Scriptie Hedge Accounting compleet

advertisement
Tilburg University
Masterscriptie Fiscale Economie
Augustus 2014
Samenhangende waardering van hedge posities
Naam: M.A.M. van den Dungen
ANR: 635433
Examencommissie:
prof. dr. P.H.J. Essers
mr. S.M.H. Dusarduijn
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding ...................................................................................................... - 1 1.1 Aanleiding van het onderzoek .................................................................................. - 1 1.2 Afbakening van het onderzoek ................................................................................. - 1 1.3 Probleemstelling ...................................................................................................... - 2 1.4 Plan van aanpak ...................................................................................................... - 2 Hoofdstuk 2 Financiële risico’s en derivaten ................................................................ - 3 2.1 Inleiding ................................................................................................................... - 3 2.2 Wisselkoersrisico ..................................................................................................... - 3 2.2.1 Inleiding ............................................................................................................. - 3 2.2.2 Transactierisico ................................................................................................. - 3 2.2.3 Structureel risico ................................................................................................ - 4 2.2.4 Translatierisico .................................................................................................. - 4 2.3 Prijsrisico ................................................................................................................. - 4 2.4 Renterisico ............................................................................................................... - 5 2.5 Financiële derivaten ................................................................................................. - 5 2.5.1 Inleiding ............................................................................................................. - 5 2.5.2 Met financiële derivaten verbonden risico’s ....................................................... - 6 2.5.3 Termijncontracten .............................................................................................. - 8 2.5.4 Opties .............................................................................................................. - 10 2.5.5 Swaps ............................................................................................................. - 12 2.6 Conclusie ............................................................................................................... - 15 Hoofdstuk 3 Commerciële regeling inzake hedge accounting ................................... - 17 3.1 Inleiding IFRS ........................................................................................................ - 17 3.2 Grondbeginselen en kwalitatieve kenmerken ......................................................... - 18 3.3 Commerciële waardering ....................................................................................... - 18 3.3.1 Inleiding ........................................................................................................... - 18 3.3.2 Voorwaarden ................................................................................................... - 20 3.3.3 Methoden ........................................................................................................ - 22 3.4 Conclusie ............................................................................................................... - 28 3.5 IFRS 9.................................................................................................................... - 29 3.5.1 Inleiding ........................................................................................................... - 29 3.5.2 Wijzigingen ...................................................................................................... - 29 3.5.3 Conclusie......................................................................................................... - 33 Hoofdstuk 4 Fiscale regeling inzake samenhangende waardering............................ - 34 -
4.1 Goed koopmansgebruik ......................................................................................... - 34 4.2 Hedge arrest .......................................................................................................... - 36 4.3 Optiehedge-arrest .................................................................................................. - 41 4.4 Cacaobonen arrest ................................................................................................ - 45 4.5 Marketmaker arrest ................................................................................................ - 49 4.6 Openstaande vraagstukken ................................................................................... - 54 4.6.1 Hedging door middel van opties ...................................................................... - 54 4.6.2 Vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer ................................................................. - 56 4.6.3 Interest rate hedges ......................................................................................... - 57 4.7 Conclusie ............................................................................................................... - 59 Hoofdstuk 5 Samenhangende waardering versus hedge accounting ....................... - 62 5.1 Inleiding ................................................................................................................. - 62 5.2 Vergelijking fiscale- versus commerciële regeling .................................................. - 63 5.2.1 Vereiste correlatie............................................................................................ - 63 5.2.2 Eis van samenhang ......................................................................................... - 64 5.2.3 Toepassing en beëindiging .............................................................................. - 64 5.2.4 Ineffectiviteit .................................................................................................... - 66 5.2.5 IFRS 9 ............................................................................................................. - 67 5.3 Verbeterpunten fiscale regeling .............................................................................. - 67 5.3.1 Eis van samenhang ......................................................................................... - 67 5.3.2 Te verwachten correlatie ................................................................................. - 69 5.3.3 Bandbreedte .................................................................................................... - 70 5.3.4 Aansluiting met commerciële regeling ............................................................. - 72 5.4 Conclusie ............................................................................................................... - 74 Hoofdstuk 6 Conclusie .................................................................................................. - 76 Literatuurlijst ................................................................................................................. - 79 -
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding van het onderzoek
In beginsel staat de waardering van een actiefpost los van de waardering van een
passiefpost. Dit is echter anders indien sprake is van correlatie tussen beide posten. Deze
correlatie is aanwezig bij hedging. Hedging is het afdekken van financiële risico’s door middel
van financiële instrumenten. Ondernemingen gebruiken hedging om zich te beschermen
tegen ongewenste financiële risico’s die de markt voortbrengt. Indien een onderneming een
vordering heeft in een buitenlandse valuta, dan loopt deze onderneming een zogenaamd
wisselkoersrisico. Indien immers de buitenlandse valuta in waarde daalt dan daalt de waarde
van de vordering. Dit resulteert in een verlies op de vordering. Indien de onderneming (voor
een gelijk bedrag als de vordering) een schuld aangaat in dezelfde buitenlandse valuta, dan
zal deze schuld als gevolg van de waardedaling van de valuta ook dalen. Dit resulteert dus in
een winst op de schuld. Tegenover het verlies dat voortvloeit uit de waardedaling van de
vordering staat dan een winst die voortvloeit uit de waardedaling van de schuld. Op deze
wijze kan de onderneming zich indekken tegen het wisselkoersrisico op de vordering.
Hedging is voor ondernemingen dus een mogelijkheid om hun financiële risico’s te beperken.
De waardering van beide vermogensbestanddelen levert fiscaal echter problemen op. Indien
de waardering immers niet in samenhang plaatsvindt, kan dit oneigenlijk gebruik in de hand
werken. Op basis van goed koopmansgebruik kunnen verliezen reeds genomen worden
wanneer deze te verwachten zijn en kan winstneming uitgesteld worden tot het moment van
daadwerkelijke realisatie. In bovenstaand voorbeeld kan het verlies op de vordering dus
reeds genomen worden op het moment dat de waarde van de valuta daalt, de winst op de
schuld hoeft echter pas in aanmerking genomen te worden bij afwikkeling van de schuld. Van
specifieke fiscale wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is nog geen sprake. De
beginselen van goed koopmansgebruik komen, zoals beschreven, te kort.
De Hoge Raad onderkent dit probleem en heeft in het laatste decennium in een aantal
arresten een fiscale regeling tot stand gebracht. Het aantal arresten is echter slechts beperkt
en de regeling is nog verre van uitgekristalliseerd. In de commerciële verslaggevingsregeling
International Financial Reporting Standards (IFRS) kent men echter al geruime tijd een
methode inzake de boekhoudkundige omgang met hedging. In de fiscale jurisprudentie wordt
deels bij deze methode aangesloten. Mijn onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre de
fiscale jurisprudentie inzake hedging aansluit bij de commerciële verslaggevingsregeling
IFRS en of een verdere integratie met IFRS inzake de behandeling van hedging vanuit
fiscaal oogpunt gewenst is. Tevens behandel ik aan de hand van de beginselen van goed
koopmansgebruik de zwakke punten van de fiscale regeling inzake de samenhangende
waardering van hedge posities en draag ik mogelijke verbeterpunten aan.
1.2 Afbakening van het onderzoek
Het onderzoek beperkt zich tot de samenhangende waardering van actief- en passiefposten
indien sprake is van de afdekking van financiële risico’s. De zogenaamde global hedges
blijven hierbij buiten beschouwing. Wat betreft de te behandelen financiële risico’s beperk ik
me tot wisselkoersrisico’s, prijsrisico’s en renterisico’s. De behandeling van de financiële
instrumenten die gebruikt worden door ondernemingen om zich in te dekken tegen financiële
risico’s zullen beperkt blijven tot futures, forwards, opties en swaps. De vergelijking met de
commerciële regeling zal beperkt blijven tot de verslaggevingsregeling IFRS. Ten slotte ga ik
niet in op het vraagstuk of ongerealiseerde winsten en verliezen die zien op de afgedekte
-1-
positie voorafgaand aan de toepassing van samenhangende waardering gerealiseerd
moeten worden.
1.3 Probleemstelling
Wat zijn met het oog op de beginselen van goed koopmansgebruik de verbeterpunten van de
fiscale regeling inzake de samenhangende waardering van hedge posities, en is een verdere
integratie met de commerciële regeling (om specifiek te zijn IFRS) vanuit fiscaal optiek
gewenst?
1.4 Plan van aanpak
Hoofdstuk 1 betreft de inleiding van het onderzoek. Hierin verantwoord ik de aanleiding van
het onderzoek, de probleemstelling en het plan van aanpak. In de aanleiding van het
onderzoek zal het fiscale probleem weergegeven worden waarop het onderzoek gericht is.
Hoofdstuk 2 betreft een inzicht in het begrip hedging. De financiële risico’s die men met
behulp van hedging wil voorkomen zullen kort aan bod komen. Ik beperk mijn onderzoek
enkel tot wisselkoersrisico’s, prijsrisico’s en renterisico’s nu deze financiële risico’s van
toepassing zijn in de arresten inzake samenhangende waardering. Nadat duidelijk is waarom
hedging wordt toegepast zal ik kort de belangrijkste instrumenten beschrijven die gebruikt
worden om de vermelde financiële risico’s af te dekken. De beschreven instrumenten worden
ook weer beperkt tot de instrumenten die van toepassing zijn in de arresten inzake
samenhangende waardering, namelijk: opties, futures, swaps en forwards.
Hoofdstuk 3 betreft een beschrijving van de International Financial Reporting Standards
(IFRS). Na een korte inleiding behandel ik de beginselen die ten grondslag liggen aan IFRS.
Vervolgens zal ik behandelen wat de vereisten zijn voor toepassing van hedge accounting.
Nadat bekend is wanneer hedge accounting kan worden toegepast zet ik de methoden
uiteen die gehanteerd worden voor toepassing van hedge accounting. Ik sluit dit hoofdstuk af
met de nieuwe IFRS 9 richtlijn inzake hedge accounting.
Hoofdstuk 4 beschrijft de fiscale behandeling van hedge accounting, oftewel
samenhangende waardering. De samenhangende waardering van vermogensbestanddelen
valt onder de winstbepaling van het goed koopmansgebruik. Na een korte inleiding in het
begrip goed koopmansgebruik behandel ik de beginselen die ten grondslag liggen aan goed
koopmansgebruik. De fiscale regeling inzake hedge accounting is tot stand gekomen aan de
hand van het hedge arrest, optiehedge-arrest en het cacaobonen arrest. Naast deze arresten
zal ook het recente marketmaker arrest behandeld worden. Door middel van deze arresten
formuleer ik de regeling inzake samenhangende waardering. Tevens behandel ik de nog
openstaande vraagstukken die voortvloeien uit de genoemde arresten.
Hoofdstuk 5 betreft een vergelijking tussen de fiscale regeling inzake samenhangende
waardering en de commerciële regeling inzake hedge accounting. Door middel van deze
vergelijking zal ik beantwoorden of een verdere integratie van de commerciële regeling en de
fiscale regeling vanuit fiscaal optiek gewenst is. Tevens zal ik door middel van het
blootleggen van de kritiekpunten op de huidige fiscale regeling mijn verbeterpunten aan het
licht brengen.
Hoofdstuk 6 betreft de conclusie van mijn onderzoek waarin ik de probleemstelling
beantwoord.
-2-
Hoofdstuk 2 Financiële risico’s en derivaten
2.1 Inleiding
Risico’s zijn inherent aan ondernemen. Het beheren van risico’s is dan ook een belangrijk
onderdeel van het ondernemingsbeleid. Het is immers ongewenst dat bepaalde risico’s de
bedrijfsactiviteiten dan wel de financiële resultaten beïnvloeden. Vandaar het belang om
deze risico’s te beperken. Financiële risico’s zijn door middel van financiële instrumenten te
beperken, dit noemt men hedgen.
Tot de financiële risico’s behoort onder andere het marktrisico. Het marktrisico is het risico op
negatieve resultaten door fluctuaties van financiële variabelen zoals wisselkoersen,
rentepercentages en prijzen.1 Het marktrisico bestaat uit het wisselkoersrisico, het prijsrisico
en het renterisico.2
2.2 Wisselkoersrisico
2.2.1 Inleiding
Wisselkoersen fluctueren en nemen voor ondernemingen die transacties uitvoeren in
meerdere valuta’s dus grote risico’s met zich mee. De mate waarin een onderneming
onderhevig is aan het wisselkoersrisico is enerzijds afhankelijk van de mate waarin een
onderneming bloot wordt gesteld aan wisselkoersfluctuaties (ook wel ‘valuta exposure’
genoemd 3 ) en anderzijds van de vraag in hoeverre de wisselkoersen aan veranderingen
onderhevig zijn.
Wisselkoersen worden gedreven door een mix van krachten, waaronder het saldo op de
handelsbalans, de hoogte van de staatsschuld en de verwachte groei en inflatie. Maar de
grootste drijvende kracht achter de wisselkoersen is de rente. Immers hoe lager de
(verwachte) rente in een land hoe minder kapitaal door dit land wordt aangetrokken en des te
lager de waarde van de nationale valuta.
Het wisselkoersrisico is te onderscheiden in het transactierisico, het structureel risico en het
translatierisico.4
2.2.2 Transactierisico
Een onderneming loopt een transactierisico indien gehandeld wordt in een buitenlandse
valuta en het tijdstip van het aangaan van de overeenkomst niet overeenkomt met het tijdstip
van de betaling. 5 Stel dat een onderneming in Nederland gevestigd is, en alle
bedrijfsactiviteiten in Nederland plaatsvinden. De onderneming koopt goederen in dollars en
men komt overeen dat een deel van het aankoopbedrag direct als aanbetaling betaald dient
te worden en het overige deel van het aankoopbedrag pas bij levering betaald dient te
worden. In dat geval loopt de onderneming een wisselkoersrisico over het bij levering te
betalen bedrag. De wisselkoers van de euro ten opzichte van de dollar is namelijk op het
moment van de aanbetaling bekend. De koers van de dollar kan echter op het moment van
levering gestegen zijn waardoor de kosten (in euro’s) meer bedragen dan vooraf was
ingecalculeerd. De onderneming loopt in dat geval een transactierisico. De opbrengsten
1
Dun & Bradstreet 2008, blz. 15.
A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen 2009, blz. 359.
3
H.J. Ots 2005, blz. 176.
4
Dun & Bradstreet 2008, blz. 22.
5
Dun & Bradstreet 2008, blz. 22.
2
-3-
en/of de kosten van een onderneming worden in negatieve of positieve zin beïnvloed door
het transactierisico. Het transactierisico ziet op individuele transacties in buitenlandse valuta.
De mate van valuta exposure is in dat geval te beïnvloeden door het al dan niet aangaan van
transacties in buitenlandse valuta.
2.2.3 Structureel risico
Indien het wisselkoersrisico niet slechts afhankelijk is van individuele transacties maar de
onderneming structureel een wisselkoersrisico loopt, spreekt men van het structureel risico of
economisch risico.6 In dat geval is de valuta exposure van de onderneming in beginsel groot.
De onderneming ontkomt door de structuur van de bedrijfsactiviteiten niet aan import en/of
export in een buitenlandse valuta. Een goed voorbeeld was de situatie van Fokker. Het in
Nederlands gevestigde Fokker liep een transactierisico doordat de vliegtuigen verkocht
werden in dollars. De vestiging van Fokker in Nederland leidde er echter ook toe dat de door
Fokker gemaakte kosten grotendeels in guldens betaald werden.7 De door Fokker gekozen
bedrijfsstructuur leidde aldus tot structurele wisselkoersrisico’s.
2.2.4 Translatierisico
Indien een investering in buitenlandse valuta tot de activa of passiva van een onderneming
behoort zal dit tot een translatierisico leiden. De investering wordt aangekocht in een
buitenlandse valuta maar zal voor de rapportage moeten worden omgerekend naar de
binnenlandse valuta. Op deze wijze kan een investering dus tegen een bepaalde wisselkoers
op de balans staan terwijl de actuele wisselkoers en daarmee ook de waarde van de
investering hoger of lager is. Het translatierisico vloeit aldus voort uit de omrekening van een
balanspost in een buitenlandse valuta naar de in de rapportage gebruikte valuta.8 Bij een
translatierisico is sprake van een wisselkoersrisico op de balans van een onderneming. Het
risico is beperkt tot de rapportage, en heeft dus (nog) geen gevolgen voor de kasstromen
van de onderneming.
2.3 Prijsrisico
Indien een product wordt verhandeld op een vrije markt zal de prijs van dit product
afhankelijk zijn van de vraag naar het product en het aanbod van het product. De verkoper
wil een zo een hoog mogelijke prijs ontvangen voor zijn product. De koper daarentegen wil
een zo een laag mogelijke prijs betalen voor het product. Door continue wijzigingen in vraag
en aanbod zal de prijs van een product aan wijzigingen onderhevig zijn. Een verkoper die in
de toekomst zijn product wil verkopen zal zich bezig houden met een eventuele verlaging
van de prijs en dus een vermindering van de winst op de desbetreffende transactie. Voor de
koper is een stijging van de prijs niet wenselijk. Prijsrisico´s zijn aldus ongewenste fluctuaties
van prijzen van producten.9
Het prijsrisico kan betrekking hebben op vele producten. Zo betreft het ‘commodity’ risico
grondstoffen en bulkgoederen. Een onderneming die ingekochte goederen op voorraad
houdt zal het risico lopen dat de actuele prijs van de ingekochte goederen lager is dan de
prijs waarvoor de goederen zijn ingekocht. Indien de onderneming deze goederen gaat
exploiteren door productie of handel is de inkoopwaarde van de verkopen aldus te hoog in
vergelijking met de actuele marktwaarde. De onderneming produceert of handelt in dat geval
6
Dun & Bradstreet 2008, blz. 23.
E.J. Wiebes en C. van Dijk 1993, blz. 68.
8
Dun & Bradstreet 2008, blz. 22.
9
Dun & Bradstreet 2008, blz. 15.
7
-4-
met te dure goederen. Het prijsrisico kan tevens bestaan bij financiële producten, dit noemt
men het ‘equity’ risico. Zo loopt een persoon die aandelen in een onderneming bezit het
risico dat de waarde van de aandelen daalt, resulterend in een verlies ten tijde van verkoop.
2.4 Renterisico
Het inlenen en uitlenen van geld geschiedt tegen een bepaalde prijs. Deze prijs is de rente.
De rente is onder andere afhankelijk van de vraag naar geld en het aanbod van geld. De
vraag naar geld en het aanbod van geld is afhankelijk van de huidige economische situatie,
de verwachte toekomstige economische situatie en de mate waarin de overheid zich als
geldlener op de markt begeeft. Een andere factor die van invloed is op de hoogte van de
rente is het monetaire beleid van een centrale bank of natie.10
Het renterisico speelt zowel bij variabele- als vaste rentepercentages. Een simpel voorbeeld
van het renterisico is de onderneming die tegen een variabel tarief een lening aangaat. De
rente kan immers stijgen, waardoor de onderneming meer rentelasten verschuldigd is dan
vooraf ingecalculeerd was. Hetzelfde geldt voor de onderneming die tegen een variabel tarief
een lening verstrekt. Als gevolg van fluctuaties van de rente is het mogelijk dat deze
onderneming immers minder rentebaten ontvangt dan was ingecalculeerd. Bij een variabel
rentepercentage heeft het renterisico aldus direct gevolgen voor de kasstromen, resulterend
in hogere kosten of lagere inkomsten.11
Indien sprake is van een vast rentepercentage hebben rentefluctuaties niet direct invloed op
de kasstromen. Indirect speelt het renterisico dan echter wel een rol. Stel dat een persoon in
het bezit is van een obligatie. Een obligatielening is een lange termijnlening met een vast
rentepercentage. Indien de actuele rente stijgt, zal de vaste rente op nieuw uit te geven
obligaties ook stijgen. Hierdoor zijn reeds uitstaande obligatieleningen minder aantrekkelijk
en de waarde van deze leningen zal dus dalen. Indien de obligatielening tot de
expiratiedatum wordt aangehouden dan is het renterisico niet van invloed op het
koersresultaat, aangezien de nominale inleg dan wordt terugbetaald. Indien de
obligatielening echter tussentijds wordt verkocht bestaat het risico dat er, als gevolg van het
renterisico, een koersverlies wordt geleden. Bij een vast rentepercentage zal het renterisico,
door de stijging/daling van de waarde van de investering, pas bij aankoop/verkoop van
invloed zijn op de kasstromen.12
2.5 Financiële derivaten
2.5.1 Inleiding
Naar aanleiding van een groeiende vraag naar de beperking van renterisico’s ontwikkelden
de ‘commodity exchanges’ 13 nieuwe financiële producten die we hedendaags kennen als
financiële derivaten. ‘Futures’14 werden al sinds zeer lange tijd gebruikt om de prijsrisico’s
van goederen te beperken, deze futures zijn onder andere terug te voeren naar de handel in
tulpenbollen in Nederland in de 17de eeuw.15 Men realiseerde zich dat wijziging van deze
futures in producten waarbij de waarde afhankelijk is van eerder uitgegeven financiële
instrumenten (bijvoorbeeld aandelen of obligaties), zou resulteren in nieuwe producten
10
B. Coyle 2000, blz. 24.
B. Coyle 2000, blz. 5.
12
B. Coyle 2000, blz. 5.
13
Handelshuizen in grondstoffen en bulkgoederen.
14
Overeenkomst waarbij de verkoper een bepaald goed levert aan de koper op een bepaalde datum
in de toekomst tegen een vooraf afgesproken prijs.
15
R.M. Stulz, The Milken Institute Review, Third Quarter 2005, blz 24.
11
-5-
waarmee ook andere financiële risico’s beperkt zouden kunnen worden. Op deze wijze
ontstonden in 1975 de financiële derivaten.16
Het Engelse woord ‘derivative’ betekent, vertaald in het Nederlands, ‘afleiding’ of ‘afgeleide’.
