STATICA STATICA is de studie van lichamen die in rust zijn of met constante snelheid bewegen. In dit vak kijken we enkel naar 2D-situaties, dus wanneer alle krachten op hetzelfde vlak werken. HOOFDSTUK 1: ALGEMENE PRINCIPES Er zijn 4 basisgrootheden. In SI grootheden: ο· Lengte (in π) ο· Tijd (in π ) ο· Massa (in ππ) ππβπ ο· Kracht (in π = 2 ) π Bij berekeningen aan systemen e.d. wordt de werkelijkheid versimpeld weergegeven d.m.v. modellen: ο· DEELTJES: deeltjes hebben wel een massa, maar een verwaarloosbare grootte ο· STARRE LICHAMEN: een star lichaam bestaat uit een groot aantal deeltjes die nauwkeurig zijn gerangschikt t.o.v. elkaar en vervormt onder een bepaalde lading ο· GECONCENTREERDE KRACHTEN: een geconcentreerde kracht weergeeft het effect van een lading waarvan we aannemen dat het op een bepaald punt aangrijpt De mechanica is gebaseerd op Newtons 3 wetten van beweging: 1. Een deeltje dat in rust is of met constante snelheid beweegt verandert niet omdat er geen resulterende kracht op werk (πΉπππ = 0). 2. Een deeltje waar wel een resulterende kracht op werkt (πΉπππ ≠ 0) ondergaat een versnelling π in dezelfde richting als de resulterende kracht. De grootte van π wordt bepaald door de kracht en de massa van het deeltje: πΉ = ππ. 3. De wederzijdse krachten van actie en reactie tussen 2 deeltjes zijn even groot, πΉπ = gravitatiekracht tussen 2 deeltjes tegengesteld en in collineair: πππ‘ππ = π = gewicht −πππππ‘ππ. πΊ = gravitatieconstante = 66,73 β 10−12 π3 /(ππ β π 2 ) π1 , π2 = massa van elk van de 2 deeltjes Een andere belangrijke wet is de gravitatiewet: ππ = massa van de aarde π π πΉπ = πΊ 1 2 2 π = afstand tussen de 2 deeltjes π π = valversnelling = πΊππ /π 2 = 9,81 π/π 2 De formule voor gewicht is hiervan afgeleid: ππ π = πΊ 2 π = ππ π Vraagstukken m.b.t. statica kun je het best oplossen via de SYSTEMATISCHE PROBLEEM AANPAK (SPA): 1. Lees de vraag. 2. Maak een schema van de gegevens die je weet en de gegevens die je wilt weten. 3. Teken (ten minste) één VRIJ LICHAAM STRUCTUUR (VLS). 4. Noteer de vergelijkingen voor de kernbetrekkingen ∑ πΉπ₯ , ∑ πΉπ¦ en ∑ ππ΄ (allen zijn bij statica gelijk aan 0). 5. Wanneer je niet méér onbekenden dan vergelijkingen hebt, kun je (evt. door gebruik te maken van substitutie) de onbekende waarden uitrekenen. Wanneer de uitkomst van een kracht of een moment negatief is, betekent dit dat de richting tegengesteld is aan de getekende richting. HOOFDSTUK 2: KRACHTVECTOREN SCALAIR: een fysieke grootheid die volledig wordt gespecificeerd door zijn grootte VECTOR: een fysieke grootheid die zowel een grootte als een richting vereist voor zijn volledige beschrijving (grafisch weergegeven als een pijltje) Met vectoren kunnen verschillende acties worden uitgevoerd: ο· Vermenigvuldigen met / delen door een scalair: hierbij wordt de grootte van de vector vermenigvuldigd met de grootte van de scalair ο· Optellen: hierbij worden 2 vectoren π΄ en π΅ gecombineerd tot vector π : π = π΄ + π΅ o Parallellogrammethode: kies een punt waarin beide vectoren beginnen, teken vanaf de pijlpunt van π΅ een lijn parallel aan π΄ en vanaf de pijlpunt van π΄ een lijn parallel aan π΅, en teken vector π vanaf het beginpunt van π΄ en π΅ tot aan het snijpunt van de getekende lijnen o Kop-staartmethode: kies een punt waarin vector π΄ begint, teken vector π΅ met als beginpunt de pijlpunt van π΄ en teken vector π vanaf het beginpunt van