2de opvolgings- en evaluatierapport betreffende het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden 23 mei 2005 1. Beleidskader 1.1. Hulp- en dienstverlening aan gedetineerden: Vlaamse beleidsontwikkelingen Sedert de staatshervorming van 1980 is de Vlaamse overheid bevoegd en verantwoordelijk voor de ‘sociale hulpverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale reïntegratie’ (art. 5, §1, II, 7° bijzondere wet 8 augustus 1980). De afgelopen decennia werden verschillende stappen gezet om deze verantwoordelijkheid vorm en inhoud te geven. Op 28 februari 1994 werd een samenwerkingsakkoord gesloten met Justitie. Dit werd op 11 mei 1999 decretaal bekrachtigd. Een interdepartementale commissie verkende de behoeften van gedetineerden aan Vlaamse hulp- en dienstverlening en formuleerde voorstellen om hieraan tegemoet te komen. In 2000 kreeg het Vlaamse beleid vaste vorm in een ‘strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden’. Onder het motto ‘buiten begint binnen’ en ‘ook in de gevangenis behoudt de gedetineerde zijn recht op maatschappelijke hulp- en dienstverlening’, heeft de Vlaamse overheid op al haar bevoegdheidsterreinen de essentiële acties gedefinieerd die er moeten toe bijdragen dat gedetineerden meer kansen krijgen op een volwaardige en harmonische integratie in de samenleving. Het strategisch plan maakte het voorwerp uit van meerdere beslissingen van de Vlaamse regering1 : o Op 8 december 2000 werd het plan goedgekeurd. De missie en de strategische doelstellingen inzake de uitbouw van de Vlaamse hulp- en dienstverlening aan gedetineerden werden zodoende vastgelegd. Een 1 Het samenwerkingsakkoord, het strategisch en het operationeel plan alsmede de verschillende beslissingen van de Vlaamse Regering kunnen geraadpleegd worden op de website van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap: http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie. 1 principe daarin is dat elke Vlaamse minister vanuit zijn bevoegdheden bijdraagt tot de geleidelijke implementatie van het strategisch plan; o Op 13 juli 2001 werden de principes en de organisatiestructuur voor de internVlaamse samenwerking en voor de samenwerking met Justitie vastgelegd; o Op 19 juli 2002 werden de Vlaamse actieplannen voor de implementatie van het strategisch plan goedgekeurd. Tevens werd beslist jaarlijks een opvolgings- en evaluatierapport op te stellen en dit voor te leggen aan de Vlaamse regering teneinde deze toe te laten de nodige beslissingen tot bijsturing van het strategisch plan te kunnen nemen. o Op basis van het eerste opvolgings- en evaluatierapport besliste de Vlaamse regering op 10 juli 2003 : o akte te nemen van : de positieve realisaties, de knelpunten, de uitdagingen en de aanbevelingen in de uitbouw van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, zoals die tot uiting komen in het eerste opvolgings- en evaluatierapport, de moeilijkheden die rijzen bij de uitoefening van haar bevoegdheden en verantwoordelijkheden zoals die verwoord werden in de op 28 mei 2003 door het Vlaams Parlement aangenomen met redenen omklede motie tot besluit van een op 6 mei 2003 gehouden interpellatie tot de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid, Gelijke Kansen en Ontwikkelingssamenwerking over de externe hulpverlening in de Antwerpse gevangenis; o te bevestigen dat het door haar op 8 december 2000 goedgekeurde "strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden" haar centraal beleidsinstrument blijft om vorm en inhoud te geven aan haar bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het vlak van de sociale reïntegratie van gedetineerden; o de functioneel bevoegde Vlaamse ministers te gelasten, in onderlinge samenwerking en rekening houdend met de aanbevelingen in voornoemd opvolgings- en evaluatierapport en met de beschikbare begrotingskredieten, de inhoudelijke en budgettaire inspanningen voor de verdere implementatie en uitbreiding van het strategisch plan voort te zetten, o de Vlaamse minister, belast met de coördinatie van het strategisch plan, te gelasten: contact op te nemen met de federale minister van Justitie, hem het opvolgings- en evaluatierapport alsmede voornoemde motie van het Vlaams Parlement over te zenden en vervolgens grondig overleg te plegen en initiatief te nemen inzake de knelpunten en aanbevelingen die aan bod komen in voornoemd rapport en in voornoemde motie, over de uitvoering van de hierboven vermelde beslissing verslag uit te brengen aan het Vlaams Parlement en aan de Vlaamse regering. Het strategisch plan wordt op dit ogenblik uitgevoerd in zes gevangenissen : Brugge, Antwerpen, Wortel, Turnhout, Hoogstraten en Merksplas. Tegen 2009 werd een landelijke implementatie gepland. 2 Binnen de uitvoering van de gevangenisstraf, stelt de Vlaamse Gemeenschap de sociale reïntegratie van de gedetineerde als haar kerndoelstelling voorop. Tegenover de sociale uitsluiting die hoe dan ook gepaard gaat met de uitvoering van vrijheidsstraffen en –maatregelen wordt tegelijkertijd een programma van sociale aansluiting geponeerd. Het Vlaams Parlement sprak zich meermaals uit voor een reële uitoefening van de Vlaamse verantwoordelijkheden in het kader van de strafuitvoering. Recent gebeurde dit nog bij resolutie van 21 april 2004 over de begeleiding van (ex-) gedetineerden2. In meerdere decreten (algemeen welzijnswerk, volwassenenonderwijs, sociaalcultureel volwassenenwerk) werd de aandacht en het initiatief voor de sociale reïntegratie van (ex-) gedetineerden wettelijk verankerd. 1.2. Beleidsontwikkelingen op federaal vlak De federale wetgever heeft recent wetgeving aangenomen waarin de basisprincipes voor de uitvoering van de gevangenisstraf en voor de rechtspositie van gedetineerden vastgelegd worden. In deze wet wordt ruimte voorzien voor de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden3. De opeenvolgende ministers van Justitie – en ook de huidige minister van Justitie Laurette Onkelinx – hebben hun instemming betuigd met de initiatieven van de Vlaamse Gemeenschap en hebben de uitvoering van het strategisch plan daadwerkelijk gesteund. Met het directoraat-generaal Uitvoering van straffen en maatregelen (FOD Justitie) wordt zowel op centraal als op lokaal vlak intens samengewerkt. 2. Opzet en structuur van het opvolgings- en evaluatierapport De Vlaamse regering wil zorgvuldig kunnen opvolgen hoe de uitvoering van het Vlaamse hulp- en dienstverleningsaanbod in de pilootgevangenissen verloopt, enerzijds op het vlak van kwaliteit en differentiatie van het aanbod en anderzijds op het vlak van samenwerking tussen de Vlaamse voorzieningen onderling en tussen deze laatste en de personeelsleden van de gevangenissen. Dit moet de Vlaamse regering toelaten de juiste beslissingen te nemen met het oog op bijsturing en verdere uitbreiding van het strategisch plan. De Vlaamse Gemeenschap formuleerde in het Strategisch Plan haar missie op het vlak van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden als volgt : De Vlaamse gemeenschap waarborgt het recht van alle gedetineerden en hun directe sociale omgeving op een kwaliteitsvolle hulp- en dienstverlening zodat ook zij zich volwaardig en harmonisch kunnen ontplooien in de samenleving. 2 Deze resolutie kan geraadpleegd worden op de website van het Vlaams Parlement: http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2003-2004/g2184-4.pdf 3 De ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ van 12 januari 2005 kan geraadpleegd worden in het Belgisch Staatsblad van 1 februari 2005 (www.staatsblad.be). 3 Om deze missie te realiseren werden 5 strategieën geformuleerd: 1. De uitbouw van een kwalitatief hoogstaand aanbod van hulp- en dienstverlening dat 2. op een aangepaste wijze geprofileerd wordt naar de gedetineerden toe 3. uitgevoerd wordt in geëigende samenwerkingsvormen en organisatiestructuren 4. waarvoor een stevig maatschappelijk draagvlak gecreëerd wordt 5. en een goede personeels- en organisatieontwikkelingspolitiek gevoerd wordt. Deze nota heeft tot doel een tweede opvolgings- en evaluatierapport voor te stellen. Het behandelt de voornaamste evoluties over de periode 2003 tot op heden. In dit tweede rapport belichten we in eerste instantie de implementatie van de beleids- en ondersteunende functies van het strategisch plan in de gevangenissen (strategie 3 en 5), bespreken we vervolgens de implementatie of de uitbouw van het hulp- en dienstverleningsaanbod (strategie 1 en 2) en sluiten we af met een aantal algemene beschouwingen. Het creëren van een draagvlak voor dit plan (strategie 4) komt meermaals tussen de lijnen door aan bod. Het opvolgings- en evaluatierapport werd opgesteld voor en door de Vlaamse stuurgroep die de implementatie van het strategisch plan opvolgt en begeleidt. 3. De implementatie van de beleids- en ondersteunende functies van het strategisch plan in de gevangenissen Om te komen tot een zo goed en efficiënt mogelijke uitbouw van de hulp- en dienstverlening voor alle gedetineerden in de gevangenis en dit in een zo goed mogelijke samenwerking met (de actoren van) Justitie, voorziet het Vlaams strategisch plan en het operationeel model in de introductie van drie specifieke functies en één specifieke organisatiestructuur. De functies zijn : De beleidsfunctie : beleidsmatige aansturing, coördinatie en opvolging van de uitvoering van het strategisch plan in de diverse gevangenissen De organisatie-ondersteuningsfunctie : een efficiënte organisatorische onderbouwing van de hulp- en dienstverleningsinitiatieven in de gevangenissen; opvangen van de organisatorische consequenties van een zich uitbreidend hulp- en dienstverleningsaanbod. De trajectbegeleidingsfunctie : om de gedetineerden wegwijs te maken in en te motiveren voor het aanbod van hulp- en dienstverlening werd in individuele trajectbegeleiding en -opvolging voorzien. Deze functies worden door de volgende personen uitgevoerd : De beleidsmedewerker is een contractuele Vlaamse ambtenaar, die tot taak heeft om met het inrichtingshoofd en de andere actoren van Justitie een zo goed mogelijke samenwerking op te zetten om de implementatie van het strategisch plan in de gevangenis optimaal te laten verlopen. Anderzijds dient hij bij te dragen tot de 4 coördinatie van de Vlaamse hulp- en dienstverlening in de gevangenis en zit daartoe het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening (PMD) (zie verder) voor. In de gevangenissen met meer dan 300 gedetineerden wordt de beleidsmedewerker bijgestaan door een stafmedewerker. De beleids- en stafmedewerkers zijn in dienst getreden van het ministerie van de Vlaamse gemeenschap op 1 september 2002. Zij oefenen hun werkzaamheden uit in de gevangenis waarvoor ze aangesteld zijn. Hun werkingsfaciliteiten werden afgesproken tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap. De organisatie-ondersteuner, een functie die werd toegewezen aan de dienst Justitieel Welzijnswerk van een Centrum voor Algemeen Welzijnswerk, heeft enerzijds tot taak om de verschillende organisaties die hulp- en dienstverlening aanbieden in de gevangenis zoveel mogelijk organisatorisch te ondersteunen. Anderzijds dient hij deze organisaties ook te sensibiliseren hun aanbod binnen te brengen in de gevangenis of te optimaliseren. De organisatie-ondersteuner werkt daartoe nauw samen met de beleids- en stafmedewerker. Zijn opdrachten zijn te kaderen in de bredere werking van het PMD. Sinds medio 2002 (voor Brugge sinds 1 januari 2003) worden de drie diensten Justitieel Welzijnswerk (Antwerpen, Kempen en Brugge) gezamenlijk gesubsidieerd voor 6 VTE organisatie-ondersteuners (1 VTE per gevangenis) De trajectbegeleiders zijn eveneens medewerkers van Justitieel Welzijnswerk. Er wordt in individuele trajectbegeleiding voorzien om gedetineerden wegwijs te maken in het aanbod aan hulp- en dienstverlening en om hen bij te staan in het uitwerken van een toekomstgerichte reclassering. De trajectbegeleider brengt vragen, noden en verwachtingen van de gedetineerde in kaart, informeert de gedetineerde over de inhoud en het belang van het beschikbaar hulp- en dienstverleningsaanbod, oriënteert hem, motiveert hem, verwijst hem door en volgt hem op. Trajectbegeleiders werken nauw samen met de verstrekkers van de hulp- en dienstverlening (uitstippelen van het hulp- en dienstverleningstraject) en met de psychosociale dienst van de gevangenis (afstemming met het penitentiair traject). De samenwerking resulteert in een integraal detentietraject, dat maximaal voorbereidt, op de reïntegratie in de samenleving. Sinds medio 2002 (voor Brugge sinds 1 januari 2003) worden de drie diensten Justitieel Welzijnswerk (Antwerpen, Kempen en Brugge) gezamenlijk gesubsidieerd voor 26 VTE trajectbegeleiders. Om het aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis zo goed mogelijk te organiseren en aan te wenden en vanuit de visie van het strategisch plan te kaderen in het bredere gevangenisbeleid, werd gekozen voor het installeren van een specifieke structuur : het Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening (PMD). Hierin zetelen vertegenwoordigers van de verschillende Vlaamse actoren, die een bijdrage leveren op de diverse terreinen van welzijn, onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, gezondheid, enz. en dit onder de coördinatie van de beleidsmedewerker. Om de samenwerking met de justitiële actoren in de gevangenis zo goed mogelijk te laten verlopen en beroep te kunnen doen op hun deskundigheid en ervaring, worden vertegenwoordigers van justitie tot de vergaderingen van het PMD uitgenodigd. Het PMD maakt een planning van het gewenste aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis, coördineert en evalueert dit aanbod, signaleert de gedetecteerde hiaten en tracht hiervoor te zoeken naar de gewenste oplossingen. 