Memoires van Jean-Luc Dehaene

advertisement
MEMOIRES VAN JEAN-LUC DEHAENE
Inleidende beschouwingen door Kris Deschouwer, politicoloog aan de VUB.
Toen ik een paar weken geleden de vraag kreeg of ik de memoires van Jean-Luc Dehaene wou
inleiden, dacht ik in eerste instantie dat het om een hypothetische vraag ging, en van hypothetische
vragen weten we dat we ze niet moeten beantwoord. Maar die memoires bleken er echt te zijn, en
toen ik volmondig ja gezegd had – ik ben immers scout geweest, en eens scout altijd scout, en daar
leer je dat je minstens elke dag een goede daad moet stellen – werd mij ook gemeld dat het
manuscript recto verso zou geprint worden omdat het een kleine 1000 bladzijden dik was. Heel even
dacht ik dat ik in de val was gelopen waar een scout – zoals ook Jean-Luc Dehaene er een is – altijd
kan intrappen: één keer te veel ja zeggen, en dan opgezadeld zitten met een opdracht waarmee geen
enkele eer te behalen is, met een taak waarmee je van je voetstuk gehaald wordt, waar hoongelach
je enige beloning is en waarbij die laatste passage met pek en veren ook het beeld kleurt dat verder
van jou in het collectief geheugen plaatsneemt. In zijn memoires brengt Jean-Luc Dehaene verslag uit
van dergelijke beslissingen die hij voor ons en voor zichzelf ook uitlegt als het gevolg van een soms
bovenmatig en dan destructief plichtsgevoel. De opdracht om voor Leterme het egeltje BHV uit de
Wetstraat te verwijderen is er één van, de vraag om kapitein te worden van het al lang
onherroepelijk zinkend Dexiaschip is een andere. Het zijn eerlijke maar geen heerlijke en zeker ook
geen verheerlijkende passages in het boek.
Maar de opdracht om dit boek bij u in te leiden is voor mij beslist niet zo’n opdracht te veel. Althans
dat hoop ik. Ik heb de memoires met heel veel plezier en belangstelling gelezen, en ik kan ze
iedereen warm aanbevelen. Dit boek is een boeiende manier om onze geschiedenis te herlezen. Het
beschrijft immers bijna 75 jaar geschiedenis met daarin ruim een halve eeuw publiek en politiek
leven van Jean-Luc Dehaene. Maar de vraag is dan wel hoe je dan zo’n boek in een kort bestek kan
presenteren. Het gaat over scouting, over gemeentelijke, Belgische en Europese politiek, over het
bedrijfsleven, over bankieren en over voetbal (en overigens tot mijn grote opluchting wel degelijk
heel keurig over het voetbal en niet over de foetbal). Dit boek is helaas niet samen te vatten. Je moet
het gewoon lezen.
Wat wel opvalt, is dat over de verschillende thema’s niet een zelfde stijl en vorm van rapporteren
gebruikt wordt. De stukken over de Belgische politiek – als kabinetschef, als minister, als eerste
minister, en als BHV-ontmijner zijn een gedetailleerd feitenrelaas dat de lezer toelaat vanuit de
coulissen mee te kijken hoe de recente vaderlandse geschiedenis gemaakt werd. Het stuk over
Europa – behalve dan het verhaal van het veto van Korfoe – is beschouwend, is meer een
uiteenzetting over wat de EU was, is, en zou moeten zijn of worden en bevat weinig of geen
confidenties over gesprekken, over onderhandelingen, over persoonlijke affiniteiten of botsingen.
Het stuk over het burgemeesterschap van Vilvoorde is dan weer een lijst van verwezenlijkingen, van
de pogingen om Vilvoorde op de kaart te zetten – vooral dan in Vlaanderen medialand – en van de
wijze waarop de oude industriestad waar vroeger de lucht vol weemoed hing en de stank om te
snijden was, getransformeerd werd tot een aangename woonstad die haar ‘brown fields’ goed
aangepakt heeft. Het stuk over de bestuursmandaten in verschillende bedrijven geeft voor elk ervan
een relatief kort en eerder droog overzicht van wat er tijdens de bestuursperiode gebeurd is. Het
stuk over Dexia is dan weer zeer actueel en mist alleen wat de allerlaatste weken nog gebeurd is.