π΄ tot aan de pijlpunt van π΅ Wanneer vector π΄ en π΅ collineair zijn, dan is de grootte van vector π gelijk aan de som van de grootte van de vectoren π΄ en π΅: ο· Aftrekken: hierbij worden de vectoren π΄ en −π΅ gecombineerd tot vector π ′: π ′ = π΄ − π΅ = π΄ + (−π΅) Krachten zijn vectoren. Je kunt de resulterende kracht bepalen door 2 (of meer) krachtvectoren op te tellen op bovenstaande manier (πΉπ = πΉ1 + πΉ2 ). Je kunt ook een kracht ontbinden in 2 componenten parallel aan een door jezelf te bepalen π’ en π£-as. Je tekent dan een parallellogram parallel aan deze assen met kracht πΉ als diagonaal. De twee lijnstukken vanuit het beginpunt van πΉ zijn dan πΉπ’ en πΉπ£ . Wanneer een kracht is ontbonden in 2 componenten langs de π₯- en π¦-as spreken we van rechthoekige componenten. In veel opdrachten maken we gebruik van rechthoekige componenten. De grootte hiervan kan dan berekend worden aan de hand van een hoek dan wel een verhouding: ο· Wanneer hoek π bekend is, geldt: o πΉπ₯ = πΉ cos π o πΉπ¦ = πΉ sin π ο· π π π π π π Wanneer de verhouding , en/of bekend is, geldt: π o πΉπ₯ = πΉ ( ) o πΉπ¦ = −πΉ ( ) (negatief omdat πΉπ¦ naar beneden gericht is) π π π Wanneer de componenten bekend zijn en de resulterende kracht niet, dan kun je de stelling van Pythagoras toepassen: πΉ = √πΉπ₯ 2 + πΉπ¦ 2 . πΉ Je kunt ook de hoek π bepalen: π = tan−1 | π¦ |. πΉπ₯ HOOFDSTUK 3: EVENWICHT VAN EEN DEELTJE Een deeltje is in EVENWICHT wanneer het in rust blijft waarbij het oorspronkelijk ook in rust was (STATISCH EVENWICHT), of wanneer het een constante snelheid heeft waarbij het oorspronkelijk al in beweging was (DYNAMISCH EVENWICHT). Meestal spreken we echter van een statisch evenwicht. Wanneer een deeltje in evenwicht is, is de resulterende kracht gelijk aan 0: ∑ πΉ = 0. Aangezien geldt πΉ = π β π, betekent dit namelijk dat π = 0. Om de evenwichtsvergelijking toe te kunnen passen, moeten we alle krachten op een deeltje bepalen. Dit doen we door het deeltje los van zijn omgeving te tekenen met alle krachten die erop werken (VRIJ LICHAAM STRUCTUUR, VLS). Het tekenen van een VLS gaat volgens de volgende stappen: 1. Schets de vorm van het deeltje. 2. Teken alle krachten die op het deeltje werken. Dit zijn zowel actieve krachten (krachten die het deeltje in beweging willen zetten) als reactieve krachten (krachten die de beweging tegengaan). 3. Geef voor zover bekend de grootte en richting van de krachten aan en label de onbekende krachten met een letter. Er zijn 2 typen verbindingen die vaak gebruikt worden in vraagstukken over evenwicht: ο· Veren: een lineair elastische veer met een onvervormde lengte πΉ = kracht op de veer π0 verandert van lengte wanneer er een kracht op werkt (de π = veerconstante of stijfheid lengte verandert proportioneel aan de kracht): π = π − π0 = uitrekking van de veer πΉ =πβπ ο· Kabels en katrollen: een kabel kan alleen een trekkracht uitoefenen (geen duwkracht) en de kracht is overal in de kabel gelijk. Wanneer een deeltje in evenwicht is, is de resulterende kracht in elke willekeurige richting gelijk aan 0. Bij het rekenen aan de hand van een VLS gebruiken we een assenstelsel met een x-as en een y-as en geldt dus ∑ πΉπ₯ →+ = 0 e∑ πΉπ¦ ↑+ = 0n. De pijltjes geven hierin aan welke richting we als positieve richting kiezen. HOOFDSTUK 4: RESULTANTEN VAN EEN KRACHTSYSTEEM Wanneer er een kracht werkt op een ππ = moment om punt π lichaam ontstaat