HANovatie Nieuwsbrief Filosofie in het HBO, meer algemeen en specifiek binnen het sociale domein. Een kwestie van Bildung? Drs. Claudia Krivec (Dit artikel is april 2017 gepubliceerd in het tijdschrift Filosofie.) In aansluiting op het artikel Filosofie, niet meer dan redelijk van Don Kwast in het vorige nummer van Filosofie, waarin de vraag beantwoord wordt wat het nut is van het schoolvak filosofie binnen het voortgezet onderwijs, wil ik in deze bijdrage ingaan op de vraag wat het vak filosofie kan bijdragen aan het curriculum van een hogere beroepsopleiding. Wat is het nut of de waarde van het vak filosofie voor de professional in opleiding, die een startkwalificatie wil behalen voor een beroep(-enveld)? Het antwoord dat de opleiding Pedagogiek hierop gegeven heeft, staat in dit stuk centraal. Binnen de Hogeschool Arnhem en Nijmegen (HAN) bieden meerdere opleidingen filosofieonderwijs aan, maar de mate waarin en met welke inhoud is zeer verschillend. Binnen de sociale opleidingen is er altijd al een urgentie gevoeld om studenten ook wijsgerig te scholen en heeft filosofie altijd al een plek gehad. Er zijn echter ook veel opleidingen waarin filosofie geen duidelijke plek heeft en de aandacht hiervoor in het leerplan niet of minimaal aanwezig is. De belangstelling hiervoor lijkt momenteel echter wel toe te nemen, mede door de in gang gezette discussie rondom Bildung. Het College van Bestuur heeft de ambitie geformuleerd dat alle beroepsopleidingen binnen de HAN niet alleen een Ausbildung verzorgen maar ook een bijdrage leveren aan de Bildung van de student. Ausbildung en Bildung, in het Instellingsplan HAN 2016-2020 vertaald als resp. professionalisering en als persoons- en burgerschapsvorming, zijn beide nodig om goede beroepskrachten af te leveren, zo is de overtuiging. Deze aandacht voor Bildung is niet HAN-specifiek maar landelijk en ook begrijpelijk gezien veranderingen in de maatschappij, de snelheid van deze veranderingen, de toenemende complexiteit van de samenleving en de daaraan gekoppelde vraag hoe jongeren hier als persoon en als professional op voorbereid moeten worden. Hierover later meer. Vier jaar geleden heeft binnen de bacheloropleiding Pedagogiek een curriculumwijziging plaatsgevonden, waarbij ook de invulling van het filosofieonderwijs sterk gewijzigd is. Aan deze curriculumwijziging is destijds een bezinning voorafgegaan wat de algemene doelstelling is die bereikt zou moeten worden vanuit de vragen: waartoe leiden we op, wat moet een student weten en kunnen, wat is het gewenste profiel van de student die uitstroomt? Vanuit deze bezinning zijn de beroepsspecifieke doelstellingen van het filosofieprogramma binnen Pedagogiek bepaald. Het Bildungsaspect heeft hierbij zeker een rol gespeeld, maar meer nog is het begrip normatieve professionalisering leidend geweest bij de invulling van het onderwijsprogramma. Normatieve professionalisering Twintig jaar geleden heeft zich aan de Universiteit van Humanistiek een discours rondom deze term ontwikkeld m.n. via denkers als Kunneman en Van Ewijk. In eerste instantie werd normatieve professionaliteit hierbij gezien als een tegenbegrip van het technisch instrumentele professionaliteitsbegrip, waarin sterk de nadruk ligt op instrumenteel, technisch en methodisch handelen ten koste van de uiteindelijke doelen en waarden van het werk (Ewijk & Kunneman, 2013). De nadruk hierop werd in de praktijk steeds meer ervaren als beklemmend. Het leidde volgens een toenemende groep beroepsbeoefenaars tot een ontzieling van hun beroep (Jacobs, Meij, Tenwolde & Zomer, 2008). Kunneman spreekt van een kolonisering van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 1 professionaliteit doordat vermogens van werknemers ondergeschikt gemaakt worden aan de logica en waarden van het markteconomisch systeem en aan een technocratische bestuurspraktijk (Kunneman, 2009). In de eerste publicaties rondom normatieve professionaliteit wordt het habermasiaanse onderscheid tussen leefwereld en systeemwereld vaak aangehaald om invulling te geven aan het begrip. De leefwereld staat kort gezegd voor alle