Hier is de toon ook wat bitsiger en zonder humor, en voel je als lezer dat de auteur nood heeft aan
verdediging en rechtvaardiging.
Maar hoe leid je dan zo’n boek in? Hoe stel je het voor? Misschien is dat toch een te heikele
opdracht. Ik zou er eventueel wat pareltjes kunnen uitpikken. Deze memoires laten inderdaad af en
1
toe echt de keuken zien met daarin de kok – de chef – die buldert dat het vooruit moet gaan, en wel
het liefst op zijn manier. Wie goed leest, vindt ongetwijfeld voldoende kleine zinnen – des petites
phrases qui tuent – om morgen wat polemiek in de pers te lanceren. Ik laat dat toch liever aan
anderen over. Mij hebben overigens niet zo veel dingen verbaasd of geschokt. Of misschien toch
twee, een klein en een groter. Het kleine ding is de verklaring, tot tweemaal toe, dat de beste filet
américain van Brussel die van de Taverne du Passage is, terwijl iedereen die verstand heeft van een
goede filet américain toch weet of zou moeten weten dat die van de Vieux Saint Martin op de Zavel
de allerbeste is. Maar dit is niet zo belangrijk.
De wat grotere schok had ik bij het lezen van de bekentenis van Jean-Luc Dehaene dat hij leidt aan
wat hij noemt ‘Alzheimer voor namen en gezichten’. Ik ken dat zelf ook zeer goed. Hij bedoelt
daarmee dat hij vaak oog in oog komt te staan met mensen van wie hij eventueel wel weet dat hij ze
van ergens kent, maar zonder in staat te zijn er een naam op te plakken. Dat is meestal bijzonder
gênant, zeker voor een politicus. Ik vind dat schokkend omdat ik altijd gedacht heb dat precies de
afwezigheid van deze vorm van Alzheimer tot de fundamentele selectiecriteria van de goede politicus
behoorde. Die moet op iemand kunnen toestappen, de persoon in kwestie met naam en voornaam
aanspreken, en meteen ook vragen hoe het nog gesteld is met de partner en de kinderen, die ook bij
naam genoemd worden. Dat kan Jean-Luc Dehaene dus niet. Daarvoor – zo zegt hij – heeft hij Celie.
Die weet perfect wie wie is, en is dan ook een perfecte en absoluut noodzakelijke rechterhand.
Ik was geschokt toen ik het las, maar ik had het eigenlijk wel kunnen weten. Vele jaren geleden
ontmoette ik Jean-Luc Dehaene op zijn uitnodiging in zijn burgemeestersbureau in Vilvoorde. Het
was toen het bureau zich tijdelijk in de lokalen van het Atheneum bevond. Hij had mij uitgenodigd
om naar aanleiding van alweer een verkiezing waarbij het Vlaams Blok of Belang vooruitgegaan was,
eens van gedachten te wisselen over extreemrechts, protest, populisme, en de rol die onder meer
een gemeentebestuur zou kunnen spelen in deze moeilijke tijden voor de democratie. En wij hadden
daarover – dacht ik – een goed gesprek. Een paar maanden later ontmoette ik Jean-Luc Dehaene
opnieuw aan de vestiaire van het CC het Bolwerk in Vilvoorde, waar hij plichtsbewust was komen
kijken naar de opvoering van een jeugdtoneelstuk door een plaatselijke amateurvereniging waarin
ook mijn kinderen meespeelden. Maar ‘ontmoeten’ was op dat moment veel gezegd. Ik zag hem, en
hij keek dwars door mij heen, zonder enige zweem van herkenning. Maar er was toen natuurlijk wel
Celie, die mij met titel, naam en voornaam begroette. Zij wist en weet allicht ook nog dat wij ooit
eens samen geluncht hebben, niet en tête à tête maar met de dames van het bestuur van Actueel
Denken en Leven in Strombeek. Het was op een middag die volgde op een lange nachtelijke
onderhandeling over – als ik het mij goed herinner – Voeren en iets met een zekere Happart. JeanLuc Dehaene had de hele nacht lang faxboodschappen uitgewisseld met Elio Di Rupo. En tegen de
ochtend was er inderdaad een akkoord. Een akkoord maken met Elio Di Rupo – zo leren we ook uit
deze memoires – gelijkt overigens heel sterk op een akkoord maken met Wilfired Martens. Dergelijke
akkoorden worden niet geforceerd – dat is meer de stijl Dehaene – maar ze worden heel langzaam,
pijnlijk langzaam door iedereen uitgezweet. In dit geval viel het nog mee, maar Celie had die nacht
wel moeten opstaan, niet om mee te onderhandelen, maar omdat de eerste minister van België niet
wist hoe hij het inktpatroon van de faxmachine moest vervangen. Dat heb je met die BF-generatie: Bf
van Belgische Frank en before fax.
