ZSO 9 Hartcatherisatie

advertisement
ZELFSTUDIEOPDRACHT: HARTCATHETERISATIE/ P. LOWETTE
5.9.1 Achtergrond
Onder hartkatheterisatie verstaan we het opvoeren van een katheter via veneuze of arteriële weg
tot in het hart en zelfs verder. We spreken van respectievelijk rechter- en linker hartkatheterisatie.
Rechter hartkatheterisatie
Hiervoor wordt de katheter in een vene ingebracht en met de veneuze bloedstroom mee bereikt
de katheter via de vena cava superior gemakkelijk het rechter atrium, via de tricuspidalisklep de
rechter ventrikel en via de pulmonalisklep de arteria pulmonalis, en indien nodig, loopt de
katheter vast ter hoogte van de kleinere longvaten.
Linker hartkatheterisatie
Na punctie van een arterie wordt de katheter in de aorta opgevoerd en tegen de bloedstroom in
tot in het linker ventrikel opgevoerd. De katheter kan in de coronaire arteries worden geleid, of
doorgevoerd worden tot in het linker atrium.
Voorkennis
Anatomie, fysiologie en pathologie van het hart en de bloedvaten. Methoden om de centrale
circulatie te bewaken. Hemodynamische bewakingsmiddelen: CVD, invasieve arteriële
bloeddrukmonitoring.
5.9.2 Doelstellingen
Algemene doelstellingen
De student inlichten in verband met de specifieke taak van de verpleegkundige bij het geven van
een optimale verzorging van een cardiovasculaire patiënt. Hiervoor moet de verpleegkundige de
patiënt gericht kunnen observeren, uitgaande van een degelijke kennis met correcte interpretatie,
de vitale functies kunnen bewaken en de zorg bij deze patiënt ondersteunen en/of het
overnemen van de vitale lichaamsfuncties bij cardiovasculaire problemen correct kunnen
uitvoeren.
HARTCATHERISATIE
1
Concrete doelstellingen
De student bachelor in de verpleegkunde moet:
1. Het doel van rechter- en linker harthatheterisatie kunnen omschrijven.
Bij het beoordelen van een gestoorde pompfunctie is het belangrijk te weten of men te doen
heeft met een falen van de linker of de rechter harthelft.
Hierbij speelt de druk een belangrijke rol.
Het functioneren van de rechter harthelft wordt onder andere geïnterpreteerd aan de hand
van de CVD. De CVD zegt niks over het functioneren van de linker harthelft. Bij
myocardinfarct, bij hartdecompensatie gaat het echter zeer vaak om falen van het linker
ventrikel.
De meest eenvoudige methode om de linker ventrikeldruk te meten is het plaatsen van een
katheter in de linker ventrikel. Deze methode is niet voor lange tijd bruikbaar wegens het
gevaar voor ritmestoornissen. Het indirect meten van de linker ventrikeldruk met behulp van
de Swan-Ganz katheter brengt minder risico's mee.
De linker ventrikeldruk meten met behulp van een Swan-Ganz katheter berust op
volgend feit:

De gemiddelde linker atriumdruk komt vrij nauwkeurig overeen met de
einddiastolische druk in de linker ventrikel, wanneer er tenminste geen
mitralisstenose bestaat.

De linker atriumdruk zal omdat er geen kleppen zitten tussen linker atrium en vena
pulmonalis, meestal gelijk zijn aan de gemiddelde druk in die vene.
Deze druk wordt gemeten met een Swan-Ganz katheter, en gebeurt principieel enkel op ICU.
2. Principe kennen van de Swan - Ganz - katheter.
De Swan-Ganz katheter wordt ingebracht via een transcutane punctie (Seldinger
methode) of via venadenudatie tot in een centrale vene (vena cava superior of de vena
cava inferior) om uiteindelijk in de arteria pulmonalis terecht te komen.
De meest gebruikte toegangsweg zijn de vena jugularis intema en vooral de vena
subclavia rechts.
Andere toegangswegen zijn de vena brachialis en de vena femoralis. Op het moment dat de
katheter het rechter atrium bereikt (dit is op ongeveer 15 tot 20 cm van de vena jugularis)
wordt het ballonnetje opgeblazen en via de bloedstroom wordt de katheter meegevoerd. Via
het rechter atrium naar de rechter ventrikel en zo naar de arteria pulmonalis.
Op een bepaald moment komt de katheter met een opgeblazen ballonnetje vast te zitten in
één van de kleinere vertakkingen van de arteria pulmonalis. Dit noemt men de wiggepositie
en de pulmonale wiggedruk wordt gemeten. Ook wel de P.C.W.P. genoemd (pulmonary
capillary wedge pressure). De tip van de katheter bevindt zich distaal van de ballon .
De flow van de rechter ventrikel wordt belemmerd. De wiggedruk is de druk gelegen achter
HARTCATHERISATIE
2
de longcapillairen. Deze komt overeen met de einddiastolische druk in de linker ventrikel.
Door de geregistreerde drukwijziging te volgen op de monitor weet men op elk ogenblik
waar de katheter zich bevindt, zodat radioscopie tijdens het plaatsen niet noodzakelijk is.
De ingevoerde lengte kan ook uitwendig gecontroleerd worden aan de hand van de
merktekens die op de katheter staan.
Opmerkingen:

Zodra de wiggepositie bereikt wordt, moet men onmiddellijk het ballonnetje
aflaten omdat de bloedcirculatie dan onderbroken is en er gevaar dreigt voor
een longinfarct.

Indien er problemen zijn bij het opschuiven, kan de katheter licht verhard
worden door een koude oplossing door te spuiten.

Indien tijdens het plaatsen de katheter zou teruggetrokken moeten worden,
bijvoorbeeld omdat de drukcurve die men verwacht niet verschijnt, moet men
eerst wel het ballonnetje aflaten wegens gevaar voor klepbeschadiging.

De Swan-ganz katheter blijft 48 tot maximum 72 uren ter plaatse en wordt
door de verpleegkundige en/of de arts verwijderd.
3. Een omschrijving kunnen geven van de Swan - Ganz - katheter
In 1945 introduceerde Lewis Dexter de eerste pulmonary artery katheter. Deze katheter
werd vooral gebruikt om congenitale hartaandoeningen te diagnosticeren (ASD, VSD,
tetralogie van Fallot) door meting van rechterhart- en pulmonalisdrukken en door meting van
het zuurstof content op verschillende niveaus. In de periode 1950-1970 werd deze katheter
voornamelijk gebruikt in katheterisatielaboratoria door cardiologen. Het plaatsen van de
katheter was niet eenvoudig; fluoroscopie was noodzakelijk om de katheter in een goede
positie te krijgen. Wiggedrukmeting was gevaarlijk omdat de katheter niet uitgerust was met
een ballon waardoor longbloeding een grote complicatie was. In 1968 introduceerde Bradley
de cardiac-output-meting (co-meting) door thermodilutie via deze katheter; een principe dat
nog altijd wordt toegepast.
In 1970 kwam de grote doorbraak toen Swan en Ganz deflow directed balloon tipped
HARTCATHERISATIE
3
katheter introduceerden. De vernieuwing was de introductie van een kleine, opblaasbare
ballon op de tip van de katheter. Deze ballon maakte mogelijk dat:
 de katheter opgeschoven kon worden - met de opgeblazen ballon meegedragen door de
flow - en zo goed gepositioneerd kon worden zonder gebruik van fluoroscopie;
 wiggedrukmeting een stuk veiliger werd in de distale longarterie.
In 1972 werd aan deze katheter de co-meting door thermodilutie toegevoegd. De SwanGanz-katheter was geboren en maakte een opmars in de klinische praktijk. Nu kon er
betrekkelijk eenvoudig drukmeting in en rondom het hart worden verricht. Meting van de
cardiac output, de gemengd-veneuze zuurstofsaturatie (SV02) en de hemodynamische
calculaties hadden een toegevoegde waarde voor de diagnostiek en de respons op therapie.
In de loop der jaren heeft de ontwikkeling van deze katheter niet stilgestaan. Meerdere
mogelijkheden zijn eraan toegevoegd, onder andere:
 lumen voor introductie van pacemakerdraden;
 pacemakerdraden voor rechteratriumventrikel;
 continue cardiac-output-meting;
 continue gemengd-veneuze saturatiemeting (Sv02-meting).
Al deze mogelijkheden en ontwikkelingen worden weliswaar 'breed' toegepast, maar ze staan
ook bloot aan veel kritiek. Er zijn studies die het nut van de SwanGanz-katheter betwijfelen
en de complicaties van deze diagnostiek te groot vinden. Complicaties bij drukmeting met
behulp van de Swan-Ganz-katheter zijn:
 aritmieën
 trombose en embolie
 endocarditis
 arteria-pulmonalisruptuur
 katheterknoop
 ballonruptuur
 massale bloeding
 sepsis
 harttamponnade
 pneumothorax, hydrothorax, hemothorax
 valse drukmeting
 verkeerde interpretatie van waarden
Er zijn ook studies die aangeven dat de mortaliteit van vergelijkbare groepen patiënten hoger
ligt bij de patiënten die een Swan-Ganz-katheter als onderdeel yan de behandeling kregen.
Vooral deze onderzoeken zijn onderwerp van discussie. Een finaal oordeel is echter niet
gevormd en de Swan-Ganz-katheter blijft deel uitmaken van de mogelijkheden op de
intensive care. Het is wel duidelijk dat goede patiëntenselectie, goede training en rationeel
gebruik van de verkregen data leidt tot een verantwoord gebruik.
HARTCATHERISATIE
4
4. De toepassingsmogelijkheden van de Swan-Ganz katheter kunnen benoemen.
Met de Swan-Ganz-katheter kan men meten:
1. de rechteratriumdruk;
2. de rechterventrikeldruk;
3. de arteria-pulmonalisdruk;
4. de wiggedruk;
5. de cardiac output (intermitterend - continu);
6. de gemengd-veneuze zuurstof saturatie (intermitterend - continu);
7. de rechterventrikel-ejectiefractie;
8. de lichaamstemperatuur
Verdere toepassingsmogelijkheden zijn:
9. pacen van het hart met pacemaker;
10. afnemen van gemengd-veneuze bloedmonsters;
11. infunderen van vloeistoffen en/of medicamenten via het rechteratrium-,
rechterventrikel- of arteria-pulmonalislumen;
12. de data die men met behulp van de Swan-Ganz-katheter verkrijgt gebruiken in
samenhang met andere grootheden, bijvoorbeeld lichaamsoppervlak, tot het doen van
hemodynamische calculaties. Deze calculaties zijn in veel gevallen een ondersteuning
bij het bedrijven van de therapie.
5. Weten welke drukken je met deze katheter kan meten.
Als men de katheter aan een transducer verbindt en deze op een monitor aansluit, kan men
aan de vorm van de drukcurve precies zien waar de kathetertip zich bevindt. Bij het
inbrengen van de katheter ziet men achtereenvolgens de drukcurve van:
1. rechter atrium: RAD of de CVD
2. rechter ventrikel: RVD
3. arteria pulmonalis: PAD
4. wiggedruk of de wedge - pressure: PCWP
6. Procedures kennen bij deze drukmetingen.
HARTCATHERISATIE
5
7. De normaalwaarden van de gemeten drukken en debieten bij een Swan-Ganz katheter
kennen.
Normaalwaarden van
» Rechteratriumdruk of RAD
3 tot 6 mm Hg
» Rechterventrikeldruk of RVD
systole
17 tot 32 mm Hg
diastole
1 tot 7 mm Hg
systole
20 tot 30 mm Hg
diastole
lager of gelijk aan 12 mm Hg
mean
lager of gelijk aan 20 mm Hg
» Arteria Pulmonalisdruk of PAP
» Wiggedruk of PCWP
8 tot 12 mm Hg
In normale omstandigheden: 1 tot 4 mm Hg lager
dan diastolische druk.
» Cardiac Output of CO
4,0 tot 8,0 l/min
8. De gemeten waarden kunnen interpreteren in functie van de pathologie van de patiënt.
9. De hartdebietdeterminanten kunnen omschrijven.
Vooreerst dient vermeld te worden dat het probleem van kritische patiënten niet kan
vereenvoudigd worden tot het probleem van de cardiac output of de P.C.W.P., maar veeleer
tot het probleem van het zuurstofaanbod en de zuurstofvraag door de weefsels.
Vanuit dit standpunt zijn de cardiac output en zijn determinanten van primordiaal belang wil
men een doeltreffende therapie starten en evalueren.
Het belang van de cardiac output ligt immers vervat in zijn functie van zuurstoftransport.
Het hartdebiet wordt normaal automatisch aangepast aan de perifere zuurstofbehoeften en
kan bij grote inspanning tot 6 maal opgedreven worden.
Voor de cardiac output bestaan 5 determinanten:
» preload
» afterload
» contraktiIiteit
» hartritme
» hartfrequentie
HARTCATHERISATIE
6
» preload

