Arrest 1: Cass

advertisement
DEEL 1: HET BEGRIP VERBINTENIS
Arrest 1: Cass., 6 juni 1975.
De natuurlijke verbintenis
Feiten: een vrouw die feitelijk gescheiden leefde van haar echtgenoot, had in concubinaat geleefd met
een ongehuwde man. Van deze man had ze drie kinderen. Deze kinderen werden als wettige kinderen
ingeschreven en zijn door haar echtgenoot niet ontkend geworden. Na een tijdje wordt de
echtscheiding uitgesproken en komt ook aan het concubinaat een einde. De feitelijke vader had zich
inmiddels al verbonden bij te dragen in het onderhoud van de drie kinderen.
Vordering: de vrouw vordert in rechte het onderhoudsgeld omdat haar ex-man deze verbintenis niet
meer nakomt
Hof van beroep:
Het hof wijst de vordering af want het besluit tot een overspelige afstammingsrelatie: "het is verboden
om het wettelijk vermoeden van vaderschap aan te vechten om tot het bestaan van een andere
afstamming te besluiten. Het bewijs van een overspelige afstamming is hier niet toegelaten en kan
aldus niet als grondslag van de gevorderde onderhoudsbijdrage ingeroepen worden."
Cassatie:
De vrouw is van mening dat het hof van beroep zich heeft vergist. Het gaat haar niet om het
juridiseren van een afstammingsrelatie, deze te laten vaststellen. Ze wil de rechtbank laten beslissen
dat de feitelijke vader vrijwillig onderhoudsgeld heeft betaald. Dit is een natuurlijke verbintenis en ze
is omgezet in een burgerrechtelijke verbintenis, waar de feitelijke vader niet meer kan op terugkomen.
Hof van Cassatie willigt de vordering in omdat de feitelijke vader zijn gewetensplicht in een
burgerlijke verbintenis had omgezet. Deze verbintenis druist niet in tegen de openbare orde of de
goede zeden, omdat zij niet de bedoeling had de overspelige betrekkingen te belonen of voort te doen
zetten.
DEEL 2: DE VERSCHILLENDE SOORTEN VERBINTENISSEN
Arrest 2: Cass., 3 mei 1984
De inspanningsverbintenis en resultaatsverbintenis
Feiten:
Een bruidspaar brengt een trouwkleed voor reiniging naar een wasserij maar komt beschadigd terug.
Argumenten:
Het echtpaar, eisers in eerste aanleg, zijn van mening dat de wasserij zich verbonden had tot een
resultaatsverbintenis
De wasserij, verweerder in eerste aanleg, is van mening dat zij zich had verbonden tot een
inspanningsverbintenis
Vredegerecht:
- de vordering wordt afgewezen, waardoor de wasserij in het gelijk wordt gesteld. " Wegens de
veelvuldigheid van textielwaren in de handel en hun verschillende reinigingsmethoden, kon de
wasserij in dit geval geen optimaal resultaat beloven: op het bruidskleed was geen enkele
aanwijzing te vinden ivm de te volgen reinigingsmethode, ook kan de exploitant in geval van
twijfel onmogelijk elk kledingstuk aan een voorafgaande expertise onderwerpen. Het gaat hier
om een inspanningsverbintenis."
- Het echtpaar toont niet aan dat de wasserij foutief heeft gewerkt
Commentaar procureur-generaal Krings
- de gemeenschappelijke wil van de partijen dient te worden onderzocht. Er dient te worden
vermeld dat hoe groter de onzekerheid omtrent het te bereiken resultaat des te meer we te
1
-
-
maken hebben met een inspanningsverbintenis, omdat de schuldenaar zich niet zal verbinden
tot het bereiken van een doel waarvan hij weet dat de bereikbaarheid onzeker is.
de eisers voeren aan dat hun voorwerp welomschreven was en dat ze dus te maken hadden met
een resultaatsverbintenis. Maar als het voorwerp van de overeenkomst welbepaald is, dan wil
het nog niet zeggen dat het gaan om een resultaatsverbintenis, er moet ook rekening gehouden
worden met de wil van de partijen, ook wanneer de schuldenaar een vakman is.
De gemeenschappelijke wil betreft in dit geval de droogreiniging van het trouwkleed. Het gaat
om een bepaald soort reiniging, zodat het een overeenkomst is over het aan te wenden middel,
en niet over het resultaat.
Cassatie:
Men kan de verschillende cassatiemiddelen onderscheiden:
- de wilsovereenstemming van de partijen moet vastgesteld worden.Ongeacht de veelvuldigheid
van textielwaren en hun verschillende behandelingswijzen, gaat het om een verbintenis met
een welomschreven voorwerp en is het dus een resultaatsverbintenis.
- Bedrog: de wasserij heeft het echtpaar niet ingelicht over de mogelijke risico's
Hof: de gemeenschappelijke wil van de partijen doet een inspanningsverbintenis ontstaan. Door de
veelvuldigheid van textielwaren en hun verschillende behandelingswijzen, maakt het de wasserijuitbater mogelijk om bij gebrek aan vermelding van de te volgen reinigingsmethode, een optimaal
resultaat te waarborgen. Het risico is zodanig groot, dat de schuldenaar het niet op zich neemt van zich
tot een resultaatsverbintenis te verbinden.
Het vredegerecht heeft dus juist geoordeeld, waardoor het eerste middel van de schuldeisers faalt. Het
vredegerecht heeft het bedrog niet behandelt, de eisers hadden dit middel niet opgeworpen aan de
feitenrechters. Het gaat hier dus om een nieuw middel, dat niet ontvankelijk is.
Cassatie verwerpt de voorziening.
Arrest 3: Cass., 5 juni 1981.
Opschortende voorwaarde
Feiten:
De gemeente beverlo sluit met A een aannemingsovereenkomst onder opschortende voorwaarden, dwz
dat de overeenkomst afhankelijk is gesteld van de goedkeuring van de Bestendige Deputatie van de
provincie Limburg. Tijdens de wachtperiode besluit Beverlo de erken toe te vertrouwen aan een
andere aannemer. De Bestendige Deputatie van Limburg weigert zijn toestemming te geven.
Aannemer A stelt een vordering in tegen Beverlo, op grond van contractbreuk
Verweer:
- Beverlo is van mening dat het ging om een overeenkomst onder opschortende voorwaarde.
Wanneer de voorwaarde niet voldaan is, moet de overeenkomst als onbestaande worden
beschouwd. Aannemer A kan dus geen rechtsgevolg afleiden uit het bestaan van een
overeenkomst tijdens de wachtperiode.
- Aannemer A kan zijn vordering niet baseren op de uitvoering van de overeenkomst of op een
contractuele verhouding want er bestond geen overeenkomst. Aannemer A kan zich eventueel
beroepen op de quasi-delictuele aansprakelijkheid.
Hof van Beroep:
- Beverlo dient in het gelijk te worden gesteld.
Cassatie:
Cassateimiddel van aannemer A:
- Bij een overeenkomst onder opschortende voorwaarde, bestaat de overeenkomst hangende de
voorwaarden, maar is de uitvoering van de verbintenis geschorst. De partijen zijn gebonden
2
door de overeenkomst en kunnen zich niet eenzijdig vrijmaken van de opgenomen
verplichtingen .
- Beverlo heeft zich eenzijdig van haar verplichtingen onttrokken, nog voor de beslissing van al
of niet goedkeuring door de Bestendige Deputatie, en moet dus contractueel aansprakelijk
gesteld worden.
Hof van Cassatie:
- Geeft aannemer A gelijk: "wanneer bij overeenkomst een verbintenis onder opschortende
voorwaarde wordt aangegaan, bestaat de overeenkomst hangende voorwaarde ook al is de
uitvoering van de verbintenis geschorst. Deze overeenkomst doet rechten en plichten ontstaan
voor de partijen en de partij die haar verplichting niet nakomt, kan schadeplichtig zijn.
- Wanneer de voorwaarde ontbreekt, houdt de verbintenis op te bestaan en zal de
voorwaardelijke aangegane verbintenis nooit uitgevoerd worden.
DEEL 3: DE BRONNEN VAN DE VERBINTENISSEN
§1. De verbintenis door eenzijdige wilsuiting
Arrest 4. Cass. 9 mei 1980.
Theorie van de verbintenis door eenzijdige wilsuiting
Feiten:
- eiser: aannemer van OW
- verweerder: minister van OW
- er zijn wijzigingen mogelijk bij akte waarin de wijzigingen zijn opgenomen
- dit is niet gebeurd
- => eiser: hij kon aanpassingen doen owv eenzijdige verbinding van de minister door
omzendbrief
Hof van beroep:
- omzendbrief is geen verbintenis, dit geldt enkel voor dienst. Om deze objectief te maken moet
men de akte hebben.
- Er bestaat wel zoiets, namelijk de juridische basis van aanbod.
Eiser in cassatie:
Minister is gebonden door omzendbrief want is aanbod
Hof van cassatie:
- omzendbrief kan in principe verbindend werken, maar feitenrechter kan op basis van de feiten
oordelen dat de minister niet de bedoeling had.
- Verbindende kracht ontstaat door aanbod zodra het publiek bereikt is. Deze verbindende
kracht ontstaat dan door eenzijdige wilsuiting.
- Dit is niet gebeurd.
§2. De overeenkomst
A. het begrip overeenkomst
Arrest 5: Cass., 11 januari 1987
Gentleman's agreement.
Feiten:
Verweerder krijg op 18 juni een eerste brief van de eiser. Dit is de formele aanstellingsbrief. Samen
wordt de 2e toegezonden: deze omvat een gentlemen's agreement (= overeenkomst van minimum 5
jaar) De overeenkomst wordt vroegtijdig beëindigt.
Arbeidshof:
Het gaat om een contract van onbepaalde duur, met een waarborg van een minimumduur van 5 jaar.
De overeenkomst is vroegtijdig beëindigt zonder opgave van doorslaggevende redenen
3
Veroordeling van de SV= 17 maanden loon.
Feiten in cassatie:
Dubbelzinnige termen van de brief mag het arbeidshof niet afleiden, dat er een bindende overeenkomst
was gesloten. Bewijskracht is miskend door interpretatie die onverenigbaar is met de termen ervan
Hof van cassatie:
Eerste brief= formele aanstellingsbrief die door verweerders werd ondertekend
Tweede brief: gentlemen's agreement met de bedoeling bovenstaande verbintenis 5 jaar te laten duren.
Dit werd niet ondertekend door de verweerders
 gezien de gebruikte termen en de wijze waarop dit aan de verweerders werd toegezonden,
wordt dit allen onverenigbaar gemaakt met het oordeel van het arbeidshof.
 het bestreden arrest wordt verbroken
B. Grondbeginselen van het contractenrecht
Arrest 6: Cass 14 april 1994
Imprevisieleer
In ons recht: imprevisieleer niet aanvaardt
 achteraf contract aanpassen als blijkt dat de uitvoering ervan moeilijk is geworden door
nieuwe omstandigheden
 goede trouw doet dit teniet
 bindende kracht prevaleert bij ons, TENZIJ overmacht vastgesteld door de rechter
Feiten:
Echtscheiding met onderlinge toestemming
- herzien op 65 jaar
- stopt als eiseres opnieuw trouwt
- de verweerder wordt werkloos en vraagt de vermindering van het onderhoudsgeld
- rechter staat dit toe maar kan gewijzigd worden wanneer.... (zie kolom 3)
- billijkheid, goede trouw!
Eis in cassatie
-ze verzet zich tegen de imprevisieleer op basis van goede trouw. Bovendien gaat deze leer in tegen de
bindende kracht van de overeenkomst
Hof van cassatie:
Overeenkomst van echtscheiding is een gewone overeenkomst: art 1134 => niet omwille van
billijkheid wijzigen
 goede trouw is geen grond voor vermindering
 partijen kunnen wel voorzien dat er herziening komt bij onvoorziene omstandigheden.
Clausules moeten voorzien worden en uitdrukkelijk worden opgenomen
 bedrag is gewijzigd; schending door hof van beroep
C. De geldigheidsvereisten van het contract
Arrest 8: Brussel 5 oktober 1996
Het aanbod
Feiten:
Betwisting over de verdeling van goederen over erfgenamen.
Rechtbank van eerste aanleg:
4
 advocaat M schrijft aan advocaat O: "wij kunnen ons moeilijk verzoenen met de uitspraak,
maar laat de zaak rusten, laten we het afhandelen bij de notaris, dan meen ik te weten dat mijn
partij erin berust
 advocaatO: "akkoord, op voorwaarde dat het binnen 1 maanden gebeurt"
Cliënt van O gaat toch in beroep
Eiser: "O had ermee ingestemd om de zaak te laten berusten, hij heeft men "aanbod" aangenomen en
er is een contract ontstaan.
Rechtsprobleem: was de brief van M een aanbod? En was de brief van O een aanvaarding van dat
aanbod?
Hof van Beroep:
Geen sprake van een aanbod, wel een voorstel.
Zelfs als er een aanbod was geweest, zou er geen contract van gekomen zijn.
Het antwoord is geen aanvaarding van de brief van M, zeker niet aangezien er een tegenvoorwaarde is
opgeworpen
Stel dat de brief van O (de tegenbrief) een aanbod zou zijn, zou er nog geen contract van komen: O
kan niet weten dat M een aanbod heeft aanvaardt, dit is pas wanneer beide partijen zich bewust zijn
van hun overeenstemming.
Arrest 9: Rb van koophandel 26 januari 1977
Het aanbod
Feiten:
Vrouw koopt fotokopieermachine onder verkoopsvoorwaarden. Na uitdrukkelijke aanvaarding van de
verkoopster kan de koop pas doorgaan.
 de bestelbon bindt de SE niet, en het contract komt pas tot stand als de bestelbon wordt
bekrachtigd
 de vrouw zegt de bestelling na enige tijd af, dit is een eenzijdige verbroken contract
 SE: kandidaat-koper is verplicht tot ontvangen en betalen
 Verweerder: moet lang wachten
 Rechter: men moet kijken naar de redelijke termijn, als ze de machine niet meer wilden, moet
ze in VK in gebreke stellen, en niet zonder meer verbreken, want ze was verbonden door het
tekenen van de bestelbon.
 Er is dus geen aanbod, maar een contractbelofte, dit kan niet eenzijdig verbroken worden, itt
het aanbod.
Feiten:
Verweerder Hunerbein bestelt bij de NV SCM international een fotokopieermachine en ondertekent
daarbij een bon. Een paar maanden later trekt hij de koopbelofte in. Eiseres, Nv, is van mening dat dit
niet toegestaan is. Ze dagvaardt de verweerder voor de rechtbank van koophandel te Brussel en eist dat
de verweerder ertoe verplicht wordt de fotokopieermachine in ontvangst te nemen en een bepaalde
som te betalen.