Een derivaat is dan ook een financieel product wiens waarde wordt afgeleid van andere
(financiële) producten, oftewel: “a financial instrument whose value depends on (or derives
from) the values of other, more basic, underlying variables”17. De onderliggende variabelen
van derivaten kunnen onder andere rente, valuta, aandelen, obligaties en ‘commodities’18
betreffen. Zo zijn aandelenopties derivaten met de prijs van bepaalde aandelen als
onderliggende variabele. Derivaten kunnen afhankelijk zijn van nagenoeg alle variabelen,
variërend van de prijs van varkens tot de hoeveelheid sneeuw die valt in een bepaald skioord.19
Financiële derivaten zijn te onderscheiden in termijncontracten, opties en swaps. Deze
derivaten zijn voor ondernemingen geschikte instrumenten om de eerder vermelde financiële
risico’s te beperken. Dit noemt men hedging. Hedging kan op verscheidende wijzen
plaatsvinden maar uiteindelijk komt het er op neer dat een gelijke maar tegenovergestelde
positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie die men wil hedgen. Het risico dat
verband houdt met het innemen van een positie wordt op deze wijze geneutraliseerd door
het risico van de tegenovergestelde positie. 20 Indien een risico voor honderd procent
geneutraliseerd wordt spreekt men van een ‘perfect hedge’. 21 Indien een exact
tegengestelde positie echter niet mogelijk is omdat er geen derivaten verhandeld worden in
de financiële producten of commodities die men wil hedgen is een perfect hedge niet
mogelijk. Een combinatie van derivaten in producten die een soortgelijk prijsniveau kennen
als het te hedgen product behoort in dat geval tot de mogelijkheden om alsnog een perfect
hedge te benaderen.
2.5.2 Met financiële derivaten verbonden risico’s
Als hedge instrumenten zijn derivaten buitengewoon nuttig, derivaten brengen echter ook
grote gevaren met zich mee. Een voorbeeld is het bijna-faillissement waarin verzekeraar AIG
zich in 2008 bevond. De belangrijkste financiële instellingen mengden zich zowel als koper
als verkoper op de derivatenmarkt, waardoor deze instellingen veelal relatief kleine netto
posities hadden. AIG was daarentegen een zeer grote eenzijdige verkoper van derivaten,
resulterend in een netto verkooppositie van 372 miljard dollar in 2008.22 Dit leidde tot grote
verliezen. Een faillissement zou vele andere partijen in de problemen hebben gebracht en in
potentie voor de val van het gehele financiële systeem gezorgd kunnen hebben.23 Dit heeft
de Amerikaanse overheid doen besluiten om AIG door middel van kapitaalinjecties te
redden. Gezien dit voorbeeld is het niet vreemd dat Warren Buffet reeds in 2002 financiële
derivaten als “financial weapons of mass destruction” karakteriseerde. 24 Er is een aantal
grote kanttekeningen te plaatsten bij financiële derivaten.
16
F.S. Mishkin 2013, blz. 325-326.
J.C. Hull 2009, blz. 1.
18
Grondstoffen en bulkgoederen.
19
J.C. Hull 2009, blz. 1.
20
OECD, Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013, blz. 13.
21
J.C. Hull 2009, blz. 45.
22
J. Blom 2010, blz. 143.
23
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618.
24
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618.
17
-6-
Ten eerste kunnen derivaten door financiële instellingen gebruikt worden om hun ‘leverage’
te verhogen. 25 Dat wil zeggen dat deze instellingen een bedrag aan onderliggende
bezittingen kunnen hebben dat vele mate groter is dan het de hoeveelheid geld die ze
werkelijk aan die bezittingen (kunnen) besteden. Door het verhogen van hun leverage
kunnen de financiële instellingen grote financiële gokken nemen die ze niet kunnen dragen.
Deze gokken kunnen niet enkel tot de ondergang van de betreffende financiële instelling
leiden, maar tevens vele andere partijen in de problemen brengen. Hierbij moet gedacht
worden aan de tegenpartijen in de betreffende contracten. 26 Het eerder genoemde bijnafaillissement van AIG is een voorbeeld van een financiële instelling die grote gokken kon
nemen als gevolg van het, door middel van financiële derivaten, verhogen van de leverage.
Kortom, als een bepaalde financiële instelling grote posities inneemt op de markt voor
financiële derivaten dan leidt dit tot grote gevaren.
Het tweede gevaar schuilt in het gebrek aan toezicht en inzicht in de ‘over-the-counter’
handel in derivaten. Derivaten worden immers in grote mate rechtstreeks tussen partijen
verhandeld, ook wel over-the-counter handel genoemd. 27 Bij de handel van derivaten op de
beurs ziet de beurs erop toe dat de overeengekomen verplichtingen nagekomen worden. Dit
doet men veelal door middel van het eisen van onderpand in de vorm van een zogenaamde
marginverplichting. 28 Bij over-the-counter handel in derivaten worden echter veelal geen
zekerheden verstrekt ofwel te lage zekerheden verstrekt. 29 Het gebrek aan toezicht en
gestandaardiseerde contracten bij ‘over the counter’ handel leidt aldus tot het zogenaamde
tegenpartijrisico. Dit betreft het risico dat de tegenpartij in de overeenkomst verzaakt.30
Een derde gevaar is de gigantische omvang van de wereldwijde derivatenhandel en de
gebrekkige waarderingsmaatstaven. Ultimo 2012 bedroeg de nominale waarde van de totale
wereldwijde over-the-counter derivatenmarkt 632,579 biljoen dollar. 31 Ter vergelijking: de
waarde van het wereldwijde bruto binnenlandse product bedroeg in 2012 slechts 71,666
biljoen dollar. 32 De nominale waarde van derivaten is in vergelijking met het wereldwijde
bruto binnenlandse product dan ook niet reëel. Deze waarde is enkel gebaseerd op
wiskundige modellen, onderlinge afspraken en vertrouwen tussen de financiële instellingen.
Indien één factor in dit systeem verzaakt kan dit leiden tot rampzalige gevolgen voor de rest
van de financiële wereld.
Een vierde kanttekening heeft betrekking op de veelzijdigheid van financiële derivaten.
Derivaten kunnen immers gebruikt worden voor zowel hedging, speculatie als ‘arbitrage’33.
Het één kan echter al snel uitmonden in het ander. Een voorbeeld is het faillissement van
Barings Bank in 1995. Eén van de handelaren had een mandaat om in te spelen op arbitrage
mogelijkheden met betrekking tot bepaalde futures op de beurzen van Singapore en Osaka.
De handelswijze van de handelaar wijzigde na verloop van tijd echter van inspelen op
arbitrage mogelijkheden naar speculeren. Dit resulteerde in grote verliezen, en een poging
om deze verliezen te compenseren leidde tot nog grotere verliezen. Tegen de tijd dat Barings
25
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618.
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 618.
27
J.C. Hull 2009, blz. 2.
28
B.T.M. van der Wiel, Maandblad voor Vermogensrecht, 2010 nr. 6, blz. 150.
29
J. Kragt 2008, blz. 103.
30
J. Blom 2010, blz. 156.
31
Bank for International Settlements, http://www.bis.org/statistics/dt1920a.pdf
32
Wereldbank, http://www.worldbank.org/
33
Inspelen op (mogelijke) prijsverschillen op de markt.
26
-7-
Bank de activiteiten van de handelaar in de gaten kreeg waren de verliezen reeds te groot,
waardoor een faillissement onafwendbaar was. 34 Zoals bovenstaand voorbeeld weergeeft
schuilt het vierde gevaar van financiële derivaten in het veelzijdige karakter. Handelaren met
een mandaat om te hedgen of in te spelen op arbitrage mogelijkheden kunnen immers
bewust of onbewust gaan speculeren met financiële derivaten, wat kan resulteren in grote
verliezen.
Gezien bovenstaande risico’s die financiële derivaten met zich mee brengen is de vraag in
hoeverre financiële derivaten als oorzaak van de huidige kredietcrisis aangewezen kunnen
worden onvermijdelijk. Op deze vraag is echter geen eenduidig antwoord te geven. Volgens
Blom zijn financiële producten an sich niet de oorzaak van de huidige kredietcrisis. “De crisis
is ontstaan door het ondoorzichtige herverpakken van risico’s, waardoor het zicht op de
onderliggende risico’s en waar die uiteindelijk neerslaan werd bemoeilijkt, of zelfs
belemmerd” 35. Een verkeerde inschatting van de met financiële producten gepaard gaande
risico´s heeft volgens Blom36 wel bijgedragen aan de ernst van de crisis. Derhalve dienen
financiële derivaten met uiterste voorzichtigheid benaderd te worden. De gefingeerde
waardering, gebrekkig inzicht in de risico’s, gebrek aan toezicht, geautomatiseerde
processen en menselijk handelen zijn factoren die er toe kunnen leiden dat derivaten in de
toekomst wel dé grondslag zijn van een financiële crisis.
2.5.3 Termijncontracten
Een termijncontract is een overeenkomst waaruit voortvloeit dat op een vooraf
overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs een bepaald (financieel) product
gekocht/verkocht wordt. Termijncontracten zijn te onderscheiden in ‘forwards’ en ‘futures’.
Forwards
Een relatief simpele vorm van derivaten zijn forwards. Een ‘forward contract’ is een
overeenkomst om een bepaald (financieel) product te kopen/verkopen voor een vooraf
vastgestelde prijs op een vooraf overeengekomen tijdstip.37 De tegenhanger van een forward
contract is een ‘spot contract’. Een spot contract is een overeenkomst om een bepaald
(financieel) product direct tegen de actuele prijs te kopen/verkopen. 38
De partij die overeenkomt om een bepaald (financieel) product op een bepaald tijdstip voor
een bepaalde prijs te kopen neemt een zogenaamde ‘long position’ in. 39 De partij die
overeenkomt een bepaald (financieel) product op een bepaald tijdstip voor een bepaalde
prijs te verkopen neemt een zogenaamde ‘short position’ in. 40 De betaling van de
overeenkomst vindt pas plaats bij expiratie van het contract, oftewel op het moment dat het
contract afloopt en het (financiële) product geleverd dient te worden.
Bij de expiratie van het contract kan sprake zijn van een fysieke levering van het betreffende
(financiële) product, een ‘cash settlement’ behoort echter ook tot de mogelijkheden.41 Indien
men niet in het bezit wil komen van het betreffende (financiële) product dan is een cash
34
J.C. Hull 2009, blz. 45.
J. Blom 2010, blz. 152.
36
J. Blom 2010, blz. 151.
37
J.C. Hull 2009, blz. 3.
38
J.C. Hull 2009, blz. 3.
39
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 590.
40
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 590.
41
J.C. Hull 2009, blz. 34.
35
-8-
settlement de beste optie. In plaats van de daadwerkelijke overdacht van het (financiële)
product wordt bij een cash settlement het prijsverschil in valuta overgedragen. Stel dat
sprake is van een aandeelhouder die een long position inneemt op een forward contract op
een bepaald aandeel met een prijs van 50 euro. Bij expiratie van het contract bedraagt de
actuele marktprijs van het betreffende aandeel 55 euro. In beginsel zal de aandeelhouder
dan 50 euro moeten betalen aan de verkoper met als tegenprestatie de verkrijging van het
aandeel. Vervolgens wil de aandeelhouder het aandeel verkopen voor de actuele marktprijs
van 55 euro om zo een koerswinst van 5 euro te genereren. In deze situatie is een cash
settlement een betere optie. De aandeelhouder hoeft in dat geval geen 50 euro te betalen in
ruil voor een aandeel dat hij direct weer verkoopt. De verkoper zal dan enkel het prijsverschil
van 5 euro overdragen aan de aandeelhouder.
Forward contracts worden veelal gebruikt om valutarisico’s te beperken.42 Door middel van
een zogenaamd valutatermijncontract kan de toekomstige koers van een valuta vastgelegd
worden. Stel dat een Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar moet
betalen voor de inkoop van goederen bij een Amerikaanse onderneming. Op basis van de
huidige wisselkoers zal deze transactie de Nederlandse onderneming op dit moment
3.840.000 euro kosten. Na 6 maanden is de wisselkoers echter gewijzigd en op het moment
van betaling bedragen de kosten voor de goederen 3.860.000 euro. De kosten bedragen
aldus, als gevolg van het wisselkoersrisico, 20.000 euro meer dan was ingecalculeerd.
Als alternatief kan de Nederlandse onderneming een mogelijke waardedaling van de euro
ten opzichte van de dollar hedgen. De Nederlandse onderneming kan dan voor een
bepaalde prijs bij een bank een long position innemen op een forward contract van 6
maanden. Over 6 maanden moet de Nederlandse onderneming aldus 5.000.000 dollar bij de
bank aankopen voor een overeengekomen prijs. De bank zal deze prijs baseren op een
inschatting van de wisselkoers over 6 maanden. Stel dat deze overeengekomen prijs
3.850.000 euro bedraagt. De Nederlandse onderneming heeft dan de zekerheid dat de
inkoop van de goederen over 6 maanden 3.850.000 euro kost.
Indien deze Nederlandse onderneming goederen verkoopt aan een Amerikaanse
onderneming en het de Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar
ontvangt loopt de Nederlandse onderneming ook een wisselkoersrisico. De Nederlandse
onderneming kan dan een short position nemen op een forward contract van 6 maanden. De
forward houdt in dat de Nederlandse onderneming over 6 maanden 5.000.000 dollar
verkoopt voor een bepaald bedrag in euro’s. Op deze wijze verkrijgt de Nederlandse
onderneming zekerheid over het te ontvangen bedrag in euro’s.
Opgemerkt dient te worden dat indien een bedrijf kiest voor hedging het bedrijf slechter af
kan zijn dan indien niet gekozen wordt voor hedging.43 Indien immers in het bovenstaande
voorbeeld, waarbij de Nederlandse onderneming goederen importeert, na 6 maanden sprake
is van een wisselkoers van 0,76 euro voor 1 dollar dan moet na 6 maanden € 3.800.000
betaald worden voor de inkoop van de goederen. De keuze om niet te hedgen zou in dat
geval voordeliger hebben uitgepakt. Hedgen is aldus gericht op het beperken van risico’s, er
is echter geen garantie dat de keuze voor hedgen voordeliger uitpakt dan de keuze om niet
te hedgen.
42
43
J. Boersma en C. Veld, Risico & Rendement, 1995 afl. 4.
J.C. Hull 2009, blz. 49.
-9-
Futures
Een tweede vorm van termijncontracten zijn futures. Een ‘future contract’ is een
overeenkomst om een bepaald (financieel) product te kopen/verkopen voor een vooraf
vastgestelde prijs op een vooraf overeengekomen tijdstip.44 Tot zover zijn futures aldus gelijk
aan forwards. In tegenstelling tot forwards zijn futures echter gestandaardiseerde contracten,
de onderliggende variabelen staan aldus vast. Tevens worden futures verhandeld op de
beurs waardoor de prijzen een gegeven zijn.45 Op deze wijze kan vrij handel plaatsvinden
zonder dat beide partijen elkaar kennen. De onderliggende variabelen van futures variëren
van wol, suiker en goud tot aandelen, obligaties en valuta’s.
Termijncontracten zijn er in vele vormen en maten. Deze contracten zijn dan ook uitermate
geschikt voor het hedgen van financiële risico’s. Zo worden valutatermijncontracten gebruikt
voor het hedgen van wisselkoersrisico’s. 46 Termijncontracten in aandelen(indexen) en
commodities worden gebruikt voor het hedgen van prijsrisico’s. En zogenaamde ‘forward rate
agreements’ worden gebruikt voor het hedgen van renterisico’s.47
2.5.4 Opties
Een tweede vorm van financiële derivaten zijn opties. De koper van een optie heeft het recht
om de onderliggende variabele, tegen een vooraf vastgestelde prijs (de zogenaamde
‘exercise price’ of ‘strike price’), binnen een vooraf overeengekomen periode, te kopen of
verkopen.48 Opties zijn te onderscheiden in twee soorten, namelijk ‘call opties’ en ‘put opties’.
Een call optie geeft de houder het recht om het onderliggende (financiële) product te kopen
binnen een vooraf overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs. Een put
optie geeft de houder het recht om het onderliggende (financiële) product te verkopen binnen
een vooraf overeengekomen tijdstip tegen een vooraf vastgestelde prijs.49 Op de markt voor
opties zijn dus vier soorten participanten terug te vinden, namelijk kopers van call opties,
verkopers van call opties, kopers van put opties en verkopers van put opties. Kopers nemen
een zogenaamde long position in en verkopers nemen een zogenaamde short position in.
Wat betreft opties moet onderscheid gemaakt worden tussen Amerikaanse opties en
Europese opties. Het recht om een (financieel) product te kopen/verkopen kan in geval van
een Amerikaanse optie ook gedurende de looptijd uitgeoefend worden. Terwijl een Europese
optie slechts uitgeoefend kan worden op het moment van expiratie.50
In tegenstelling tot een termijncontract is de houder van de optie nergens aan gebonden. De
houder heeft de keuze om de optie uit te oefenen of om deze te laten verlopen. Bij een
termijncontract dient de overeenkomst daarentegen verplicht te worden nagekomen.
Een tweede verschil met een termijncontract is dat ten tijde van het aangaan van een
termijncontract er nog geen kosten gemoeid zijn. Van kosten is immers pas sprake op de
datum dat de termijn van het contract afloopt. Indien sprake is van een optie zijn er bij
aankoop van het contract reeds wel kosten gemoeid. Het recht om een bepaald (financieel)
product te kopen/verkopen voor een bepaalde prijs heeft immers waarde. De koper van de
44
J.C. Hull 2009, blz. 6.
J.C. Hull 2009, blz. 39.
46
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 601.
47
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 591.
48
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606.
49
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606.
50
J.C. Hull 2009, blz. 6.
45
- 10 -
optie is aldus bereid een bepaalde prijs te betalen voor een optie. Deze prijs noemt men de
‘premium’. 51 Tegen betaling van de premium kan een aandeelhouder zich door middel van
de aankoop van een put optie indekken tegen de waardedaling van zijn aandeel. De
verkoper van de put optie loopt het risico dat de aandelenprijs daalt en dat hij het aandeel te
duur moet aankopen. De verkoper is echter bereid dit risico te lopen omdat hij als
tegenprestatie de premium ontvangt. Bij de expiratie van de optie zijn enkel kosten gemoeid
indien de optie wordt uitgeoefend.
Ook in geval van opties kan sprake zijn van een fysieke levering van het betreffende
(financiële) product of van een cash settlement waarbij enkel het prijsverschil wordt
overgedragen. Onderstaand volgt een voorbeeld betreffende de werking van een optie.
Stel dat een aandeelhouder een call optie met een termijn van 6 maanden en een uitoefen
prijs van 40 euro wil aankopen op een bepaald aandeel. Op dat moment gaat een handelaar
op de beurs zoeken naar een andere handelaar die dit aandeel over 6 maanden wil verkopen
voor 40 euro. Voor de aankoop van de call optie zal vervolgens een prijs overeengekomen
worden. Stel dat deze prijs 2 euro bedraagt. De aandeelhouder heeft dan voor 2 euro een
long position ingenomen op een call optie met het recht om over 6 maanden voor 40 euro
een bepaald aandeel te kopen. De verkopende partij heeft 2 euro ontvangen en is
overeengekomen dat hij over 6 maanden het betreffende aandeel voor 40 euro verkoopt
indien de koper de optie uitoefent. Indien de prijs van het aandeel na 6 maanden minder
bedraagt dan 42 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal de aandeelhouder de
optie niet uitoefenen. Indien hij de optie immers wel uitoefent dan koopt hij het aandeel voor
een hogere kostprijs dan de werkelijke marktprijs. Indien de optie niet uitgeoefend wordt kost
het de aandeelhouder 2 euro. Bedraagt de marktprijs na 6 maanden 42 euro of meer
(rekening houdend met de aankoopkosten) dan zal de aandeelhouder de optie wel
uitoefenen aangezien hij de aandelen dan kan kopen tegen een gelijke of lagere waarde dan
de werkelijke marktwaarde.
Een andere mogelijkheid is dat de aandeelhouder een put optie aankoopt met een termijn
van 6 maanden tegen een uitoefenprijs van 40 euro en aankoopkosten ad 2 euro. De
aandeelhouder neemt dan een long position in op een put optie met het recht om over 6
maanden het aandeel te verkopen tegen 40 euro. Indien de marktprijs van het aandeel na 6
maanden lager is dan 38 euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal hij de optie
uitoefenen en zal de aandeelhouder tegen de actuele lagere marktwaarde een aandeel
aankopen. Vervolgens wordt dit aandeel overeenkomstig het optie contract verkocht tegen
de hogere uitoefenprijs van 40 euro. Indien de marktprijs na 6 maanden hoger is dan 38 euro
(rekening houdend met de aankoopkosten) dan zal de aandeelhouder de optie niet
uitoefenen en heeft de optie hem uiteindelijk 2 euro gekost. Nu de werking van een optie
beschreven is zal aan de hand van een voorbeeld beschreven worden hoe door middel van
opties hedge posities ingenomen kunnen worden.
Stel dat sprake is van een aandeelhouder die in het bezit is van 1 aandeel in een
beursgenoteerde onderneming. De huidige waarde van het aandeel is 50 euro. De kans is
echter aanwezig dat de waarde van het aandeel daalt. De aandeelhouder heeft het aandeel
in het verleden voor 40 euro aangekocht en wil het risico van een mogelijk koersverlies
hedgen. Dit is mogelijk door middel van de aankoop van een put optie.
51
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 606.
- 11 -
Stel dat de aankoopkosten van een put optie van 6 maanden 2 euro bedragen. De
aandeelhouder wil indien de koers van het aandeel daalt minimaal een koerswinst (inclusief
de aankoopkosten van de put optie) behalen van € 5. Aldus koopt hij een put optie met een
uitoefenprijs van 47 euro. Indien de waarde van het aandeel na 6 maanden lager is dan 47
euro (rekening houdend met de aankoopkosten) zal de aandeelhouder zijn put optie
uitoefenen, waarbij de minimaal gewenste koerswinst van 5 euro behaald zal worden. De
aandeelhouder verkoopt zijn aandeel dan immers voor 47 euro, waardoor hij na aftrek van de
aankoopkosten van de optie een koerswinst van 5 euro behaalt. Bedraagt de waarde van het
aandeel na 6 maanden meer dan 47 euro dan zal de aandeelhouder de put optie niet
uitoefenen, het is dan immers voordeliger om de optie tegen de werkelijke marktwaarde te
verkopen. De optie heeft hem dan echter wel 2 euro aan aankoopkosten gekost.