De preload (= het vullingvolume of de vullinggraad) is een maat voor de uitrekking
van de hartspier. De samentrekkingskracht is afhankelijk van de lengte van deze
uitrekking.

De preload is het eind diastolische volume dat de gerelaxeerde ventrikelwand uitrekt.

De pulmonale wiggedruk is een meting van de preload, aangezien de linker ventrikel
eind diastolische druk evenredig is met het linker eind diastolische volume.

Hoe groter de preload is, hoe groter het slagvolume wordt.

De belangrijkste metingen van de preload zijn:

Voor het linker hart: de P.C.W.P. en de L.V.E.D.D.

Voor het rechter hart: de CV.D. en de RV.E.D.D.
» Afterload

De afterload is een maat voor de weerstand waartegen de hartspier moet vechten.

De afterload is de weerstand die de ventrikel moet overwinnen tijdens de ejectie.

De afterload is afhankelijk van de diameter en van de druk in de aorta en afhankelijk
van de elasticiteit van de bloedvaten.

De belangrijkste metingen van de afterload zijn:

Voor het linker hart: de perifere vaatweerstand (S.V.R)

Voor het rechter hart: de pulmonale vaatweerstand (P.V.R)
» Kontraktiliteit

de kontraktiliteit bepaalt hoe moeilijk of hoe gemakkelijk de hartspier zijn functie
uitvoert.

Het is het vermogen van het myocard om de snelheid en de kracht van de kontraktie
te veranderen, onafhankelijk van preload en afterload.

Er bestaan nagenoeg geen methoden om de kontraktiliteit te meten gezien het
moeilijk is om de preload en de afterload constant te houden.

De kontraktiliteit (afhankelijk van het sympathisch systeem) zorgt ervoor dat het
hartdebiet tot 6 maal opgedreven kan worden.

