DIFFERENTIËREN IN DE LES B EROEPSPRODUCT 2. G ENERIEK Naam student: Funda Canbolat, 1603060 Begeleider HU: Felix Stageschool/werkplek: Anna van Rijn college Harmonielaan Opdrachtgever: Petra Kemp Opleiding: docent Duits deeltijd Projectnummer kennisbasis Archimedes: …. INHOUDSOPGAVE 1.1 Aanleiding en opdracht ..................................................................................... 1 1.2 Context van de school in relatie tot het probleem ................................................ 2 1.3 Onderzoeksvraag ..................................................................................................... 2 2.1 Inleiding verkennend onderzoek ............................................................................ 3 2.2 Praktijkverkenning .......................................................................................... 4 2.2.1 Inleiding ..................................................................................................... 4 2.2.2 Aanpak en middelen ................................................................................. 4 2.2.3 Resultaten en conclusies ........................................................................... 5 2.3 Literatuurverkenning ...................................................................................... 8 2.3.1 Inleiding ..................................................................................................... 8 3.1 Ontwerpeisen .................................................................................................. 14 3.2 Vormgeving product........................................................................................ 15 1. Inleiding 1.1 AANLEIDING EN OPDRACHT Naar aanleiding van een inspectiebezoek in juni 2016 kwam naar voren dat er tijdens de lessen niet voldoende gedifferentieerd wordt op het Anna van Rijn college, locatie Harmonielaan. Dit is in kaart gebracht door lesbezoeken door de inspectie en door teamleiders en docentencoaches. Zij hebben de zogenaamde DOT-formulieren ingevuld. Dit formulier wordt gebruikt bij lesobservaties van docenten waarin het punt voor differentiatie bijna altijd openblijft omdat er niet gedifferentieerd wordt in de les. Daarnaast is het onderwerp ‘differentiatie’ tijdens de conferentie van de heropening van ‘Anna Next Vmbo’ ter sprake geweest door de bestuurder Math van Loo wat tegelijkertijd zijn afscheidstoespraak was. In zijn presentatie heeft hij zijn twee kinderen als voorbeeld gegeven die onwijs veel verschillen van elkaar en dus allebei andere behoeften hebben. Thuis leren beide kinderen anders en op school zouden zij dat ook kunnen in de lessen wanneer de leraar rekening houdt met de verschillen. Als volgt vind ik het ook erg belangrijk dat er gedifferentieerd wordt in de lessen door docenten zodat we kunnen voldoen alles alle behoeften van leerlingen. Daarbij weet ik ook dat eerst de basis van klassenmanagement en de vijf rollen van de docent erg van belang zijn, wil men differentiëren. Bij een aantal oudere docenten is differentiatie nog een onbekend begrip en dat is voor mij een aanleiding geweest om dit onderwerp te gebruiken voor een beroepsproduct. Op deze manier kan ik docenten helpen wegwijs maken om te differentiëren in de les. Docent wiskunde, Ron Veldhuis, zegt na afloop van de conferentie: ‘Ik ben nu 60 jaar en vind mezelf zeker een goed docent, maar wij hebben vroeger op de docentenopleiding niets meegekregen over rekening houden met verschillen. Het begrip differentiëren is dus voor mij onbekend waardoor ik geen idee heb over hoe ik dat moet toepassen in mijn lessen. Ik kan dus zeker een handleiding gebruiken’. Dit beroepsproduct biedt een oplossing voor alle docenten van het Anna van Rijn college Harmonielaan. Zowel docenten die ervaring hebben met differentiëren in de les, als docenten zonder ervaring hebben profijt van dit onderzoek en eindproduct. Voor docenten met ervaring zal het product een toegevoegde waarde hebben omdat er nieuwe ideeën gehaald kunnen worden uit dit product. Docenten zonder enige ervaring kunnen het product beschouwen als een hulpmiddel dat ze op weg helpt om te differentiëren. Gedurende het onderzoek zal er samengewerkt worden met de opdrachtgever en beoordelaar, Petra Kemp. Daarnaast zullen de leerlingen, docenten en teamleiders een bijdrage leveren aan het onderzoek met behulp van hun eigen ervaringen. 1.2 CONTEXT VAN DE SCHOOL IN RELATIE TOT HET PROBLEEM De locatie Harmonielaan van het Anna van Rijn College is een kleinschalige, openbare vmbo-school. Leerlingen met het advies basis, kader en theoretische leerweg kunnen kiezen voor deze locatie. Zij kunnende keus maken om tweetalig te studeren. We bieden tto-onderwijs aan (tweetalig-onderwijs). In de TTO-klas zijn een derde van de lessen in het Engels! (AVR, 2012) De huidige populatie in de school is multicultureel. In totaal beschikt de locatie Harmonielaan over 484 leerlingen, waarvan ruim geschat 80 procent van de leerlingen een migratie achtergrond heeft. De locatie Harmonielaan bestaat uit de leerwegen vmbo-basis/kader en gt. Ook is er een tweetalige klas (kgt). De school streeft naar onderwijs dat aansluit bij de behoeftes van de leerlingen. Zij kunnen aan het einde van het tweede jaar een keuze maken tussen verschillende praktijkvakken of voor gemengde /theoretische leerweg. Met deze opleidingen zijn leerlingen voorbereid op de vervolgopleidingen. Het Anna van Rijn College probeert zich vooral te onderscheiden in de didactiek van de lessen, waarbij de docent probeert aan te sluiten bij het niveau, de interesses, aanleg en leervoorkeuren van de leerling. (AVR, 2012) In het schoolplan is de volgende slogan geschreven: ‘Onze didactiek sluit aan bij talenten, leervoorkeuren en interesses van leerlingen’. (AVR, 2012) Om hierop aan te sluiten zal er in de lessen ook gedifferentieerd moeten worden. Niet alleen vanwege de talenten, leervoorkeuren en interesses van leerlingen maar ook om te voldoen aan de behoefte van ieder leerling als individu. 1.3 ONDERZOEKSVRAAG Doelstelling: Ik wil een handleiding schrijven voor de docenten van het Anna van Rijn college, locatie Harmonielaan om ze wegwijs te maken bij het differentiëren in de lessen. Het doel is om docenten te stimuleren om te differentiëren in de les en te laten zien op welke manieren dit kan. Met behulp van dit ontwikkelde product (een handreiking voor docenten), wil ik laten zie hoe je praktisch/effectief kan differentiëren en dat het helemaal niet veel extra tijd hoeft te kosten. Hoofdvraag: ‘Hoe kan ik ervoor zorgen dat de docenten, die in de onderbouw lesgeven aan vmboleerlingen van het Anna van Rijn College, differentiëren in de les?’ Deelvragen: 2 1. Waarom differentiatie in de lessen? 2. Welke vormen van differentiatie zijn er? 3. Op welke manieren kan er gedifferentieerd worden in de lessen? 4. Welke vormen van differentiatie achten docenten het meest realistisch/praktisch/effectief? 5. Welke voorwaarden stellen vmbo-docenten in staat om te differentiëren? 2. Verkennend onderzoek 2.1 INLEIDING VERKENNEND ONDERZOEK Om dit beroepsproduct te kunnen ontwikkelen is een onderzoeksvraag geformuleerd die bestaat uit de hoofdvraag waaraan deelvragen gekoppeld zijn. De hoofvraag luidt als volgt: ‘Hoe kan ik ervoor zorgen dat de docenten, die in de onderbouw lesgeven aan vmboleerlingen van het Anna van Rijn College, differentiëren in de les?’ De deelvragen luiden als volgt: 1. Waarom differentiatie in de lessen? (theorie) 2. Welke vormen van differentiatie zijn er? (theorie) 3. Op welke manieren kan er gedifferentieerd worden in de lessen? (theorie & praktijk) 4. Welke vormen van differentiatie achten docenten het meest realistisch/praktisch/effectief? (praktijk) 5. Welke voorwaarden stellen vmbo-docenten in staat om te differentiëren? (praktijk) Door middel van deze vijf deelvragen zal ik proberen een optimaal beroepsproduct te ontwikkelen voor het Anna van Rijn college Harmonielaan. Slechts drie deelvragen zijn gebaseerd op de praktijk en de andere twee zijn theoriegericht. Tevens is deelvraag drie een onderzoeksvraag waarbij theorie en de praktijk van belang zijn. Deze deelvragen zijn relevant voor dit beroepsproduct om te kunnen constateren wat er nodig is om te differentiëren. Daarnaast wordt onderzocht waar je als docent mee te maken hebt als je gaat differentiëren. Uiteindelijk komt er een product uit met ideeën die praktisch en efficiënt zijn om uit te voeren die voldoen aan de behoefte van de docenten. Bovendien zijn er ontwerpeisen opgegeven door de opdrachtgever, Petra Kemp waar rekening mee gehouden wordt. Voor het uitwerken van dit beroepsproduct en de vragenlijsten diende het boek ‘Praktijkonderwijs op school’ van ‘Van der Donk (2009)’ als basis. 3 2.2 PRAKTIJKVERKENNING 2.2.1 INLEIDING De deelvragen waarvoor ik onderzoek heb gedaan in de praktijk luiden als volgt: 3. Op welke manieren kan er gedifferentieerd worden in de lessen? 