Opties zijn, zoals termijncontracten, zeer veelzijdig. Doordat opties onder andere genomen
kunnen worden in aandelen, commodities, rente en valuta’s zijn ook opties uitermate
geschikt voor het hedgen van wisselkoers-, prijs- en renterisico’s. Geconcludeerd kan
worden dat termijncontracten worden gebruikt om risico te beperken door de te betalen of te
ontvangen variabele prijs van de onderliggende variabelen vast te zetten. Opties worden
daarentegen gebruikt om een vangnet te creëren tegen toekomstige negatieve
prijswijzigingen terwijl de voordelen van positieve prijswijzigingen nog wel genoten worden.
2.5.5 Swaps
Swaps zijn ontstaan in de jaren tachtig als instrument voor ondernemingen om zich te
beschermen tegen de bewegelijkheid van wisselkoersen en rentepercentages. Zoals de
vertaling van het Engelse woord ‘swap’ reeds doet verraden betreft een swap een ruil van
kasstromen. Meer accuraat betreft een swap een overeenkomst tussen twee ondernemingen
betreffende de wederzijdse uitruil van toekomstige kasstromen. 52 In de overeenkomst is
onder andere vastgelegd op welke data de kasstromen dienen te worden uitbetaald en op
welke wijze deze berekend dienen te worden.53 De waarde van een kasstroom is meestal
afhankelijk van de toekomstige waarde van een rentepercentage, een wisselkoers of een
andere markt gerelateerde variabele. Een swap kan aldus vele (financiële) producten
omvatten. Zo betreft een ‘asset swap’ de uitruil van bezittingen, een ‘liability swap’ betreft de
uitruil van schulden, een ‘interest rate swap’ betreft de uitruil van rentebedragen en een
valutaswap betreft de uitruil van valutakasstromen. Combinaties van derivaten zijn ook
mogelijk. Een voorbeeld is de swap optie. Deze kent alle karakteristieken van een swap,
echter is voor de koper geen sprake van een verplichting. De koper heeft bij expiratie
namelijk de optie om de swap uit te oefenen of om deze te laten verlopen.54
Een eenvoudig voorbeeld van een swap kan gegeven worden aan de hand van een forward
contract. Stel dat een onderneming een forward contract afsluit om over 6 maanden 10 kilo
goud aan te kopen voor 360.500 euro. Op het moment dat de onderneming over 6 maanden
het goud verkrijgt dan kan de onderneming ervoor kiezen om het goud direct te verkopen. De
forward wordt dan aangegaan met de verwachting dat er over 6 maanden bij verkoop een
koerswinst te behalen valt. In dat geval kan de onderneming echter ook een contract
afsluiten waarbij de onderneming 360.500 euro betaald en waarbij over 6 maanden in plaats
van 10 kg goud, de actuele waarde (de waarde op het moment dat het contract expireert)
van 10 kg goud ontvangen wordt in geldeenheden. In dat geval vindt de wederzijdse
52
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 614.
J.C. Hull 2009, blz. 147.
54
J.C. Hull 2009, blz. 163.
53
- 12 -
overdracht van een kasstroom plaats op één bepaald tijdstip. Dit is vergelijkbaar met een
swap. Ingeval van een swap vindt echter de overdracht van kasstromen op meerdere
tijdstippen plaats.
Interest rate swaps
Swaps zijn in verschillende vormen te onderscheiden. Zo is een interest rate swap een
overeenkomst waarbij een onderneming over een bepaalde termijn kasstromen betaalt die
gelijk zijn aan een rentepercentage over een bepaalde hoofdsom. Als tegenprestatie
ontvangt de onderneming kasstromen gelijk aan een rentepercentage over dezelfde
hoofdsom en dezelfde termijn.55 Onderstaand volgt een voorbeeld waarin wordt beschreven
hoe een interest rate swap gebruikt kan worden bij het hedgen van het renterisico.
Stel dat een onderneming een schuld heeft bij een bank (hierna bank 1) met een nominale
waarde van 1.000.000 euro tegen een variabel rentepercentage. Het rentepercentage
bedraagt op dit moment 3%. Indien dit rentepercentage stijgt, dan stijgen de kosten van de
geldlening. De onderneming kan zich hiertegen indekken door middel van een vast
rentepercentage. Dit kan bereikt worden door middel van het oversluiten van de lening. Dit
kan echter gepaard gaan met hoge kosten, tevens kan het te betalen vaste rentepercentage
hoger uitvallen dan gewenst. Als tweede optie om zich te beschermen tegen een stijging van
het rentepercentage kan de onderneming er voor kiezen om een interest rate swap aan te
gaan met een andere bank (hierna bank 2).
De onderneming komt dan overeen met bank 2 dat zij betalingen verrichten aan bank 2 die
gelijk zijn aan een vast rentepercentage van 3% over 1.000.000 euro. Als tegenprestatie
wordt overeengekomen dat bank 2 betalingen verricht aan de onderneming gelijk aan het
variabele rentepercentage over 1.000.000 euro. Op deze wijze gebruikt de onderneming de
variabele kasstromen die ontvangen worden van bank 2 om het variabele rentepercentage
over de lening van 1.000.000 euro aan bank 1 te betalen. De betalingen die ten laste komen
van de onderneming zijn in dat geval beperkt tot de betalingen aan bank 2 die
overeenkomen met een vast rentepercentage van 3% over een hoofdsom van 1.000.000
euro. De onderneming dekt zich op deze wijze in tegen een stijging van de
financieringskosten als gevolg van een rentestijging. Aldus is het renterisico gehedged.
Valutaswaps
Een valutaswap is een overeenkomst waarbij een partij een hoofdsom en rentekasstromen in
een bepaalde valuta uitruilt tegen een hoofdsom en rentekasstromen in een andere valuta.56
De hoofdsom in beide valuta wordt bepaald door middel van een in de overeenkomst
vastgestelde wisselkoers en wordt bij expiratie van de overeenkomst weer terugontvangen.
Een valutaswap waarbij enkel sprake is van de uitwisseling van hoofdsommen wordt een
‘principal-only swap’ genoemd.
Tevens behoort een combinatie van een principal-only swap en een interest rate swap tot de
mogelijkheden, dit wordt een rente-valutaswap genoemd. Bij een rente-valutaswap betaalt
een partij een hoofdsom en rentekasstromen in een bepaalde valuta en als tegenprestatie
ontvangt deze partij een hoofdsom en rentebetalingen in een andere valuta. Het verschil
tussen een rente-valutaswap en een principal-only swap is dat bij een rente-valutaswap
zowel sprake is van de wederzijdse overdracht van de hoofdsommen als van
55
56
F.S. Mishkin en S. Eakins 2011, blz. 613.
J.C. Hull 2009, blz. 163.
- 13 -
rentekasstromen. Tevens is in geval van een rente-valutaswap enkel de overdracht van de
rentekasstromen een optie, dit wordt een zogenaamde ‘cross-currency interest rate swap’ of
‘cross currency swap’ genoemd.57
Onderstaand volgt een voorbeeld van hedging van het wisselkoersrisico door middel van een
principal-only swap. Stel dat een Nederlandse onderneming een aankoop moet financieren
door middel van dollars. Deze onderneming kan hiervoor een lening in dollars aangaan bij
een Amerikaanse bank. Indien echter de waarde van de euro daalt ten opzichte van de
waarde van de dollar, stijgen de financieringskosten met betrekking tot de aankoop. De
Nederlandse onderneming loopt aldus een wisselkoersrisico op zowel de rentebetalingen als
de hoofdsom. Een andere mogelijkheid is dat de Nederlandse onderneming het geld door
middel van een swap verkrijgt van een Amerikaanse onderneming.
Stel dat de Nederlandse onderneming 1.500.000 dollar nodig heeft voor de financiering. De
Nederlandse onderneming kan dan door middel van een tussenpersoon op zoek gaan naar
een Amerikaanse onderneming die euro´s wenst te verkrijgen. Met de Amerikaanse
onderneming wordt vervolgens overeengekomen om voor een periode van 5 jaar, tegen een
wisselkoers van 1 dollar staat tot 0,76 euro, 1.145.000 euro over te dragen met als
tegenprestatie de ontvangst van 1.500.000 dollar. De Nederlandse onderneming leent, voor
de betaling van de hoofdsom aan de Amerikaanse onderneming, 1.145.000 euro bij een
Nederlandse bank tegen een rentepercentage van 4%. Dit geld wordt vervolgens
overgedragen aan de Amerikaanse onderneming. De Nederlandse onderneming ontvangt
hiervoor 1.500.000 dollar. Na 5 jaar worden beide bedragen weer terug uitgewisseld.
Tegenover de hoofdsom in dollars die na 5 jaar wordt terugbetaald staat aldus de ontvangst
van de hoofdsom in euro´s tegen dezelfde wisselkoers als waartegen de ruil bij ingang van
de overeenkomst heeft plaatsgevonden. Gedurende de overeenkomst betaalt de
Nederlandse onderneming 4% rente aan de Nederlandse bank over de lening van 1.145.000
euro. Het Nederlandse bedrijf betaalt dus in feite rente in euro´s voor een lening in dollars.
Door middel van een principal-only swap wordt op deze wijze het valutarisico op zowel de
rentebetalingen als de hoofdsom gehedged.
Commodity swaps
Naast het hedgen van rente- en wisselkoersrisico’s kunnen swaps ook gebruikt worden voor
het hegden van prijsrisico’s door middel van zogenaamde ‘equity swaps’ en ‘commodity
swaps’. Indien sprake is van een commodity swap vindt uitruil plaats van toekomstige
kasstromen gebaseerd op de variabele marktprijs van een bepaald goed met als
tegenprestatie de uitruil van toekomstige kasstromen gebaseerd op een vaste marktprijs.58
Een commodity swap is qua opzet dan ook te vergelijken met een interest rate swap.
Stel dat een producent van rijst maandelijks rijst inkoopt op basis van de variabele marktprijs.
Deze marktprijs is gedurende het jaar aan wijzigingen onderhevig. De onderneming loopt dus
het risico dat de inkoopkosten van rijst stijgen, waardoor de brutomarge onder druk komt te
staan. Door middel van een commodity swap kan de onderneming dit risico hedgen. In dit
voorbeeld koopt de onderneming maandelijks 1.000 kg rijst in. De onderneming komt met de
bank overeen dat zij maandelijks een vast bedrag betaald aan de bank overeenkomstig de
gebudgetteerde inkoopkosten van 1.000 kg rijst. Als tegenprestatie betaalt de bank
maandelijks de variabele marktprijs van 1.000 kg rijst aan de onderneming.
57
58
J.C. Hull 2009, blz. 172.
J.C. Hull 2009, blz. 173.
- 14 -
De variabele kasstromen die de onderneming ontvangt van de bank, gebruikt de
onderneming om maandelijks 1.000 kg rijst tegen de variabele marktprijs in te kopen bij de
leverancier. Met de van de bank ontvangen variabele kasstromen worden dus de variabele
inkoopkosten van de rijst betaald. In feite zijn voor de onderneming de inkoopkosten van rijst
aldus gelijk aan de vaste kasstromen die maandelijks aan de bank betaald worden. Op deze
wijze is het prijsrisico dat de onderneming loopt op de inkoopkosten van rijst gehedged.
Indien sprake is van een equity swap vindt uitruil plaats van toekomstige kasstromen
gebaseerd op de prestatie van een aandelenindex of bepaalde aandelen met als
tegenprestatie de uitruil van toekomstige kasstromen gebaseerd op een vast of variabel
rentepercentage. Equity swaps kunnen worden gebruikt door portfolio managers om
rendement uit een vaste of variabele investering om te zetten in rendement uit een
aandelenindex, of omgekeerd.59
2.6 Conclusie
Ondernemingen lopen diverse financiële risico’s die ongewenste effecten op de financiële
resultaten kunnen hebben. Onder deze financiële risico’s vallen het wisselkoersrisico, het
prijsrisico en het renterisico. Ondernemingen die transacties uitvoeren in meerdere valuta
worden blootgesteld aan wisselkoersfluctuaties en lopen aldus een wisselkoersrisico.
Het wisselkoersrisico is te onderscheiden in het transactierisico, het structureel risico en het
translatierisico. Het transactierisico ziet op individuele transacties in buitenlandse valuta. De
mate van valuta exposure is in dat geval te beïnvloeden door het al dan niet aangaan van
transacties in buitenlandse valuta. Indien een onderneming door de gekozen bedrijfsstructuur
niet aan import en/of export in een buitenlandse valuta ontkomt, spreekt men van het
structureel wisselkoersrisico. Het translatierisico vloeit voort uit de omrekening van een
balanspost in een buitenlandse valuta naar de in de rapportage gebruikte valuta. Het risico is
beperkt tot de rapportage, en heeft dus (nog) geen gevolgen voor de kasstromen van de
onderneming.
Door continue wijzigingen in vraag en aanbod zal de prijs van een (financieel) product aan
wijzigingen onderhevig zijn. Deze fluctuaties van de prijs van een (financieel) product noemt
men het prijsrisico. Het renterisico is te vergelijken met het prijsrisico. Het inlenen en uitlenen
van geld geschiedt namelijk tegen een bepaalde prijs. Deze prijs is de rente. De prijs van
rente is echter niet enkel afhankelijk van de vraag naar geld en de aanbod van geld. Een
centrale bank of een natie kan tevens invloed uitoefenen op de rente door middel van het
monetaire beleid.
Naar aanleiding van bovenstaande financiële risico’s hebben de financiële markten financiële
instrumenten ontwikkeld om deze risico’s te beperken, de zogenaamde financiële derivaten.
Financiële derivaten zijn te onderscheiden in termijncontracten, opties en swaps. Het
beperken van financiële risico’s door middel van financiële derivaten noemt men hedgen.
Hedging kan op verscheidende wijzen plaatsvinden maar uiteindelijk komt het er op neer dat
een gelijke maar tegenovergestelde positie wordt ingenomen ten opzichte van de positie die
men wil hedgen. Op deze wijze wordt het risico dat verband houdt met het innemen van een
bepaalde positie geneutraliseerd door het risico van de tegenovergestelde positie. Hedgen is
gericht op het beperken van risico’s, er is echter geen garantie dat de keuze voor hedgen
voordeliger uitpakt dan de keuze om niet te hedgen.
59
J.C. Hull 2009, blz. 172.
- 15 -
Hedgen door middel van termijncontracten en swaps wordt gedaan om financiële risico’s te
beperken door de te betalen of te ontvangen variabele prijs van de onderliggende variabelen
vast te zetten. Opties worden daarentegen gebruikt om een vangnet te creëren tegen
toekomstige negatieve prijswijzigingen terwijl de voordelen van positieve prijswijzigingen nog
wel genoten worden.
Naast de werking als hedge instrument hebben financiële derivaten ook een keerzijde. De
enorme omvang van de derivatenmarkt, het gebrek aan inzicht en toezicht en gebrekkige
waarderingsmethoden maken derivaten immers tot potentiële katalysatoren voor financiële
crisissen.
- 16 -
Hoofdstuk 3 Commerciële regeling inzake hedge accounting
3.1 Inleiding IFRS
Jaarrekeningen dienen te worden opgesteld in overeenstemming met de regels voor
financiële verslaggeving. De regels voor het opstellen van de jaarrekening zijn vastgelegd in
het Burgerlijk Wetboek (Boek 2, Titel 9). Deze bepalingen zijn gebaseerd op de vierde en de
zevende EG-richtlijn vennootschapsrecht.60
Beursgenoteerde ondernemingen zijn vanaf het boekjaar 2005 verplicht hun geconsolideerde
jaarrekening overeenkomstig IFRS (International Financial Accounting Standards) op te
stellen.61 Voor niet-beursgenoteerde ondernemingen geldt deze verplichting niet, zij kunnen
echter wel vrijwillig de jaarrekening opstellen overeenkomstig IFRS.62
IFRS is in de Europese Unie ingevoerd met als uitgangspunt de internationale
vergelijkbaarheid van ondernemingen ten behoeve van een efficiënte kapitaalmarkt te
vergroten.63 De standaarden in IFRS worden opgesteld door IASB (International Accounting
Standards Board). IFRS bestaat zowel uit IAS-standaarden als uit IFRS-standaarden
alsmede de bijhorende interpretaties. 64 De IAS-standaarden zijn opgesteld door de
voorganger van IASB, genaamd IASC (International Accounting Standards Committee). De
standaarden zijn genummerd en elk nummer behandelt een specifiek onderwerp. De
aanwezigheid van zowel IAS-standaarden als IFRS-standaarden kan verwarrend zijn. Zo
behandelen IAS 1 en IFRS 1 elk een verschillend onderwerp.
De jaarrekening heeft als doelstelling het verstrekken van een zodanig inzicht dat een
verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de
onderneming. 65 De verstrekte informatie is voor de gebruikers van groot belang voor het
nemen van economische beslissingen. Onder de gebruikers worden verstaan: beleggers,
werknemers, kredietverschaffers, leveranciers, afnemers, de overheid en het publiek. Omdat
velen afhankelijk zijn van de jaarrekening van een onderneming is het raamwerk van de
jaarrekening van groot belang. Het raamwerk werkt als een soort grondwet waaraan de
specifieke IAS- en IFRS-bepalingen getoetst worden. Tevens is het raamwerk een handvest
voor de opstelling en vormgeving van de jaarrekening. “Het raamwerk geeft uitgangspunten
en is een referentiekader voor de ontwikkeling en herziening van internationale
accountingstandaarden” 66 . Door middel van het raamwerk wordt op het gebied van
jaarverslaggeving internationale harmonisatie bereikt. Alle landen die IFRS als standaard
gebruiken zullen immers met hetzelfde raamwerk geconfronteerd worden. Het raamwerk zelf
heeft echter niet de status van accountingstandaard.67
60
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 1.
Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002
betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen.
62
Art. 2:362 lid 8 BW.
63
Visie op externe verslaggeving, uitgave Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants, 14
maart 2007, blz. 2.
64
L.G. van der Tas, Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 2010/125.
65
Art. 2:362 lid 1 BW.
66
H.J. Ots 2004, blz. 80.
67
A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen 2009, blz. 47.
61
- 17 -
3.2 Grondbeginselen en kwalitatieve kenmerken
Het raamwerk dat ten grondslag ligt aan IFRS bestaat uit twee grondbeginselen, te weten het
toerekeningsbeginsel en het continuïteitsbeginsel. Het toerekeningsbeginsel houdt in dat de
gevolgen van transacties en gebeurtenissen moeten worden toegerekend aan de periode dat
deze zich voordoen. Naast informatie te verstrekken over transacties in het verleden dient op
basis van het toerekeningsbeginsel ook informatie verschaft te worden over toekomstige
verplichtingen.68
Het continuïteitsbeginsel houdt in dat de jaarrekening is opgesteld met de veronderstelling
dat de onderneming haar activiteiten in de afzienbare toekomst voortzet. Mocht deze
toekomstige voortzetting in gevaar dreigen te raken dan dient de jaarrekening op een andere
basis te worden opgesteld en dient hiervan melding gemaakt te worden in de toelichting op
de jaarrekening.69
Naast de grondbeginselen zijn er ook kwalitatieve kenmerken waaraan de jaarverslaggeving
moet voldoen. “Kwalitatieve kenmerken zijn de eigenschappen die de in de jaarrekening
opgenomen informatie nuttig maken voor gebruikers” 70 . Er bestaat geen onderlinge
hiërarchie tussen de kwalitatieve kenmerken. Om aan de doelstelling van de jaarrekening te
voldoen is een afweging tussen de kenmerken dus veelal noodzakelijk.71
De voornaamste kwalitatieve kenmerken zijn begrijpelijkheid, relevantie, betrouwbaarheid en
vergelijkbaarheid.72 De kwalitatieve kenmerken relevantie en betrouwbaarheid hebben ieder
één of meerdere subkenmerken. Het kenmerk relevantie heeft materialiteit als subkenmerk.
Het kenmerk betrouwbaarheid heeft getrouwe weergave, economische realiteit boven
juridische vorm (‘substance over form’), onpartijdigheid, voorzichtigheid en volledigheid als
subkenmerken.
3.3 Commerciële waardering
3.3.1 Inleiding
De behandeling van financiële instrumenten vindt onder IFRS plaats in IAS 32, IAS 39 en
IFRS 7. IAS 39 behandelt de grondslagen voor de opname en waardering, IFRS 7 behandelt
de vereisten omtrent de informatieverschaffing. De vereisten voor de presentatie van
financiële instrumenten zijn uiteengezet in IAS 32.
Toepassing van de normale regeling inzake financiële instrumenten kan indien sprake is van
een hedge leiden tot ongewenste effecten. Op basis van de boekhoudkundige standaarden
behoren fluctuaties van financiële instrumenten immers tot het resultaat in de periode dat
deze fluctuaties plaatsvinden. 73 Ter illustratie van het ongewenste effect volgt een
voorbeeld 74 . Stel dat een onderneming op 1 december 2011 een future contract heeft
afgesloten om op 1 februari 2012 100.000 kilogram rijst te kopen voor de op 1 december
geldende marktprijs van 1,40 euro per kilogram. De marktprijs van één kilogram rijst
bedraagt op 31 december 2011 1,45 euro. Op 1 februari 2012 bedraagt de marktprijs van
één kilogram rijst 1,47 euro.
68
IFRS Raamwerk 22.
IFRS Raamwerk 23.
70
IFRS Raamwerk 24.
71
IFRS Raamwerk 45.
72
IFRS Raamwerk 24.
73
Voorzover waardering plaatsvindt tegen reële waarde.
74
J.C. Hull 2009, blz. 59.
69
- 18 -
Normaliter vindt de toedeling van het resultaat voor boekhoudkundige doeleinden als volgt
plaats:
100.000 x (1,45 – 1,40) = 5.000 euro wordt gerealiseerd in 2011,
100.000 x (1,47 – 1,45) = 2.000 euro wordt gerealiseerd in 2012.
Indien bovenstaande situatie voor boekhoudkundige doeleinden echter kwalificeert als een
hedge, dan worden de resultaten van zowel het financiële instrument als de afgedekte positie
in dezelfde periode gerapporteerd. Dit noemt men hedge accounting.75 Hedge accounting
kan aldus omschreven worden als het in samenhang waarderen van de afgedekte positie en
het financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt.