Rechtsprobleem
- volgens de algemene verkoopsvoorwaarden verbindt de ondertekening van een bestelbon de
eiser niet en komt het contract slechts tot stand door het uitdrukkelijk akkoord van de eiseres
met de door de klant gedane bestelling. De betrokken dagvaarding impliceert zo'n
uitdrukkelijk akkoord De verkoopsovereenkomst tussen de partijen is dus tot stand gekomen.
- De verweerder had niet het recht om de door hem gedane eenzijdige koopbelofte in te trekken
- Verweerder beweert ten onrechte in de veronderstelling dat hij heen bevestiging van de
bestelling zou hebben ontvangen, en dat hij gerechtigd was de bestelling op te zeggen.
- De verweerder had dit recht niet. Hij dat de eiser in gebreke moeten stellen binnen een
redelijke termijn.
5
-
De rechtbank acht de eis volledig gegrond
Arrest 10: Cass 25 mei 1990
Totstandkoming van de overeenkomst
Feiten:
De vraag die men zich hier stelt: welke rechtbank is territoriaal bevoegd? Hierbij moet men de
volgende vraag stellen: waar is de overeenkomst tussen NV en Pascal tot stand gekomen?
De eiser, NV, is gevestigd in Bree, gerechtelijk arrondissement Tongeren
De verweerder, Pascal, woont in Haver, gerechtelijk arrondissement Nijvel.
Advocaat-generaal D'hooge
- de vraag wanneer of waar een overeenkomst tot stand is gekomen raakt de openbare orde niet.
De partijen mogen dus eventueel zelf bepalen waar en wanneer hun contract geacht moet
worden tot stand te zijn gekomen. Er zijn dus twee mogelijkheden;
- de partijen bepalen zelf plaats en tijdstip. Hun bedoelingen moeten dan door de rechter
worden afgeleid uit de omstandigheden van de zaak: feitenkwestie
- de partijen bepalen niets terzake. De regels van het aanvullend recht gelden. Het is een
rechtskwestie
In dit arrest doet zich de tweede mogelijkheid voor; er is een betwisting ivm de inhoud van die
aanvullende regel, nl de bestreden beschikking van de Arrondissementsrechtbank te Tongeren. Deze
beschikking verklaart de rechtbank van koophandel te Nijvel territoriaal bevoegd, op grond van de
overweging dat de wilsverenigingen van de contractanten plaatsvond op het ogenblik dat de
verweerder het aanbod aanvaardde door het ondertekenen van het contract. Dit is duidelijk de
toepassing van de aanvaardingsleer.
Hof van cassatie:
Overwegende evenwel dat mbt op afstand gesloten overeenkomsten als regel van het aanvullend recht
geld dat de overeenkomst tot stand komt op het tijdstip waarop diegene die het aanbod heeft gedaan,
van de aanvaarding kennis neemt of daarvan rederlijkerwijze kennis had kunnen nemen: dit tijdstip
bepaalt tevens de plaats waar de overeenkomst geacht wordt tot stand te zijn gekomen"
Dit is een toepassing van de kennisnemingstheorie. Het hof vernietigt het arrest van de
arrondissementsrechtbank van Tongeren.
Arrest 11: Cass., 11 december 1970
Stilzwijgende toestemming
Feiten;
Twee Nv's sluiten een contract. Ze onderhielden sedert jaren handelsbetrekkingen met elkaar. Deze
werden beheerst door de algemene voorwaarden 1953 der expediteurs van Antwerpen, want hiernaar
werd verwezen op het briefpapier, in al haar facturen en inzonderheid in het bericht van verzending en
uitgavennota van 2 mei 1963.
Probleem:
Hoe kunnen de voorwaarden die afwijken van het gemeen recht deel uitmaken van het contract? En
kan de aanvaarding worden afgeleid uit meldingen op het briefpapier, facturen of dergelijke
bescheiden waartegen niet geprotesteerd zou zijn geweest?
Hof van Beroep Brussel
Volgens het hof kunnen voorwaarden die van gemeen recht afwijken en diensvolgens slechts deel
uitmaken van de overeenkomst wanneer zij uitdrukkelijk werden aanvaard. Er kan geen aanvaarding
afgeleid worden uit meldingen op briefpapier, facturen of dergelijke bescheiden waartegen niet
geprotesteerd zou zijn geweest.
6
Cassatiemiddel:
Eiser is van oordeel dat de toestemming van een partij die zich verbindt tot uiting kan komen op een
stilzwijgende manier en niet alleen op een uitdrukkelijke manier. Het hof van beroep miskent het
wettelijk begrip van toestemming en schendt daardoor artikel 1108 BW.
Hof van Cassatie:
De toestemming kan ook stilzwijgend gegeven worden ook al gaat het om bedingen die afwijken van
gemeen recht. "Behalve wet anders bepaald kan het contract ook stilzwijgend tot stand komen"
Arrest 12: Cass. 21 juni 1974
Simulatie/veinzing
- artikel 1321 BW: tegenbrieven werken niet tegenover derden. Derden mogen dus op de
schijnhandeling afgaan maar ze zijn niet toe verplicht, ze mogen de schijnhandeling laten
vallen indien ze er belang bij hebben.
Feiten:
Een apotheker en zijn echtegenoot hadden hun apotheek en het gebouw waarin deze was gevestigd,
overgedragen aan hun schoonzoon, voor respectievelijk 200.000 en 600.000,- maar de totaalwaarde
was in werkelijkheid hoger dan 1.500.000,-.
Wanneer de vrouw overlijdt, beweren enkele andere kinderen dat er sprake is geweest van een
onrechtstreekse en vermomde schenking. Ze eisen hiervan de inbreng of inkorting. (een schenking die
het beschikbare gedeelte heeft overschreden, kan na het openvallen van de erfenis, tot dat gedeelte
ingekort worden)
Hof van beroep Gent:
Schoonzoon en schoonvader zijn eisers in het geding. Enkele andere kinderen van de vader zijn
verweerder. De eisers werpen op dat de prijzen vermeld in de akten niet met de werkelijkheid
overeenstemmen. Ze tonen aan dat minstens 1.500.000,- betaald werd. Hof van beroep geeft hen
gelijk.
Dit arrest wordt echter door Hof van Cassatie verbroken
Hof van cassatie:
- de erfgenamen, eisers in cassatie en verweerder in het oorspronkelijke geding, voeren aan dat
de partijen bij deze akte niet boven of tegen de inhoud van de akten mochten bewijzen jegens
de eiser. Dit is hun eerste onderdeel
- tweede onderdeel: het arrest van het hof van beroep heeft artikel 1321 BW geschonden omdat
ze aanneemt dat de partijen gerechtigd zijn tegen de inhoud van de akte te bewijzen jegens
derden.
- De eisers zeggen dus dat het goed dat voordien geschonken is, opnieuw in de nalatenschap
moet gebracht worden. Als één van de kinderen het minimum erfdeel niet krijgt, dan moet bij
de anderen ingekort worden.
- Hof: de andere erfgenamen zijn rechtverkrijgenden van de overledene. Ze vorderen dus niet
als erfgenamen. Ze mogen een eigen recht laten gelden dat door de bestreden akte benadeelt
werd. Bovendien mogen ze met alle bewijsmiddelen bewijzen dat de verkoop in werkelijkheid
een vermomde schenking inhoudt, ze zijn immers geen partij.
- De derden zijn krachtens artikel 1321 BW gerechtigd om enkel de schijnbare akte te erkennen
met het gevolg dat de in akte betrokken partijen het bewijs was van de door hen ingeroepen
veinzing jegens deze derden niet mogen leveren.(derden mogen steeds op een schijnhandeling
afgaan maar zijn niet verplicht deze te erkennen)
- Gevolg: de partijen kunnen in de akte de simulering niet tegen derden bewijzen, waardoor het
vaststaat dat het hof van beroep artikel 1321 BW geschonden heeft omdat ze de partijen
hebben toegelaten de veinzing jegens derden te bewijzen. (vader en schoonzoon waren niet
gerechtigd het bewijs te leveren)
7
Arrest 13: Cass., 21 oktober 1971
Tegenstrijdige standaardbedingen
Feiten:
Een caféhoudster heeft in stomdronken toestand een jukebox op afbetaling gekocht. Nadat het toestel
was geleverd en 5 afbetalingen hadden plaatsgevonden, verklaarde de koopster het contract plots
onbestaande wegens het gebrek aan toestemming en aldus van rechtswege nietig.
Hof van beroep Gent:
Verklaart het hoger beroep van eiseres ongegrond en verwerpt haar vordering tot nietigverklaring en
terugbetaling van de som van 8.950,-. Er is geen sprake van een voldoende zware dronkenschap die de
wil zodanig zou beïnvloed hebben dat het contract nietig is, omdat de overeenkomst lang werd
voorbereid, door meerdere langdurige bezoeken. De uitschakeling van de wil door dronkenschap,
brengt slechts een betrekkelijke nietigheid met zich mee, daar ze enkel het private belang van de
dronken persoon beschermt. Het gaat om een relatieve nietigheid en brengt door de vrijwillige
uitvoering van de overeenkomst de bevestiging van die overeenkomst met zich mee. De café houdster
heeft ingestemd met de plaatsing en de werken. Dit kan worden beschouwd als een vrijwillige
gedeeltelijke uitvoering waardoor de koopovereenkomst werd bevestigd.
Cassatiemiddel eiseres:
- de afwezigheid van de wil betekent dat er geen toestemming is en dat het contract dus niet
bestaat
- een niet-bestaande overeenkomst heeft geen wettelijk bestaan waardoor ze niet dient
bekrachtigd te worden
- afwezigheid van de wil wegens wilsgebrek
Hof van cassatie:
- bekrachtiging arrest hof van beroep Gent
- de betrokken koopovereenkomst wordt bevestigd door haar vrijwillige gedeeltelijke uitvoering
Arrest 14: cass., 3 maart 1967
Dwaling
Feiten
-persoon X koopt tapijten van persoon Y. Deze had ze verkregen op een veiling. De tapijten komen uit
een oosters land. Op de tapijten staat een vermelding van waar ze vervaardigt zijn maar achteraf blijkt
dat ze in een andere streek gemaakt zijn.
Rechtbank eerste aanleg:
De koop wordt vernietigd wegens dwaling van de verweerder zoniet uit hoofde van bedrog (niet
bewezen)
Argumenten:
De eiser (verkoper) is van mening dat de verweerder de tapijten niet gekocht heeft omdat ze in die
bepaalde streek vervaardigt zijn maar omdat ze hem bevielen. Daarenboven kreeg hij de bevestiging
dat het wel degelijk oosterse tapijten waren, wat dan ook met de werkelijkheid overeenkomt. Er is dus
geen dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak.
Het feit dat het in Pakistan de gewoonte is om tapijten te betitelen met een andere naam betekent niet
dat dit misleidend hoeft te zijn voor de koper, er is dus geen dwaling.
Een verbintenis tussen een rechtsvoorganger en de eiser kan niet de aanleiding zijn tot een besluit van
een dwaling voor de verweerder.
Hof van cassatie:
De verweerder heeft de tapijten wel degelijk gekocht omdat ze afkomstig waren uit die bepaalde streek
De verkeerde betiteling is een oorzaak tot dwaling voor een niet-deskundige koper.
Het eerste vonnis wordt niet verbroken wegens dwaling omtrent de zelfstandigheid van de zaak.
8
Theorie:
Essentiële dwaling: de dwaling is een oorzaal van nietigheid van de overeenkomst als zij de
zelfstandigheid betreft van de zaak die het voorwerp ervan uitmaakt de zelfstandigheid van de zaak
ieder element zijnde dat de partij hoofdzakelijk ertoe heeft bewogen de overeenkomst te sluiten, zodat
zonder dit element geen contract zou zijn aangegaan.
Arrest 15: Cass., 10 april 1935
Rechtsdwaling
Partijen:
Eiser: van laster F.
Verweerder: van laster A.
Beide zijn kleinkinderen van legator
Middelen:
- schendig artikel 97 GW
- schendig artikel 1108,1109,1110,1131 B.W.
Feiten:
- de grootmoeder - legetaris laat een legaat tav haar kleinzonen na. In het testament staat dat als
één van de kleinkinderen zijn deel verzaakt, dit aan de andere zal toekomen. De eiser verwerpt
zijn legaat omdat hij meende dat dit dan over zou gaan naar zijn vader. De gerechtelijke
raadsleden van zijn vader waren van dezelfde mening toegedaan. Nu blijkt dat de eister en zijn
raadsheren zich hebben vergist en het verworpen legaat ten goede komt van zijn broer. Freddy
is slachtoffer geworden van rechtsdwaling.
- Vordering tot nietigheidsverklaring van zijn eenzijdige rechtshandeling, enerzijds wegens het
ontbreken van een oorzaak, anderzijds wegens dwaling.
Hof van beroep:
Afwijzing van de eis: onverschoonbare vergissing
- er is sprake van onverschoonbare onoverkomelijke dwaling
De eiser had alle gevolgen die de verwerping van het legaat met zich meebracht, kunnen overwegen.
De mogelijkheid die zich heeft voorgedaan kan niet ontgaan aan wie voldoende nadacht. De eiser had
kunnen en moeten voorzien dat de verwerping zijn broer tot voordeel zou strekken.
Visie van de eisers:
- de tegenwerpingen van het hof van beroep zijn onverenigbaar en tegenstrijdig met de
vaststelling dat de advocaat en de notaris dezelfde dwaling zouden hebben gedaan
- de mogelijkheid heeft zich voorgedaan, werd door deze raadsheren onderzocht, maar
afgewezen.
Hof van cassatie:
- tweede middel: het arrest beslist dat de documenten afkomstig van de juridische raadsheren,
niet van die aard zijn dat zij in dit geval de dwaling verschoonbaar of onoverkomelijk maken,
maar louter aantonen dat dwaling van de eiser ook door juridische raadsheren begaan was
- eerste onderdeel: de feitenrechters hebben het rechtsbegrip onverschoonbare dwaling miskend,
dat de dwaling voor de eiser die op zichzelf verschoonbaar is, dat karakter niet verlenen omdat
die dwaling ook door juridische raadleden begaan was en zij vragen grotere nauwlettendheid
dan we van en redelijk mens kunnen verwachten
- door te oordelen dat de onverschoonbare en op zichzelf niet onoverkomelijke dwaling van de
eiser niet verschoonbaar en onoverkomelijk wordt, omdat zij in het onderhavige geval
eveneens begaan werd door de juridische raadleden, ingevolge de onachtzaamheid of
vergissing van deze laatsten, het arrest van de eiser geen nauwlettendheid en grotere
voorzichtigheid eist die groter zijn dan die welke men normaal van een redelijk mens kan
verwachten
- tweede onderdeel: feitenkwestie: mist de feitelijke grondslag.
9
Arrest 16: Kh. Brussel, 13 september 1978 (frans)
Feiten:
Op 23 april 1972 vindt er en openbare veiling plaats in de galerij X te Z Verweerder P oefent hier zijn
beroep uit.