5 Het PMD verkrijgt zijn relevante informatie van de trajectbegeleiders, de organisatieondersteuner en de diverse hulp- en dienstverlenende actoren. Onder coördinatie van de beleidsmedewerker en in samenwerking met justitie tracht het PMD zo, vanuit de noden en behoeften van de gedetineerden aan hulp- en dienstverlening, te komen tot een optimale uitbouw van het gewenste aanbod. De eerste plenaire vergaderingen van de respectieve PMD’s vonden plaats in 2004. In alle gevangenissen zijn ook werkgroepen functioneel die focussen op deelterreinen van de hulp- en dienstverlening (tewerkstelling, vorming, ontspanning, herstel,…) Evaluatie Beleids- en stafmedewerkers De keuze om Vlaamse ambtenaren als beleids- en stafmedewerker te introduceren in de gevangenis is zeer terecht gebleken : zij zijn nodig en onmisbaar om enerzijds met het inrichtingshoofd en de andere actoren van justitie een zo goed mogelijke samenwerking op te zetten en anderzijds bij te dragen tot de coördinatie van de Vlaamse hulp- en dienstverlening in de gevangenis om de implementatie van het strategisch plan in de gevangenis in goede banen te leiden. In de praktijk blijkt de job van beleids- en/of stafmedewerker niet zo eenvoudig te zijn. De beleidsmedewerker dient zich een plaats te verwerven naast het inrichtingshoofd van Justitie : dit is geen vanzelfsprekendheid, maar een langzaam proces. De ruimte die het strategisch plan toebedeelt aan de beleidsmedewerker wordt hem niet altijd gegund door de directie en de andere actoren van Justitie. Ook t.a.v. de Vlaamse actoren (justitieel welzijnswerk en de andere hulp- en dienstverlenende actoren) is zijn positie niet vanzelfsprekend : de beleidsmedewerker heeft geen hiërarchische positie t.a.v. deze actoren, kan hen dus niet rechtstreeks aansturen. De positie en de taken van de beleidsmedewerker kunnen in die zin ook een bedreiging vormen voor de autonomie van de justitiële en Vlaamse actoren. Daarnaast kunnen de volgende elementen zijn positie en werkzaamheden bemoeilijken : Verschil in visie De Vlaamse Gemeenschap speelt met het strategisch plan en dus de introductie van de hulp- en dienstverlening in de gevangenis, een uitwedstrijd. Niettegenstaande haar expliciete bevoegdheid, wordt het aanbod gedaan in een federale instelling, die toch wel vanuit een enigszins andere visie wordt gerund. Hoewel een geslaagde reïntegratie van de gedetineerden zowel voor Justitie als voor de Vlaamse Gemeenschap een gemeenschappelijke doelstelling is, ziet de Vlaamse Gemeenschap de gedetineerde als opdrachtgever van zijn reïntegratie en dus ook van zijn invulling van zijn detentietraject. Vanzelfsprekend is de gedetineerde ook iemand die een strafuitvoeringstraject moet ondergaan en ook verantwoording dient af te leggen voor zijn daden, zowel naar zijn slachtoffers toe, als naar de bredere samenleving. De gedetineerde, diens vragen, noden en verwachtingen blijven echter het uitgangspunt voor de Vlaamse Gemeenschap. Justitie daarentegen heeft ook de 6 reïntegratie als doelstelling, maar dient daarbij eerder de verwachtingen vanuit de samenleving te laten primeren. De door Justitie gewenste invulling van het hulp- en dienstverleningsaanbod kan dus anders ingekleurd zijn. Zeker zolang het aanbod vanuit de Vlaamse Gemeenschap ontoereikend blijft (zie verder) –een terechte kritiek vanuit Justitie- zal dit de samenwerking kleuren. Dit vertaalt zich onder meer in een spanningsveld op het niveau van het gevangenisbeleid : de verwachtingen van de gevangenisdirectie naar de invulling van het hulp- en dienstverleningsaanbod lopen niet noodzakelijk gelijk met wat de Vlaamse actoren en de beleidsmedewerker als coördinator ervan menen te moeten introduceren. Verschillen in doelstellingen Ook op het vlak van de doelstellingen zijn er verschillen. Niet alleen tussen Justitie en de Vlaamse Gemeenschap, maar soms ook tussen de verschillende actoren van de Vlaamse Gemeenschap onderling. Reïntegratie van gedetineerden is een gemeenschappelijke doelstelling, maar voor de actoren van Justitie is veiligheid een minstens even belangrijke doelstelling. De gevangenisdirectie wil de gevangenis goed runnen en moet een evenwicht zoeken tussen het mogelijke activiteitenaanbod en het realiseren van de veiligheid in de gevangenis. Zeker voor de penitentiaire beambten is, mits natuurlijk de nodige communicatie met de gedetineerden plaatsvindt, de orde, veiligheid, het bewaken van de gedetineerden en het gecontroleerd laten verlopen van de bewegingen in de gevangenis, de hoofdopdracht. Dit alles rijmt niet altijd noodzakelijk met het aanbieden en organiseren van hulp- en dienstverlenende activiteiten. Brengen deze volgens de PB’s soms de veiligheid in het gedrang en brengt dit voor hen heel wat extra werk mee, voor de hulp- en dienstverleners van de Vlaamse Gemeenschap kunnen de organisatie van het gevangenisleven en de vele regels in de gevangenis soms zeer belemmerend overkomen. Ook de doelstellingen van de Vlaamse hulp- en dienstverlenende actoren lopen niet altijd gelijk met de noden en verwachtingen van de gedetineerden en de manier waarop de beleidsmedewerker daarop vanuit het PMD een antwoord wenst te formuleren : verschillende dienstverleners dienen hun aanbod te lijnen met hun reglementering en hun reguliere aanbod in de buitenwereld, wat niet altijd strookt met de noden en de situatie van de gedetineerden. Verschillende aansturing Alle actoren van Justitie zijn ambtenaren. Hoewel hun opdrachten en doelstellingen niet altijd gelijklopend zijn, worden zij in principe aangestuurd vanuit één centrale overheid : de Federale Overheidsdienst Justitie. De actoren van de Vlaamse Gemeenschap zijn medewerkers van verschillende en verschillend aangestuurde autonome instanties en organisaties. Meerdere en verschillende administraties sturen hen aan of subsidiëren hen en dit met verschillende doelstellingen, regelgevingen en verwachtingen. Ook de hulpverleners, trajectbegeleiders en organisatie-ondersteuners zijn medewerkers van een autonome vzw. Zo heeft de beleidsmedewerker die de hulp- en dienstverlening in de gevangenis moet coördineren geen enkele rechtstreekse aansturingsmogelijkheid. Haar/zijn gezag moet zij/hij verdienen, elke dag. 7 Niet vervulde randvoorwaarden En dan zijn er nog de vele randvoorwaarden die niet zijn vervuld : Het aanbod vanuit de Vlaamse Gemeenschap is zeker nog niet toereikend. Specifiek noodzakelijk aanbod ontbreekt zelfs soms helemaal. De nodige werkingsmiddelen voor de organisatie van bepaalde activiteiten ontbreken en hiervoor moet dan een beroep gedaan worden op de middelen van de gedetineerden of Justitie. De infrastructuur van de gevangenis, meestal zeer verouderd, is niet toereikend en meestal niet echt geschikt om de hulp- en dienstverlening kwalitatief en efficiënt te laten verlopen. De nodige informatie- en communicatietechnologie (telefoon, computers,…) is ontoereikend of ontbreekt. Zelfs al heeft de beleidsmedewerker hier weinig greep op, hij wordt er door de verschillende actoren op aangesproken en de verwachtingen naar hem/haar zijn immens. De beleids- en stafmedewerkers krijgen wel de nodige centrale ondersteuning (maandelijks werkoverleg, individuele ondersteuning en coaching, vorming op maat,…) vanuit de beleidscel Samenleving en Criminaliteit, maar uiteindelijk staan ze er ter plaatse alleen voor. Trajectbegeleiders De concrete operationalisering van de trajectbegeleidingsfunctie in de 6 gevangenissen van de pilootregio heeft een lange aanloop nodig gehad en zal ook in de toekomst nog veel opvolging en ondersteuning vergen. Dit heeft te maken met een veelheid van factoren: De diensten justitieel welzijnswerk hadden en hebben veel tijd nodig om zich deze nieuwe opdracht eigen te maken en ze conceptueel en personeelsmatig/organisatorisch in te passen in hun bestaande werking. Het gaat om een redelijk belangrijke uitbreiding van de medewerkersequipe die haar werkzaamheden hoofdzakelijk buiten het centrum en binnen de muren van de gevangenis uitoefent; De ‘scheidingslijn’, respectievelijk het ‘raakvlak’ tussen trajectbegeleiding en hulpverlening en tussen de begeleiding van het ‘hulp- en dienstverleningstraject’ en het ‘penitentiair traject’ bleek niet (altijd) zo gemakkelijk te trekken; De individuele trajectbegeleiding van gedetineerden vergt zorgvuldig voorafgaand overleg met de medewerkers van de psychosociale dienst van de gevangenis die het penitentiaire traject begeleiden. Er zijn afspraken nodig over ‘wie doet wat’, over de fasering van de tussenkomsten/acties, over de afstemming van de trajecten, over de wederzijdse informatieverstrekking, enz.; Het trajectbegeleidingsconcept vertrekt van een integrale benadering van de persoon. De trajectbegeleiders staan zodoende voor de opgave om nauw samen te werken met en diensten te leveren aan alle actoren (onderwijs, werkgelegenheid, cultuur, hulpverlening) en met hun visie en know-how 8 rekening te houden in de individuele trajectbepaling en –opvolging. Voor elk werkgebied moet het juiste samenspel gevonden worden tussen gedetineerde, trajectbegeleider, PSD-begeleider, VDAB-consulent, educatief medewerker, hulpverlener,… De positieve acceptatie van trajectbegeleiders in de gevangenissen is niet bij voorbaat en in één beweging verworven. Trajectbegeleiders moeten stap voor stap een gunstige uitgangspositie, adequate werkingsfaciliteiten en erkenning van hun meerwaarde verwerven Een ‘taskforce trajectbegeleiding gedetineerden’ heeft in de eerste helft van 2003 een handleiding uitgewerkt voor de trajectbegeleiders (Handleiding trajectbegeleiding gedetineerden, 10 juli 2003). In deze handleiding werd ingegaan op : Visie, uitgangspunten, taken, profilering van trajectbegeleiding Methodische beginselen en fasen van trajectbegeleiding Antwoorden op veel voorkomende vragen i.v.m. trajectbegeleiding Instrumenten voor de praktijk Met de collega’s van Justitie werd afgesproken het aldus ontwikkelde concept in praktijk te brengen, zorgvuldig op te volgen in ‘coachingsteams’ en het samen te evalueren begin 2004. In het voorjaar van 2004 werd de implementatie van trajectbegeleiding grondig geëvalueerd. Op basis van rapporten, opgemaakt door de lokale coachingsteams, werden in de respectieve gevangenissen evaluatiebijeenkomsten gehouden waaraan werd deelgenomen door het hoofdbestuur van de gevangenissen (regionale directie en directie psychosociale dienst FOD Justitie), de beleidscel samenleving en criminaliteit (administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, ministerie Vlaamse gemeenschap), de lokale gevangenisdirecties en psychosociale diensten, de lokale beleids- en stafmedewerkers en diensten justitieel welzijnswerk. Op dit ogenblik is een tweede jaarlijkse evaluatieprocedure lopende. We verwerken ook hiervan de belangrijkste