Gemeente: Bruid? Volk?

advertisement
Gemeente:
Bruid? Volk?
Lichaam?
1
Verbond:
Ieue met Israël
Huwelijk
Hoe was het in het (Midden-) Oosten?
Bruid: gekozen door bloedverwanten of
een vriend – Bijv. Genesis 24
Bruid: bepalend door ouders en zoon
Simson koos uit – Bijv. Richteren 14:1-10
na de keuze: verloving
Bruid  verliest alle rechten
aan de bruidegom
Verloving : feestelijk
Ontrouw had net zulke
gevolgen als in het huwelijk
Deuteronomium 22:23,24
Consumeren van het huwelijk
Huwelijksdag: geen feest
Bruidegom haalt bruid op en neemt haar mee
- geen godsdienstige ceremonie -
Bruidegom met tulband en versieringen
Hooglied 3:6,7; Jesaja 61:10
Wie is deze, neerdalend uit de woestijn
Als zuilen van rook,
in een wolk van wierook en mirre,
Van al het poeder van de handelaar?
Kijk! Salomo’s draagstoel,
omringd door zestig meesterlijke mannen
van de meesterlijke mannen van Israël
Bruid met witte kleding en sluier,
geparfumeerd en gekroond met juwelen
* Avonduur vastgesteld
* Bruidegom naar zonen van de bruidskamer (Mattheüs 9:15)
* Bruid wacht op de bruidegom
* Bruidspaar naar huis van de bruidegom met hele
stoet met 10 maagden met brandende lampen
* In dat huis een feestelijke maaltijd (Genesis 29:22; Johannes 2:2)
* In huis van bruidegom: directe communicatie –> vriend van
bruidegom trekt zich terug
* Ceremonie eindigt als bruid het bruidsvertrek binnengaat – baldakijn
* Familielid van bruidegom en bruid op huwelijksdag geselecteerd om
belangrijke zaken te regelen/onderzoeken (Deuteronomium 22:15-21)
Hebreeuws voor bruid is ‘kalah’:
schoondochter
Genesis 11:31; 38:11,16,24; Leviticus 18:15; 20:12;
Ruth 1:6,7,8,22; 2:20,22; 4:15
1 Samuël 4:19; 1 Kronieken 2:4; Ezechiël 22:11; Micha 7:6
bruid
Hooglied 4:8,9,10,11,12; 5:1; Jesaja 49:18; 61:10; 62:5;
Jeremia 2:32; 7:34; 16:9; 25:10; 33:11; Hosea 4:13,14
Israël en de volkeren
Israël werd koninkrijk met
menselijke koning
Saul – David – Salomo
Rehabeam / Jerobeam
relatie als huwelijk voorgesteld:
Koning en volk
Koning heeft zijn volk lief, hij eert het, beschermt het
en zorgt ervoor in alle opzichten.
Israël bij de Sinaï : huwelijk
Ieue = bruidegom
Israël = bruid
Mozes = vriend van de bruidegom
Exodus 19:7 - uitgeleid
Psalm 68:7
– ontmoeting
Ezechiël 16:8 – verbinding bij
troonsbestijging
Verbinding bij troonsbestijging op Sinaï
– het Woord bekendmaken
Verbinding in tabernakel, tussen de
cherubs
- het Woord bekendmaken
1 Samuël 4:4;
Psalm 5:2; 10:16; 47:7,8; 74:12; 89:19;
Jesaja 6:5; 33:22; 43:15;
Jeremia 10:10; 46:18 etc.
Het verbond dat geratificeerd werd bij die gebeurtenis
(Sinaï) werd later beschreven als huwelijk:
niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten
heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit
het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij
verbroken hebben, hoewel Ík hen regeerde, een
bevestiging van Ieue
Jeremia 31:32
Mozes kwam terug en riep de oudsten van het volk, en hield
hun al deze woorden voor, die Ieue hem geboden had.
Toen antwoordde heel het volk gezamenlijk en zei:
Al wat Ieue gesproken heeft, zullen wij doen!