de neiging bij het πΉ = kracht op het voorwerp lichaam om te draaien om punt dat π = arm van de kracht niet in één lijn staat met de richting van de kracht. Dit noemen we het MOMENT. Het moment wordt groter naarmate de kracht of de arm (loodrechte afstand van de kracht tot het draaipunt) groter wordt: ππ = πΉ β π. De richting van ππ kun je bepalen met de rechterhandregel. Wijs met je rechterduim vanuit punt π loodrecht op het vlak, en wijs met je vingers in de richting van de kracht. Wanneer je je vingers buigt, geven ze de richting van het moment aan (links- of rechtsom draaiend). Het resulterende moment om een bepaald punt kun je bepalen door de momenten van alle krachten die op het deeltje werken op te tellen. Hierbij nemen we over het algemeen de momenten rechtsom positief en de momenten linksom negatief. ∑ ππ β»+ = πΉ1 π1 + πΉ2 π2 + πΉ3 π3 In veel opgaven is de arm van de kracht niet bekend, maar wel de afstand tot een ander punt van de lijn van de kracht (π) en de hoek tussen deze afstand en de kracht (π). Voor het moment geldt dan: ππ = πΉ β π β sin π = πΉ β π. Een regel die vaak toegepast wordt in de mechanica is dat het moment van een kracht rondom een punt gelijk is aan de som van de momenten van de componenten van de kracht rondom dit punt. Een KOPPEL is gedefinieerd als 2 parallelle krachten met dezelfde grootte en een tegenovergestelde richting die een bepaalde (loodrechte) afstand π van elkaar verwijderd zijn. Omdat de resulterende kracht van een koppel gelijk aan 0 is, is het enige effect van een koppel een moment. Een KOPPELMOMENT is een vrije vector, oftewel, het maakt niet uit waar je hem plaats in je tekening (enkel de afstand tussen de krachten is van belang). Dit blijkt ook uit het voorbeeld hiernaast: ππ = πΉ(π + π) − πΉ β π = πΉ β π. Wanneer 2 koppels dezelfde grootte en richting hebben, dan zijn ze gelijkwaardig. Wanneer we gebruik maken van koppelmomenten is het resulterende moment in punt π de som van de momenten van de krachten rondom π en alle koppelmomenten: (ππ )π = ∑ ππ + ∑ π. Soms kun je een systeem versimpelen door het te vervangen door een gelijkwaardig systeem (een systeem waarop dezelfde externe krachten werken. ο· Wanneer een systeem enkel bestaat uit krachten en koppelmomenten kun je het vervangen door een gelijkwaardig systeem van een enkele resulterende kracht in een specifiek punt en een resulterend koppelmoment. ο· Wanneer alle krachten elkaar snijden in een bepaald punt, dan kun je deze krachten vervangen door de resulterende kracht met als aangrijppunt dit snijpunt. ο· Wanneer een systeem enkel bestaat uit een kracht en een moment in een bepaald punt, dan kun je de kracht verplaatsen zodanig dat het moment t.o.v. het oorspronkelijke punt gelijk is aan het oorspronkelijke resulterende moment. Voor de verplaatsing geldt: π = (ππ )π πΉπ . Wanneer een lichaam is blootgesteld aan een lading die verdeeld is over het oppervlak, spreken we ven een VERDEELDE BELASTING. Deze lading wordt in opgaven beschreven als een functie van π₯: π = π(π₯)π/π2 . D.m.v. integreren kun je de resulterende kracht van deze verdeelde belasting bepalen: πΉπ = ∫πΏ π(π₯)ππ₯ . De locatie van de resulterende kracht kun je bepalen door de momenten van de resulterende krachten (ππ = ππΉ β π₯) te delen door de resulterende kracht: π₯Μ = ∫πΏ π₯π(π₯)ππ₯ ∫πΏ π(π₯)ππ₯ . Integreren is echter (lang niet) altijd nodig om de resulterende