4. Welke vormen van differentiatie achten docenten het meest realistisch/praktisch/effectief? 5. Welke voorwaarden stellen vmbo-docenten in staat om te differentiëren? De opdrachtgever, Petra Kemp, heeft aangeraden een aantal ervaren docenten te ondervragen voor de vragenlijsten. De docenten zijn ervaren, in opleiding of hard bezig met het inzetten van differentiatie in de lessen en proberen zoveel mogelijk uit te testen wat het beste werkt. Door deze docenten te betrekken bij het praktijkonderzoek worden de uitslagen van de vragenlijsten kwalitatiever omdat ze vanuit de medewerkers komen. Het doel is om ideeën boven water te krijgen om te kunnen differentiëren in de les. De docenten die deelgenomen hebben aan het praktijkonderzoek zijn tegelijkertijd mentoren van leerjaar 1 of 2 en geven de vakken: wiskunde, aardrijkskunde, Engels, geschiedenis of zorg & welzijn. De vragenlijst wordt dus ingevuld door docenten die allemaal vanuit een ander vakgebied kijken naar differentiatie. 2.2.2 AANPAK EN MIDDELEN Door middel van een digitale vragenlijst komt er antwoord op de eerste drie deelvragen op het gebied van praktijkonderwijs. Er is gekozen om de vragenlijst via ‘googledrive’ te ontwerpen omdat het op deze manier snel en makkelijk digitaal ingevuld kan worden waarbij vervolgens de reacties in beeld gebracht worden in grafieken. Op deze manier gaat het efficiënter en is het effectiever. De docenten die ondervraagd worden zijn door de opdrachtgever aanbevolen en daar is rekening mee gehouden. Bij de vragenlijst is het belangrijk dat er veel open vragen opgenomen worden omdat de ideeën voort moeten komen uit de antwoorden. Hoe beter deze beschreven worden, hoe effectiever het is voor dit beroepsproduct. Ter inspiratie voor het opstellen van de vragenlijst, is het boek ‘Praktijk onderzoek’ (Van der Donk, 2009) geraadpleegd. Vervolgens is er antwoord gezocht op de volgende vraag: ‘wat wil ik precies te weten te komen na het afnemen van de vragenlijst?’. Op deze manier is er een korte vragenlijst opgesteld waarin de volgende vragen zijn opgenomen: 1. Op welke manier differentieer jij weleens in je lessen? 2. Anders namelijk: … 4 3. Vind je dat er voldoende faciliteiten zijn om op verschillende manierente kunnen differentiëren? Denk aan ruimte: genoeg tafels/stoelen, klassenopzet enz. 4. Noem voorbeelden van differentiatie in jouw lessen die erg goed bevallen en anderen docenten kunt aanraden. Wat doe jij allemaal aan differentiatie? 5. Wat voor tips geef jij docenten die nog helemaal niet differentiëren in de les maar het wel willen? Hoe kunnen zij volgens jou beginnen met differentiëren in de les? 6. Wat vinden leerlingen volgens jou een prettige manier van differentiatie? Waar liggen de behoeftes? (Denk aan je mentorklas) De laatste vraag, vraag 6, is geformuleerd naar aanleiding van wat er in de vergadering besproken is over de oudergesprekken. Veel ouders hebben de behoeftes van hun kind besproken met de mentoren waarbij een aantal hebben aangegeven dat hun kind extra uitleg nodig heeft. Met name bij vakken waarin het kind zwak is. Verder zijn de bovenstaande vragen informeel geformuleerd, aangezien het collega’s zijn. Als verwachting wordt er gedacht aan verlengde instructie. Dit is een manier om extra instructie te geven aan leerlingen die daar behoefte aan hebben terwijl andere door kunnen gaan. Op deze manier is niemand van elkaar afhankelijk en kan iedereen op zijn tempo verder werken. Toch zullen misschien docenten dit ook allemaal op verschillende manieren aanpakken. 2.2.3 RESULTATEN EN CONCLUSIES Resultaten: De resultaten zijn verwerkt in grafieken en tabellen. Dit is automatisch gedaan door ‘googledrive’. Het voordeel is dat men geen fouten kan maken en alles nu automatisch digitaal wordt opgenomen in de uitkomsten wat ook een stuk minder tijdrovend is. Helaas hebben er maar 4 docenten deelgenomen aan dit onderzoek maar gelukkig wel de vier docenten die aangeraden waren om te ondervragen. Bij de eerste vraag heeft 75% aangegeven dat zij differentiëren op basis van niveau/prestatie/sterk & zwak en 25% op meervoudige intelligenties. Daarnaast hebben drie docenten aangegeven dat zij vooral ook differentiëren op basis van niveau, volgens de meervoudige intelligenties van Gardner en op basis van behoefte van de leerling in samenwerking met het HGW (handelingsgericht werken. Deze twee vragen geven antwoord op deelvraag 3. Bij vraag 3 geeft er een docent aan dat er in de meeste groepen voldoende ruimte is om te differentiëren en beantwoordt deelvraag 5. Een andere docent zegt: ‘indien je als docent wil differentiëren zijn er legio mogelijkheden’. Daarbij is het woord ‘wil’ in blokletters weergegeven. Nog een andere docent geeft aan dat er altijd wel een mogelijkheid is en de laatste docent zegt: ‘niet altijd, maar vooral ook de voorbereidingstijd die hiervoor nodig is, is gewoon niet altijd haalbaar. 5 Daarna worden bij vraag vier voorbeelden gegeven van differentiatie die de docenten zelf inzetten en haalbaar/efficiënt vinden. Dit zijn voorbeelden die deelvraag 4 beantwoorden. Hier volgende de ideeën die voortkomen uit vraag 4: 6. Instructietafel (verlengde instructie geven). 7. De meervoudige intelligentie van Gardner wordt als een fijne manier ervaren. Aangezien de leerling zelf mag kiezen welk talent hij/zij inzet. Deze docent laat bijvoorbeeld over het onderwerp vulkanen de leerling zelf kiezen of zij hier een liedje over schrijven, brief over schrijven, een vulkaan knutselen of een vulkaan tekenen. 8. In groepjes werken met verschillende niveaus, leerlingen op niveau laten werken, extra oefenen en uitdaging, verlengde instructie. 9. Sterkere leerlingen de zwakkeren laten uitleggen; uitgebreidere instructie voor de zwakkere leerlingen terwijl de sterkere al aan het werk gaan. Vervolgens komen uit vraag 5 tips naar voren voor docenten die graag willen differentiëren in de les maar niet weten hoe. Een docent geeft aan dat je het niveau van leerlingen moet bepalen en dit in kaart brengen. De tweede docent denkt dat je zou moeten beginnen met niveaudifferentiatie. Dus aan hand van de behaalde resultaten op de toets en dat als uitgangspunt nemen voor je differentiatie. De volgende docent geeft als tips om eerst te beginnen met bijvoorbeeld uitleg te geven, of extra oefening of juist uitdaging. Als laatst wordt aangegeven: ‘door minder/meer instructie. Uiteindelijk geven de uitkomsten van deze vraag antwoord op deelvraag 3 maar sluiten ook aan op deelvraag 4. De laatste vraag van de vragenlijst is gebaseerd op waar, volgens de mentor, de behoeftes van hun leerlingen liggen als we kijken naar differentiatie. Deze vraag beantwoordt deelvraag 5. Hierop geven docenten verschillende antwoorden: - ‘Individuele instructie’ - ‘Ik denk dat wanneer je differentieert met een werkvorm die dicht bij de leefwereld van de leerling staat, er meer intrinsieke motivatie zal optreden. Zie bijvoorbeeld de meervoudige intelligenties. Hierdoor raken de leerlingen intrinsiek gemotiveerd. Bij het differentiëren op niveau kunnen er nogal eens scheve gezichten ontstaan wanneer je dit niet goed begeleidt. - Extra uitleg of juist eerder dan de rest aan het werk gaan, vooruit mogen werken, extra uitdaging als ze dit willen. - Verlengde instructie. 6 Conclusie: Opvallend is dat de verwachting die beschreven staat onder het kopje ‘Aanpak en middelen’, daadwerkelijk klopt. Er wordt namelijk geconcludeerd dat ‘verlengde instructie’ het meest naar voren komt in de uitslag. Gezien de resultaten in het geheel, kan men de volgende conclusie trekken: het is belangrijk om het niveau van de leerlingen in kaart te brengen aan de hand van de behaalde resultaten. Pas dan kun je handelingsgericht werken(HGW). Een leerling die bij een vak zwak is hoeft niet ook zwak te zijn bij andere vakken. Daarna is het ‘wil’ erg van belang. Zolang je als docent wilt differentiëren zijn er genoeg manieren die ingezet kunnen worden. Vervolgens komt naar voren dat je zonder enige benodigdheden aan faciliteiten, met behulp van verlengde instructie al heel erg kan voldoen aan de behoefte van een leerling. Toch geeft er docent aan in de vragenlijst dat er niet altijd voldoende ruimte is in de klaslokalen. Echter is het wel van tevoren bekend in welk lokaal men moet lesgeven waardoor je je voorbereiding daarop kunt aanpassen. Een andere docent geeft aan dat het niet altijd haalbaar is omdat het te veel voorbereidingstijd kost. Hier geeft een andere docent die ook de vragenlijst ingevuld heeft een mooi antwoord. Namelijk door het inzetten van meervoudige intelligenties. De aardrijkskunde docent behandelt in zijn thema ‘de vulkaan’ en zijn doel is om leerlingen te leren wat een vulkaan is, wat het doet etc. Zonder alles uit te denken geeft hij de keus aan leerlingen hoe zij aan de slag willen gaan met dit onderwerp. Leerlingen bedenken zelf wat zij willen en er zullen dan gevarieerde keuzes naar voren komen. Het is dus niet belangrijk dat iedereen hetzelfde doet, als ze maar dezelfde leerdoelen behalen. Wanneer je materiaal moet ontwerpen op verschillende niveaus zal dit extra tijd kosten maar uit het onderzoek komt naar voren dat de behoeftes van de leerlingen met name liggen bij ‘extra instructie’. Je kunt als docent extra oefenmateriaal ontwikkelen maar dat zal tijd kosten. Om tijd te besparen zou er extra instructie gegeven kunnen worden op andere manieren, bijvoorbeeld aan de hand van een instructietafel of verlengde instructie. Een docent gaf ook aan dat als iedereen in de klas start met zelfstandig werken, de docent een instructietafel kan creëren waar leerlingen komen zitten die behoefte aan extra uitleg hebben. Aansluitend hierop, wordt door een docent aangegeven dat er scheve gezichten kunnen ontstaan tussen leerlingen en dat je daarom als docent het goed moet organiseren wanneer je bepaalde leerlingen aan een instructietafel laat zitten. Hierbij is het voorstelbaar dat een kind niet als zwakkeling beschouwd wil worden en dus daarom het voor schut/niet stoer/kleinerend/dom kan vinden om aan de instructietafel te gaan zitten. Een goede instructie en communicatie met de leerlingen is dus van groot belang! 