En Mozes bracht de woorden van het volk terug aan Ieue.
Exodus 19:7-8, Mozes als vriend van bruidegom Ieue
Israëls bruid zijn verstoord  lasteren hun God/Koning;
Mozes ontving instructies van hun Heer op de berg –
een gouden beeld opgezet van de Egyptische stiergod
Apis. Zij schreven de verlossing uit Egypte aan hem -in
plaats van aan Ieue- toe(Exodus 32:4).
Nog vóór het echte huwelijk
ging Israël een andere god
aanbidden!
Terugkijkend door de profeet op de begindagen:
Ik denk aan jou, aan de genegenheid van jouw
jeugd, aan de liefde van jouw bruidsdagen,
toen jij achter Mij aan ging in de woestijn,
in een onbezaaid land.
Jeremia 2:2
Het huwelijk van Israël met Ieue was een
geestelijke verbintenis met Hem. Niet van
individuele mensen, maar van het volk.
Ieue neemt haar ondanks het gouden
kalf- mee naar Zijn huis,
het land Kanaän
(Leviticus 25:23)
Er kwam geen nationale geestelijke verbinding met
Ieue tot stand. Er was geen sprake van een echt
huwelijk tussen het volk en hun Echtgenoot-Koning.
Zo werd je getooid met goud en zilver. Jouw kleding
was van fijn linnen en zijde, voorzien van kleurrijk
borduurwerk. Meelbloem, honing en olie at jij.
Jij werd buitengewoon mooi, en werd geschikt voor
het koningschap.
Ezechiël 16:13
Zij pleegde overspel met de Egyptenaren (Ezechiël
8:10,14; 20:7,8) en de Assyriërs. Ook gingen zij zondige
verbintenissen aan met deze volkeren. Zij vermengden
hun dienst aan Ieue met afgodendienst  Ballingschap!
Hosea
Hosea moest Gomer
huwen, zij was een
ontrouwe vrouw 
beeld van het volk en Ieue
De namen van de kinderen zijn:
1) Jizreeël (God zal verstrooien of zaaien) –
1 Koningen 21:1;  2 Koningen 17:5,6
2) Lo-Ruchama (geen ontferming of barmhartigheid,
geen berouw) – Hosea 1:6;  2 Koningen 19:34,35
3) Lo-Ammi (niet Mijn volk) – Hosea 1:9  1:10
God bedoelt met haar om te gaan als een tedere
echtgenoot en niet als een harde meester:
Ishi = mijn Man
Baali = mijn Heer
Daarom zal ik haar meelokken naar de woestijn en dan tot haar
hart spreken. Daar zal ik haar wijngaarden aan haar teruggeven,
het dal Achor maak ik tot een poort van hoop. En zij zal mijn liefde
beantwoorden als in de tijd van haar jeugd, als op de dag dat ze
wegtrok uit Egypte. De namen van de Baäls zul je niet meer in de
mond nemen, ze zullen niet langer worden gehoord. Dan, op die
dag zal het zijn, – spreekt Ieue –, dat je zult zeggen: Jij bent Ishi, en
je zult Mij niet meer noemen: Baali.
Hosea 2:16-19
Juda (en Benjamin) faalde(n) ook.
Ezechiël laat de reden voor wegvoering in ballingschap
in duidelijke woorden zien.
Hij noemt de zusters Oholah (haar tent), dat is Samaria
en Oholibah (Mijn tent is in haar), Jeruzalem.
Zij verontreinigde zich met allen op wie zij verliefd
was geworden, met al hun stinkgoden. Ezechiël 23:7
Toen bracht Hij mij bij de ingang van de poort van
het huis van Ieue die aan de noordkant is, en zie,
daar zaten vrouwen die de Tammuz beweenden.
Ezechiël 8:14
Heidense koningen claimden afstamming van de baäl
-zij werden zonen van de zon genoemden werden als goden aanbeden.
Zo legde Juda verbindingen met afgoden door
verbonden met vreemde koningen te sluiten.