Het opvoeren van de kontraktiliteit kan het snelst bewerkstelligd worden door het
toedienen van bijvoorbeeld adrenaline.
» Hartritme
Met het ritme wordt de plaats aangegeven van waaruit de polarisatie van de hartspier
plaatsvindt. Normaal gezien vindt deze plaats vanuit de sinus knoop. De mogelijke
ritmestoornissen worden besproken in het vak pathologie.
HARTCATHERISATIE
7
» Hartfrequentie
De hartfrequentie is het aantal contracties van het hart gedurende 1 minuut. Normaal is dit
70 tot 90 contracties per minuut. De hartfrequentie heeft alleen bij een zeer lage en een
zeer hoge waarde een limiterend effect op het hartdebiet.
Bij een uitgesproken tachycardie zal het hartdebiet dalen als gevolg van een te korte
vullingstijd.
Bij een uitgesproken bradycardie zal het hartdebiet dalen als gevolg van een te lange
vullingstijd.
10. Uitleg kunnen geven van de verschillende drukcurven en herkennen op monitor.
a. rechter atrium: RAD of de CVD
In figuur 4.1b.6 is het verloop van de rechteratriumdruk weergegeven. Bij CVD-bewaking
via een centraal-veneuze katheter is de identieke curve van toepassing.
De rechteratriumcurve kenmerkt zich door drie positieve toppen en drie dalen (negatieve
toppen).
1. De A-top. De A-top geeft de contractie van het atrium weer. Hierna neemt de druk in
het atrium iets af. Dit is niet dramatisch veel, omdat de atriumcontractie slechts 25%
van de ventrikelvulling voor zijn rekening neemt. De overige 75% van het bloed is al
voor de atriumcontractie in het ventrikel gestroomd ten gevolge van het openen van
de tricuspidalisklep. Deze klep gaat open doordat de druk in het atrium hoger is dan
in het ventrikel.
2. Het X-dal. Na de atrium contractie daalt de druk in het atrium. Dit wordt weergegeven
in het X-dal.
3. De C-top. De C-top is een kleine drukverhoging in het atrium. Deze drukverhoging
ontstaat doordat de slippen van de tricuspidalisklep iets in het atrium buigen tijdens
de isovolumetrische contractie van het rechterventrikel. Omdat de druktoename
gering is, kan de C-top moeilijk zichtbaar zijn.
HARTCATHERISATIE
8
4. Het X'-dal. Een verlaging van de druk ontstaat doordat tijdens de systolische
uitdrijffase van het rechterventrikel, het ventrikel en de slippen van de tricuspidalisklep
iets naar beneden worden verplaatst. Dit wordt geregistreerd in het X'-dal.
5. De V-top. De V-top ontstaat doordat het rechteratrium gevuld wordt met bloed vanuit
de vena cava. De top is vaak wat spitser dan de A-top (zie figuur 4.1b.7), doordat
deze vulling gebeurt op het moment dat het rechterventrikel in de laatsystolische fase
is. De tricuspidalisklep is dan nog gesloten. De uitslag van de V-top daalt iets tijdens
de relaxatiefase van het rechterventrikel, doordat het uitstulpen van de slippen van de
tricuspidalisldep in het atrium dan afneemt.
6. Het Y-dal. Het Y-dal ontstaat doordat de tricuspidalisklep open gaat staan, omdat de
druk in het atrium hoger is dan in het ventrikel. Het bloed stroomt het ventrikel in en
de druk in het atrium daalt snel.
Hierna vindt weer de atriumcontractie plaats die te zien is in de A-top.
In de praktijk kan het voorkomen dat de atriumcurve afwijkt van de zojuist beschreven
curve. Dit verschil zal zich voornamelijk typeren in de C-top. Deze top (veroorzaakt door
inbuigen van de tricuspidalisslippen in het atrium) is dan óf niet te registreren óf hij komt
als nodge op de A-top. In beide gevallen zal er slechts een X-dal te registreren zijn (zie
figuur 4.1b.7), in plaats van zowel een X-dal als een X-dal.
Ook kan het voorkomen dat de A-top ontbreekt. Dit ziet men bij atriumfibrillatie of
atriumflutter.
De normaalwaarde van de mean pressure voor het rechteratrium is 3 tot 6 mmHg.
HARTCATHERISATIE
9
OORZAKEN VAN VERHOGING VAN DE RECHTERATRIUMDRUK
Verhoging van de rechteratriumdruk kan ontstaan door:
1. stoornissen in de rechterventrikelfunctie
2. tricuspidalisklepstenose; tijdens de systole van het ventrikel lekt de klep bloed terug in
het atrium; dit kan men in de curve goed zien aan een forse stijging van de C-top;
3. constrictieve pericarditis
4. harttamponnade
5. pulmonale hypertensie
6. overvulling
7. mechanische beademing
8. mechanische beademing met PEEP
OORZAKEN VAN VERLAGING VAN DE RECHTERATRIUMDRUK
Verlaging van de rechteratriumdruk kan ontstaan door
1. ondervulling
2. druktransducer staat te hoog.
b. rechter ventrikel: RVD
BESPREKING VAN DE RECHTERVENTRIKELCURVE
In figuur 4.1b.8 is het verloop van de rechterventrikeldruk weergegeven. Besproken
worden nu zeven kenmerken, die zijn onder te verdelen in systolische (1, 2, 3) en
diastolische (4, 5, 6, 7) stadia.
HARTCATHERISATIE
10
1. Isovolumetrische contractie. De druk stijgt snel in het ventrikel door contractie van de
hartspier. Het volume in het rechterventrikel blijft gelijk, want de tricuspidalisklep en
de pulmonalisklep zijn gesloten.
2. Snelle ejectie. Als gevolg van de genoemde drukverhoging zal de pulmonalisklep zich
openen op het moment dat de druk in het rechterventrikel hoger is dan in de arteria
pulmonalis. Een snelle ejectie van bloed van het rechterventrikel naar de arteria
pulmonalis vindt plaats.
3. Gereduceerde ejectie. Het gevolg van de snelle ejectie is een drukverlaging in het
rechterventrikel. Tijdens deze drukverlaging zal nog wat bloed in de arteria pulmonalis
stromen.
4. Isovolumetrische relaxatie. De druk in het rechterventrikel is zoveel lager geworden
dan de druk in de arteria pulmonalis dat de pulmonalisklep zich sluit. De
tricuspidalisklep is nog dicht doordat de druk in het ventrikel hoger is dan in het
rechteratrium. Het ventrikel ontspant zich en de druk daalt snel.
5. Vroege diastole. De druk in het rechterventrikel is onder het drukniveau van het
rechteratrium gekomen. De tricuspidalisklep opent zich en bloed stroomt van het
atrium naar het ventrikel. De druk in het rechterventrikel stijgt hierdoor weer.
6. Atriumcontractie. Door de atriumcontractie wordt het ventrikel nog verder gevuld. De
druk krijgt een piek.
7. Het stadium van de einddiastole. Vlak hierna begint de isovolumetrische contractie
(stadium I).
De normaalwaarden van de druk in het rechterventrikel zijn:
systole: 17 tot 32 mmHg
diastole: 1 tot 7 mmHg
OORZAKEN VAN VERANDERING VAN DE RECHTERVENTRIKELDRUK
Verandering van de rechterventrikeldruk ontstaat bij:
1. Functiestoornissen van het rechterventrikel
2. stenose van de pulmonalisklep
3. pulmonale hypertensie
4. constrictieve pericarditis
5. harttamponnade
6. ventrikelseptumdefect (VSD)
7. ventrikelseptumruptuur (VSR)
8. inspiratoire positieve drukbeademing (IPPV) met toename van de pulmonale
vaatweerstand
9. IPPV in combinatie met positieve eindexpiratoire beademing (PEEP)
10. rechterventrikelinfarct
HARTCATHERISATIE
11
c. Arteria pulmonalis: PAD
BESPREKING VAN DE ARTERIA-PULMONALISCURVE
In figuur 4.1b.9 is het verloop van de arteria-pulmonalisdruk weergegeven.
De volgende kenmerken zijn te onderscheiden.
1. Systole van de arteria pulmonalis. Het rechterventrikel pompt het bloed in de arteria
pulmonalis. Dit geeft een drukverhoging in de arteria pulmonalis. De top is de systole
van de arteria pulmonalis. Deze druk is vergelijkbaar met de druk die het
rechterventrikel opbouwt tijdens de versnelde ejectie.
2. De bloedtoevoer vanuit het rechterventrikel is gestopt. De druk daalt in de arteria
pulmonalis. Het bloed stroomt gedeeltelijk terug naar het rechterventrikeI en sluit
hierbij de pulmonalisldep. Dit sluiten geeft aanleiding tot een lichte drukverhoging: de
dicrotic nodge.
3. De diastolische fase in de arteria pulmonalis begint na het sluiten van de
pulmonalisklep. De druk daalt verder. De diastolische fase duurt totdat de volgende
systole van het rechterventrikel begint.
Normaalwaarden van de arteria-pulmonalisdruk (PAP) zijn:
systole (PAP-systole): 20 tot 30 mmHg
diastole (PAP-diastole): lager of gelijk aan 12 mmHg
mean (MAP): lager of gelijk aan 20 mmHg
De PAP-systole komt normaliter overeen met de systolische druk van het rechterventrikel.
HARTCATHERISATIE
12
De PAP-diastole komt normaliter overeen met de einddiastolische linkerventrikeldruk. Dit
is echter niet het geval als er pulmonaal-vasculaire pathologie of mitralisldeppathologie
bestaat.
OORZAKEN VAN VERHOGING VAN DE ARTERIA-PULMONALISDRUK
Toename van de druk in de arteria pulmonalis neemt men waar bij:
1. toename van de pulmonalisflow
2. toename van de pulmonale vaatweerstand bij pulmonale ziekten, bijvoorbeeld COPD
3. beademing die invloed heeft op pulmonale vaatweerstand (IPPV met/ zonder PEEP)
4. toename van de pulmonale druk ten gevolge van een mitralisldepstenose of
linkerventrikeldisfunctie
5. septische shock en ARDS
6. toediening van vasoconstrictoren.
d. wiggedruk of de wedge- pressure: PCWD
De wiggedruk (PCWP) kan gemeten worden via het arteria-pulmonalislumen van de
Swan-Ganz-katheter. Door een ballonnetje op te blazen kan de arteria pulmonalis worden
afgesloten. De arteria-pulmonaliscurve verandert in een andere curve.
De druk die het lumen dan registreert, is de druk die in de pulmonale vaten heerst. Deze
vaten zijn verbonden met het linkeratrium. In dit systeem bevinden zich geen kleppen,
