bereidheid vastgesteld worden voor het introduceren van bemiddeling in
het penitentiaire kader. De herstelconsulenten hadden hierbij een grote verdienste.
Gezien de bijna structurele insolvabiliteit van de gedetineerden werd binnen
Suggnomè een boeiend neven-experiment opgestart, het zgn. ’herstelfonds’. Het
herstelfonds stelt gedetineerden in staat, in ruil voor vrijwillig uitgevoerd humanitair
werk, een symbolische financiële geste te doen aan hun slachtoffer en op die manier
het gesprek te openen. De toepassing hiervan beperkt zich voorlopig vrijwel
uitsluitend tot de gevangenis van Hoogstraten, maar de grote méérwaarde van deze
formule in termen van herstel en gecommuniceerd respect blijkt onmiskenbaar. De
vraag naar veralgemening van deze dienstverlening dient zich dan ook aan.
De vraag naar een veralgemeende toepassing geldt trouwens voor het geheel van
de bemiddelingsactiviteit in de fase van de strafuitvoering. Vragen naar contact
vanwege gedetineerden of slachtoffers vanuit andere regio’s worden momenteel zo
goed en zo kwaad als het kan door Suggnomè opgevangen, met een zekere prioriteit
voor verzoeken vanwege slachtoffers. In de Leuvense regio lijkt de bemiddelaar, na
de opstartfase, ruimte te hebben voor verbreding van het aanbod, doch in
Hoogstraten worden de limieten voortdurend bereikt (of overschreden). De regio van
Oost- en West-vlaanderen blijft voorlopig geheel onbediend.
Samengevat mogen we het experiment bemiddeling in de fase van de strafuitvoering
beschouwen als een in alle opzichten uitdagende en zéér bemoedigende
geschiedenis, die echter hoogdringend aan een volgend hoofdstuk toe is.
Operationalisering hersteldimensie trajectbegeleiding
In de nabije toekomst zal gekeken worden hoe trajectbegeleiding ook meer de
verantwoordelijkheid kan opnemen om voor de gedetineerde mogelijkheden te
scheppen tot herstel van de morele en materiële schade aan slachtoffers en de
samenleving; vanuit welke basishouding kan de trajectbegeleider deze thematiek
15
bespreekbaar maken, hoe kan hij motiveren en toeleiden naar een herstelgericht
aanbod…
Hiervoor wordt onder meer een beroep gedaan op de expertise vanuit de vzw
Suggnomè.
Evoluties in de gehandicaptenzorg : gedetineerden met een mentale handicap
In het strategisch plan werd in het vooruitzicht gesteld dat een gedetineerde die een
beroep doet op het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie voor Personen met een
Handicap en door dit fonds erkend wordt, terecht moet kunnen bij het aanbod van de
gehandicaptenzorg inzake specifieke zorgvormen, tewerkstellingsstimuli, individuele
en materiële bijstand, indien dit verzoenbaar is met de detentievoorwaarden.
Om de toegang van gedetineerden met een mentale handicap tot de voorzieningen
van het Vlaams Fonds te bevorderen werd – mede gevolg gevend aan de resolutie
van het Vlaams parlement d.d. 5 juli 2000 betreffende de toestand van
geïnterneerden in de instellingen voor sociaal verweer 4 in het voorjaar van 2002 een
beleidsadvies verstrekt aan de minister bevoegd voor de bijstand aan personen.
Aansluitend op dit advies en in het kader van het wegwerken van de wachtlijsten in
de gehandicaptenzorg, werden in 2003 specifieke maatregelen getroffen om mentaal
gehandicapte geïnterneerden op te vangen of hun opvang voor te bereiden. Er
werden financiële middelen vrijgemaakt om in de gevangenissen waar veel mentaal
gehandicapte geïnterneerden verblijven vanuit de gehandicaptenzorg (Centrum Obra
in de gevangenis van Gent, Dienstverleningscentrum ’t Zwart Goor in de gevangenis
van Merksplas) een aangepaste opvang te verzekeren. De twee centra kregen
allebei een erkenning van 16 plaatsen ‘dagcentrum’.
De gevangenisomgeving en het gevangenisregime zijn niet aangepast aan de noden
van mentaal gehandicapte geïnterneerden. Bij gebrek aan omkadering worden zij
aan hun lot overgelaten, verergert hun situatie vaak nog en verminderen ook de
kansen op een aangepast toekomstperspectief. Het doel van de Vlaams
Fondsprojecten is een grondig beeld te krijgen van de mentaal gehandicapte
geïnterneerden teneinde in te schatten of en onder welke voorwaarden zij –
eventueel na verloop van tijd – in de gehandicaptensector zouden kunnen
functioneren. Een eerste voorwaarde hiertoe is dat deze geïnterneerden geactiveerd
en gemotiveerd worden. De middelen die hiervoor ingezet worden - onder
begeleiding van opvoeders, ergotherapeuten en psychologen/psychologisch
assistenten – zijn :
 Individuele begeleiding (ingaan op individuele ondersteuningsvragen;
individueel aangepaste dagbesteding, uitwerken van persoonlijk
ontwikkelings- en reïntegratieplan
 Leefgroepwerking en groepsactiviteiten: ergotherapie, onderhoud en koken,
tuinieren, beschut werken, vorming, sport en ontspanning
 Extramurale activiteiten: uitgangspermissies voor aankopen, vorming, werk,
begeleiding
 Extramurale (zorg-) netwerking
4
Zie http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/1999-2000/g265-5.pdf
16
De uiteindelijke bedoeling is dat de mentaal gehandicapte geïnterneerden
doorstromen naar een aangepaste opvang buiten de gevangenis. In die zin werd
door het Vlaams Fonds vooropgesteld dat na 3 jaar 6 van de 16 deelnemers aan het
programma doorgestroomd moeten zijn naar de reguliere opvang.
Ondertussen is reeds heel wat ervaring opgedaan met de populatie gehandicapte
geïnterneerden en werd een beter zicht gekregen op hun persoonlijke problematiek
en toekomstmogelijkheden. Precies hun doorstroming naar gepaste opvang in de
samenleving lijkt een belangrijk knelpunt te worden:



De opvang van geïnterneerden behoort – gelet op de lange wachtlijsten - niet
tot de prioriteiten van de gehandicaptenzorg;
De opvang van geïnterneerden stuit op weerstand van directies, cliënten en
hun omgeving;
De bestaande opvangformules zijn niet aangepast aan de omkaderingsnoden
van de mentaal gehandicapte geïnterneerden (in het project te Merksplas
werd vastgesteld dat de overgrote meerderheid van deze gehandicapten
continu toezicht nodig heeft en in een gesloten systeem dient opgevangen te
worden).
Om hieraan tegemoet te komen heeft het Vlaams Fonds een oproep gedaan aan de
provinciale overlegorganen in de gehandicaptenzorg om een initiatief voor te dragen
dat een residentiële halfopen of gesloten opvangvoorziening wil creëren als
bijzondere afdeling binnen een grotere voorziening voor 10 personen die nu in de
gevangenissen verblijven.
Aan de voorziening ST. Idesbald, Roeselare, werd een vergunning verleend om een
speciale unit uit te bouwen in samenwerking met het PC St. Amandus te Beernem.
De voorziening is volop bezig met de voorbereiding. Voor 2005 zal eenzelfde
operatie worden voorgesteld, zodat op basis van provinciale voorstellen een
bijkomende unit voor 10 personen kan gecreëerd worden.
4.2.
Gezondheid
Evoluties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg
In de sector gezondheidszorg werd in 2001 een ‘taskforce forensische
gezondheidszorg’ opgericht met vertegenwoordigers uit de sector van de geestelijke
gezondheidszorg. Deze taskforce kreeg als opdracht de doelstellingen vanuit het
strategisch plan meer te concretiseren, met name:



Mee te werken aan de uitbouw van forensische netwerken (ook in functie van
het nodige overleg met de federale overheid);
Een op de eerstelijnshulpverlening aansluitend preventief en curatief
hulpaanbod te doen ten aanzien van alle gedetineerden;
Te streven naar en mee te werken aan een gecoördineerde preventieve en
curatieve aanpak van de drugsproblematiek in alle gevangenissen.
17
De werkzaamheden van deze taskforce resulteerden in een ‘uitgangspuntennota’
waarin voorgesteld werd het hulpaanbod aan gedetineerden te doen middels
gespecialiseerde forensische teams in bepaalde centra voor geestelijke
gezondheidszorg en waarin een draagvlak gecreëerd werd in de sector om voor
deze doelgroep te werken. Er werd een concreet projectvoorstel uitgewerkt om
gespecialiseerde forensische teams op te richten in de pilootregio van het strategisch
plan waaraan twee centra voor geestelijke gezondheidszorg zouden participeren.
Verder werd in de schoot van de taskforce een subwerkgroep opgericht die het
concept voor een omvattend zorgprogramma voor geïnterneerden zou ontwerpen.
Op het werkveld hebben de centra voor geestelijke gezondheidszorg in de pilootregio
van het strategisch plan (Antwerpen-Kempen) deelgenomen aan de werkzaamheden
van de planningsteams maatschappelijke dienstverlening (PMD’s) om te bekijken
hoe de doelstellingen binnen de gevangenismuren konden waargemaakt worden.
Het is echter – wat de bijdrage vanuit de geestelijke gezondheidszorg betreft gebleven bij vergaderingen.
De bijdrage van gezondheidszorg, zoals geconcipieerd door de taskforce, werd op
19 juli 2002 inhoudelijk bekrachtigd bij beslissing van de Vlaamse regering in het
‘operationeel model voor de verdere implementatie van het strategisch plan’.
De taskforce heeft vervolgens op 14 februari 2003 een brief geschreven naar de
minister om te melden dat het denkwerk afgerond en goedgekeurd werd en dat zij in
afwachting van implementatie haar activiteiten voorlopig opschort. Op 30 april 2003
heeft de minister hierop geantwoord dat de gevraagde supplementaire middelen niet
toegekend werden.
De knelpunten voor een reële bijdrage van de Vlaamse gezondheidszorg tot de
uitvoering van het strategisch plan zijn hoofdzakelijk van budgettaire aard. Er werden
vooralsnog geen extra middelen bekomen voor de uitbouw van gespecialiseerde
forensische teams (de vraag naar de noodzakelijke middelen hiervoor werd reeds
meermaals gesteld, met name bij de begrotingsopmaak 2003 (juni 2002), bij de
begrotingscontrole 2003 (februari 2003) en bij de begrotingsopmaak 2004 (juni 2003)
en laatst nog in het kader van de bijdrage van de administratie Gezondheidszorg tot
het regeerprogramma van de aantredende regering (het gevraagde budget bedraagt
1.166.000 € voor 3 pilootregio’s).
In het geheel van de inspanningen die de Vlaamse overheid levert, is
gezondheidszorg de ontbrekende schakel. Op de leemte die hierdoor gelaten wordt,
werd reeds meermaals gewezen. In de externe evaluatie van de implementatie van
het strategisch plan door het European Centre for Work and Society heette het dat er
een grote nood is aan hulpverlening op het vlak van de psychiatrie en de
verslavingszorg. Uit de samen met Justitie begin 2004 doorgevoerde evaluatie van
trajectbegeleiding bleek steevast de nood aan een aanbod van geestelijke
gezondheidszorg zowel binnen als buiten de muren. Vanuit Justitie wordt
onomwonden gezegd dat de door het strategisch plan gewekte verwachtingen niet
werden ingelost.
18
De werkzaamheden m.b.t. de conceptuele uitwerking van een geïntegreerd
zorgprogramma voor geïnterneerden zijn inmiddels stilgevallen vanwege de grote
onduidelijkheid over de beleidsplannen i.v.m. de interneringsproblematiek:




Aan Vlaamse kant werden geen budgetten vrijgemaakt voor de uitbouw van
een aanbod geestelijke gezondheidszorg van gedetineerden;
Door Justitie en Volksgezondheid werden – zonder veel overleg met de
Vlaamse overheid – forensische bedden voor medium security patiënten
gefinancierd in de PZ van Rekem, Zelzate en Bierbeek;
Aan Justitiezijde werden plannen bekendgemaakt voor de oprichting van een
nieuwe interneringsinstelling in Vlaanderen (met een capaciteit van 400
plaatsen);
Er is geen overleg tussen de federale en de Vlaamse overheid betreffende de
interneringsproblematiek.
Een lichtpunt bij dit alles is wel de aandacht die aan de forensische geestelijke
gezondheidszorg besteed wordt in de beleidsnota van de Vlaams minister van
Welzijn, Volksgezondheid en Gezin . De operationalisering hiervan zal echter de
nodige middelen vergen.
Evoluties inzake de preventieve gezondheidszorg
Met het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve
gezondheidsbeleid werd een kader gecreëerd voor initiatieven gericht op het
voorkomen of beperken van gezondheidsschade door middelengebruik.
De VAD startte in het najaar van 2004 de werkzaamheden op om – in samenwerking
met de bevoegde Vlaamse en federale diensten – een draaiboek te ontwikkelen voor
de lokale drugpreventie in de gevangenissen in Vlaanderen. Daarbij zal bijzondere
aandacht gaan naar de voorbereiding van de postpenitentiaire behandeling en naar
het verminderen van de druggerelateerde gezondheidsschade na vrijlating (en met
name de overdosissen).
4.3.
Werk
Evoluties in de sector werkgelegenheid
Het VDAB-programma ‘Aan de Bak’
De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding tracht een brug te
slaan tussen gevangenis en arbeidsmarkt en wil gedetineerden een beter
toekomstperspectief bieden op het vlak van werk. Het VDAB-programma ‘Aan de
Bak’ loopt momenteel in gevangenissen binnen de pilootregio (Merksplas, Wortel,
Hoogstraten, Brugge) en daarbuiten (Gent, Dendermonde, Leuven-Hulp, LeuvenCentraal en Hasselt). In een recente publicatie van de dienst databeheer en –
analyse, wordt uitvoerig verslag gedaan van twee jaar praktijkervaring5.
5 Deze publicatie kan geraadpleegd worden op http://www.vdab.be/trends/maandverslag/topic0402.pdf .
19
De kern van het programma is gedetineerden al tijdens hun detentie op weg te
helpen naar een gepaste job na hun vrijlating. Na een grondig onderzoek van hun
mogelijkheden en behoeften wordt een stappenplan uitgestippeld naar een job.
Hierin wordt rekening gehouden met de beroepskeuze van de gedetineerde.
Binnen de gevangenissen worden a.h.w. intramurale werkwinkels gecreëerd waar de
verschillende hulp- en dienstverleningsvormen worden samengebracht en afgestemd
op de externe dienstverlening van de VDAB. Drie halftijdse en zes voltijdse VDABconsulenten verzekeren de dienstverlening. Deze behelst o.m. :