7 2.3 LITERATUURVERKENNING 2.3.1 INLEIDING Er zijn drie deelvragen ontworpen die zich richten op de theorie waarvan één deelvraag ook praktijk gerelateerd is. Deze luiden als volgt: 1. Waarom differentiatie in de lessen? 2. Welke vormen van differentiatie zijn er? 3. Op welke manieren kan er gedifferentieerd worden in de lessen? Voordat er antwoord gegeven kan worden op deelvraag 1, moet het eerst duidelijk zijn wat differentiatie inhoudt. Vervolgens gaan we in op wat het belang van differentiatie is en welke vormen van differentiatie er zijn. In het praktijkonderzoek is onderzoek gedaan naar ideeën van docenten die werkzaam zijn op het Anna van Rijn College Harmonielaan, in de onderbouw. Vervolgens wordt nu literatuur geraadpleegd om nog meer manieren te achterhalen. Daarbij is Fred Janssen een belangrijke bron die informeert over ‘uitdagend differentiëren in de les’. Tot slot leidt de gevonden informatie tot een compleet beroepsproduct. 2.3.2 Waarom moeten docenten differentiëren in de les? Voordat er antwoord gegeven wordt op deze deelvraag wordt eerst kort toegelicht wat differentiatie überhaupt inhoudt. Daarna wordt helder waarom het als docent belangrijk is om te differentiëren in je lessen. Volgens Simons (1995) verschillen leerlingen in: - Indirecte kenmerken: sekse, sociaal milieu, - Algemeen psychologische kenmerken: intelligentie, - Directe kenmerken: prestaties, leesvoorkeuren, interesse of motivatie. Leerkrachten moeten juist verschillen benadrukken om eigenheid, talenten, leerstijl en behoeftes te respecteren. Ze moeten zich dus vooral op directe kenmerken richten, als leervoorkeuren en interesse. De leraar kan het lesmateriaal laten aansluiten op de belevingswereld van de leerlingen waardoor er meer interesse en motivatie komt bij de leerling. Op de andere kenmerken (die hierboven genoemd worden) hebben ze weinig invloed. Men dacht dat differentiatie al automatisch plaats had gevonden door de keuze en soort van voortgezet onderwijs (Berben, 2013a). Echter is dat niet het geval en is het op ieder school van belang dat er sprake is van maatwerk. De docenten, op welk school dan ook, zouden zich moeten afvragen wat het maximale is dat een leerling kan bereiken en wat hij daarvoor van de docent nodig heeft. Het beleid van de overheid heeft zich jarenlang gericht op het bestrijden van de achterstanden en om te de verschillen kleiner te maken (convergente differentiatie.) Momenteel is er meer aandacht voor excellentie en talentontplooiing (divergente differentiatie.) De termen ‘differentiëren’ en ‘het omgaan met verschillen’ worden vaak in één adem genoemd maar zijn verschillend. 8 Het omgaan met verschillen betekent dat je klassikaal rekening houdt met de verschillen tussen de leerlingen en als je differentieert ben je bewust bezig met het verder helpen van individuele leerlingen, al dan niet in een groepje. Kortom, differentiatie is een didactische uitwerking van het omgaan met verschillen. De definitie die hieruit voortvloeit: ‘Differentiëren is het bewust, doelgericht aanbrengen van verschillen in instructie, leertijd of leerstof binnen een (heterogene) groep of klas leerlingen, op basis van onder andere hun prestaties (Reezigt, 1999 & Leenders, 2002). Toelichting op de schuingedrukte aspecten uit deze definitie: - Bewust: je observeert je eigen leerlingen met hun eigen onderlinge verschillen. Je hebt op deze leerlingen de lessen bewust voorbereid want differentiatie is niet zomaar, je bereidt je erop voor. - Doelgericht: je werkt vanuit lesdoelen en je stelt scherpe doelen. Je kunt voor meerdere doelen kiezen, op basis van de verschillende groepen leerlingen in de klas. - Heterogeen: er bestaan veel combinatieklassen zoals vmbo-basis/kader, mavo/havo of havo/vwo, dus niveauverschillen. (Belangrijk is dat elke klas heterogeen is. Dé mavoklas bestaat niet want ook daarin zullen verschillen zitten tussen leerlingen. Niet iedereen is gelijk) - Prestaties: differentiatie is vaak op basis van prestaties van leerlingen. Groepjes worden vaak ingedeeld naar de toetsresultaten maar kunnen ook ingedeeld worden naar motivatie of leervoorkeur. Volgens Bosker (2005) zorgt men voor de meest gunstige resultaten met differentiatie door rekening te houden met sterke en zwakke leerlingen door meer op maat te werken. De voordelen zijn namelijk: Lesvoorbereiding: bewuster Efficiënte lessen: waar draait het om Methodeonafhankelijk Lesdoelen: op verschillend niveau Opbrengstgericht Klassenmanagement: minder klassikaal. Tot slot melden de inspectie en het ministerie het volgende: ‘leraren moeten lesstof, instructie en beschikbare tijd beter afstemmen op capaciteiten van de individuele leerlingen.’ Het waarderingskader van de inspectie 2013: Kwaliteitsaspect 8: • Leraren gebruiken bij de vormgeving van hun onderwijs analyse van prestaties van lln. • Leerlingen krijgen effectieve feedback op hun leerprestaties. • Leraar stemt instructie af op verschillen tussen lln. • Leraar stemt verwerking af op lln. (Schoolplan, 2016) 9 Welke vormen van differentiatie zijn er? Grofweg zijn er twee manieren om te differentiëren. De eerste manier is binnen klassenverband. Dit wordt interne differentiatie genoemd. De tweede is externe differentiatie, het bepaald type van voortgezet onderwijs. In de les zijn er twee manieren van differentiatie te onderscheiden, namelijk de divergente differentiatie en convergente differentiatie. Divergente differentiatie. Alle leerlingen wordt onderwijs geboden dat is afgestemd op hun niveau als individu. Hierdoor kunnen grote verschillen ontstaan, omdat aan goede leerlingen hogere eisen worden gesteld dan aan zwakke leerlingen. Klassikale instructie is hierbij soms niet meer mogelijk omdat elke leerling in feite individueel instructie krijgt. Wanneer is er sprake van divergente differentiatie? - Leerlingen leren op zelfstandige wijze of in een niveaugroep. De leerling doet dit met eigen doelen, instructie en verwerkingsvormen. - Deze vorm van differentiëren komt tegemoet aan de instructiebehoefte van de leerling. - De verschillen tussen de leerlingen nemen met deze manier van differentiatie toe waardoor er nog meer differentiatie nodig is. Convergente differentiatie. Deze vorm van differentiëren is erop gericht de verschillen tussen leerlingen te verkleinen en ze allen dezelfde minimumdoelen te laten behalen. Leerlingen die moeite hebben met de minimumdoelen krijgen extra begeleiding. Goede leerlingen krijgen verrijking als ze hun werk af hebben, bijvoorbeeld opdrachten die complexer zijn en dieper ingaan op het onderwerp. Wanneer is er sprake van convergente differentiatie? - Belangrijk is dat de les gezamenlijk begint en eindigt door bijvoorbeeld de lesdoelen te bespreken en aan het einde deze te checken. - De hele groep behaalt minimaal dezelfde doelen. Er zijn verschillen in instructie, begeleide oefening en verwerking. - Zwakke leerlingen krijgen extra instructie en begeleiding. - Snelle leerlingen hebben extra verwerkingsopdrachten en/of specifieke verwerkingsvormen. - Werken in homo- en heterogene groepen wordt afgewisseld (Berben & van Teeseling, (2014). 