Indien bovenstaande future kwalificeert als een hedge voor de aankoop van 100.000
kilogram rijst op 1 februari 2012, dan wordt het volledige resultaat van 7.000 euro (voor
boekhoudkundige doeleinden) gerealiseerd in 2012. Het doel van de hedge is om te
verzekeren dat de onderneming op 1 februari 2012 140.000 euro moet betalen voor de
aankoop van 100.000 kilogram rijst. Door het positieve resultaat van 7.000 euro volledig toe
te rekenen aan 2012 wordt voor de boekhouding bewerkstelligd dat, overeenkomstig de
bedoelde situatie, in februari 2012 140.000 euro aan kosten zijn gemaakt voor de aankoop
van 100.000 kilogram rijst. De regeling inzake hedge accounting leidt in de financiële
verslaggeving dus tot een betere weergave van de werkelijkheid in vergelijking met de
normaliter voor financiële instrumenten geldende regeling.
De afzonderlijke waardering van de te onderscheiden vermogensbestanddelen, enerzijds het
financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt, en anderzijds de
afgedekte positie, leidt aldus tot een mismatch. Meer specifiek kan gesproken worden over
een mismatch in de waardering en een mismatch in de verwerking. De mismatch in de
waardering komt tot stand door het toepassen van verschillende waarderingsgrondslagen
voor het financiële instrument en de afgedekte positie.76 Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht
worden aan situaties waarin de afgedekte positie op kostprijs gewaardeerd wordt en het
financiële instrument tegen de reële waarde gewaardeerd wordt. De mismatch in de
verwerking wordt veroorzaakt doordat de waardeveranderingen van het financiële instrument
en de afgedekte positie op een ander moment verwerkt worden in de financiële cijfers. 77
Hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin het hedge-instrument of de afgedekte
positie (nog) niet verwerkt is op de balans.
Indien hedge accounting wordt toegepast vindt de waardering en de verwerking van
waarderingsverschillen op een zodanige wijze plaats dat de waardeveranderingen van de
afgedekte positie en het hedge-instrument gelijktijdig in het resultaat worden verwerkt. 78
Door het toepassen van hedge accounting wordt de afdekking van financiële risico’s aldus
ook in de verslaggeving op de juiste wijze tot uitdrukking gebracht. Toepassing van hedge
account kan echter achterwege blijven indien geen sprake is van een mismatch. Indien zowel
het financiële instrument als de afgedekte positie tegen de reële waarde gewaardeerd
worden waarbij de waardeveranderingen in de resultatenrekening tot uiting komen is er
namelijk geen sprake van een mismatch.
75
J.C. Hull 2009, blz. 37.
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518.
77
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518.
78
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518.
76
- 19 -
De mismatch leidt tot een verdraaid beeld van het resultaat en de vermogenspositie van een
onderneming. Zo kunnen er in periode 1 met betrekking tot het hedge-instrument verliezen
tot uiting komen in het resultaat die pas in een volgende periode worden gecompenseerd
door winsten uit de afgedekte positie. Deze verliezen geven in periode 1 echter wel een
negatief beeld van het resultaat van de onderneming en dit kan weer nadelig zijn bij
bijvoorbeeld het aantrekken van investeerders. Toepassing van hedge accounting heft dit
nadeel op door de resultaten van het hedge-instrument en de afgedekte positie toe te
rekenen aan dezelfde periode van verslaggeving.
3.3.2 Voorwaarden
Hedge accounting kan onder IFRS enkel toegepast worden indien een financieel instrument
kwalificeert als een hedge-instrument (in IAS omschreven als afdekkingsinstrument). IAS
omschrijft een afdekkingsinstrument als een instrument waarvan de waarde in het
economische verkeer of kasstromen de veranderingen van de waarde in het economische
verkeer of kasstromen van de ingedekte positie compenseert.79
Niet alle financiële instrumenten kunnen worden aangemerkt als een afdekkingsinstrument.
Wil een financieel instrument als afdekkingsinstrument kwalificeren dan moet cumulatief
voldaan worden aan de volgende voorwaarden80:
- De waarde van het instrument is afhankelijk van de waarde van andere financiële
instrumenten (bijvoorbeeld wisselkoersen, rentepercentages en prijzen van financiële
producten) of van goederen (bijvoorbeeld commodities). Indien echter de waarde van
het instrument afhankelijk is van een niet-financiële variabele (zoals laatstgenoemde
commodities) en de variabele specifiek voor een contractpartij bestemd is, dan
kwalificeert dit instrument niet als een afdekkingsinstrument. Dit betekent immers dat
geen cash settlement plaatsvindt, maar dat de goederen daadwerkelijk geleverd
worden. Het instrument wordt dan gezien als een inkoopcontract en kwalificeert niet
als een hedge;
- De netto-aanvangsinvestering in het betreffende instrument is nihil of gering in
verhouding tot andere soorten contracten die op vergelijkbare wijze reageren op
veranderingen in marktfactoren, en;
- Het instrument wordt op een tijdstip in de toekomst afgewikkeld.
Alle derivaten contracten met een externe tegenpartij kunnen aangemerkt worden als een
afdekkingsinstrument met uitzondering van sommige geschreven opties 81 nu deze geen
risico’s verkleinen. Financiële activa of passiva waarvan de waarde niet afgeleid is van een
ander financieel instrument (‘non-derivative’) kunnen niet aangemerkt worden als een
afdekkingsinstrument, tenzij deze gebruikt worden voor het hedgen van wisselkoersrisico’s.82
Indien sprake is van een geconsolideerde jaarrekening kwalificeren derivaten contracten
afgesloten met een geconsolideerde dochtermaatschappij niet als een afdekkingsinstrument.
De overeenkomst tussen beide partijen wordt immers in de consolidatie geëlimineerd. Voor
de enkelvoudige jaarrekening geldt de dochtermaatschappij wel als een externe partij en kan
hedge accounting wel worden toegepast.83
79
IAS 39.9.
IAS 39.9.
81
Hiervan is sprake indien een calloptie of een putoptie verkocht wordt.
82
IAS 39.72.
.
83
IAS 39.73.
80
- 20 -
Enkel instrumenten die dienen voor het afdekken van financiële risico’s op bepaalde posities
vallen onder het begrip afdekkingsinstrument. Financiële instrumenten die om speculatieve
overwegingen worden aangehouden voldoen dus niet.
Tevens worden er voor de toepassing van hedge accounting eisen gesteld aan de afgedekte
positie. Een afgedekte positie wordt omschreven als: “een actief, verplichting, vaststaande
toezegging, zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige transactie of netto-investering in een
buitenlandse entiteit dat, respectievelijk die:
- De entiteit blootstelt aan het risico van veranderingen in de reële waarde of
toekomstige kasstromen, en;
- Wordt aangemerkt als zijnde afgedekt”.84
Een positie wordt aangemerkt als zijnde afgedekt indien sprake is van een hierboven
beschreven afdekkingsinstrument dat de specifieke positie voldoende effectief afdekt. Aldus
worden er eisen gesteld aan de mate waarin het afdekkingsinstrument effectief is in het
compenseren van waardeveranderingen in de afgedekte positie. Zo dient de hedge bij
aanvang naar verwachting zeer effectief te zijn.85 De mate van effectiviteit is een continue
toets.86 Aldus dient de hedge tevens gedurende de gehele looptijd zeer effectief te zijn. Deze
controle achteraf dient minstens eenmaal per rapportageperiode te geschieden, te weten bij
het opstellen van de jaarrekening.87
De afdekkingseffectiviteit wordt omschreven als: “de mate waarin veranderingen in de reële
waarde van of kasstromen uit het afdekkingsinstrument compensatie bieden voor
veranderingen in de reële waarde van of kasstromen uit de afgedekte positie die zijn toe te
rekenen aan een afgedekt risico”.88 Een hedge is zeer effectief indien de effectiviteit van de
afdekking valt binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. 89 De
waardeveranderingen van de afgedekte positie dienen aldus binnen een bandbreedte van 80
tot en met 125 procent te worden gecompenseerd door de waardeveranderingen van het
afdekkingsinstrument. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld.
Stel dat de waarde van de afgedekte positie met 100.000 daalt, en de waarde van het
afdekkingsinstrument met 110.000 euro stijgt. In dat geval is sprake van een effectiviteit van
110 procent (110.000/100.000) ofwel 91 procent (100.000/110.000). De in het voorbeeld
genoemde hedge wordt voor de toepassing van hedge accounting aldus als zeer effectief
aangemerkt. De afdekkingseffectiviteit is onder andere bij renteswaps echter niet op
voorhand te berekenen, aldus biedt IAS 39 Toepassingsleidraad 108 omstandigheden
waaronder voor deze hedges sprake zal zijn van een effectieve afdekking. Zo is de afdekking
naar waarschijnlijkheid voldoende effectief indien de belangrijkste voorwaarden van de
afgedekte positie en het afdekkingsinstrument aan elkaar gelijk zijn.
Wil een onderneming hedge accounting toepassen dan moet de vastlegging van de hedge
relatie geschieden overeenkomstig strikte vereisten. 90 De hedge relatie tussen het
afdekkingsinstrument en de afgedekte positie moet formeel aangewezen en
84
IAS 39.9.
IAS 39 Toepassingsleidraad 105.
86
IAS 39 Toepassingsleidraad 105.
87
IAS 39 Toepassingsleidraad 106.
88
IAS 39.9.
89
IAS 39 Toepassingsleidraad 105.
90
IAS 39.88.
85
- 21 -
gedocumenteerd worden. De documentatie moet het doel en de strategie behelzen van de
desbetreffende hedge. Het financieel instrument dat als afdekkingsinstrument fungeert moet
evenals de afgedekte positie en de aard van het af te dekken risico specifiek aangeduid
worden. Tevens dient te worden vastgelegd op welke wijze de onderneming de
afdekkingseffectiviteit zal beoordelen.
Ten slotte moet indien sprake is van een ‘cash flow hedge’ (kasstroomafdekking) nog
voldaan worden aan een extra vereiste om hedge accounting toe te mogen passen. De
toekomstige transactie die wordt afgedekt moet zeer waarschijnlijk zijn en tevens moet het
risico van waardeveranderingen van de kasstromen van invloed kunnen zijn op het
resultaat.91 Zo zal een Amerikaanse onderneming die de euro als functionele valuta hanteert
en een lening in euro’s swapt naar dollars niet in aanmerking komen voor toepassing van
hedge accounting. De onderneming loopt immers, wat betreft de jaarverslaggeving, geen
wisselkoersrisico op de afgedekte positie dat van invloed kan zijn op het resultaat. Zowel de
waardering in de jaarverslaggeving als de waardering van de lening geschiedt immers in
euro’s.92
Indien voldaan wordt aan bovenstaande voorwaarden is toepassing van hedge accounting
mogelijk. Toepassing van hedge accounting is geen verplichting, er is dus sprake van een
keuze. Indien er een mismatch in de waardering of de verwerking plaatsvindt kan een
onderneming ervoor kiezen om deze mismatch in stand te laten. De keuze om te opteren
voor hedge accounting hoeft niet reeds bij aanvang van de afdekking gemaakt te worden.
Ook op een later moment kan een onderneming kiezen om vanaf dat moment alsnog hedge
accounting toe te passen. 93 Toepassing van hedge accounting kan echter niet met
terugwerkende kracht plaatsvinden.
Door middel van de documentatie wordt feitelijk aangegeven of met betrekking tot een
specifieke hedge relatie gekozen wordt voor toepassing van hedge accounting. Indien met
betrekking tot een specifieke hedge relatie eenmaal gekozen is voor toepassing van hedge
accounting, dan is de onderneming vrij om op ieder gewenst moment de toepassing van
hedge accounting te beëindigen. Hedge accounting eindigt tevens als het
afdekkingsinstrument expireert, wordt verkocht, wordt beëindigd of wordt uitgeoefend. Indien
het afdekkingsinstrument wordt vervangen door een ander afdekkingsinstrument is onder
bepaalde voorwaarden echter geen sprake van de beëindiging van hedge accounting.94 Ten
slotte eindigt hedge accounting indien niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden. Hiervan
is bijvoorbeeld sprake indien de afdekkingseffectiviteit niet meer binnen de bandbreedte
valt.95
3.3.3 Methoden
De regeling inzake hedge accounting kan worden toegepast aan de hand van drie methoden.
Te weten ‘fair value hedge accounting’ (reëlewaardeafdekking), ‘cash flow hedge accounting’
(kasstroomafdekking) en ‘hedge accounting of net investment in a foreign operation’
(afdekking van een netto-investering in een buitenlandse entiteit). De afdekking van een
91
IAS 39.88.
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 525.
93
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 538.
94
IASB, Novation of Derivatives and Continuation of Hedge Accounting – Amendment to IAS 39, 27
juni 2013.
95
IAS 39.91 en 39.101.
92
- 22 -
netto-investering in een buitenlandse entiteit is niet van belang voor het onderzoek, deze
methode zal dus niet behandeld worden.
Fair value hedge accounting
De methode van fair value hedge accounting omhelst de afdekking van het risico van
veranderingen in de reële waarde van een opgenomen actief of verplichting of een nietopgenomen vaststaande toezegging, die verband houden met een bepaald risico en invloed
zouden kunnen hebben op het resultaat. 96 Aldus kan fair value hedge accounting worden
toegepast indien door middel van een afdekkingsinstrument het risico van veranderingen in
de reële waarde van een vermogensbestanddeel wordt afgedekt. Fair value hedge
accounting kan een mismatch in de waardering alsook een mismatch in de verwerking
voorkomen.
Zoals omschreven valt ook de afdekking van het risico van veranderingen in de reële waarde
van een niet-opgenomen vaststaande toezegging onder de methode van fair value hedge
accounting. Een vaststaande toezegging wordt gedefinieerd als: “een bindende
overeenkomst voor de ruil van een bepaalde hoeveelheid economische middelen tegen een
bepaalde prijs op een bepaalde datum of bepaalde data in de toekomst”97. Een voorbeeld
van een vaststaande toezegging is een niet op de balans opgenomen contractuele
verplichting om brandstof tegen een vaste prijs te kopen.98
Bij de toepassing van de methode van fair value hedge accounting moeten zowel het
afdekkingsinstrument als de afgedekte positie worden gewaardeerd op reële waarde. “De
reële waarde is het bedrag waarvoor een actief kan worden verhandeld of een verplichting
kan worden afgewikkeld in een zakelijke, objectieve transactie tussen ter zake goed
geïnformeerde, tot een transactie bereid zijnde partijen die onafhankelijk zijn”99.
Wat betreft het afdekkingsinstrument geldt dat het uit de waardeveranderingen
voortvloeiende resultaat onmiddellijk in de resultatenrekening moet worden opgenomen.100
Wat betreft de afgedekte positie vindt herwaardering van de balanspost plaats voorzover dit
is toe te rekenen aan het afgedekte risico. De winst of het verlies uit deze herwaardering
dient te worden opgenomen in de resultatenrekening.101 Indien met betrekking tot een lening
in een buitenlandse valuta met een variabel rentepercentage enkel het renterisico wordt
afgedekt (en dus niet het wisselkoersrisico) dan worden de waardeveranderingen van de
lening slechts verwerkt voorzover deze zijn toe te rekenen aan het renterisico.102
In de resultatenrekening compenseren het resultaat op het afdekkingsinstrument en het
resultaat op de afgedekte positie (althans voorzover dit resultaat verband houdt met het
afgedekte risico) elkaar. Hierdoor komt enkel het resultaat dat voortvloeit uit de ineffectiviteit
van de afdekking tot uiting in de resultatenrekening. Ter illustratie volgt onderstaand
voorbeeld103.
96
IAS 39.86.
IAS 39.9.
98
IAS 39 Toepassingsleidraad 104.
99
IAS 39.9.
100
IAS 39.89 sub a.
101
IAS 39.89 sub b.
102
P.H.M. Hofsté, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, april 2002, blz. 172.
103
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 562.
97
- 23 -
Onderneming A ontvangt op 30 juni een lening van 1.000.000 dollar van haar Amerikaanse
moedermaatschappij met aflossingsdatum 31 december. De koers van 1 dollar op 30 juni is
1 euro. Om het wisselkoersrisico op deze lening af te dekken wordt op 31 augustus een
forward afgesloten waarbij onderneming A op 31 december 1.000.000 dollar koopt tegen een
forward koers van 1 dollar is 1 euro. Aangenomen wordt dat de effectiviteit van de afdekking
100 procent bedraagt. De koers van 1 dollar bedraagt op 31 augustus 0,95 euro.
Indien sprake is van een afzonderlijke waardering zal bovenstaande situatie in het volgende
resulteren. De forward moet gewaardeerd worden op basis van reële waarde. Aldus vindt per
31 augustus met betrekking tot de forward de volgende boeking plaats in euro’s.
Koersresultaat
50.000
Aan Forward (balans)
50.000
Er wordt een koersverlies van 50.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de
balanswaardering van de forward.
Tussen 31 augustus en 31 december blijft de koers ongewijzigd. Op 31 december vindt de
afwikkeling als volgt plaats.
Forward (balans)
50.000
Aan Bank (balans)
50.000
Het forward contract is verliesgevend en er dient afgerekend te worden met de tegenpartij.
Lening (balans)
50.000
Aan Koersresultaat
50.000
De lening wordt afgewikkeld waardoor het resultaat op de lening wordt gerealiseerd. Ten
gunste van het resultaat vindt een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van
de lening.
Lening (balans)
950.000
Aan Bank (balans)
950.000
De lening, door het boekresultaat nog slechts 950.000 euro, moet worden terugbetaald aan
de Amerikaanse moedermaatschappij.
Geconcludeerd kan worden dat in de maand augustus een boekverlies in de
resultatenrekening tot uiting komt van 50.000 euro. In de maand december komt een
boekwinst in de resultatenrekening tot uiting van 50.000 euro. Er is dus sprake van een
mismatch in de waardering.
Indien hedge accounting wordt toegepast moeten zowel het forward contract als de lening op
reële waarde gewaardeerd worden. Aldus vinden per 31 augustus de volgende boekingen
plaats.
Koersresultaat
50.000
Aan Forward (balans)
50.000
Er wordt een koersverlies van 50.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de
balanswaardering van de forward.
Lening (balans)
Aan Koersresultaat
50.000
50.000
- 24 -
De lening dient ook op reële waarde gewaardeerd te worden, aldus vindt ten gunste van het
resultaat een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van de lening.
Tussen 31 augustus en 31 december blijft de koers ongewijzigd. Op 31 december vindt de
afwikkeling als volgt plaats.
Forward (balans)
50.000
Aan Bank (balans)
50.000
Het forward contract is verliesgevend en er dient afgerekend te worden met de tegenpartij.
Lening (balans)
950.000
Aan Bank (balans)
950.000
De lening, door het boekresultaat nog slechts 950.000 euro, moet worden terugbetaald aan
de Amerikaanse moedermaatschappij.
Geconcludeerd kan worden dat de hedge 100 procent effectief is. De koerswinst op de lening
wordt immers volledig gecompenseerd door de daling van de waarde van de forward.
Tevens valt het resultaat op het forward contract en het resultaat op de lening in dezelfde
periode in de resultatenrekening. Gesteld kan worden dat de verantwoording van de winst of
het verlies van de afgedekte positie wordt versneld indien fair value hedge accounting wordt
toegepast. Hierdoor komen het resultaat op het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie
op hetzelfde moment tot uiting in de resultatenrekening.
Stel nu dat in bovenstaand voorbeeld op 31 augustus een verlies van 60.000 euro geleden
wordt op het forward contract. De mutatie van de schuld aan de Amerikaanse
moedermaatschappij blijft gelijk (50.000 euro). Dit resulteert op 31 augustus in de volgende
boeking.
Koersresultaat
60.000
Aan Forward (balans)
60.000
Er wordt een koersverlies van 60.000 euro verwerkt in het resultaat ten laste van de
balanswaardering van de forward.
Lening (balans)
50.000
Aan Koersresultaat
50.000
De lening dient ook op reële waarde gewaardeerd te worden aldus vindt ten gunste van het
resultaat een afboeking van 50.000 euro plaats op de boekwaarde van de lening.
De boekingen leiden er toe dat in de resultatenrekening een verlies van 10.000 euro tot uiting
komt. Dit verlies vloeit voort uit de ineffectiviteit van de afdekking. Het verlies op het
afdekkingsinstrument is immers hoger dan de winst die behaald wordt op de afgedekte
positie, aldus is sprake van ‘over-hedging’. Ondanks de ineffectiviteit wordt de hedge als zeer
effectief aangemerkt nu de afdekkingseffectiviteit in onderhavig voorbeeld 120 procent
(60.000/50.000) bedraagt 104 . Toepassing van hedge accounting kan aldus worden
voortgezet. De effectiviteit van de afdekking valt immers binnen de bandbreedte van 80-125
procent.
Na beëindiging van fair value hedge accounting worden het afdekkingsinstrument en de
afgedekte positie weer gewaardeerd overeenkomstig de afzonderlijke waarderingsregels.
104
De effectiviteit van de hedge bevindt zich immers binnen de 80%-125% bandbreedte.
- 25 -
Indien een afgedekt financieel instrument na beëindiging van hedge accounting op kostprijs
gewaardeerd wordt dan worden verdere aanpassingen van de boekwaarde dus gestaakt.105
Cash flow hedge accounting
De methode van cash flow hedge accounting omhelst de afdekking van de mogelijke
variabiliteit van kasstromen die is toe te rekenen aan een bepaald risico dat is verbonden
met een opgenomen actief of verplichting of een zeer waarschijnlijke verwachte toekomstige
transactie en invloed zou kunnen hebben op het resultaat.106 Hierbij wordt een verwachte
toekomstige transactie gedefinieerd als: “een toekomstige transactie waarvoor nog geen
verplichting is aangegaan maar die waarschijnlijk is”107. Wat men onder ‘zeer waarschijnlijk’
verstaat wordt niet in IAS 39 beschreven. IAS 37 omschrijft echter een gebeurtenis als
waarschijnlijk indien het meer waarschijnlijk is dat de gebeurtenis plaatsvindt dan dat de
gebeurtenis niet plaatsvindt.108 Aldus is een gebeurtenis waarschijnlijk indien de kans dat de
gebeurtenis plaatsvindt meer dan 50 procent bedraagt. Men gebruikt echter in de methode
van cash flow hedge accounting de term ‘zeer waarschijnlijk’ waardoor iets meer dan 50
procent in mijn ogen niet voldoende is om kasstroomafdekking te mogen toepassen bij
toekomstige transacties.