Het beantwoorden van informatieve vragen i.v.m. opleiding en tewerkstelling
(individueel of in groep);
Het inschrijven van de gedetineerde als werkzoekende en het opmaken van
een elektronisch werkzoekendendossier in het cliëntvolgsysteem van de
VDAB;
Het beantwoorden van vragen naar begeleiding in een arbeidstraject,
bemiddeling of beroepsopleiding.
Vragen naar begeleiding, bemiddeling of beroepsopleiding worden aangepakt binnen
een arbeidstraject. De arbeidstrajectbegeleiding wordt soepel aangepast aan de
individuele situatie van de gedetineerde. Zij omvat, naar gelang het geval :






Assessment (een reeks denk- en doe-opdrachten waarin een beeld gevormd
wordt van wie de gedetineerde is en wat hij kan)
Oriëntatiecentrum (samen met de VDAB-consulent wordt uitgezocht welke
concrete job(s) de gedetineerde zou willen en kunnen uitoefenen)
Persoonsgerichte vorming (trainen van de sociale en communicatieve
vaardigheden en attitudes die nodig zijn om te kunnen functioneren op de
arbeidsmarkt)
Sollicitatietraining (bijbrengen van de kennis en trainen van de vaardigheden
en attitudes die nodig zijn om succesvol te solliciteren)
Beroepsopleiding
Bemiddeling naar werk en nazorg
In de Leuvense gevangenissen kunnen gedetineerden via een WIS-terminal
vacatures raadplegen. Dit wordt door hen zeer geapprecieerd met name ook omdat
ze hier zélf initiatief kunnen nemen en actief kunnen zijn.
Het VDAB-programma ‘Aan de Bak’ loopt niet in de gevangenis van Turnhout, maar
gedetineerden kunnen wel een beroep doen op een consulente van de VDAB voor
het beantwoorden van informatieve vragen i.v.m. opleiding en tewerkstelling en het
zich laten inschrijven als werkzoekende.
De VDAB-consulenten werken samen met de trajectbegeleiders van justitieel
welzijnswerk en met de PSD-begeleiders binnen de gevangenissen. Voor de
assessments wordt samengewerkt met Vokans vzw.
Gedetineerden die aan het programma willen deelnemen moeten aan een aantal
voorwaarden voldoen :

Zich max. 1 jaar voor de vermoedelijke datum van invrijheidsstelling bevinden;
20




Voldoende Nederlands spreken;
Begeleiding/opleiding nodig hebben;
Geen belemmeringen van fysieke, psychische of sociale aard vertonen;
Bereid zijn in groep te werken.
Positieve resultaten
Uit een enquête blijkt dat de gedetineerden meestal in het programma stappen om
een beroep aan te leren en zo hun jobkansen te verhogen. De beroepsopleidingen
zijn veruit het meest populaire onderdeel (vooral bouw-, metaal- en logistieke
opleidingen). Het Aan de Bak-programma wordt door gedetineerden bijzonder warm
onthaald en is een uitstekende motivator. Veel gedetineerden (60%) zijn, mede door
het programma, opvallend optimistisch over hun tewerkstellingskansen. Tussen
september 2001 en augustus 2003 namen 1264 gedetineerden deel aan het
programma. Einde augustus 2003 werden er nog 747 actief begeleid. Van de 291
gedetineerden die in de referentieperiode hun traject beëindigden, was 47% zes
maanden na de laatste begeleidingsstap niet meer ingeschreven als werkzoekende.
Dit is gezien de moeilijke doelgroep een zeer behoorlijk resultaat, zij het net iets
minder goed dan de uitstroomresultaten van andere kansen groepen binnen de
trajectwerking (allochtonen: 51,6%; langdurig werkzoekenden 49,9%;
laaggeschoolden 55,2%). In de loop van 2004 werden 1473 gedetineerden actief
begeleid binnen het programma aan de bak (651 nieuw opgestarte trajecten en 822
verdergezette trajecten uit 2003). Van de 478 gedetineerden die in de
referentieperiode hun traject beëindigden, was 34% zes maanden na de laatste
begeleidingsstap niet meer ingeschreven als werkzoekende. De verslechterde
economische situatie vertaalt zich duidelijk in minder positieve
tewerkstellingsresultaten voor (ex-)gedetineerden.
Het programma ‘Aan de Bak’ werd extern geëvalueerd (Evaluatierapport ‘Aan de
Bak’, Eindrapport, juni 2002, ECWS, 34+7 blz.). De voornaamste aanbevelingen
betroffen:





Er is een meer flexibel concept van dienstverlening nodig (aanpassing van het
traject aan de noden/aan de beschikbare tijd); het verdient aanbeveling te
werken in de richting van een ‘gevangeniswerkwinkel’
Er is een meer gestructureerde aanpak nodig van de communicatie en
samenwerking tussen alle betrokkenen (lokale stuurgroep); de dialoog tussen
JWT en VDAB moet verbeterd worden
Er moet gezorgd worden voor een goede aansluiting van de dienstverlening
van de VDAB-consulenten op het aanbod van de T&O-centra (afspraken over
doorstroming; sensibilisering T&O-medewerkers)
Er is een betere afstemming nodig van het arbeidstraject met het penitentiair
traject (problematiek van werk- en inkomensverlies; transfers; afstemming
procedures en fasering)
De randvoorwaarden voor een goede werking dienen verbeterd te worden
(laptops, consultatie- en vormingsruimtes).
21
In de verdere organisatie van het programma ‘Aan de Bak’ werd rekening gehouden
met deze aanbevelingen van de externe evaluatie. Zo werd bvb. het VDAB-aanbod
flexibeler gemaakt en verder gespreid (Leuven-Hulp, Leuven-Centraal).
In de schoot van de taskforce arbeidstoeleiding van gedetineerden werd een
technische werkgroep opgericht die de opdracht, de samenwerking en de
communicatie tussen alle actoren opnieuw duidelijk gedefinieerd heeft.
Ook voor de andere knelpunten uit de evaluatie (randvoorwaarden, afstemming
trajecten,…) worden door de taskforce een voor een oplossingen gezocht. Zo kregen
alle detentieconsulenten een laptop ter beschikking. Op die manier kunnen ze vanuit
de gevangenis werken met de verschillende elektronische tools van de VDAB
(website, dossiermanager, opleidingsmanager,…). Hiertoe installeerde VDAB in de
bovengenoemde gevangenissen een ADSL-lijn.
Andere tewerkstellingsbevorderende acties
In de pilootregio lopen (liepen) nog enkele interessante projecten (met Europese
Sociaal Fonds-subsidies) die tot doel hebben gedetineerden meer kansen te geven
op de arbeidsmarkt:



Het project ‘Buitenkans’ (CAW De Kempen en PSC Hoogstraten) in de
gevangenis van Hoogstraten begeleidt gedetineerden van bij hun aankomst in
de gevangenis tot aan hun tewerkstelling na de detentie. Belangrijke
componenten van deze begeleiding zijn: beroepsopleiding; psychosociale
begeleiding; vorming en sport; bedrijfsstage; arbeidsbemiddeling en nazorg
Het project ‘Triple-E’ (Vokans en consoorten) beoogde de tijdens de detentie
verworven competenties te consolideren na de invrijheidstelling. Triple-E
ontwikkelde daartoe een aangepaste nazorgmethodiek, probeerde deze uit en
formuleerde beleidsaanbevelingen voor een betere nazorg van exgedetineerden;
Het project ‘B(ege)leide Intrede’ (STC-Turnhout, Commissies voorwaardelijke
invrijheidstelling en andere) had tot doel op het niveau en ten behoeve van de
werkgevers die maatregelen te identificeren die de tewerkstelling van exgedetineerden beter kunnen omkaderen en bevorderen. Gedacht werd aan
het sluiten van individuele integratieprotocollen, aangepaste screening en
recrutering, begeleiding van de ex-gedetineerde door een externe
arbeidscoach, opleiding van de direct leidinggevenden in het bedrijf, enz.
In een recente publicatie van STC-Turnhout wordt uitvoerig verslag gedaan over en
handleiding geboden bij de integratie op de arbeidsmarkt van (ex-) gedetineerden.
4.4.
Onderwijs
Evoluties in het onderwijs aan gedetineerden
In 2003 en 2004 werden de inspanningen van het departement Onderwijs in het
kader van het strategisch plan verdergezet. Bij het project ‘Basiseducatie - Dienst- en
Hulpverlening aan gedetineerden’ waren volgende pilootregio’s betrokken: de
22
gevangenissen van Antwerpen en de Noorderkempen. Daarnaast kreeg het Centrum
voor Basiseducatie Ronse een speciale opdracht in de gevangenis van Oudenaarde,
met name de coördinatie van het onderwijsproject Hoger Beroeps Secundair
Onderwijs (HSBO). Dit maakt dat er drie Centra voor Basiseducatie bij de pilootfase
van het Strategisch Plan betrokken werden: CBE Antwerpen, CBE Turnhout en CBE
Ronse.
De gevangenis van Brugge werd nog niet als pilootregio in het project ‘Basiseducatie
Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ opgenomen. Onderwijs was van
mening dat het verloop van het project eerst in de bestaande pilootregio’s moest
worden verdergezet, geëvalueerd en bijgestuurd
De meeste Centra voor Basiseducatie met een gevangenis/gevangenissen binnen
het werkingsgebied verzorgen een aanbod Basiseducatie in deze gevangenis(sen).
Dit aanbod wordt door de Centra voor Basiseducatie verstrekt op basis van hun
reguliere middelen.
Ook het Centrum voor Basiseducatie Brugge verzorgt een regulier aanbod
Basiseducatie in de gevangenis van Brugge.
Het verloop van het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan
Gedetineerden’ wordt sinds de start van het project opgevolgd door de Inspectie
Volwassenenonderwijs en de administratie. Daarnaast zorgt Het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie (VOCB) voor ondersteuning en
begeleiding van de centra betrokken bij het project ‘Basiseducatie – Dienst- en
Hulpverlening aan Gedetineerden’. Het VOCB ondersteunt ook de andere Centra
voor Basiseducatie, die met reguliere middelen een aanbod Basiseducatie in de
gevangenis verzorgen.
Het onderwijsproject in het kader van het strategisch plan bestaat uit volgende
luiken:




Coördinatie van het educatieve aanbod van het volwassenenonderwijs in de
gevangenis (basiseducatie, onderwijs voor sociale promotie en begeleid
individueel studeren)
Realisatie van een bijkomend educatief aanbod basiseducatie
Uitbouwen van onderwijstrajectbegeleiding
Ondersteuning en begeleiding door het VOCB
Om de decretaal vastgelegde coördinatieopdracht uit te voeren waren in de drie
pilootregio’s ‘onderwijsverantwoordelijken’ aan het werk. De
onderwijsverantwoordelijken en de ontwikkeling van het onderwijs aan gedetineerden
wordt ondersteund door een bij het VOCB gedetacheerde leerkracht.
De drie betrokken centra voor basiseducatie kregen voor de uitvoering van het
onderwijsproject aan gedetineerden volgende middelen toegekend:


het centrum voor basiseducatie Noorderkempen kreeg een voltijdse
onderwijsverantwoordelijke toegekend en 13.985 deelnemersuren
het centrum voor basisedecatie Antwerpen kreeg een halftijdse
onderwijsverantwoordelijke toegekend en 800 deelnemersuren
23

het centrum voor basiseducatie Ronse kreeg een halftijdse
onderwijsverantwoordelijke toegekend en 1300 deelnemersuren en
bijkomende middelen voor de verderzetting van het onderwijsproject HSBO.
Het onderwijsaanbod zelf bestaat uit basiseducatie (in de drie pilootregio’s),
onderwijs sociale promotie (in de gevangenissen van Merksplas en Hoogstraten), en
BIS (in de drie pilootregio’s). In de gevangenis van Oudenaarde worden
gedetineerden voorbereid op examens van de Centrale Examencommissie via
begeleide zelfstudie. Voor die begeleiding is een aangepaste omkadering uitgewerkt.
Daarnaast is er, in samenwerking met de andere diensten van Vlaamse
Gemeenschap en van Justitie, aandacht voor:




Het screenen van de gedetineerden
Het opsporen van onderwijsbehoeften
Informatie over en oriëntatie naar de verschillende mogelijkheden voor
opleiding, onderwijs en vorming, binnen en buiten de gevangenis
Initiatieven die niet strikt tot het domein van het departement onderwijs vallen,
maar ermee kunnen samenwerken of het onderwijs kunnen ondersteunen
(sociaal-cultureel volwassenenwerk, vrijwilligers werk, enz.)
De samenwerking met de administratie van het Begeleid Individueel Studeren werd
voortgezet. De BIS-contactpersonen in de gevangenissen kregen de beschikking
over uitgebreid informatiemateriaal. Met de BIS-administratie werd de participatie
aan het BIS geëvalueerd, en afspraken gemaakt om het rendement van BIS bij
gedetineerden te verhogen.
Evaluatie
Zoals al bleek uit het eerste opvolgings- en evaluatierapport, beantwoordt het
onderwijsaanbod aan een reële behoefte en is er vraag naar meer.
De meerwaarde van de aanstelling van onderwijsverantwoordelijken bij de betrokken
centra voor basiseducatie wordt bevestigd. De onderwijsverantwoordelijken worden
erkend als volwaardige gesprekspartners en ze worden betrokken bij het overleg op
verschillende niveaus. Het belang van de ondersteuning vanuit het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie blijkt uit het beroep dat op deze
ondersteuning wordt gedaan. Ook door de andere actoren van Vlaamse
Gemeenschap wordt het VOCB bij overleg en actie betrokken.
De uitvoering van het project in het arresthuis van Antwerpen verliep moeizaam. De
structurele problemen (overbevolking, korte verblijfsduur, organisatorische
knelpunten) werden versterkt door de syndicale acties. Het project ‘Basiseducatie –
Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ werd dan ook stopgezet bij afloop van
het schooljaar 2003-2004.
Reeds van bij de evaluatie van het eerste pilootjaar werd een stopzetting van het
pilootproject mogelijk geacht indien de situatie in de gevangenis van Antwerpen niet
aanzienlijk zou verbeteren.
Van bij de start in 2002 waren de noodzakelijke voorwaarden tot het slagen van het
project niet aanwezig in het arresthuis van Antwerpen. Het Centrum voor
Basiseducatie Antwerpen heeft met veel inzet en inspanning getracht het project te
24
doen slagen, maar het rendement van de geïnvesteerde middelen was te klein om
een continuering te verantwoorden.
Inmiddels werd het onderwijsaanbod opnieuw opgestart onder impuls van de
beleidsmedewerker en nu in nauwe samenwerking met het Centrum voor
Volwassenenonderwijs Antwerpen-Noord.
De hinderpalen bij de realisatie van een kwaliteitsvol onderwijsaanbod in de
gevangenis blijven in belangrijke mate bestaan, maar er worden ook oplossingen
gevonden. In verschillende gevangenissen zijn door Justitie ernstige inspanningen
gedaan om de infrastructuur te verbeteren en om het onderwijsaanbod beter in te
passen in de dagindeling.
In het kader van de modularisering zal de attestering van cursussen basiseducatie
mogelijk worden, wat het belang van deze cursussen voor gedetineerden zal
versterken.
Aan het probleem van de vergoeding voor loonverlies bij het volgen van cursussen
moet nog gewerkt worden. Mogelijk biedt de Basiswet gevangeniswezen en
rechtspositie van gedetineerden hier interessante perspectieven.
Ook de vaak onvoorspelbare uitval van gedetineerden (wegens overplaatsing naar
een andere gevangenis of wegens vervroegde vrijlating) blijft een probleem.
In de loop van 2004 is er ook meer overleg gegroeid met de verschillende partners.
Onder andere het uitbouwen van de samenwerking met de trajectbegeleiders van
justitieel welzijnswerk zal het mogelijk maken op een efficiënte manier de
leerbehoeften en het onderwijstraject van gedetineerden in kaart te brengen.
Wat Onderwijs betreft, wordt er op korte termijn geen uitbreiding van het aantal
pilootregio’s in het kader van het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening
aan Gedetineerden’ vooropgesteld.
Zoals in de beleidsnota ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke
kansen’ van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming vermeld staat, zal er
een nieuw decreet betreffende het Volwassenenonderwijs worden opgemaakt. Ook
de Basiseducatie zal in dit decreet, waarvan de implementatie voorzien wordt op 1
januari 2007, worden opgenomen.
De opdrachten van de verschillende onderwijsverstrekkers met betrekking tot de
dienst- en hulpverlening aan gedetineerden zal in dit nieuwe decreet worden
ingepast.
De ervaringen opgedaan in de pilootregio’s van het project ‘Basiseducatie – Diensten Hulpverlening aan Gedetineerden’ zullen als basis worden gebruikt bij het
uittekenen van een onderwijsbeleid voor gedetineerden.
Aanbevelingen
De behoefte aan onderwijs voor gedetineerden is groot. De inspanningen om het
aanbod te verhogen en te verbeteren moeten dan ook volgehouden worden.
Zoals hoger vermeld, zal dit ingepast worden in het nieuwe decreet
Volwassenenonderwijs dat momenteel voorbereid wordt.
Naast de nodige middelen om de uitbreiding van de toepassing van het strategisch
plan mogelijk te maken, moet het bestaande onderwijs in gevangenissen duidelijk in
25
kaart worden gebracht en geoptimaliseerd. Er is al een degelijk aanbod uitgebouwd.
Door samenwerking en overleg kunnen de bestaande middelen een hoger
rendement halen.
De inspanningen voor de verbetering van de infrastructuur, voor een betere
afstemming van de onderwijs- en vormingsinspanningen met de penitentiaire arbeid
en met het detentieregime in het algemeen, en voor een grondiger informatie van het
gevangenispersoneel moeten een vervolg krijgen.
Zoals al gemeld in het vorige rapport, moet onderzocht worden of het vergoeden van
gedetineerde cursisten kan bekeken worden in het kader van de stelsels die het de
vrije burgers nu mogelijk maken onderwijs te volgen met compensatie voor eventueel
loonverlies.
De problematiek van het arresthuis moet verder onderzocht worden. Het lijkt
aangewezen dat ook in deze moeilijke context onderwijs aanwezig blijft. Bekeken
moet worden hoe middelen ingezet kunnen worden voor een aanbod dat de nadruk
legt op individuele begeleiding en oriëntering, naast een kortlopend activerings- en
kennismakingsaanbod.
Niettegenstaande de nadruk die door het Strategisch plan gelegd wordt op de
verantwoordelijkheid van de diverse sectoren om hun ‘eigen’ aanbod ook binnen te
brengen in de gevangenis, verdient het aanbeveling om de mogelijkheden te
onderzoeken naar een modificering van dit aanbod, rekening houdend met de
specificiteit van de gevangenis (bijvb. arresthuis) en de kenmerken van de
gedetineerden.
4.5.
Cultuur en sport
Evoluties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor gedetineerden
Ook de culturele participatie en competentie van gedetineerden dient verhoogd te
worden. Daartoe wordt in de gevangenis een waaier van activiteiten gerealiseerd :