10 Fred Janssen geeft in zijn boek ‘Uitdagend differentiatie’, tips om te differentieren en geeft aan dat goed onderwijs vele gezichten heeft. Je kunt namelijk elk onderwerp uit je schoolvak op honderden manieren geven. De voorbeelden zijn opgenomen in de handleiding, het beroepsproduct zelf. Belangrijk is dat de lessen met elkaar gemeen hebben dat ze gebaseerd zijn op een beperkt aantal prinipes van goed onderwijs. Echter wordt in iedere les het onderwerp vanuit een andere kant of perspectief benaderd, waardoor er andere aspecten van het onderwerp oplichten en leerlingen dus ook andere zaken leren naast de kern van de leerstof. De vraag is ‘Hoe kan je onderwijsrepertoire blijvend uitbreiden, zodat je je schoolvak op heel veel verschillende manieren en telkens weer anders kan geven. Op deze manier kan rekening gehouden worden met de meervoudige intelligenties van Gardner. - ‘Het ter beschikking hebben van een breed onderwijsrepertoire heeft een aantal belangrijke voordelen voor je als docent: Je vakkenis verrijkt zich voortdurend als jij of je leerlingen onderwerpen telkens vanuit een ander kant benaderen. Je leert veel nieuws over je leerlingen als je regelmatig van aanpak verandert. Je bent beter in staat om je eigen onderwijsidealen handen en voeten te geven. Je bent beter in staat om in te spelen en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Je kunt makkelijker inspelen op en omgaan met veranderingen in je schoolvak.’ (Janssen, Hulshof, & van Veen, 2016, p. 9) Kort samengevat ben je in staat meer uit jezelf, de leerlingen en je vak te halen door blijvend je onderwijsrepertoire uit te breiden. 2.3.3 Conclusies Na het lezen van de literatuur is voldoende informatie verzameld om antwoord te kunnen geven op de laatste literatuur gerelateerde deelvragen. Als eerst is onderzocht wat differentiatie inhoudt om deelvraag 1 verder te kunnen beantwoorden. De definitie van differentiëren is: ‘Differentiatie is de onderwijskundige oplossing voor het omgaan met verschillen in het onderwijs (Bosker, 2005).’ 11 De vraag die men zichzelf moet stellen is: ‘Wat is het maximale dat deze leerling kan bereiken en wat heeft hij daarvoor van mij nodig?’ Het is dus van belang dat er maatwerk is omdat het een didactische uitwerking is van het omgaan met verschillen. Daarna is onderzocht naar waarom het belangrijk is om te differentiëren in de lessen. ‘Bewust, doelgericht aanbrengen van verschillen in instructie, leertijd of leerstof binnen een (heterogene) groep en klas leerlingen, op basis van onder andere hun prestaties (Reezigt, 1999 & Leenders, 2002).’ Dit is de reden waarom er gedifferentieerd moet worden. Als docent moet je kunnen voldoen aan de verschillen van leerlingen als individu zoals sekse, interesse, sociaal milieu, intelligentie, prestaties, interesse of motivatie, lees- en leervoorkeuren (Simons, 1995). Concluderend uit de theoriegerichte deelvraag (deelvraag 3) zijn er twee vormen van differentiatie en verschillende manieren om differentiatie in de les toe te passen. De twee vormen zijn convergente en divergente differentiatie waarbij de een gebaseerd is op de interne differentiatie (binnen klasverband) en externe (bepaald type onderwijs). Ondertussen is voor deze deelvraag ook onderzoek gedaan in praktijk om te achterhalen welke vormen de huidige docenten kennen. Volgens Meike Berben en Mirjam van Teeseling (2014), zijn er ook verschillende manieren waarop gedifferentieerd kan worden: - In instructie - In leerstof - In leertijd - Op grond van leervoorkeuren (meervoudige intelligenties, de leercyclus van Kolb). - In toetsing. Tenslotte kunnen we uit deelvraag 3 en 4 concluderen dat de docenten van het Anna van Rijn College Harmonielaan vooral de volgende twee manieren zien als een effectieve manier van differentiatie in de les en het meest toepassen: - Differentiëren op basis van meervoudige intelligenties - Differentiëren door middel van verlengde instructie. Een voorbeeld hiervan is genoemd door de docent Aardrijkskunde tijdens het praktijkonderzoek, aansluitend op de theorie van Fred Janssen, is zijn les met het onderwerp ‘Vulkaan’. Zo liet hij zijn leerlingen een vulkaan tekenen, een vulkaan knutselen, een liedje schrijven of een brief schrijven over een vulkaan. Als laatste is het van belang welke voorwaarden de vmbo-docenten stellen om überhaupt te kunnen differentiëren. Op deelvraag 5 worden verschillende antwoorden gegeven. In het algemeen zijn de docenten tevreden over de faciliteiten waarbij een docent het volgende aangeeft: ‘indien je maar als docent wil differentiëren zijn er legio mogelijkheden’. Daarbij wordt iets moois aangegeven, namelijk dat er eerst überhaupt de wil moet zijn om te differentiëren. 12 Daarnaast geven de andere twee docenten aan dat er voldoende ruimte is en er altijd wel ruimte is. Als laatste komt de voorbereidingstijd weer naar voren omdat dat volgens een docent een probleem kan zijn waardoor differentiatie toch niet haalbaar wordt. Er is gekeken naar de ruimtes op de locatie Harmonielaan en deze bezitten allemaal voldoende tafels en stoelen. Daarnaast ook voldoende ruimte om de klassenopzet te kunnen aanpassen naar eigen wens. Tot slot kan geconcludeerd worden dat iedere docent kan differentiëren wanneer die behoefte er is. De klaslokalen voldoen aan de voorwaarden en uit de theorie blijkt dat er veel mogelijke manieren zijn om te differentiëren. Er is dus ook altijd een manier voor docenten met tijdgebrek. Zoals de aardrijkunde docent ook als voorbeeld gaf kan het zonder voorbereidingstijd erg makkelijk gaan wanneer er een goed onderwerp aan bod komt in de les. Leerlingen zijn zelf vaak ook creatief genoeg. Verder is verlengde instructie een manier om te differentiëren waarmee je als docent zonder extra voorbereidingstijd aan de behoeftes van de leerlingen kunt voldoen. Dit geldt echter wel voor de leerlingen die dat onderwerp nog lastig vinden. Aangezien dit ook een wil is vanuit ouders kunnen docenten zodra de klas aan het werk gaat, extra aandacht geven aan de leerlingen die daar behoefte aan hebben. Op deze manier worden de wensen van ouders en leerlingen vervuld en zal de school en de docent er profijtvaan hebben wanneer er daardoor hogere scores naar voren komen. Kortom, alle deelvragen zijn beantwoord met behulp van praktijk- en literatuuronderzoek. Met behulp van deze antwoorden op de deelvragen kan de onderzoeksvraag van dit onderzoek: ‘Hoe kan ik ervoor zorgen dat de docenten, die in de onderbouw lesgeven aan vmbo-leerlingen van het Anna van Rijn College, differentiëren in de les?’, beantwoord worden. Een verzameling van ideeën die voortkomen uit de digitale vragenlijsten, de uitkomsten van de deelvragen zullen bijdragen aan het ontwerpen van een geschikte handleiding voor docenten om op een effectieve manier te kunnen differentiëren in de les. Daarbij zal rekening gehouden worden met het tijdgebrek dat de vmbodocenten aangeven. Zo zal er een handleiding ontstaan voor alle vmbo-docenten van het Anna van Rijn College Harmonielaan die handvatten bevat om te differentiëren en voldoet aan wensen. Het doel is om in kleine stappen te beginnen. Uiteraard zal rekening gehouden worden met de ontwerpeisen die bijdragen aan een effectief product dat vanaf heden ingezet kan worden door het managementteam. Het is namelijk essentieel van belang dat docenten differentiëren in de lessen. 13 Hoofdstuk 3: Het beroepsproduct 3.1 ONTWERPEISEN De resultaten van de praktijk- en literatuurverkenning geven voldoende informatie om de ontwerpeisen voor het product op te stellen. De tips van de respondenten van de praktijkverkenning in combinatie met de verkregen informatie uit de literatuurverkenning vormen de basis voor het opstellen van deze eisen. Daarnaast zijn de eisen van de opdrachtgever, Petra Kemp, ook van belang. De eisen die aan het product worden gesteld zijn als volgt: - Het product moet compact, duidelijk en overzichtelijk zijn en waar nodig geconstrueerd in een tabel. - Het moet direct inzetbaar zijn. - Het product moet tips/inspiratie geven aan docenten die net beginnen te differentiëren in de les. - Er moet een opbouw zitten in de tips om te differentiëren zodat docenten beetje voor beetje meer kunnen inzetten of ook op andere manieren kunnen differentiëren. - Naast tips van manieren moeten er tips komen over hoe een beginnend docent kan beginnen met differentiatie (Berben & van Teeseling, 2014). Deze ontwerpeisen zijn goed te realiseren door het product te ontwerpen met behulp van tabellen en voorbeelden van differentiatie in een Word-bestand. De tips zullen voortbestaan uit literatuur van Fred Janssen en Meike Berben en Mirjam van Teeseling. Daarnaast zullen de tips uit de vragenlijsten opgenomen worden in de handleiding. Met behulp van hoofdstukken wordt een duidelijk overzicht weergegeven over de inhoud. Belangrijk is dat de tips voldoen aan de behoeftes van zowel leerlingen als docenten en de schoolleiding. Door het in acht nemen van deze vijf ontwerpeisen bij het ontwerpen en construeren van het product, is het geschikt als middel en kan deze vmbo-breed gebruikt worden. Dit zal gedaan worden wanneer dit product een akkoord krijgt van de opdrachtgever en het idee is om themabijeenkomsten te verzorgen voor docenten waarbij de handleiding als hulpmiddel gebruikt zal worden. Op deze manier wordt het product een oplossing voor de probleemsituatie die onderzocht is tijdens dit onderzoek. 