dus de wiggedruk komt overeen met de druk in het linker atrium, tenzij zich pathologische
processen afspelen. De curve zal dan ook de karakteristiek hebben van de
linkeratriumcurve. De linkeratriumcurve is gelijk aan de eerder besproken curve van het
rechteratrium.
Nog meer dan bij de rechteratriumcurve moet men er bij de wiggecurve op bedacht zijn
dat de C-top - gevolg van de inbuiging van de atriaventriculaire klep in het atrium- moeilijk
te onderscheiden zal zijn. Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat de wiggemeting retrograad
wordt uitgevoerd. De drukverhoging die in de C-top wordt weergegeven, kan dus verloren
gaan door de manier van meting. Dit houdt in dat men rekening moet houden met
verschillende wiggecurven. De C-top is zichtbaar (curve 1, figuur 4.1b.10), niet zichtbaar
(curve 2, figuur 4.1b.11) of zichtbaar als nodge op de A-top (curve 3, figuur 4.1b.12). Al
deze curven zijn geschikt voor een goede drukregistratie.
HARTCATHERISATIE
13
BESPREKING VAN DE WIGGEDRUKCURVEN
Nu worden achtereenvolgens de kenmerken van de wiggedrukcurven 1, 2 en 3
besproken.
Curve 1
1. A-top, contractie van het linkeratrium
2. X-dal, daling van de druk in het linkeratrium na de atriumcontractie
3. C-top, stijging van de druk van het linkeratrium door inbuiging van de mitralisslip in het
atrium tijdens de isovolumetrische fase van het linkerventrikel
4. X'-dal, daling van de druk in het linkeratrium doordat dit ventrikel aan het gerelaxeerde
atrium trekt tijdens de uitdrijffase van het linkerventrikel
5. V-top, drukstijging in het linkeratrium door progressieve vulling vanuit de venae
pulmonalis;
6. Y-dal, drukdaling in het linkeratrium door het opengaan van de mitralisklep en het
passief wegstromen van bloed naar het linkerventrikel; hierna volgt weer de A-top.
HARTCATHERISATIE
14
Curve 2
1. A-top
2. X-dal
3. V-top
4. Y-dal
Curve 3
1. A-top
2. C-top, als nodge op de A-top
3. X-dal
4. V-top
5. Y-dal
De normaalwaarde voor de mean pressure van de wiggedruk is 8 tot 12 mmHg.
De wiggedruk vertoont een relatie met de diastolische druk van de arteria pulmonalis. In
de 'normale' situatie zal de wiggedruk I tot 4 mmHg lager zijn dan deze diastolische druk.
OORZAKEN VAN VERHOGING VAN DE WIGGEDRUK
Verhoging van de wiggedruk kan gemeten worden bij:
1. linkerventrikeldisfunctie
2. mitralisstenose
3. mitralisinsufficiëntie
4. overvulling
5. obstructie in de venae pulmonalis
6. hoge alveolaire drukken ten gevolge van beademing (IPPV) met of zonder PEEP.
Zoals beschreven geeft de wiggedruk informatie over het linkeratrium. Deze informatie
kan in verband gebracht worden met het functioneren van het linkerventrikel en is
uitermate belangrijk voor de hemodynamische situatie van de patiënt en de reactie op de
ingestelde therapie.
AANDACHTSPUNTEN BIJ WIGGEDRUKMETING
Het meten van de wiggedruk is niet zonder gevaren. Omdat een ballonnetje opgeblazen
moet worden in de arteria pulmonalis, kan dit beschadiging geven van de arteria
pulmonalis met als grootst mogelijke complicatie een arteria-pulmonalisruptuur.
Daarnaast moet de Swan-Ganz-katheter, met opgeblazen ballon, niet te lang in de
wiggepositie gehouden worden. De bloedstroom vanuit de arteria pulmonalis wordt door
HARTCATHERISATIE
15
de opgeblazen ballon onderbroken. Het achterliggende gedeelte van de longen krijgt dus
geen bloedtoevoer meer. Als deze situatie te lang duurt, ontstaat in dit gedeelte van de
longen hypoxie, met een longinfarct als gevolg. Deze situatie kan ook ontstaan als de
Swan-Ganz-katheter spontaan, zonder opgeblazen ballon, in wiggepositie ligt.
Dit is de reden dat bij een patiënt met een Swan-Ganz-katheter de arteriapulmonaliscurve altijd zichtbaar moet zijn. Als de katheter spontaan in wiggepositie komt,
zal de arteria-pulmonaliscurve veranderen in een wiggecurve. Dit is meteen te
registreren. De Swan-Ganz-katheter zal dan iets 'teruggetrokken' moeten worden.
Als de Swan-Ganz-katheter ook gebruikt wordt om het hart eventueel te pacen via
pacemakerdraden (type RV-Pace Port), sluit dan het wedge lumen af en meet geen
wiggedruk meer. Het meten van de wiggedruk zou kunnen zorgen voor een dislocatie van
de pace probe waardoor het pacen niet meer mogelijk is.
De gemiddelde wiggedruk ligt r tot 4 mmHg onder de diastolische arteria-pulmonalisdruk
(PAP), mits zich geen pathologische processen afspelen. Als de wiggedruk niet meer te
meten is en de relatie tussen diastolische PAP en wiggedruk bekend is, kan met de
diastolische PAP gewerkt worden. Daarom moeten de systolische en diastolische PAPdrukwaarden ook altijd genoteerd te worden. Gezien de genoemde aandachtspunten is
het verstandig het meten van de wiggedruk in een protocol vast te leggen.
11. Weten hoe de cardiac output bepaald kan worden met een thermodilutiekatheter.
De cardiac output (hartminuutvolume) is de hoeveelheid bloed die door het hart per
minuut wordt rondgepompt.
De cardiac output van rechter- en linkerventrikel is nagenoeg gelijk. De cardiac output is
naast andere hemodynamische parameters van belang. Het functioneren van het lichaam is
direct afhankelijk van een adequate aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen via de circulatie.
Aanvoer van bloed naar de weefsels is dus afhankelijk van de cardiac output.
De cardiac output (CO) is het product van het slagvolume (SV) en de hartfrequerntie
(HF): CO = SV X HF.
De normaalwaarde van de cardiac output is 4,0- 8,0 I/min.
Het slagvolume is de hoeveelheid bloed dat de ventrikel gedurende elke contractie in de
circulatie pompt. Dit volume bedraagt ongeveer 70% van de totale ventrikelinhoud. Het
ventrikel ledigt zich dus niet volledig, er blijft 30% achter. Een.goed werkende ventrikel heeft
een ejectiefractie van 70%. Een ejectiefractie beneden de 50% wijst op een slecht werkende
ventrikel.
Behalve als opzichzelfstaande grootheid wordt de cardiac output ook gebruikt voor
hemodynamische calculaties. Deze zijn weer van belang voor de evaluatie van de
hartspierwerking en voor de in te stellen medicamenteuze therapie of de evaluatie daarvan.
HARTCATHERISATIE
16
De vloeistofverdunningsmethode (thermodilutie, intermitterend)
De thermodilutiemethode is 'aan het bed' snel en eenvoudig uitvoerbaar. Benodigdheden zijn
een Swan-Ganz-thermodilutiekatheter (in situ), een monitor of cardiac-output-computer en
injectaat (NaCl 0,9%).
Via het rechteratriumlumen wordt injectaat ingespoten. Het injectaat moet kouder zijn dan
het bloed. Het injectaat wordt met het bloed vermengd in het rechteratrium en daarna via het
rechterventrikel naar de arteria pulmonalis gepompt. De thermistor (temperatuurgevoelige
sensor) in de distale (verst afgelegen) tip van de thermodilutiekatheter meet de
temperatuurverandering in het bloed da: door de arteria pulmonalis stroomt. De cardiacoutput-computer produceert op grond hiervan een temperatuur-tijdcurve. Volgens de StuartHamilton-formule berekent de computer uit de temperatuur-tijdcurve de bloedflow, oftewel de
cardiac output.
Om onjuiste bepalingen te voorkomen, is het van belang dat de meting door iedereen op
dezelfde wijze wordt uitgevoerd. Dit kan men bereiken door op de afdeling met een protocol
te werken.
12. De assisterende taak van de verpleegkundige kunnen omschrijven bij het inbrengen en
verwijderen van de Swan - Ganz - katheter en deze ook kunnen uitvoeren.
Het inbrengen van de Swan-Ganz katheter gebeurt door de arts. De verpleegkundige
assisteert hierbij. Voorkeurplaatsen om de Swan-Ganz katheter te introduceren zijn:
vena jugularis interna/ externa
vena subclavia links/ rechts
Het inbrengen van de Swan-Ganz katheter hoeft niet onder röntgendoorlichting te
gebeuren. Als de katheter in situ is, moet wel een controle X - thorax gemaakt worden.
Redenen dat gelijktijdige röntgendoorlichting niet nodig is zijn:
1. Gedurende het opvoeren van de katheter, nadat de katheter in het vat is geïntroduceerd,
wordt het ballonnetje opgeblazen. De katheter wordt door de bloedstroom en ballon
gestuurd. Het ballonnetje zorgt ervoor dat de katheter de bloedstroom volgt naar de
rechter harthelft en de arteria pulmonalis. De röntgenfoto is ter controle van de juiste
ligging van de katheter.
2. Tijdens het opvoeren van de katheter wordt het distale lumen van de katheter verbonden
met een druktransducer. De drukgolven worden zichtbaar op de monitor. Op deze wijze
kan men volgen waar de kathetertip zich bevindt.
3. De katheter heeft een lengte-indicatie. Op de katheter bevinden zich strepen. Een dun
streepje telt als 10 cm van de tip. Een dikke streep bevindt zich op 50 cm van de tip. Op
deze wijze kan men zien hoeveel centimeter de katheter is opgevoerd.
HARTCATHERISATIE
17
Protocol voor het inbrengen van de Swan-Ganz katheter
A. Voor de procedure
1. Voorbereiding van de patiënt: zoals bij het plaatsen van een centrale katheter.
» indien mogelijk de patiënt inlichten
» vitale parameters controleren
» indien nodig de punctieplaats scheren
» operationeel klaar houden van de
defibrillator
2. Materiaal klaarmaken
a. Drukmeting
» 1 of 2 drukzakken maken 500 ml NaCI 0.9% of 500 mi glucose 5% in water + 0,5
ml liquemine (2500 E; heparine)
Drukleidingen met transducers
» 2 drukkabels