vaststellingen in de volgende conclusies. In hoofdlijnen komt uit deze evaluaties het volgende naar voor: Het idee en de praktijk van trajectbegeleiding raakt stilaan ingeburgerd, weliswaar volgens een ritme en een scenario dat verschilt van gevangenis tot gevangenis. Op verschillende plaatsen komen de TB- en PSD-teams tot een zeer constructieve samenwerking terwijl op andere plaatsen nog een hele weg in de samenwerking (wederzijdse bekendheid, wederzijdse waardering, wederzijds vertrouwen,…) moet afgelegd worden. Veel hangt af van de wijze waarop (formeel/informeel) overleg gepleegd wordt en van de wijze waarop de wederzijdse informatiedoorstroming verloopt. De PSD-teams zijn vragende partij voor een betere omkadering zowel op het vlak van hun personeel als op hun handelingsvlak (richtlijnen i.v.m. wat kan/wat mag). Dit bemoeilijkt soms het samenwerken : een goede taakafbakening is dan ook niet zo simpel. De onderbemanning van sommige PSD-teams hypothekeert trouwens een goede uitvoering van het strategisch 9 plan : zowel de inbreng van de psychosociale dienst als de inbreng van trajectbegeleiding zijn essentieel voor de realisatie van de doelstellingen van het strategisch en operationeel plan. Anderzijds moet opgelet worden voor mogelijke overlappingen in het werk. Bij het onthaal kan het bvb. voorkomen dat gedetineerden meerdere keren hetzelfde verhaal moeten doen. Trajectbegeleiders worden door de gedetineerden geïnterpelleerd voor zeer uiteenlopende vragen en problemen m.b.t. het dagelijks leven en overleven in de gevangenis en m.b.t. de zorg voor een kansrijker toekomst. Deze vragen laten zich niet onmiddellijk vertalen in een toeleiding of doorverwijzing naar een of andere vorm van hulp- of dienstverlening, maar vragen eerst om verkenning, reflectie, afweging, keuzes maken vooraleer eventueel te resulteren in een besluit tot deelname aan een activiteit, contacteren van een bepaalde instantie, enz. Met andere woorden: trajectbegeleiding is vooral een kwestie van…begeleiding. Deze vaststelling sluit aan bij de bevindingen uit Vlaams behoeftenonderzoek waaruit naar voor kwam dat gedetineerden vooral individuele begeleiding wensen m.b.t. hun individuele toestand en toekomst. Indien het aanbod aan hulp- en dienstverlening in de gevangenis niet voldoende is uitgebouwd, kan dit ertoe leiden dat trajectbegeleiding meer dan nodig overhelt naar psychosociale begeleiding. De meerwaarde van trajectbegeleiding komt duidelijker en duidelijker naar voren als een pro-actief aanbod gericht aan alle gedetineerden, gericht op alle terreinen van de hulp- en dienstverlening tijdens en na de detentie. Méér gedetineerden vinden beter de weg naar de gepaste hulp- of dienstverlening. Deelname aan programma’s wordt beter opgevolgd naar continuïteit, coherentie en effect. Het bereik van trajectbegeleiding in kwantitatieve zin is nog niet volledig. Grosso modo kan gesteld worden dat thans ongeveer de helft van de gedetineerden bereikt wordt (met gevangenissen waar uitschieters zijn naar boven en andere naar beneden). Hier is nog groei en verbetering mogelijk, zeker naarmate ook de werkingsfaciliteiten (gesprekslokalen, communicatiemogelijkheden, wachttijden,…) verbeteren. Daarnaast dient wel in het oog gehouden te worden dat de personeelomkadering voldoende is om de gewenste kwalitatieve benadering te handhaven. Door een systematisch trajectbegeleidingsaanbod komen zeer grote lacunes in de intra- en extramurale hulp- en dienstverlening aan het licht, met name op het vlak van de ambulante en residentiële geestelijke gezondheidszorg, de verslavingszorg, maar ook op het vlak van de OCMW-bijstand, schuldhulpverlening,…). De verwachtingen die terzake door het strategisch plan gewekt werden, worden niet waargemaakt. Dit tast de geloofwaardigheid en het vertrouwen ernstig aan. Een uitbreiding van het aanbod aan hulp- en dienstverlening is noodzakelijk. De rol van trajectbegeleiding als spil van de hulp- en dienstverlening moet verder uitgewerkt en uitgediept worden. In verschillende werkgroepen worden meer precieze samenwerkingsmodaliteiten uitgestippeld (rol van trajectbegeleiding inzake de toeleiding naar werk, onderwijs en vorming in samenwerking met resp. VDAB, basiseducatie en sociaal-cultureel volwassenenwerk, rol van trajectbegeleiding t.a.v. geïnterneerden, rol van trajectbegeleiding inzake herstel t.a.v. het slachtoffer, enz.…). Het concept 10 van trajectbegeleiding behoeft aanpassing o.a. aan de zeer verschillende situatie van personen die voorlopig gehecht zijn. Er zijn serieuze tekorten op het vlak van de beschikbare infrastructuur (gesprekslokalen; bureelruimtes) en communicatiemiddelen (telefoon, internet) om trajectbegeleiders in de gelegenheid te stellen efficiënt te werken. Deze tekorten raken overigens ook het personeel van Justitie en de medewerkers van de hulp- en dienstverleningsvoorzieningen. De penitentiaire infrastructuur is meestal niet berekend op de hedendaagse opvattingen over de invulling van de detentie. Een beperkte toegang tot het Access-systeem van Justitie (gedetineerdenbeheerssysteem) is wenselijk om een efficiënt verloop van de hulp- en dienstverlening te waarborgen; De formule van gezamenlijk aangestuurde implementatie van trajectbegeleiding én opvolging van de samenwerking TB-PSD in zgn. ‘coachingsteams’ (bestaande uit vertegenwoordigers van Justitie en Vlaamse gemeenschap) heeft haar nut bewezen en dient aangehouden te worden. In dit kader blijkt ook de nood aan een betere aansturing (informering, stimulering, ondersteuning,…) van de psychosociale diensten van de gevangenissen in het licht van de gewijzigde opdrachten en taken in het kader van het strategisch plan. Zoals reeds gesteld, wordt in de eerste helft van 2005 een gelijkaardig evaluatieproces doorlopen. De hier nog niet opgenomen resultaten en de resultaten van de bezoeken aan de gevangenissen zullen opgenomen worden in het volgende evaluatie- en opvolgingsrapport. Organisatie-ondersteuning Om de praktische, inhoudelijke, technische en organisatorische consequenties op te vangen van een toenemend hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen (met o.m. een impact op veiligheid, personeel, infrastructuur, regime,…) heeft de Vlaamse overheid middelen ter beschikking gesteld van justitieel welzijnswerk voor het aanwerven van ‘organisatie-ondersteuners’. In hun opdrachtenpakket vinden we het samengaan van twee grote luiken : Een bemiddelings- en ontwikkelingsopdracht met het oog op het ontwikkelen van nieuwe activiteiten of een nieuw aanbod Een coördinatie- en ondersteuninsopdracht m.b.t. de reeds lopende activiteiten in de gevangenis Organisatie-ondersteuners spelen een belangrijke rol in het ‘in goede banen leiden’ van het gemeenschapsaanbod: planning en bekendmaking van activiteiten; informeren en recruteren van deelnemers; praktische regelingen en afspraken i.v.m. personeel en lokalen, enz. Door hun activiteiten vervullen ze dikwijls de rol van go-between tussen gedetineerden en trajectbegeleiders enerzijds en het PMD en hulp- en dienstverlenende actoren anderzijds. Zij maken de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap in de gevangenis meer zichtbaar. 11 De praktijk wijst echter uit dat het meeste van de O.O.-tijd naar het praktische luik gaat. Dit omvat de uitwerking van procedures, lokalenroosters, activiteitenoverzichten, aanwezigheidslijsten, ….. Er moet dus de nodige aandacht aan besteed worden dat de organisatieondersteuning niet gereduceerd wordt tot louter praktisch werk. De bemiddelings- en ontwikkelingsopdracht met het oog op het ontwikkelen van nieuwe activiteiten of een nieuw aanbod blijkt vaak ten koste te gaan van de eerder ondersteunende taakinvulling. Het eerste gebeurt vooral in samenwerking met de beleidsmedewerker. Hier dient blijvend de nodige aandacht te worden besteed aan enerzijds een duidelijke taakafbakening tussen beleids- en stafmedewerker en organisatieondersteuner en anderzijds het streven naar een constructieve samenwerking. Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening De ‘Vlaamse Gemeenschap in de gevangenis’ betreft de facto de bijdrage van een brede waaier van organisaties (openbare, private, grote, kleine,…) uit zeer onderscheiden sectoren tot de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. Het is vooreerst van belang de Vlaamse bijdrage intern goed te coördineren en deze vervolgens zorgvuldig af te stemmen op de initiatieven van de gevangenis. Als basisstructuur werd er voor gekozen in elke gevangenis van de pilootregio een ‘Planningsteam Maatschappelijke Dienstverlening’ (PMD) op te richten, samengesteld uit vertegenwoordigers van de diverse hulp- en dienstverleningsactoren van de Vlaamse Gemeenschap (hulpverlening, onderwijs, werkgelegenheid, cultuur). De vergaderingen van het PMD worden bijgewoond door een vertegenwoordiging van de gevangenis (directie, psychosociale dienst, penitentiaire beambten,…). De oprichting en het doen functioneren van deze PMD’s bleek een zwaardere opgave dan voorzien. Het samenbrengen van de verschillende actoren van de diverse sectoren van hulpen dienstverlening vereiste de nodige voorbereiding : de verschillende respectieve organisatiebelangen dienden te worden overstegen door het formuleren van gemeenschappelijke doelstellingen. Meestal werd daarom ook vertrokken van bestaand meer specifiek overleg m.b.t. hulp- en dienstverlening in de gevangenis (bestaande werkgroepen) om zo te komen tot een globaal overleg. De participatie van de justitiële actoren verliep ook niet altijd van een leien dakje. Vond men deze in de ene gevangenis weinig zinvol, in de andere wilde de directie te veel wegen op het overleg. Uiteindelijk zijn in de loop van 2004 bijna overal de centrale PMD’s geïnstalleerd. Het zwaartepunt van overleg en samenwerking is echter bij de diverse specifieke werkgroepen blijven liggen. Wil men echter een gemeenschappelijk draagvlak voor een gecoördineerde hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse Gemeenschap realiseren, dan zal de nodige aandacht moeten blijven gaan naar het centrale PMD, met zijn gezamenlijke werkplanning, opvolging en evaluatie. 12 4. De verdere uitbouw van de hulp- en dienstverlening 4.1. Welzijn Evoluties in het welzijnswerk Justitieel welzijnswerk Om in te gaan op de vraag naar hulp- en dienstverlening van gedetineerden en hun naastbestaanden moest - bij de start van het strategisch plan - niet van nul vertrokken worden. In het verlengde van de staatshervorming van 1980 werden geleidelijk in alle gerechtelijke arrondissementen Centra voor algemeen welzijnswerk erkend met de bijkomende opdracht ‘hulpverlening aan justitiecliënteel’. Daartoe worden thans 50 VTE personeelsleden gesubsidieerd in 13 centra verspreid over Vlaanderen en Brussel. Voor de gevangenissen van de pilootregio gaat het om 26 personeelsleden, de specifiek in het kader van het strategisch plan toegekende personeelsleden niet meegerekend. Deze medewerkers van justitieel welzijnswerk staan in voor een eerstelijnsaanbod van psychosociale begeleiding op maat van de hulpvrager en zijn naastbestaanden, rekening houdend met de specifieke strafrechtelijke context. Zij gaan ‘vindplaatsgericht’ te werk. Omdat gedetineerden de stap naar het welzijnswerk niet zelf kunnen zetten, gaat het welzijnswerk naar hen toe. Justitiële welzijnswerkers trachten zo veel als mogelijk gebruik te maken van de bestaande voorzieningen voor hulp- en dienstverlening (brugfunctie). Zij hebben ook tot opdracht leemten in het aanbod te signaleren (beleidssignalering). Heel wat diensten Justitieel Welzijnswerk schakelen actief vrijwilligers in voor bezoeken aan gedetineerden of voor het begeleiden of ondersteunen van activiteiten in de gevangenis (lessen, creatieve ateliers, kinderactiviteiten,…). Ook laagdrempelige hulpverlening aan naastbestaanden van gedetineerden krijgt sinds het strategisch plan een duidelijkere plaats binnen het Justitieel Welzijnswerk aanbod; een onthaalpunt in de wachtruimte voor bezoekers, actieve informering, huisbezoeken,… De generieke kenmerken van de werking van de diensten Justitieel Welzijnswerk werden vastgelegd in een protocol, afgesloten tussen de minister van Welzijn en de betrokken centra voor algemeen welzijnswerk. Andere partners in het algemeen welzijnswerk Ook andere werkvormen van het algemeen welzijnswerk dragen bij tot de hulp- en dienstverlening aan (ex-) gedetineerden en hun naastbestaanden : • hulpverlening aan seksuele delinquenten • gezins- en relationeel welzijnswerk • residentiële opvang van thuislozen • armoedebestrijding • schuldhulpverlening • rechtshulp • …. 