14 3.2 VORMGEVING PRODUCT Het onderwerp van het beroepsproduct is het bieden van ondersteuning aan leerlingen door als docent te differentiëren in de les. Het biedt een handvat voor de docenten van het Anna van Rijn College Harmonielaan waarvan de leerlingen, het managementteam en de docent zelf profijt van hebben. De handleiding bevat de volgende hoofdstukken: - Inleiding - Vormen van differentiatie - Differentiëren: variëren in begeleiding - Differentiëren: verlengde en verkorte instructie - Tips en voorbeelden van werkvormen - Voorbeelden uit de praktijk - Bijlage: Blooming lessen Met behulp van deze handleiding kunnen docenten op een makkelijke/effectieve manier differentiëren in de les. Er worden tips gegeven over de aanpak wanneer een docent voor het eerst wilt differentiëren in de les. Het is vooral een handleiding dat voorbeelden van manieren om te differentiëren bevat met een stuk informatie over wat differentiatie inhoudt. Gedurende het onderzoek zal er samengewerkt worden met Petra Kemp, de opdrachtgever. Uiteindelijk zal gekeken worden hoe er een themabijeenkomst verzorgd kan worden met het product als middel. De handleiding zal in ‘Hardcopy’ gegeven worden aan de directrice en de opdrachtgever. Daarnaast zal de digitale versie gestuurd worden zodat het managementteam het een plekje kan geven waar alle docenten er makkelijk bij kunnen. Op deze manier kan het altijd teruggevonden worden. Het daadwerkelijke product, de handleiding, is te vinden in de bijlage als ‘Bijlage 3A’ op pagina 20 van dit dossier. 15 4. Presentatie en evaluatie. 4.1 PRESENTATIE Het uiteindelijke product, de leerstofplanner met alle activerende werkvormen en les ideeën die in leerjaar 1 ingezet kunnen worden naast de methode, zal gepresenteerd worden aan de sectie Duits van het Anna van Rijn college, locatie Harmonielaan. De sectie Duits bestaat uit de sectieleider Funda Canbolat en Petra Kemp, de schoolopleider. De stagiair van Petra Kemp zal hierbij ook aanwezig zijn (Joey Krauwweel). Het product zal uitgedeeld worden tijdens de eerstvolgende studiedag. Tijdens het presenteren van het product op woensdag 25 januari, wordt getoond hoe deze docenten kunnen differentiëren. Bij de presentatie zal eveneens antwoord gevraagd worden op de volgende vragenlijst om na te gaan of het product zich voldoet aan de eisen die gesteld waren: 1. Is het product compact, duidelijk/overzichtelijk geconstrueerd in een tabel? 2. Is het product direct inzetbaar? 3. Zijn er voldoende manieren van differentiatie te vinden in de handleiding? 4. Sluiten deze manieren van differentiatie aan bij onze docenten en school? 5. Is de handleiding aantrekkelijk genoeg om de docenten te motiveren om te differentiëren? 6. Kortom, voldoet het product aan alle eisen of kan er nog wat toegevoegd en/of aangepast worden om dit product te verbeteren? Deze vragenlijst zal ingevuld worden door Petra Kemp na het product uitgebreid bestudeerd te hebben. 16 4.2 EVALUATIE Voor het evalueren van het product is er gebruikt gemaakt van bovenstaande vragenlijst door de betrokkenen docenten en Petra Kemp zelf. Deze personen (docenten die deelgenomen hebben aan het praktijkonderzoek) zullen bevraagd worden omdat zij betrokken zijn bij de probleemsituatie en hun feedback dus van groot belang is bij het eventueel verbeteren van het gerealiseerde product. De vragen waaruit de vragenlijst bestaat zijn in samenwerking bedacht met Petra Kemp omdat zij ten slotte de opdrachtgever is. De vragen zijn gekoppeld aan de ontwerpeisen, zodat het eenvoudig zal zijn om na te gaan of er aan de opgestelde ontwerpeisen is voldaan. De resultaten van de vragenlijst tonen aan dat alle ontwerpeisen in acht genomen zijn bij het realiseren van het product. Hieruit blijkt dat er niets meer aangepast hoeft te worden aan het product zelf. Daarnaast blijkt ook uit het beoordelingsformulier dat alles naar wens is, aangezien er overal een cirkel staat om het getal ‘5’. Vraag 1 2 3 4 5 6 17 Respondent 1 Ja Ja Ja Ja Ja Ja Respondent 2 Ja Ja Ja Ja Ja Ja Bijlagen. BIJLAGE 2A. ONDERZOEKSINSTRUMENTEN PRAKTIJKVERKENNING 18 19 BIJLAGE 3A. HET BEROEPSPRODUCT HANDLEIDING Differentiëren is te leren! Beroepsproduct: Funda Canbolat 1603060 20 Inhoud 1. Inleiding 2. Vormen van differentiatie 3. Differentiëren: variëren in begeleiding 4. Differentiëren: verlengde en verkorte instructie 5. Tips en voorbeelden van werkvormen 6. Voorbeelden uit de praktijk 7. Bijlage: Blooming lessen 21 1. Inleiding Tijdens het schooljaar 2015-2016 is er geconstateerd door de inspectie maar ook tijdens lesbezoeken van teamleiders, dat er geen of te weinig sprake was van differentiatie in de les. Sommige docenten hebben de themabijeenkomsten: ‘Differentiëren is te leren’ gevolgd en andere hebben op de opleiding al colleges gehad over ‘differentiëren in de lessen’. Toch blijkt dat veel docenten ook nog niet goed het inzicht hebben wat differentiëren in de les inhoudt en op welke manieren je kunt differentiëren. Dit komt omdat het een nieuw onderwerp is en voorheen nog niet werd aangeboden op de opleidingen. Deze handreiking is niet alleen voor docenten die onbekend zijn met differentiëren, maar ook voor alle anderen die het wel kennen maar nog niet echt uitvoeren. Voorafgaand is het belangrijk dat je je leerlingen kent en weet wie wat aan kan. De leerlingen hebben in magister allemaal hun eigen niveau staan maar toch kunnen ze ergens erg zwak in zijn terwijl ze bij een ander weer erg sterk zijn. Maak dus een overzicht voor je zelf wie er bij jou in de klas de sterke en zwakke leerlingen zijn zodat de sterke uitgedaagd kunnen worden en de zwakke niet vergeten worden maar ook extra begeleid worden. In deze handreiking voor differentiatie zijn tips en voorbeelden van werkvormen opgenomen. Aanvullend voorbeelden uit de praktijk van andere VO-scholen. De voorbeelden zijn ook te vertalen naar andere vakken dan die in het voorbeeld genoemd worden. Deze hebben zichzelf in de praktijk bewezen als succesvolle aanpak. De handreiking is bedoeld om kennis en ideeën over differentiatie in de les op te doen om ervoor te zorgen dat alle collega’s zoveel mogelijk dezelfde werkwijze hanteren. Tot slot: ‘veel succes en plezier bij het toepassen van differentiatie in je lessen. En natuurlijk staat daarbij het belang van goed onderwijs afgestemd op de onderwijsbehoeftes van de leerlingen voorop!’ 22 2. Vormen van differentiatie Er zijn twee manieren van differentiatie in de les te onderscheiden: - Divergente differentiatie Convergente differentiatie Divergente differentiatie. Alle leerlingen wordt onderwijs geboden dat is afgestemd op hun niveau. Hierdoor kunnen grote verschillen ontstaan, omdat aan goede leerlingen hogere eisen worden gesteld dan aan zwakke leerlingen. Klassikale instructie is hierbij soms niet meer mogelijk omdat elke leerling in feite individueel instructie krijgt. Convergente differentiatie. Deze vorm van differentiëren is erop gericht de verschillen tussen leerlingen te verkleinen en ze allen dezelfde minimumdoelen te laten behalen. Leerlingen die moeite hebben met de minimumdoelen krijgen extra begeleiding. Goede leerlingen krijgen verrijking als ze hun werk af hebben, bijvoorbeeld opdrachten die complexer zijn en dieper ingaan op het onderwerp. Vaststellen (cruciale) doelen die door alle leerlingen gerealiseerd moeten worden Vaststellen wie de risicoleerlingen zijn (zwakke en heel sterke leerlingen) Organiseren van de les (instructie en verwerking) Verzorgen van gedifferentieerde instructie en/of verlengde instructive Extra instructie en goede uitdagende herhalingsopdracht voor voor sterke zwakke leerlingen 23 Zelfstandige verwerking Verzorgen en geven van feedback leeractiviteiten leerlingen of onderpresteerders 3. Niveau van de leerlingen in kaart brengen Zoals in de inleiding al beschreven staat is het belangrijk dat elke docent het niveau van de leerlingen in kaart brengt. Daarmee weten we welke leerlingen extra instructie en begeleiding nodig hebben of welke leerlingen er uitgedaagd moeten worden. Naast de gegevens uit Magister kan een observatie van leerlingen in de klas een hulpmiddel zijn. Sommige docenten zien het al meteen en sommige docenten zullen dat nog moeten observeren. Elke docent moet zicht hebben op: - Welke leerlingen ‘instructieonafhankelijk’ zijn en zonder extra begeleiding des lesdoelen niet behalen. - Welke leerlingen ‘instructiegevoelig’ zijn en dus met een korte uitleg meteen aan de slag kunnen. - Welke leerling extra instructie hebben (instructieafhankelijk). Extra begeleiding kan nodig zijn omdat de lesstof moeilijk is of juist te makkelijk. Naast de niveaus is het ook handig om op de hoogte te zijn van de leervoorkeuren, samenwerkingsvaardigheden en ondersteuningsbehoeften van de leerlingen. Deze kunnen opgenomen zijn door de mentoren in het groepsplan. 