vormen van persoonlijk contact, waar mensen als zingevende actoren met elkaar interacteren in subjectsubjectverhoudingen. In de systeemwereld domineren de anonimiserende krachten en machten van markt en technocratie die objectiverend en reducerend werken. Normatieve professionaliteit duidt dan op de inspanning om weerstand te bieden aan oneigenlijke systeemeisen, aan kolonisering van de leefwereld door de systeemwereld. In latere publicaties wordt de invulling van het begrip normatieve professionaliteit meer losgemaakt van deze tegenstelling, vanuit het besef dat er geen scherpe scheidslijn is tussen deze werelden; de maatschappij wordt gekenmerkt door allerlei overgangsgebieden, waarin beide vormen van handelingscoördinatie aan de orde zijn en om voorrang dringen. Het primaat ligt daarbij in moreel opzicht niet eenzijdig bij de leefwereld: systemen dragen ook bij aan de institutionalisering van waarden, geven invulling aan waarden, verankeren waarden. Het begrip normatieve professionalisering krijgt daarmee een ruimere invulling en heeft ook betrekking op het humaniseren van organisaties en de humanisering van de werkprocessen die daarin aanwezig zijn. Ook de dichotomie tussen beide vormen van professionaliteit (technisch en normatief) verdwijnt en de twee worden meer gezien als in elkaars verlengde liggend of elkaar veronderstellend. Kwaliteit van werk zit in het goede doen (doelen/waarden) op de goede wijze (via de juiste methoden en technieken). Normatieve professionalisering wordt een werkwoord en duidt op een niet aflatende inspanning om bij te dragen aan kwaliteit van leven via, zoals Kunneman het mooi formuleert, ‘werk dat deugt en deugd doet’. Dit vindt altijd plaats in een bredere sociale en culturele context en raakt daarmee ook altijd de vraag naar goed samenleven (Kunneman, 2009; Jacobs et al., 2008; Ewijk & Kunneman, 2013). Goed werk Dit begrip normatieve professionalisering is interessant, omdat het laat zien hoe professionele kwaliteit verstrengeld is met existentiële en morele vragen. Het laat precies zien waar Bildung en Ausbildung samenkomen; het laat zien dat beroepsvorming onvermijdelijk moet samengaan met persoons- en burgerschapsvorming. Een beroepsbeoefenaar dient zich bewust te zijn dat de keuzes die hij/zij maakt waardegeladen zijn, waarbij het goede doen niet eenvoudig een kwestie is van goed methodisch handelen of een protocol juist hanteren. Er bestaan geen blauwdrukken die eenduidig definiëren wat goede (in ons geval: pedagogische) hulp- of dienstverlening is. De sociale realiteit is te complex voor een dergelijke gestandaardiseerde aanpak. In beroepssituaties zal steeds afgewogen moeten worden wat het goede (om te doen) is en dat vraagt om bezinning op de doelen (waarden) en de wijze waarop hieraan adequaat en effectief (instrumenteel) gewerkt kan worden, zodat het werk zin heeft. Men zal zich hierbij geconfronteerd weten met een vaak spanningsvol krachtenveld waarin persoonlijke waarden en belangen, waarden en belangen van de cliënt en het cliëntsysteem, organisatiewaarden en -belangen en ook maatschappelijke waarden en belangen elkaar ontmoeten. Om hier mee om te kunnen gaan is het allereerst vereist dat een beroepsbeoefenaar zicht heeft op dit krachtenveld vanuit kennis van en inzicht in de eigen morele oriëntatie, die van cliënt(systeem), van organisatie en maatschappij en van de aanwezige systeemkrachten. Voorts dient hij/zij zich bewust te zijn van de maatschappelijke opdracht en verantwoordelijkheid die hoort bij zijn/haar professie. Tenslotte vraagt het om een reflectieve attitude en een geoefend oordeelsvermogen om in deze complexiteit keuzes te kunnen maken. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 2 Het curriculum Hoe zijn deze inzichten meegenomen in het leerplan? Tot voor kort werd filosofie binnen de opleiding aangeboden in de vorm van twee op zichzelf staande modules gegeven in het tweede leerjaar; één gericht op het leren hanteren van dilemma’s (een module Ethiek) en een module waarin met name mensbeelden besproken werden, gerelateerd aan opvoedvraagstukken (als module Filosofie). Sinds 2014 zijn de inhouden van deze modulen onderdeel geworden van een groter programma, dat driekwart jaar beslaat en waarin in gelijke mate ook recht, historie van beroep en sociologie aangeboden worden. De verschillende disciplines worden in samenhang met elkaar onderwezen en getoetst, en de module heeft de naam FRESH (Filosofie, Recht, Ethiek, Sociologie, Historie) gekregen.