PILOTSTUDIE “D-screening” RESULTATEN VAN ONDERZOEK OP CONSULTATIEBUREAUS NAAR DE ONTWIKKELING VAN JONGE KINDEREN Elise Dusseldorp, Magda M. Boere-Boonekamp, Esther Coenen-Van Vroonhoven, Paul H. Verkerk Op het consultatiebureau wordt bij de gebruikelijke bezoeken aandacht besteed aan de ontwikkeling van het kind met behulp van het Van Wiechenonderzoek. De D-screening (Developmental-screening) is een aanvulling op de bestaande methode om de ontwikkeling van kinderen vast te leggen. TNO onderzocht in 2010 in de pilotstudie D-screening de uitvoerbaarheid en de opbrengst van deze screening. Ook werd onderzocht of de D-screening de arts kan ondersteunen in de communicatie met de ouders over de ontwikkeling van hun kind. WAAROM DIT ONDERZOEK? In het kader van het innovatieproject Vroeg, Voortdurend, Integraal (VVI) is de afgelopen jaren in de regio MiddenHolland gewerkt aan de verbetering van de keten voor vroege signalering, diagnostiek, ondersteuning, zorg en onderwijs voor (zeer) jonge kinderen met beperkingen. Een probleem is dat deze kinderen vaak laat worden aangemeld voor hulp, terwijl zij en hun ouders veel baat kunnen hebben bij vroege signalering. In opdracht van VVI heeft TNO daarom een kleinschalig onderzoek (een pilotstudie) uitgevoerd naar het gebruik van de ‘D-screening’. Dit gebeurde in samenwerking met GGD Hollands Midden en GGZ Kinderen & Jeugd Rivierduinen. WAT IS DE D-SCREENING? De D-screening maakt gebruik van een thermometer (zie Figuur 1) die opgedeeld is in een groen, geel en oranje gebied. De uitslag van de thermometer is gebaseerd op de scores op de Van Wiechenkenmerken en op achtergrondkenmerken van kind en ouder. Bij een uitslag in het groene gebied is geen extra informatie nodig. Bij een uitslag in het geel of oranjegebied is het wenselijk dat de arts meer informatie vraagt aan de ouders over de ontwikkeling van het kind in de thuissituatie. Kindnummer:1004 Uitslag D-screening op 24 maanden Figuur 1. Voorbeeld van de D-screening uitslag voor een kind op de leeftijd van 2 jaar. De uitslag valt in het oranje gebied en betekent dat de arts meer informatie opvraagt bij de ouder(s) over de ontwikkeling van het kind in de thuissituatie. De D-screening wordt uitgevoerd met behulp van een webtool. De D-screening is met name geschikt om kinderen met een globale ontwikkelingsachterstand te herkennen. Dit zijn kinderen die op een aantal velden in de ontwikkeling achterlopen. HOE WERD HET ONDERZOEK UITGEVOERD? Er is gebruik gemaakt van een onderzoeksopzet met twee groepen: een interventie- en controlegroep. De jeugdartsen voerden hun gebruikelijke taken uit en vulden in de interventiegroep de D-screening webtool in. De ouder was hierbij aanwezig. De naam van het kind werd niet ingevuld (anoniem). Allereerst vulden de artsen in wat hun indruk was van de ontwikkeling van het kind: normaal, twijfelachtig of vertraagd en op welk gebied (taal, sociaal, motorisch, of meerdere gebieden). Vervolgens werd de thermometer getoond. Bij een groene uitslag, besloot de arts op gebruikelijke wijze of er sprake moest zijn van een vervolgactie. Bij een gele of oranje uitslag werd de ouder gevraagd PILOTSTUDIE “D-screening” om een vragenlijst met spelopdrachtjes (de ASQ: Ages and Stages questionnaire), thuis in te vullen. De arts gaf de ASQ-vragenlijst mee aan de ouders en besprak de uitslag met hen tijdens een extra consult. Op basis hiervan werd besloten of er sprake moest zijn van een vervolgactie, zoals een extra consult bij de GZ-psycholoog, of verwijzing. Een voorbeeld