Over Elio Di Rupo wordt in de memoires van Jean-Luc Dehaene overigens verder niets dan goeds
verteld. Behalve dan die ene keer – maar dat zou ook de schuld van de zetduivel kunnen zijn – dat
zijn naam gespeld wordt als Elio Di Ripo.
De moeilijke tijden voor de democratie, daar hadden we over toen in Vilvoorde. En daar gaat voor
mij ook dit boek over. Dit persoonlijk relaas van halve eeuw geschiedenis beschrijft een land en een
wereld in verandering. De epiloog zoomt daar uitdrukkelijk op in. Jean-Luc Dehaene heeft zichzelf
wel eens een politicus van de vorige eeuw genoemd, een politicus die vandaag passé is, die andere
2
regels en zeden gewoon is. In de epiloog van deze memoires benadrukt hij dat hij tot de BC-generatie
behoort, de generatie ‘before computer’. Het woord en de daad zijn volgens hem nu aan de ‘digital
natives’, aan diegenen die opgegroeid zijn met de nieuwe media, aan diegenen die van partij
veranderen terwijl de gsm openstaat, aan diegenen die hun achterban raadplegen per sms, en aan
diegenen die regeringen kunnen doen vallen op Twitter. Die digitale revolutie en radicale versnelling
van de informatie is – samen met de ontzuiling en de burgers die hun partijpolitiek houvast verloren
zijn – de kern van de verandering. Deze fenomenen zorgen ervoor dat de vertegenwoordigende
democratie op haar grenzen botst of toch minstens geconfronteerd wordt met vragen die geen
pasklaar antwoord hebben, en zeker geen antwoorden uit het verleden.
Dat is de analyse van Jean-Luc Dehaene. Ik ben het daar echter maar gedeeltelijk mee eens. Ik denk
dat er meer aan de hand is, en dat we aankijken tegen een aantal verschuivingen die een stuk dieper
gaan. Ze zijn ook niet van deze eeuw, maar zijn al een paar decennia aan de gang. Ze ontvouwen zich
daarom ten volle tijdens de carrière van Jean-Luc Dehaene en laten zich perfect illustreren aan de
hand van zijn memoires. Als ik heel even uw ervaren gids mag zijn doorheen de lectuur van deze
memoires, zou ik willen suggereren om ze te lezen tegen deze achtergrond. Drie wegwijzers voor een
goede lectuur van het boek wil ik daarom graag aan u suggereren. Het gaat om drie met elkaar
samenhangende en verweven ontwikkelingen.
Een eerste belangrijke ontwikkeling is de steeds verder versmallende beleidsruimte van de politieke
overheden. Met andere woorden: terwijl de kiezers steeds meer beginnen te kiezen, hebben de
politici steeds minder keuze. Dat uit zich op verschillende manieren en heeft ook verschillende
oorzaken. Eén daarvan is de inmiddels respectabele leeftijd van onze politieke regimes. Die heeft tot
gevolg dat er in het verleden al vele beslissingen genomen zijn, dat er al vele keuzes gemaakt zijn. En
vele daarvan sluiten de deuren voor de bewindvoerders die later komen. Dat is heel sterk gebleken
met de ontwikkeling van de welvaartstaat vanaf de tweede wereldoorlog, met onder meer zijn sterk
uitgebouwde sociale zekerheid. De memoires van Dehaene bevatten een interessant intermezzo, een
soort rustpunt midden in het denderende relaas van zijn activiteiten als kabinetschef en als minister.