* Ethiek is hierbij de kapstok, het kernvak. Het is kernvak in die zin, dat het programma bestaat uit hoor- en werkcolleges en studenten in de werkcolleges leren om situaties waarin ethische dilemma’s spelen te analyseren. Ze leren om in dergelijke beroepssituaties vanuit visie en argumentatie te komen tot een keuze die ze kunnen onderbouwen. De theorie die in de hoorcolleges wordt aangeboden vanuit de vijf disciplines, is dienstbaar hieraan. Het geïntegreerd aanbieden van kennis in de hoorcolleges geeft de mogelijkheid de verschillende disciplines te introduceren als helpende perspectieven om de beroepspraktijk op een gelaagde en diepgaande manier te analyseren, te interpreteren, te duiden. Dit multidisciplinair onderzoeken en betekenisgeven wordt meer systematisch aangeleerd door te werken met een model voor ethische analyse en moreel beraad waarin alle disciplines vertegenwoordigd zijn. Het model wordt in de werkcolleges aangeleerd en vormt de basis voor de casuïstiekbespreking. Het ethisch redeneren vanuit een beginselethisch, een gevolgenethisch en een deugdethisch perspectief krijgt hierin ruim aandacht. De hoorcolleges FRESH zijn zelf weer onderdeel van een twee jaar lopende kennislijn, die studenten voorziet in een theoretisch kader passend bij het beroep. Deze kennislijn borgt hun body of knowledge (BOK). Als studenten starten met FRESH hebben zij daardoor al redelijk wat basiskennis van pedagogische benaderingen en methodieken, hebben zij kennis over de normale ontwikkeling van kinderen (ontwikkelingspsychologie) en ook over afwijkende ontwikkelingen (psychopathologie). Aanvullend hebben zij vaardigheidsonderwijs genoten waarin gesprekstechnieken zijn geoefend. Vanuit dit onderwijs hebben zij een solide basis gelegd voor het pedagogisch werk. Beroepssituaties waarmee zij geconfronteerd worden en mee oefenen in deze fase van de opleiding, zijn echter nog vrij eenvoudig van aard. Het gaat om opvoedkundige vraagstukken waarin eenduidige en concrete oorzaak-gevolgrelaties aan de orde zijn (zie voor een uitwerking van het complexiteitsdenken naar indeling van vraagstukken bijvoorbeeld Smit in: Ewijk & Kunneman, 2013). Ze betreffen eenvoudige hulpvragen en eenduidig te definiëren problematieken, die op cliëntniveau geïntroduceerd en behandeld worden. In de werkcolleges FRESH nemen we studenten mee in beroepssituaties die meer complex zijn en waarin oorzaak-gevolgrelaties niet één op eén te benoemen zijn maar meer organisch samenhangen. In deze cases wordt zichtbaar dat wat op cliëntniveau speelt niet geïsoleerd kan worden van organisatievragen en maatschappelijke vragen. En in deze cases wordt duidelijk dat een adequate methodische aanpak een moreel perspectief vereist. FRESH-onderwijs Wat bieden we studenten dan concreet aan? Ik licht het FRESH-programma graag in een opsommend overzicht toe, met het doel een globaal maar concreet beeld te schetsen wat het resultaat is van dit primair stellen van het ethische perspectief en het gelijktijdig en geïntegreerd aanbieden van kennis vanuit verschillende disciplines. In blok 1 van FRESH starten we met nadenken over het dominante normatieve mensbeeld in hedendaagse opvoeding en hulpverlening aan de hand van het begrip autonomie. Zo wordt het begrip autonomie toegelicht als moreel ideaal en verkennen we de historische wortels van dit ideaal (vanuit de oudheid, verlichting, romantiek, tot Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 3 aan de 20e-eeuwse existentialistische denkers) en eindigen bij recente ideeën rondom levenskunst. We stellen het dominante normatieve mensbeeld ter discussie; is dit het ideaal dat leidend zou moeten zijn, is dit ideaal voor iedereen haalbaar? We koppelen dit