Tijdens de openbare veiling worden twee gesigneerde kunstwerken aan de eiser R toegewezen. Enkele
dagen later neemt ede eiser, die de schilderijen had betaald en meegenomen, telefonisch contact op
met P en verklaart dat de schilderijen vals zijn.R eist de ontbinding een teruggave van de prijs.
P verzekert R ervan dat de schilderijen echt zijn en weigert zijn eisen in te willigen. R komt een
tweede maal aandringen en op zijn aanhouden verklaart P dat hij de koop zal annuleren als R
onweerlegbare bewijzen kan aanvoeren dat de verkoper op de hoogte was van de valsheid van de
kunstwerken In de volgende weken kan R dergelijke bewijzen niet voorleggen. Begin oktober dient hij
klacht in en de zaak wordt onderzocht. De twee dor de onderzoeksrechter aangestelde experts komen
tot het besluit dat de schilderijen vals zijn. Nochtans neemt de raadkamer van de rechtbank van eerste
aanleg het besluit om P niet te vervolgen. De eiser stelt zich nu burgerlijke partij, waardoor de zaak
opnieuw bij de rechter aanhangig gemaakt wordt.
Hoofdvordering:
De eiser vraagt de ontbinding van de betwiste verkoop naar aanleiding van twee gebreken in de
toestemming:
- DWALING: verschillende experts hebben de valsheid van de schilderijen bevestigd. Daarom
beweert R dat er dwaling was vanwege hem, omtrent de verkochte zaak. Hij eist dan ook de
ontbinding van de koop. Verweerder: haalt de algemene verkoopsvoorwaarden aan: deze
ontlasten hem van aansprakelijkheid: exoneratiebeding en rechtswaarde van de algemene
verkoopsvoorwaarden (vrijwaringsclausule van aansprakelijkheid) De schilderijen worden
verkocht in de staat die zij hadden op het moment van de toewijzing. De voorafgaande
tentoonstelling stelde het publiek in staat om vooraf de staat en aard van het kunstwerk vast te
stellen. Er zal dan ook geen klacht kunnen worden aanvaard ook al heeft zij tot voorwerp de
inlichtingen of beschrijvingen uit de catalogus. Deze tentoonstelling had plaats gedurende drie
dagen en R had dus alle tijd om de doeken te gaan bezichtigen, tevens ontving hij de
catalogus. Volgens P eb C moet de clausule haar volledige uitwerking krijgen, natuurlijk ook
bij de afwezigheid van bedrog. Daarom moet de eis tot schadevergoeding ivm dwaling niet
worden aanvaardt.
- BEDROG: was de uitbater van de veilingshal van goede trouw? Het exoneratie beding is
altijd ongeldig als de verkoper het gebrek kende. Hij kan zich niet vrijwaren van de
aansprakelijkheid voor gekende gebreken. R beweert het bedrog van P te kunnen bewijzen: P
had geen expert geraadpleegd en vertrouwde enkel op zijn eigen mening ook al was er op de
vooravond van de verkoop een anonieme aangifte binnengekomen bij de gerechtelijke politie
ivm de onzekere afkomst van enkele kunstwerken. De klacht betrof niet de betwiste doeken. R
beschouwde P ter kwade trouw omdat hij de afkomst van de schilderijen niet wilde onthullen.
Dit had hij reeds in, alle oprechtheid en voor zover hij dit zelf wist aan de gerechtelijke politie
verteld. Dit blijkt uit de PV.
Uitspraak van de rechtbank:
De zaak is duidelijk: P kan de afkomst van de schilderijen aantonen, waaruit blijkt dat hij ter goede
trouw is en geen enkele reden had om wantrouwig te worden ivm de echtheid van de kunstwerken.
Door het bewijs van de goede trouw, kan het exoneratie beding in werking treden. De hoofdeis is
ongegrond en de tussenvordering voor de borgstelling is ontvankelijk, maar zonder voorwerp.
Arrest 17: Cass. 23 september 1977
Dwaling/bedrog
Feiten:
Op 23 oktober wordt een contract gesloten waarbij de groep de hemptinne een participatie nam in de
kort voordien door Lodewikus Noordermeer opgerichte NV Gentse dok- en scheepsbouwwerven.
10
Volgens deze overeenkomst, moest de groep de H ondermeer LN vrijwaren tegen alle vorderingen
vanwege de derden terzake volstorting van zijn inbrengen, naarmate en in de mate van de afstand van
LN.
De vennootschap werd nog geen jaar later failliet verklaard0 de groep H stelde kort daarop een eis tot
vernietiging in van bovengenoemde overeenkomst wegens bedrog. Bovendien werd de
schadevergoeding gevorderd van LN. Het bedrog dat aan de verweerder werd verweten had
betrekkin,g op de overwaardering van het actief van de vennootschap ten belope van het bedrag van
5.000.000 BEF en onderwaardering van et passief voor een bedrag van 1.600.000 Bef.
Burgerlijke rechtbank van Gent:
Willigt de vordering gedeeltelijk in, op grond van tussenbedrog.
Ook het hof van beroep van Gent, kende de groep H een schadevergoeding toe, wegens incidenteel
bedrog, hoewel het arrest vaststelde dat de groep H "op onverschoonbare wijze" nalatig zijn geweest
en dat zij de risico's hebben genomen"
Voorziening in cassatie:
- werd verworpen
- tweede onderdeel: de begane overdrijving van de aanwezige activa in de balans van 1/10/57 wordt
ten onrechte beschouwd als bedrog, daar de verweerders op onverschoonbare wijze nalatig waren
geweest en grote risico's hadden genomen. Hierdoor kunnen de handelingen van de eiser niet als
bedrog worden beschouwd
en kunnen ze noch tot prijsvermeerdering, noch tot
garantievermindering leiden. In deze omstandigheden wordt het onmogelijk de wettelijkheid van
de schadevergoeding, toegekend door het bestreden arrest, na te gaan.
Hof van Cassatie:
Over het tweede onderdeel: de dwaling van de partij ten gevolge van het bedrog van de tegenpartij,
wat betreft de oorsprong en de gevolgen, is niet de dwaling die bedoelt wordt in artikel 1110 BW. De
feitenrechter heeft op onaantastbare wijze vastgesteld:
- het bestaan van het voornemen om te bedriegen
- het bestaan van kunstgrepen die het bedrog opleveren
- de invloed van deze kunstgrepen op de wil van de persoon bij het tot stand komen van de
overeenkomst.
Volgens de vaststellingen van de rechter heeft het bedrog tot e toestemming geleid. De
onvoorzichtigheid of de grove, onverschoonbare nalatigheid van het slachtoffer van het bedrog kan
niet door de medecontractant ingeroepen worden. Deze onvoorzichtigheid heeft niet tot gevolg dat het
bedrog verschoond wordt en dat er geen aanleiding is tot schadevergoeding.
Het bedrog heeft de geldigheid van hun toestemming aangetast en ook als is er vanwege de tegenpartij
nalatigheid is geweest, toch moet dit bedrog aanleiding geven tot schadevergoeding. Door zo te
oordelen, schendt het arrest de in het middel aangevoerde bepalingen niet, en kan het onderdeel dus
niet worden aangenomen.
NB: uit dit arrest blijkt derhalve dat het Hof van Cassatie in duidelijke bewoordingen de stelling
afwerpt dat het bedrog geen wilsgebrek is in de zin van art.1116 BW als de door het bedrog in hoofde
van de wederpartij verwekte dwaling door geen redelijk mens zou begaan zijn. De theorie van de
onverschoonbare dwaling geldt dus niet voor het bedrog als wilsgebrek.
 Bedrog is altijd een wilsgebrek, ook als de dwaling onverschoonbaar is.
Arrest 18: brussel, 7 februari 1980 (frans)
Geweld
Feiten:
Een bankbediende verduisterde geld en dit komt uit. Samen met zijn vrouw ondertekent hij een
overeenkomst waarbij zij zich hoofdelijk jegens de bank verbinden tot teruggave van de verduisterde
gelden. Dit gebeurde nadat de bank had gedreigd een klacht neer te leggen bij het parket. Later wild e
11
vrouw scheiden, en vordert zij de nietigheid van de overeenkomst wegens geweld: misbruik van de
hiërarchische positie/gezagsverhouding. Ze krijgt gelijk van de eerste rechter, maar de bank gaat in
beroep.
Hof van beroep
De geïntimeerde(vrouw) beweert dat haar toestemming is aangetast door de dwaling omtrent het
voorwerp of de oorzaak van de verbintenis, en door moreel geweld door de bedreiging de zaak voor
het parket te brengen. De rechter in eerste aanleg aanvaarde dit. Het hof van beroep, aanvaard enkel
het geweld. Wat betreft de dwaling en bedrog, heeft de bank aan de geintimeerde voldoende
inlichtingen verschaft over het te betalen bedrag, af te betalen in maandelijkse termijnen. Hierdoor
kan de vrouw zich niet beroepen op dwaling noch op bedrog. De bedreiging klacht neer te leggen bij
het parket was determinerend voor de toestemming van de vrouw. Geïntimeerde beweert dat het
geweld onrechtmatig is omdat zij niet deel heeft genomen in de verduisteringen van haar man, en
omdat de bank geen enkel recht had tegen haar bedreigingen te uiten.
Geweld kan in twee gevallen onrechtmatig zijn:
- wanneer het niet gemotiveerd is door de normale uitoefening van een recht of gebaseerd op de
morele of economische ondergeschiktheid.
- Wanneer het legitiem is maar het bereikt wordt door rechtsmisbruik.
Tegenover de man is het geweld rechtmatig, maar het is de vraag of het legitiem was om tegenover de
vrouw bedreigingen te uiten.
N de praktijk is het courant dat de vrouw zicht hoofdelijk verbindt.
Hier ging het niet om dat de vrouw zich zou verbinden, met de onderneming van haar man,maar dat ze
de gevolgen van zijn delicten zou dragen, zonder dat zij zelf daaraan had deelgenomen of er profijt
van had gehad.
Bovendien was er een persoonlijk manoever van de appellant: het dreigen met een klacht bij het
parket. Het is niet rechtmatig dat één echtgenoot zich persoonlijk moet verbinden ten gevolgen van de
delictuele handelingen van de andere echtgenoot, waaraan zij niet had deelgenomen.
Het geweld is onrechtmatig omdat de appellant tegenover haar dezelfde middelen heeft gebruikt als
tegen de echte schuldige.
Arrest 19: luik 19 januari 1965 (frans!)
Precontractuele aansprakelijkheid
Rechtsprobleem:
Er worden door twee partijen onderhandelingen gevoerd met het oogmerk te contracteren. Deze
worden op zo een manier geleid dat een van de partijen kan rekenen op het sluiten van een contract
De samenwerking wordt bruusk stopgezet door de andere partij, zonder enige geldige reden. Wat nu
met de aansprakelijkheid?
Feiten:
De gedaagde corbeau (oorspronkelijke eiser) hoopt op de veroordeling van de maatschappij BP (eiser
in beroep) tot de betaling van 100.000,- als schadevergoeding die het gevolg was van:
- de opgelopen schade door de afspraak met BP die deze niet nakwam
- het foute gedrag van de oliemaatschappij voor de betaalde voorschotten en kosten die Corbeau
heeft verloren. De partij BP zocht via hun woordvoerder bertrand contact met corbeau, die een
benzinestation wilde openen.
- Een vertegenwoordiger van de firma kwam het terrein bezoeken en inspecteren, waar de
gedaagde van plan was zijn zaak te vestigen. De vertegenwoordiger geeft zijn toestemming en
nodigt corbeau uit om een voorontwerp op te stellen. De architect van corbeau stelt dit op en
het wordt voorgelegd aan de architect van BP, die na onderzoek, enkele wijzigingen
aanbrengt. Vervolgens spreekt BP de notaris Merget aan, die de koopakte van het terrein moet
opstellen. Bertrand verklaart bij deze dat BP bereid is de transacties te financieren. Hieruit
blijkt dat BP in principe akkoord was om het benzinestation op te richten wat het voorwerp
uitmaakt van de onderhandelingen. Hierna wordt de toekomstige uitbater corbeau uitgenodigd
om diverse documenten te tekenen, die hem ten overstaande van BP te verbinden. Dit doet
12
gedaagde dan ook tussen 2/8/55 en 5/8/55. vanaf dat moment is het ontegensprekelijk dat BP
besloten had zaken te doen met gedaagde en beloofde haar afspraken die uitdrukkelijk waren
bedongen, na te komen. Dot gebeurde ten eerste door de ondertekening van het contract en
vervolgens door de toekenning van de pacht aan Corbeau. Ook had de firma reeds inlichtingen
ingewonnen ivm de kadastrale situatie van het terrein en omtrent de voltage van de elektrische
installatie.
Het gewekte vertrouwen bij de wederpartij is beschaamd.
Arrest 20: luik 3 april 1965 (frans)
Schadeloosstelling.
NMBS had de afbraakwerken van een brug over de Leie te Drongen in aanbesteding gegeven. De
NMBS had nagelaten de kandidaten te verwittigen dat twee voorlopige bruggen, waarvan het bestaan
niet op de bij het lastenboek gevoegde plannen vermeld was, de aanvoer over water van het materiaal
en materieel onmogelijk maakte. De aannemer, aan wie de aanbestedingen was toevertrouwd,
vorderde schadevergoeding wegens immobilisatie van zijn materiaal en materieel.
De NMBS bestreed deze aanspraken, aanvoerend dat sanctionering wegens culpa in contrahendo niet
mogelijk was, vermits de nietigheid van het contract niet gevorderd werd.
De appellant beweert bovendien dat het zich niet schuldig maakt aan een fout, daar het verwittigen
over het bestaan van de twee bruggen niet terzake doet, omdat het werk niet noodzakelijk diende te
worden uitgevoerd.
De appellant ondersteunt ook nog dat haar handelen gedekt zou zijn door het feit dat de
verantwoordelijkheid deels aan het adres van de straat toekomt omdat diens navigatiereglement
inexact was.
Appellant beweert tenslotte ook dat geïntimeerde geen recht op schadevergoeding heeft omwille van
de opgenomen exoneratiebedingen.
De aannemer krijgt gelijk in eerste aanleg, maar de NMBS beslist om in hoger beroep te gaan. Weer
wordt de NMBS in het ongelijk gesteld, waarna deze naar het Hof van Cass stapt, die het vonnis
verbreekt en terug verwijst naar het hof van beroep.