Het is een uiteenzetting over de werking van de sociale zekerheid en over het belang om daarin ver
genoeg vooruit te kijken en bijtijds bij te sturen. Keuzes uit het verleden hebben immers een eigen
dynamiek op gang gebracht, en als men daarin wil bijsturen of – wat erg onwaarschijnlijk is –
fundamenteel van richting wil veranderen, moet dat ook lang op voorhand gebeuren. En beslissingen
die vandaag genomen worden, sluiten dan weer voor vele decennia de deur voor de anderen.
Een gelijkaardig proces speelt zich af in diverse andere sectoren. Een evident voorbeeld is dat van de
openbare schuld. De schuld die België opbouwde in de jaren zeventig van de vorige eeuw – dat is
inmiddels veertig jaar geleden – is vandaag nog verre van verdwenen. De snelle beslissingen tijdens
nachtelijke paniekvergaderingen over wat er met de banken moest gebeuren, bezwaren nu ook weer
een paar van de generaties die volgen. En ze hebben tot gevolg dat er in de toekomst weer minder
keuzes te maken zijn. Politiek wordt op die manier steeds meer ‘doen wat er moet gebeuren’, eerder
dan kiezen wat men wil of wat men in naam van en op vraag van de kiezers zou willen doen. De
recente Griekse verkiezingen zijn slechts een extreem voorbeeld van nationale verkiezingen waarbij
er helemaal niets meer te kiezen is. En de verkiezing van François Hollande tot Franse president
roept meteen herinneringen op aan de verkiezing van François Mitterrand in 1981, die een jaar of
twee nodig had om te beginnen doen wat moest, eerder dan dat wat hij beloofd had en zelf graag
gedaan had.
Maar het verschijnsel van de zich sluitende beleidsruimte doet zich ook in andere, misschien wat
minder spectaculaire domeinen voor. Denken we maar aan de Belgische staatshervormingen sinds
de jaren 1960. Ze beginnen met het compromis van dit Hertoginnedal tijdens de regering LefèvreSpaak. Sindsdien bouwt elke staatshervorming op de vorige. En elke hervorming van complexe
instellingen levert onvermijdelijk nog complexere instellingen op, waarvan de opties om ze in de ene
3
of de andere richting te wijzigen zeer beperkt zijn. Wie zich zoals ik de luxe kan permitteren om over
politieke instellingen na te denken zonder de verplichting om ze ook te maken of te doen werken,
vraagt zich soms wel eens af of het niet beter zou zijn om die hele staatshervorming van voren af aan
te beginnen, met een wit blad, en wetende hoe keuzes uit het verleden reeds de blokkeringen van
morgen inhouden. Er staan in deze memoires lange passages over de wijze waarop – ik citeer –
“relatief onbelangrijke dingen” zoals Voeren en BHV, die – ik citeer opnieuw – “niemand echt iets
opleveren” tot een eindeloos zoeken leiden, met wild steigerende stokpaarden, maar waarbij de
mogelijke oplossingen voor het probleem uiteindelijk toch allemaal heel erg op elkaar lijken. There is
no alternative. Wie als politicus over instellingen moet nadenken en ze ook moet doen functioneren,
beschikt over erg weinig uitwegen. De kunst is vooral de tijd te laten rijpen tot wanneer voldoende
collega’s ervan overtuigd zijn dat er inderdaad niet veel anders opzit dan voorzichtig iets bij te
bouwen bij datgene dat al bestaat en onmogelijk weer afgebroken kan worden.
Van het Belgische bestel wordt wel eens beweerd dat het zijn limieten bereikt heeft, en dat het tijd is
om echt iets anders uit te proberen, zoals bijvoorbeeld onderhandelingen tussen de deelstaten in
plaats van tussen de partijen. Jean-Luc Dehaene vertelt ons in dit boek wat hij denkt – niets goeds
natuurlijk – van het initiatief dat Kris Peeters een paar jaar geleden nam om de zaken vlot te trekken
door middel van een onderhandeling tussen de regeringen van de deelstaten. Peeters ontdekte
helaas erg snel – en (ik citeer) had het moeten weten – dat er helemaal geen pendant en
gesprekspartner is voor de Vlaamse regering. Lang geleden werd in België immers – om goede en
begrijpelijke redenen overigens – het onderscheid gemaakt tussen gewesten en gemeenschappen,
en werd alleen in Vlaanderen een institutionele overlapping tussen beide gecreëerd. En dus zijn er
geen twee deelstaten met hun regering – die van Vlaanderen en die van de anderen – maar vijf, en
als die allemaal rond de tafel zitten, zitten ongeveer alle partijen rond de tafel. En de enige manier
om een uitweg en een oplossing te vinden, is tussen al die partijen onderhandelen tot niemand nog
neen zegt. Dat verschilt in niets van het federale model dat inmiddels blijkbaar zijn limieten bereikt
heeft. Misschien willen velen het vandaag anders, maar omdat vroeger al vele beslissingen over
staatshervorming genomen zijn, zit er niet veel anders op dan proberen te leven met en te
schipperen met die hybride combinatie van federale en confederale elementen, die altijd een
moeizaam onderhandeld compromis vereist hebben – heel vaak onder leiding van Jean-Luc Dehaene
– en altijd een dergelijk moeizaam onderhandeld compromis zullen vereisen. Het is niet omdat
politici vlot beloven dat het anders kan, omdat ze elkaar opjagen op de beste belover te zijn, dat de
keuze om het anders te doen ook echt bestaat.