Een voorbeeld van een cash flow hedge is de afdekking van het renterisico op een variabel
rentende schuld door deze door middel van een renteswap om te zetten in een vastrentende
schuld. Aldus vindt de afdekking van een toekomstige transactie plaats met de variabele
rentebetalingen op de schuld als toekomstige kasstromen. 109
Bij toepassing van cash flow hedge accounting wordt het afdekkingsinstrument op de balans
gewaardeerd op reële waarde. De waardeverandering wordt, voorzover sprake is van een
effectieve afdekking, verwerkt op de balanspost. De tegenboeking vindt plaats in het eigen
vermogen als ongerealiseerd resultaat door middel van een herwaarderingsreserve.
Veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument die voortvloeien uit de
ineffectiviteit van de afdekking worden daarentegen direct in de resultatenrekening
verwerkt.110
De afgedekte positie wordt (nog) niet op de balans gewaardeerd, nu sprake is van een
onzekere toekomstige kasstroom.111 Op het moment dat een resultaat gerealiseerd wordt
met betrekking tot de afgedekte positie (bijvoorbeeld bij beëindiging van het contract) zal het
in het eigen vermogen verwerkte ongerealiseerde resultaat dat ziet op het
afdekkingsinstrument vrijvallen in de resultatenrekening. Hierdoor zal, voorzover sprake is
van een effectieve afdekking, het resultaat op het afdekkingsinstrument en het resultaat op
de afgedekte positie in dezelfde periode tegen elkaar wegvallen. Ter illustratie volgt
onderstaand voorbeeld112.
Onderneming A verwacht op 4 januari dat zij rond 31 december een inkoop van 100.000
producten zal verrichten. Deze inkoop zal geschieden bij een Amerikaanse leverancier en is
105
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 540.
IAS 39.86.
107
IAS 39.9.
108
IAS 37.23.
109
IAS 39 Toepassingsleidraad 103.
110
IAS 39.95 en 39.96.
111
P.H.M. Hofsté, Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, april 2002, blz. 172.
112
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 572.
106
- 26 -
zeer waarschijnlijk. Onderneming A heeft de euro als functionele valuta. Op 4 januari sluit
onderneming A een valutatermijncontract af gebaseerd op de verwachte inkoop van de
producten in dollars. Onderneming A komt aldus overeen om op 31 december 180.000 dollar
(100.000 producten maal 1,8 dollar per product) aan te kopen voor de huidige wisselkoers
van 1,80 dollar is 1,00 euro. Bij aanvang van de hedge heeft het valutatermijncontract een
reële waarde van nihil. Potentiële bronnen van ineffectiviteit zijn het niet plaatsvinden van de
inkoop en wijzigingen in de datum van de inkoop.
Op 30 juni bedraagt de reële waarde van het valutatermijncontract 10.000 euro positief. Dit is
het gevolg van het sterker worden van de dollar ten opzichte van de euro. Op 31 december
vindt de transactie plaats conform verwachting. De reële waarde van het
valutatermijncontract bedraagt dan, als gevolg van een stijging van de waarde van de dollar
naar 1,60 dollar is 1 euro, 12.500 euro positief. Toepassing van cash flow hedge accounting
leidt tot de volgende boekingen.
Op 4 januari zal geen boeking plaatsvinden nu de reële waarde van het valutatermijncontract
op dat moment nihil is. Eventuele transactiekosten dienen wel op de balanspost van het
valutatermijncontract verwerkt te worden.
Op 30 juni wordt als gevolg van de stijging van de reële waarde van het valutatermijncontract
de volgende boeking gemaakt. Deze stijging vloeit voort uit het sterker worden van de dollar
ten opzichte van de euro.
Valutatermijncontract (balans)
10.000
Aan Eigen vermogen (herwaarderingsreserve)
10.000
De wijziging van de reële waarde van het valutatermijncontract wordt volledig in het eigen
vermogen verwerkt, omdat de afdekking 100 procent effectief is.
Op 31 december wordt als gevolg van de stijging van de reële waarde van het
valutatermijncontract de volgende boeking gemaakt.
Valutatermijncontract (balans)
2.500
Aan Eigen vermogen (herwaarderingsreserve)
2.500
De wijziging van de reële waarde van het valutatermijncontract wordt volledig in het eigen
vermogen verwerkt, omdat de afdekking 100 procent effectief is.
Met betrekking tot de afwikkeling van het valutatermijncontract wordt de volgende boeking
gemaakt.
Bank (balans)
12.500
Aan Valutatermijncontract (balans)
12.500
Het valutatermijncontract wordt afgewikkeld. De cash settlement van het contract bedraagt
een ontvangst van 12.500 euro als gevolg van de waardestijging van het
valutatermijncontract.
Voorraad (balans)
112.500
Aan Bank (balans)
112.500
De aankoop van 100.000 producten tegen 180.000 dollar vindt plaats tegen de actuele koers
van 1,60 dollar is 1,00 euro.
- 27 -
Eigen vermogen (herwaarderingsreserve) 12.500
Aan Voorraad (balans)
12.500
Het met betrekking tot de waardestijging van het valutatermijncontract in het eigen vermogen
gereserveerde bedrag aan ongerealiseerde winst valt vrij in de resultatenrekening. In casu
vindt de vrijval niet direct in de resultatenrekening plaats nu het resultaat op de afgedekte
positie pas in het resultaat tot uiting komt bij de verkoop van de producten. Aldus wordt de
ongerealiseerde winst afgeboekt op de voorraad. Hierdoor komt het resultaat op het
valutatermijncontract en het resultaat op de aankoop van de producten in dezelfde periode
tot uiting in de resultatenrekening, immers bij verkoop van de producten.113
Indien afzonderlijke waardering zou zijn toegepast zou het resultaat op het
afdekkingsinstrument in een eerdere periode in de resultatenrekening vallen dan het
resultaat op de afgedekte positie. Aldus zou sprake zijn van een mismatch in de verwerking.
De verantwoording van de winst of het verlies van het afdekkingsinstrument in de
resultatenrekening wordt door middel van hedge accounting uitgesteld. Hierdoor komt het
resultaat op het afdekkingsinstrument en het resultaat op de afgedekte positie, voorzover de
afdekking effectief is, in dezelfde periode in de resultatenrekening tot uiting. Cash flow hedge
accounting beperkt aldus de mismatch in de verwerking.
Bij beëindiging van cash flow hedge accounting blijven de ongerealiseerde resultaten in het
eigen vermogen. De ongerealiseerde resultaten vallen pas vrij in de resultatenrekening
wanneer de afgedekte kasstromen plaatsvinden. Dit zal bij een afgedekte, toekomstig te
verwachten transactie (waarvan nog wel wordt verwacht dat deze plaatsvindt) geschieden op
het moment dat de toekomstige transactie het resultaat beïnvloedt. Indien een toekomstige
transactie naar verwachting niet meer plaats zal vinden dan dienen de in het eigen vermogen
opgenomen ongerealiseerde resultaten onmiddellijk vrij te vallen in de resultatenrekening.114
3.4 Conclusie
De afzonderlijke waardering van de te onderscheiden vermogensbestanddelen, enerzijds het
financiële instrument waarmee een bepaalde positie wordt afgedekt, en anderzijds de
afgedekte positie, kan leiden tot een mismatch in de verslaggeving. Deze mismatch kan
leiden tot een verdraaid beeld van het resultaat en de vermogenspositie van een
onderneming. Toepassing van hedge accounting heft dit nadeel op door de resultaten van
het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie toe te rekenen aan dezelfde periode van
verslaggeving. Door het toepassen van hedge accounting wordt de afdekking van financiële
risico’s aldus ook in de verslaggeving op de juiste wijze tot uitdrukking gebracht.
Een hedge komt in aanmerking voor de toepassing van hedge accounting indien voldaan
wordt aan een aantal voorwaarden. Zo is in IAS 39 vastgelegd wat kwalificeert als een
afdekkingsinstrument en wat kwalificeert als een afgedekte positie. Tevens worden er eisen
gesteld aan de afdekkingseffectiviteit. Zo moeten de waardeveranderingen van de afgedekte
positie binnen een bandbreedte van 80 procent tot en met 125 procent gecompenseerd
worden
door
de
waardeveranderingen
van
het
afdekkingsinstrument.
De
afdekkingseffectiviteit moet op voorhand naar verwachting voldoen aan deze norm. Tevens
is sprake van een continue toets waarbij achteraf moet worden beoordeeld of de werkelijke
afdekkingseffectiviteit binnen de bandbreedte valt. Ten slotte moet de hedge relatie tussen
113
114
IAS 39.98.
IAS 39.101.
- 28 -
het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie formeel aangewezen en gedocumenteerd
worden.
Indien een hedge relatie kwalificeert voor toepassing van hedge accounting zijn er drie
methoden van hedge accounting toepasbaar, namelijk fair value hedge accounting
(reëlewaardeafdekking), cash flow hedge accounting (kasstroomafdekking) en hedge
accounting of net investment in a foreign operation (afdekking van een netto-investering in
een buitenlandse entiteit). Fair value hedge accounting wordt toegepast indien de
veranderingen in de reële waarde van een vermogensbestanddeel worden afgedekt. Cash
flow hedge accounting wordt daarentegen toegepast indien de variabiliteit van kasstromen
die voortvloeien uit een vermogensbestanddeel worden afgedekt.
De verwerking van fair value hedge accounting geschiedt op een andere wijze dan de
verwerking van cash flow hedge accounting. Bij fair value hedge accounting wordt zowel het
effectieve als het ineffectieve deel van de resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt.
Bij cash flow hedge accounting wordt enkel het ineffectieve deel van de resultaten direct in
de resultatenrekening verwerkt. Het effectieve deel van de resultaten wordt gereserveerd en
valt vrij in de resultatenrekening bij realisatie van het resultaat op de afgedekte positie.
3.5 IFRS 9
3.5.1 Inleiding
IFRS 9 is de beoogde opvolger van IAS 39. IAS 39 trad in 2005 in werking met als doel het
voorschrijven van uniforme regelgeving voor het rapporteren van financiële instrumenten
zodat ondernemingen deze op een transparante en consistente wijze konden presenteren.
IAS 39 wordt echter ervaren als zijnde gecompliceerd waardoor het beoogde doel niet
verwezenlijkt wordt.115 IASB heeft daarom besloten om IAS 39 te vervangen door een nieuwe
standaard genaamd IFRS 9. Het doel van de nieuwe hedge accounting regelgeving in IFRS
9 is om (door middel van aanpassing van de vereisten voor toepassing van hedge
accounting) hedge accounting meer in lijn te brengen met het door ondernemingen gevoerde
beleid inzake risico management. Dit moet gaan resulteren in nuttigere informatie voor
gebruikers van de jaarrekening. Volgens IASB creëren de nieuwe vereisten tevens een
regelgeving voor hedge accounting die meer gebaseerd is op principes, en die de
inconsistenties en zwakten in IAS 39 tegen gaat.116
De vorming van IFRS 9 is opgesplitst in drie fasen. Fase 3 betreft de regelgeving inzake
hedge accounting. Op 19 november 2013 is deze fase afgerond en is de definitieve versie
gepubliceerd. Oorspronkelijk was gepland om de regelgeving per 1 januari 2015 in werking
te laten treden. Dit is inmiddels uitgesteld tot 1 januari 2018. Ondernemingen zijn echter vrij
om de regelgeving inzake classificatie en waardering van financiële instrumenten nu al toe te
passen. IFRS 9 moet echter nog wel goedgekeurd worden door de EU alvorens deze van
kracht is voor Europese ondernemingen.
3.5.2 Wijzigingen
De nieuwe regeling inzake hedge accounting is op een aantal punten gewijzigd ten opzicht
van IAS 39. De belangrijkste wijzigingen zijn als volgt. Voortaan kunnen ook niet afgeleide
financiële bezittingen of schulden die gewaardeerd worden op reële waarde aangewezen
115
116
IFRS 9 paragraaf IN2.
IFRS 9 paragraaf IN8.
- 29 -
worden als afdekkingsinstrument.117 Tevens is hetgeen kan kwalificeren als een afgedekte
positie uitgebreid. Zo kwalificeren onder voorwaarden ook risico componenten van niet
financiële posities en derivaten in combinatie met non-derivative (ook wel ‘aggregated
exposures’ genoemd). 118
De belangrijkste wijziging in IFRS 9 ten opzichte van IAS 39 ziet echter op de vereiste
afdekkingseffectiviteit. Deze is volgens IASB voortaan minder gecompliceerd. Onder IAS 39
was pas achteraf bekend of hedge accounting toepast kon worden. Ook de numerieke
berekeningswijze van de effectiviteit van de hedge was aan kritiek onderhevig nu deze niet in
lijn was met het door ondernemingen gevoerde beleid inzake risico management. Tevens
was de complexe berekeningswijze van de effectiviteit kwetsbaar voor fouten.119 Daarom is
de bandbreedte van 80-125 procent komen te vervallen, alsmede de continue toets waarbij
achteraf moet worden beoordeeld of de werkelijke afdekkingseffectiviteit binnen de
bandbreedte valt.
Er is enkel nog sprake van een vooruitblikkende toets waarbij (tenminste bij de jaarlijkse
rapportage) een inschatting gemaakt moet worden van de verwachte effectiviteit. Eer een
afdekking als effectief gekwalificeerd wordt moet voldaan worden aan drie criteria 120:
- Er moet sprake zijn van een economische relatie tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument. Hiermee wordt bedoeld dat de waarde van het
afdekkingsinstrument en de afgedekte positie in een tegengestelde richting fluctueren
als gevolg van het afgedekte risico.121
- Het effect van het kredietrisico 122 domineert de waardeveranderingen van het
afdekkingsinstrument en de afgedekte positie niet. Het kredietrisico domineert de
waardeveranderingen indien het verlies of de winst voortvloeiende uit het kredietrisico
groter is dan het verlies of de winst voortvloeiende uit de waardeveranderingen van
de onderliggende variabelen van het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie.123
- De hedge ratio is aangewezen op basis van de werkelijke kwantiteit van de afgedekte
positie en het afdekkingsinstrument. Oftewel als een onderneming een positie afdekt
door middel van 40 eenheden van een financieel instrument dan dient de hedge ratio
van de aangewezen hedge relatie gelijk te zijn aan de ratio die voortkomt uit 40
eenheden van het afdekkingsinstrument en het aantal eenheden van een afgedekte
positie dat afgedekt wordt door middel van die 40 eenheden. 124 Dus indien 40
eenheden van een afdekkingsinstrument 40 eenheden van een afgedekte positie
hedgen, dan kan voor de toepassing van hedge accounting niet slechts 30 eenheden
van het afdekkingsinstrument aangewezen worden voor het hedgen van 40
eenheden van een afgedekte positie.
De hedge ratio moet consistent zijn met de ratio gebruikt voor risico management,
zonder een opzettelijke disbalans resulterend in een ongepaste boekhoudkundige
uitkomst.125 Een dergelijke opzettelijke disbalans kan bijvoorbeeld gecreëerd worden
117
IFRS 9 paragraaf 6.2.2.
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.3.3.
119
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 1.
120
IFRS 9 paragraaf 6.4.1.
121
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.4.
122
Het risico dat de wederpartij niet aan haar verplichtingen voldoet.
123
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.7.
124
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.9.
125
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.10.
118
- 30 -
indien opzettelijk sprake is van ‘under-hedging’. Under-hedging wordt veroorzaakt
doordat de aangewezen hoeveelheid eenheden van het afdekkingsinstrument lager is
dan de hoeveelheid eenheden van het afdekkingsinstrument dat voor risico
management gebruikt zou worden voor het afdekken van de afgedekte positie. In een
dergelijke situatie wordt de afdekkingseffectiviteit kunstmatig verlaagd, waardoor een
groter deel van het resultaat direct in de resultatenrekening tot uiting zal komen.126
Ter illustratie van de vereiste hedge ratio volgt onderstaand voorbeeld. Een onderneming
dekt het prijsrisico op cacaobonen af door middel van een termijncontract op cacaobonen.
Het termijncontract op de cacaobonen betreft echter cacaobonen van een standaard
kwaliteit. De cacaobonen waarop het prijsrisico ziet zijn echter van een hogere kwaliteit. De
prijs van deze bonen bedraagt daarom ook 10 procent meer dan de prijs van normale bonen.
Om hedge accounting toe te kunnen passen moet daarom een hedge ratio van 0.9
gehanteerd worden, oftewel 0.9 eenheden van de afgedekte positie moeten worden afgedekt
door middel van 1 eenheid van het afdekkingsinstrument.
Indien een jaar later de prijs van de door de onderneming gehanteerde cacaobonen 20
procent meer bedraagt dan de prijs van cacaobonen van een standaard kwaliteit, klopt de
gehanteerde hedge ratio niet meer. Er is dan immers sprake van under-hedging, en de
ineffectiviteit van de afdekking bedraagt 10 procent. Gedurende de tijd dat sprake is van
under-hedging moet het resultaat dat voortvloeit uit deze ineffectiviteit direct verwerkt worden
in het resultaat van de onderneming. Nu sprake is van under-hedging moet de aangewezen
afdekking aangepast worden. Slecht 0.8 eenheden (in plaats van 0.9 eenheden) van de
afgedekte positie moeten dus voortaan afgedekt worden door middel van 1 eenheid van het
afdekkingsinstrument.
De veranderingen van de gestelde eisen aan de effectiviteit van een hedge leiden ertoe dat
de toepassing van hedge accounting meer in lijn ligt met het door een onderneming
daadwerkelijk gevoerde beleid inzake risico management. Er zullen overeenkomstig
onderstaande illustraties immers meer hedge relaties kwalificeren voor de toepassing van
hedge accounting.
De onderstaande grafiek127 illustreert het effect van fair value hedge accounting onder IAS 39
indien de hedge wordt beoordeeld als zijnde effectief binnen de 80-125 procent bandbreedte.
De Y-as geeft de procentuele waardeverandering van het afdekkingsinstrument weer die tot
uiting komt in de resultatenrekening. De X-as geeft de afdekkingseffectiviteit van de hedge
relatie weer.
126
127
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 5.
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 2.
- 31 -
Voor een hedge relatie vindt toepassing van hedge accounting onder IAS 39 slechts plaats
indien de waardeveranderingen van de afgedekte positie binnen een bandbreedte van 80125 procent worden gecompenseerd door de waardeveranderingen van het
afdekkingsinstrument. Indien de afdekkingseffectiviteit deze bandbreedte overschrijdt vindt
geen toepassing van hedge accounting plaats.
De onderstaande grafiek128 illustreert het effect van fair value hedge accounting onder IFRS
9 indien de hedge wordt beoordeeld als zijnde effectief.
IFRS 9 leidt er dus toe dat een groter aantal hedge relaties kwalificeert voor de toepassing
van hedge accounting. Indien sprake is van een economische relatie, die niet gedomineerd
wordt door het kredietrisico en de juiste hedge ratio is aangegeven, wordt voldaan aan de
128
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012, blz. 3.
- 32 -
vereiste afdekkingseffectiviteit. Aan de werkelijke effectiviteit van de afdekking worden in
tegenstelling tot IAS 39 geen eisen meer gesteld. Dus indien de werkelijke effectiviteit zich
buiten de 80-125 procent bandbreedte bevindt, kan toepassing van hedge accounting nog
steeds voortgezet worden. Indien de hedge echter consistent voor bijvoorbeeld slechts 60
procent effectief is dan moet wel een aanpassing van de aangewezen hedge ratio
overwogen worden.129
Ten slotte kan hedge accounting niet meer vrijwillig beëindigd worden. Enkel indien niet meer
voldaan wordt aan de vereisten eindigt hedge accounting. Grote delen van de huidige hedge
accounting methoden blijven echter ongewijzigd. Zo blijft de mechaniek van de drie
methoden, fair value hedge accounting, cash flow hedge accounting en hedge accounting of
net investment in a foreign operation bestaan. De effectiviteit van de hedge moet nog steeds
gemeten worden en enige ineffectiviteit moet nog steeds tot uiting komen in de
resultatenrekening. Tevens blijven de strikte eisen aan de documentatie van een hedge
bestaan. Ten slotte is toepassing van hedge accounting nog steeds facultatief.
3.5.3 Conclusie
De nieuwe regeling inzake hedge accounting is meer in lijn met het door ondernemingen
gevoerde beleid inzake risico management. Er bestaat immers zekerheid vooraf en er komen
meer hedge relaties in aanmerking voor de regeling. Tevens kan de, aan technische fouten
onderhevige, berekening van de daadwerkelijke effectiviteit achterwege gelaten worden bij
de beoordeling van de effectiviteit. De daadwerkelijke effectiviteit dient echter nog steeds
berekend te worden voor het toerekenen aan de resultatenrekening van het resultaat dat
voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking. Ook in verband met eventuele
aanpassingen van de hedge ratio moet de effectiviteit van de afdekking continu gevolgd
worden. De door IASB aangedragen kritiek op IAS 39 (dat de berekening van de
daadwerkelijke effectiviteit kwetsbaar is voor fouten) blijft aldus nog steeds van toepassing
op de nieuwe regelgeving. Daarom betwijfel ik ook of de complexiteit van de regeling inzake
hedge accounting is afgenomen door de introductie van IFRS 9.
129
IFRS 9 Appendix B paragraaf 6.4.10.
- 33 -
Hoofdstuk 4 Fiscale regeling inzake samenhangende waardering
4.1 Goed koopmansgebruik
De fiscale winstbepaling wordt ingevuld door het begrip goed koopmansgebruik. Goed
koopmansgebruik is een in de loop der jaren door de rechtspraak ingevulde norm die dient
als algemeen beginsel voor berekening van de fiscale jaarwinst. Goed koopmansgebruik is
geen dwingende methode van winstberekening, maar een open en dynamische norm. 130
Vanwege dit karakter is goed koopmansgebruik uitermate geschikt om de fiscale
jaarwinstbepaling aan te laten sluiten met de steeds veranderende maatschappelijke realiteit.