kracht te bepalen. HOOFDSTUK 5: EVENWICHT VAN EEN STAR LICHAAM Een star lichaam is in evenwicht wanneer zowel de resulterende kracht als het resulterend moment in ieder punt (bijv. π) 0 zijn: πΉπ = ∑ πΉ = 0 en (ππ )π = ∑ ππ = 0. Voor een ander punt dan π (bijv. π΄) geldt namelijk: ∑ ππ΄ = π × πΉπ + (ππ )π = 0. Omdat π = 0 en (ππ )π = 0 moet gelden πΉπ = 0. Om een overzicht van de opgave te krijgen, kun je EEN VRIJ LICHAAM STRUCTUUR (VLS) tekenen (zie H3). Dit is een schets van het lichaam ‘geïsoleerd’ van zijn omgeving met daarop alle krachten en koppelmomenten die erop werken weergegeven. Er zijn verschillende typen contactpunten tussen lichamen en de omgeving. Welke krachten je in je VLS moet tekenen, is afhankelijk van het type: ο· Wanneer een ondersteuning voorkomt dat het lichaam in een bepaalde richting beweegt, dan is er een kracht op het lichaam in die richting. ο· Wanneer een rotatie wordt voorkomen, dan werkt er een koppelmoment op het lichaam. Hiernaast staan een aantal voorbeelden. Zie voor meer voorbeelden blz. 202-203 van het boek. INTERNE KRACHTEN tussen aangrenzende deeltjes zijn collineair en tegengesteld (derde wet van Newton). Ze heffen elkaar op, dus ze creëren geen extern effect. Ze worden daarom ook niet getekend in een VLS wanneer het gehele lichaam getekend wordt. Wanneer het lichaam wordt ‘doorgesneden’, worden de interne krachten tussen de 2 helften wel getekend (zie H6). Het gewicht van het lichaam wordt in de VLS weergegevens als één kracht vanuit het zwaartepunt recht naar beneden. Een ‘TWO-FORCE MEMBER’ is een element waarop slechts op twee punten een kracht werken. Wanneer dit element in evenwicht is, moeten de twee krachten even groot en tegengesteld zijn en dezelfde richting hebben als de lijn tussen de 2 punten. Voor 2D-lichamen gebruiken we meestal de volgende 3 evenwichtsvergelijkingen: ∑ πΉπ₯ = 0, ∑ πΉπ¦ = 0 en ∑ ππ = 0. De richting van de x- en de y-as mag je zelf kiezen, zolang ze maar loodrecht op elkaar staan. Als alternatief kan ook de set vergelijkingen ∑ πΉπ₯ = 0, ∑ ππ΄ = 0 en ∑ ππ΅ = 0 (waarbij de lijn door π΄ en π΅ niet parallel loopt aan de y-as) of de set vergelijkingen ∑ ππ΄ = 0, ∑ ππ΅ = 0 en ∑ ππΆ = 0 (waarbij π΄, π΅ en πΆ niet op 1 lijn liggen) gebruikt worden. Wanneer een lichaam op meer punten ondersteund wordt dan nodig is voor evenwicht, dan is het lichaam STATISCH ONBEPAALD. Dit betekend dat er meer onbekende krachten dan evenwichtsvergelijkingen zijn. Wanneer er evenveel reactiekrachten als evenwichtsvergelijkingen zijn, garandeert dit niet dat het lichaam stabiel is wanneer er een lading op werkt. In het eerste voorbeeld hiernaast bijvoorbeeld kan het moment rondom π΄ nooit 0 zijn wanneer kracht π erop werkt. Wanneer alle reactiekrachten parallel zijn, kan dit ook tot problemen leiden. In het tweede voorbeeld kan de resulterende kracht in x-richting nooit 0 zijn. HOOFDSTUK 6: STRUCTURELE ANALYSE Een VAKWERK is een structuur die bestaat uit smalle elementen (vaak stalen of houten balken) die aan hun eindpunten aan elkaar bevestigd zijn. Hierbij nemen we aan dat alle krachten aangrijpen in de knooppunten en dat de balken verbonden zijn door pinnen. Door dit aan te nemen zal elke balk zich gedragen als een ‘two-force member’. Wanneer de kracht de neiging heeft om de balk te verlengen, spreken we van een TREKKRACHT en wanneer hij de neiging heeft de balk de verkorten, spreken we van een