voor de centraal veneuze druk

voor de arteria pulmonalisdruk (en de P.C.W.P.)
» 1 kabel om het hartdebiet te meten (te verbinden met het thermistorlumen)
b. Plaatsen van de katheter.
Verpleegkundige taak:
» Aparte tafel
» Muts en masker
» Centraal katheterisatie pakket met: 3 doeken, nierbekken, kompressen, kocher,
schaar, schort en handdoekje
» Steriele handschoenen
» Bistourimesje
» Xylocaïne (lidocaïne) 1 % of 2% zonder adrenaline, spuit van 10 ml, optreknaald
en intramusculaire naald (indien nodig)
» Set met Swan - Ganz katheter
» Introducerset
» Hechtingsmateriaal en afdekmateriaal
» 2 steriele doeken extra om een groter steriel veld te maken, de set met de
katheter kan op de thorax van de patiënt geplaatst worden
» 250 ml NaCI 0,9% of 250 ml glucose 5%+ perfusietrousse (eventueel
pompen)
» jodium 1% in ontsmettingsalcohol 70° (of een ander ontsmettingsmiddel
volgens het heersende protocol van het ziekenhuis)
HARTCATHERISATIE
18
B. Tijdens de procedure
a. Verpleegkundige taak:
» de patiënt installeren. Indien nodig in trendelenburghouding leggen
» steriel pakket openen
» materiaal aan de geneesheer aangeven en/of op het steriel veld leggen
» de algemene toestand van de patiënt blijven observeren
» controle van de parameters en drukken op de monitor volgen
b. Handelingen van de arts:
» de punctieplaats wordt ontsmet
» eventueel geven van een lokale anesthesie en eventueel opnieuw ontsmetten
» steriele doeken leggen
» aansluiten van de drukleiding op het distale lumen. De drukkabel is uiteraard
verbonden met de monitor
» purgeren van de katheter
» controle van het ballonnetje (dit moet mooi rond en concentrisch zijn)
» ook het proximale lumen moet gepurgeerd worden
» de vene wordt aangeprikt na het maken van een kleine incisie (seldinger techniek)
» opschuiven dan de S -G katheter
» het ballonnetje wordt opgeblazen als de katheter ter hoogte van het rechter atrium
is
» drukkurven volgen op de monitor totdat de katheter ter plaatse is
» aflaten van het ballonnetje!!!! Na het aflaten van het ballonnetje moet de drukkurve
van de arteria pulmonalis verschijnen. Desnoods moet men de katheter iets terug
trekken
» katheter vasthechten
» reinigen van de wonde en afdekken van de punctieplaats
C. Na de procedure
» de patiënt een goede houding geven (0 - 30° half rechtopzittend)
» afdekken van de punctieplaats
» aansluiten van de drukzakken, drukkabels en persfusiemateriaal
» drukkurven controleren op de monitor (transducer op de juiste hoogte plaatsen en
ijken)
» controle RX-thorax aanvragen (arts) om de ligging van de katheter na te gaan en
een eventuele pneumothorax op te sporen
» opruimen van het materiaal
» verder blijven observeren van de algemene toestand van de patiënt
HARTCATHERISATIE
19
D. Het verwijderen van de Swan-Ganz katheter
» de S-G katheter blijft 48 tot maximum 72 uren ter plaatse. Omwille van de
trombusvorming(ook al is er liquemine in de drukzak) op de katheter, moet deze
zeker na 72 uren verwijderd worden.
» De katheter wordt door de verpleegkundige en/of door de arts verwijderd. Er
wordt een kweek genomen van de tip van de katheter.
» Indien nodig wordt op de insteekopening een steristrip aangebracht. Eventueel
kan het nodig zijn om een extra verband aan te brengen.
Benodigdheden:
Bij het verwijderen van de Swan-Ganz katheter heeft men nodig:
» Handschoenen
» stitch cutter
» steriele kompressen
» wondfolie
» desinfectans
Werkwiize:
De werkwijze voor het verwijderen van een Swan-Ganz katheter is als volgt:
» De patiënt informeren
» doe handschoenen aan
» controleer of er geen lucht meer in de ballon zit
» verwijder het wondfolie en verwijder de hechting
» zet de kranen van het druksysteem naar de Swan-Ganz katheter dicht
» trek de Swan-Ganz katheter rustig terug
» controleer op monitor mogelijke ritmestoornissen
» als de Swan-Ganz katheter verwijderd is, druk dan de insteekopening minimum 5
minuten manueel af om de vorming van een hematoom te voorkomen.
» maak als het bloeden gestopt is de insteekopening schoon, desinfecteer en plak af
met wondfolie.
Bijzonderheden:
De volgende bijzonderheden zijn bij het verwijderen van een Swan-Ganz katheter van
belang:
» Men dient altijd te letten op ritmestoornissen die zich kunnen voordoen.
» Men dient voorzorgsmaatregelen te nemen voor eventuele ritmestoornissen.
» Het is afhankelijk van de kliniek of de medicus of de verpleegkundige de SwanGanz katheter verwijdert.
HARTCATHERISATIE
20
Opmerking:
Indien de patiënt nog geen gewone centrale katheter heeft, kan men nu van de
gelegenheid gebruik maken om deze te plaatsen (met behulp van een mandrin).
13. Algemene aandachtspunten en complicaties bij een patiënt met Swan - Ganz katheter
kunnen noemen.
14. Kunnen aangeven welke hiervan de symptomen zijn en preventieve en curatieve
verpleegkundige interventies bespreken.
AANDACHTSPUNTEN
» verzorging van de punctieplaats:1 keer per 24u.
» regelmatig ijken van de transducersystemen (vb. bij de aanvang van een nieuwe shift).
» nauwkeurige observatie van de kurven op de monitor.
Normaal gezien is steeds de arteria pulmonalis drukkurve te zien. Blijft echter de
wiggedruk te zien, ook al is het ballonnetje niet opgeblazen, dan moet ONMIDDELLIJK de
arts verwittigd worden. De katheter is dan te ver opgeschoven en moet dan wat terug
getrokken worden. Ook als andere intracardiale drukken verschijnen op de monitor moet
men de arts verwittigen. De katheter moet eventueel terug dieper geschoven worden. Dit
mag enkel op een strikt aseptische wijze gebeuren.
» de wiggedruk zou niet frequenter dan om de 4 uur mogen gemeten worden, tenzij dat de
arts dit anders bepaald. De reden hiervoor is de kans op een longinfarct. De algemene
toestand van de patiënt speelt hierin uiteraard een cruciale rol.
» Het ballonnetje wordt enkel met lucht opgeblazen. Nooit meer dan 1,5 cc lucht in het
ballonnetje inspuiten. De hoeveelheid lucht die geïnjecteerd mag worden is vermeld op de
katheter zelf. We gebruiken steeds een spuitje van 2 ml met duidelijke merktekens. Dit
spuitje is aanwezig in de Swan-Ganz set.
» Het opblazen van het ballonnetje gebeurt vrij langzaam en tegen een bepaalde
weerstand. Men observeert tegelijkertijd de verandering van de drukkurve op de monitor.
Het ballonnetje nooit meer dan 15 seconden opgeblazen laten wegens gevaar voor een
longinfarct.
» Gevaar voor overwedging: als we de wedgedruk kunnen registreren met een laag
ballonvolume en we gaan door met opblazen van het ballonnetje tot een maximum, dan
verkrijgen we een ten onrechte hoge druk en een abnormale vorm van de P.C.W.P.-curve.
(vermoedelijk wordt de te hoge druk in de ballon overgebracht op de tip van de katheter)
Wanneer de pulmonale wiggedruk hoger is dan de diastolische arteria pulmonalis druk
dan moeten we onmiddellijk denken aan overwedging.
» Het aflaten van het ballonnetje gebeurt eveneens met het speciale spuitje. De juiste
hoeveelheid lucht die ingespoten werd moet ook weer geaspireerd worden, niet te veel en
ook niet te weinig.
HARTCATHERISATIE
21
» Eigenlijk is het ook nodig om de hoeveelheid spoelvocht van de drukzak(ken) in de
vochtbalans te verrekenen. Per transducer wordt er 3 ml per uur door de katheter geflusht.
Meestal zijn er 3 transducers aanwezig (arteria pulmonalis, rechter atrium voor de C.V.D.meting en de invasieve bloeddrukmeting) en dit geeft dan een vochtinput van 216 ml per
24 uur. Een toch niet te verwaarlozen hoeveelheid!
» Het inbrengen kan bij passage van het hart ritmestoornissen geven. Zorg altijd dat de
crash-car in de buurt is als een Swan-Ganz katheter ingebracht wordt.
» Zowel bij het puncteren van het vat als het opvoeren van de katheter is het verstandig de
PEEP (als de patiënt die mocht hebben) uit te zetten. Let op de oxygenatie van de patiënt
als dit gebeurt.
» Na het inbrengen kan de PEEP eventueel weer aangezet worden. De RX-thorax moet
snel gemaakt en beoordeeld worden. Als er een pneumothorax is geprikt en de patiënt
krijgt PEEP-beademing, dan is de kans op een spanningspneumothorax groter.
COMPLICATIES
Leerboek Intensive - care - verpleegkunde. Deel 1. Pagina 210  zie deze zso pg. 4
Verwikkelingen bij het gebruik van de Swan-Ganz katheter zijn zeldzaam, maar kunnen in
ieder geval voorkomen. Een juiste inbrengtechniek, de nodige voorzorgen bij het hanteren van
de katheter en een goede observatie van de patiënt kunnen deze verwikkelingen voorkomen.
» Gedempte kurven

De kathetertip zit tegen wand. Dit kan verholpen worden door het ballonnetje even op
te blazen, de katheter wat terug te trekken of indien mogelijk pt even laten hoesten.

Stolsels in de katheter. Probeer het stolsel op te zuigen.

Luchtbellen in de drukleiding.

De drukzak op 300 mmHg houden

Ze lijken misschien op elkaar, maar een gedempte arteria drukkurve is verschillend van
de pulmonale wiggedrukkuRve!
» Geen wiggedruk mogelijk

de katheter zit niet op de juiste plaats

ruptuur van het ballonnetje

het ballonnetje is niet voldoende opgeblazen
» Spontane wedging met een niet opgeblazen ballonnetje

onmiddellijk de arts verwittigen

de katheter zit in een zeer fijne vertakking van de arteria pulmonalis

de katheter zal wat terug getrokken moeten worden, of indien mogelijk laten we de
patiënt even hoesten of geven we de patiënt een andere houding
HARTCATHERISATIE
22
» Abnormaal hoge P.C.W.P.-kurven en drukken

dit kan ontstaan door een te sterke insufflatie van het ballonnetje.
» longembool

Om dit te voorkomen gebruiken we een gehepariniseerd spoelsysteem.

Nooit flushen indien men een stolsel vermoedt.
» Luchtembool

Vermoedt men een ruptuur van het ballonnetje, dan mag men geen lucht blijven
inspuiten. 1 ml lucht kan geresorbeerd worden door de longen.
5 ml lucht veroorzaakt echter een embool!
» Klepbeschadiging en afbreken van de katheter bij het verwijderen

Tijdens het verwijderen van de katheter moet het ballonnetje helemaal leeg zijn.

Blijft een stukje van de katheter in het longgebied of het hart achter, dan is openhartchirurgie nodig!
15. Weten wat een oesofagusdoppler is en de voor - en nadelen ten opzichte van de Swan Ganz - katheter kunnen noemen.
Bij oesofagusdoppler - meting bestaat het systeem uit een probe die verbonden dient te
worden met een monitor. De probe is patiëntgebonden. De oesofagusprobe is circa 90 cm
lang en bestaat uit een doppler - transducer aan het uiteinde en een connector aan het begin.
De probe zendt continu 4 MHz ultrageluidstralen uit. Wanneer een golf ultrageluid op een
kolom stromend bloed wordt gericht, zal de gereflecteerde geluidsgolf een andere frequentie
hebben. Het verschil in frequentie tussen de uitgezonden en ontvangen geluidsgolf is een
maat voor de snelheid en omvang van de bloedstroom. Dit wordt weergegeven op de
monitor.
Wanneer het bewaken van de hemodynamiek met behulp van oesofagusdoppler vergeleken
wordt met de arteria pulmonalis - katheter, dan heeft de oesofagusdoppler methode een
aantal voordelen.