13 Door de beperkte omkadering van de centra algemeen welzijnswerk, werd en wordt de intramurale eerstelijnshulpverlening veelal overgelaten aan het Justitieel Welzijnswerk. De implementatie van het strategisch plan legt nu voor Justitieel Welzijnswerk voornamelijk de nadruk op de uitbouw van trajectbegeleiding, zodat minder ruimte overblijft voor intensievere hulpverlening. De introductie van een eerstelijnsaanbod vanuit het algemeen welzijnswerk naar gedetineerden, verdient dus in de toekomst zeker blijvende aandacht. Aandacht voor slachtoffers en herstel In het strategisch plan wordt de uitbouw van de hulp- en dienstverlening mede in het teken gesteld van het scheppen van mogelijkheden tot herstel van de morele en materiele schade aan de slachtoffers en de samenleving. Om de problematiek van de slachtoffers van misdrijven onder de aandacht te brengen van de gedetineerden en kansen te bieden tot reflectie, probleemoplossing en herstel, worden door de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn enkele experimentele projecten gesubsidieerd. Cursus ‘Slachtoffer in Beeld’ Door het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk wordt een vormingscursus ‘Slachtoffer in Beeld’ georganiseerd. Eén van de uitgangspunten van het strategisch plan is immers dat door de daden van de gedetineerde het evenwicht met de samenleving verstoord is: “het is zeker niet de bedoeling om door de opstelling van het strategisch plan enkel tegemoet te komen aan de rechten en noden van de gedetineerden. We willen de gedetineerden ook benaderen als iemand die iets goed te maken heeft ten aanzien van zijn slachtoffer en ten aanzien van de samenleving”. De cursus Slachtoffer in Beeld is er op gericht de gedetineerden bewust te maken van de gevolgen van hun misdrijven voor slachtoffers in het algemeen en hun slachtoffer in het bijzonder, te trachten hun inlevingsvermogen in de situatie van hun slachtoffer te vergroten en hen te laten stilstaan bij hun verantwoordelijkheid ten aanzien van het slachtoffer. Er wordt een bewustmakings- en reflectieproces op gang gebracht waardoor aan gedetineerden kansen tot herstel worden geboden. De cursus wordt momenteel aangeboden in de gevangenissen van Hoogstraten, Leuven-Hulp en Leuven-Centraal. Uitbreiding wordt gepland naar de gevangenissen van Gent en Hasselt. De ontwikkeling van deze vormingscursus omvat een persoonsgerichte en een structurele component. De persoonsgerichte component omvat, naast de uitvoering van het concrete cursuswerk, de voortdurende ontwikkeling en evaluatie van dit aanbod, de uitbouw van een (herstelgericht) vormingsaanbod voor het gevangenispersoneel en de bewaking van de deskundigheidsbevordering van de vormingsbegeleiders. De structurele component beoogt het vormingsaanbod structureel te verankeren en in te bedden in de ruime context van detentie en herstel. Dit omvat enerzijds de positionering van het aanbod ten aanzien van de justitiële partners (herstelconsulenten, PSD en gevangenisdirectie) en anderzijds de positionering ten aanzien van de partners binnen de Vlaamse Gemeenschap: justitieel welzijnswerk, slachtofferhulp, Suggnomè en de trajectbegeleiders in het kader van het strategisch plan. Er wordt gewerkt naar een inbedding in het ganse gevangenisbeleid. Daarnaast is de verdere uitbouw van Slachtoffer in Beeld in andere gevangenissen ook een belangrijk werkpunt. 14 Er is/wordt een concrete samenwerking uitgebouwd met de trajectbegeleiders in de gevangenis van Hoogstraten met het oog op het intensifiëren van de samenwerking in het kader van motivering, toeleiding, doorverwijzing en nazorg. In de fase van motivering kunnen de trajectbegeleiders een belangrijke rol spelen. Waar gedetineerden in eerste instantie vaak extern gemotiveerd zijn om deel te nemen, kunnen de trajectbegeleiders ertoe bijdragen dit om te buigen naar een interne motivatie. Daarnaast kunnen trajectbegeleiders gedetineerden stimuleren en uitnodigen tot actieve betrokkenheid en tot het opnemen van verantwoordelijkheid. Ook in de fase van de doorverwijzing en de nazorg bij gedetineerden die de vorming gevolgd hebben, kunnen de trajectbegeleiders een rol spelen. Bemiddeling tussen gedetineerde en slachtoffer in de strafuitvoeringsfase Met ingang van 2001 ging de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn over tot subsidiëring van een experimenteel aanbod op het vlak van bemiddeling tussen gedetineerde en slachtoffer in de strafuitvoeringsfase. In overleg met de vzw Suggnomè en met de betrokken gevangenisdirecties werd gekozen voor een aanvankelijke focus op de gevangenissen van Hoogstraten en Leuven-Centraal, waarbij telkens werd voorzien in de aanstelling van één bemiddelaar. Rond beide instellingen ontwikkelde de bemiddeling zich de voorbije jaren tot een gevestigde waarde. Het viel hierbij op dat de principiële interesse voor dit aanbod, ook bij de zwaarst gestraften in Leuven-Centraal, veel algemener was dan aanvankelijk gedacht. Ook kon in beide instellingen vanwege directie en personeel een grote bereidheid vastgesteld worden voor het introduceren van bemiddeling in het penitentiaire kader. De herstelconsulenten hadden hierbij een grote verdienste. Gezien de bijna structurele insolvabiliteit van de gedetineerden werd binnen Suggnomè een boeiend neven-experiment opgestart, het zgn. ’herstelfonds’. Het herstelfonds stelt gedetineerden in staat, in ruil voor vrijwillig uitgevoerd humanitair werk, een symbolische financiële geste te doen aan hun slachtoffer en op die manier het gesprek te openen. De toepassing hiervan beperkt zich voorlopig vrijwel uitsluitend tot de gevangenis van Hoogstraten, maar de grote méérwaarde van deze formule in termen van herstel en gecommuniceerd respect blijkt onmiskenbaar. De vraag naar veralgemening van deze dienstverlening dient zich dan ook aan. De vraag naar een veralgemeende toepassing geldt trouwens voor het geheel van de bemiddelingsactiviteit in de fase van de strafuitvoering. Vragen naar contact vanwege gedetineerden of slachtoffers vanuit andere regio’s worden momenteel zo goed en zo kwaad als het kan door Suggnomè opgevangen, met een zekere prioriteit voor verzoeken vanwege slachtoffers. In de Leuvense regio lijkt de bemiddelaar, na de opstartfase, ruimte te hebben voor verbreding van het aanbod, doch in Hoogstraten worden de limieten voortdurend bereikt (of overschreden). De regio van Oost- en West-vlaanderen blijft voorlopig geheel onbediend. Samengevat mogen we het experiment bemiddeling in de fase van de strafuitvoering beschouwen als een in alle opzichten uitdagende en zéér bemoedigende geschiedenis, die echter hoogdringend aan een volgend hoofdstuk toe is. Operationalisering hersteldimensie trajectbegeleiding In de nabije toekomst zal gekeken worden hoe trajectbegeleiding ook meer de verantwoordelijkheid kan opnemen om voor de gedetineerde mogelijkheden te scheppen tot herstel van de morele en materiële schade aan slachtoffers en de samenleving; vanuit welke basishouding kan de trajectbegeleider deze thematiek 15 bespreekbaar maken, hoe kan hij motiveren en toeleiden naar een herstelgericht aanbod… Hiervoor wordt onder meer een beroep gedaan op de expertise vanuit de vzw Suggnomè. Evoluties in de gehandicaptenzorg : gedetineerden met een mentale handicap In het strategisch plan werd in het vooruitzicht gesteld dat een gedetineerde die een beroep doet op het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie voor Personen met een Handicap en door dit fonds erkend wordt, terecht moet kunnen bij het aanbod van de gehandicaptenzorg inzake specifieke zorgvormen, tewerkstellingsstimuli, individuele en materiële bijstand, indien dit verzoenbaar is met de detentievoorwaarden. Om de toegang van gedetineerden met een mentale handicap tot de voorzieningen van het Vlaams Fonds te bevorderen werd – mede gevolg gevend aan de resolutie van het Vlaams parlement d.d. 5 juli 2000 betreffende de toestand van geïnterneerden in de instellingen voor sociaal verweer 4 in het voorjaar van 2002 een beleidsadvies verstrekt aan de minister bevoegd voor de bijstand aan personen. Aansluitend op dit advies en in het kader van het wegwerken van de wachtlijsten in de gehandicaptenzorg, werden in 2003 specifieke maatregelen getroffen om mentaal gehandicapte geïnterneerden op te vangen of hun opvang voor te bereiden. Er werden financiële middelen vrijgemaakt om in de gevangenissen waar veel mentaal gehandicapte geïnterneerden verblijven vanuit de gehandicaptenzorg (Centrum Obra in de gevangenis van Gent, Dienstverleningscentrum ’t Zwart Goor in de gevangenis van Merksplas) een aangepaste opvang te verzekeren. De twee centra kregen allebei een erkenning van 16 plaatsen ‘dagcentrum’. De gevangenisomgeving en het gevangenisregime zijn niet aangepast aan de noden van mentaal gehandicapte geïnterneerden. Bij gebrek aan omkadering worden zij aan hun lot overgelaten, verergert hun situatie vaak nog en verminderen ook de kansen op een aangepast toekomstperspectief. Het doel van de Vlaams Fondsprojecten is een grondig beeld te krijgen van de mentaal gehandicapte geïnterneerden teneinde in te schatten of en onder welke voorwaarden zij – eventueel na verloop van tijd – in de gehandicaptensector zouden kunnen functioneren. Een eerste voorwaarde hiertoe is dat deze geïnterneerden geactiveerd en gemotiveerd worden. De middelen die hiervoor ingezet worden - onder begeleiding van opvoeders, ergotherapeuten en psychologen/psychologisch assistenten – zijn : Individuele begeleiding (ingaan op individuele ondersteuningsvragen; individueel aangepaste dagbesteding, uitwerken van persoonlijk ontwikkelings- en reïntegratieplan Leefgroepwerking en groepsactiviteiten: ergotherapie, onderhoud en koken, tuinieren, beschut werken, vorming, sport en ontspanning Extramurale activiteiten: uitgangspermissies voor aankopen, vorming, werk, begeleiding Extramurale (zorg-) netwerking 4 Zie http://jsp.vlaamsparlement.be/docs/stukken/1999-2000/g265-5.pdf 16 De uiteindelijke bedoeling is dat de mentaal gehandicapte geïnterneerden doorstromen naar een aangepaste opvang buiten de gevangenis. In die zin werd door het Vlaams Fonds vooropgesteld dat na 3 jaar 6 van de 16 deelnemers aan het programma doorgestroomd moeten zijn naar de reguliere opvang. Ondertussen is reeds heel wat ervaring opgedaan met de populatie gehandicapte geïnterneerden en werd een beter zicht gekregen op hun persoonlijke problematiek en toekomstmogelijkheden. Precies hun doorstroming naar gepaste opvang in de samenleving lijkt een belangrijk knelpunt te worden: De opvang van geïnterneerden behoort – gelet op de lange wachtlijsten - niet tot de prioriteiten van de gehandicaptenzorg; De opvang van geïnterneerden stuit op weerstand van directies, cliënten en hun omgeving; De bestaande opvangformules zijn niet aangepast aan de omkaderingsnoden van de mentaal gehandicapte geïnterneerden (in het project te Merksplas werd vastgesteld dat de overgrote meerderheid van deze gehandicapten continu toezicht nodig heeft en in een gesloten systeem dient opgevangen te worden). Om hieraan tegemoet te komen heeft het Vlaams Fonds een oproep gedaan aan de provinciale overlegorganen in de gehandicaptenzorg om een initiatief voor te dragen dat een residentiële halfopen of gesloten opvangvoorziening wil creëren als bijzondere afdeling binnen een grotere voorziening voor 10 personen die nu in de gevangenissen verblijven. Aan de voorziening ST. Idesbald, Roeselare, werd een vergunning verleend om een speciale unit uit te bouwen in samenwerking met het PC St. Amandus te Beernem. De voorziening is volop bezig met de voorbereiding. Voor 2005 zal eenzelfde operatie worden voorgesteld, zodat op basis van provinciale voorstellen een bijkomende unit voor 10 personen kan gecreëerd worden. 