4. Differentiëren: variëren in begeleiding Het belangrijkste doel van differentiëren is het aansluiten op de onderwijsbehoeften van de leerlingen. Differentiëren in de klas kan door verschillende vormen van instructie te hanteren, bijvoorbeeld verlengde of verkorte instructie. Ook kan worden aangesloten op het (denk)niveau van de leerlingen door te variëren in groepssamenstelling en werkvormen en in de intensiteit van de begeleiding van leerlingen. De taxonomie van Bloom kan helpen bij het aansluiten op het niveau van de leerlingen. Bij deze taxonomie gaat het om twee soorten denkvragen: lagere en hogere orde denkvragen (zie ook de bijlage bij deze handreiking). Hogere orde denkvragen: 1. Creëren 2. Evalueren 3. Analyseren Lagere orde denkvragen: 4. Toepassen 5. Begrijpen 6. Onthouden. Hogere orde denkvragen zijn van belang voor snelle, sterke leerlingen en onderpresteerders. Uiteraard moeten deze leerlingen ook toekomen aan de lagere orde 24 denkvragen. 5. Differentiëren: verlengde en verkorte instructie Als je uitgaat van differentiëren op drie cognitieve niveaus kun je de leerlingen verdelen in drie instructieniveaus: basis-, verlengde en verkorte instructie. Verlengde instructie, voor leerlingen die extra instructie nodig hebben, kan bestaan uit het bieden van visualisering en concretisering, het aanbieden van extra denkstappen of het bieden van een oplossingsstrategie. Leerlingen die de stof al (grotendeels) beheersen kunnen genoeg hebben aan een verkorte instructie. Na een deel van de basisinstructie gaan zij zelfstandig aan het werk, al dan niet met geselecteerde opgaven. Ook kunnen bij de verwerking van de stof herhalingsopdrachten worden weggelaten. Na de verwerking van de stof kunnen de leerlingen gebaat zijn bij verrijkende, en bij hun denkniveau passende, opdrachten. Opstelling Denk hierbij organisatorisch hoe je de klas wilt indelen. Dit kan op verschillende manieren maar belangrijk is dat je ondertussen het toezicht op de klas en andere leerlingen niet verliest. Een goede manier kan zijn om de voorste rij voor je bureau te gebruiken voor leerlingen die extra instructie willen. Een tip van Anke Hylkema: ‘je kunt in het midden een u-vorm maken voor je bureau waar leerlingen komen zitten die extra uitleg nodig hebben. Aan de zijkanten maak je dan nog rijen met 2 tafels naast elkaar en daar werken de leerlingen zelfstandig. Als leerlingen hieraan wennen kan het zo zijn dat zij vanzelf bij de u-vorm komen wanneer zij iets niet snappen of extra instructie willen.’ Belangrijk is dat je het goed overbrengt! Wijs bijvoorbeeld de leerlingen aan en geef van tevoren ook uitleg over de u-vorm. Leerlingen moeten zich op hun gemak voelen en niet het gevoel krijgen dat de leerlingen in de u-vorm dom zijn! Werkafspraken - welke werkafspraken maak je vooraf met de leerlingen? Denk aan geluidsniveau en het bewaken daarvan. - maak je gebruik van middelen zoals een ‘stoplicht’ of een codering? Voorbeeld stoplicht: stoplicht geeft roos aan betekent ‘werken in stilte’, de kleur oranje: overleggen mag op fluistertoon’, en de kleur groen: ‘praten op normaal geluidsniveau is toegestaan’. Voorbeeld codering van Peter Teitler (Lessen in orde, 2009): werken in ‘ZS’ (zelfstandig in stilte of ‘ZF’ (zelfstandig werken op fluistertoon). Gedrag van de docent - Maak je gebruik van een vaste looproute? Op deze manier weten leerlingen wanneer zij aandacht krijgen en hun vragen kunnen stellen. Tevens zorgt dit voor dat de aandacht verdeeld is over alle leerlingen. - Hoe maak je aan de leerlingen duidelijk wat ze moeten doen? 25 Materiaal - Hoe zorg je voor de beschikbaarheid van materiaal? Creëer je een plekje in het lokaal waar leerlingen het kunnen pakken of spreek je een regel af? 6. Differentiëren: verrijking Bij een snellere verwerking van de basisstof kunnen verrijkende opdrachten worden aangeboden. Daarbij kan het gaan om verdiepende en meer complexe leerstof, maar het doel van een verrijkende opdracht kan ook zijn het vergroten van het analytisch of creatief denkvermogen of het praktisch toepassen van de lesstof. Voorwaarden voor verrijkende opdrachten zijn: beroep doen op creativiteit; open opdrachten; hoog abstractieniveau; hoge mate van complexiteit; meerwaarde bieden ten opzichte van de reguliere lesstof; stimuleren van een onderzoekende houding; beroep doen op zelfstandigheid van de leerling; uitlokken van een reflectieve houding; beroep doen op metacognitieve vaardigheden; uitlokken van interactie. 7. Tips en voorbeelden van werkvormen 1. Na de instructie bedenk je drie vragen: - op reproductie - op kennis/toepassen - op inzicht 2. Groepswerk optie 1: Sterkere en zwakkere leerlingen bij elkaar indelen. Wisselwerking: sterkere leerlingen leren door het uitleggen aan de anderen. Zwakkere leerlingen kunnen zich optrekken aan de sterkere. optie 2: Sterkere leerlingen samen meer zelfstandig aan het werk Zwakkere leerlingen samen meer begeleiding en hulp van docent 3. Geselecteerde leerlingen (zwak/sterk) Leerling de les laten samenvatten kern van de les Andere leerlingen kunnen elkaar aanvullen. Samen tot de kern komen. 4. Twee niveaugroepen 26 Twee niveaugroepen in de klas met een eigen kleur. Leerlingen zien op het bord bij welke groep ze horen. Voorbeeld: groep 1 richt zich vooral op reproductie en inzicht; groep 2 richt zich vooral op inzicht en toepassen. 5. Experts Experts aanwijzen in de klas die sterk zijn in een bepaald deel van het vak. Afwisselend de experts met een verdiepende opdracht bij elkaar zetten door ze uit te dagen én de experts mengen met de rest van de leerlingen. 6. Determineren leidt tot differentiatie 1. Instaptoets maken 2. Groepjes vormen op basis van de scores/kwaliteiten/emotionele stabiliteit Voorbeeld voor Economie: meeropbrengsten (MO) en meerkosten (MK) laten bepalen met een tabel; MO en MK laten bepalen met eerste afgeleide; MO en MK laten bepalen met een grafiek. 7. Wat? Huiswerk: andere opdrachten voor sterkere leerlingen Keuze: traditioneel meedoen/ beginnen met examenvraag Zwakke leerlingen meer kennisvragen en minder inzichtvragen opbouwen (kennis/inzicht/toepassing) Heterogene groepjes bij tafelindeling in lokaal. 8. Hoe laat je leerlingen weer genieten van literatuur? Ga in gesprek met elke leerling. Ga na wat de leerlingen interesseert (hobby/innerlijk/kwaliteit). Op basis daarvan 3 á 4 boeken geven. Zo leest iedereen op het eigen niveau/eigen interesse. 27 8. Voorbeelden uit de praktijk 2.4VOORBEELD 1 A. Herhalers en verdiepers met verschillende studiewijzers. Doel: Scheikundeleerstof uit periode 2 herhalen en uitbreiden in periode 4. Opzet: In periode 2 behandelen we in 4havo het onderwerp zouten. De docenten weten dat de toets over zouten meestal slecht wordt gemaakt. Omdat er in periode 3 geen scheikunde werd gegeven wilden de docenten in periode 4 beginnen met een herhaling van het onderwerp zouten, gevolgd door rekenen in de chemie, circa 4 lessen. Sommige leerlingen begrijpen deze onderwerpen direct, andere leerlingen hebben er moeite mee. Daarom is een studieplanner gemaakt voor herhalers en een studieplanner voor verdiepers. De klas maakt de eerste les van het project en een instaptoets waaruit de leerling kan concluderen of hij/zij een herhaler of een verdieper is. De verdiepers werken grotendeels zelfstandig buiten de klas, de herhalers krijgen klassikale uitleg en werken in de les. Bij het practicum maken de verdiepers een eigen lesplan en ze doen ook wat meer proeven. De herhalers krijgen een invulblad voor het practicum. B. Verschillende studiewijzers bij wiskunde Doel: Een deel van de klas krijgt een studiewijzer waarmee de basisstof compact wordt verwerkt, met verrijking. Opzet: Bij een hoofdstuk worden twee of drie studiewijzers gemaakt, met differentiatie naar tempo en/of niveau. Een groep werkt de stof volledig door, door het maken van veel opgaven. Een andere groep maakt minder opgaven, omdat zij zich de stof makkelijker/sneller eigen maken. Zij krijgen verdiepende opdrachten die aansluiten op het hoofdstuk. Maar er kan ook worden gedacht aan verrijkende opdrachten over een heel ander onderwerp, bijvoorbeeld het verkennen van Kansrekening. De leerlingen zijn de ene les allemaal met dezelfde materie bezig. De groep die het meteen begrijpt gaat sneller en kan een aantal opdrachten overslaan. Daardoor hebben zij één les nodig in plaats van twee. De tweede les werkt de ‘ normale’ groep door aan de materie, de andere groep gaat aan de slag met de verrijking/verdieping. C. Flipping the classroom Doel: Ervaring opdoen met ‘flipping the classroom’ Opzet: De leerlingen bekijken als voorbereiding op de les bijvoorbeeld een film op YouTube waarin de lesinstructie wordt aangeboden. De leerlingen komen voorbereid naar de les, waar de verwerking plaatsvindt. In de lessen kan de verwerking voor een groot deel bestaan uit het maken van opgaven. In