De bedrijfseconomie ligt ten grondslag aan de invulling van het begrip goed
koopmansgebruik. Zo kunnen de regels voor de financiële verslaggeving van belang zijn
voor het invullen van het begrip goed koopmansgebruik. 131 Deze regels zijn echter niet altijd
doorslaggevend. De Hoge Raad132 heeft namelijk geoordeeld dat de bedrijfseconomie niet
als uitgangspunt dient indien:
- Dit strijdig is met de belastingwettekst;
- Dit strijdig is met de algemene strekking van de belastingwet, of;
- Dit strijdig is met een beginsel van de belastingwet.
Aldus kan geconcludeerd worden dat goed koopmansgebruik een autonoom fiscaal begrip is
dat wordt ingevuld door de rechtspraak. Goed koopmansgebruik is onderhevig aan invloeden
vanuit de bedrijfseconomie, deze invloeden worden echter beperkt doordat de rechtspraak bij
de invulling van het begrip gebonden is aan de beginselen en de strekking van de
belastingwetten.
Aan goed koopmansgebruik ligt een aantal beginselen ten grondslag. Allereerst het
realisatiebeginsel. Op grond van het realisatiebeginsel moeten baten toegerekend worden
aan de periode waarop ze betrekking hebben en niet aan de periode waarin ze zijn
ontvangen. Een onderdeel van het realisatiebeginsel is het matchingbeginsel. Op basis van
dit beginsel behoren uitgaven ten laste te komen van de periode waarin de opbrengsten, met
het oog waarop de uitgaven zijn gedaan, worden verantwoord.133
Het realisatiebeginsel kan gezien worden als een begrenzing van het
voorzichtigheidsbeginsel. Op grond van het voorzichtigheidsbeginsel hoeven winsten pas
genomen te worden wanneer ze daadwerkelijk verwezenlijkt zijn. Deze mogen echter ook
eerder genomen worden, zij het met behoedzaamheid. Het realisatiebeginsel begrenst de
uitstel van winstneming op grond van het voorzichtigheidsbeginsel, indien de winst
gerealiseerd is kan namelijk geen uitstel meer plaatsvinden. Verliezen kunnen op grond van
het voorzichtigheidsbeginsel reeds genomen worden wanneer deze worden verwacht. 134
Op grond van het realisatiebeginsel moeten baten en lasten worden toegerekend aan de
periode waarop ze betrekking hebben. In deze regel komt ook het realiteitsbeginsel naar
voren. De winstbepaling moet immers geschieden op basis van de feitelijke situatie. Het
130
C. Bruijsten, WFR 2009/823, paragraaf 3.1.2.
R.H.J. Aelen, WFR 2013/42, paragraaf 5.
132
Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, BNB 1957/208.
133
A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen 2012, blz. 79.
134
D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 41.
131
- 34 -
realiteitsbeginsel behelst tevens dat de winstbepaling aan moet sluiten bij de economische
realiteit. Er moet dus door eventuele juridische constructies heen gekeken worden.135
Ten slotte het eenvoudbeginsel. Het stelsel van de winstberekening moet praktisch
hanteerbaar zijn voor zowel de belastingplichtige als de belastingdienst.136 Zo moet rekening
gehouden worden met de aard en omvang van de onderneming.137 Een voorbeeld hiervan is
dat toepassing van het kasstelsel geoorloofd is bij zeer kleine ondernemingen.138 Ook de
belastingdienst kan zich beroepen op het eenvoudbeginsel. Een voorbeeld hiervan is het
seniorenverlofregelingarrest139 waarbij belanghebbende geen voorziening mag vormen voor
een seniorenverlofregeling omdat de vaststelling van de hoogte van de voorziening tot veel
uitvoeringsproblemen zal leiden.
De hiërarchie tussen de beginselen onderling staat niet vast en is in de literatuur dan ook
onderhevig aan enige discussie. Zo stelt Doornebal 140 dat het realisatiebeginsel, het
matchingbeginsel en het voorzichtigheidsbeginsel de primaire beginselen zijn. Het
realiteitsbeginsel en het eenvoudbeginsel zijn naar zijn mening de secundaire beginselen.
Berkhout en Van der Heijden141 stellen daarentegen dat slechts het realisatiebeginsel en het
matchingbeginsel tot de primaire beginselen behoren. Voorzichtigheid en eenvoud vormen in
hun denkwijze de secundaire beginselen. Brüll, Zwemmer en Cornelisse142 onderschrijven
deze gedachte.
Zoals reeds beschreven hoeven op basis van het voorzichtigheidsbeginsel winsten pas
genomen te worden wanneer deze daadwerkelijk verwezenlijkt zijn en kunnen verliezen
reeds genomen worden wanneer deze te verwachten zijn. Onderstaand voorbeeld geeft
weer dat dit oneigenlijk gebruik in de hand werkt indien een onderneming hedging toepast.
Een Nederlandse onderneming heeft een schuld in dollars. Op basis van goed
koopmansgebruik vindt waardering van deze schuld plaats overeenkomstig de wisselkoers
op de balansdatum. Indien de dollar meer waard wordt ten opzichte van de euro wordt de
schuld, omgerekend in euro’s, groter. Indien de dollar minder waard wordt ten opzichte van
de euro wordt de schuld, omgerekend in euro’s, kleiner. Een waardestijging van de dollar
resulteert dus in een verlies op de schuld. Een waardedaling van de dollar resulteert in een
winst op de schuld.
Indien het wisselkoersrisico op deze schuld afgedekt wordt door middel van een vordering in
dollars kan dat resulteren in de volgende situatie. Bij een jaarlijkse waardedaling van de
dollar kan de onderneming op grond van goed koopmansgebruik de winst op de schuld
uitstellen en het verlies op de vordering reeds nemen. Het voorzichtigheidsbeginsel brengt
immers met zich mede dat verliezen reeds genomen kunnen worden wanneer deze te
verwachten zijn en winsten uitgesteld kunnen worden totdat deze daadwerkelijk verwezenlijkt
zijn.
135
T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, FED 2003/242, paragraaf 1.
R. Russo, WFR 2011/616, paragraaf 2.
137
D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 52, 55-56.
138
J. Doornebal, NTFR 2003/469.
139
Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/00650, V-N 2011/8.11.
140
J. Doornebal, NTFR 2003/469.
141
T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, FED 2003/242, paragraaf 1.
142
D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse 2012, blz. 57.
136
- 35 -
De onderneming kan dus in bovenstaand voorbeeld het verlies op de vordering reeds
jaarlijks nemen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel terwijl winstneming, door middel
van een beroep op datzelfde beginsel, wordt uitgesteld tot afwikkeling van de schuld.
Niekel143 omschrijft dit als de asymmetrie van goed koopmansgebruik. Van specifieke fiscale
wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is vooralsnog geen sprake. En de beginselen
van goed koopmansgebruik komen, zoals beschreven, te kort. De Hoge Raad onderkent dit
probleem ook en heeft in het laatste decennia in een aantal arresten een fiscale regeling tot
stand gebracht waarbij het realiteitsbeginsel leidt tot de samenhangende waardering van
activa en passiva.
4.2 Hedge arrest144
Casus
De eerste stappen voor een verplichte samenhangende waardering van activa en passiva
zijn door de Hoge Raad gezet in het zogenaamde Hedge arrest. Het Hedge arrest betrof een
in Nederland gevestigde vennootschap tot wier vermogen een vordering van 295 miljoen
dollar behoorde. De vordering werd verkregen op 31 maart 1989 en de looptijd van de
vordering bedroeg 3 jaar. Ten tijde van verkrijging bedroeg de tegenwaarde van de vordering
620 miljoen gulden. Belanghebbende liep met betrekking tot de vordering een
wisselkoersrisico. Zij liep immers het risico op een waardeverandering van de dollar ten
opzichte van de gulden.
Belanghebbende trachtte dit risico te beperken door middel van het afsluiten van een valuta
swap, op 29 maart 1989, waarbij belanghebbende 295 miljoen dollar ontving in ruil voor 620
miljoen gulden. De looptijd van de swap bedroeg 5 jaar. Op deze wijze werd een situatie
gecreëerd waarin tegenover de vordering van 295 miljoen dollar een schuld, uit hoofde van
de swap, ad 295 miljoen dollar stond. Het wisselkoersrisico op de vordering in dollars werd
aldus gehedged door middel van de swap.
Oordeel
Het Hof145 oordeelde in onderhavige casus dat de correlatie tussen de schuld uit hoofde van
de swap en de vordering onvoldoende was om tot een samenhangende waardering te
komen. Het Hof beargumenteerde dit met het feit dat de looptijd van de vordering 3 jaar was
terwijl de looptijd van de swap 5 jaar was. Tevens voerde het Hof aan dat de vordering
rentedragend was terwijl de rechten en verplichtingen uit hoofde van de swap niet
rentedragend waren. Ook advocaat-generaal Groeneveld 146 was van mening dat van
samenhangende waardering geen sprake kon zijn nu geen sprake was van exact
complementaire risico’s.
De Hoge Raad oordeelde echter dat samenhangende waardering in onderhavige casus wel
degelijk toegepast moest worden: “Indien een vordering in een vreemde valuta tegenover
een schuld in dezelfde valuta staat, treedt bij wijziging van de koers van die valuta per saldo
geen vermogensmutatie op en zal mitsdien een wijziging van de waardering met betrekking
tot de valutakoers van de schuld en de vordering niet los van elkaar mogen plaatsvinden”147.
143
S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in Lezingen
Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den Haag: Sdu Uitgevers,
blz. 26.
144
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214.
145
Hof Amsterdam 31 oktober 2001, nr. 99/0532, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869.
146
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, Conclusie A-G Groeneveld, paragraaf 4.9.
147
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, r.o. 4.4.
- 36 -
Dat de looptijd van de schuld en de vordering niet gelijk zijn aan elkaar doet daar volgens de
Hoge Raad niets aan af. Tevens is niet van belang dat sprake is van afwijkende
rentepercentages. Samenhangende waardering dient aldus toch toegepast te worden,
ondanks dat geen sprake is van een volledige match tussen de schuld en de vordering.
Volgens Snijders 148 breekt de Hoge Raad hiermee met de reeds bekende voorwaarden
waaraan voldaan zou moeten worden om tot een samenhangende waardering van rechten
en verplichtingen te komen. Overeenkomstig deze voorwaarden kan van een
samenhangende waardering slechts sprake zijn indien:
- Er sprake is van een correlatie van (nagenoeg) 100 procent tussen de vordering en
de schuld;
- De looptijden van de vordering en de schuld gelijk zijn, en;
- De rentepercentages van de vordering en de schuld gelijk zijn.
Niekel is een voorstander van de gedachte dat samenhangende waardering niet enkel
toegepast dient te worden bij een ‘full hedge’. Hij is van mening dat samenhangende
waardering ook toegepast moet worden indien sprake is van zogenaamde ‘partial term
hedges’, waarbij met betrekking tot de vordering en de schuld geen sprake is van gelijke
looptijden. “Het al dan niet afdekken van het valutarisico voor de resterende periode, is een
beslissing die de belastingplichtige op dat moment maakt, en die zijn schaduw niet op
eerdere jaren kan werpen. De perfectionering en liquiditeit op de financiële markten
rechtvaardigt in dit opzicht een periodebenadering, dus zonder de gehele looptijd van een
instrument in ogenschouw te nemen” 149 . In het nog te behandelen Cacaobonen arrest
(paragraaf 4.4) gaat de Hoge Raad nog een stap verder. Op basis van dit arrest kan
samenhangende waardering namelijk ook worden toegepast indien sprake is van een
verschil in omvang van de vordering en de daar tegenover staande schuld.
Voorwaarden
Toepassing van samenhangende waardering vindt volgens de Hoge Raad plaats indien
sprake is van tegenover elkaar staande vorderingen en schulden in dezelfde vreemde valuta.
Dit is een zeer ruime norm die niet wordt toegelicht in het arrest. Deze ruime norm resulteert
in vragen zoals:
- Is een historisch-causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende
waardering?
- Is een functioneel-causaal verband vereist voor toepassing van samenhangende
waardering?
- Moet samenhangende waardering ook toegepast worden indien de vordering en de
schuld per toeval tegenover elkaar staan?
De Hoge Raad kent geen betekenis toe aan het historisch-causale verband en het
functioneel-causale verband waarvan in het onderhevige arrest sprake is. Wat betreft het
historisch-causale verband gaat de Hoge Raad in zijn redenering immers voorbij aan het feit
dat er slechts twee dagen zitten tussen de verkrijging van de vordering en het aangaan van
de valuta swap. Ook over het functioneel-causale verband waarvan in casu sprake is
(waardemutaties van de vordering als gevolg van wisselkoersfluctuaties gaan immers
gepaard met gelijke, maar tegengestelde, waardemutaties van de schuld uit hoofde van de
valuta swap) wordt niet door de Hoge Raad gerept. Op basis van dit arrest is in mijn ogen
dan ook niet duidelijk of sprake moet zijn van enig historisch-causaal- of functioneel-causaal
148
149
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2.
S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.1.
- 37 -
verband tussen de vordering en de schuld wil samenhangende waardering toegepast
worden. Niekel is echter van mening dat op basis van het arrest wel sprake moet zijn van
een functioneel-oorzakelijk verband tussen de vordering en de schuld voor toepassing van
samenhangende waardering. “Het hedge-arrest spreekt over ‘tegenover elkaar staande
vorderingen en schulden’. Vorderingen en schulden staan als actief- respectievelijk
passiefpost per definitie tegenover elkaar. Aangenomen dat de Hoge Raad geen zinledige
termen beoogt te hanteren, moet mijns inziens er nog steeds van worden uitgegaan dat er
wel een functioneel oorzakelijk verband moet bestaan tussen beide posten”150
Voor de beantwoording van de vraag of samenhangende waardering ook toegepast moet
worden indien de vordering en schuld per toeval tegenover elkaar staan is van belang of het
al dan niet toepassen van samenhangende waardering afhankelijk is van de bedoelingen van
de belanghebbende. Indien een vordering en schuld per toeval tegenover elkaar staan dan is
hedging van de vordering dan wel de schuld immers niet beoogd door de belanghebbende.
Ook Snijders merkt op dat de Hoge Raad niets vermeldt over een vereiste band (bijvoorbeeld
oorzakelijk of functioneel) tussen de vordering en de schuld. “De simpele constatering dat in
een bepaald jaar tegenover een bepaald valutaresultaat een gelijk, zij het tegengesteld
valutaresultaat staat, is afdoende.” 151 Ik concludeer hieruit dat samenhangende waardering
wel degelijk moet worden toegepast indien een vordering en schuld per toeval tegenover
elkaar staan.
De Hoge Raad verschaft in het arrest aldus geen duidelijkheid over de voorwaarden waaraan
voldaan moet worden voor toepassing van samenhangende waardering, oftewel onder welke
voorwaarden sprake is van een tegenover elkaar staande vordering en schuld. Ook uit de
Hoge Raad zich slechts in geringe mate over invulling van de regeling indien
samenhangende waardering toegepast moet worden. In het nog te behandelen Cacaobonen
arrest (paragraaf 4.4) verschaft de Hoge Raad meer duidelijkheid omtrent deze
vraagstukken.
Waardering
De Hoge Raad stelt dat, indien sprake is van samenhangende waardering, bij een wijziging
van de koers van de buitenlandse valuta per saldo geen vermogensmutatie optreedt. En dat
een wijziging van de waardering met betrekking tot de valutakoers van de schuld en de
vordering niet los van elkaar mag plaatsvinden. Over de waardering van de
vermogensbestanddelen meldt de Hoge Raad het volgende: “Weliswaar zal ten gevolge van
het niet gelijk lopen van de looptijden van de vordering en de schuld uiteindelijk een nietgedekte valutapositie ontstaan, dit rechtvaardigt niet reeds in de jaren waarin wel een
zodanige positie bestaat een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een
even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. Het
valutarisico ontstaat pas nadat na aflossing van de schuld of na inning van de vordering de
valutapost niet langer gesloten is” 152. De Hoge Raad schrijft dus voor om gedurende de
periode dat sprake is van een afgedekte positie waardemutaties van de vordering en schuld
achterwege te laten. Hieruit leid ik af dat gedurende de periode dat sprake is van een
afgedekte positie geen waardering op actuele waarde kan plaatsvinden.
150
S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.2.
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2.
152
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214, r.o. 4.4.
151
- 38 -
Beëindiging
Indien de looptijden van de vordering en de schuld niet aan elkaar gelijk zijn gaat op een
gegeven moment de gesloten positie over in een open positie waarin niet langer sprake is
van een hedge. Bij een volledig effectieve afdekking (zoals in onderhavig arrest) waarin de
looptijd van de vordering en de schuld niet aan elkaar gelijk zijn, leidt het oordeel van de
Hoge Raad mijns inziens tot de volgende situatie. Stel dat sprake is van een tegenover
elkaar staande vordering met een looptijd van 5 jaar en schuld met een looptijd van 2 jaar.
Aldus is gedurende 2 jaar sprake van een gesloten positie. De nominale waarde van de
vordering en schuld bedraagt 100.000 dollar. Door een stijging van de wisselkoers vindt
jaarlijks een waardevermeerdering van de vordering en de schuld plaats van 5.000 dollar. Op
basis van het oordeel van de Hoge Raad vinden mijns inziens gedurende de 2 jaren dat
sprake is van een gesloten positie geen mutaties plaats in de waardering van de vordering
en de schuld. De Hoge Raad betoogt immers dat het niet gewenst is gedurende de periode
dat sprake is van een gesloten positie een verlies of winst te nemen die gecompenseerd
wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde
valutapositie.
Na 2 jaar wordt de schuld afgelost waardoor geen sprake meer is van een gesloten positie
en de samenhangende waardering is beëindigd. Het verlies op de schuld ad 10.000 dollar en
de winst op de vordering ad 10.000 dollar worden op dat moment gerealiseerd. Per saldo is
evenwel sprake van een resultaat van nihil. Overeenkomstig het oordeel van de Hoge Raad
moet mijns inziens vanaf dat moment de balanswaarde van de vordering verplicht
vermeerderd worden met 10.000 dollar. Snijders153 bevestigt dit door te stellen dat op het
tijdstip van de overgang van een afgedekte valutapositie naar een niet langer afgedekte
valutapositie (dus bij de inning van de vordering of aflossing van de schuld) de resterende
vordering respectievelijk schuld moet worden gewaardeerd op de valutakoers die geldt op
dat tijdstip. Het beëindigen van de samenhangende waardering kent aldus geen
terugwerkende kracht. De gevolgen die hebben plaatsgevonden op basis van de
samenhangende waardering blijven in stand.
Ervan uitgaande dat de jaarlijkse stijging van de wisselkoers en de daarmee gepaard gaande
waardevermeerdering van de vordering gedurende de resterende looptijd van de vordering
ook 5.000 dollar bedraagt, kan in de resterende 3 jaren jaarlijks 5.000 dollar winst genomen
worden op de vordering. Tevens kan men winstneming uitstellen tot het moment van
daadwerkelijke realisatie (bij aflossing van de vordering). Vorderingen in vreemde valuta
worden namelijk gewaardeerd overeenkomstig de koers op de balansdatum. Echter mogen
op basis van het voorzichtigheidsbeginsel tussentijdse waardemutaties ook achterwege
gelaten worden.154
De Hoge Raad geeft in het arrest dus invulling aan hoe om te gaan met de ongelijke looptijd
van de vordering en de schuld waardoor een gesloten positie uiteindelijk overgaat in een
open positie (waarin geen sprake meer is van samenhangende waardering). De Hoge Raad
laat zich echter niet expliciet uit over wat te doen met het resultaat dat voort vloeit uit een
eventueel ineffectief deel van de afdekking.
153
154
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2.1.
A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen 2012, blz. 132.
- 39 -
Ineffectiviteit
De Hoge Raad betoogt dat het niet rechtvaardig is gedurende de periode dat sprake is van
een gesloten positie een verlies of winst te nemen die gecompenseerd wordt door een even
grote winst, respectievelijk even groot verlies op de tegengestelde valutapositie. De Hoge
Raad laat hiermee de optie open om reeds gedurende de periode dat sprake is van
samenhangende waardering het resultaat dat voortvloeit uit een eventueel ineffectief deel
van de afdekking vrij te laten vallen in de resultatenrekening. Dit wordt bevestigd door
Snijders155. Snijders stelt namelijk dat enkel voor het verschil in omvang van de vordering en
de schuld een valutaresultaat in aanmerking genomen kan worden. Ter toelichting volgt een
voorbeeld.
Stel dat sprake is van een tegenover elkaar staande vordering ad 100.000 dollar en schuld
ad 100.000 dollar. Door een stijging van de wisselkoers vindt jaarlijks een
waardevermeerdering van de vordering en de schuld plaats van 5.000 dollar. De jaarlijkse
winst op de vordering ad 5.000 dollar valt weg tegen het jaarlijkse verlies op de schuld ad
5.000 dollar. Oftewel de winst op de vordering wordt gecompenseerd door een even groot
verlies op de schuld. Naar oordeel van de Hoge Raad is het gedurende de periode dat
sprake is van een gesloten positie niet rechtvaardig een verlies of winst te nemen die
gecompenseerd wordt door een even grote winst, respectievelijk even groot verlies op de
tegengestelde valutapositie. Aldus kan winstneming op de vordering en verliesneming op de
schuld pas plaatsvinden na afwikkeling van de gesloten positie. Dit is mijns inziens anders
indien de afdekking van de vordering door middel van de schuld niet 100 procent effectief is.
In dat geval is het nemen van een winst of verlies gedurende de periode dat sprake is van
een gesloten positie wel geoorloofd voorzover de winst of het verlies voortvloeit het een
ineffectief deel van de afdekking.
Stel dat de afdekking niet 100 procent effectief is omdat de waarde van de vordering en de
schuld niet aan elkaar gelijk zijn. Er is sprake van een vordering ad 100.000 dollar die wordt
afgedekt door middel van een schuld ad 120.000 dollar. De jaarlijkse waardevermeerdering
van de vordering en de schuld als gevolg van een stijging van de wisselkoers bedraagt ook
in deze situatie 5 procent (5.000/100.000 x 100% = 5%). De jaarlijkse winst op de vordering
bedraagt dus 5.000 dollar en het jaarlijkse verlies op de schuld bedraagt 6.000 dollar. De
winst op de vordering wordt gecompenseerd door een deel van het verlies op de schuld. Nu
het verlies op de schuld groter is dan de winst op de vordering is de afdekking niet 100
procent effectief (er is sprake van over-hedging). De overcompensatie ad 1.000 dollar vloeit
voort uit de ineffectiviteit van de hedge. Dit verlies op de schuld ad 1.000 dollar kan op basis
van de bewoordingen van de Hoge Raad reeds jaarlijks genomen worden. Terwijl de
jaarlijkse winst op de vordering ad 5.000 dollar en het hiermee te compenseren deel van het
verlies op de schuld ad 5.000 dollar pas bij afwikkeling van de gesloten positie tot uiting
komen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het Hedge arrest een eerste stap is richting een regelgeving
voor de samenhangende waardering van vorderingen en schulden. Het onderhavige arrest
ziet op het afdekken van wisselkoersrisico’s. Volgens Lubbers156 laat dit arrest echter toe om
in volgende arresten ook op andere terreinen samenhangende waardering te verplichten. De
155
156
H.P.W. Snijders, WFR 2004/1735, paragraaf 2.