Dat sluiten van de beleidsopties, dat beperken van de keuzeruimte, en dus de groeiende kloof tussen
wat in het politieke debat en politieke opbod beloofd wordt en wat er ook echt geleverd kan worden,
is een erg belangrijke evolutie. Jean-Luc Dehaene heeft ze aan den lijve ondervonden. Zijn memoires
bevatten er vele voorbeelden van, onder meer over sociaal beleid, over monetair beleid, over de
Belgische staatshervorming, en over de partners zoals Philippe Moureaux waarmee je samen het
kleine gaatje in het midden van de grote wederzijdse beloftes kan vinden, en over de ‘obsédés
textuelles’ met wie het wat moeilijker gaat.
En uiteraard zijn het niet alleen de keuzes die landen in het verleden voor zichzelf gemaakt hebben
die de beleidsruimte doen krimpen. Dat sluiten van de deuren wordt steeds meer ook vanuit andere
politieke en economische instellingen opgelegd. En ook dat is niet nieuw. Jean-Luc Dehaene
herinnert ons in zijn memoires onder meer aan de rakettenkwestie, aan de vraag of België al dan niet
enig voorbehoud zou kunnen maken bij het besluit van de NAVO om nieuwe langeafstandsraketten
op het grondgebied te installeren. De debatten waren hevig, de betogingen enorm (en enorm
plezant – ik was er bij), de wederzijdse verwijten splijtend. Aan grote woorden en diepe emoties was
er geen gebrek, alsof – achteraf bekeken – er ook maar enige kans was dat België iets anders zou
doen dan datgene wat helaas in NAVO-verband moest gebeuren.
4
En nog veel spectaculairder is de mate waarin de Europese constructie het nationale niveau
leeggehaald heeft en de nationale staten cruciale instrumenten ontnomen heeft om het beleid in de
ene of de andere richting te sturen. Ook hier moet er vaak gebeuren wat moet. Toen een journalist
aan Jean-Luc Dehaene vroeg of hij als premier naar de Europese top zou gaan, antwoordde hij “ik zal
wel moeten zeker”. We weten nu uit deze memoires dat het citaat volkomen uit zijn verband gerukt
is, en de journalist in kwestie krijgt en passant ook een ferme draai om de oren, maar het was wel
het juiste antwoord. Een premier heeft immers niet de keuze om al dan niet mee het Europese beleid
te maken en daar samen met de andere premiers de eigen nationale beleidsruimte te beperken.
Omdat zoveel op het Europese niveau gebeurt, kunnen landen trouwens ook verbazend lang zonder
regering overleven. Zolang er ondertussen maar gebeurt wat er moet gebeuren, inclusief het
voorzitterschap van de unie, inclusief het deelnemen aan een oorlog in NAVO-verband. Omdat het
moet dus.
En dat brengt mij tot een andere bedenking die we bij een boek als deze memoires moeten maken.
Regeringen en dus politieke partijen die besturen, hebben de neiging om de resultaten van hun
beleidskeuzes zelf ook te duiden in termen die wij in de politieke wetenschappen ‘outputlegitimiteit’
noemen. Dat zijn argumenten ter rechtvaardiging van het beleid die verwijzen naar wat in de
gegeven omstandigheden mogelijk was, naar wat noodzakelijk was om bestaande dingen in stand te
houden en om te gehoorzamen aan de vragen en vereisten van de economische realiteit, van de EU,
van de NAVO, van de geschiedenis, van de wensen en verwachtingen van vele anderen waarmee bij
het vinden van een compromis ook rekening moet gehouden worden.