sport (sportbeoefening, sporteducatie,…)
ontspanning
culturele manifestaties (theater- en muziekoptredens, tentoonstellingen,…)
creatieve expressie (schilderen, boetseren, creatief schrijven, musiceren,…)
vorming (ontwikkeling van sociale, culturele en communicatieve vaardigheden,
maatschappelijke oriëntatie en participatie, inspraakgroepen,…)
lectuur- en informatievoorziening.
Het sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenis spreekt de gedetineerden
van meet af aan als volwaardige personen, verantwoordelijk voor hun eigen bestaan,
in relatie met de wereld dichtbij en veraf. Ook de leefwereld in de gevangenis zelf
krijgt aandacht: waar mogelijk worden impulsen gegeven om met gedetineerden zelf
een gevangeniskrant en/of een radioprogramma te maken, of om met gedetineerden
te praten over de wenselijke programmatie van activiteiten.
26
Op het culturele domein vindt momenteel de implementatie plaats van het decreet
betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003. Dit decreet
bracht een heuse reorganisatie van de sociaal-culturele sector in Vlaanderen met
zich mee. Naast de creatie van 13 volkshogescholen en een herinrichting van het
landschap van de vormingsinstellingen en de bewegingen, voorziet artikel 36 in de
subsidiëring van één vormingsinstelling voor gedetineerden. Einde 2003 werd De
Rode Antraciet vzw opgericht als vormingsinstelling in de penitentiaire sector. Op
basis van een bij de Vlaamse overheid ingediend beleidsplan voor de periode 20042005 werd De Rode Antraciet vervolgens gesubsidieerd met ingang van 1 januari
2004. Op 15 juni 2005 zal een nieuw beleidsplan opgesteld zijn voor de
beleidsperiode 2006-2009. Daarin zal verduidelijkt worden hoe De Rode Antraciet
haar kerntaken de komende 4 jaar zal realiseren.
In de missie van de nieuwe instelling werden haar kerntaken geformuleerd als: 1°)
een eigen gevarieerd en gespecialiseerd aanbod aanbieden en 2°) de actieve
aanwezigheid van de culturele sector in de penitentiaire wereld stimuleren. De Rode
Antraciet zal dus niet op een eiland werken, maar maximaal ook de regionale
volkshogescholen, de bibliotheken, de culturele centra, de vormingsinstellingen en –
bewegingen,… bij het sociaal-cultureel werk voor gedetineerden betrekken. Ook het
decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid (13 juli 2001), het nieuwe kunstendecreet
(1 april 2004) en een op til staande nieuwe regelgeving aangaande het erfgoed
bieden nieuwe perspectieven voor de sociaal-culturele en artistieke werking met
gedetineerden.
Evoluties op het vlak van sport
Wat het sportaanbod aan gedetineerden betreft, werd in november 2002 gestart met
het project ‘Sportpromotie in de gevangenis. Naar een actief sportbeleid voor
gedetineerden’. Twee sportpromotoren gingen aan de slag in de gevangenissen van
de Noorderkempen en Antwerpen. Vanaf 2004 werden hun werkzaamheden
geïntegreerd in De Rode Antraciet.
De aanwezige sportfaciliteiten en sportactiviteiten in de 5 gevangenissen werden
geïnventariseerd; er werd gepeild naar de behoefte aan sport en beweging bij de
gedetineerden; er werd geënquêteerd bij sportclubs en sportfederaties naar een
potentieel aanbod naar gevangenissen; het aanwezige sportnetwerk per gevangenis
werd in kaart gebracht.
Het sportproject raakt in de vijf gevangenissen van de pilootregio stilaan goed
ingeburgerd. Niet alleen het sportaanbod krijgt toenemende aandacht en participatie,
penitentiaire beambten zijn vragende partij hierin een rol te kunnen spelen. Ook de
sportpromotoren zijn welkome medewerkers en hun inspanningen en realisaties
worden gewaardeerd. Zelfs in de gevangenissen buiten de pilootregio wordt op de
deskundigheid en de ervaring van de sportpromotoren reeds een beroep gedaan.
Binnen elke gevangenis is een werkgroep sport aan de slag die op toenemende
wijze een structurele rol opneemt en die gesensibiliseerd is om over te gaan tot de
opmaak van een ‘beleidsplan sport’ op maat van elke gevangenis.
Vanuit de ervaring met het sportaanbod met gedetineerden, realiseerde
sportpromotor Tom Huys het boek ‘Fitness tussen muren’. Dit werd in oktober 2004
uitgegeven en wordt verspreid in alle gevangenissen.
27
Evaluatie en aanbevelingen
Het grote knelpunt inzake sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenissen
betreft het feit dat het nog niet in elke gevangenis (voldoende) gerealiseerd wordt.
Samen met het verwerven van voldoende werkingsmiddelen hiervoor, is dit een
belangrijke uitdaging voor De Rode Antraciet. Daarom zal, zoals het decreet
betreffende het sociaal-cultureel volwassenwerk voorziet, in de volgende
beleidsperiode op basis van concrete gegevens met de overheid in overleg gegaan
worden inzake het verhogen van de enveloppe van De Rode Antraciet.
Op grond van de ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’,
zal elke gedetineerde recht hebben op 2 u. sport en beweging per week. In dat
perspectief dient dringend nagedacht te worden om meer ruimte en tijd voor sport te
creëren in de gevangenis. De twee sportpromotoren gaven een insteek van de wijze
waarop men aan sport zou kunnen doen binnen een gevangenis - rekening houdend
met de specificiteit van elke instelling – en een inventaris van de knelpunten en
wensen die nog afgetoetst zouden moeten worden bij de verschillende bevoegde
instanties en partners in dit geheel.
Duidelijk is dat het creëren van een sociaal draagvlak voor sportpromotie essentieel
is. De betrokkenheid van de penitentiaire beambten hierbij is zeer belangrijk. In
Brugge kunnen penitentiaire beambten tijdens hun werkuren sportactiviteiten
begeleiden. Zou deze situatie veralgemeend kunnen worden?
Overleg op hoog niveau tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap over de
taakverdeling inzake sport voor gedetineerden is noodzakelijk. In dit overleg moet
onderzocht worden welke taak elke overheid op zich kan nemen, binnen de huidige
regelgeving en opdrachten, zodat een zo goed mogelijk sportbeleid binnen elke
gevangenis uitgewerkt kan worden.
Het project ‘Sportpromotie in de gevangenis. Naar een actief sportbeleid voor
gedetineerden’ wordt tot op heden nog projectmatig gesubsidieerd. op dit ogenblik
ontbreekt een decretale basis. Het project werd steeds betoelaagd via de afdeling
Jeugd en Sport middels een facultatieve subsidie o.b.v. een ministerieel besluit. Per
werkjaar was tot op heden dus steeds een beslissing van de bevoegde minister
nodig.
In 2005 dient, naar de toekomst toe, te worden nagedacht over een meer structurele
verankering. Er moet worden afgestapt van het systeem van een jaarlijkse
projectsubsidie zodat aan het sportbeleid voor gedetineerden een vast karakter kan
worden gegeven. Het sportbeleid naar gedetineerden veronderstelt immers een
beleid op lange termijn. Ook hier zal het gesprek over de middelen aan de orde zijn,
met name over een toename van sportpromotoren alsook van voldoende
werkingsmiddelen.
5. Profilering van het hulp- en dienstverleningsaanbod
De tweede strategische doelstelling is er op gericht het hulp- en
dienstverleningsaanbod zo te profileren dat duidelijk wordt wie waarvoor waar
terechtkan. Gedetineerden moeten vervolgens op een aangepaste wijze
geïnformeerd en geïnteresseerd worden voor het ontwikkelde aanbod.
28
Op dit vlak is een taak weggelegd voor alle Vlaamse en justitiële actoren. Elke
verstrekker van hulp- en dienstverlening wordt geacht zijn aanbod af te stemmen op
de doelgroep en het op een aangepaste wijze bekend te maken. Een zeer specifieke
opdracht in verband hiermee is weggelegd voor de individuele trajectbegeleiders en
voor de organisatie-ondersteuners van justitieel welzijnswerk. Het afgelopen jaar is
er werk gemaakt van het uittekenen van de concrete samenwerkingsmodaliteiten
tussen de trajectbegeleiders en de medewerkers van VDAB en Basiseducatie. Deze
afspraken moeten leiden tot een betere kennis bij de trajectbegeleiders van het
onderwijs- en VDAB-aanbod en vervolgens tot een betere informatie en oriëntatie
van de begeleide gedetineerden en tot een efficiëntere gegevensuitwisseling.
Ook van justitie (directie, psychosociale dienst, herstelconsulenten, penitentiaire
beambten) wordt verwacht dat zij informeren over en verwijzen naar het hulp- en
dienstverleningsaanbod.
Het is de ambitie het aanbod van hulp- en dienstverlening te doen aan alle
gedetineerden en dus aan elke gedetineerde een trajectbegeleider toe te wijzen. Dit
zou moeten waarborgen dat het aanbod aan alle geïnteresseerden en op hun maat
bekendgemaakt wordt. Bijzondere aandacht moet in dit verband uitgaan naar
degenen die niet actief of niet dadelijk vragen naar hulp- en dienstverlening en naar
degenen die niet geïnteresseerd of niet gemotiveerd lijken. Iemand die in eerste
instantie niet geïnteresseerd of gemotiveerd is, kan het later of bij nader toezien wél
zijn. Het is dus zeker van belang het aanbod continu te profileren zonder het op te
dringen.
Voor de bekendmaking van het aanbod worden verschillende middelen ingezet:
mondelinge info, affiches, folders, intern videokanaal, enz. Door het ministerie van
de Vlaamse gemeenschap wordt drie maal per jaar onder de gedetineerden, het
personeel en de hulp- en dienstverleners in de gevangenissen van de pilootregio
KRANT X verspreid. Krant X tracht een beeld op te hangen van het aanbod en de
bedoeling van de verschillende hulp- en dienstverleningsactiviteiten.
6. Werkgroep Vorming en Ondersteuning (WEVO)
De WEVO is samengesteld uit vertegenwoordigers van de beleidscel Samenleving
en Criminaliteit, het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, het VOCB, de Rode
Antraciet en de VDAB.
Deze werkgroep stelt zich tot doel in te staan voor de bovensectorale vorming en
opleiding van bij de implementatie van het strategisch plan betrokken actoren.
Zo is op dit ogenblik een introductiebrochure voor alle (nieuwe) medewerkers aan de
hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse Gemeenschap in voorbereiding, evenals
vorming voor hulp- en dienstverleners uit de verschillende sectoren, onder meer met
betrekking tot strafrechtsbedeling, strafuitvoering en de penitentiaire organisatie.
De WEVO verzorgt een module in de basisopleiding van de penitentiaire beambten
over het strategisch plan en de hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse
Gemeenschap.
29
7. Wetenschappelijk onderzoek
Op 14 december 2004 werd het eindrapport betreffende de “Ontwikkeling van een
reflectie-instrument inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening
aan gedetineerden in Vlaamse gevangenissen” overgelegd aan de administratie. Het
betreft de eindresultaten van een tweejarig onderzoek uitgevoerd door de
universiteiten van Brussel (VUB), Gent en Leuven.
De initiële onderzoeksvraag – gebaseerd op het Vlaams strategisch plan hulp- en
dienstverlening aan gedetineerden - betrof het ontwikkelen van beleidsindicatoren
voor het meten van de effecten van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden.
In de onderhandelingen over de gunning van de onderzoeksopdracht heeft het
consortium van universiteiten - dat zich (als enige) kandidaat stelde voor de
uitvoering - de administratie er van overtuigd dat:
 onderzoek naar de effecten van welzijnsinterventies in de penitentiaire context
een ingewikkelde materie betreft waarvoor de randvoorwaarden (nog) niet vervuld
zijn (kennis van de beginsituatie van de gedetineerden; kennis van de werking
van de voorzieningen; kennis van de verwevenheid van proces en product;
duurtijd van het onderzoek;…). Het consortium maakte duidelijk dat het niet zou
ingaan op een dergelijke onderzoeksoproep;
 onderzoek naar de basiscriteria, de proces- en de bijsturingscriteria voor de
ontwikkeling van een kwaliteitsvol hulp- en dienstverleningsaanbod daarentegen
zeer goed mogelijk is en ook zeer relevant is in het huidige stadium van de
Vlaamse beleidsontwikkeling inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden
(dit vertegenwoordigt a.h.w. een noodzakelijke stap in de aanloop naar eventueel
toekomstig evaluatieonderzoek).
Met andere woorden: er werd overeengekomen dat het wetenschappelijk onderzoek
zou focussen op het ontwikkelen van een referentiekader voor de kwaliteit van de te
verstrekken hulp- en dienstverlening en vervolgens op de ontwikkeling van een
bruikbaar instrument om een kwaliteitsvol aanbod van hulp- en dienstverlening te
plannen, op te volgen en te evalueren.
Over de ontwikkeling van het referentiekader werd gerapporteerd in het verslag
betreffende Fase I van het onderzoek (dit kan o.m. geraadpleegd worden op de
website van de administratie: http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie). De
ontwikkeling van het reflectie-instrument gebeurde in Fase II van het onderzoek.
De administratie heeft de voortgang van het onderzoek en de concrete realisatie van
het reflectie-instrument van dichtbij kunnen opvolgen. De tweede fase
(instrumentontwikkeling en testing) gebeurde overigens in nauw overleg met de
Vlaamse beleidsmedewerkers en het gevangenispersoneel van 2 van de 6
pilootgevangenissen. Er was zeer regelmatig een terugkoppeling naar de stuurgroep
bij het onderzoek én naar het directoraat-generaal uitvoering van straffen en
maatregelen (FOD Justitie). In de stuurgroep waren vertegenwoordigers opgenomen
van de onderzoeksfinanciers (Welzijn, Werkgelegenheid, Cultuur),
vertegenwoordigers van de bij de implementatie van het strategisch plan betrokken
administraties en voorzieningen alsmede een vertegenwoordiging van het
gevangeniswezen.
30
Het vergt heel wat inspanningen om het theoretische referentiekader van het
onderzoek onder de knie te krijgen. Maar eens dit gebeurd is, opent zich een zéér
reflexieve en kritisch-constructieve benadering van doelstelling en uitwerking van een
kwaliteitsvol aanbod van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden met het oog op
hun sociale integratie. In een zeer grondige uitgewerkte, gestructureerde en
gefaseerde bevraging worden nagenoeg alle facetten (wat? wie? hoe?) van de hulpen dienstverlening aan gedetineerden overlopen en wordt een handleiding gegeven
bij het proces van de beleidsplanning terzake. De resultaten van dit reflectie- en
planningsproces zijn zeer bruikbaar zowel op lokaal als op centraal vlak en zowel op
intern-Vlaams niveau als op het interinstitutioneel niveau (Vlaamse Gemeenschap –
Justitie).
Zoals beschreven en voorgesteld in het onderzoeksrapport – en daarin gesteund
door de stuurgroep bij het onderzoek - wordt het reflectie-instrument gezien als een
instrument dat onder de (bege-) leiding van de beleidsmedewerkers in de
gevangenissen wordt toegepast in het kader van de werking van de ‘Planningsteams
Maatschappelijke Dienstverlening’ (PMD). Het reflectie-instrument is bijzonder
dienstig om de beleidsplanning van het PMD te onderbouwen.
We kiezen uitdrukkelijk en bewust voor een geleidelijke en partiële toepassing van
het reflectie-instrument. Het is inderdaad onmogelijk onmiddellijk met een volledige
toepassing van start te gaan: dit kost zeer veel tijd en het terrein voor een dergelijke
indringende kwalitatieve benadering moet stap voor stap geëffend worden. Het
reflectie-instrument is in wezen géén evaluatie-instrument, maar het is onvermijdelijk
dat een ernstige toepassing zéér veel vragen uitlokt over het eigen optreden en dat
van anderen. In de interorganisationele samenwerking is daartoe een positief klimaat
nodig voor wederzijdse kritisch-constructieve bevraging. Aan dit positief klimaat moet
nog verder gewerkt worden.
31
8. Besluitende beschouwingen
1. Samenvattende vaststellingen
Op het vlak van de verdere uitvoering van het strategisch plan