van zo’n verwijzing is een verwijzing naar een kinderfysiotherapeut voor extra stimulering van de bewegingsvaardigheden van het kind. Een ander voorbeeld is een verwijzing naar een peuterspeelzaal voor stimulering van de sociale vaardigheden van het kind. De jeugdartsen in de controlegroep voerden op gebruikelijke wijze het Van Wiechenonderzoek uit. Ze gaven daarbij in een vragenlijst aan wat hun indruk was van de ontwikkeling van het kind: normaal, twijfelachtig of vertraagd, en op welk gebied. Ze besloten op gebruikelijke wijze of er sprake moest zijn van een vervolgactie, zoals een extra consult of verwijzing. WAAR WERD DE STUDIE UITGEVOERD? Het onderzoek werd uitgevoerd op consultatiebureaulocaties van twee gemeenten, nl. Gouda en Zuidplas. Binnen iedere gemeente werden twee locaties aan de interventiegroep toegewezen en één aan de controlegroep. WIE NAMEN DEEL AAN HET ONDERZOEK? Alle (ouders van) kinderen die voor de contactmomenten van 9, 14, of 26 maanden kwamen, konden deelnemen aan het onderzoek. Van de 385 (ouders van) kinderen die benaderd werden in de interventiegroep, deden er 350 mee, 223 in Gouda en 127 in Zuidplas. Het deelnamepercentage was 91%. De controlegroep bestond uit 252 kinderen, 193 in Gouda en 59 in Zuidplas. De totale onderzoeksgroep omvatte 602 kinderen. RESULTATEN Achtergrondkenmerken en ontwikkelingsgegevens In de interventiegroep bevonden zich vergeleken met de controlegroep meer kinderen uit de gemeente Zuidplas (36% vs. 23%) dan uit de gemeente Gouda. Verder was in de interventiegroep het aandeel allochtonen lager en het gemiddelde opleidingsniveau van de ouders hoger. Op de overige achtergrondgegevens verschilden de groepen niet van elkaar. Bij 66 van de 602 kinderen (11%) was de indruk van de arts over de ontwikkeling van het kind twijfelachtig of vertraagd. In de interventiegroep was gemiddeld genomen de indruk van de arts iets gunstiger (zie Tabel 1). Tabel 1. De Jeugdarts Ontwikkelings Indruk (JOI) op basis van het Van Wiechenonderzoek voor de interventie-en controlegroep apart. Interventiegroep Controlegroep (n = 350) (n = 252) Normaal 94% 83% Twijfelachtig 5% 13% Vertraagd 1% 4% JOI ** ** p < 0,01. WAT WAS DE UITSLAG VAN DE D-SCREENING? Van de 325 kinderen in de interventiegroep bij wie de thermometer getoond was, was bij het merendeel (98%) de uitslag groen. Bij 6 kinderen was de uitslag geel, en bij één kind was de uitslag oranje. ZORGT DE INVOERING VAN DE D-SCREENING VOOR MEER VERVOLGACTIES? Zowel in de interventie- als in de controlegroep werd bij 5 à 6% van de kinderen besloten tot een vervolgactie (extra consult of verwijzing). Als we rekening houden met de verschillen in achtergrondkenmerken, besloten de jeugdartsen in de interventiegroep vaker tot een vervolgactie dan de jeugdartsen in de controlegroep (p < .05). In de groep kinderen bij wie de arts een twijfelachtige of vertraagde ontwikkeling aangaf, werd bij 73% in de interventiegroep besloten tot een extra consult, vergeleken met 29% in de controlegroep (zie Figuur 2; p < 0,01). Controlegroep ( n = 42) Interventiegroep ( n = 22) 9% 18% 7% 29% 73% 64% Figuur 2. Na afloop van het eerste consult: de verhouding tussen de kinderen bij wie de arts besluit tot een extra consult (geel), verwijzing (rood) en geen actie (blauw). Het betreft de groep kinderen bij wie de arts in de JOI een twijfelachtige of vertraagde ontwikkeling aangaf. Zorgt de invoering van de D-screening en het daarbijbehorende vervolgtraject (ASQvragenlijst en eventueel uitgebreide ontwikkelingstest) voor