DUWKRACHT. Er zijn twee methoden om een vakwerk door te rekenen: ο· ο· KNOOPPUNTMETHODE Wanneer een vakwerk in evenwicht is, dan is ook ieder knooppunt van het vakwerk in evenwicht. Voor elk knooppunt kun je dus een VLS tekenen en de evenwichtsvergelijkingen opstellen (omdat alle krachten werken in hetzelfde punt, is er geen moment). In elk punt worden de reactiekrachten op het knooppunt en de (interne) krachten van de balken die in dit knooppunt bevestigd zijn getekend. Binnen de UT is afgesproken om alle krachten in de balken te tekenen als trekkrachten (een negatieve kracht is een duwkracht). Kies bij het oplossen van de vergelijkingen altijd een knooppunt met ten minste 1 bekende kracht en hooguit 2 onbekenden. De berekende krachten kun je weer gebruiken in de evenwichtsvergelijkingen totdat alle krachten bekend zijn. Soms is het nodig om eerst de evenwichtsvergelijkingen van het gehele vakwerk op te lossen. SNEDEMETHODE Wanneer een vakwerk in evenwicht is, dan is ook ieder element van het vakwerk in evenwicht. Door een vakwerk op een willekeurige plek denkbeeldig door te snijden, worden de interne krachten die werken in de doorgesneden balken externe krachten. Ook hier gaan we uit van trekkrachten. Vanwege de 3e wet van Newton zijn de externe krachten van beide helften van het doorgesneden element tegengesteld. Omdat er maar 3 evenwichtsvergelijkingen zijn, mogen we bij het doorsnijden van het vakwerk niet meer dan 3 balken doorsnijden (anders wordt de VLS statisch onbepaald). Bij deze methode is het (vrijwel) altijd nodig om eerste de evenwichtsvergelijkingen van het gehele vakwerk op te lossen. Een ‘ZERO-FORCE MEMBER’ is een element dat geen lading ondersteunt. In het eerste voorbeeld hieronder zijn π΄π΅ en π΄πΉ ‘zero-force members’ omdat uit de VLS van knooppunt π΄ geldt: ∑ πΉπ₯ = πΉπ΄π΅ = 0 en ∑ πΉπ¦ = πΉπ΄πΉ = 0. Hetzelfde geldt voor π·πΈ en π·πΆ (wanneer je je assenstelsel bijdraait). In het algemeen geldt dat wanneer in een punt van een vakwerk enkel 2 elementen verbonden zijn en er geen externe kracht werkt op dit punt, dat dan de 2 elementen ‘zero-force members’ moeten zijn. Ook geldt dat wanneer in een knooppunt 3 elementen verbonden zijn waarvan 2 collineair, dat dan het derde element een zero-force member moet zijn. Hieruit volgt dat zowel π΄πΆ als π΄π· in het tweede voorbeeld ‘zero-force members’ zijn. Frames en machines zijn vaak opgebouwd uit door pinnen verbonden ‘MULTIFORCE MEMBERS’, elementen waarop meer dan 2 krachten werken. Wanneer het gehele frame of de gehele machine is evenwicht is, dan zijn ook alle elementen in evenwicht. Je kunt van ieder element een VLS tekenen en de evenwichtsvergelijkingen opstellen. Op de punten van ‘loshalen’ worden de interne krachten extern en tegengesteld aan die van de andere helft. HOOFDSTUK 7: INTERNE KRACHTEN Om de interne kracht in een bepaal punt van een element te bepalen, kun je de snedemethode gebruiken. Wanneer het element een ‘multiforce member’ is, werken er op het snijpunt een kracht loodrecht op de snede (normaalkracht), een kracht evenwijdig met de snede (dwarskracht) en een moment. De krachten waren voor de doorsnede interne krachten, maar zijn nu extern. Ook hier geldt vanwege de 3e wet van Newton dat deze krachten en het moment in de andere helft tegengesteld zijn. Binnen de UT is afgesproken om in de linkerhelft de normaalkracht naar rechts, de dwarskracht naar beneden