breder aan invloedrijke mens- en kindbeelden vanaf de middeleeuwen tot nu. We bespreken de borging van deze beelden en idealen met betrekking tot autonomie in de huidige wetgeving, meer algemeen en specifiek m.b.t. jeugdhulpverlening. We bespreken aannames die er zijn in de wetgeving, bespreken de grenzen die nu gesteld worden aan zelfbeschikking en zelfregie vanuit leeftijd, vanuit verminderde geestelijke en verstandelijke vermogens en vanuit inperking van vrijheid van anderen en het bijhorende niet-schaden-principe. Van hieruit wordt de opstap naar bemoeizorg gemaakt en bekijken we verschillende soorten van bemoeizorg vanuit de morele legitimaties die hiervoor gegeven worden. Hierbij laten we ook een paradigmaverschuiving zien, sinds het werk als een professie bestaat, van werken vanuit het idee van geleide zelfontplooiing via paternalisme in de jaren ’50 naar vraaggericht werken nu en de dilemma’s die dat oplevert. In samenhang hiermee bespreken we een aantal belangrijke maatschappelijke veranderingen in de 20e eeuw zoals emancipatie, toegenomen persoonlijke vrijheid, individualisme, secularisatie, ontzuiling en doordenken we de impact die deze hebben gehad op opvoeding en hulpverlening. We laten zien hoe positie en rol van de professional veranderd zijn. Achterliggende doelstelling is dat studenten nadenken over heersende opvattingen over de maatschappelijke opdracht van het beroep: als we een bijdrage leveren aan goed opgroeien en goed opvoeden, waaraan dragen we dan precies bij en hoe krijgt dat invulling in de manier van werken? In het tweede blok denken we na over de samenleving die we zijn en haar invloed op het persoonlijke leven van mensen. We beginnen meer filosofisch met Foucault over disciplinering en normalisering. Daarna meer sociologisch vanuit studies naar de opvoedpraktijk van ouders met kinderen die anders zijn en die door hun anders-zijn met allerlei opgroei-, opvoed- en ontwikkelvragen geconfronteerd worden, omdat bestaande opvoedidealen en ontwikkelperspectieven niet meer toereikend zijn (denk aan kinderen met een lichamelijke handicap, doofheid, blindheid maar ook autisme of ernstige gedragsproblemen). We duiken de geschiedenis in om te laten zien hoe wij in het verleden met het 'afwijkende' in de opvoeding omgingen. Specifiek wordt de geschiedenis en ontwikkeling van regulier en speciaal onderwijs besproken, en het denken over differentiatie en integratie. Het ideaal van inclusie wordt besproken. We laten daarnaast zien hoe het wetenschappelijk denken van invloed geweest is op het omgaan met het afwijkende. De opkomst van het classificatiesysteem binnen de psychopathologie in de jaren 50 van de 20e eeuw wordt besproken en de manier waarop stoornissen worden gedefinieerd in het handboek van de psychiatrie, de DSM. Bij iedere uitgave worden stoornissen toegevoegd en/of verdwijnen er ook weer stoornissen uit (denk aan homoseksualiteit en narcisme die verdwenen zijn en niet meer als pathologisch worden beschouwd, terwijl de criteria voor ADHD in de laatste editie van de DSM zijn verruimd waardoor het aantal diagnoses verder toeneemt.) Studenten leren dat definities van stoornissen door de tijd heen veranderen, en dat symptoomclassificaties zijn gekoppeld aan normatieve beelden die samenhangen met maatschappelijke ontwikkelingen. Verder is er aandacht voor het maakbaarheidsgeloof en de medicalisering van de geestelijke gezondheidszorg. Het medicijngebruik is afgelopen decennia ook in de jeugdhulpverlening zeer toegenomen en het verdient aandacht hier bij stil te staan. Tenslotte maken we student bekend met de belangrijkste juridische kaders om als hulpverlener in te kunnen grijpen in geval men van mening is dat 'het afwijkende' ook schadelijk is. Hier komen de kinderbeschermingsmaatregelen aan de orde en ook het jeugdstrafrecht. Daarnaast wordt de rechtspositie van ouders besproken. Achterliggende doelstelling van blok 2 is dat we studenten willen laten nadenken over de vanzelfsprekende beelden over wat normaal is en dat ze zien dat dat ook zeer verbonden is met waarden en normen, vooronderstellingen die vaak