De memoires van Jean-Luc Dehaene zijn overduidelijk de memoires van iemand die bestuurd heeft,
voor en achter de schermen, die de leiding genomen heeft, die oplossingen gezocht, gevonden en
geforceerd heeft. We lezen in dit boek uitvoerig hoe dat gebeurd is, welke strategieën en tactieken
daarbij nodig waren, hoe teamwork, mensenkennis en perfect gevoel voor timing ervoor gezorgd
hebben dat er verschillende successen geboekt zijn. Maar op geen enkel moment wordt een
gemaakte keuze of de weg er naartoe – over welk beleidsdomein dan ook – geduid vanuit een
inhoudelijke overtuiging, vanuit een ideologie, vanuit de christendemocratie, vanuit een poging om
een antwoord te geven op de vragen van de kiezers in het algemeen en van de eigen kiezers of van
de kiezers van de eigen partij in het bijzonder. Dat noemen wij in de politieke wetenschappen
‘inputlegitimiteit’, verdediging van het beleid wordt als zijnde een antwoord op wat de bevolking
uitdrukkelijk vraagt, verdedigd van het beleid vanuit een uitdrukkelijk verwoorde wens om de kiezers
goed te vertegenwoordigen. De kiezers duiken in deze memoires slechts heel af en toe op, wanneer
er verwezen wordt naar de keuze voor een bepaalde campagneslogan of -foto, of wanneer
vastgesteld wordt dat nogal wat kiezers van de CVP alweer weinig dankbaarheid getoond hebben
voor de geleverde inspanningen en hun geluk al dan niet tijdelijk elders zijn gaan zoeken. De
rechtvaardigingen in dit boek, in dit terugblikken op een lange politieke carrière, zijn inderdaad vaak
die van een politicus die meent en weet dat er dikwijls geen keuze is, en dat gewoon meelopen met
de kiezers ook geen optie is, die gelooft dat leiderschap er niet in bestaat achter de kiezers aan te
lopen maar integendeel voorop te lopen, die meent dat in geval van nood de piloot in de cockpit
moet blijven, en niet naast de passagiers moet gaan zitten die allemaal menen te weten hoe je zo’n
vliegtuig beter kan besturen dan Jean-Luc Dehaene. Die rol van voortrekker, dat plichtsgevoel, de
scout die altijd scout blijft, dat inschatten van wat op een bepaald moment mogelijk is, is belangrijk.
En hier zit een meester in de materie. Maar het is slechts één kant van wat democratische politiek is
of zou moeten zijn.
En dat brengt mij tot een derde wegwijzer die ik voor de lectuur van deze memoires zou willen
plaatsen. Als partijen en mensen die besturen een relatief beperkte keuze hebben, en de gemaakte
keuzes vooral duiden in inhoudsneutrale termen zoals ‘goed bestuur’ en ‘goede leerling in de
Europese klas’ en ‘doen wat moet’, ondermijnen ze hun eigen basis. Dan ontwikkelt zich steeds meer
– en dat zien we in steeds meer landen – een politieke en electorale strijd tussen twee soorten
5
partijen. Aan de ene kant zijn er de partijen – laten we ze op zijn Belgisch traditionele partijen
noemen – die besturen in een context waarin er weinig grote keuzes zijn, maar die menen dat er
moet gebeuren wat moet gebeuren en die hun beleidsdaden ook in die termen proberen te
verkopen. De beste in ‘goed bestuur’ hoopt zo de strijd te kunnen winnen, maar krijgt op tijd en
stond toch een electoraal pak slaag. Anderzijds zijn er allerhande partijen – ze zijn niet onder één
enkel thema samen te vatten, ze komen van links en van rechts – die geweldig goed zijn in het
verwoorden van wat de kiezers vandaag willen, van wat de kiezers vandaag ongelukkig maakt, van de
thema’s die als pars pro toto kunnen gebruikt worden voor het aanklagen van het hele
vertegenwoordigende bestel. Want daar in dat bestel zitten immers mensen die besturen en die zich
ten onrechte de rol van echte vertegenwoordiger en spreekbuis van de wil van de kiezers toeeigenen. Of nog, wat korter geformuleerd, er ontwikkelt zich steeds meer een debat en een strijd
tussen traditionele partijen die besturen en daarvoor keer op keer een electorale prijs dreigen te
betalen, en partijen die hen daarvoor bekritiseren en electorale successen boeken, maar die zelf
meestal liever niet besturen, niet het risico willen nemen om te besturen.