een stijging van het percentage kinderen dat hulp geboden wordt? Zowel in de interventie- als in de controlegroep werd bij 2 à 3% van de kinderen uiteindelijk besloten tot een verwijzing. Als we rekening houden met de verschillen in achter- PILOTSTUDIE “D-screening” grondgegevens, besloten de jeugdartsen in de interventiegroep na het uitvoeren van het hele traject vaker tot een verwijzing dan de jeugdartsen in de controlegroep (p < .05). In de groep kinderen bij wie de arts een twijfelachtige of vertraagde ontwikkeling aangaf, werd bij 43% in de interventiegroep besloten tot een verwijzing, vergeleken met 14% in de controlegroep (zie Figuur 3; p < 0,05). Bij de totstandkoming van het eindrapport is nauw samengewerkt met E. Storchi, stafarts GGD Hollands Midden, JGZ 0-19, en J. Snel, projectleider VVI Regio Midden-Holland. Meer informatie: Interventiegroep ( n = 21) Controlegroep ( n = 36) Het volledige eindrapport is te downloaden via: www.tno.nl/groei 14% 43% 57% 86% Figuur 3. Na afloop van het hele traject (eerste consult en eventuele extra consulten), de verhouding tussen de kinderen bij wie de arts besluit tot verwijzing (rood) en geen actie (blauw). Kinderen die nog een extra consult kregen zijn buiten beschouwing gelaten. Het betreft de groep kinderen bij wie de arts in de JOI een twijfelachtige of vertraagde ontwikkeling aangaf. TNO.NL HOE REAGEREN OUDERS? Ouders waren positief over de ASQ-vragenlijst. Ze vonden het leuk om de spelopdrachten met hun kind te doen. Ze gaven aan dat de uitkomst van de D-screening en de ASQ-vragenlijst goed nabesproken dient te worden en dat het belangrijk is om ook de gebieden te blijven noemen waarin het kind zich goed ontwikkelt. CONCLUSIES De jeugdartsen signaleren bij ca. 1 op de 10 kinderen mogelijke ontwikkelingsachterstanden op basis van hun bevindingen bij het Van Wiechenonderzoek tijdens de reguliere consultatiemomenten in de JGZ. Met enige voorzichtigheid vanwege de kleine aantallen kunnen we concluderen dat de D-screening tot meer vervolgacties leidt door de jeugdartsen en dat de screening samen met de oudervragenlijst (de ASQ-vragenlijst) leidt tot meer doorverwijzingen van het kind. Met name in de groep kinderen bij wie de arts twijfels heeft over de ontwikkeling, ondersteunen de D-screening en de ASQ-vragenlijst de arts in de communicatie met de ouders over een mogelijke afwijkende ontwikkeling van het kind en in het motiveren van ouders voor een diagnostisch en/of interventietraject. AANBEVELING 1) Nader grootschaliger en langduriger onderzoek is gewenst om de metingen te staven en de effecten van de screening op langere termijn aan te tonen. Om de implementatie van de D-screening te vergemakkelijken dient de thermometer daarbij ingebed te worden in het Digitaal Dossier-JGZ. 2) Het D-screeningsinstrument zou voor de artsen makkelijker te hanteren zijn als de uitslag op minder achtergrondkenmerken gebaseerd was. Onderzocht moet worden of met minder achtergrondkenmerken vergelijkbare goede eigenschappen bereikt kunnen worden. Een alternatief kan zijn om scores op Van Wiechenkenmerken van eerdere contactmomenten mee te nemen in de voorspelling. Belangrijk hierbij is om het screeningsinstrument voor de praktijk zo simpel mogelijk te houden GEZOND LEVEN TNO initieert technologische en sociale innovatie voor een gezonde inrichting van ons leven en voor een vitale samenleving. TNO Wassenaarseweg 56 Postbus 2215 2301 CE Leiden Mevr. Dr. E. Dusseldorp T 031 088 866 61 10 E [email protected] TNO-GL-L.11.02.1248Nm