een eenvoudige, weinig invasieve methode

continue bewakingmogelijk

weinig complicaties

malpositionering van de probe kan eenvoudig opgespoord en verholpen worden
Er is sprake van een stroomgestuurde detectie, bij de arteria pulmonalis- katheter is deze
drukgestuurd.
HARTCATHERISATIE
23
Aangezien de gebruikte probe stug is, is deze manier van bewaken voor niet gesedeerde
patiënten oncomfortabel en belastend. Bij niet-gesedeerde patiënten is het gebruik van de
arteria pulmonalis- katheter minder belastend. Bij iedere patiënt moeten de voor - en nadelen
van de verschillende vormen van hemodynamische bewaking worden afgewogen.
16. Bepaling met indicaties kunnen noemen van een coronarografie.
Bepaling
Men kan een hartinsufficiëntie en de ernst daarvan onder andere diagnosticeren door
hartkatheterisatie en coronairangiografie.
Er wordt gebruikgemaakt van holle katheters die vanuit de lies of elleboogsplooi door de
bloedvaten heen naar het hart worden geschoven. Door deze katheters kunnen
contrastvloeistoffen worden gespoten, waardoor het hart en de bloedvaten zichtbaar worden
op de räntgenfilm en video-opname.
Deze onderzoeken kunnen worden uitgevoerd tijdens het verblijf van de patiënt in het
ziekenhuis, maar de patiënt kan er ook speciaal voor worden opgenomen. De categorie
patiënten die hiervoor in aanmerking komt is de cardiochirurgische patiënt.
De katheterisatie kan weken voor de operatie plaatsvinden. Deze categorie patiënten kan
postoperatief bewaakt worden door middel van een Swan-Ganz-katheter. Als een
katheterisatie preoperatief uitgevoerd is, is men op de hoogte van de drukwaarden bij die
patiënt. Deze kunnen uitstekend dienen als uitgangswaarden voor de postoperatieve
bewaking van die patiënt.
Indicaties
Angor
Acuut of gestabiliseerd infarct
Pré - operatief bij vermoeden van coronair lijden
Post - operatief bij inspanningsproef met ECG-afwijkingen
HARTCATHERISATIE
24
17. Verpleegkundige aandachtspunten kennen bij de voorbereiding en de nazorg van patiënten
die een coronarografie moeten ondergaan.
Voorbereiding van de patiënt op het onderzoek
De patiënt wordt door de arts geïnformeerd over het doel van het onderzoek.
De verpleegkunde geeft uitleg over de procedure en de patiënt wordt psychisch voorbereid.
Het verloop van het onderzoek wordt zo eenvoudig mogelijk uitgelegd zonder in detail te
treden. Aan de patiënt wordt meegedeeld dat er indien nodig onmiddellijk kan worden
gedilateerd, al dan niet met stentimplantatie. De verpleegkundige is verder verantwoordelijk
voor de voorbereiding van de patiënt op het onderzoek:

controle vitale parameters: BO, pols, T, diurese

scheren van punctieplaats: kant van de beste pulsaties t.h.v. arteria femoralis. (soms
via de arteria brachialis)

ECG met of zonder inspanningstest op vraag van de arts

Echografie

RX -thorax

bloedonderzoek:
o stollingstesten bij gebruik van anticoagulantia
o PTT moet minimum 40% bedragen
o Marcoumar® 3 dagen op voorhand stoppen
o Eventueel: inonogram, creatinine, complet

medicatie: de patiënt mag de thuismedicatie innemen tenzij anders vermeld zoals
bijv. coumarinederivaten en Glucophage® moeten worden gestopt

nuchter minstens 6 u voor het onderzoek (niet noodzakelijk, afhankelijk van het
protocol dat binnen het ZH van toepassing is)

contrastanamnese

Eventuele therapie bij contrastallergie:
o 2 dagen voor het onderzoek Medrol® p.o. op voorschrift van de cardioloog
o voor de procedure 125 mg Solu-Medrol® I.V.
o eventueel Zantac® 1 amp I.V.

hygiënische voorbereiding, juwelen uit, onderzoekshemd aan, patiënt laten urineren
voor transfert naar cathlab
Verloop van de interventie

vlakke rugligging op de onderzoekstafel

perifeer infuus (niet noodzakelijk)

Eventueel sedatie bij gestresseerde patiënten
HARTCATHERISATIE
25

continue hartmonitoring en controle vitale parameters tijdens het onderzoek

insteekplaats wordt verdoofd

streek ontsmetten

patiënt wordt afgedekt met steriele doeken

huidincisie ter hoogte van de punctieplaats

arts prikt de arterie aan en brengt de katheter in
o Seldingermethode bij transfemorale en transradiale toegang
o arteriële denudatie bij transbrachiale toegang

Interventie:
Om een goede indruk te krijgen van de werking van het hart wordt een opname
gemaakt terwijl er contraststof in het linker ventrikel wordt ingespoten. Dit
contrastmiddel mengt zich met het bloed. De pompfunctie van het hart en de
bewegingen van de hartwand worden zichtbaar.
Ook is het mogelijk een speciaal voorgevormde katheter bij het ostium van de
coronairen te leggen. Op deze manier kan een kleine hoeveelheid contrastmiddel
selectief worden ingespoten en het verloop van het coronair vat zichtbaar worden
gemaakt. De patiënt kan hierbij retrosternale pijnklachten ervaren. Om de coronairen
vanuit verschillende posities te bestuderen draait de röntgenbuis tijdens het
onderzoek rondom de patiënt. Stenosen en occlusies kunnen precies worden
vastgesteld. Heel wat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat elk type
letsel in de coronairen een wel bepaalde behandeling vereist: medicamenteus,
conservatief of chirurgisch.
Tijdens het onderzoek worden de vitale parameters continue gecontroleerd. De
verpleegkundige moet alert zijn op reacties van de patiënt zoals retrosternale pijn,
kortademigheid, algemeen onwel zijn, ECG-veranderingen. Ook dient de
verpleegkundige de patiënt psychisch te ondersteunen.
Nazorg
Na een femorale procedure:

Patiënten komen zonder sheath op de kamer
o
8 uren platte bedrust (indien complicaties t.g.v. de bedrust cardioloog verwittigen).
Indien post procedure toevoeging bloedverdunning I.V. wordt de bedrust verlengd tot
de dag nadien 's morgens

Controle punctieplaats om de 2 uren gedurende de eerste 24u post procedure

Cijfer 8 verband in de lies met druk thv de punctieplaats

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1,5l water drinken om de
contraststof versneld uit het lichaam te verwijderen)
HARTCATHERISATIE
26


Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Patiënten komen zonder sheath.maar met angioseal® of starclose® sluiting op de kamer

Controle punctieplaats

Geen drukverband (wel bij capillaire, veneuze of arteriële bloeding)

Bij bloeding onmiddellijk de arts verwittigen en de punctieplaats manueel afdrukken
(geen pusher-systeem plaatsen!)

Controle punctieplaats om de 2 uren gedurende de eerste 24u van de procedure

De patiënt heeft 3 uren bedrust, ook indien er bloedverdunning I.V. post procedure
werd toegediend

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min.1.5l water drinken om de
contraststof versneld uit het lichaam te verwijderen)


Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Patiënten komen zonder sheath maar met een femostop® systeem op de afdeling

Controle punctieplaats

Geen verband

Bij bloeding femostop® juist plaatsen en onmiddellijk de arts verwittigen

Controle punctieplaats om de 10 minuten

femostop® systeem losser maken na 30 minuten tot de bloeding stopt

8 uren platte bedrust (indien complicaties t.g.v. de bedrust cardioloog verwittigen).
Indien post procedure toevoeging bloedverdunning I.V. wordt de bedrust verlengd tot
de dag nadien 's morgens

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.5l water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)


Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Patiënten komen met sheath terug op de afdeling

Zandzak plaatsen op de prikplaats

Eventueel een cijfer 8 verband maken indien er een lichte sijpeling is naast de sheath
(bij uitgesproken sijpelen onmiddellijk de arts verwittigen)

8 uren platte bedrust (indien complicaties t.g.v. de bedrust cardioloog verwittigen).
Indien post procedure toevoeging bloedverdunning I.V. wordt de bedrust verlengd tot
de dag nadien 's morgens

Controle vitale parameters en pulsaties voet
HARTCATHERISATIE
27

A.C.T wordt om het uur bepaald en aan het cathlab doorgegeven

Indien A.C.T < 160 sec. Wordt de sheath verwijderd door het kathlabpersoneel
(eventueel door een ervaren verpleegkundige van de afdeling)

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.51 water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)

Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Na een brachiale/radiale procedure

Drukverband wordt op het cathlab op de punctieplaats aangebracht

Bij aankomst op de kamer direct controle punctieplaats

Indien geen pulsaties drukverband losser maken

2 uren bedrust

De arm gedurende 12 uren niet plooien

De patiënt moet min. 1.51 water drinken

Het verband de volgende dag verwijderen en vervangen door een Opsite® verband

De hechtingen worden na 10 dagen verwijderd door de huisarts
De verpleegkundige moet regelmatig vragen aan de patiënt of er geen klachten zijn van pijn
in de buikholte of pijn in de rug. Dit kunnen namelijk signalen zijn van een inwendige arteriële
bloeding door beschadiging van het arteriële bloedvat tijdens het onderzoek. Een dissectie
kan leiden tot arteriële bloeding waardoor de bloeddruk daalt. Ook kan er een dissectie
optreden in het coronaire vat. De patiënt heeft dan angorklachten. In beide gevallen moet dit
onmiddellijk aan de arts worden meegedeeld.
Coronarografie is een diagnostisch-therapeutisch onderzoek. Hiermee wordt bedoeld dat
men een diagnose kan stellen en tijdens het onderzoek men kan overgaan tot behandeling
zoals ballondilatatie en stentimplantatie.
Een rechterhartkatheterisatie gebeurt meestal samen met een Iinkerhartkatheterisatie. De
indicaties voor een rechterhartkatheterisatie zijn: kleplijden, cadiomyopathie en congenitale
hartgebreken.
De voorbereiding is identiek als bij een Iinkerhartkatheterisatie. De nazorg bij een veneuze
punctie:

Sheath wordt verwijderd op de kamer

Manueel 15 minuten afduwen tot de bloeding stopt

Controle hematoom en punctieplaats

Controle vitale parameters

Drukverband aanleggen tot de volgende dag
HARTCATHERISATIE
28

4 uren bedrust

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.51 water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)

Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
18. Weten wat een PTCA is en de verpleegkundige aandachtspunten kennen bij de
voorbereiding en de nazorg van deze patiënten.
PTCA, het behandelen van een atherosclerotische obstructie in de coronairarteriën langs
niet-operatieve weg is een techniek die nu niet meer weg te denken is bij de behandeling van
de patiënt met coronair lijden. Tegelijkertijd wordt er vaak op de plaats van de dilatatie een
'stent' geplaatst om ervoor te zorgen dat het bloedvat ter plekke weer dicht gaat zitten
(collabeert). Een stent is te vergelijken met een pennenveertje van enkele millimeters dik,
variërend al naargelang de diameter van het vat en variërend ook in lengte. Tijdens deze
ingreep kunnen er diverse complicaties optreden, onder andere een inscheuring van het
gedilateerde vat. Dit is een van de redenen waarom deze behandeling alleen plaatsvindt in
een kliniek waar ook de mogelijkheid bestaat van cardiochirurgische operaties.
De voorbereiding van de patiënt gebeurt op dezelfde wijze als die voor een hartkatheterisatie.
Voorbereiding van de patiënt
De voorbereiding is vergelijkbaar met deze van de linkerhartcatheterisatie.
Bijkomend:
perifeer infuus: 1 liter glucose 5% (bij diabetici + SE Actrapid® of volgens protocol)
Verloop van de interventie
Zoals coronarografie.
Na de coronarografie wordt de katheter gepositioneerd. Ter plaatse wordt de ballon in de
katheter enkele keren gevuld met vloeistof, 50 % NaCI 0.9% en 50 % contraststof, zodat de
arteriosclerotische plaque wordt weggedrukt en de arterie zo groot mogelijk heropent.
Sommige kathetervormige materialen verwijderen de plaque zelf, de ene schaaft ze weg en
vangt de plaque op in een capsule. Een ander model snijdt de plaque weg en zuigt deze op.
Bij een verharde plaque kan een draaiende arterectomiekatheter gebruikt worden die de
vernauwing verpulvert tot microscopische kleine partikeltjes, die door het bloed worden
weggespoeld. Sommige katheters zijn voorzien van een laser die de plaque doet oplossen
(verdampen) met een laserstraal.
De patiënt moet op de hoogte worden gebracht dat hij hierbij terug de symptomen
ondervindt van coronaire ischemie wat als zeer onaangenaam ervaren wordt.
Na de procedure wordt een controle coronarografie gemaakt.
HARTCATHERISATIE
29
In 1/3 van de gevallen treedt er binnen de 6 maanden een re-stenose op, door en
immuunreactie van het lichaam op het 'letsel' van de angioplastiek. Het gebruik van een
stent heeft het voorkomen van deze re-stenoses verminderd.
Nazorg
Na een femorale procedure

Patiënten komen met sheath op de kamer (De reden dat de sheath niet steeds wordt
verwijderd is dat het post-procedure mogelijk is om een een snelle re-interventie uit te voeren
in geval van een re-occlusie van het coronair vat. Ook om die reden blijven de patienten na
de interventie gedurende enkele uren nuchter)

Strikte bedrust (300 hoofdsteun + rugligging)

Gepuncteerd been gestrekt houden

Patiënt informeren over mogelijke risico's

Drukverband aanleggen op sheath (eventueel zandzakje)

Monitoring en telemetrie hartritme

Controle vitale parameters om de 2u

Eventueel na stenting Ticlid® of Plavix® opstarten op voorschrift arts

ACT controle volgens afspraak met het cathlab

Indien ACT < 160 sec. Wordt de sheath verwijderd door het kathlabpersoneel
(eventueel door een ervaren verpleegkundige van de afdeling)

Controle punctieplaats en pulsaties voet

E.K.G. nemen en vergelijken met E.K.G. pré PTC.A

Bij mictieproblemen eventueel sonde plaatsen op voorschrift van de arts

Enzymebepalingen 6u en 12u na de procedure

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.51 water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)


Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Patiënten komen zonder sheath maar met angiosea/® of starclose® sluiting op de kamer

Bedrust gedurende 3 uren (zonder complicaties)

Controle punctieplaats en pulsaties voet

Controle bloeding (cappilair, arterieel)

Gepuncteerd been gestrekt houden gedurende 3 uren

Patiënt informeren over mogelijke risico's

Drukverband aanleggen op de punctieplaats

Monitoring en telemetrie hartritme
HARTCATHERISATIE
30

Eventueel na stenting Ticlid® of Plavix® opstarten op voorschrift arts

Controle punctieplaats en pulsaties voet

E.K.G. nemen en vergelijken met EK.G. pré P.T.C.A.

Enzymebepalingen 6u en 12u na de procedure

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.51 water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)

Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren

Patiënten komen zonder sheath maar met een femostop® systeem op de afdeling

Bedrust gedurende 8 uren na verwijderen van het systeem

Controle punctieplaats en pulsaties voet

Gepuncteerd been gestrekt houden gedurende 8 uren

Patiënt informeren over mogelijke risico's

Drukverband aanleggen op de punctieplaats na verwijderen van het systeem

Monitoring en telemetrie hartritme

Eventueel na stenting Ticlid® of Plavix® opstarten op voorschrift arts

Controle punctieplaats en pulsaties voet

EK.G. nemen en vergelijken met EK.G. pré P.T.C.A.

Enzymebepalingen 6u en 12u na de procedure

Urinaal aanreiken

Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.51 water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)

Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
Na een brachiale/radiale procedure
o
Drukverband wordt op het cathlab op de punctieplaats aangebracht
o
Bij aankomst op de kamer direct controle punctieplaats
o
Indien geen pulsaties drukverband losser maken
o
2 uren bedrust
o
Monitoring en telemetrie hartritme
o
De arm gedurende 12 uren niet plooien
o
De patiënt moet min. 1.5l water drinken
o
Het verband de volgende dag verwijderen en vervangen dooreen Opsite® verband
o
De hechtingen worden na 10 dagen verwijderd door de huisarts
o
BD en polscontrole om de 2u
o
Urinaal aanreiken
o
Eventueel na stenting Ticlid® of Plavix® opstarten op voorschrift arts
HARTCATHERISATIE
31
o
Drinkbeker met water aanreiken (de patiënt moet min. 1.5l water drinken om de
contraststof versnel uit het lichaam te verwijderen)
o
Eventueel maaltijden voorsnijden en smeren
o
E.K.G. nemen en vergelijken met EK.G, pré P.T.C.A.
o
Enzymebepalingen 6u en 12u na de procedure
19. Weten wat een coronaire stent is en de verpleegkundige aandachtspunten kennen bij de
voorbereiding en de nazorg van deze patiënten.
Sinds de ontwikkeling van endocoronaire prothesen of stents is de toepassing ervan alleen
maar sterk toegenomen. De techniek is dezelfde als bij een PTCA, maar op de ballon is een
stent gefixeerd, die ter hoogte van de vernauwing in de kransslagader opgeblazen wordt. De
metalen structuur van de prothese stabiliseert de resten van de atheromateuze plaque, die
het gevolg zijn van de dilatatie. Dit vermindert het gevaar voor coronaire occlusie. Reocclusie van de coronaire arterie na het plaatsen vaneen metalen stent komt echter nog
steeds voorin 10 tot 30 percent van de gevallen. Wanneer een stent in een arterie is
ingebracht zal er een natuurlijke reactie op de stent plaatsvinden. Het bloedvat maakt een
nieuwe laag cellen aan die uiteindelijk de ganse stent zullen bedekken. Deze nieuwe
weefsellaag, die het resultaat van een natuurlijk proces is, kan op termijn te dik worden en de
doorgankelijkheid van de stent in het gedrang brengen met een vermindering van de
bloedfJow als gevolg (restenosis).
Om dit proces van restenosis te voorkomen heeft de medische industrie 'drug-eluting' stents
ontwikkeld. Een drug-eluiting stent heeft dezelfde constructie en eigenschappen van een
'gewone' metalen stent. Het grote verschil is dat de drug- eluting stent met een coating van
polymeren (chemische stof) is bedekt die een stof (drug) vrijgeeft om de restenosis te
voorkomen. De drug die vrijkomt heeft de eigenschap om de aanmaak en vermenigvuldiging
van de bloedvatwandcellen te verminderen of voorkomen. Er zijn meerdere stoffen of drugs
die deze eigenschap hebben en kunnen toegepast worden. De drug-eluting stents blijken in
vergelijking met de klassieke ongecoate metalen stents een beduidend lagere frequentie van
herhaalde ingrepen vanwege verstopte slagaders (restenose) te vertonen bij patiënten met
een coronaire hartziekte.
Direct na de procedure zal de verpleegkundige frequent de hemodynamische situatie
moeten controleren (bloeddruk, pulsaties, kleur en temperatuur van de benen) en moet
zij de patiënt vragen of er geen klachten zijn van pijn in de buikholte of pijn in de rug.
Deze laatstgenoemde klachten kunnen namelijk signalen zijn van een arteriële bloeding
door beschadiging van een arterieel bloedvat tijdens de PTCA-procedure. De dissectie
kan leiden tot een arteriële bloeding, waardoor de bloeddruk daalt. Ook kan er een
dissectie optreden in het coronair vat waar men heeft gedotterd; de patiënt kan dan weer
angina-pectorisklachten krijgen. In beide gevallen geldt dan ook dat de arts
HARTCATHERISATIE
32
gewaarschuwd wordt.
Verder zal de patiënt na de behandeling plat moeten liggen of in een houding tot 45
graden omhoog vanwege het in situ blijven van de arteriële en veneuze sheats in de lies
tot een aantal uren na de procedure. Dit wordt gedaan om bij reocclusie van het
coronairvat opnieuw in te kunnen grijpen. Om die reden blijven patiënten na de
procedure gedurende een vastgestelde tijdsperiode ook nuchter. Bij een bloeding
rondom de sheats moet in eerste instantie getracht worden deze te stelpen; anders
zullen de sheats verwijderd moeten worden en krijgt de patiënt een drukverband
aangelegd. Controle van de punctiewond en het meten van de omtrek van het been is
nodig om tijdig een bloeding te signaleren. In tweede instantie kan een controle volgen
van met name hemoglobine, hematocriet en/of trombocyten.
Vermindering van de doorbloeding kan duiden op thrombusvorming of een te strak
drukverband. Thrombusvorming kan alleen operatief worden behandeld. Bij vermindering
of wegblijven van de pulsaties of verandering in de kleur en temperatuur van het been
dient de arts gewaarschuwd te worden.
20. De verpleegkundige aandachtspunten bij het gebruik van het pusher systeem kunnen
benoemen.
Voor het verwijderen van de sheat wordt aan de patiënt gevraagd om op de rand
van het bed te gaan liggen. Vervolgens wordt de punctieplaats ontsmet met HAC
3.5% en verwijderd men de hechtingsdraad met een stitch cutter. De punctieplaats
moet minimum een 20 tot 30 tal minuten worden afgedrukt. Het afdrukken kan
manueel gebeuren of door middel van een pusher of compressietoestel.
Eerst worden de pulsaties aan de voet en aan de lies gecontroleerd om de locatie
van de slagader te bepalen. Vervolgens plaatst men de pusher op de pulsatieplaats
net boven de punctieplaats. Terwijl de pusher goed wordt aangedrukt wordt de
sheath verwijderd en blijft de pusher proximaal op de punctieplaats drukken.
Om de 15 minuten wordt de druk van de pusher telkens verminderden controleert
men de pulsaties temperatuur en kleur van de voet. Als de tijd verstreken is wordt de
pusher losgemaakt zodat er geen mechanische druk meer is. Er wordt na het
verwijderen van de pusher nog 5 tot 10 minuten manueel afgedrukt totdat het
bloedvat gecoaguleerd is.
Om zeker te zijn dat het bloedvat dicht is vraagt de verpleegkundige aan de patiënt
om nog even te hoesten. Indien er bij deze drukverhoging geen bloedverlies is wordt
het bloedvat als gesloten beschouwd. Vervolgens wordt de punctieplaats ontsmet,
steriel afgedekt en wordt er een drukverband aangelegd (cijfer 8 verband met een
drukrol).
Het is belangrijk om de patiënt in te lichten dat het gepuncteerde been goed gestrekt
HARTCATHERISATIE
33
moet blijven om hematoomvorming tegen te gaan. Het niet-gepuncteerde been mag
vrij bewogen worden. Na het aanleggen van het 8-vormig drukverband worden 8
uren platte rust voorgeschreven. Het hoofd van de patiënt mag niet hoger zijn dan
40°, zelfs niet om te eten (verhoogde druk op de punctieplaats met een grotere kans
op bloedingen). Als verpleegkundige is het dan ook belangrijk om patiënten te
helpen bij het eten of urineren om te vermijden dat hij/zij uit de voorgeschreven
houding komt.
Na de 8 uren platte bedrust mag de patiënt even opstaan om naar het toilet te gaan
of even rond te wandelen. Dit eerste opstaan gebeurt best steeds onder begeleiding
van een verpleegkundige. Door de orthostatische hypotensie kan de patiënt duizelig
zijn waardoor de kans op vallen groot is.
21. De verpleegkundige aandachtspunten bij het gebruik van het femoraal druksysteem kunnen
benoemen.
Een goede observatie van de patiënt is ook bij het
gebruik van het femoraal druksysteem een absolute
noodzaak. Er kunnen zich steeds complicaties
voordoen die onmiddellijk verpleegkundige handelen
vereisen. Voorbeelden van complicaties zijn:
huidnecrose door een te hoge druk, blaarvorming van
de huid door het aanbrengen van het systeem opeen
vochtige huid met huidverweking als gevolg, drukletsels van de zenuwen, ontstaan van
trombosen in de arteria of vena femoralis, bloeding en hematoomvorming bij foute plaatsing
van het systeem ...
Patiënten met stollingsstoornissen en hoge bloeddruk vergen bijkomende aandacht
en een verlengde afdruktijd.
Observatie van de doorbloeding van het lidmaat waarin de punctie werd uitgevoerd is steeds
noodzakelijk. Perifere pulsaties worden gepalpeerd ter hoogte van de arteria dorsalis pedis of
de arteria tibialis posterior. Indien er geen pulsaties voelbaar zijn is het aangewezen om de
bloedflow te lokaliseren met een dopplertoestel. Wanneer het druksysteem geplaatst is en er
geen pulsaties meer voelbaar zijn is het systeem juist geplaatst. De druk in de bol moet dan
verminderd worden zodat er wel nog pulsaties voelbaar zijn in de voet maar geen bloeding is
ter hoogte van de punctieplaats. Het vinden van dit evenwicht is belangrijk omdat de
bevloeiing van het been niet belemmerd mag worden. Wanneer de pulsaties meer dan 3
minuten afwezig zijn in het been zal de patiënt hiervan pijn en tintelingen ondervinden.
De insteekplaats wordt steeds gecontroleerd op zwelling en verkleuring. Ook wordt er door
middel van palpatie rond de insteekplaats nagegaan of er een· hematoom aanwezig is.
Wanneer er een hematoom aanwezig is voelt men een verharde schijf onder de huid.
HARTCATHERISATIE
34
Deze verharde schijf moet met een pen afgetekend worden zodat men kan controleren of
het hematoom groter wordt.
De duur van de aanwezigheid van het druksysteem is afhankelijk van meerdere. factoren
zoals de stollingstesten, bloedruk, maat van de introducer, protocol dat op de afdeling van
toepassing is ...
22. Het doel van closure devices kunnen benoemen.
Closure devices zijn mechanismen die gebruikt worden op het catlab, specifiek voor het
sluiten van prikplaatsen van de arteria femoralis (vb. bij een PTCA) van 6 tot 8 french
katheters.
Na het verwijderen van de arteriële sheat die zich in de arteria femoralis bevindt wordt tot
nu toe manuele compressie of een femoraal druksysteem toegepast om hemostase te
bekomen. Het nadeel van deze systemen is dat de patiënt, als de hemostase bereikt is,
gedurende 8 uren bedrust krijgt met een cijfer 8 verband t.h.v. de lies. Uiteraard is dit geen
comfortabele situatie voor de patiënt.
De closure devices werden ontwikkeld om dit probleem op te lossen. Er zijn verschillende
closure devices op de markt. Veel gebruikte devices zijn: Angioseal® (St.-Jude Medical)
en Starclose® (Abbott).
Het voordeel van deze systemen is dat de patiënt sneller kan ontslagen worden uit het
ziekenhuis. De patiënt is ook sneller mobiel t.o.v. de mechanische druksystemen. Een ander
klinisch voordeel is de bewezen betrouwbare hemostase die bekomen wordt.
Het zijn potentieel kostenbesparende systemen wegens de verhoogde productiviteit van de
verpleegkundigen, minder overuren ...
Closure Devices zoals het Angioseal mogen enkel gebruikt worden door een arts met een
licentie of door ander (vb. verpleegkundigen) speciaal opgeleid personeel.
HARTCATHERISATIE
35
5.9.3 Casus
Casus 1
Modulecasus 1: polytraumapatiënt na een zwaar verkeersongeval. De voorgeschiedenis van
deze patiënt is relevant voor dit hoofdstuk.
Casus 2
Modulecasus 2: patiënt opgenomen na een CABG.
5.9.4 Studiemateriaal
Verplicht studiemateriaaJ

Lowette, P. (2007) , Verpleqinq van patiënten met cardiovasculaire aandoeninqen',
Hasselt. KHLim departement gezondheidszorg.

Van den Brink, G.T.W. (2003). Leerboek Intensive care verpleeqkunde deel I. Utrecht:
Elsevier/Tijdstroom.
5.9.5 Studietips
De student formuleert de concrete leerdoelen in vraagvorm en controleert of hij op iedere
vraag een antwoord kan geven. Tijdens de werkcolleges kunnen onduidelijkheden worden
besproken, toegelicht en bijgestuurd.
Vervolgens probeert de student vanuit deze theoretische basiskennis een antwoord te
vinden op enkele voorbeelden van casusgerelateerde vragen zoals vermeld onder zelftoets.
HARTCATHERISATIE
36
5.9.6 Zelftoets
Reproductieve kennisvragen kan de student eenvoudig afleiden uit de concrete doelstellingen.
Hieronder volgen enkele voorbeelden van casusgerelateerde vragen:
1. Wat is een PTCA?
2. Welke indicaties voor de PTCA kun je uit de casus afleiden voor de heer J.P.?
3. Wat is een CAG?
4. Als jij als verpleegkundige de heer J.P. moet voorbereiden op de CAG, welke interventies zou
je dan moeten stellen?
5. Stel dat bij de heer J.P. tijdens zijn verblijf op de afdeling intensieve zorgen een Swan-Ganz
katheter zou worden ingebracht om zijn haemodynamische functies te bewaken. Bij de
interpretatie van de drukken die je op de monitor zou aflezen moet je als verpleegkundige
bewust zijn van het feit dat de drukken niet de reële drukken zijn die in het hart gemeten
worden. Welke reden kan je vanuit de casus aangeven dat de waarden afwijken van de reële
waarden?
HARTCATHERISATIE
37
Download