Het hof van beroep te Luik wees de argumenten van de appellant (NMBS) van de hand en
onderstreepte dat het terzake ging om een quasi-delictuele vordering. Deze moest derhalve niet
gekoppeld zijn aan een vordering tot nietigverklaring, m.n. wanneer de ingeroepen fout los staat van
de verbintenissen die voor de partijen uit de overeenkomst zijn ontstaan en de schade verschillend is
van deze die zou spruiten uit de beroving van de voordelen van de overeenkomst. Uit de aard van het
werk blijkt dat het over land uitvoeren veel duurder zou zijn dan over water en uit het kastenboek
bekijkt ook dat het om drijvend materiaal ging. De fout van een derde wist die van de appellant niet
uit. De wanprestatie van een contractuele verplichting sluit de andere partij niet uit van haar quasidelictuiele aansprakelijkheid. Er is hier geen sprake van een exoneratiebeding
Arrest 21: Kh Brussel 11 juni 1986 (frans)
Partijbeslissing
Feiten:
Juni 1965: uitvoering elektriciteitswerken bij een beenhouwerij. In november dat jaar krijgt de
eigenaar van de beenhouwerij een factuur ten bedragen van 48.911,-. Er was vooraf door de partijen
geen prijs bepaald. De schuldenaar vindt dit veel te veel en weigert te betalen.
Eerste aanleg;
De schuldenaar moet betalen aan de schuldeiser. Dit bedrag was door een expert bepaalt nadat hij het
werk had geëvalueerd.
13
Rechtbank van koophandel:
Indien de partijen geen prijs zijn overeengekomen, vooraf ,dan moeten zij bij de betaling te goeder
trouw zijn. Bij overtreffing van de gemiddelde prijs kan de rechter ingrijpen. In dit geval was de prijs
17.372, die de schuldenaar meer vroeg dan de 34.896, niet overdreven volgens de rechter.
De schuldenaar wordt dan ook veroordeeld tot het betalen van die 17.372 + gerechtskosten.
Arrest 22. Kh. Brussel 9 mei 1969 (frans)
Raamovereenkomst.
Feiten:
April 1969: de eiser koopt bij de verweerder een simca 1000
Deze wagen raakt enkele maanden later ten gevolgen van een auto-ongeval beschadigt.
Oktober 1969: eiser koopt bij verweerder een nieuwe simca 1000 luxe, waarvan de kleur nog in
onderlinge overeenstemming moest worden bepaald. De verweerder zou de beschadigde wagen van de
eiser terugkopen, tegen de prijs van 25.000. verweerder heeft de beschadigde wagen reeds
overgenomen, maar de prijs ervoor nog niet betaald.
Wat betreft de nieuwe wagen, bleef de koper in gebreke om de voorstellen te doen mbt de kleur.
Bijgevolg kan de verkoper (verweerder) het koopcontract nog niet uitvoeren. Hij mag nl. zelf geen
kleur kiezen, daar dit in onderlinge overeenkomst moest gebeuren met de koper.
Eis: de eiser vordert de nietigverklaring of althans de ontbinding van de overeenkomst van oktober
1963. Verder vordert hij bijgevolg de betaling van de verschuldigde 25000, uit hoofde van de
verweerder.
De verweerder kon onmogelijk het koopcontract al uitvoeren daar de koper nog geen kleur
gesuggereerd had. Ook dacht hij de verschuldigde 25.000 af te houden van de prijs van de nieuwe
simca. Vandaar dat hij nog niet betaald had.
Rechtbank van koophandel
- vordering van de eiser
Om de nietigverklaring te kunnen bekomen, moet de eiser een wettige oorzaak kunnen aantonen. Dit
doet hij echter niet. De ontbinding van een wederkerig contract is maar gerechtvaardigd indien de
wederpartij op ernstige wijze aan zijn verbintenissen, of een deel ervan, verzuimt. De eiser beweert
niet dat de overeenkomst gesloten was onder de voorwaarde dat de verweerder eerst zijn
verschuldigde 25.000 moest betalen. Hetgeen hij hieromtrent aanvoert en betwist wordt door
verweerder toont niets aan in die richting. Derhalve ken het contract niet nietig verklaart worden of
ontbonden worden.
- tegenvordering
De verkoop was definitief afgesloten: het voertuig was welomschreven en de prijs was bepaald. Enkel
de kleur moest nog overeengekomen worden. De verweerder vraagt de uitvoering van het contract: hij
heeft de eiser al tevergeefs in brieven gevraagd te beslissen over de kleur. De rechtbank besliste dat
het hier om een raamovereenkomst gaat. De verkoper had moeten ageren op basis van een foutieve
tekortkoming van de eiser om voorstellen over de kleur te doen. De verkoper had de ontbinding op
basis van die foutieve tekortkoming moeten doen. Haar verweerder vraagt echter de uitvoering van,
het contract dat onmogelijk daar de kleur nog niet bepaalt. De tegenvordering wordt ongegrond
verklaard.
Arrest 23.Gent, 2 april 1976
Feiten
Twee mededingers hebben mbt de aanbesteding van een openbaar werk afgesproken de winst van de
aanneming te verdelen, indien het werk van één van beide niet wordt gegund. Zo een afspraak komt in
strijd met de regels van de openbare aanbesteding ten voordele van de openbare besturen daar zij tot
doel heft één der gegadigden in de mogelijkheid te stellen zijn offerte minder scherp te stellen en aldus
de prijsvorming belemmert ten nadele van de overheid die verplicht is het werk aan de laagste offerte
toe te wijzen.
14
Hof van beroep
Overwegende dat de geformuleerde overeenkomst met aar verwijzingen naar mondelinge bedingen,
niets anders inhoudt dan de afspraak tussen twee mededingers om de winst van de aanneming te
verdelen, indien het werk aan één van beiden zou worden gegund, hetgeen nu heeft afgehangen van de
uitdrukkelijk vermelde mondelinge overeenkomst.
Overwegende dat zo een afspraak in strijd komt met de regels van de openbare aanbesteding ten
voordele van openbare besturen zij tot doel heeft één van de gegadigden in de mogelijkheid te stellen
zijn offert minder scherp te stellen en aldus de vrije prijsvorming verhindert ten nadele van de
overheid die verplicht is het werk aan de laatste aanbieder te gunnen.
Dat verbintenissen die voortvloeien uit een dergelijke afspraak strijdig zijn met de openbare orde,
waaruit volgt dat de uitvoering van zo een verbintenis niet in overweging kan worden genomen
Arrest 24: Rb Brussel 6 april 1976 (frans)
Openbare orde en goede zeden
Feiten
D leeft feitelijk gescheiden van zijn echtgenote. Hij geeft aan een detective de opdracht zijn vrouw te
bespioneren. Er wordt een ereloon bepaald, maar dit wordt niet helemaal betaald, omdat de detective
onhandig zou zijn geweest0 D had zelf afluisterapparatuur in de woning van zijn echtgenote geplaatst.
Rechtbank van eerste aanleg
Is dit niet strijdig met de openbare orde en de goede zeden?
Ja omdat er hier duidelijk sprake is van een schending van het recht op woning en het recht op privacy.
De overeenkomst is dus nietig.
Arrest 25: Cass. 8 december 1966 (frans)
Geldigheidsvoorwaarden van een overeenkomst/openbare orde en goede zeden
Rechtsprobleem
- het arrest handelt over de geldigheidsvoorwaarden van een overeenkomst. De oorzaak van
deze overeenkomst is strijdig met de openbare orde en de goede zeden.
Feiten
5 juni 1961: partijen hebben twee overeenkomsten gesloten:
- overgave aan de eiser van een handelszaak, toebehorende aan verweerster
- onmiddellijk gebot voor de eiser van het café onder de vorm van vrij beheer
De verweerster eiste de onmiddellijke vestiging van een pand om de goede afloop te waarborgen. Dit
pand bestond uit de afgifte van waarden aan toonder voor een bedrag van 180.000 waarvan zij
eigenares zou worden als schadevergoeding in geval van ontbinding. De voornaamste beweegreden
van de eiser in hoger beroep om de exploitatie over te nemen was de voortzetting van een
buitenechtelijke relatie. De verweerster was van dit ongeoorloofde doel op de hoogte, maar zij was
welbewust uit op een voordeel vanwege de toestand van de eiser.
Hof van beroep
Beide overeenkomsten hebben bijgevolg een oorzaak die strijdig is met de openbare orde en ze zijn
daarom nietig. De hoofdvordering ( schadevergoeding) en de tegenvordering (teruggave van het pand)
zijn onontvankelijk.
Hof van cassatie
Vordering van de eiser (de man)
- de nietigheid van de overeenkomsten
- de teruggaven van de door de eiser betaalde kosten, ter uitvoering van de overeenkomst
- de teruggave van de vrijwillig betaalde of in pand gegeven waarden
Vordering van de verweerster
- betaling van de diverse bedragen ter uitvoering van de overeenkomst
15
-
eis tot ontbinding van die overeenkomsten met schadevergoeding
Hoewel het pandcontract slechts een bijkomende overeenkomst is, toch kan het zelf een contract zijn
dat strijdig is met de goede zeden. (eis door de verweerster tot onmiddellijke vestiging van het pand
omwille van het ongeoorloofde doel)
de rechter moet eveneens de openbare orde beschermen tegen deze immorele overeenkomsten, en de
vordering weigeren
het hof van cassatie verwerpt de voorziening
Arrest 26: Cass 13 november 1996
Feiten
Eiser: f van caster (eerste legataris)
Verweerder: a van caster (tweede legataris)
Legataris: legaat verzaakt ingevolge een dwaling omtrent de gevolgen, van de verzaking. Hij
verkeerde in de waan dat de verzaking van het legaat van zijn oma alleen zijn vader ten goede zou
komen, terwijl in werkelijkheid zijn broer er voordeel uithaalde.
Hof van beroep Brussel: de verwerping van het legaat was rechtsgeldig en niet nietig op grond van een
dwaling omtrent een persoon van de onrechtstreekse beneficiaris noch op grond van een valse oorzaak
of een ontstentenis van oorzaak.
De eerste legataris stelt een cassatievoorziening in daar hij het arrest van het Hof van Beroep van
Brussel betwist.
Argumenten:
- Eiser
De eenzijdige en afstanddoende verwerping van een legaat kan vernietigd worden wegens:
- het ontbreken van een oorzaak
- dwaling
- arrest is strijdig met art. 108, 1109, 1110, 1111 BW
De gronden waarop het arrest werd verantwoord zijn dubbelzinnig, er wordt niet vereist dat de daling
de toestemming teniet doet om de rechtshandeling te vernietigen, maar er wordt wel vereist dat de
dwaling de toestemming gebrekkig maakt.
- Schending van art 108, 1109, 1110, 1111 BW en art 97 GW
Hof van beroep:
De litigieuze verwerping is naar de vorm een zuiver afstanddoende verwerping – verwerping is
rechtsgeldig. De eiser bewijst niet dat hij door het verwerpen van het legaat onrechtstreeks zijn vader
had willen begunstigen. Rechtsgeldige verwerping van een rechtshandeling kan niet worden aangetast
door het ontbreken van een oorzaak noch door dwaling omtrent de persoon.
Hof van cassatie
Verbreekt dit arrest en stelde dat de oorzaak voor elke rechtshandeling vereist is, tenzij in de gevallen
waar de wet aanvaardt dat een rechtshandeling van de oorzaak kan lisgemaakt en geabstraheerd
worden en dienvolgens op zichzelf kan bestaan. Dat mbt de verwerping van een legaat geen enkele
wetsbepaling zodanige uitzonderingen vaststelt. Het hof van beroep had art 1108-1131 geschonden
door haar weigering te onderzoeken of de rechtshandeling een oorzaak had en of deze oorzaak al dan
niet vals was. De zaak wordt verwezen naar het hof van beroep te luik.
Arrest 27: Rb Mechelen, 21 januari 1975
Geoorloofdheid van de oorzaak
Feiten
De eiser is een oud geneesheer-chirurg die van zijn röntgenapparatuur af wil. Een jonge chirurg is
beried ze over te nemen voor 36.000 aangezien hij vanaf 1 juli 1971 toch benoemd zal worden in
dezelfde kliniek en zo heeft hij dan een monopolie over de toestellen. Hij verbindt zich ertoe de
16
patiënten ook naar hem door te sturen. Verweerder moet betalen voor 1 juli 1974. na korte tijd blijkt
de apparatuur niet meer te zijn dan schroot en hij betaalt dus niet.
Argumenten
De verweerder vindt dat er dwaling is maar de Rb oordeelt dat pas grond tot vernietiging oplevert als
het om de essentie gaat en als de dwaling verschoonbaar is. Als chirurg had de verweerder de toestand
van de apparatuur moeten kennen.
Een onjuiste schatting over de waarde van de zaak maakt geen dwaling uit.
Bedrog wordt ook niet aanvaardt: de eiser heeft geen kunstgrepen toegepast. En, zelfs al waren er
gebreken in de zaak, dan had de verweerder binnen korte termijn moeten optreden, en dat heeft hij niet
gedaan. De oorzaak van de overeenkomst lijkt dus wel in orde te zijn.
Maar het contract dat werd gesloten lijkt wel nauw samen te hangen met de benoeming. Die
benoeming leverde het voordeel op dat niemand anders zich met radiologie mocht bezighouden, en we
vinden in de overeenkomst dat de verweerder patiënten zou verschaffen aan de eiser.
Dit gaat in tegen het KB betreffende de geneeskunde uit 1967: geneesheren mogen elkaar rechtstreeks
noch onrechtstreeks voordeel verschaffen. Deze regel is van openbare orde. De aankoop is dus
onlosmakelijk verbonden met de benoeming en de doorspeling van patiënten.
Uitspraak: de overeenkomst wordt nietig verklaard wegens een ongeoorloofde oorzaak.
D. De gevolgen van het contract tussen partijen
Arrest 28: Cass 22 maart 1979
Grove fout
Eiser in cassatie (NMBS) had schending ingeroepen van 1162 BW. Verweerder werpt op mbt het
eerste onderdeel dat het middel niet ontvankelijk is want art 1162 BW is enkel een raadgeving.
Hof van beroep:
Vrijstelling van aansprakelijkheid voor grove fout niet inbegrepen tenzij partijen dit uitdrukkelijk
hebben bevestigd.
Cassatie
- in geval van twijfel over de draagwijdte van een overeenkomst, dwz als uit de gegevens of
buiten de akte niet kan worden opgemaakt wat de zin of de draagwijdte van die overeenkomst
is, moet het contract krachtens art 1162 BW door de rechter "worden uitgelegd ten nadele van
hem die bedongen heeft en ten voordele van hem die zich bedongen heeft." Art 1162 is een
wettelijke bepaling in de zin van art 608 Ger W waarvan de schending tot cassatie kan leiden.
(Het is dus geen raadgeving) NMBS: beding tot bepaling van aansprakelijkheid moet
uitgelegd worden ten voordele van de schuldenaar en niet ter zijne nadele: dit is een schending
van art 1162! Degene die in een overeenkomst het voordeel van een beding tot vrijstelling
van aansprakelijkheid geniet, is mbt dat exoneratiebeding in het raam van art 1162 , de partij
die bedongen heeft, terwijl de ander partij zich verbonden heeft.