en het moment linksom te tekenen (als een bal die in het water valt). Voor het ontwerpen van een constructie zijn de interne dwarskracht π en het buigmoment π in elk punt van de balk van groot belang. De functies voor π en π zijn discontinu of hebben een discontinue helling in de punten waar externe een kracht of een moment op de balk werkt. Om de π en π van de gehele balk te kunnen bepalen moeten we hem doorsnijden in deze punten en voor deze punten de π en π te bepalen. Tussen deze punten zijn π en π continue functies. De dwarskracht π is de som van de krachten loodrecht op de balk en het moment π is de som van momenten rondom het rechteruiteinde bij iedere snede. Voor het bepalen van de vergelijkingen van de π- en π-lijn zijn de volgende functies van belang (π is verdeelde belasting): ππ ο· π(π₯) = − , oftewel βV = ∫ q(x) dx ππ₯ o Wanneer op een bepaald punt een externe kracht werkt, dan maakt de π-lijn een sprong met de grootte van de kracht. ππ ο· π = , oftewel βπ = ∫ π ππ₯ ππ₯ o Wanneer op een bepaald punt een koppelmoment ππ werkt, dan geldt: βπ = ππ , oftewel, de π-diagram maakt een sprong met grootte ππ . HOOFDSTUK 8: WRIJVING WRIJVING is de kracht die beweging van 2 langs elkaar glijdende oppervlakken tegengaat. Deze kracht is altijd evenwijdig met het oppervlakte van het contactpunt. DROGE WRIJVING is wrijving zonder smerende vloeistof. Wanneer π toeneemt, neemt πΉ ook toe. Op een bepaald punt is π zodanig groot dat het blok gaat bewegen. Vlak voor dit punt (blok staat op het punt van bewegen) bereikt πΉ zijn maximum. Hiervoor geldt: πΉπππ₯ = ππ π waarbij ππ staat voor de STATISCHE WRIJVINGSCOËFFICIËNT. Wanneer het blok beweegt geldt: πΉπππ₯ = ππ π, waarbij ππ staat voor de KINETISCHE WRIJVINGSCOËFFICIËNT. Er zijn 3 soorten mechanische problemen die droge wrijving bevatten: ο· Mechanisme staat nergens op het punt van bewegen Je kunt de wrijvingskracht niet bepalen m.b.v. πΉπππ₯ = ππ π aangezien de wrijving niet maximaal is. Wel moet je achteraf controleren of πΉ ≤ πΉπππ₯ . (zie linker plaatje) ο· Mechanisme staat op elk contactpunt op het punt van bewegen Dit is het geval wanneer er excl. de wrijvingskrachten evenveel onbekenden zijn als vergelijkingen. Voor elk contactpunt geldt dan: πΉ = πΉπππ₯ = ππ π. (zie middelste plaatje) ο· Mechanisme staat op sommige contactpunten op het punt van bewegen Dit is het geval wanneer er excl. de wrijvingskrachten minder onbekenden zijn dan vergelijkingen. Voor bepaalde punten geldt dan πΉ = πΉπππ₯ = ππ π, voor andere punten geldt (afhankelijk van de opgave) πΉ ≤ πΉπππ₯ (geen beweging) of πΉ ≥ πΉπππ₯ (wel beweging). Wanneer uit de opgave blijkt dat het mechanisme niet beweegt, en uit jouw berekeningen volgt voor een bepaald punt πΉ ≥ πΉπππ₯ , heb je het verkeerde punt gekozen waar de wrijving maximaal is. (zie rechter plaatje) HOOFDSTUK 9: ZWAARTEPUNTEN Een lichaam bestaat uit oneindig veel deeltjes met elk een gewicht. Al deze gewichten samen vormen een parallel krachtsysteem. De resultante van dit systeem is het totale gewicht van het lichaam en loopt door het ZWAARTEPUNT van het systeem. Het totale gewicht is de som van de gewichten van alle deeltjes: π = ∫ ππ De locatie van het zwaartepunt t.o.v. de y-as wordt bepaald door het moment van π rondom de y-as gelijk te stellen aan de som van de momenten van de gewichten van de deeltjes rondom dezelfde as: (ππ )π¦ = ∑ ππ¦ → π₯Μ π = ∫ π₯Μππ → π₯Μ = → π¦Μ = ∫ π₯Μππ ∫ ππ Hetzelfde geldt voor het zwaartepunt t.o.v. de x-as: (ππ )π₯ = ∑ ππ₯ → π¦Μ π = ∫ π¦Μππ ∫ π¦Μππ ∫ ππ Hierin zijn π₯Μ en π¦Μ de coördinaten van het zwaartepunt van het gehele lichaam en π₯Μ en π¦Μ de coördinaten van het zwaartepunt van ieder deeltje van het lichaam. π = π β π, dus ππ = π β ππ. Omdat π een constante is en weggedeeld kan worden, kan ππ vervangen worden door ππ. π₯Μ = ∫ π₯Μππ π¦Μ = ∫ ππ ∫ π¦Μππ ∫ ππ π = π β π, dus ππ = π β ππ. Omdat π een constante is (ervan uitgaande dat het hele lichaam van hetzelfde materiaal is gemaakt) en weggedeeld kan worden, kan ππ vervangen worden door ππ. π₯Μ = ∫ π₯Μππ π¦Μ = ∫ ππ ∫ π¦Μππ ∫ ππ Wanneer je het zwaartepunt van een grafiek in het x,y-stelsel wilt bepalen, moet je in de vergelijkingen π₯Μ = ∫ π₯Μππ ∫ ππ en π¦Μ = ∫ π¦Μππ ∫ ππ ππ vervangen door ππ΄ omdat het lichaam geen dikte heeft. π₯Μ = ∫ π₯Μππ΄ ∫ ππ΄ π¦Μ = ∫ π¦Μππ΄ ∫ ππ΄ Om ππ΄ te bepalen moet je de grafiek verdelen in oneindig smalle horizontale of verticale balkjes. Wanneer je kiest voor verticale 1 balkjes, geldt ππ΄ = π¦ ππ₯, π₯Μ = π₯ en π¦Μ = π¦. 2 1 Wanneer je kiest voor horizontale balkjes, geldt ππ΄ = π₯ ππ¦, π₯Μ = π₯ en π¦Μ = π¦. 2 Voor het zwaartepunt van een lijn π¦ = π(π₯) geldt: π₯Μ = ∫ π₯ΜππΏ π¦Μ = ∫ ππΏ ∫ π¦ΜππΏ ∫ ππΏ De lengte van het differnetiaalelement ππΏ kun je bepalen m.b.v. de stelling van Pythagoras: ππ₯ 2 ππ¦ 2 ππ¦ 2 ππ₯ ππ₯ ππ₯ ππΏ = √(ππ₯)2 + (ππ¦)2 = √( ) ππ₯ 2 + ( ) ππ₯ 2 = (√1 + ( ) ) ππ₯ ππ₯ 2 Op dezelfde manier kun je ππΏ uitdrukken in ππ¦ i.p.v. ππ₯: ππΏ = (√( ) + 1) ππ¦ ππ¦ Een SAMENGESTELD LICHAAM bestaat uit een aantal verbonden ‘simpeler’ gevormde lichamen. Om het zwaartepunt van een samengesteld lichaam te bepalen, moet je eerst de zwaartepunten van de ‘onderdelen’ bepalen. Het totale gewicht is gelijk aan de som van de gewichten van de ‘onderdelen’: π = ∑ π. Omdat het moment van het totale gewicht gelijk moet zijn aan de som van de momenten van de gewichten van de onderdelen, geldt: ∑ π₯Μπ (ππ )π¦ = ∑ ππ¦ → π₯Μ π = ∑ π₯Μπ → π₯Μ = (ππ )π₯ = ∑ ππ₯ → π¦Μ π = ∑ π¦Μπ → π¦Μ = ∑π ∑ π¦Μπ ∑π Ook hier kun je π vervangen door π, π (ervan uitgaande dat de dichtheid constant is), π΄ (ervan uitgaande dat de dikte constant is) of πΏ (wanneer het lichaam een lijn is). Wanneer je het zwaartepunt wilt bepalen van een lichaam met een gat, kun je dit doen op bovenstaande manier door het gewicht of het oppervlak van het gat negatief te stellen. Wanneer we een kromme rondom een as (die de kromme niet kruist) wentelen, ontstaat een OMWENTELINGSLICHAAM. Voor het buitenoppervlak van een ring van dit lichaam geldt: ππ΄ = 2ππ ππΏ. Hieruit volgt voor het buitenoppervlak van het gehele lichaam: π΄ = 2π ∫ π ππΏ = 2ππΜ πΏ. Wanneer de kromme maar voor een deel omgewenteld is, geldt π΄ = ππΜ πΏ. Hierin staat πΜ voor de loodrechte afstand van de omwentelingsas tot het zwaartepunt van de kromme. Voor het buitenoppervlak van een samengesteld omwentelingslichaam geldt: π΄ = π ∑(πΜ πΏ) dav W Eers te theori van Pappus en Guldinus :dav Voor het volume van een ring van dit lichaam geldt: ππ = 2ππ ππ΄. Hierin is π΄ het oppervlak onder de kromme die omgewenteld wordt (het grijze vak in de afbeelding). Voor het volume van de schijf geldt dan: π = 2π ∫ π ππ΄ = 2ππΜ π΄. Wanneer de kromme maar voor een deel omgewenteld is, geldt π = ππΜ πΏ. Voor het buitenoppervlak van een samengesteld omwentelingslichaam geldt: π = π ∑(πΜ π΄)