4.2. Gezondheid Evoluties in de sector van de geestelijke gezondheidszorg In de sector gezondheidszorg werd in 2001 een ‘taskforce forensische gezondheidszorg’ opgericht met vertegenwoordigers uit de sector van de geestelijke gezondheidszorg. Deze taskforce kreeg als opdracht de doelstellingen vanuit het strategisch plan meer te concretiseren, met name: Mee te werken aan de uitbouw van forensische netwerken (ook in functie van het nodige overleg met de federale overheid); Een op de eerstelijnshulpverlening aansluitend preventief en curatief hulpaanbod te doen ten aanzien van alle gedetineerden; Te streven naar en mee te werken aan een gecoördineerde preventieve en curatieve aanpak van de drugsproblematiek in alle gevangenissen. 17 De werkzaamheden van deze taskforce resulteerden in een ‘uitgangspuntennota’ waarin voorgesteld werd het hulpaanbod aan gedetineerden te doen middels gespecialiseerde forensische teams in bepaalde centra voor geestelijke gezondheidszorg en waarin een draagvlak gecreëerd werd in de sector om voor deze doelgroep te werken. Er werd een concreet projectvoorstel uitgewerkt om gespecialiseerde forensische teams op te richten in de pilootregio van het strategisch plan waaraan twee centra voor geestelijke gezondheidszorg zouden participeren. Verder werd in de schoot van de taskforce een subwerkgroep opgericht die het concept voor een omvattend zorgprogramma voor geïnterneerden zou ontwerpen. Op het werkveld hebben de centra voor geestelijke gezondheidszorg in de pilootregio van het strategisch plan (Antwerpen-Kempen) deelgenomen aan de werkzaamheden van de planningsteams maatschappelijke dienstverlening (PMD’s) om te bekijken hoe de doelstellingen binnen de gevangenismuren konden waargemaakt worden. Het is echter – wat de bijdrage vanuit de geestelijke gezondheidszorg betreft gebleven bij vergaderingen. De bijdrage van gezondheidszorg, zoals geconcipieerd door de taskforce, werd op 19 juli 2002 inhoudelijk bekrachtigd bij beslissing van de Vlaamse regering in het ‘operationeel model voor de verdere implementatie van het strategisch plan’. De taskforce heeft vervolgens op 14 februari 2003 een brief geschreven naar de minister om te melden dat het denkwerk afgerond en goedgekeurd werd en dat zij in afwachting van implementatie haar activiteiten voorlopig opschort. Op 30 april 2003 heeft de minister hierop geantwoord dat de gevraagde supplementaire middelen niet toegekend werden. De knelpunten voor een reële bijdrage van de Vlaamse gezondheidszorg tot de uitvoering van het strategisch plan zijn hoofdzakelijk van budgettaire aard. Er werden vooralsnog geen extra middelen bekomen voor de uitbouw van gespecialiseerde forensische teams (de vraag naar de noodzakelijke middelen hiervoor werd reeds meermaals gesteld, met name bij de begrotingsopmaak 2003 (juni 2002), bij de begrotingscontrole 2003 (februari 2003) en bij de begrotingsopmaak 2004 (juni 2003) en laatst nog in het kader van de bijdrage van de administratie Gezondheidszorg tot het regeerprogramma van de aantredende regering (het gevraagde budget bedraagt 1.166.000 € voor 3 pilootregio’s). In het geheel van de inspanningen die de Vlaamse overheid levert, is gezondheidszorg de ontbrekende schakel. Op de leemte die hierdoor gelaten wordt, werd reeds meermaals gewezen. In de externe evaluatie van de implementatie van het strategisch plan door het European Centre for Work and Society heette het dat er een grote nood is aan hulpverlening op het vlak van de psychiatrie en de verslavingszorg. Uit de samen met Justitie begin 2004 doorgevoerde evaluatie van trajectbegeleiding bleek steevast de nood aan een aanbod van geestelijke gezondheidszorg zowel binnen als buiten de muren. Vanuit Justitie wordt onomwonden gezegd dat de door het strategisch plan gewekte verwachtingen niet werden ingelost. 18 De werkzaamheden m.b.t. de conceptuele uitwerking van een geïntegreerd zorgprogramma voor geïnterneerden zijn inmiddels stilgevallen vanwege de grote onduidelijkheid over de beleidsplannen i.v.m. de interneringsproblematiek: Aan Vlaamse kant werden geen budgetten vrijgemaakt voor de uitbouw van een aanbod geestelijke gezondheidszorg van gedetineerden; Door Justitie en Volksgezondheid werden – zonder veel overleg met de Vlaamse overheid – forensische bedden voor medium security patiënten gefinancierd in de PZ van Rekem, Zelzate en Bierbeek; Aan Justitiezijde werden plannen bekendgemaakt voor de oprichting van een nieuwe interneringsinstelling in Vlaanderen (met een capaciteit van 400 plaatsen); Er is geen overleg tussen de federale en de Vlaamse overheid betreffende de interneringsproblematiek. Een lichtpunt bij dit alles is wel de aandacht die aan de forensische geestelijke gezondheidszorg besteed wordt in de beleidsnota van de Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin . De operationalisering hiervan zal echter de nodige middelen vergen. Evoluties inzake de preventieve gezondheidszorg Met het decreet van 21 november 2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid werd een kader gecreëerd voor initiatieven gericht op het voorkomen of beperken van gezondheidsschade door middelengebruik. De VAD startte in het najaar van 2004 de werkzaamheden op om – in samenwerking met de bevoegde Vlaamse en federale diensten – een draaiboek te ontwikkelen voor de lokale drugpreventie in de gevangenissen in Vlaanderen. Daarbij zal bijzondere aandacht gaan naar de voorbereiding van de postpenitentiaire behandeling en naar het verminderen van de druggerelateerde gezondheidsschade na vrijlating (en met name de overdosissen). 4.3. Werk Evoluties in de sector werkgelegenheid Het VDAB-programma ‘Aan de Bak’ De Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding tracht een brug te slaan tussen gevangenis en arbeidsmarkt en wil gedetineerden een beter toekomstperspectief bieden op het vlak van werk. Het VDAB-programma ‘Aan de Bak’ loopt momenteel in gevangenissen binnen de pilootregio (Merksplas, Wortel, Hoogstraten, Brugge) en daarbuiten (Gent, Dendermonde, Leuven-Hulp, LeuvenCentraal en Hasselt). In een recente publicatie van de dienst databeheer en – analyse, wordt uitvoerig verslag gedaan van twee jaar praktijkervaring5. 5 Deze publicatie kan geraadpleegd worden op http://www.vdab.be/trends/maandverslag/topic0402.pdf . 19 De kern van het programma is gedetineerden al tijdens hun detentie op weg te helpen naar een gepaste job na hun vrijlating. Na een grondig onderzoek van hun mogelijkheden en behoeften wordt een stappenplan uitgestippeld naar een job. Hierin wordt rekening gehouden met de beroepskeuze van de gedetineerde. Binnen de gevangenissen worden a.h.w. intramurale werkwinkels gecreëerd waar de verschillende hulp- en dienstverleningsvormen worden samengebracht en afgestemd op de externe dienstverlening van de VDAB. Drie halftijdse en zes voltijdse VDABconsulenten verzekeren de dienstverlening. Deze behelst o.m. : Het beantwoorden van informatieve vragen i.v.m. opleiding en tewerkstelling (individueel of in groep); Het inschrijven van de gedetineerde als werkzoekende en het opmaken van een elektronisch werkzoekendendossier in het cliëntvolgsysteem van de VDAB; Het beantwoorden van vragen naar begeleiding in een arbeidstraject, bemiddeling of beroepsopleiding. Vragen naar begeleiding, bemiddeling of beroepsopleiding worden aangepakt binnen een arbeidstraject. De arbeidstrajectbegeleiding wordt soepel aangepast aan de individuele situatie van de gedetineerde. Zij omvat, naar gelang het geval : Assessment (een reeks denk- en doe-opdrachten waarin een beeld gevormd wordt van wie de gedetineerde is en wat hij kan) Oriëntatiecentrum (samen met de VDAB-consulent wordt uitgezocht welke concrete job(s) de gedetineerde zou willen en kunnen uitoefenen) Persoonsgerichte vorming (trainen van de sociale en communicatieve vaardigheden en attitudes die nodig zijn om te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt) Sollicitatietraining (bijbrengen van de kennis en trainen van de vaardigheden en attitudes die nodig zijn om succesvol te solliciteren) Beroepsopleiding Bemiddeling naar werk en nazorg In de Leuvense gevangenissen kunnen gedetineerden via een WIS-terminal vacatures raadplegen. Dit wordt door hen zeer geapprecieerd met name ook omdat ze hier zélf initiatief kunnen nemen en actief kunnen zijn. Het VDAB-programma ‘Aan de Bak’ loopt niet in de gevangenis van Turnhout, maar gedetineerden kunnen wel een beroep doen op een consulente van de VDAB voor het beantwoorden van informatieve vragen i.v.m. opleiding en tewerkstelling en het zich laten inschrijven als werkzoekende. De VDAB-consulenten werken samen met de trajectbegeleiders van justitieel welzijnswerk en met de PSD-begeleiders binnen de gevangenissen. Voor de assessments wordt samengewerkt met Vokans vzw. Gedetineerden die aan het programma willen deelnemen moeten aan een aantal voorwaarden voldoen : Zich max. 1 jaar voor de vermoedelijke datum van invrijheidsstelling bevinden; 20 Voldoende Nederlands spreken; Begeleiding/opleiding nodig hebben; Geen belemmeringen van fysieke, psychische of sociale aard vertonen; Bereid zijn in groep te werken. Positieve resultaten Uit een enquête blijkt dat de gedetineerden meestal in het programma stappen om een beroep aan te leren en zo hun jobkansen te verhogen. De beroepsopleidingen zijn veruit het meest populaire onderdeel (vooral bouw-, metaal- en logistieke opleidingen). Het Aan de Bak-programma wordt door gedetineerden bijzonder warm onthaald en is een uitstekende motivator. Veel gedetineerden (60%) zijn, mede door het programma, opvallend optimistisch over hun tewerkstellingskansen. Tussen september 2001 en augustus 2003 namen 1264 gedetineerden deel aan het programma. Einde augustus 2003 werden er nog 747 actief begeleid. Van de 291 gedetineerden die in de referentieperiode hun traject beëindigden, was 47% zes maanden na de laatste begeleidingsstap niet meer ingeschreven als werkzoekende. Dit is gezien de moeilijke doelgroep een zeer behoorlijk resultaat, zij het net iets minder goed dan de uitstroomresultaten van andere kansen groepen binnen de trajectwerking (allochtonen: 51,6%; langdurig werkzoekenden 49,9%; laaggeschoolden 55,2%). In de loop van 2004 werden 1473 gedetineerden actief begeleid binnen het programma aan de bak (651 nieuw opgestarte trajecten en 822 verdergezette trajecten uit 2003). Van de 478 gedetineerden die in de referentieperiode hun traject beëindigden, was 34% zes maanden na de laatste begeleidingsstap niet meer ingeschreven als werkzoekende. De verslechterde economische situatie vertaalt zich duidelijk in minder positieve tewerkstellingsresultaten voor (ex-)gedetineerden. Het programma ‘Aan de Bak’ werd extern geëvalueerd (Evaluatierapport ‘Aan de Bak’, Eindrapport, juni 2002, ECWS, 34+7 blz.). De voornaamste aanbevelingen betroffen: Er is een meer flexibel concept van dienstverlening nodig (aanpassing van het traject aan de noden/aan de beschikbare tijd); het verdient aanbeveling te werken in de richting van een ‘gevangeniswerkwinkel’ Er is een meer gestructureerde aanpak nodig van de communicatie en samenwerking tussen alle betrokkenen (lokale stuurgroep); de dialoog tussen JWT en VDAB moet verbeterd worden Er moet gezorgd worden voor een goede aansluiting van de dienstverlening van de VDAB-consulenten op het aanbod van de T&O-centra (afspraken over doorstroming; sensibilisering T&O-medewerkers) Er is een betere afstemming nodig van het arbeidstraject met het penitentiair traject (problematiek van werk- en inkomensverlies; transfers; afstemming procedures en fasering) De randvoorwaarden voor een goede werking dienen verbeterd te worden (laptops, consultatie- en vormingsruimtes). 