de begeleiding wordt veel aandacht besteed aan het leerproces. De docent gaat 28 daarbij meer en meer werken met leerdoelen. In elke paragraaf worden de leerdoelen vastgesteld. Het maken van de opgaven is een middel om de leerdoelen te bereiken en de hoeveelheid en het niveau van de te maken opgaven kunnen afhangen van het niveau van de leerling. Op deze manier ontstaat differentiatie omdat de ene leerling sneller kan gaan dan de andere (de volgende film is immers beschikbaar). De leerdoelen worden getest door middel van een digitale toets. Er zijn genoeg mogelijkheden om zodanig digitaal te toetsen dat de toets ook meteen wordt nagekeken. D. Gamification: maak van leren een spel met ‘levels’ Doel: Door middel van gamification motivatie en uitdaging voor alle leerlingen in heterogene klassen. Opzet: De term gamification staat voor het integreren van spelelementen uit videogames in andere situaties.; in dit geval het onderwijs. Computers zijn niet nodig. Door middel van keuzeopdrachten verdienen de leerlingen punten (XP). Voor makkelijkere opdrachten 1 XP, voor iets moeilijker 2 XP en voor de lastigste 3 XP. Voor iedere 5 XP behalen de leerlingen een level. Aan het einde van het jaar moet iedere leerling een minimaal level hebben behaald. Hoe zij op dat level komen en hoeveel opdrachten zijn daarvoor maken hangt af van welke opdrachten ze maken. Snelle leerlingen die veel uitdaging aan kunnen halen met de moeilijker opdrachten sneller het einddoel dan leerlingen die meer oefening nodig hebben. Door middel van bonusuitdagingen worden leerlingen extra gemotiveerd. Zo kunnen er bonuspunten worden verdiend voor samenwerken, elkaar feedback geven etc. Ook verder werken naar een volgend level kan worden beloond d door bonuspunten toe te kennen op de eerder behaalde resultaten. E. 5vwo leerlingen helpen brugklassers bij aardrijkskunde Doel voor de 5vwo leerlingen: Ondersteuning bij activiteiten in de brugklas; daardoor leren de 5vwo leerlingen op een andere manier naar de stof te kijken: ze moeten zoeken naar manieren om die toegankelijk te maken. Het geven van uitleg aan de brugklassen leidt voor de 5 vwo’ers tot verdieping. Opzet: Leerlingen uit 5vwo ondersteunen brugklasleerlingen; de begeleiding kan bestaan uit het geven van lessen, het bieden van hulp in de klas, het verzorgen van bijles 29 en het begeleiden van excursies. Eigen initiatief bij de invulling van de acht studielasturen wordt gestimuleerd. 2.5VOORBEELD 2. Meervoudige intelligenties van Gardner inzetten! Les: aardrijkskunde Lesonderwerp: Vulkaan. Het leerdoel is: ‘aan het einde van de les leerlingen zich verdiept hebben in het onderwerp: ‘Vulkaan’ en er kort over kunnen vertellen. Korte presentatie mag ook in groepjes.’ Je introduceert het onderwerp aan hand van een filmpje of korte instructie en vervolgens geef je de leerlingen de keus of zij: - een liedje schrijven over een vulkaan - een Poster maken over vulkanen - een vulkaan gaan knutselen - een vulkaan tekenen - een verslagje over een vulkaan - een PowerPoint presentatie maken - een nieuwsbericht schrijven over een vulkaan Zo kan men verschillende intelligenties inzetten van de leerlingen. Het doel is bijvoorbeeld dat ieder zijn eigen stuk presenteer en aan het einde kort kan vertellen over hun eigen gekozen opdracht over een vulkaan. 30 2.6VOORBEELD 3: BIOLOGIE (FRED JANSSEN) Biologie: hart en bloedsomloop Voor: De docent legt de menselijke hart en bloedsomloop uit. Vervolgens gaan leerlingen opdrachten maken uit het boek. Een van de opdrachten betreft het tekenen van het hart met in- en uitgaande vaten op een T-shirt. De docent slaat deze opdracht meestal over omdat dit te veel tijd kost. Na omdraaien en weglaten: Hele taak eerst De docent realiseert zich dat middels deze T-shirt methode leerlingen een harttransplantatie zouden kunnen voorbereiden en uitvoeren waarbij alle belangrijke begrippen moeten worden toegepast. Hij formuleert nu de volgende hele taak. “Jij en je team gaan een harttransplantatie uitvoeren. Eerst moet je een keuze maken welke patiënt voorrang krijgt (33-jarige kettingroker; 75 jarige sportieve geheelonthouder met erfelijke aanleg voor aderverkalking). Een van de leerlingen in groepje speelt de patiënt en donorhart is inmiddels gearriveerd. Je bereidt eerst samen met je team en de patiënt de operatie voor. Je noteert wat je na elkaar gaat doen en waarom.. Als je het operatieplan is goedgekeurd mag je de operatie met 31 behulp van de T-shirt-methode (zie bijlage) gaan uitvoeren. Daarna verkennen we met de klas wie voorrang moet krijgen en wat dit betekent voor je eigen leefstijl”. Leerlingen krijgen een lijstje met begrippen die ze moeten gebruiken in de beschrijving van hun operatieprotocol. Hulp op maat Leerlingen kunnen kiezen of ze eerst luisteren naar een beknopte uitleg over de stof door de docent of later een simulatie bekijken van hart- en bloedsomloop op bioplek. De docent heeft zelf een operatieprotocol uitgewerkt en heeft daarvan twee varianten gemaakt. Een variant waarin hij alleen de kopjes heeft laten staan, zodat leerlingen alleen de hoofdstappen krijgen aangeboden. En een variant waarin elke hoofdstap weer verder is uitgewerkt maar waarin leerlingen nog wel zelf onderdelen moeten invullen. 32 2.7VOORBEELD 4: MAATSCHAPPIJLEER (FRED JANSSEN) Maatschappijleer: criminaliteit – bestrijding van Jeugdcriminaliteit Voor: In de reguliere les geeft de docent aan wat onder jeugdcriminaliteit verstaan wordt, wat de ontwikkelingen zijn en zet hij/zij op het bord een overzicht van de preventieve en repressieve maatregelen die de overheid treft om de jeugdcriminaliteit te bestrijden. Vervolgens laat hij/zij leerlingen klassikaal aan de hand van een concreet voorbeeld (filmpje of artikel) beoordelen of het een repressieve of preventieve maatregel is en of ze denken dat de maatregel zal werken. Na omdraaien en weglaten Hele taak eerst De docent zet de hele-taak van de les op het bord: “Adviseer de Regering bij het bestrijden van jeugdcriminaliteit” (deze taak kan concreter gemaakt worden door in te zoomen op een specifieke vorm van jeugdcriminaliteit, bijvoorbeeld jeugdbendes of verkeersmisdrijven). De docent geeft informatie over (de ontwikkeling en bestrijding van) de jeugdcriminaliteit in Nederland, die de leerlingen individueel moeten bestuderen. Ook legt de docent uit dat een effectieve oplossing altijd uitvoerbaar moet zijn ((is het uitvoerbaar, betaalbaar, controleerbaar? Eventueel: relateren aan integraal veiligheidsbeleid) en geaccepteerd moet worden door de bevolking. De leerlingen moeten in groepjes een nieuw (beleids-)advies bedenken waarbij rekening gehouden wordt met de kwaliteit en de acceptatie van de oplossing. De oplossingen kunnen eventueel gerelateerd worden aan het dilemma van de rechtsstaat. De oplossingen worden klassikaal verdedigd, waarbij de niet-presenterende leerlingen mogen proberen de oplossing onderuit te halen. Uiteindelijk wordt gestemd welke oplossing het meest effectief zal zijn. Hulp op maat De docent loopt rond bij de groepjes en helpt elk groepje. Elke groep moet zelf aangeven of het hulp nodig heeft en op welk gebied. 33 2.8 VOORBEELD 4: GESCHIEDENIS (FRED JANSSEN) Geschiedenis: de eerste kruistocht – waarom gingen mensen op kruistocht? Voor: De docent vertelt over de motieven van kruisvaarders of laat er een film of documentaire over zien. Leerlingen lezen het schoolboek en maken opdrachten uit het werkboek: tekstverklaren van de leertekst uit het schoolboek en een of meer primaire bronnen en ordenen of schematiseren. De antwoorden worden gegeven op de ELO en/of klassikaal besproken. Na omdraaien en weglaten Hele taak De docent laat een fragment zien over de ontberingen van kruisvaarders uit de film Kruistocht in Spijkerbroek of leest een fragment uit het gelijknamige boek van Thea Beckman. De docent vraagt de leerlingen vervolgens om na te gaan welke mensen te zien waren en welke motieven zij gehad zouden kunnen hebben om zoveel ontberingen aan te gaan (de kans is groot dat leerlingen al zelf met deze vraag komen). Vervolgens krijgen de leerlingen de opdracht om zoveel mogelijk verklaringen te vinden over waarom mensen deze kruistocht organiseerden en/of waarom ze mee gingen. Hulp op maat Nadat ze dit hebben gedaan, mogen ze kiezen: • Weinig instructie: zelfstandig (of in duo’s/trio’s) aan de hand van het schoolboek en primaire bronnen uitzoeken wie waarom de kruistochten organiseerden of meededen en dit presenteren aan de rest van de klas, eventueel geordend naar religieuze, politieke, sociale of economische motieven, of • Een beetje instructie: zelf (of in duo’s/trio’s) met hulp van een invulblad uit het schoolboek en primaire bronnen uitzoeken wie waarom de kruistochten organiseerden of meededen • Veel instructie: met uitleg van de docent en onder zijn/haar begeleiding het schoolboek en de primaire bronnen bestuderen en