- Kan men stellen, op grond van de regel dat van het gemeen recht afwijkende bedingen eng
moeten worden uitgelegd, dat niet kan worden aangenomen in het geval van een in algemene
bewoordingen geformuleerde exoneratiebeding dat partijen ook de aansprakelijkheid voor
zware fouten hebben willen beperken of uitsluiten? Zeer vaak wordt beweerd dat een
beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid voor zware fout expressis verbis dient te
beschieden. In dit arrest wordt deze opvatting grotendeels goedgekeurd. Cassatie besliste
"overwegende dat het arrest dat het HVB door vast te stellen, enerzijds, dat wegens de
algemene bewoordingen van het beding tot vrijstelling van aansprakelijkheid niet kan worden
aangenomen dat de partijen uitzonderlijk het geval van een grove fout in aanmerking hebben
willen nemen en door erop te wijzen anderzijds dat de van het gemeen afwijkende bedingen.
Een restrictieve draagwijdte hebben, beslist dat een bepaling van een overeenkomst volgens
welke een partij zich mag vrijstellen van de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken,
ingeval van grove fout vanwege die partij nochtans enkel dan toepassing kan vinden, als deze
17
-
-
vrijstelling uitdrukkelijk in die contractuele bepaling voorkomt of daaruit noodzakelijk
voortvloeit;
Overwegende dat het arrest, bijgevolg, zonder de bewijskracht van de akten of de regels
inzake het aangaan van de overeenkomsten of de verbindende kracht van de overeenkomsten
te miskennen, zijn beslissing regelmatig motiveert en wettelijk verantwoord
Cass nuanceert de stelling door te beslissen dat het beding van niet-aansprakelijkheid voor
zware fout ofwel uitdrukkelijk moet zijn bedongen, ofwel noodzakelijk uit het contractueel
beding moet voortvloeien.n daar een exoneratiebeding voor een zware persoonlijke fout geldig
is, volgt noodzakelijkerwijze uit zo een contractsbepaling dat deze aansprakelijkheid
daaronder valt.
 1162: geen raadgeving
 restrictieve interpretatie van bedingen die van het gemeen recht afwijken
Arrest 29: Cass 19 september 1983
rechtsmisbruik
Het gaat om een concessiehouder van een automerk met als werkterrein Brabant. Hij werkt met
verschillende onderverdelers. Als nu de sector van de eiser (de concessiehouder) verkleind wordt, kan
hij vervolgens ook de sectoren van een onderverdeler ( verweerder) verkleinen ipv enkele van die
onderverdelers te ontslaan zodat de andere een even grote sector behouden? Volgens de overeenkomst
die is afgesloten wel. Volgens de verweerder is er sprake van rechtsmisbruik een inbreuk op artikel
1134 dat bepaalt dat overeenkomsten ter goeder trouw uitgevoerd moeten worden.
Rechtsmisbruik veronderstelt echter een boos opzet, geen belang en ernstige gevolgen voor de
medecontractant of een klein belang tov de correlatieve last van de medecontractant.
Het bestreden heeft dat echter niet wettig kunnen afleiden en aldus zou het arrest art 1134 BW hebben
geschonden.
Cassatie: akkoord, trouwens, het bestreden arrest stelde eerst de wettigheid vast van de litigieuze
clausules in de overeenkomst.
 er is geen bewijs van ernstig nadeel, en rechtsmisbruik is dus niet wettig afgeleid
Arrest 30: Cass 8 februari 2001 blz 376/ blz 63
Misbruik
Hof heeft zich uitgesproken over de sanctie van het misbruik bij de uitoefening van contractuele
rechten. Die sanctie bestaat in het opleggen van de normale uitoefening van het desbetreffende
contractuele recht of in et herstel van de schade die is veroorzaakt door het misbruik dat van dat recht
is gemaakt. Als het misbruik betrekking had op de toepassing van een contractueel beding, dan kan het
herstel erin bestaan dat aan de schuldeiser het recht wordt ontzegd om op dat beding beroep te doen.
Arrest 31: cass 17 mei 1990 blz 380 / blz 66
Rechtsverwerking
Feiten:
Op 21 december 1966 sloot de Belgische staat met de NV AGF Belgium een huurovereenkomst af
voor de huur van enkele verdiepingen in een gebouw. Nadien volgden nog andere verdiepingen in
hetzelfde gebouw. In de oorspronkelijke overeenkomst is een clausule betreffende de indexering van
de huurprijs vervat, die in de bijlagen wordt overgenomen. Tussen 1976 en 1984 werd door de
verhuurster echter een andere indexeringsformule toegepast dan dewelke in de overeenkomst werd
voorzien, wat in een hogere huurprijs resulteerde. Hierop werd echter niet gereageerd door de
Belgische staat, die in al die jaren een te hoge huurprijsindexering betaalde.
Vordering
In 1985 vorderde de Belgische staat van de NV de terugbetaling van de huurindexering die vanaf 1
juni 1980 onverschuldigd was betaald. De verhuurster laat hiertegen als verweer de theorie van de
rechtsverwerking gelden aangezien de Staat, door tussen 1976-1984 zonder enige reactie
18
onverschuldigde huurindexering te betalen en thans de sinds 1 juni 1980 teveel betaalde bedragen
terug te vorderen, een houding aanneemt die onverenigbaar is met haar vroegere houding.
Rb van Brussel
Oordelende in HB heeft dit verweermiddel verworpen om reden dat de theorie van de
rechtsverwerking, de beginselen niet kan weerstaan die vervat zijn in het BW, dat steeds de wet
uitmaakt, om het beginsel dat de wettig aangegane overeenkomsten de contracterende partijen tot wet
strekken en dat zo al mag worden aangenomen dat tekortkomingen of nalatigheden van een partij in
een overeenkomst ten nadele van die partij in de tijd moet worden gesanctioneerd, zulks echter niet
inhoudt dat die sanctie de volledige opheffing impliceert van het punt van de overeenkomst waarop de
al dan niet lichtzinnige houding van een van de partijen betrekking heeft.
Cassatiemiddel
NV riep de theorie van de rechtsverwerking in door te beweren dat "een subjectief recht tenietgaat of
althans niet meer kan worden aangevoerd als de houder van dat recht, zonder vrijwillig of stilzwijgend
ervan afstand te doen, een houding aanneemt die objectief onverenigbaar is met dat recht waardoor hij
aldus het gewettigd vertrouwen van de schuldenaar en van derden misleidt" en dat " een dergelijk
objectief gedrag van de houder van een recht tot tenietgaan van het recht leidt of belet dat het door de
houder ervan wordt aangevoerd zonder dat daartoe moet worden aangewezen dat hij werkelijk,
uitdrukkelijk of stilzwijgend van dat recht afstand wil doen"
De verhuurster beschouwde de theorie van de rechtsverwerking als en algemeen rechtsbeginsel dat de
bescherming beoogt van de rechtmatige belangen van de schuldenaar en van derden, die op de
opgewekte schijn hebben vertrouwd en dat volgt uit onder meer het algemeen beginsel van de
uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten dat in uitvoering te goeder trouw van de
overeenkomsten dat in art 1134 § 3 BW is vastgelegd. De verhuurder betoogde verder dat dit beginsel
van de uitvoering te goede trouw van overeenkomsten inhoudt dat de houder van een recht niet plots
dat recht kan doengelden terwijl hij zelf, door zijn houding de voorwaarden van dat recht niet heeft
nageleefd of bij de schuldenaar en bij derden de gewettigde overtuiging heeft gewekt dat dit recht niet
zou worden uitgeoefend.
Uit het voorgaande leidde de verhuurster af dat, aangezien zijn in haar conclusie een geheel van
feitelijke gegevens had aangevoerd waaruit bleek dat de houding van de Belgische staat onverenigbaar
was met het aangevoerde recht, het bestreden vonnis niet zonder schending van art.1134 en van de
algemene rechtsbeginselen van rechtsverwerking en van de uitvoering van de goede trouw van
overeenkomsten kon weigeren na te gaan of de houding van de Belgische staat onverenigbaar was met
het recht dat de staat wilde doen gelden, enkel om de redenat het beginsel van de rechtsverwerking in
geen enkele rechtsregel is vastgelegd.
Cassatie
Het middel, inzoverre het steunt op de schending van het tot algemeen rechtsbeginsel vergeven
leerstuk van de rechtsverwerking, wordt onontvankelijk verklaard omdat er geen algemeen
rechtsbeginsel bestaat dat zegt dat een subjectief recht tenietgaat of althans niet meer kan
worden aangevoerd als de houder van dat recht zonder vrijwillig uitdrukkelijk of stilzwijgend
ervan afstand te doen, een houding aanneemt die objectief onverenigbaar is met dat recht,
waardoor hij aldus het gewettigd vertrouwen van de schuldenaar en van derden misleidt.
In zoverre het middel gebaseerd was op de schending van het in art 1134 BW vastgelegde beginsel,
besliste cassatie dat een partij dat artikel niet schendt en dat beginsel niet miskent als zij het recht
hanteert dat zij uit de wettelijk gesloten overeenkomst, binnen die perken, door het vastleggen van de
regels van de extinctieve verjaring, impliciet erkent dat een partij de mogelijkheid heeft het recht, dat
zij krachtens de overeenkomst heeft, niet onmiddellijk uit te oefenen, dat de rechtbank, nu zij erop
wijst dat de overeenkomst de partijen tot wet strekt, en zegt dat aangezien niet werd betoogd dat de
verweerder misbruik heeft gemaakt van zijn recht "zo al moet aangenomen worden dat
tekortkomingen of nalatigheden van een partij in een overeenkomst ten nadele van de partij in de tijd
moeten worden gesanctioneerd, zulks echter niet inhoudt dat die sanctie de volledige opheffing
impliceert van het punt van de overeenkomst waarop de, al dan niet lichtzinnige houding van een van
19
de partijen betrekking heeft" en nu zij de regels inzake verjaring toegepast, haar beslissing naar recht
verantwoordt.
Arrest 32: Cass, 10 november 1976
Overmacht?
Feiten
De fabriek en de burelen van een hoedenmaker waren door brand geheel vernietigd geworden. Deze
omstandigheden riep de ondernemer in om de arbeidsovereenkomsten met zijn werknemers wegens
overmacht als beëindigd te beschouwen. Een werknemer was het hiermee niet eens daar de brand de
uitvoering van de arbeidsovereenkomst tijdelijk en niet definitief onmogelijk maakt.
De werkgever had inderdaad van zijn verzekeraar aanzienlijke vergoedingen ontvangen waarmee hij
het bedrijf opnieuw had kunnen oprichten en zijn personeel opnieuw aan werk had kunnen
verschaffen. Dit had hij niet gedaan.
Arbeidshof:
Het ongeval had een einde gemaakt aan de arbeidsovereenkomst en er kan geen rekening gehouden
worden met de uitbetaalde verzekeringsvergoeding
Cassatie
Verwierp de voorziening daar het arbeidshof terecht had kunnen afleiden dat de verzekeringsuitkering
tendeze zonder invloed is op het bestaan van een vreemde oorzaak en op de rechtsgevolgen die ze
heeft doen ontstaan ivm de tussen de partijen bestaande overeenkomst.
Arrest 33: Luik, 30 november 1964
Onmogelijkheid
Hof van beroep houdt hier rekening met normale menselijke onmogelijkheid om een contract uit te
voeren. Mevr. G had hospitalisatieverzekering met een clausule: indien ziekte wordt vastgesteld of
opname in hospitaal: melden aan verzekeringsmaatschappij binnen de 8dagen. Dit is niet gebeurd en
toch vraagt ze een vergoeding. De verzekeringsmaatschappij betaalt niet.
Eerste aanleg:
Verzekeringsmaatschappij moet betalen
Hoger beroep:
Waren er omstandigheden die haar van haar meldingsplicht vrijstelde? ( ja: ze was dodelijk ziek)
Dit werd haar niet gemeld door de arts en kinderen. Er is geen melding bij de maatschappij omdat ze
anders te weten was gekomen dat zij niet lang meer te leven had.
Het hof aanvaardt morele overmacht en de maatschappij is gehouden tot vergoeding
Arrest 34: cass, 21 juni 1979
Feiten
G heeft bij de bank ippa een rekening in Belgische franken. Hij geeft de bank de opdracht om het
grootste gedeelte van het bedrag op die rekening, in de vorm van 12.000 dollar over te schrijven op
een rekening van hem bij de bank van Brussel. De onderrichtingen moesten anoniem gebeuren en er
mocht enkel "opdracht van Brazilië" bij vermeld worden. De bank ippa verzocht de First national City
bank te New York deze opdracht te verrichten overeenkomstig de onderrichtingen van G.
De uitgevoerde storting vermelde echter:
- opdracht van Brazilië
- de rekening van ippa bank bij first national city bank werd voor een overeenkomstig bedrag
gedebiteerd.
De eiser droeg daarop de ba,k van Brussel op om de overdracht te vernietigen en de gelden terug te
sturen naar de FNCB. Ondertussen had de dollar een koersdaling gekend waardoor de eiser verliezen
lijdt en de Ippa bank ervoor aansprakelijk stelt
20
Argumenten
EISER:
- de schuldenaar is contractueel aansprakelijk voor zijn aangestelde zaakwaarnemers of
plaatsvervangers. Het arrest is strijdig met de art. 1245, 1735, 1797, 1953 en 1954 BW. Ippa is
aansprakelijk: ze heeft zich voor deze opdracht laten vervangen door de FNCB die en fout
beging. Het arrest is dubbelzinnig: en kan niet afleiden wat het hof op algemene wijze wil
beslissen. Er zijn 2 interpretaties mogelijk:
1. schuldenaar van een contractuele verbintenis is enkel aansprakelijk voor een persoonlijke
fout of voor die van zijn aangestelden MUV die fouten die werden begaan door personen
door wie hij zich heeft laten helpen of vervangen.
2. Er is een wettelijke of conventionele bepaling die afbreuk doet aan het beginsel van de
eerste interpretatie. Het artikel is dus strijdig met art 97GW
VERWEERDER
Volgens ippa is de fout te wijten aan de FNCB: wij hebben geen fout begaan, noch onze aangestelde.
Wij zijn niet aansprakelijk, maar FNCB
Hof van beroep
Er is wel een fout gebeurd, maar deze is zeer licht. De fout is te wijten aan de FNCB er kan geen enkel
verwijt worden gemaakt tav de geïntimeerde of haar aangestelde.
De geïntimeerde is niet aansprakelijk
Cassatie
Wanneer diegene door wie een contractant zich laat vervangen, voor de uitvoering van een
contractuele verbintenis, daarbij een fout begaat, dan is de medecontractant zelf aansprakelijk voor de
geleden schade die de medecontractant daardoor heeft geleden. Het hof vernietigt het bestreden arrest
en verwijst de zaak naar het hof van beroep in bergen
Vraag op het examen: onderscheid aansprakelijkheidsbeding en vrijwaringsbeding?