21 In de verdere organisatie van het programma ‘Aan de Bak’ werd rekening gehouden met deze aanbevelingen van de externe evaluatie. Zo werd bvb. het VDAB-aanbod flexibeler gemaakt en verder gespreid (Leuven-Hulp, Leuven-Centraal). In de schoot van de taskforce arbeidstoeleiding van gedetineerden werd een technische werkgroep opgericht die de opdracht, de samenwerking en de communicatie tussen alle actoren opnieuw duidelijk gedefinieerd heeft. Ook voor de andere knelpunten uit de evaluatie (randvoorwaarden, afstemming trajecten,…) worden door de taskforce een voor een oplossingen gezocht. Zo kregen alle detentieconsulenten een laptop ter beschikking. Op die manier kunnen ze vanuit de gevangenis werken met de verschillende elektronische tools van de VDAB (website, dossiermanager, opleidingsmanager,…). Hiertoe installeerde VDAB in de bovengenoemde gevangenissen een ADSL-lijn. Andere tewerkstellingsbevorderende acties In de pilootregio lopen (liepen) nog enkele interessante projecten (met Europese Sociaal Fonds-subsidies) die tot doel hebben gedetineerden meer kansen te geven op de arbeidsmarkt: Het project ‘Buitenkans’ (CAW De Kempen en PSC Hoogstraten) in de gevangenis van Hoogstraten begeleidt gedetineerden van bij hun aankomst in de gevangenis tot aan hun tewerkstelling na de detentie. Belangrijke componenten van deze begeleiding zijn: beroepsopleiding; psychosociale begeleiding; vorming en sport; bedrijfsstage; arbeidsbemiddeling en nazorg Het project ‘Triple-E’ (Vokans en consoorten) beoogde de tijdens de detentie verworven competenties te consolideren na de invrijheidstelling. Triple-E ontwikkelde daartoe een aangepaste nazorgmethodiek, probeerde deze uit en formuleerde beleidsaanbevelingen voor een betere nazorg van exgedetineerden; Het project ‘B(ege)leide Intrede’ (STC-Turnhout, Commissies voorwaardelijke invrijheidstelling en andere) had tot doel op het niveau en ten behoeve van de werkgevers die maatregelen te identificeren die de tewerkstelling van exgedetineerden beter kunnen omkaderen en bevorderen. Gedacht werd aan het sluiten van individuele integratieprotocollen, aangepaste screening en recrutering, begeleiding van de ex-gedetineerde door een externe arbeidscoach, opleiding van de direct leidinggevenden in het bedrijf, enz. In een recente publicatie van STC-Turnhout wordt uitvoerig verslag gedaan over en handleiding geboden bij de integratie op de arbeidsmarkt van (ex-) gedetineerden. 4.4. Onderwijs Evoluties in het onderwijs aan gedetineerden In 2003 en 2004 werden de inspanningen van het departement Onderwijs in het kader van het strategisch plan verdergezet. Bij het project ‘Basiseducatie - Dienst- en Hulpverlening aan gedetineerden’ waren volgende pilootregio’s betrokken: de 22 gevangenissen van Antwerpen en de Noorderkempen. Daarnaast kreeg het Centrum voor Basiseducatie Ronse een speciale opdracht in de gevangenis van Oudenaarde, met name de coördinatie van het onderwijsproject Hoger Beroeps Secundair Onderwijs (HSBO). Dit maakt dat er drie Centra voor Basiseducatie bij de pilootfase van het Strategisch Plan betrokken werden: CBE Antwerpen, CBE Turnhout en CBE Ronse. De gevangenis van Brugge werd nog niet als pilootregio in het project ‘Basiseducatie Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ opgenomen. Onderwijs was van mening dat het verloop van het project eerst in de bestaande pilootregio’s moest worden verdergezet, geëvalueerd en bijgestuurd De meeste Centra voor Basiseducatie met een gevangenis/gevangenissen binnen het werkingsgebied verzorgen een aanbod Basiseducatie in deze gevangenis(sen). Dit aanbod wordt door de Centra voor Basiseducatie verstrekt op basis van hun reguliere middelen. Ook het Centrum voor Basiseducatie Brugge verzorgt een regulier aanbod Basiseducatie in de gevangenis van Brugge. Het verloop van het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ wordt sinds de start van het project opgevolgd door de Inspectie Volwassenenonderwijs en de administratie. Daarnaast zorgt Het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie (VOCB) voor ondersteuning en begeleiding van de centra betrokken bij het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’. Het VOCB ondersteunt ook de andere Centra voor Basiseducatie, die met reguliere middelen een aanbod Basiseducatie in de gevangenis verzorgen. Het onderwijsproject in het kader van het strategisch plan bestaat uit volgende luiken: Coördinatie van het educatieve aanbod van het volwassenenonderwijs in de gevangenis (basiseducatie, onderwijs voor sociale promotie en begeleid individueel studeren) Realisatie van een bijkomend educatief aanbod basiseducatie Uitbouwen van onderwijstrajectbegeleiding Ondersteuning en begeleiding door het VOCB Om de decretaal vastgelegde coördinatieopdracht uit te voeren waren in de drie pilootregio’s ‘onderwijsverantwoordelijken’ aan het werk. De onderwijsverantwoordelijken en de ontwikkeling van het onderwijs aan gedetineerden wordt ondersteund door een bij het VOCB gedetacheerde leerkracht. De drie betrokken centra voor basiseducatie kregen voor de uitvoering van het onderwijsproject aan gedetineerden volgende middelen toegekend: het centrum voor basiseducatie Noorderkempen kreeg een voltijdse onderwijsverantwoordelijke toegekend en 13.985 deelnemersuren het centrum voor basisedecatie Antwerpen kreeg een halftijdse onderwijsverantwoordelijke toegekend en 800 deelnemersuren 23 het centrum voor basiseducatie Ronse kreeg een halftijdse onderwijsverantwoordelijke toegekend en 1300 deelnemersuren en bijkomende middelen voor de verderzetting van het onderwijsproject HSBO. Het onderwijsaanbod zelf bestaat uit basiseducatie (in de drie pilootregio’s), onderwijs sociale promotie (in de gevangenissen van Merksplas en Hoogstraten), en BIS (in de drie pilootregio’s). In de gevangenis van Oudenaarde worden gedetineerden voorbereid op examens van de Centrale Examencommissie via begeleide zelfstudie. Voor die begeleiding is een aangepaste omkadering uitgewerkt. Daarnaast is er, in samenwerking met de andere diensten van Vlaamse Gemeenschap en van Justitie, aandacht voor: Het screenen van de gedetineerden Het opsporen van onderwijsbehoeften Informatie over en oriëntatie naar de verschillende mogelijkheden voor opleiding, onderwijs en vorming, binnen en buiten de gevangenis Initiatieven die niet strikt tot het domein van het departement onderwijs vallen, maar ermee kunnen samenwerken of het onderwijs kunnen ondersteunen (sociaal-cultureel volwassenenwerk, vrijwilligers werk, enz.) De samenwerking met de administratie van het Begeleid Individueel Studeren werd voortgezet. De BIS-contactpersonen in de gevangenissen kregen de beschikking over uitgebreid informatiemateriaal. Met de BIS-administratie werd de participatie aan het BIS geëvalueerd, en afspraken gemaakt om het rendement van BIS bij gedetineerden te verhogen. Evaluatie Zoals al bleek uit het eerste opvolgings- en evaluatierapport, beantwoordt het onderwijsaanbod aan een reële behoefte en is er vraag naar meer. De meerwaarde van de aanstelling van onderwijsverantwoordelijken bij de betrokken centra voor basiseducatie wordt bevestigd. De onderwijsverantwoordelijken worden erkend als volwaardige gesprekspartners en ze worden betrokken bij het overleg op verschillende niveaus. Het belang van de ondersteuning vanuit het Vlaams Ondersteuningscentrum voor de Basiseducatie blijkt uit het beroep dat op deze ondersteuning wordt gedaan. Ook door de andere actoren van Vlaamse Gemeenschap wordt het VOCB bij overleg en actie betrokken. De uitvoering van het project in het arresthuis van Antwerpen verliep moeizaam. De structurele problemen (overbevolking, korte verblijfsduur, organisatorische knelpunten) werden versterkt door de syndicale acties. Het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ werd dan ook stopgezet bij afloop van het schooljaar 2003-2004. Reeds van bij de evaluatie van het eerste pilootjaar werd een stopzetting van het pilootproject mogelijk geacht indien de situatie in de gevangenis van Antwerpen niet aanzienlijk zou verbeteren. Van bij de start in 2002 waren de noodzakelijke voorwaarden tot het slagen van het project niet aanwezig in het arresthuis van Antwerpen. Het Centrum voor Basiseducatie Antwerpen heeft met veel inzet en inspanning getracht het project te 24 doen slagen, maar het rendement van de geïnvesteerde middelen was te klein om een continuering te verantwoorden. Inmiddels werd het onderwijsaanbod opnieuw opgestart onder impuls van de beleidsmedewerker en nu in nauwe samenwerking met het Centrum voor Volwassenenonderwijs Antwerpen-Noord. De hinderpalen bij de realisatie van een kwaliteitsvol onderwijsaanbod in de gevangenis blijven in belangrijke mate bestaan, maar er worden ook oplossingen gevonden. In verschillende gevangenissen zijn door Justitie ernstige inspanningen gedaan om de infrastructuur te verbeteren en om het onderwijsaanbod beter in te passen in de dagindeling. In het kader van de modularisering zal de attestering van cursussen basiseducatie mogelijk worden, wat het belang van deze cursussen voor gedetineerden zal versterken. Aan het probleem van de vergoeding voor loonverlies bij het volgen van cursussen moet nog gewerkt worden. Mogelijk biedt de Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden hier interessante perspectieven. Ook de vaak onvoorspelbare uitval van gedetineerden (wegens overplaatsing naar een andere gevangenis of wegens vervroegde vrijlating) blijft een probleem. In de loop van 2004 is er ook meer overleg gegroeid met de verschillende partners. Onder andere het uitbouwen van de samenwerking met de trajectbegeleiders van justitieel welzijnswerk zal het mogelijk maken op een efficiënte manier de leerbehoeften en het onderwijstraject van gedetineerden in kaart te brengen. Wat Onderwijs betreft, wordt er op korte termijn geen uitbreiding van het aantal pilootregio’s in het kader van het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’ vooropgesteld. Zoals in de beleidsnota ‘Vandaag kampioen in wiskunde, morgen ook in gelijke kansen’ van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming vermeld staat, zal er een nieuw decreet betreffende het Volwassenenonderwijs worden opgemaakt. Ook de Basiseducatie zal in dit decreet, waarvan de implementatie voorzien wordt op 1 januari 2007, worden opgenomen. De opdrachten van de verschillende onderwijsverstrekkers met betrekking tot de dienst- en hulpverlening aan gedetineerden zal in dit nieuwe decreet worden ingepast. De ervaringen opgedaan in de pilootregio’s van het project ‘Basiseducatie – Diensten Hulpverlening aan Gedetineerden’ zullen als basis worden gebruikt bij het uittekenen van een onderwijsbeleid voor gedetineerden. Aanbevelingen De behoefte aan onderwijs voor gedetineerden is groot. De inspanningen om het aanbod te verhogen en te verbeteren moeten dan ook volgehouden worden. Zoals hoger vermeld, zal dit ingepast worden in het nieuwe decreet Volwassenenonderwijs dat momenteel voorbereid wordt. Naast de nodige middelen om de uitbreiding van de toepassing van het strategisch plan mogelijk te maken, moet het bestaande onderwijs in gevangenissen duidelijk in 25 kaart worden gebracht en geoptimaliseerd. Er is al een degelijk aanbod uitgebouwd. Door samenwerking en overleg kunnen de bestaande middelen een hoger rendement halen. De inspanningen voor de verbetering van de infrastructuur, voor een betere afstemming van de onderwijs- en vormingsinspanningen met de penitentiaire arbeid en met het detentieregime in het algemeen, en voor een grondiger informatie van het gevangenispersoneel moeten een vervolg krijgen. Zoals al gemeld in het vorige rapport, moet onderzocht worden of het vergoeden van gedetineerde cursisten kan bekeken worden in het kader van de stelsels die het de vrije burgers nu mogelijk maken onderwijs te volgen met compensatie voor eventueel loonverlies. De problematiek van het arresthuis moet verder onderzocht worden. Het lijkt aangewezen dat ook in deze moeilijke context onderwijs aanwezig blijft. Bekeken moet worden hoe middelen ingezet kunnen worden voor een aanbod dat de nadruk legt op individuele begeleiding en oriëntering, naast een kortlopend activerings- en kennismakingsaanbod. Niettegenstaande de nadruk die door het Strategisch plan gelegd wordt op de verantwoordelijkheid van de diverse sectoren om hun ‘eigen’ aanbod ook binnen te brengen in de gevangenis, verdient het aanbeveling om de mogelijkheden te onderzoeken naar een modificering van dit aanbod, rekening houdend met de specificiteit van de gevangenis (bijvb. arresthuis) en de kenmerken van de gedetineerden. 4.5. Cultuur en sport Evoluties in het sociaal-cultureel volwassenenwerk voor gedetineerden Ook de culturele participatie en competentie van gedetineerden dient verhoogd te worden. Daartoe wordt in de gevangenis een waaier van activiteiten gerealiseerd : sport (sportbeoefening, sporteducatie,…) ontspanning culturele manifestaties (theater- en muziekoptredens, tentoonstellingen,…) creatieve expressie (schilderen, boetseren, creatief schrijven, musiceren,…) vorming (ontwikkeling van sociale, culturele en communicatieve vaardigheden, maatschappelijke oriëntatie en participatie, inspraakgroepen,…) lectuur- en informatievoorziening. Het sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenis spreekt de gedetineerden van meet af aan als volwaardige personen, verantwoordelijk voor hun eigen bestaan, in relatie met de wereld dichtbij en veraf. Ook de leefwereld in de gevangenis zelf krijgt aandacht: waar mogelijk worden impulsen gegeven om met gedetineerden zelf een gevangeniskrant en/of een radioprogramma te maken, of om met gedetineerden te praten over de wenselijke programmatie van activiteiten. 26 Op het culturele domein vindt momenteel de implementatie plaats van het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenenwerk van 4 april 2003. Dit decreet bracht een heuse reorganisatie van de sociaal-culturele sector in Vlaanderen met zich mee. Naast de creatie van 13 volkshogescholen en een herinrichting van het landschap van de vormingsinstellingen en de bewegingen, voorziet artikel 36 in de subsidiëring van één vormingsinstelling voor gedetineerden. Einde 2003 werd De Rode Antraciet vzw opgericht als vormingsinstelling in de penitentiaire sector. Op basis van een bij de Vlaamse overheid ingediend beleidsplan voor de periode 20042005 werd De Rode Antraciet vervolgens gesubsidieerd met ingang van 1 januari 2004. Op 15 juni 2005 zal een nieuw beleidsplan opgesteld zijn voor de beleidsperiode 2006-2009. Daarin zal verduidelijkt worden hoe De Rode Antraciet haar kerntaken de komende 4 jaar zal realiseren. In de missie van de nieuwe instelling werden haar kerntaken geformuleerd als: 1°) een eigen gevarieerd en gespecialiseerd aanbod aanbieden en 2°) de actieve aanwezigheid van de culturele sector in de penitentiaire wereld stimuleren. De Rode Antraciet zal dus niet op een eiland werken, maar maximaal ook de regionale volkshogescholen, de bibliotheken, de culturele centra, de vormingsinstellingen en – bewegingen,… bij het sociaal-cultureel werk voor gedetineerden betrekken. Ook het decreet betreffende het lokaal cultuurbeleid (13 juli 2001), het nieuwe kunstendecreet (1 april 2004) en een op til staande nieuwe regelgeving aangaande het erfgoed bieden nieuwe perspectieven voor de sociaal-culturele en artistieke werking met gedetineerden. Evoluties op het vlak van sport Wat het sportaanbod aan gedetineerden betreft, werd in november 2002 gestart met het project ‘Sportpromotie in de gevangenis. Naar een actief sportbeleid voor gedetineerden’. Twee sportpromotoren gingen aan de slag in de gevangenissen van de Noorderkempen en Antwerpen. Vanaf 2004 werden hun werkzaamheden geïntegreerd in De Rode Antraciet. De aanwezige sportfaciliteiten en sportactiviteiten in de 5 gevangenissen werden geïnventariseerd; er werd gepeild naar de behoefte aan sport en beweging bij de gedetineerden; er werd geënquêteerd bij sportclubs en sportfederaties naar een potentieel aanbod naar gevangenissen; het aanwezige sportnetwerk per gevangenis werd in kaart gebracht. Het sportproject raakt in de vijf gevangenissen van de pilootregio stilaan goed ingeburgerd. Niet alleen het sportaanbod krijgt toenemende aandacht en participatie, penitentiaire beambten zijn vragende partij hierin een rol te kunnen spelen. Ook de sportpromotoren zijn welkome medewerkers en hun inspanningen en realisaties worden gewaardeerd. Zelfs in de gevangenissen buiten de pilootregio wordt op de deskundigheid en de ervaring van de sportpromotoren reeds een beroep gedaan. Binnen elke gevangenis is een werkgroep sport aan de slag die op toenemende wijze een structurele rol opneemt en die gesensibiliseerd is om over te gaan tot de opmaak van een ‘beleidsplan sport’ op maat van elke gevangenis. Vanuit de ervaring met het sportaanbod met gedetineerden, realiseerde sportpromotor Tom Huys het boek ‘Fitness tussen muren’. Dit werd in oktober 2004 uitgegeven en wordt verspreid in alle gevangenissen. 27 Evaluatie en aanbevelingen Het grote knelpunt inzake sociaal-cultureel volwassenenwerk in de gevangenissen betreft het feit dat het nog niet in elke gevangenis (voldoende) gerealiseerd wordt. Samen met het verwerven van voldoende werkingsmiddelen hiervoor, is dit een belangrijke uitdaging voor De Rode Antraciet. Daarom zal, zoals het decreet betreffende het sociaal-cultureel volwassenwerk voorziet, in de volgende beleidsperiode op basis van concrete gegevens met de overheid in overleg gegaan worden inzake het verhogen van de enveloppe van De Rode Antraciet. Op grond van de ‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, zal elke gedetineerde recht hebben op 2 u. sport en beweging per week. In dat perspectief dient dringend nagedacht te worden om meer ruimte en tijd voor sport te creëren in de gevangenis. De twee sportpromotoren gaven een insteek van de wijze waarop men aan sport zou kunnen doen binnen een gevangenis - rekening houdend met de specificiteit van elke instelling – en een inventaris van de knelpunten en wensen die nog afgetoetst zouden moeten worden bij de verschillende bevoegde instanties en partners in dit geheel. Duidelijk is dat het creëren van een sociaal draagvlak voor sportpromotie essentieel is. De betrokkenheid van de penitentiaire beambten hierbij is zeer belangrijk. In Brugge kunnen penitentiaire beambten tijdens hun werkuren sportactiviteiten begeleiden. Zou deze situatie veralgemeend kunnen worden? Overleg op hoog niveau tussen Justitie en Vlaamse gemeenschap over de taakverdeling inzake sport voor gedetineerden is noodzakelijk. In dit overleg moet onderzocht worden welke taak elke overheid op zich kan nemen, binnen de huidige regelgeving en opdrachten, zodat een zo goed mogelijk sportbeleid binnen elke gevangenis uitgewerkt kan worden. Het project ‘Sportpromotie in de gevangenis. Naar een actief sportbeleid voor gedetineerden’ wordt tot op heden nog projectmatig gesubsidieerd. op dit ogenblik ontbreekt een decretale basis. Het project werd steeds betoelaagd via de afdeling Jeugd en Sport middels een facultatieve subsidie o.b.v. een ministerieel besluit. Per werkjaar was tot op heden dus steeds een beslissing van de bevoegde minister nodig. In 2005 dient, naar de toekomst toe, te worden nagedacht over een meer structurele verankering. Er moet worden afgestapt van het systeem van een jaarlijkse projectsubsidie zodat aan het sportbeleid voor gedetineerden een vast karakter kan worden gegeven. Het sportbeleid naar gedetineerden veronderstelt immers een beleid op lange termijn. Ook hier zal het gesprek over de middelen aan de orde zijn, met name over een toename van sportpromotoren alsook van voldoende werkingsmiddelen. 5. Profilering van het hulp- en dienstverleningsaanbod De tweede strategische doelstelling is er op gericht het hulp- en dienstverleningsaanbod zo te profileren dat duidelijk wordt wie waarvoor waar terechtkan. Gedetineerden moeten vervolgens op een aangepaste wijze geïnformeerd en geïnteresseerd worden voor het ontwikkelde aanbod. 28 Op dit vlak is een taak weggelegd voor alle Vlaamse en justitiële actoren. Elke verstrekker van hulp- en dienstverlening wordt geacht zijn aanbod af te stemmen op de doelgroep en het op een aangepaste wijze bekend te maken. Een zeer specifieke opdracht in verband hiermee is weggelegd voor de individuele trajectbegeleiders en voor de organisatie-ondersteuners van justitieel welzijnswerk. Het afgelopen jaar is er werk gemaakt van het uittekenen van de concrete samenwerkingsmodaliteiten tussen de trajectbegeleiders en de medewerkers van VDAB en Basiseducatie. Deze afspraken moeten leiden tot een betere kennis bij de trajectbegeleiders van het onderwijs- en VDAB-aanbod en vervolgens tot een betere informatie en oriëntatie van de begeleide gedetineerden en tot een efficiëntere gegevensuitwisseling. Ook van justitie (directie, psychosociale dienst, herstelconsulenten, penitentiaire beambten) wordt verwacht dat zij informeren over en verwijzen naar het hulp- en dienstverleningsaanbod. Het is de ambitie het aanbod van hulp- en dienstverlening te doen aan alle gedetineerden en dus aan elke gedetineerde een trajectbegeleider toe te wijzen. Dit zou moeten waarborgen dat het aanbod aan alle geïnteresseerden en op hun maat bekendgemaakt wordt. Bijzondere aandacht moet in dit verband uitgaan naar degenen die niet actief of niet dadelijk vragen naar hulp- en dienstverlening en naar degenen die niet geïnteresseerd of niet gemotiveerd lijken. Iemand die in eerste instantie niet geïnteresseerd of gemotiveerd is, kan het later of bij nader toezien wél zijn. Het is dus zeker van belang het aanbod continu te profileren zonder het op te dringen. Voor de bekendmaking van het aanbod worden verschillende middelen ingezet: mondelinge info, affiches, folders, intern videokanaal, enz. Door het ministerie van de Vlaamse gemeenschap wordt drie maal per jaar onder de gedetineerden, het personeel en de hulp- en dienstverleners in de gevangenissen van de pilootregio KRANT X verspreid. Krant X tracht een beeld op te hangen van het aanbod en de bedoeling van de verschillende hulp- en dienstverleningsactiviteiten. 6. Werkgroep Vorming en Ondersteuning (WEVO) De WEVO is samengesteld uit vertegenwoordigers van de beleidscel Samenleving en Criminaliteit, het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, het VOCB, de Rode Antraciet en de VDAB. Deze werkgroep stelt zich tot doel in te staan voor de bovensectorale vorming en opleiding van bij de implementatie van het strategisch plan betrokken actoren. Zo is op dit ogenblik een introductiebrochure voor alle (nieuwe) medewerkers aan de hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse Gemeenschap in voorbereiding, evenals vorming voor hulp- en dienstverleners uit de verschillende sectoren, onder meer met betrekking tot strafrechtsbedeling, strafuitvoering en de penitentiaire organisatie. De WEVO verzorgt een module in de basisopleiding van de penitentiaire beambten over het strategisch plan en de hulp- en dienstverlening vanuit de Vlaamse Gemeenschap. 29 7. Wetenschappelijk onderzoek Op 14 december 2004 werd het eindrapport betreffende de “Ontwikkeling van een reflectie-instrument inzake de kwaliteit en de effectiviteit van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden in Vlaamse gevangenissen” overgelegd aan de administratie. Het betreft de eindresultaten van een tweejarig onderzoek uitgevoerd door de universiteiten van Brussel (VUB), Gent en Leuven. De initiële onderzoeksvraag – gebaseerd op het Vlaams strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden - betrof het ontwikkelen van beleidsindicatoren voor het meten van de effecten van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. In de onderhandelingen over de gunning van de onderzoeksopdracht heeft het consortium van universiteiten - dat zich (als enige) kandidaat stelde voor de uitvoering - de administratie er van overtuigd dat: onderzoek naar de effecten van welzijnsinterventies in de penitentiaire context een ingewikkelde materie betreft waarvoor de randvoorwaarden (nog) niet vervuld zijn (kennis van de beginsituatie van de gedetineerden; kennis van de werking van de voorzieningen; kennis van de verwevenheid van proces en product; duurtijd van het onderzoek;…). Het consortium maakte duidelijk dat het niet zou ingaan op een dergelijke onderzoeksoproep; onderzoek naar de basiscriteria, de proces- en de bijsturingscriteria voor de ontwikkeling van een kwaliteitsvol hulp- en dienstverleningsaanbod daarentegen zeer goed mogelijk is en ook zeer relevant is in het huidige stadium van de Vlaamse beleidsontwikkeling inzake hulp- en dienstverlening aan gedetineerden (dit vertegenwoordigt a.h.w. een noodzakelijke stap in de aanloop naar eventueel toekomstig evaluatieonderzoek). Met andere woorden: er werd overeengekomen dat het wetenschappelijk onderzoek zou focussen op het ontwikkelen van een referentiekader voor de kwaliteit van de te verstrekken hulp- en dienstverlening en vervolgens op de ontwikkeling van een bruikbaar instrument om een kwaliteitsvol aanbod van hulp- en dienstverlening te plannen, op te volgen en te evalueren. Over de ontwikkeling van het referentiekader werd gerapporteerd in het verslag betreffende Fase I van het onderzoek (dit kan o.m. geraadpleegd worden op de website van de administratie: http://www.wvc.vlaanderen.be/welzijnenjustitie). De ontwikkeling van het reflectie-instrument gebeurde in Fase II van het onderzoek. De administratie heeft de voortgang van het onderzoek en de concrete realisatie van het reflectie-instrument van dichtbij kunnen opvolgen. De tweede fase (instrumentontwikkeling en testing) gebeurde overigens in nauw overleg met de Vlaamse beleidsmedewerkers en het gevangenispersoneel van 2 van de 6 pilootgevangenissen. Er was zeer regelmatig een terugkoppeling naar de stuurgroep bij het onderzoek én naar het directoraat-generaal uitvoering van straffen en maatregelen (FOD Justitie). In de stuurgroep waren vertegenwoordigers opgenomen van de onderzoeksfinanciers (Welzijn, Werkgelegenheid, Cultuur), vertegenwoordigers van de bij de implementatie van het strategisch plan betrokken administraties en voorzieningen alsmede een vertegenwoordiging van het gevangeniswezen. 