Het strategisch plan voorzag bij goedkeuring in 2000 in een volledige
implementatie tegen 2009. De nieuwe gevangenis in Hasselt opende zeer recent
haar deuren. Een ideale gelegenheid om de implementatie in éénklank met
justitie te realiseren kon niet worden benut door onvoldoende middelen.
Het Vlaams Parlement sprak zich meermaals uit voor een reële uitoefening van
de Vlaamse verantwoordelijkheden in het kader van de strafuitvoering. Recent
gebeurde dit nog bij resolutie van 21 april 2004 over de begeleiding van (ex-)
gedetineerden. Deze resolutie bevat heel wat aanbevelingen die richtinggevend
zouden moeten zijn voor de verdere uitbouw van een integraal beleid op het vlak
van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden.
De federale wetgever heeft recent wetgeving aangenomen (‘Basiswet
gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ van 12 januari 2005)
waarin de basisprincipes voor de uitvoering van de gevangenisstraf en voor de
rechtspositie van gedetineerden vastgelegd worden. In deze wet wordt ruimte
voorzien voor de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden. Deze wet
doet dus een groot appèl om samen met de uitvoering van deze basiswet, de
Vlaamse bevoegdheden verder op te nemen.
Op het vlak van de implementatie van de beleids- en ondersteunende functies