Arrest 35: Cass 7 september 1962
Vrijwaringsbeding
Feiten
H heeft de toelating gevraagd aan de stad Gent om een betoging te houden op haar grondgebied. Om
deze toelating te bekomen nam de verweerder het op zich de stad gent te vrijwaren tegen elke
vordering uit hoofde van schade aan personen en goederen berokkend in de loop en terzake van de
betoging. Later werd de aanlegster (Gent) veroordeeld tot het betalen van een bedrag aan de NV
Auxifina wegens schade die betogers hadden aangericht. Deze betoging was gebaseerd op een decreet.
De door aanlegster tegen verweerder ingeleide eis tot vrijwaring werd afgewezen omdat deze
verbintenis strijdig is met de openbare orde en daarom nietig is.
Cassatiemiddel
Het decreet is van openbare orde en een stad kan zich niet wettelijk ontlasten van haar eigen
verplichtingen om de openbare rust en de veiligheid van de goederen te verzekeren en om de schade te
herstellen die aan derden worden aangericht tengevolge van samenscholing.
Maar tegelijkertijd verbiedt deze openbare orde geenszins aan een derde. Vb: de inrichter van een
betoging, de verbintenis aan te gaan met de stad die op grond van het decreet zou worden veroordeeld,
te vrijwaren en aan de stad de door deze uitbetaalde sommen terug te betalen. Geen enkele bepaling
van het decreet houdt een dergelijk verbod is, noch uitdrukkelijk noch impliciet.
Het bestreden vonnis heeft dus aan het decreet een aanvulling gedaan die op geen enkele rechtsgrond
steunt.
21
Cassatie
Om de toelating te bekomen nam de verweerder het op zich om de stad gent te vrijwaren tegen elke
vordering uit hoofde van schade aan personen of goederen berokkend in de loop en terzake van die
betoging.
Het vonnis heeft deze verbintenis nietig verklaard omdat ze strijdig is met de openbare orde. Hiervoor
steunt het vonnis op de doelstelling van het bedoelde decreet: een gemeente is verplicht de openbare
rust en de veiligheid van personen en goederen te verzekeren en door het herstel van de schade,
aangericht ten gevolge van samenscholingen, aan de gemeenten op te leggen, werd blijkbaar beoogd
deze laatste en haar burgers aan te sporen alle vereiste voorzorgsmaatregelen te treffen. Het is
vanzelfsprekend dat dit doel niet meer bereikt wordt indien de gemeente, ook onder de vorm van een
voorwaarde waaronder een betoging toegelaten wordt, met een derde zou mogen bedingen dat hij de
gemeente zou vrijwaren van die schade.
De bepalingen van het decreet zijn nog steeds van kracht.d e ze bepalingen zijn eveneens van openbare
orden en daarom mag er niet door bijzondere overeenkomsten van worden afgeweken. De
overeenkomst tussen de stad en de verweerder heeft de stad niet kunnen ontlasten van de
verplichtingen waartoe zij volgens het decreet gehouden was.
Deze overeenkomst is een vrijwaringspact en niet een overeenkomst tot ontlasting van
aansprakelijkheid. Deze overeenkomst heeft de toepassing van het decreet niet kunnen verhinderen.
NB: door een vrijwaringsbeding wordt een van de partijen belast met de verplichting eventuele
aansprakelijkheid van de andere partij voor bepaalde door derden geleden schade voor zijn rekening te
nemen. Kortom aan de aansprakelijkheid van de schuldenaar jegens de schuldeiser, kan niet worden
geraakt, enkel wordt het uiteindelijke risico op een derde afgewenteld.
Arrest 36: Cass 25 September 1959
Aangestelden en zelfstandige uitvoeringsagenten
Zware fout
Feiten:
Verweerder en aanlegster hebben een contract van voertuigstalling gesloten. Bij het overbrengen van
het voertuig door middel van een lastenlift van bedoel voertuig van de gelijkvloerse verdieping naar de
verdieping van de door aanlegster gedreven garage, werd aan de wagen van verweerder beschadigd
door een fout van een van de aangestelden van de aanlegster.
Verweerder gaat naar Rb van koophandel en wordt in zijn gelijk gesteld. Aanlegster gaat in beroep
Argumenten
EISER
De rechtbank van koophandel oordeelt dat de clausule van de algemene voorwaarden van
voertuigstelling indruist tegen de openbare orde. De clausule zegt dat de garage niet aansprakelijk is
voor de beschadigingen die kunnen voortvloeien uit het verplaatsen van de wagens in de garage door
toedoen van het personeel van het bedrijf. De clausule bevat een contractuele uitsluiting van
persoonlijke zware fout en of de zware fout van aangestelden. De rechtbank van koophandel moet
deze clausule niet krachteloos maken omdat:
- de clausule geen karakter heeft van openbare orde
- partijen kunnen bij een contract geldig overeenkomen dat de schuldenaar niet zal instaan voor
de zelfs opzettelijke fout van zijn aangestelden, mits de wet anders bepaalt. In dit geval
bepaald de wet niet: geen enkele wetsbepaling verbiedt de contractuele uitsluiting van
aansprakelijkheid
De rechtbank van koophandel geeft bovendien geen uitleggen voor haar rechtvaardiging over het
krachteloos maken van de clausule; daarbij schrijft het vonnis aan de "litigieuze clausule" een
draagwijdte toe die niet met de termen ervan kan worden verenigd
VERWEERDER
De clausule is krachteloos wegens de zware fout die bestaat uit de langdurige nalatigheid ten laste van
de eigenaar of van zijn aangestelden, en bovendien druist de clausule in tegen de openbare orde.
22
Cassatie
Het beginsel van de verantwoordelijkheid van de schuldenaar wegens de fouten begaan door zijn
aangestelden aan wie hij de materiële uitvoering van zijn verbintenissen opdraagt, heeft geen karakter
van openbare orde. Buiten de gevallen die de wet bepaalt, en het geval waarin de aangegane
verbintenis daardoor teniet zou worden gedaan, kunnen de partijen bij een contract geldig vooraf
overeenkomen, dat de schuldenaar niet zelf zal instaan voor de zelfs opzettelijke fout van zijn
aangestelden. Behoudens sommige uitzonderingen verbiedt geen enkele wetsbepaling aan de
contractsluitende partijen overeen te komen dat een van hen niet zal instaan voor haar persoonlijke
zware fout of de zware fout van haar aangestelden.
Het hof verbreekt het bestreden vonnis zonder te onderzoeken of het tweede of derde middel gegrond
is, daar het eerste middel gegrond is. De zaak wordt verwezen naar de rechtbank van koophandel in
Verviers
E. De gevolgen van het contract voor derden
Arrest 37: Cass 27 mei 1909: Jachtwachtersarrest (Frans)
Partijen/derden- verrijking zonder oorzaak
Een jachtwachter loopt door de schuld van een wildstroper een schotwonde op. Dankzij de goede
zorgen van een geneesheer moet zijn been niet geamputeerd worden, maar kan hij na verloop van tijd
weer aan de slag. Daar de jachtwachter niet in staat is de geneeskundige verzorgingskosten te betalen,
stelt de geneesheer een actio de in rem verso in tegen de arbeidsongevallenverzekeraar van de
jachtwachter. De arts beweert dat het aan zijn goede zorgen te wijten is dat de jachtwachter geen
blijvende arbeidsonbekwaamheid heeft opgelopen en de verzekeringsmaatschappij daardoor bepaalde
uitkeringen bespaard zijn geworden. De verzekeringsmaatschappij repliceert dat de arbeidsongevallenverzekering slechts gevolgen heeft voor de contracterende partijen (de jachtwachter en de verzekeraar)
en aan derden (de arts) dus geen rechten verleent.
Structuur van het arrest:
- schending: artt 97 GW, 141 GErW, 711, 1134, 1135, 1165, 1370, 1372 en 1375 BW
- doordat;
o de tegenstrijdige motieven: het verzekeringscontract regelt de verhoudingen tussen de
verzekeringsmaatschappij en de geneesheer, maar ze regelt ze ook niet
o het relativiteitsbeginsel
o het bestreden arrest laat het maar deels tot de wet strekken: voorzover het contract wel
de verhoudingen tussen de verzekeraar en de geneesheer regelt
o het te betalen bedrag werd betwist en het arrest leidt het niet af uit een rechtsfiguur:
het heft de vordering toegestaan zonder de beslissing te motiveren
- Overwegingen van het hof:
o het relativiteitsbeginsel regelt enkel de rechten en plichten die uit een overeenkomst
voorvloeien maar belet niet dat derden het bestaan ervan vaststellen, en er argumenten
uit halen om voor henzelf gevolgen af te leiden en dus niet om de nakoming van
verbintenissen te vorderen.
o De feiten zoals vastgesteld door de feitenrechter worden opgesomd
o De feitenrechter heeft enerzijds de stelling van de motieven afgeleid om de vordering
gegrond te verklaren. Anderzijds heeft de feitenrechter geweigerd na te gaan wat de
draagwijdte was van het beding, ingeroepen door de verzekeraar, dat de verzekeraar
de geneeskundige verzorgingskosten niet moest betalen.
De feitenrechter had niet het recht sommige bedingen van het contract en andere niet
in aanmerking te nemen. Hierdoor schendt hij het principe van billijkheid warvan de
verweerder de toepassing eiste: verrijking zonder oorzaak is niet toegelaten, maar dan
mag er geen oorzaak zij. In casu is er wel een oorzaak: het beding dat de verzekerde
zelf de geneeskundige verzorgingskosten moet betalen. Betaalt een derde i.c. de
geneesheer) dan is er geen verrijking zonder oorzaak.
23
Conclusie:
Er is een schendig van art. 1134 en 1135BW, art 97 GW en art 1370 BW. Het bestreden arrest wordt
verbroken
!! innerlijke uitwerkselen is tussen partijen maar het dringt zich ook op aan derden: ze kunnen
voordelen putten uit het bestaan van de overeenkomst maar als er nadelen zijn moeten ze deze ook
dragen.
Arrest 38: Bergen 12 maart 1980 blz 464/467/468 FRANS
Pauliaanse vordering, de benadeling van de schuldeiser, medeplichtigheid van de derde
Feiten: mevrouw VD (schuldenaar) verkoopt drie auto”s aan mevrouw P, omdat het geld beter aan de
schuldeisers kan onttrokken worden. Deze verkoop gebeurt 1 jaar voor de faillietverklaring van VD.
Partijen in eerste aanleg:
- Eiser: curator
- Verweerster: Mevr P
Partijen in hoger beroep:
- Appelant: Mevr P
- Geïntimeerde: curator
Rechtbank van eerste aanleg:
De curator eist de veroordeling van P tot teruggave van de goederen die P en VD aan hem hebben
onttrokken, de drie auto’s en ook nog andere voorwerpen. Indien dit niet mogelijk is, vordert hij de
veroordeling van P tot de betaling van een bedrag van 250.000, -. De eiser steunt zijn vordering op art
448 WbKh: een benadeling of betaling gedaan met een bedrieglijke benadeling van de rechten van de
schuldeiser is nietig, op welke datum zij ook geschiedt. Dit artikel is een toepassing van de Pauliaanse
vordering ( art 1167 BW) De verweerster ontkent niet dat ze de drie wagens van de gefailleerde heeft
gekocht, maar betwist dat ze de andere opgeëiste goederen in haar bezit heeft. De rechtbank van eerste
aanleg beslist dat P aan de curator 70.000, - moet betalen omdat ze de curator door de transactie
benadeeld heeft.
Hof van beroep:
De appelante eist de herziening van het vonnis. De tegeneis van de geïntimeerde betreft de eis tot
veroordeling van P tot betaling van 51.000,- voor de waarde van de andere voorwerpen die ze aan hem
onttrokken hebben. Wat betreft de eis van de appelante, werd de vordering gesteund op art 448 WbKh.
Dit wordt door de appelante niet betwist.
- Er is sprake van een Pauliaans bedrog wanneer de derde op de hoogte was van het bedrog van
de schuldenaar. Om aan te tonden dat er sprake is van Pauliaans bedrog, volstaat het wanneer
men verwijst naar het abnormaal karakter van de rechtshandeling. P voelt plots op 2 dagen tijd
de behoefte om 3 wagens aan te kopen die ze zelf niet nodig had en ook zelf niet gaat
gebruiken. Ze staat het gebruik ervan toe aan VD. Het is inderdaad bevreemdend: de transactie
vertoont een abnormaal karakter
- Door deze transactie hebben ze de curator benadeeld, dus moet P aan de curator een
schadevergoeding betalen van 40.000,- (voor de wagens)
- De eis van de appelante is gegrond
- Wat betreft de tegeneis van de curator, beslist het Hof dat de eis niet gegrond is. De appelante
geeft geen bewijzen dat de appelante de voorwerpen hem onttrokken heeft of dat ze
voorwerpen in haar bezit had.
Arrest 39: Cass, 4 januari 1988
Het derdenbeding
Feiten: F is de belover, FT de stipulant. De vennootschap F wordt herschikt en de vennootschap FT
wordt opgericht die een gedeelte van de passiva en de activa van F overneemt. F en FT sluiten een
24
verbintenis dat F de opzeggingsvergoeding van 22 werknemers zou betalen. F komt de verbintenis niet
na.
Cassatie:
- Één van de werknemers is verweerster in cassatie. Ze stelt een vordering in tegen F waarop F
zegt dat de vordering verjaard is. ( art 15: alle vorderingen uit arbeidsovereenkomsten verjaren
na één jaar)
- Het bestreden vonnis heeft beslist dat de voorwaarden voor het derdenbeding vervuld zijn en
dus F de opzeggingsvergoeding moet betalen. Volgens Cassatie verkrijgt de derdebegunstigde van een derdenbeding een rechtstreekse schuldvordering tegen de belover en de
derde beschikt dus over een rechtstreekse rechtsvordering tegen hem om de nakoming van de
verbintenis te eisen.
- Het recht van de werknemer om de nakoming van de verbintenis te eisen, komt niet voort uit
zijn arbeidsovereenkomst maar uit de overeenkomst tussen F en FT. Deze overeenkomst is
van belang omdat de rechtsvorderingen uit arbeidsovereenkomsten verjaren na één jaar. In dit
geval kan de verjaring dus niet ingeroepen worden.
Arrest 40: Kh Antwerpen, 14 juni 1976 blz 488
Arrest 41: Cass 21 september 1987 (cursus 514)
Sterkmaking
Feiten: Een huurovereenkomst waarin ook een koopbelofte vervat zit. De sterkmaker tegenover eisers
in cassatie maakt zich sterk over de verkoop. De derde is de verweerster in cassatie. Art 1120 BW
o De sterkmaker komt te kort aan een precontractuele infomatieverplichting en de werderpartij
beweert daardoor schade te hebben geleden.
o De eisers vordert schadevergoeding van de verweersters wegens precontractuele
informatietekortkomingen van de sterkmaker.
o De verweerster-derde bekrachtingt nadien de overeenkomst.