A.O. Lubbers 2005, blz. 298-299.
- 40 -
Hoge Raad beroept zich met bovenstaande uitspraak op het realiteitsbeginsel. De fiscale
behandeling van onderhavige casus sluit door toepassing van samenhangende waardering
aan bij de bedrijfseconomische werkelijkheid. Een verlies op de vordering mag immers niet
genomen worden omdat per saldo geen vermogensmutatie plaatsvindt.
De omstandigheden waaronder samenhangende waardering moeten worden toegepast zijn
in dit arrest nog niet voldoende afgebakend. De Hoge Raad heeft het immers over een zeer
ruime norm, te weten: tegenover elkaar staande vorderingen en schulden in dezelfde
vreemde valuta. In het nog te behandelen Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) verschaft de
Hoge Raad meer duidelijkheid omtrent de voorwaarden voor toepassing van
samenhangende waardering.
Ook over de invulling van de regeling indien samenhangende waardering toegepast moet
worden laat de Hoge Raad zich slechts in geringe mate uit. Gedurende de periode dat
sprake is van een gesloten positie en samenhangende waardering toegepast moet worden
kan, voorzover sprake is van een effectieve afdekking, geen winst of verlies genomen
worden. Dit kan pas bij beëindiging van de samenhangende waardering. De Hoge Raad laat
zich niet uit over de kwestie wat te doen met het resultaat dat voortvloeit uit een eventueel
ineffectief deel van de afdekking. Het arrest sluit echter niet uit dat dit resultaat direct vrij kan
vallen in de resultatenrekening.
4.3 Optiehedge-arrest157
Casus
Belanghebbende bezit aandelen in beursfondsen. Deze aandelen worden per balansdatum
gewaardeerd op kostprijs of lagere beurswaarde. Belanghebbende heeft op de aandelen
tevens callopties geschreven. Indien de optie wordt gelicht heeft belanghebbende dus de
verplichting om de onderliggende aandelen te verkopen voor de vooraf vastgestelde prijs.
Het prijsrisico op de aandelen wordt dus afgedekt door middel van de geschreven callopties.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat belanghebbende feitelijk het risico op een
waardestijging van de aandelen door middel van de optieverplichting afdekte. Een eventuele
waardedaling van de aandelen werd dus niet afgedekt. In casu was dus sprake van een
atypische vorm van hedging. Dit wordt bevestigd door Niekel158. De verplichtingen uit hoofde
van de callopties werden door belanghebbende gewaardeerd op het bedrag van de
ontvangen netto-optiepremies of de hogere beurswaarde van de callopties. Belanghebbende
gaf tevens aan dat de geschreven optieposities werden ingenomen met als doel het generen
van extra premie-inkomen. Het beperken van risico´s was volgens belanghebbende geen
beweegreden.
Een waardestijging van de aandelen leidt tot een waardestijging van de calloptie, resulterend
in een verlies op de verplichtingen uit hoofde van de callopties.159 Belanghebbende nam met
een beroep op het voorzichtigheidsbeginsel dit verlies op de optieverplichtingen direct, terwijl
op basis van datzelfde beginsel de winst op de aandelen werd uitgesteld.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelde overeenkomstig het oordeel van het Hof dat per saldo geen
vermogensverlies optreedt indien een verplichting uit hoofde van een geschreven calloptie
157
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26.
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.2.2.
159
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen.
158
- 41 -
volledig wordt gedekt door het bezit van de onderliggende aandelen. Een verlies op de
optieverplichting zal dan immers tot ten minste een gelijk bedrag worden gecompenseerd
door een opgetreden waardestijging van de desbetreffende beursaandelen.
Voorwaarden
Derckx160 merkt, naar mijn mening juist, op dat het uitgangspunt van de Hoge Raad onjuist
is. De waarde van opties is niet enkel afhankelijk van de waarde van de onderliggende
aandelen. De resterende looptijd van de optie, de volatiliteit van het onderliggende aandeel,
de marktrente, het dividend op het onderliggende aandeel en vraag en aanbod zijn tevens
van invloed op de waarde van de opties.161 Nu de waarde van de opties niet enkel afhankelijk
is van de waarde van de onderliggende aandelen is het uitgangspunt van de Hoge Raad in
deze casus onjuist. De Hoge Raad gaat er immers van uit dat de verplichting uit hoofde van
de geschreven calloptie ten minste volledig wordt gedekt door het bezit van de
onderliggende aandelen, en dus dat een verlies op de optieverplichting voor ten minste een
gelijk bedrag zal worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de
desbetreffende beursaandelen.
Samenhangende waardering moet naar het oordeel van de Hoge Raad enkel toegepast
worden indien de waardestijging van de calloptie minder bedraagt dan de waardestijging van
de onderliggende aandelen. Dit zal meestal ook het geval zijn nu de waarde van de
optieverplichting slechts gedeeltelijk afhankelijk is van de waarde van de onderliggende
aandelen. En dus kan over het algemeen wel gesteld worden dat de waardestijging van de
betreffende aandelen leidt tot een waardestijging van de betreffende callopties.162 De reeds
genoemde andere factoren (die van invloed zijn op de waarde van de calloptie) kunnen er
echter voor zorgen dat de waardestijging van de calloptie meer bedraagt dan de
waardestijging van de onderliggende aandelen (en dus dat het verlies op de optieverplichting
meer bedraagt dan de winst op de onderliggende aandelen). Dit wordt bevestigd door Van
Sonderen 163 . Zulke situaties zullen naar de letter van het oordeel van de Hoge Raad
samenhangende waardering ontlopen. De verplichting uit hoofde van de geschreven
calloptie wordt dan immers niet volledig gedekt door het bezit van de onderliggende
aandelen.
Cornelisse164 is daarentegen van mening dat de Hoge Raad juist handelt door geen rekening
te houden met het feit dat een waardestijging van de aandelen slechts deels doorwerkt in
een waardestijging van de optieverplichting. Voor de vraag of de mutatie in de
calloptieverplichting ten laste van de winst kan worden gebracht is dat in zijn ogen niet van
belang.
Verhagen165 stelt door te verwijzen naar de chronologie van inname van de posities en de
grootte van de aandelenpositie en optiepositie dat in casu sprake is van een oorzakelijk
verband. Van Sonderen166 is echter van mening dat de Hoge Raad geen eisen stelt aan de
band (historisch, causaal of functioneel) tussen de vermogensbestanddelen. Cornelisse167
160
G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 3.
G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 2.3.
162
J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 3.
163
J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 3.
164
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2.
165
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen.
166
J.C.M. van Sonderen, WFR 2008/225, paragraaf 5.
167
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2.
161
- 42 -
betoogt dat uit het arrest kan worden afgeleid dat geen historisch-causaal verband aanwezig
hoeft te zijn voor de toepassing van samenhangende waardering. Hij beargumenteert dit met
het feit dat de Hoge Raad samenhangende waardering verplicht achtte terwijl
belanghebbende stelde dat in casu geen sprake was van een historisch-causaal verband en
dat deze stelling niet door de inspecteur werd tegengesproken. In ieder geval kan gesteld
worden dat de Hoge Raad ook in dit arrest in zijn redenering weer voorbij gaat aan het
belang van enig historisch- causaal verband. Dit brengt mij ertoe te concluderen dat op basis
van het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest voor toepassing van samenhangende
waardering enig historisch-causaal verband geen vereiste is.
Tevens blijkt uit het arrest dat de beweegredenen van de belanghebbende van onderschikt
belang zijn nu de Hoge Raad oordeelt dat samenhangende waardering toegepast moet
worden terwijl belanghebbende aangeeft dat het innemen van de geschreven optieposities
het genereren van extra premie-inkomen ten doel had. Het beperken van risico´s was
volgens belanghebbende geen beweegreden. Cornelisse168 bevestigt dat het oogmerk van
de belanghebbende in optiek van de Hoge Raad niet ter zake doet. In het nog te behandelen
Cacaobonen arrest (paragraaf 4.4) gaat de Hoge Raad echter overstag. Op basis van dit
arrest is het historisch-causaal verband tussen de vermogensbestanddelen en het oogmerk
van de belanghebbende wel van belang voor de toepassing van samenhangende
waardering.
Waardering
Het realiteitsbeginsel leidt er volgens de Hoge Raad toe dat de optieverplichting in
samenhang met de onderliggende aandelen moet worden gewaardeerd. Dit houdt in dat de
optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen nettooptiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd moeten worden. Tenzij waardering van
de optieverplichting en de onderliggende aandelen op de beurswaarde per saldo tot een
lagere waardering leidt.
Ineffectiviteit
Verhagen169 meldt dat door samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde
een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de
resultatenrekening tot uiting kan komen. Ik kan me hiermee verenigen. Echter moeten de
waardemutaties van callopties dan wel minder bedragen dan de waardemutaties van de
onderliggende aandelen. Indien de waardemutaties van de callopties immers meer bedragen
dan de waardemutaties van de onderliggende aandelen wordt de verplichting uit hoofde van
de geschreven calloptie niet ten minste volledig gedekt door het bezit van de onderliggende
aandelen. In dat geval zal naar de letter van het oordeel van de Hoge Raad dus geen
samenhangende waardering plaatsvinden.
Stel dat de ineffectieve afdekking voortvloeit uit het feit dat de optieverplichting de
waardeveranderingen van de onderliggende aandelen voor minder dan 100 procent afdekt,
waardoor sprake is van under-hedging. Waardering van zowel de aandelen als de
optieverplichtingen op beurswaarde leidt tot het tussentijds nemen van resultaten. Een
eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking kan dus direct in
de resultatenrekening tot uiting komen. Van een dergelijk verlies is bijvoorbeeld sprake
indien de onderliggende aandelen een waardedaling van 1000 ondergaan. Nu sprake is van
168
169
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 2.
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, FED 2008/13, Noot P.M. Verhagen.
- 43 -
under-hedging zal de daarmee gepaard gaande waardedaling van de optieverplichting
minder bedragen dan 1000. Stel dat deze 800 bedraagt. In dat geval wordt een verlies
gerealiseerd op de onderliggende aandelen ad 1000. Dit verlies wordt deels gecompenseerd
met de winst op de optieverplichting ad 800. Per saldo resteert een verlies ad 200 dat
voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking. Waardering op beurswaarde leidt ertoe
dat dit verlies direct tot uiting komt in het resultaat.
Indien de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van de ontvangen
netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden kan een eventueel
resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking pas bij afwikkeling van de
optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. Ook in dit arrest geeft de Hoge
Raad geen expliciete invulling aan wat te doen met het resultaat dat voort vloeit uit een
eventueel ineffectief deel van de afdekking. Zijn uitspraken inzake de waardering van de
vermogensbestanddelen leiden echter wel tot een afbakening van de mogelijkheden die een
belanghebbende heeft met betrekking tot resultaten die voortvloeien uit een eventueel
ineffectief deel van de afdekking.
Beëindiging
Cornelisse 170 vraagt zich af hoe afwikkeling van de samenhangende waardering moet
plaatsvinden indien de optieverplichting wordt afgewikkeld door middel van een cash
settlement. Volgens hem kan bij een waardestijging van de aandelen geen verlies op de
optieverplichting worden genomen zonder dat voor de daarmee samenhangende
waardestijging van de aandelen winst in aanmerking wordt genomen. Derckx171 bevestigt dit
door te stellen dat indien cash settlement van de optie tot een verlies leidt, de fiscale
boekwaarde van de daar tegenoverstaande aandelenpositie met eenzelfde bedrag
gecorrigeerd moet worden. Hij beargumenteert dit door te stellen dat anders het effect van
de samenhangende waardering alsnog tenietgaat bij de afwikkeling van de optieverplichting.
Dit is in mijn ogen juist.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat samenhangende waardering niet enkel toegepast dient te
worden bij tegenover elkaar staande vorderingen en schulden. Indien een belanghebbende
in het bezit is van zowel aandelenoptieverplichtingen als de onderliggende aandelen dient
onder voorwaarden ook samenhangende waardering toegepast te worden. De verplichting
uit hoofde van de optie moet dan wel ten minste volledig gedekt worden door het bezit van
de onderliggende beursaandelen, waardoor een verlies op de optieverplichting tot ten minste
een gelijk bedrag zal worden gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de
desbetreffende beursaandelen. Hiermee stelt de Hoge Raad dus eisen aan het functioneelcausale verband tussen de optieverplichting en de onderliggende aandelen. De Hoge Raad
stelt dus eigenlijk dat mutaties in de waarde van de onderliggende aandelen moeten leiden
tot tegengestelde, maar gelijke of kleinere, mutaties in de waarde van de optieverplichting wil
samenhangende waardering toepassing vinden. Ter verduidelijking het volgende.
Een aandelenpakket wordt afgedekt door middel van optieverplichtingen. Indien de
optieverplichtingen de waardeveranderingen van het aandelenpakket voor 100 procent
afdekken moet samenhangende waardering plaatsvinden. Ook indien de optieverplichtingen
de waardeveranderingen van het aandelenpakket voor minder dan 100 procent afdekken
170
171
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26, Noot R.P.C. Cornelisse, paragraaf 3.
G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 6.
- 44 -
moet samenhangende waardering plaatsvinden. Een verlies op de optieverplichting wordt
dan immers voor een gelijk bedrag gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van
de onderliggende aandelen. Indien echter de optieverplichtingen de waardeveranderingen
van het aandelenpakket voor meer dan 100 procent afdekken wordt niet voldaan aan het
vereiste van de Hoge Raad. Een verlies op de optieverplichtingen wordt dan immers niet tot
ten minste een gelijk bedrag gecompenseerd door een opgetreden waardestijging van de
onderliggende aandelen, waardoor samenhangende waardering geen toepassing vindt.
De samenhangende waardering wordt ingevuld door de optieverplichting en de
onderliggende beursaandelen te waarderen op de vergoeding respectievelijk de kostprijs dan
wel beide op beurswaarde indien dit laatste per saldo tot een lagere waardering leidt. Door
samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde kan een eventueel verlies
dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot
uiting komen. Indien de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag van
de ontvangen netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden kan een
eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking pas bij afwikkeling
van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen.
4.4 Cacaobonen arrest172
Casus
Belanghebbende verwerkt cacaobonen tot halffabricaten. De verkoop van de halffabricaten
geschiedt nagenoeg volledig door middel van termijncontracten (voorverkopen). De termijn
waarop de halffabricaten worden verkocht varieert van 8 tot 24 maanden. De inkoop van de
cacaobonen geschiedt voor circa 90 procent door middel van termijncontracten
(voorinkopen). De cacaobonen kunnen niet (ver) vóór de oogstperiode worden ingekocht.
Aldus lopen de voorinkopen in de tijd achter op de voorverkopen, oftewel zijn de
halffabricaten al verkocht terwijl de cacaobonen nog niet zijn ingekocht. Hierdoor is
structureel sprake van een zogenaamde ‘net short’-positie, belanghebbende heeft immers
meer ‘short positions’ dan ‘long positions’, oftewel bedragen de voorverkopen van de
halffabricaten meer dan de voorinkopen van de cacaobonen die zien op de voorverkochte
halffabricaten.
Omdat de halffabricaten reeds verkocht zijn terwijl de cacaobonen nog ingekocht moeten
worden, loopt belanghebbende een prijsrisico op de in de voorverkochte halffabricaten
verwerkte cacaobonen. Belanghebbende beperkt dit prijsrisico door middel van
termijncontracten (futures) op cacaobonen. Deze termijncontracten hebben betrekking op
standaardhoeveelheden cacaobonen van een standaardkwaliteit. Nu de door
belanghebbende ingekochte cacaobonen van een andere kwaliteit zijn en de
termijncontracten gebruik maken van standaardhoeveelheden zal van een 100 procent
effectieve afdekking van het prijsrisico voortvloeiende uit de ‘net short’-positie in mijn ogen
geen sprake zijn.
De voorverkopen, voorinkopen en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse
andere valuta´s. Belanghebbende loopt hier dus een wisselkoersrisico op. Belanghebbende
maakt gebruik van valutatermijncontracten om dit wisselkoersrisico te beperken.
De ongerealiseerde verliezen op de voorverkopen, voorinkopen, futures
valutatermijncontracten worden door belanghebbende direct genomen, terwijl
172
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
- 45 -
en
de
ongerealiseerde
winsten
op
de
voorverkopen,
voorinkopen,
futures
valutatermijncontracten worden uitgesteld totdat ze daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
en
Oordeel
De Hoge Raad oordeelde met betrekking tot het prijsrisico op de cacaobonen dat het
realiteitsbeginsel met zich meebrengt dat de voorverkopen, voorinkopen, futures en
technische voorraad in samenhang gewaardeerd moeten worden voorzover:
a. Sprake is van samenhang tussen enerzijds de voorverkopen en anderzijds de
voorinkopen, futures en de aanwezigheid van technische voorraad, en
b. Het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is.
Ook met betrekking tot de wisselkoersrisico’s die belanghebbende loopt doordat de
voorverkopen, voorinkopen en futures worden afgesloten in Britse ponden en diverse andere
valuta´s, gelden deze vereisten voor toepassing van samenhangende waardering.
Voorwaarden
Of sprake is van samenhang tussen enerzijds de voorverkopen en anderzijds de
voorinkopen, futures en technische voorraad moet naar oordeel van de Hoge Raad naar de
omstandigheden worden beoordeeld. “Daarbij kan onder meer betekenis worden toegekend
aan de aard van de contracten, bezien in het licht van de aard van de aanwezige risico’s en
aan de eventuele omstandigheid dat de afdekking van risico’s beoogd is” 173. Verhagen174 en
Ligthart 175 merken, mijns inziens juist, op dat dit geen limitatieve opsomming is nu de
woorden ‘onder meer’ gebruikt worden door de Hoge Raad. Of de afdekking van risico’s
beoogd is kan naar oordeel van de Hoge Raad afgeleid worden uit de administratie, de
jaarrekening en de economische doelstellingen van de onderneming. Ligthart176 merkt op dat
ook hier weer geen sprake is van een limitatieve opsomming.
Bruins Slot177 vraagt zich af of de Hoge Raad werkelijk twee voorwaarden stelt. Hij is van
mening dat de eis van samenhang overbodig is omdat indien aan de eis van een in hoge
mate beperkt prijsrisico voldaan is per definitie ook aan de eis van samenhang voldaan is.
Van der Geld 178 is daarentegen van mening dat de Hoge Raad wel degelijk twee
voorwaarden stelt. In zijn ogen betreft de eis van samenhang geen functionele samenhang
maar historische samenhang of een samenhang naar de bedoelingen van de ondernemer.
Deze redenering is in mijn ogen juist nu de Hoge Raad in het onderhavige arrest de aard van
de contracten en het oogmerk van de belanghebbende van belang acht, terwijl hier in het
Hedge arrest en het Optiehedge-arrest aan voorbij wordt gegaan. Subjectieve invloeden
zoals de bedoelingen van de ondernemer zijn volgens Van der Geld179 minder geschikt om te
oordelen over de vereiste samenhang, er moet volgens hem gekeken worden naar de
objectieve feiten. Hij stelt echter wel dat in onderhavig arrest bij het beoordelen of al dan niet
sprake is van samenhang de subjectieve invloeden worden beperkt door het objectieve
vereiste van een hoge mate beperkt prijsrisico. Door de eis van samenhang lijken, in
tegenstelling tot het Hedge arrest en het Optiehedge-arrest, per toeval tegenover elkaar
173
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, r.o. 5.3.2.
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen.
175
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4.
176
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4.
177
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 3.1.
178
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, Noot J.A.G. van der Geld, paragraaf 2.
179
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, Noot J.A.G. van der Geld, paragraaf 2.
174
- 46 -
staande vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking te komen voor samenhangende
waardering.
Naast het vereiste van samenhang eist de Hoge Raad dat het prijsrisico op de balansdatum
in hoge mate beperkt is. Dit is het geval indien op de balansdatum te verwachten is dat de
waardeontwikkelingen van de cacao die begrepen is in de verschillende posten
hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125
procent. Dit betreft een inschatting vooraf waarbij de werkelijke correlatie van de
waardeontwikkelingen tussen de verschillende posten dus niet getoetst wordt. Voor de
beoordeling of op de balansdatum naar verwachting sprake is van een correlatie binnen de
bandbreedte kunnen de historische gegevens omtrent het waardeverloop van de posten een
rol spelen, alsook de aard van het dekkingscontract. In overeenstemming met Bruins Slot180
ben ik van mening dat indien de werkelijke correlatie in voorgaande jaren binnen de
bandbreedte viel, niet per definitie gesteld kan worden dat voldaan is aan de voorwaarde van
een in hoge mate beperkt prijsrisico. Tevens leidt een werkelijke correlatie die valt binnen de
bandbreedte van 80-125 procent, er mijns inziens niet per definitie toe dat gesteld kan
worden dat dit vooraf ook te verwachten was. Niekel181 bevestigt dit door te stellen dat de
feitelijke waardeontwikkeling van geen betekenis is.
Ligthart 182 vermoedt dat de door de Hoge Raad gebruikte woorden ‘te verwachten’ en
‘hoogstwaarschijnlijk’ nog de nodige discussie op gaan leveren. Hier kan ik me in vinden. Zo
staat niet vast welke historische gegevens gehanteerd moeten worden als
vergelijkingsmateriaal om tot een oordeel over de verwachte correlatie te komen. Niekel183
geeft bijvoorbeeld aan dat historische gegevens uit een periode van vóór een structurele
marktverandering geen goede afspiegeling vormen van toekomstige marktomstandigheden.