Juda + Assyrië = afgoderij
Woord van Ieue:
Men zegt: Als een man zijn vrouw wegstuurt, zij bij hem
weggaat en de vrouw van een andere man wordt, kan
hij nog naar haar terugkeren?
Zou dat land niet ten zeerste ontheiligd worden?
Jij echter, jij hebt hoererij bedreven met veel vrienden,
En keer terug naar Mij – een bevestiging van Ieue
Jeremia 3:1
(Deuteronomium 24:1-4)
Na de ballingschap in Babylon:
Terugkeer van een gelovige groep
van 42360 mensen, met 7337 slaven en
slavinnen, en 200 zangers/zangeressen
Ezra 2:64
Wat gebeurde in het land na de terugkeer
uit Babylonische ballingschap?
•Diverse sekten ontstonden
•Enkelingen geloofden
•Velen met een hard hart
•Oproep tot terugkeer
•Bruid moest uitzien naar
vriend van Bruidegom
-Maleachi 3:16
-Maleachi 1:2
-Maleachi 3:7
-Maleachi 4:5
Zie! Ik zend jullie Elia, de profeet!
De Griekse Schrift (NT)
Bruid: schoondochter Mattheüs 10:35; Lucas 12:53, 53
Bruid:
Johannes 3:29;
Openbaring 18:23, 19:7; 21:2,9; 22:17
Mattheüs
Mattheüs
Begint met de roep te midden van het volk:
Keer je om, want het koninkrijk van de hemelen is nabij!
Er was overheersing door de Romeinen.
Zij werden nu teruggeroepen tot hun Man, die in de
hemelen resideerde.
Mattheüs (vervolg)
Zonen van de bruidskamer (9:15): de Joden
Bruidegom (Marcus 2:19,20; Lucas 5:34,35): de Heer zelf
Bediening van de Heer/12 sloot heidenen buiten (10:5; 15:24)
Joodse volk: boos en overspelig geslacht (12:39)
De gemeente van 16:18 was die uit Israël, en die uit
Handelingen 7:38 en Psalm 22:22,23 eveneens.
Sleutels van het kkrijk: bekering en doop, de 12 zullen in de
wedergeboorte richten over de 12 stammen – 19:28
Koninklijke bruiloft: 22:1-14, gelovige rest was de bruid, de
farizeeën en schriftgeleerden waren uitgenodigd.
Wijze en dwaze maagden (25:1-13): niet de bruid, maar gasten.
Marcus en Lucas
Marcus zegt iets over de lijdende dienaar van
Ieue  we vinden welhaast niets over de bruid.
Lucas tekent Hem als de Zoon van Adam
 recht op de troon over heel de aarde.
Samen met Israël en Hij wil het hart winnen in
Lucas 12:22-31; bekering en vrucht 13:1-9, maar
het antwoord is in 13:14 anders gericht.
De Heer richt zich tot de armen 14:16-24
Johannes
Johannes
Jezus is de Zoon van God (Johannes 20:31).
Hij identificeert de koninklijke Man met Zijn
voorafgaande hemelse heerlijkheid (3:12,13) en met
Zijn vorige huwelijk met Israël in de naam van Ieue.
1e teken: bruiloft in Kana, 2:1-11; Jesaja 25:10
De Bruidegom heeft de bruid; de vriend van de
Bruidegom staat te luisteren en is blij dat hij de stem
van de Bruidegom hoort. Dat vervult mij met grote
vreugde.
Johannes 3:29
Gelovig overblijfsel uit de Joden was toen de bruid.
De bruid is Israël, net als de vrouw van Ieue in Tenach.
Samaritaanse vrouw – Johannes 4.
2000 jaar geen Man voor Israël
Herder en de schapen – Johannes 10
De Heer en Israël
Lijkt als beeld
enigszins op
Man en vrouw
Paulus’ brieven:
schaap –
Romeinen 8:36
herders –
Efeziërs 4:11
Johannes 10 en 17,
De Heer bidt en dankt voor degenen
die de Vader Hem gegeven heeft.
De bruid wordt groter qua
aantal leden van het volk
Download