Hof van Gent
- Wijst de vordering tot schadevergoeding af. De verweerster kan slechts gehouden zijn binnen
de perken van de contractuele bedingen, zodat de subsidiaire eis tot schadevergoeding voor
zover op contractuele grond gesteld, moet worden afgewezen, waar anderzijds de verweerster
niet tussenkwam bij de voorbesprekingen, ziet m en niet in hoe een vordering op grond van
quasidelictuele grond jegens haar zou kunnen worden gesteld.
Kan de verweerster gehouden zijn tot het betalen van schadevergoeding wegens een fout van de
sterkmaker?
 JA: De derde is lastgever aan de sterkmaker en is dus aansprakelijk voor de fouten gemaakt
door de sterkmaker.
Cassatie (S vs C)
- C heeft de sterkmaking bekrachtigd: het is een lastgeving die retro-actief moet worden gezien.
De verkoopsbelofte is dus gesloten door C.
- De schade is veroorzaakt door de sterkmaker. C is lastgever: hij moet instaan voor
onrechtmatige daad van sterkmaker zelfs bij culpa in contrahende obligatio.
- C is retro-actief gehouden vanaf de sterkmaking en wordt aansprakelijk gesteld voor de
onrechtmatige daad van de belover.
 Kan de verweerster gehouden zijn tot het betalen van schadevergoeding wegens een fout van
de sterkmaker?
o JA: De derde is lastgever aan de sterkmaker en is dus aansprakelijk voor de fouten
gemaakt door de sterkmaker.
25
Arrest 42: arbeidsrechtbank Mechelen 23 mei 1989
Sterkmaking
Feiten: C was beroepsvoetballer. Hij had 2 jaar onder contract gestaan bij KV-M. op 19 december
1984 werd een overeenkomst getekend waarbij C met ingang van 1 juli 1985 voor 3 jaar in dienst blijft
met enkele voordelen. Één van deze voordelen was dat de voorzitter de speler vijf jaar
werkgelegenheid garandeert, na het verloop van het contract. De werkgelegenheid wordt niet
gewaarborgd. C vordert schadevergoeding van KV-M
Argumenten eiser:
- Een vordering tot betaling van achterstallig loon
- Een schadevergoeding wegens het niet vervullen van de laatste voorwaarde van het cotract.
Arbeidsrechtbank:
- Het wordt niet betwist dat de eiser nog recht heeft op achterstallig loon. Deze eis wordt dus
gegrond verklaard. De vordering tot schadevergoeding moet gericht worden aan de
schuldenaar van de verbintenis, maar de voorzitter JC ondertekende samen met de manager B,
de overeenkomst. JC nam die verbintenis voor eigen rekening en aanvaardde ze expliciet. We
hebben hier dus te maken met sterkmaking, vanwege de voetbalclub. De sterkmaker blijft niet
naast de schuldenaar gebonden. C dient derhalve JC in eigen naam aan te spreken voor de
uitvoering van de verbintenis of schadevergoeding te eisen, en dus niet KVM. Dus voor zover
tegen KVM gericht, is de vordering ongegrond en kan de rechtbank zich niet uitspreken omdat
JC geen partij is in het geding.
- KVM is dus niet degene die JC heeft aangeworven, maar de sterkmaker was. Hij was de
sterkmaker voor JC en JC heeft de verbintenis goedgekeurd en aanvaard, met als gevolg dat de
sterkmaking verdwijnt uit rechtsverband.
Conclusie: de partij die zich sterkmaakte blijft niet gebonden. De enige die nog verbonden blijft is JC,
maar de vordering was ingesteld tegen KVM en JC is geen partij in het geding
 Geen uitspraak.
Arrest 43. Cass. 22 april 1983 blz 532
ANDERMANS CONTRACTBREUK
Feiten
A verkoopt een auto aan B. deze aankoop wordt gefinancierd door C. Deze financieringsmaatschappij
wordt gesubrogeerd in alle rechten van de verkoper A, en met name ook in het voorrecht van de
onbetaald gebleven verkoper. Om dit voorrecht zeker te stellen, legt C in het contract met B aan hem
de verplichting op om het voertuig niet te vervreemden vooraleer de lening geheel is afbetaald.
Hoewel A op de hoogte was, of behoorde te zijn van dit contractueel vervreemdingsverbod, gaat hij op
een bepaald ogenblik over tot wederaankoop van het betrokken voertuig. Inmiddels was de
kredietverzekeraar van C in diens rechten gesubrogeerd. D stelt een vordering in op grond van art
1382 BW tegen A wegens derdemedeplichtigheid aan contractbreuk van de koper.
Eerste aanleg en beroep: de vordering wordt ingewilligd, daar A wist of diende te weten dat door de
wederinkoop van het voertuig B zich aan wanprestatie jegens de schuldeiser schuldig maakte.
Cassatie:
Verwerpt de voorziening tegen de in laatste aanleg gewezen beslissing: “overwegende dat het arrest
derhalve de quasi-delictuele fout van eiseres afleidt uit de kennis die zij had of moest hebben van de
bestaande toestand en uit de medewerking die zij niettemin aan de contractbreuk verleend; dat deze
vaststellingen voldoende zijn om de op art 1382 gegronde aansprakelijkheid van eiseres af te leiden:
het oordeel faalt naar recht.
26
F. Het tenietgaan van de overeenkomst
44: Cass 29 mei 1980
Ontbinding
Het betreft hier de al of niet terugwerkende kracht van de nietigverklaring/ontbinding van
opeenvolgende of voortdurende contracten. Over de vraag of het om ontbinding of nietigverklaring
gaat, lijkt er terminologische verwarring te bestaan: de cursus behandelt dit bij de nietigheid, het arrest
heeft het duidelijk over ontbinding. Het maakt niet veel verschil uit: als het contract nietig wordt
verklaard, dan is dat met terugwerkende kracht, maar aan het reeds gepresteerde wordt niet geraakt.
Feiten: tussen partijen was een huurovereenkomst gesloten op 1 augustus 1975 voor de duur van 9
jaar. Op 10 juni 1977 verlaten de huurders ( i.c. de verweerders) het gehuurde goed. Het bestreden
vonnis verklaart de overeenkomst ontbonden vanaf 30 juni 1977, hoewel de aanvraag tot ontbinding
pas gebeurde op 12 januari 1978.
Cassatiemiddel: de ontbinding kan pas ten vroegste worden uitgesproken op de dag van de aanvraag
tot ontbinding.
Cassatie: de ontbinding van een overeenkomst geldt mbt de gevolgen vanaf de voor het gerecht
ingestelde rechtsvordering. Het middel wordt gegrond verklaard.
G. enige specifieke regels betreffende wederkerige contracten
Arrest 45: Cass., 13 september 1973 blz 566 / 92
Exceptie van niet-uitvoering (exceptio non adimpleti contractus)
Het recht om de nakoming van de eigen verbintenis op te schorten duurt zolang als de wederpartij haar
verbintenis niet uitvoert. De omstandigheid dat ingevolge bepaalde feiten of gebeurtenissen zoals een
faillissement van de in gebreke blijvende partij, de tijdelijke schorsing blijvend wordt, doet geen
afbreuk aan de mogelijkheid om deze exceptie in te roepen
Arrest 46: 30 september 1965 (Frans) blz 95
Exeptio non adimpleti contractus – exceptie van niet- uitvoering
Feiten:
Een verhuurder had de ontbinding van een huurovereenkomst gevorderd, omdat de huurder het
gehuurde goed zonder meer had verlaten. De huurder meende dat hij zich op de exceptie kon
beroepen, omdat het door hem gehuurde goed onbewoonbaar was geworden door het uitblijven van de
nodige herstellingswerken die ten laste vielen van de huurder. Het Hof oordeelde dat de xceptie van de
hand moest gewezen worden, omdat de huurder nagelaten had de eigenaar op de hoogte stellen van de
noodzakelijkheid van de uit te voeren herstellingen.
Cassatiemiddelen:
- Eerste onderdeel: gezien de verweerder in de hoedanigheid van de verhuurder zijn
verplichtingen niet was nagekomen, heeft het bestreden vonnis niet kunnen beslissen, zonder
art 1102 en art 1184 NW en het adagium enac te schenden, dat het niet navolgen van de
verplichtingen van de eiseres volstond voor de ontbinding van het huurcontract in haar nadeel
en haar veroordeling tot betaling van de hele schade die de verweerder heeft op gelopen
wegens verlies van klanten. De feitenrechter verbiedt haar de enac op te werpen omdat ze de
verhuurder niet had aangemaand de herstellingen uit te voeren. De enac mag door een
verweerder worden ingeroepen telkens in een wederkerig contract de andere partij de
uitvoering van verbintenissen of de ontbinding en schadevergoeding opeist.
-
Tweede onderdeel: in haar conclusie stelt de eiseres dat het verlies van klanten enkel het
gevolg was van nalatigheid van de verweerder om noodzakelijke herstellingen uit te voeren
27
In haar conclusie baseert de eiseres zich op het rapport van een expert die verklaart dat het
huis onbewoonbaar was geworden wegens het niet uitvoeren van grote herstellingswerken. De
kosten werden geschat op 114.100,-. Het bestreden vonnis heeft niet geantwoord op deze
punten van de conclusie en op de vraag of de verweerder al dan niet nalatig was geweest.
Bijgevolg is niet voldaan aan de motiveringsplicht.
-
Derde onderdeel: over de ambiguïteit van het vonnis en het gebrek aan motivatie.
-
Vierde onderdeel: het bestreden vonnis kon eiseres slechts veroordelen tot schadevergoeding,
zonder artikel 1246 BW te schenden, wegens het niet uitvoeren van haar verplichting na te
hebben vastgesteld dat ze de verweerder vooraf in gebreke had gesteld. Ze heeft de verweerder
echter niet in gebreke gesteld.
-
Vijfde onderdeel: het is strijdig met art 97 GW te beslissen enerzijds, dat verweerder kon
steunen op het enkele feit van het niet naleven van de huurplichten van eiseres om ontbinding
en schadevergoeding te krijgen, anderzijds dat eiseres niet kon steunen op het feit van
nalatigheid van de verweerder herstelwerken uit te voeren om de enac in te roepen en het recht
van verweerder om schadevergoeding te betwisten. De rechter besliste immers dat de
nalatigheid niet kan worden ingeroepen, omdat ze verweerder niet vooraf in gebreke had
gesteld.
Cassatie: de verhuurder heeft zijn onderhoudsplicht verzuimd maar werd hiertoe nooit aangemaand
door de huurder. Het bestreden vonnis heeft terecht beslist dat eiseres het gebrek aan onderhoud niet
kan opwerpen omdat verweerder niet op de hoogte was gesteld. Na te hebben vastgesteld dat de
nalatigheid van verweerder niet foutief was, heeft de rechter terecht de enac verworpen. Het eerste
onderdeel steunt op een verkeerde interpretatie van het vonnis. Het tweede en derde onderdeel missen
feitelijke grondslag.
Conclusie: de enac mag niet worden ingeroepen in omstandigheden die strijdig zijn met de goede
trouw. De toepassing van enac is uitgesloten wanneer de wanuitvoering in hoofde van degene tegen
wie ze wordt ingeroepen voortvloeit uit een nalatigheid of een fout van de excipiens.
47. Rb van Koophandel 1 juni 1984
Grove fout
FEITEN:
Overeenkomst van levering van elektriciteit van E aan F. F wordt failliet verklaard op 5 november.
Procedure aan voorafgegaan met aanmaningen wegens achterstand van betalingen. De laatste betaling
aan E was 2 november. De dag dat F failliet wordt verklaard heeft E de elektriciteit afgesloten zonder
iemand te verwittigen. Schade omdat alle machines stilvielen.
RECHTBANK:
NV E had het recht om de stroom af te sluiten maar is onbedachtzaam en zorgeloos te werk gegaan.
Dot is een misbruik van een contractueel recht in strijd met het beginsel van de goede trouw die de
uitvoering van de overeenkomst beheerst. Zij heeft de eisen van redelijkheid die elk en voorzichtig
behoedzaam persoon in de gegeven omstandigheden in acht genomen zou hebben schromelijk
miskend. Dit misbruik is een grove fout. De vordering tot schadevergoeding wordt toegekend.
28
Arrest 48: Cass 5 September 1980
Het stilzwijgend ontbindend beding
Feiten: de verweerders huurden een onroerend goed van de eisers. Na een tijd konden de verweerders
hun verplichtingen als huurders niet meer nakomen. In dit geval zegt de wet ( art 1148, 2 BW) dat als
huurders niet meer nakomen in een wederkerig contract haar verbintenis niet nakomt, de partij jegens
wie de verbintenis niet is uitgevoerd, de keuze heeft om ofwel de uitvoering van de verbintenis te
eisen ofwel als de uitvoering onmogelijk is, de ontbinding van de overeenkomst te eisen en een
schadevergoeding. In dit geval kiezen de verhuurders (eisers) de uitvoering van de verbintenis van de
verweerders te eisen.
In rechte:
- De feitenrechter vonnist echter de ontbinding van de schadevergoeding. Hij doet dit met
volgende redenen:
o De uitvoering van de overeenkomst zou een groter nadeel betekenen voor de
verweerders dan de ontbinding
o Nu de verweerders het goed hebben verlaten, zijn de eisers in de onmogelijkheid
gesteld een rustig genot aan de verweerders te verschaffen zodat zij hun eigen
verplichtingen niet hebben kunnen nakomen
o Art 13 van het contract is niet vatbaar voor tweeërlei zin.
Hof van cassatie: bovenstaande redenen kunnen de beslissing niet wettelijk verantwoorden; de eisers
konden de uitvoering van de verbintenis wel vragen. Er is schending van art. 1184 BW. Het vonnis
werd daarom vernietigd.
Arrest 49: Cass 2 mei 2002 blz 571
De eenzijdige ontbinding van een wederkerige overeenkomst
Feiten: een aannemer leverde een veranda bij een particulier. De opdrachtgever verweet de aannemer
een gebrekkige uitvoering van het werk. Na een deskundigenonderzoek en een ingebrekestelling, maar
vóór de eindbeslissing van de eerste rechter, deed hij een beroep op een andere aannemer die overging
tot demontage en afvoer van de veranda en tot herstellingswerken.
Het hof van beroep oordeelde dat de opdrachtgever daartoe gerechtigd was. Hiertegen voerde de eerste
aannemer voor het Hof aan dat zolang de ontbinding van de overeenkomst niet door de rechtbank was
uitgesproken, de aannemer niet de verplichting had tot herstel over te gaan en de opdrachtgever
bijgevolg niet het recht had om dit herstel in de vorige toestand te eisen, ongeacht wat het
deskundigenverslag ter zake stelde.
Krachtens artikel 1184, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, moet de ontbinding van een
wederkerige overeenkomst wegens wanprestatie in rechte worden gevorderd.