De beleids- en stafmedewerkers zijn noodzakelijk met het oog op een degelijke
samenwerking met de justitiële actoren en een goede coördinatie van de hulp- en
dienstverlening, maar beschikken nog niet over de nodige slagkracht, ruimte en
middelen om hun opdrachten ten volle uit te kunnen voeren.
Trajectbegeleiding geraakt stilaan ingeburgerd. Hun proactief aanbod zorgt
ervoor dat een groot gedeelte van de gedetineerden wordt bereikt en dat een
meer geïndividualiseerd aanbod op maat kan worden aangeboden, in aansluiting
met het penitentiair traject opgevolgd door de psychosociale dienst van Justitie,
maar :
o De samenwerking tussen trajectbegeleiders en PSD dient verder te
worden verbeterd.
o De onderbezetting van de PSD dient een oplossing te krijgen.
o De PSD behoeft een betere centrale aansturing met het oog op een
constructieve medewerking aan de implementatie van het strategisch plan.
o Het aanbod aan hulp- en dienstverlening is nog niet voldoende aanwezig
in de gevangenis om de trajectbegeleiders toe laten gedetineerden beter te
kunnen toeleiden naar een hulp- en dienstverlening op maat.
De organisatie-ondersteuners verrichten zeer nuttig en ondersteunend werk. Zij
leiden de hulp- en dienstverlening in goede banen, waardoor de aanwezigheid
van de Vlaamse Gemeenschap in de gevangenis duidelijker wordt. Er dient
echter over gewaakt te worden dat hun werkzaamheden niet teveel afglijden naar
32

louter praktische ondersteuning. Een betere taakverhouding en -afbakening met
de beleids- en stafmedewerkers en met het penitentiair personeel moet worden
nagestreefd.
De Planningsteams Maatschappelijke Dienstverlening werden in 2004 nagenoeg
overal geïnstalleerd, maar behoeven een verdere uitbouw, zodat de hulp- en
dienstverlening in de gevangenis beter kan worden gepland, gecoördineerd,
opgevolgd en geëvalueerd.
Op het vlak van de uitbouw van het aanbod
Het hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen dient verder te worden
uitgebreid, zodat een aanbod op maat voor elke gedetineerde kan worden
uitgewerkt. We vermelden hierbij de volgende specifieke aandachtspunten :
 Welzijn :
o Nood aan een groter eerstelijns hulpverleningsaanbod.
o Nodige aandacht voor de verdere operationalisering van de
hersteldimensie.
o Er is reeds een degelijk specifiek aanbod voor de mentaal gehandicapte
geïnterneerden in Merksplas (en Gent), dat echter nog verdere uitbreiding
behoeft. Bovendien dient hier gezocht te worden naar een betere
doorstroming naar de reguliere voorzieningen buiten de gevangenis. Deze
doorstroming zal hoe dan ook gefaciliteerd worden door de creatie van
speciale units binnen gehandicaptenvoorzieningen. De lopende projecten
dienen geëvalueerd. Daarnaast dient nagedacht over het aanbod naar
(mentaal) gehandicapte gedetineerden. Enerzijds moet er een goed
doorverwijzingsbeleid worden uitgebouwd, anderzijds kan onderzocht
worden in hoeverre het nuttig en haalbaar is om ambulante diensten in te
schakelen (begeleid wonen, thuisbegeleiding) om vanuit hun
handicapspecifieke knowhow begeleiding of ondersteuning in begeleiding
van gedetineerden te bieden.
 Geestelijke Gezondheidszorg :
o Aanbod ontbreekt bijna volkomen. Niettegenstaande haar inhoudelijk
engagement werd hiervoor door de Vlaamse regering geen budgettaire
middelen voorzien.
o De beleidsbrief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
biedt perspectieven op termijn. In het kader van de meerjarenbegroting
heeft de minister voor 2006 reeds concrete begrotingsvoorstellen gedaan
voor een eerste fase in de uitbouw van de forensische geestelijke
gezondheidszorg.
 Werkgelegenheid :
o Degelijk aanbod met positieve resultaten.
o Blijvende aandacht nodig voor een optimaal aanbod aan collectieve
activiteiten.
 Onderwijs :
o Een degelijk aanbod, maar er is vraag naar meer.
o Het aanbod dient te kunnen worden aangepast aan de noden van (de
gedetineerden in) een arresthuis.
o Het CBE Brugge werd nog niet betrokken bij het project ‘Basiseducatie –
Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’. Met betrekking tot een
33

uitbreiding van het aantal pilootregio’s, wordt verwezen naar het nieuwe
decreet betreffende het Volwassenenonderwijs dat momenteel wordt
voorbereid.
Sociaal-Cultuur Werk en Sport :
o Er is een degelijk aanbod op het vlak van sociaal-cultureel werk en sport
van De Rode Antraciet, maar dit behoeft nog verdere uitbouw en
implementatie in de diverse gevangenissen.
2. Aanbevelingen
M.b.t. ontwikkelingen op het terrein





Verdere intense aansturing en ondersteuning van de beleids- en
stafmedewerkers en het zoeken naar de gepaste middelen om hun opdracht naar
behoren te laten vervullen.
Een verdere methodiekontwikkeling en een volgehouden gerichte aansturing van
justitieel welzijnswerk met het oog op een degelijke uitbouw van de
trajectbegeleidingsfunctie, rekening houdend met doelgroepspecifieke
omstandigheden (bijvb. arresthuis) en de diversiteit in hulp- en dienstverlening
(onderwijs, arbeid,…).
Een evenwichtige verdere implementatie van de organisatie-ondersteuning.
De verdere uitvoering van de plannen en initiatieven van de Werkgroep Vorming
en Ondersteuning : door de verspreiding van een introductiemap en gerichte
vorming van de hulp- en dienstverlenende actoren en de penitentiaire beambten
de deskundigheid van de medewerkers verhogen en het draagvlak voor de
verdere implementatie van het strategisch plan vergroten.
De verdere werkzaamheden van het PMD op vlak van planning, coördinatie,
opvolging en evaluatie opvolgen en ondersteunen.
Te overleggen met Justitie
Het overleg met Justitie (in de bovenlokale werkgroep) dient te worden
gecontinueerd en geïntensifieerd met het oog op :
 Meer ruimte voor en facilitering van de opdrachten en werkzaamheden van de
beleids- en stafmedewerkers
 Een betere personeelsomkadering van de PSD en een betere aansturing met het
oog op een betere samenwerking trajectbegeleiding-PSD
 Beter infrastructurele en ICT-omstandigheden voor de medewerkers van de
Vlaamse Gemeenschap
 Een meer gezamenlijke aansturing van het penitentiaire beleid vanuit een
complementariteit van de bepalingen van de basiswet en de bepalingen van het
strategisch plan.
34
Op het Vlaams beleidsniveau






De Vlaamse stuurgroep en de bevoegde ministers nemen akte van de positieve
realisaties, de knelpunten, de uitdagingen en de aanbevelingen in de uitbouw van
de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, zoals die tot uiting komen in dit
tweede opvolgings- en evaluatierapport en willen samen streven naar gepaste
antwoorden hierop.
Het "strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden" blijft het
centraal beleidsinstrument om vorm en inhoud te geven aan de Vlaamse
bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het vlak van de sociale reïntegratie
van gedetineerden.
De functioneel bevoegde Vlaamse ministers zetten, in onderlinge samenwerking
en rekening houdend met de aanbevelingen in dit opvolgings- en evaluatierapport
en met de beschikbare begrotingskredieten, de inhoudelijke en budgettaire
inspanningen voor de verdere implementatie en uitbreiding van het strategisch
plan voort. Zo is de realisatie van een eerste fase in de uitbouw van geestelijke
gezondheidszorg een absolute prioriteit.
De federale Basiswet moet verder gepreciseerd worden in uitvoeringsbesluiten.
Het is belangrijk voor de Vlaamse Gemeenschap en de door haar aangestuurde
voorzieningen passend betrokken te worden bij de opmaak van deze
uitvoeringsbesluiten in functie van een correcte positie- en opdrachtbepaling.
Het bepalen van de rol en de inbreng van de voorzieningen van de Vlaamse
Gemeenschap behoort tot haar autonome bevoegdheid. Met Justitie dienen
afspraken gemaakt te worden over de operationalisering in de
gevangeniscontext. De evoluties m.b.t. de federale basiswet en het Vlaams
strategisch plan nopen er toe werk te maken van een nieuw
samenwerkingsakkoord.
De Vlaamse stuurgroep neemt haar verantwoordelijkheid op om bovengenoemde
twee uitdagingen te realiseren.
35
Download