niet Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 4 expliciet zijn. We nodigen uit ze deze vooronderstellingen te expliciteren, vanuit de vraag: hoe anders mag je zijn..? In het laatste blok denken we gericht na over de positie en rol van de professional. Allereerst wordt aan de hand van de geschiedenis van nu nog bestaande jeugdhulporganisaties getoond hoe vanuit caritas en particuliere initiatieven de hulpverlening is uitgegroeid tot een professie. Binnen deze professionalisering is er aandacht voor het ontstaan van tuchtrecht, gekoppeld aan maatschappelijke ontwikkelingen. Functionele en morele verantwoordelijkheid en discretionaire ruimte komen aan bod en ook het schuldbeginsel. Vanuit de vraag naar aanspreekbaarheid en aansprakelijkheid van de professional wordt ook de koppeling gemaakt naar de cliënt en diens vermogen tot ‘zelfverantwoordelijke zelfbepaling’. Wilsvrijheid en handelingsvrijheid worden vanuit ethische en juridisch perspectief besproken en de werking en legitimatie van gedwongen hulpverlening worden toegelicht. In een historisch overzicht wordt ook de sociale kwestie besproken, de opkomst van de sociale wetgeving aan het begin van de 20e eeuw, de opkomst van de verzorgingsstaat en de recente overgang naar de participatiesamenleving. Filosofie als bouwsteen Door het FRESH-onderwijs wordt een vocabulaire aangereikt dat helpt te formuleren waar het in het werk om gaat, een taal voor het verstaan van het beroep. Daarnaast worden de vooronderstellingen die aan het professionele handelen ten grondslag liggen en die het legitimeren, geëxpliciteerd en ter discussie gesteld. Daardoor wordt het actuele beroepsparadigma helderder en met kritische distantie aanschouwd. Deze kritische distantie is belangrijk om niet vast te blijven zitten in vanzelfsprekende beelden, overtuigingen en werkwijzen. Filosofie vervult hierin een cruciale rol en draagt ertoe bij dat studenten een vragende, onderzoekende en reflexieve attitude ontwikkelen. Ethiek helpt studenten de morele vragen die bij het werk horen beter te onderkennen, in gesprek met elkaar te brengen en dilemma’s te hanteren. Van Ewijk stelt in zijn boek Omgaan met sociale complexiteit (2014) dat er nog een braakliggend terrein ligt met betrekking tot de vraag hoe normatieve professionaliteit bevorderd en aangeleerd kan worden. Wij hebben met ons onderwijs invulling proberen te geven aan deze opdracht. Filosofieonderwijs blijkt in het oppakken van deze opdracht en het bouwen van een passend curriculum een belangrijke, waardevolle en onmisbare bouwsteen. *Het FRESH-onderwijs is ontstaan als cocreatie en medeontwikkeld door collega’s drs. Richard Sleegers, drs. Susanne van Capelleveen en drs. Judith Hovius. Collega drs. Karen Faber heeft als mede-uitvoerder van dit programma waardevolle input geleverd voor de bijstelling en doorontwikkeling ervan. Bronnenlijst Ewijk, H. (2014). Omgaan met sociale complexiteit; Professionaliteit in het sociale domein. Amsterdam: SWP. HAN Instellingsplan 2016-2020: In vertrouwen samenwerken aan leren en innoveren. (2016). Geraadpleegd 15 januari 2017 via: https://www.han.nl/start/corporate/overde-han/missie/instellingsplan/ Jacobs, G. Meij, R., Tenwolde, H. & Zomer Y. (Red.). (2008). Goed werk; Verkenningen van normatieve professionalisering. Amsterdam: SWP. Kunneman, H. (2009). Voorbij het dikke-ik. Bouwstenen voor een kritisch humanisme- Deel 1 (3e druk). Amsterdam: SWP. Drs. Claudia Krivec werkt sinds 2000 als docent filosofie en ethiek bij de bachelor- en masteropleiding Pedagogiek van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Ze is daarnaast als docent verbonden aan de Master Begeleidingskunde van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 5 Hogeschool Rotterdam. In het verleden was zij ook werkzaam bij de opleidingen Maatschappelijk Werk en Dienstverlening en Opleidingskunde. In de periode 1998 – 2003 gaf ze filosofieles in het voortgezet onderwijs. Naast haar werkzaamheden als docent en onderwijsontwikkelaar is zij (opleidings)supervisor en leersupervisor. Hogeschool van Arnhem en Nijmegen www.han.nl/hanovatie 6