Het Hof oordeelt dat die regel ertoe strekt bij afwezigheid van een uitdrukkelijk ontbindend beding in
het belang van de rechtszekerheid en de billijkheid de ontbinding te onderwerpen aan de toetsing door
de rechter. Hij staat er echter niet aan in de weg dat een contractpartij in een wederkerige
overeenkomst, op eigen gezag en op eigen risico beslist haar verbintenissen niet meer uit te voeren en
kennis geeft aan de wederpartij dat zij de overeenkomst als beëindigd beschouwt en verlangt dat de
oorspronkelijke toestand zou worden hersteld. De beoordeling van de rechtmatigheid van deze
eenzijdige beslissing wordt dan aan de rechter onderworpen bij een latere vordering tot gerechtelijke
ontbinding. Bij het beoordelen van de gevolgen van die ontbinding en van de rechten die de beide
partijen kunnen laten gelden, vermag de rechter te oordelen dat gelet op de wanprestatie van haar
wederpartij, de contractpartij geen fout heeft begaan door eenzijdig de overeenkomst als beëindigd te
beschouwen.
29
§3. de zogenaamde quasi-contracten
50. cassatie 18 september 1970 blz 580/ 104
ONVERSCHULDIGDE BETALING
FEITEN
Verweerder beweerde het slachtoffer te zijn van een ongeval op weg naar het werk. Hij vorderde dan
ook de betaling van de door de wet bepaalde vergoedingen. Deze zijn verschuldigd door de werkgever
of diens verzekeraar. De verzekeraar (eiseres) stelde een tegeneis in. Ze vorderde het bedrag van
19.108,-, dat ze reeds betaald had wegens onverschuldigde betaling, omdat er helemaal geen ongeval
had plaatsgevonden. Zowel de eis van de verweerder als de tegeneis van de eiseres worden door de
rechter afgewezen. De rechter stelt vast dat er zich geen ongeval had voorgedaan. De rechter oordeelt
verder dat de eiseres niet bewijst noch aanbiedt te bewijzen dat de door haar gedane betaling bij
dwaling werd gedaan.
RECHTER
Wijst dit af omdat ze de dwaling niet bewust heeft gedaan
Cassatiemiddelen:
- Eerste onderdeel: bij een onverschuldigde betaling moet niet bewezen worden dat de betaling
het gevolg is van dwaling.
- Tweede onderdeel: het is tegenstrijdig en dubbelzinnig na te hebben vastgesteld dat er geen
ongeval had plaatsgevonden, te beslissen dat niet bewezen was dat de betaling bij dwaling was
gebeurd. De eiseres had immers wegens dit vermeende ongeval de betaling verricht. Die
dubbelzinnigheid staat gelijk met een volledig gebrek aan motivatie, en is er dus een
schending van art 97 GW.
Hof van cassatie: bij een vordering teruggave onverschuldigde betaling moet men slechts bewijzen dat
men die betaling bij vergissing heeft gedaan indien een twijfel mogelijk is betreffende de oorzaak van
de gezegde betaling en dus nopens het onverschuldigd karakter ervan. Uit de feiten blijft dat het hier
om een vergissing ging. Het middel, aangevoerd door de eiseres, is dus gegrond. In dit geval bestaat er
echter geen twijfel aangezien de eiser arbeidsongevallen-verzekeraar is en de rechter vaststelt dat er
geen arbeidsongeval is.
Arrest 51 . Cass 25 maart 1994 blz 591/105
Verrijking zonder oorzaak, de in rem verso
Arrest 52: Rb Namen, 7 juni 1983 FRANS
Verrijking zonder oorzaak
Een dame had gedurende 18 jaar 5 tot 6 keer per dag zonder enige vergoeding allerlei diensten
gepresteerd voor een oudere dame. Er was geen enkele afspraak over enige vergoeding. De oude
dame overlijdt en bedenkt de andere dame niet in haar testament. De dame stelt een vordering in tegen
de erfgenamen op basis van zaakwaarneming en vermogensverschuiving zonder oorzaak.
- Zaakwaarneming= de eis wordt afgewezen want de erfgenamen hadden geen wettelijke
onderhoudsverlichting en waren hun zaken dus niet waargenomen
- Vermogensverschuiving: volgens de verweerders heeft de dame enkel gehandeld uit een
speculatief oogmerk en moet zij daar de gevolgen van dragen.
De afwezigheid van enige clausule over vergoeding duidt aan dat er ofwel uit speculatief oogmerk
is gehandeld, ofwel uit vrijgevigheid. Het is aan de eiseres te bewijzen dat dit niet zo is.
Arrest 53: 24 juni 1966 blz 588-596/109
Vermogensverschuiving zonder oorzaak, zaakwaarneming
Feiten: RJ , zoon van verweerder, woont sinds 1 oktober 1958 bij aanlegster. Deze laatste is de tante
van het kind. Het vonnis waarbij de echtscheiding tussen verweerder en diens echtgenote wordt
toegestaan, vertrouwt het kind toe aan verweerder, met dien verstande dat het kind bij aanlegster
30
mocht blijven. De verweerder haalt het kind er weg in oktober 1965. De eis van aanlegster strekt ertoe
verweerder te horen veroordelen tot betaling van de onderhoudskosten van het kind edurende de
periode dat hij bij haar verbleef.
Rechtbank:
De eis van de aanlegster is in recht gesteund op de zaakwaarneming, hetzij op de verrijking
zonder oorzaak.
- Beide rechtsgronden veronderstellen de afwezigheid van inzicht van vrijgevigheid, terwijl
verweerder juist beweert dat de aanlegster de verzorging van zijn kind ten kosteloze titel op
zich heeft genomen om haar nicht terwille te zijn. De handeling ten bezwarende titel vormt in
de regel deze ten kosteloze titel de uitzondering. Wanneer de verweerder deze uitzondering
inroept, rust de bewijslast hiervan op hem. De animus donandi wordt niet bewezen door het
beweerde stilzwijgen van de aanlegster. Verweerder kan ook niet betwisten dat er reeds voor
16 november1961 pogingen zijn begaan om onderhoudsgelden voor het kind te bekomen.
- De stelling van de verweerder zou neerkomen op een toepassing van art 1235 BW, maar in dit
geval kan er geen sprake zijn van een natuurlijke verbintenis. Om die redenen is de vordering
ontvankelijk en gegrond en wordt de verweerder veroordeeld tot het betalten van de som van
11.906,- met de gerechtelijke intresten en de kosten van het geding.
Arrest 54: Cass 19 oktober 1967 blz 597
Zaakwaarneming
Feiten: een verzekeringsmakelaar had van de verzekeringsmaatschappij de formulieren ontvangen met
het oog op de inning van de door zijn cliënt verschuldigde premie. Hij diende deze documenten binnen
een overeengekomen termijn opnieuw aan de maatschappij te bezorgen. De makelaar had evenwel
deze termijn laten voorbijgaan. Overeenkomstig de gebruikelijke regeling werd het bedrag van de
premie door de verzekeringsmaatschappij op het debet van de persoonlijke rekening van de makelaar
geboekt, uitgaande van de veronderstelling dat hij zelf vrijwillig de premie voor zijn cliënt betaald
had. De verzekerde overleed ondertussen ingevolge een ongeval. Teneinde in ieder geval de
vergoeding van de verzekeringsmaatschappij te verkrijgen, betaalde de weduwe de dag na het
overlijden van haar echtgenoot onmiddellijk de aan de maatschappij nog verschuldigde premie.
Cassatie
Het hof acht zaakwaarneming geacht in de persoon van de verzekeringsmakelaar. Er was immers een
vermoeden dat de makelaar vrijwillig voor zijn cliënt had betaald en bovendien was de betaling
dringend en noodzakelijk, zodat alle voorwaarden vervuld waren. Klaarblijkelijk heeft men hier te
maken met de vrij ruime interpretatie van het vrijwillig karakter van het optreden van de makelaar. Het
hof verwerpt de voorziening en veroordeelt de eisers in de kosten.
Arrest 55: Cass 5 januari 1968 blz /597112
De gedwongen uitvoering in natura
Feiten: de koper van een perceel grond had zich ertoe verbonden om binnen twee jaar een villa te
bouwen op dat perceel, volgens plannen die vooraf door de verkoper moesten worden goedgekeurd.
De verkoper had deze goedkeuring op een niet te rechtvaardigen wijze geweigerd.
Het bestreden arrest had beslist dat het niet uitvoeren van een verbintenis om iets te doen tot gevolg
kan hebben dat wordt overgegaan tot de vervanging door een rechterlijke beslissing van de handeling
die door één van de contracterende partijen moest worden verricht, als deze handeling erin bestaat zijn
vrije toestemming te geven tot het tot stand brengen van een bepaalde toestand.
Cassatie:
Het Hof heeft de voorziening tegen dit arrest verworpen. Volgens het hof kan de rechter de nietgoedkeuring van de plannen verhelpen door te beslissen dat zijn uitspraak als toestemming zal gelden.
Arrest 57: Cass 4 September 1975 blz 112/ 603
Arrest van het hof van beroep:
31
-
Beginsel: het betreft een overeenkomst opgesteld in vreemd geld. Er doen zich
schommelingen voor. De verweerder verricht een laattijdige betaling met als ghevolg voor de
schuldeiser van de geldsom, ernstige schade. De schuldeiser van de som kan een
schadevergoeding eisen die het verlies goedmaakt dat voortvloeit uit de wisselkoersen.
- Het hof van beroep oordeelde dus dat de eiser aan de verweerder volgende bedragen moet
betalen als compenserende schadevergoeding
o De tegenwaarde in Belgische frank van 2.700.000 Congolese frank op 18 september
1967
o De tegenwaarde in Belgische frank van 2.700.000 Congolese frank op het moment
van de definitieve betaling.
Het hof oordeelde verder dat enkel de Belgische wet van toepassing is, ongeacht de raming van de
schuld in Congolese frank.
Cassatiemiddelen:
 Eerste middel
- Eerste onderdeel: de schuld van de eiser wordt niet enkel in Congolese munt geraamd, maar
wordt ook in Congolese uitgedrukt. Dit houdt een schending in van de artt. 1319, 1320, 1322 BW.
- Tweede onderdeel: wanneer de partijen bedingen dat de betaling moet gebeuren in de munt van
een ander land, dan verwijzen zij voor het betalinggevend vermogen van die munt naar de wet
van dat land. De rechter moet aldus, voor het betalinggevend vermogen vast te stellen, art 468 van
het derde boek van het Zaïrees Burgerlijk Wetboek toepassen. Dit tekst bevestigt art 1895 BW.
Hierdoor kan het arrest de eiser niet veroordelen om aan de verweerder het verlies te vergoeden
dat voortvloeit uit de wisselkoersen.
- Derde onderdeel: het arrest schendt artikel 97 GW doordat het een beginsel toepast dat nergens in
de wet staat en daar ook geen verklaring voor geeft.
 Tweede middel
Het arrest beslist dat een ingebrekestelling inzake vergoedingsrente zoals bedoeld in art 1139 en 1146,
niet vereist is om de volgende redenen:
- Er is in de overeenkomst geen datum vastgesteld voor de terugbetaling
- Het hof moet vaststellen dat er geen ingebrekestelling heeft plaatsgevonden
Dit heeft tot gevolg dat het arrest de eiser niet heeft kunnen veroordelen tot het betalen van een
schadevergoeding.
 Derde middel:
Het arrest schendt artikel 97 GW, doordat de twee beschikkende gedeelten tegenstrijdig zijn. Het
eerste beschikkend gedeelte maakt melding van een hoogst geëist bedrag (500.000,-) door de
verweerder ingesteld, terwijl het tweede deel, waarin de eiser veroordeeld wordt, daarover zwijgt.
Daardoor houdt het arrest geen rekening met de laatste conclusie van verweerder, waarin de grens was
bepaald. Dat wil zeggen dat het hof van beroep de bewijskracht van de akten heeft miskend en aldus
artikel 1319, 1320 en 1322. Bovendien kent het arrest meer toe dan de verweerder gevraagd had:
schending art 1138 Ger W.
Hof van cassatie:
 Over het eerste middel:
- Eerste onderdeel: het arrest wijst terecht op het feit dat het voorwerp van de overeenkomst een
terugbetaling is. Het middel zegt enkel over de formule in het arrest, “ongeacht de raming van
de schuld in de Congolese munt”, dat ze ondergeschikt is, maar preciseert niet.
- Tweede onderdeel: de feitenrechter oordeelt soeverein volgens welke wet de uitvoering van
het contract geregeld wordt, op grond van de intrinsieke elementen die er nauw me verbonden
zijn, behalve bij een uitdrukkelijk beding of bij een dwingende wetsbepaling. Aangezien beide
partijen in België wonen en het contract ondertekend werd in Luik, kan enkel de Belgische
wet van toepassing zijn. Het hof van beroep heeft dus, bij toepassing van de Belgische wet,
32
wettelijk kunnen afleiden dat de vertragingen van de eisers nakoming van de verbintenis de
verweerder schade heeft berokkend en de schadevergoeding kunnen bevelen, zonder de
Zaïrese wet te schenden.
- Derde onderdeel: het arrest voldoet aan de vormvereisten van artikel 97 GW
Geen onderdeel van het eerste middel kan worden aangenomen!
 Over het tweede middel
Er werd geen enkele datum van terugbetaling bepaald, noch stelde de verweerder de eiser in gebreke
in de zin van art. 1139 BW. Maar toch beslist het arrest dat de schadevergoeding verschuldigd is vanaf
18 september 1967. Dit is de datum van een aangetekende brief met ontvangstbewijs waarbij de eiser
uitgenodigd werd zijn verbintenissen na te komen. De verplichting een bedrag te betalen is altijd
mogelijk en de enige fout die de schuldenaar te verwijten is, is een te late betaling in contractuele
bepalingen is een schadevergoeding steeds verschuldigd na een ingebrekestelling en art. 1146 BW
vaardigt dus een algemene regel uit. Het hof van beroep heeft aldus niet wettelijk kunnen besluiten dat
de compenserende schadevergoeding vanaf 18 september 1967 verschuldigd is.
Het tweede middel is gegrond.
 Over het derde middel
Het tweede beschikkende gedeelte betreft de compenserende schadevergoeding en niet de
veroordeling van de eiser tot de betaling van die som. Het tweede beschikkende gedeelte mag derhalve
geen grotere waarde krijgen dan het eerst beschikkende gedeelte
Het derde middel mist feitelijke grondslag.
Arrest 58: Brussel 11 oktober 1965
DEEL 4: HET TENIETGAAN VAN DE VERBINTENISSEN
Arrest 59: Cass 6 januari 1972 bz 647
Betaalmiddelen en kosten
De betaling zal geacht worden verwezenlijkt te zijn op het ogenblik waarop de gelden terbeschikking
worden gesteld van de schuldeiser.
Arrest 60: Kh Brugge; 18 Oktober 1973
Arrest 61: Cass 11 April 1986
33
Download