uitzoeken wie waarom de kruistochten organiseerden of daaraan meededen en de uitkomsten invullen op het invulblad. Hierna presenteren de groepjes A hun uitkomsten en de groepjes B en C geven feedback aan de hand van hun eigen invulblad. De klas sluit af met een gesprek over welke motieven voor wie het belangrijkst waren en/of welke motieven elkaar versterkten of tegenwerkten en/of in hoeverre dit te vergelijken is met motieven om mee te vechten met IS. 34 2.9VOORBEELD 5: NEDERLANDS (FRED JANSSEN) Nederlands: kromme zinnen Voor: De docent geeft aan de hand van de lesmethode uitleg over congruentiefouten en de foutieve samentrekking. De leerlingen moeten hierna drie oefeningen maken. De eerste gaat over congruentiefouten, de tweede over foutieve samentrekkingen. In de derde oefening komt alles samen. De leerlingen moeten dan de fout in de zin aanwijzen, deze typeren en hem vervolgens herstellen. Hierna worden de opdrachten nagekeken en nabesproken. Na omdraaien en weglaten: Hele taak De docent toont in 3 vwo enkele rare, kromme zinnen uit kranten, tijdschriften en van het Internet en vraagt klassikaal aan de leerlingen wat opvalt aan deze zinnen. De docent kiest voor zinnen waarin een tweetal veelvoorkomende fouten centraal staat: congruentiefouten en de foutieve samentrekking. De leerlingen hebben nog geen kennis gemaakt met dit soort fouten en doen klassikaal een poging om te reageren op deze zinnen. In dit stadium wordt niet prijsgegeven om welke fouten het gaat en wat een juiste formulering kan zijn voor de kromme zinnen. Daar moet de leerling zelf achter gaan komen in de volgende oefening. De docent vraagt aan de leerlingen om dit tweetal veelvoorkomende fouten te identificeren (aan te wijzen) in de getoonde zinnen met gebruikmaking van hun kennis over woordsoorten en zinsdelen. Dit doen zij in tweetallen. Als hulp krijgt elk tweetal een setje met relevante en niet-relevante vaktermen. Ze onderzoeken vervolgens ook enkele andere, nieuwe zinnen die ze op papier krijgen van de docent. Ze delen de zinnen eerst in naar de soort fout die ze aantreffen, verzinnen een goede manier van herschrijven en bedenken welke regel of formule ze kunnen verzinnen om dit soort fouten te voorkomen bij het schrijven of te herstellen in bestaande zinnen. Na een tijd mogen de groepjes vijf minuten kennis uitwisselen met een ander groepje. Hierna krijgen ze nog een laatste vijf minuten om hun eigen opdracht te vervolmaken. De docent bespreekt klassikaal na en verbindt bekende en ook nieuwe vaktermen aan de behandelde foutieve zinsconstructies en gevonden oplossingen. Hulp op maat De docent geeft hulp op maat. Zo is hij bereid tijdens het groepswerk nog uitleg te geven over woordsoorten en zinsdeelfuncties (herhaling), kijkt hij op aanvraag mee naar analyses van zinnen en bespreekt eventuele misconcepten met leerlingen die problemen ervaren met de opdracht. Als leerlingen het lastige stof vinden, dan kunnen zij ook gebruik maken van de uitleg uit de lesmethode en (later nog) de bijbehorende opdrachten maken om verder te oefenen met deze nieuwe stof. 35 Bijlage: Blooming lessen De taxonomie van Bloom als uitgangspunt voor de ontwikkeling van rijke leeractiviteiten De taxonomie van Bloom kan als uitgangspunt dienen bij de ontwikkeling van rijke lessen en projecten. De vragen en opdrachten dienen dan zowel een beroep te doen op het 'hogere orde denken' (creëren, evalueren en/of analyseren) als op het 'lagere orde denken' (onthouden, begrijpen en/of toepassen). De taxonomie biedt een handige structuur waarmee een onderwerp kan worden benaderd en is een praktisch hulpmiddel bij de formulering van leerdoelen. Ter illustratie worden in onderstaande tabel bij de verschillende niveaus beschreven wat mogelijke ‘acties’ en ‘producten’ zijn om doelgericht aan bepaalde vaardigheden te werken Blooming Lessen Niveau Creëren Ontwikkelen van nieuwe ideeën, oplossingen of producten Evalueren De waarde van ideeën, materialen en methoden beoordelen door het ontwikkelen en toepassen van criteria. 36 Acties Producten Combineer Plan Ontwerp Maak Ontwikkel Onderzoek Stel op Formuleer Herschrijf Film Verhaal Projectverslag Plan Nieuw spel Lied Media product Advertentie Schilderij Beoordeel Orden Toets Meet Overtuig Selecteer Leg uit Concludeer Vergelijk Vat samen Debat Verslag Evaluatie Beoordeling Conclusie Overtuigende speech Blooming Lessen Niveau Analyseren Het opdelen van informatie in de verschillende onderdelen Toepassen Strategieën, concepten, principes en theorieën in nieuwe situaties gebruiken Begrijpen Betekenis geven aan informatie Onthouden Het kunnen ophalen van specifieke informatie 37 Acties Producten Analyseer Scheid Orden Leg uit Verbind Classificeer (De)construeer Vergelijk Selecteer Leid af Enquete Mobiel Verslag Grafiek Spreadsheet Checklist Kaart Pas toe Demonstreer Bereken Vul aan Illustreer Toon Los op Onderzoek Pas aan Illustratie Simulatie Beeldhouwwerk Demonstratie Presentatie Interview Opvoering Dagboek Krant Interpreteer Vat samen Bespreek Onderscheid Classificeer Vergelijk Leg uit Concludeer Voorspel Samenvatting Verzameling Spreekbeurt Voorbeeld Quiz Lijst Overzicht Benoem Definieer Beschrijf Toon Identificeer Verzamel Quiz Definitie Feiten Werkblad Toets BIJLAGE 4A. PLANNING , VORMGEVING , PRESENTATIE EN EVALUATIE Planning vormgeving van het product. Datum Eind november 2016 26 november 2016 Deadline aangehouden. Activiteit Verzamelen van alle literatuur en informatie. 25 januari 2017 Het product afronden Docenten Engels digitaal enquêteren (enquetemaken.nl) Praktijk verkenning en literatuurverkenning schrijven Planning presentatie en evaluatie van het product Datum 25 januari 2017 Activiteit Beroepsproduct presenten aan de opdrachtgever Opmerkingen Zowel het product als de vragenlijst dienen op papier aanwezig te zijn Alle resultaten systematisch weergeven. Kerstvakantie Evalueren van de opbrengsten van de vragenlijsten en het interview 26 januari Beroepsproduct aanpassen naar Er wordt gekeken naar de uitslag ’17 de laatste wensen en van de vragenlijst en presentatie. uitkomsten van de vragenlijst en interview. En het beroepsproduct 2 uploaden op DPF. 38 BIJLAGE 4B. VRAGENLIJST EN EVALUATIE VRAGENLIJST VOOR HET BEVRAGEN VAN DOCENTEN DUITS OP HET ANNA VAN RIJN COLLEGE HARMONIELAAN. 1. 2. 3. 4. 5. Is het product compact, duidelijk/overzichtelijk geconstrueerd in een tabel? Is het product direct inzetbaar? Zijn er voldoende manieren van differentiatie te vinden in de handleiding? Sluiten deze manieren van differentiatie aan bij onze docenten en school? Is de handleiding aantrekkelijk genoeg om de docenten te motiveren om te differentiëren? 6. Kortom, voldoet het product aan alle eisen of kan er nog wat toegevoegd en/of aangepast worden om dit product te verbeteren? EVALUATIE Na het evalueren is het beoordelingsformulier ingevuld door de opdrachtgever, Petra Kemp. Zoals hierboven ook geantwoord is, voldoet het product aan alle eisen en is de beoordeling ook op alle punten beoordeeld met een nummer 5 (goed). Dit betekent dat er niets veranderd hoeft te worden en deze volgend direct inzetbaar is. Er was een tevredenheid vanuit beide kanten. De presentatie is gedaan met behulp van het product. Het beroepsproduct was ervoor doorgelezen door de opdrachtgever en het hele proces was eigenlijk goed verlopen inclusief fijne communicatie en samenwerking. Het beoordelingsformulier is toegevoegd als bijlage bij het leerverslag als ‘Bijlage 3’. Deze bijlage komt uit ‘Hubl’ en is de recente beoordelingsformulier. Daarom is ‘Bijlage E’ niet gebruikt. 39 Literatuurlijst (APA). Berben, M. (2013a). ‘Is differentiëren te leren?’ In: Prima, maart 2013, nr.2, p. 24-25. Berben, M., Teeseling, van M. (2015). Differentiëren is te leren. Omgaan met verschillen in het voortgezet onderwijs. Amersfoort: CPS. Bloom, B.S. (1984). Taxonomy of Educational Objectives: Book 1 Cognitive Domain. Reading, MA: Addison Wesley. Bosker, R. J. (2005). De grenzen van gedifferentieerd onderwijs. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Reezigt, G.J. (1999). Differentiatie in het onderwijs. In H.P.J.M. Dekkers (red.) Omgaan met Verschillen. Onderwijskundig Lexicon, Editie ||| (pp. 11-23). Alphen aan de Rijn: Samson. Severijnen, O. & Poelmans, P. (2013). De APA-richtlijnen. Over literatuurverwijzing en onderzoeksrapportage. Bussum: Coutinho. Simons, P.J.R. (1995). Leerlingkenmerken. In J. Lowyck, & N. Verloop (Red.), Onderwijskunde. Een kennisbasis voor professionals (pp. 15-42). Groningen: WoltersNoordhoff. Janssen, F.J.J.M, Hulshof, H. & K. van Veen. (2016). Uitdagend gedifferentieerd vakonderwijs. Praktisch gereedschap om je onderwijsrepertoire te blijven uitbreiden. Leiden: Universiteit Leiden van der Donk, C., & van Lanen, B. (2012). Praktijkonderzoek in de school. De website die geraadpleegd is. - www.annavanrijn.nl Geraadpleegd op 26 december 2016 40