Dat alternatief is helemaal geen duurzaam alternatief. Het komt en gaat. Het surft op de thema’s van
het moment, en verdwijnt weer als het nieuwe eraf is. Het alternatief – laten we het misschien toch
gewoon populisme noemen – blijkt telkens weer te komen en te gaan, omdat het uiteindelijk
nergens op steunt, omdat het alleen gebaseerd is op de handige formulering van de frustratie van de
dag, op de tijdelijke aantrekkingskracht van een of andere populaire Pim of super Silvio. Hun raket
gaat pijlsnel de hoogte in, elke scheet van Pim of Silvio komt in de krant. Elke dag zitten ze te blinken
in de studio’s, want welbespraakt zijn ze allemaal. Alleen lof en bewondering valt hen te beurt. Er
verschijnt vaak dan nog een kookboek of zo, en vervolgens wordt na een verkiezing of twee drie
duidelijk dat de hype voorbij is, en dat er plaats kan gemaakt worden voor de volgende.
De memoires van Jean-Luc Dehaene beschrijven dat fenomeen. Ze beschrijven een politiek leven dat
zich afspeelt terwijl dit proces op gang komt. Maar hij staat er naar mijn gevoel iets te weinig bij stil.
Ik blijf het verbazend vinden hoezeer politici van traditionele partijen zich laten uitdagen om toch
weer meer te beloven dan wat objectief haalbaar is, opgejaagd als ze worden door diegenen die veel
kunnen beloven omdat ze toch nooit zullen moeten leveren. Ik blijf er mij over verbazen dat tegen
die krachtige want eenvoudige aanklacht van de principiële oppositiepartijen geen goed
geformuleerde verdediging komt van de voordelen op de langere termijn van een
vertegenwoordigende democratie met een goed evenwicht tussen input- en outputlegitimiteit. Is het
misschien omdat partijen om dat te kunnen doen ook voldoende vertrouwen moeten genieten, en
dat ze dat vertrouwen onmogelijk kunnen uitbouwen wanneer ze vergeten hun kiezers te
vertegenwoordigen en alleen maar te zeggen dat ze doen wat er moet gebeuren, dat ze de beste
‘goede bestuurder’ zijn? Partijen moeten twee dingen kunnen doen: mobiliseren door op
inhoudelijke verschillen te wijzen, en besturen door inhoudelijke overeenkomsten te zoeken en te
vinden. Nu lijkt het er toch op dat de ene soort partij het ene doet – het conflict aanwakkeren – en
dat de andere soort het andere doet – zeggen dat er eigenlijk geen keuze is.
Iemand moet toch af en toe heel hard roepen dat dit geen goede evolutie is. Maar Jean-Luc Dehaene
– die tot over zijn oren in deze ontwikkelingen gezeten heeft – doet het ook maar hier en daar en
met mondjesmaat. Hij eindigt vooral met het stellen van zeer pertinente vragen, en met de
boodschap dat de antwoorden niet meer van hem zullen komen. Het is naar zijn mening nu de beurt
aan de ‘digital natives’, aan ons dus, aan u vooral. Precies daarom wou ik toch die grondige
verschuivingen in de werking van de democratie, die Jean-Luc Dehaene aan den lijve ondervonden
heeft en meegemaakt heeft – mede gemaakt heeft – als leidraad meegeven bij de lectuur van zijn
boek. Om duizend bladzijden te overleven, zou deze gebruiksaanwijzing kunnen helpen.
Haal nu snel een krat bier van uw world’s local brewer in huis, verifieer toch even of u de komende
dagen uw Dexiategoeden niet in veiligheid moet brengen, waarschuw uw huisgenoten dat u ze de
6
komende dagen allicht niet zal herkennen, en duik in dit boek, duik in de memoires van Jean-Luc
Dehaene.
7
Download