30 Het vergt heel wat inspanningen om het theoretische referentiekader van het onderzoek onder de knie te krijgen. Maar eens dit gebeurd is, opent zich een zéér reflexieve en kritisch-constructieve benadering van doelstelling en uitwerking van een kwaliteitsvol aanbod van hulp- en dienstverlening aan gedetineerden met het oog op hun sociale integratie. In een zeer grondige uitgewerkte, gestructureerde en gefaseerde bevraging worden nagenoeg alle facetten (wat? wie? hoe?) van de hulpen dienstverlening aan gedetineerden overlopen en wordt een handleiding gegeven bij het proces van de beleidsplanning terzake. De resultaten van dit reflectie- en planningsproces zijn zeer bruikbaar zowel op lokaal als op centraal vlak en zowel op intern-Vlaams niveau als op het interinstitutioneel niveau (Vlaamse Gemeenschap – Justitie). Zoals beschreven en voorgesteld in het onderzoeksrapport – en daarin gesteund door de stuurgroep bij het onderzoek - wordt het reflectie-instrument gezien als een instrument dat onder de (bege-) leiding van de beleidsmedewerkers in de gevangenissen wordt toegepast in het kader van de werking van de ‘Planningsteams Maatschappelijke Dienstverlening’ (PMD). Het reflectie-instrument is bijzonder dienstig om de beleidsplanning van het PMD te onderbouwen. We kiezen uitdrukkelijk en bewust voor een geleidelijke en partiële toepassing van het reflectie-instrument. Het is inderdaad onmogelijk onmiddellijk met een volledige toepassing van start te gaan: dit kost zeer veel tijd en het terrein voor een dergelijke indringende kwalitatieve benadering moet stap voor stap geëffend worden. Het reflectie-instrument is in wezen géén evaluatie-instrument, maar het is onvermijdelijk dat een ernstige toepassing zéér veel vragen uitlokt over het eigen optreden en dat van anderen. In de interorganisationele samenwerking is daartoe een positief klimaat nodig voor wederzijdse kritisch-constructieve bevraging. Aan dit positief klimaat moet nog verder gewerkt worden. 31 8. Besluitende beschouwingen 1. Samenvattende vaststellingen Op het vlak van de verdere uitvoering van het strategisch plan Het strategisch plan voorzag bij goedkeuring in 2000 in een volledige implementatie tegen 2009. De nieuwe gevangenis in Hasselt opende zeer recent haar deuren. Een ideale gelegenheid om de implementatie in éénklank met justitie te realiseren kon niet worden benut door onvoldoende middelen. Het Vlaams Parlement sprak zich meermaals uit voor een reële uitoefening van de Vlaamse verantwoordelijkheden in het kader van de strafuitvoering. Recent gebeurde dit nog bij resolutie van 21 april 2004 over de begeleiding van (ex-) gedetineerden. Deze resolutie bevat heel wat aanbevelingen die richtinggevend zouden moeten zijn voor de verdere uitbouw van een integraal beleid op het vlak van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden. De federale wetgever heeft recent wetgeving aangenomen (‘Basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’ van 12 januari 2005) waarin de basisprincipes voor de uitvoering van de gevangenisstraf en voor de rechtspositie van gedetineerden vastgelegd worden. In deze wet wordt ruimte voorzien voor de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden. Deze wet doet dus een groot appèl om samen met de uitvoering van deze basiswet, de Vlaamse bevoegdheden verder op te nemen. Op het vlak van de implementatie van de beleids- en ondersteunende functies De beleids- en stafmedewerkers zijn noodzakelijk met het oog op een degelijke samenwerking met de justitiële actoren en een goede coördinatie van de hulp- en dienstverlening, maar beschikken nog niet over de nodige slagkracht, ruimte en middelen om hun opdrachten ten volle uit te kunnen voeren. Trajectbegeleiding geraakt stilaan ingeburgerd. Hun proactief aanbod zorgt ervoor dat een groot gedeelte van de gedetineerden wordt bereikt en dat een meer geïndividualiseerd aanbod op maat kan worden aangeboden, in aansluiting met het penitentiair traject opgevolgd door de psychosociale dienst van Justitie, maar : o De samenwerking tussen trajectbegeleiders en PSD dient verder te worden verbeterd. o De onderbezetting van de PSD dient een oplossing te krijgen. o De PSD behoeft een betere centrale aansturing met het oog op een constructieve medewerking aan de implementatie van het strategisch plan. o Het aanbod aan hulp- en dienstverlening is nog niet voldoende aanwezig in de gevangenis om de trajectbegeleiders toe laten gedetineerden beter te kunnen toeleiden naar een hulp- en dienstverlening op maat. De organisatie-ondersteuners verrichten zeer nuttig en ondersteunend werk. Zij leiden de hulp- en dienstverlening in goede banen, waardoor de aanwezigheid van de Vlaamse Gemeenschap in de gevangenis duidelijker wordt. Er dient echter over gewaakt te worden dat hun werkzaamheden niet teveel afglijden naar 32 louter praktische ondersteuning. Een betere taakverhouding en -afbakening met de beleids- en stafmedewerkers en met het penitentiair personeel moet worden nagestreefd. De Planningsteams Maatschappelijke Dienstverlening werden in 2004 nagenoeg overal geïnstalleerd, maar behoeven een verdere uitbouw, zodat de hulp- en dienstverlening in de gevangenis beter kan worden gepland, gecoördineerd, opgevolgd en geëvalueerd. Op het vlak van de uitbouw van het aanbod Het hulp- en dienstverleningsaanbod in de gevangenissen dient verder te worden uitgebreid, zodat een aanbod op maat voor elke gedetineerde kan worden uitgewerkt. We vermelden hierbij de volgende specifieke aandachtspunten : Welzijn : o Nood aan een groter eerstelijns hulpverleningsaanbod. o Nodige aandacht voor de verdere operationalisering van de hersteldimensie. o Er is reeds een degelijk specifiek aanbod voor de mentaal gehandicapte geïnterneerden in Merksplas (en Gent), dat echter nog verdere uitbreiding behoeft. Bovendien dient hier gezocht te worden naar een betere doorstroming naar de reguliere voorzieningen buiten de gevangenis. Deze doorstroming zal hoe dan ook gefaciliteerd worden door de creatie van speciale units binnen gehandicaptenvoorzieningen. De lopende projecten dienen geëvalueerd. Daarnaast dient nagedacht over het aanbod naar (mentaal) gehandicapte gedetineerden. Enerzijds moet er een goed doorverwijzingsbeleid worden uitgebouwd, anderzijds kan onderzocht worden in hoeverre het nuttig en haalbaar is om ambulante diensten in te schakelen (begeleid wonen, thuisbegeleiding) om vanuit hun handicapspecifieke knowhow begeleiding of ondersteuning in begeleiding van gedetineerden te bieden. Geestelijke Gezondheidszorg : o Aanbod ontbreekt bijna volkomen. Niettegenstaande haar inhoudelijk engagement werd hiervoor door de Vlaamse regering geen budgettaire middelen voorzien. o De beleidsbrief van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin biedt perspectieven op termijn. In het kader van de meerjarenbegroting heeft de minister voor 2006 reeds concrete begrotingsvoorstellen gedaan voor een eerste fase in de uitbouw van de forensische geestelijke gezondheidszorg. Werkgelegenheid : o Degelijk aanbod met positieve resultaten. o Blijvende aandacht nodig voor een optimaal aanbod aan collectieve activiteiten. Onderwijs : o Een degelijk aanbod, maar er is vraag naar meer. o Het aanbod dient te kunnen worden aangepast aan de noden van (de gedetineerden in) een arresthuis. o Het CBE Brugge werd nog niet betrokken bij het project ‘Basiseducatie – Dienst- en Hulpverlening aan Gedetineerden’. Met betrekking tot een 33 uitbreiding van het aantal pilootregio’s, wordt verwezen naar het nieuwe decreet betreffende het Volwassenenonderwijs dat momenteel wordt voorbereid. Sociaal-Cultuur Werk en Sport : o Er is een degelijk aanbod op het vlak van sociaal-cultureel werk en sport van De Rode Antraciet, maar dit behoeft nog verdere uitbouw en implementatie in de diverse gevangenissen. 2. Aanbevelingen M.b.t. ontwikkelingen op het terrein Verdere intense aansturing en ondersteuning van de beleids- en stafmedewerkers en het zoeken naar de gepaste middelen om hun opdracht naar behoren te laten vervullen. Een verdere methodiekontwikkeling en een volgehouden gerichte aansturing van justitieel welzijnswerk met het oog op een degelijke uitbouw van de trajectbegeleidingsfunctie, rekening houdend met doelgroepspecifieke omstandigheden (bijvb. arresthuis) en de diversiteit in hulp- en dienstverlening (onderwijs, arbeid,…). Een evenwichtige verdere implementatie van de organisatie-ondersteuning. De verdere uitvoering van de plannen en initiatieven van de Werkgroep Vorming en Ondersteuning : door de verspreiding van een introductiemap en gerichte vorming van de hulp- en dienstverlenende actoren en de penitentiaire beambten de deskundigheid van de medewerkers verhogen en het draagvlak voor de verdere implementatie van het strategisch plan vergroten. De verdere werkzaamheden van het PMD op vlak van planning, coördinatie, opvolging en evaluatie opvolgen en ondersteunen. Te overleggen met Justitie Het overleg met Justitie (in de bovenlokale werkgroep) dient te worden gecontinueerd en geïntensifieerd met het oog op : Meer ruimte voor en facilitering van de opdrachten en werkzaamheden van de beleids- en stafmedewerkers Een betere personeelsomkadering van de PSD en een betere aansturing met het oog op een betere samenwerking trajectbegeleiding-PSD Beter infrastructurele en ICT-omstandigheden voor de medewerkers van de Vlaamse Gemeenschap Een meer gezamenlijke aansturing van het penitentiaire beleid vanuit een complementariteit van de bepalingen van de basiswet en de bepalingen van het strategisch plan. 34 Op het Vlaams beleidsniveau De Vlaamse stuurgroep en de bevoegde ministers nemen akte van de positieve realisaties, de knelpunten, de uitdagingen en de aanbevelingen in de uitbouw van de hulp- en dienstverlening aan gedetineerden, zoals die tot uiting komen in dit tweede opvolgings- en evaluatierapport en willen samen streven naar gepaste antwoorden hierop. Het "strategisch plan hulp- en dienstverlening aan gedetineerden" blijft het centraal beleidsinstrument om vorm en inhoud te geven aan de Vlaamse bevoegdheden en verantwoordelijkheden op het vlak van de sociale reïntegratie van gedetineerden. De functioneel bevoegde Vlaamse ministers zetten, in onderlinge samenwerking en rekening houdend met de aanbevelingen in dit opvolgings- en evaluatierapport en met de beschikbare begrotingskredieten, de inhoudelijke en budgettaire inspanningen voor de verdere implementatie en uitbreiding van het strategisch plan voort. Zo is de realisatie van een eerste fase in de uitbouw van geestelijke gezondheidszorg een absolute prioriteit. De federale Basiswet moet verder gepreciseerd worden in uitvoeringsbesluiten. Het is belangrijk voor de Vlaamse Gemeenschap en de door haar aangestuurde voorzieningen passend betrokken te worden bij de opmaak van deze uitvoeringsbesluiten in functie van een correcte positie- en opdrachtbepaling. Het bepalen van de rol en de inbreng van de voorzieningen van de Vlaamse Gemeenschap behoort tot haar autonome bevoegdheid. Met Justitie dienen afspraken gemaakt te worden over de operationalisering in de gevangeniscontext. De evoluties m.b.t. de federale basiswet en het Vlaams strategisch plan nopen er toe werk te maken van een nieuw samenwerkingsakkoord. De Vlaamse stuurgroep neemt haar verantwoordelijkheid op om bovengenoemde twee uitdagingen te realiseren. 35