Tevens noemt Niekel184 het voorbeeld waarin op basis van historische gegevens over de
laatste twaalf maanden voldaan wordt aan het correlatievereiste, terwijl op basis van de
historische gegevens over de laatste 36 maanden niet voldaan wordt aan het
correlatievereiste. Een dergelijke situatie zal lastige discussies op gaan leveren met de
belastingdienst.
De Hoge Raad geeft geen invulling aan de termijn waarbinnen de posities naar verwachting
binnen de bandbreedte moeten correleren. De beoordeling van de verwachte correlatie
tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument vindt echter per balansdatum
plaats. Dit kan een jaarlijkse beoordeling impliceren, waarbij beoordeeld moet worden of de
verwachting aanwezig is dat de correlatie het aankomende jaar binnen de bandbreedte valt.
Niekel185 stelt echter dat de verwachte correlatie moet worden beoordeeld voor de totale
resterende periode van de hedge. Dat is mijns inziens onjuist. De Hoge Raad stelt immers
dat slechts sprake is van een samenhangende waardering voorzover het prijsrisico op de
balansdatum in hoge mate beperkt is (en tevens sprake is van samenhang tussen de
verschillende posten). Aldus gaat het de Hoge Raad puur om het beperken van het prijsrisico
op de balansdatum en niet om het beperken van het prijsrisico op volgende balansdata. In
mijn ogen impliceert de Hoge Raad dus een jaarlijkse beoordeling, waarbij beoordeeld moet
180
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2.
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.1.1.
182
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart, paragraaf 4.
183
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.6.
184
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.6.
185
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.1.3.
181
- 47 -
worden of de verwachting aanwezig is dat de correlatie het aankomende jaar binnen de
bandbreedte valt.
Bruins Slot186 vraagt zich terecht af hoe de criteria van de Hoge Raad in het Cacaobonen
arrest opgevat moeten worden indien tegenover een vordering van 100.000 dollar een schuld
van 70.000 dollar staat. Indien in een dergelijke situatie sprake is van een waardedaling van
de dollar van 10 procent zou dit leiden tot een verlies op de vordering van 10.000 en een
winst op de schuld van 7.000. In beginsel zal de verwachte correlatie dus niet binnen de
bandbreedte van 80-125 procent vallen. Tussen een deel van de vordering (70.000 dollar
van 100.000 dollar) en de volledige schuld van 70.000 dollar bestaat daarentegen wel een
perfecte correlatie. Bruins Slot187 is dan ook van mening dat de correlatie tussen de vordering
en de schuld bepaald moet worden, voorzover hun omvang overeenstemt. Dit is naar mijn
mening in overeenstemming met het oordeel van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde
immers dat de voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad in samenhang
gewaardeerd moeten worden voorzover het prijsrisico op de balansdatum in hoge mate
beperkt is. Met betrekking tot een aandeel van 70.000 dollar in de vordering (van in totaal
100.000 dollar) en de schuld van 70.000 dollar moet dan echter wel voldaan zijn aan het
vereiste van samenhang. Door de bandbreedte van 80-125 procent is zelfs enige afwijking
geoorloofd. Volgens de criteria van de Hoge Raad voldoet dus ook de schuld van 70.000
dollar met als tegenoverstaande post een aandeel van 87.500 dollar in de vordering van in
totaal 100.000 dollar.
Ineffectiviteit
Samenhangende waardering moet worden toegepast voorzover op de balansdatum te
verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de cacao die begrepen is in de verschillende
posten hoogstwaarschijnlijk zal correleren binnen een bandbreedte van 80 tot 125 procent
(tevens moet sprake zijn van samenhang tussen de verschillende posten). Indien de
correlatie van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument afwijkt van 100 procent is
deels sprake van een ineffectieve afdekking. Deze afwijking kan bijvoorbeeld 10 procent zijn,
maar ook 70 procent is mogelijk. Indien de verwachte correlatie binnen de bandbreedte viel,
maar de daadwerkelijke correlatie slechts 30 procent is, dan is immers 70 procent toe te
rekenen aan een ineffectieve afdekking.
De Hoge Raad oordeelde dat indien samenhangende waardering toegepast moet worden
een ongerealiseerd verlies enkel in aanmerking genomen kan worden voorzover per saldo
op alle samenhangende vermogensbestanddelen een verlies geleden wordt. Een dergelijk
ongerealiseerd verlies kan bijvoorbeeld in de vorm van een voorziening genomen worden.
Hieruit kan mijns inziens geconcludeerd worden dat het mogelijk is een negatief resultaat dat
voortvloeit uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking direct tot uiting te laten komen
in de resultatenrekening. Per saldo kan immers slechts een verlies geleden worden indien
sprake is van een ineffectieve afdekking. In het Optiehedge-arrest leidt samenhangende
waardering van beide posities op beurswaarde ertoe dat een eventueel resultaat dat
voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting
kan komen. Indien echter de optieverplichting en de onderliggende aandelen op het bedrag
van de ontvangen netto-optiepremies respectievelijk de kostprijs gewaardeerd worden, kan
een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking in beginsel pas
186
187
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.3.
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.3.
- 48 -
bij afwikkeling van de optieverplichting in de resultatenrekening tot uiting komen. Uit de
overwegingen188 van de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest kan echter worden afgeleid
dat indien waardering plaatsvindt op kostprijs een eventueel verlies dat voortvloeit uit het
ineffectief deel van de afdekking direct ten laste van de winst gebracht kan worden door
middel van de vorming van een voorziening.
Samenhangende waardering kan daarentegen niet dwingen tot het direct in aanmerking
nemen van ongerealiseerde winsten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de
afdekking. Het Hof 189 oordeelde in het Marketmaker arrest immers dat belanghebbende
ongerealiseerde winsten (als gevolg van waardering op beurswaarde) als niet gerealiseerd
behoeft te beschouwen voorzover de risico’s van waardeontwikkelingen niet worden
uitgedoofd. Een dergelijke winst kan uitgesteld worden door middel van het vormen van een
voorziening.
4.5 Marketmaker arrest190
Casus
Voorheen zijn enkel statische hedges behandeld door de Hoge Raad. Het Marketmaker
arrest betreft een zogenaamde delta hedge waarbij voortdurend wijzigingen plaatsvinden in
de afdekking. Belanghebbende is een zogenaamde marketmaker die de handel in bepaalde
opties, futures en derivaten liquide moet houden. Een marketmaker is vergelijkbaar met een
wisselkantoor. De marketmaker stelt tegen de zogenaamde bied- en laatprijzen financiële
producten ter beschikking aan de handelsbeurs. Belanghebbende heeft zowel op de
activazijde als de passivazijde voortdurende grote posities in derivaten en onderliggende
waarden zoals aandelen en opties. Belanghebbende probeert de hiermee gepaarde risico’s,
met name het koersrisico, af te dekken door middel van delta hedging. “Delta is een breuk
die de verhouding weergeeft tussen de koersbeweging van een optie en de
corresponderende koersbeweging van het onderliggende aandeel. Afhankelijk van die
verhouding kan belanghebbende het koersrisico op bijvoorbeeld een verkochte calloptie
dekken door een aantal van die aandelen te kopen”191. Iedere keer dat de koers van een
aandeel wijzigt zal de marketmaker opnieuw posities moeten innemen om de risico’s zo goed
mogelijk af te dekken. Belanghebbende hanteert hiervoor een geavanceerd systeem van
risicobeheersing op basis van geautomatiseerde gegevensverwerking.
Belanghebbende waardeert op grond van het voorzichtigheidsbeginsel de longposities
(actiefzijde) op kostprijs of lagere marktwaarde en de shortposities (passiefzijde) op het
bedrag van de ontvangen optiepremie of hogere marktwaarde. 192 Hierdoor wordt een verlies
op een longpositie direct in aanmerking genomen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel
terwijl een winst op de daartegenover gestelde shortpositie op grond van hetzelfde beginsel
wordt uitgesteld.
Oordeel Hof
Het Hof193 oordeelde in casu dat samenhangende waardering toegepast moet worden nu
belanghebbende “door middel van een geavanceerd systeem van risicobeheersing op basis
van de (continu gevolgde) actuele marktprijzen er structureel in slaagt de risico’s van de
188
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, r.o. 5.3.4.
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.7.
190
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116.
191
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9, paragraaf 2.6.
192
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.2.1.
193
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.3.
189
- 49 -
waardeontwikkeling in het op enig moment tot haar vermogen behorende samenstel van
financiële waarden vrijwel volledig uit te doven”. Het Hof gaat in zijn oordeel niet expliciet in
op de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering die volgen uit het
Cacaobonen arrest (samenhang tussen de betreffende vermogensbestanddelen en een in
hoge mate beperkt koersrisico op de balansdatum).
De belanghebbende streeft echter naar een deltaneutrale positie, hiervan is sprake indien de
waardemutaties van de aandelen plus de (tegengestelde) waardemutaties van de
optieverplichtingen gelijk zijn aan nul. Dit tracht belanghebbende te bereiken door middel van
een zeer geavanceerd systeem van risicobeheersing op basis van geautomatiseerde
gegevensverwerking. Inzake dit systeem wordt in het arrest het volgende gemeld:
“belanghebbende streeft actief en voortdurend naar het traceren en vervolgens optimaal
afdekken van deze risico’s, onder andere door middel van delta hedging waarbij transacties
worden aangegaan in andere opties van hetzelfde fonds, door het aan- en verkopen van de
onderliggende aandelen of door het creëren van zogenoemde synthetische equivalenten
waarbij in plaats van aandelen een combinatie van opties wordt gekocht” 194. Hieruit is mijns
inziens af te leiden dat in casu voldaan wordt aan de eis van samenhang tussen de
betreffende vermogensbestanddelen.
Wat betreft de eis van een in hoge mate beperkt koersrisico het volgende. Door de externe
financier Fortis wordt voor belanghebbende periodiek de zogenaamde ‘haircut’ vastgesteld.
De haircut is “het maximaal mogelijke verlies dat geleden kan worden, vastgesteld op basis
van de omvang van de verschillende risico’s en de kans dat deze risico’s zich voordoen” 195.
De haircut bedraagt per 2 januari 2011 € 193,8 miljoen en per 28 december 2001 € 104,7
miljoen. Tevens wordt verklaard dat de haircut in de laatste maanden van 2001 schommelde
tussen € 80 miljoen en € 130 miljoen en dat de gemiddelde haircut in 2001 circa € 104
miljoen bedroeg. Indien ik deze cijfers afzet tegen de netto balanspositie per ultimo 2001 van
€ 1,149 miljard is per balansdatum (31 december 2001) dus sprake van een maximale
ineffectiviteit van de afdekking van de totale netto positie van circa 12 procent. Het Hof196
leidt uit de informatie met betrekking tot de haircut af dat belanghebbende slechts in beperkte
mate een risico loopt op haar ingenomen posities. Ondanks dat het Hof dit niet expliciet stelt
leid ik hieruit af, en met mij ook advocaat- generaal Wattel197, dat naar oordeel van het Hof
voldaan is aan de eis van een in hoge mate beperkt koersrisico.
Conclusie Advocaat-generaal
Advocaat-generaal Wattel heeft naar aanleiding van het instellen van cassatie zijn licht
geworpen op de zaak. Wattel198 concludeert, overeenkomstig het Hof, dat samenhangende
waardering in casu op beurskoers moet plaatsvinden. Wattel199onderbouwt deze conclusie
door te stellen dat belanghebbende het onderhouden van de beurshandel met uitschakeling
van elk beurskoersresultaat als bedrijfsdoel heeft. Om dit te bereiken handelt, denkt, hedged
en administreert belanghebbende enkel op basis van beurskoers. Waardering op kostprijs
speelt geen enkele rol in belanghebbendes bedrijfsvoering en haar winst- of verlies voering.
Volgens Wattel is een andere waarderingsmethode op balansdatum dan beurskoers dus te
194
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.1.
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.3.
196
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.8.3.3.
197
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9, paragraaf 7.4.
198
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.9.
199
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 1.11.
195
- 50 -
onrealistisch om in overeenstemming te zijn met goed koopmansgebruik. Tevens acht Wattel
de gekunstelde ombouw die door belanghebbende gehanteerd wordt om de beurswaarden
te herberekenen naar de theoretische fiscale kostprijs op basis van het eenvoudbeginsel
ongewenst. 200
Wattel 201 wijst er bij zijn bevinding (samenhangende waardering moet plaatsvinden op
beurskoers) op dat de klassieke regel kostprijs of lagere marktwaarde met betrekking tot de
waardering van op de beurs verhandelde financiële instrumenten niet moet worden verlaten
naar aanleiding van zijn conclusie. Enkel in de zeer specifieke situatie van belanghebbende
dient waardering plaats te vinden tegen beurswaarde.
Doordat Wattel tot de conclusie komt dat in het onderhavige geval waardering per
balansdatum plaats moet vinden op beurskoers kunnen bij belanghebbende ongerealiseerde
winsten tot uiting komen op de balans en in het resultaat. Deze ongerealiseerde winsten zijn
echter onzeker omdat de belanghebbende nog steeds risico´s loopt die niet afgedekt
(kunnen) worden. Delta hedging reduceert enkel in theorie het koersrisico tot nihil. Wattel202
stelt dat dit in de praktijk niet het geval is nu er enige tijd zit tussen het ‘rebalancen’203 van de
posities, er transactiekosten zijn gemoeid met het rebalancen van de posities en delta
hedging het koersrisico niet beperkt bij grotere koersbewegingen tussen de rebalances. De
volgende factoren dragen er volgens Watttel 204 aan bij dat belanghebbende onafgedekte
risico’s blijft lopen met betrekking tot de ingenomen posities:
- Onjuiste inschatting van dividendverwachtingen;
- De waardeverandering van een optie als gevolg van het tijdsverloop;
- De gevoeligheid van de optiewaarde ten opzichte van de verwachte toekomstige
volatiliteit van het onderliggende aandeel;
- De gevoeligheid van de optiewaarde ten opzichte van wijziging in een door de
marketmaker gekozen rentestand.
Tevens kunnen er volgens Wattel 205 na een optimale toepassing van delta hedging nog
steeds onvoorziene nadelige gebeurtenissen plaatsvinden (de zogenaamde ‘freak events’)
waartegen een onderneming zich niet kan indekken. Dit alles leidt er toe dat
belanghebbende zich door middel van delta hedging niet 100 procent kan beschermen tegen
(neerwaartse) waardemutaties van de ingenomen posities. De ongerealiseerde winsten die
door waardering op beurskoers tot uiting komen op de balanspost zijn dus nog onzeker.
Wattel206 stelt dat hierdoor lijkt te zijn voldaan aan het criterium van BNB 2005/95207 (bij de
waardering van balansposten mag met toekomstige onzekere gebeurtenissen rekening
gehouden worden indien een behoorlijke kans bestaat dat die gebeurtenissen zich zullen
voordoen), waardoor voor de niet-uitgedoofde risico´s dus een discount op de waardering op
beurskoers kan worden toegepast.
200
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 1.11.
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.23.
202
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.14.
203
Naar aanleiding van waardemutaties in de afgedekte positie moet de samenstelling van het
afdekkingsinstrument worden aangepast om weer een volledige afdekking te creëren.
204
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.16.
205
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.17.
206
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, conclusie A-G Wattel, V-N 2013/22.9., paragraaf 7.17.
207
Hoge Raad 17 december 2004, nr. 40234, BNB 2005/95.
201
- 51 -
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad208 gaat echter niet mee in de conclusies van advocaat-generaal Wattel. De
Hoge Raad concludeert dat de criteria van het Cacaobonen arrest ook van toepassing zijn op
delta hedging. De vaststelling van het Hof dat door middel van delta hedging de koersrisico’s
vrijwel zijn uitgedoofd betekent niet dat voldaan is aan de vereisten van het Cacaobonen
arrest. Of aan de voorwaarden van het Cacaobonen arrest voldaan is zal dus opnieuw
beoordeeld moeten worden door het verwijzingshof.
Waardering
Tevens concludeert de Hoge Raad dat goed koopmansgebruik niet met zich meebrengt dat,
in een geval als het onderhavige, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. De
Hoge Raad blijft dus bij de klassieke regel dat beurs verhandelde financiële instrumenten
gewaardeerd moeten worden op kostprijs of lagere marktwaarde. Hierbij meldt de Hoge
Raad wel dat indien waardering plaatsvindt op kostprijs, deze kostprijzen op een
betrouwbare en controleerbare wijze moeten zijn vastgesteld. Het is aan het verwijzingshof
om te oordelen of dit in casu het geval is. Lubbers209 en Ligthart210 concluderen, mijns inziens
juist, dat indien het verwijzingshof oordeelt dat de kostprijzen niet op een betrouwbare en
controleerbare wijze zijn vastgesteld, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. De
Hoge Raad meldt hier echter niets over.
De Hoge Raad gaat ten slotte niet in op een eventuele discount op de waardering vanwege
het feit dat belanghebbende reeds ongerealiseerde winsten neemt op de afgedekte posities
terwijl belanghebbende met betrekking tot deze winsten nog steeds risico’s loopt die niet
afgedekt kunnen worden door middel van delta hedging. Volgens het Hof211 mag in beginsel
een dergelijke discount genomen worden omdat waardering naar diens oordeel plaats moet
vinden op beurskoers en bepaalde risico´s niet door middel van het gehanteerde systeem
van risicobeheersing werden afgedekt. Een dergelijke discount heeft echter wel invloed op
de feitelijke uitwerking van de samenhangende waardering. Ter illustratie volgt onderstaand
voorbeeld.
Stel dat sprake is van een optieportefeuille met daarin een putoptie op 1.000 aandelen Ahold
met een uitoefenprijs van € 50. De delta van de optie bedraagt 0,55. Indien één aandeel
Ahold een waardedaling van één euro ondergaat, dan stijgt de waarde van een putoptie op
één aandeel Ahold dus met 55 eurocent. Theoretisch gezien kan de optieportefeuille dus
afgedekt worden door middel van 550 aandelen Ahold. Een waardedaling van € 2 per
aandeel Ahold leidt immers tot een waardedaling van het totale pakket aandelen van € 1.100
(550 aandelen x € 2), en een waardestijging van de putoptie op 1.000 aandelen van € 1.100
(1.000 aandelen x € 2 x 0,55).
Samenhangende waardering van beide posities op beurswaarde leidt tot realisatie van een
ongerealiseerde winst van € 1.100 op de optieportefeuille en een verlies van € 1.100 op de
aandelen Ahold. Zoals reeds is vermeld kan delta hedging slechts in theorie een positie
volledig afdekken. Met betrekking tot de winst op de optieportefeuille loopt men dus nog
steeds risico’s die niet afgedekt kunnen worden door middel van delta hedging. Een discount
op de waardering op beurswaarde is volgens het Hof en advocaat-generaal Wattel dus op
208
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116.
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, Noot A.O. Lubbers, paragraaf 5.4.
210
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, NTFR 2014/1118, Commentaar N.M. Ligthart.
211
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343, r.o. 6.9.7.
209
- 52 -
zijn plaats. Indien deze discount 2 procent bedraagt wordt de ongerealiseerde winst die
voortvloeit uit de waardering op beurswaarde met € 22 verkleind. In plaats van een
waardestijging van € 1.100 zal de optieportefeuille op de balans met slechts € 1.078
toenemen. Zonder de discount zou het resultaat per saldo nihil bedragen. De winst van €
1.100 op de optieportefeuille wordt immers gecompenseerd door het verlies van € 1.100 op
de aandelen Ahold. Door het toepassen van de discount zal per saldo echter sprake zijn van
een negatief resultaat van € 22. Het verlies van € 1.100 op de aandelen Ahold
overcompenseert immers de winst van € 1.078 op de optieportefeuille.
De Hoge Raad oordeelt dat goed koopmansgebruik niet met zich meebrengt dat, in een
geval als het onderhavige, waardering plaats moet vinden op actuele waarde. Tevens
oordeelt de Hoge Raad dat waardering op kostprijs enkel in overeenstemming is met goed
koopmansgebruik indien de kostprijzen op een betrouwbare en controleerbare wijze zijn
vastgesteld. De Hoge Raad verwijst aldus het oordeel inzake waardering op beurskoers of
kostprijs, en daarmee ook het oordeel over het toepassen van een discount naar het
verwijzingshof.
Conclusie
Dit arrest van de Hoge Raad komt de duidelijkheid met betrekking tot de samenhangende
waardering van hedge posities niet ten goede. Zo is na dit arrest nog niet bekend of
samenhangende waardering in casu toegepast moet worden, of samenhangende waardering
vervolgens plaats moet vinden op basis van kostprijs (of lagere marktwaarde) of op basis van
actuele waarde en of de toepassing van een discount geoorloofd is.
Tevens zaait de Hoge Raad verwarring door te stellen dat het Cacaobonen arrest en het
Optiehedge-arrest naast elkaar werken. De Hoge Raad 212 concludeert immers dat het
Optiehedge-arrest met zich mee brengt dat gezamenlijke waardering vereist is bij alle
vermogensbestanddelen waarvan het waardeverloop direct samenhangt met het
waardeverloop van de onderliggende aandelen. En dat slechts bij vermogensbestanddelen
die op verschillende aandelen betrekking hebben moet worden beoordeeld of de hedge zeer
effectief is zoals bedoeld in het Cacaobonen arrest. Deze conclusie is mijns inziens onjuist.
In paragraaf 4.3 heb ik immers reeds besproken dat het waardeverloop van een optie niet
enkel afhankelijk is van de onderliggende aandelen. In het Optiehedge-arrest wordt dan ook
uitgegaan van een onjuist uitgangspunt door te stellen dat een verplichting uit hoofde van
een geschreven calloptie ten minste volledig wordt gedekt door het bezit van de
onderliggende aandelen. Dat de Hoge Raad uit dit onjuiste uitgangspunt afleidt dat op grond
van het Optiehedge-arrest in situaties waarbij het waardeverloop van de
vermogensbestanddelen direct samenhangt met het waardeverloop van de onderliggende
aandelen, toepassing van samenhangende waardering per definitie vereist is (zonder dat
daarbij toetsing plaats hoeft te vinden aan de hand van de vereisten van het Cacaobonen
arrest) kan ik daarom niet volgen.
Gezien het vorenstaande kan mijns inziens ook niet gesteld worden dat, zoals Doornebal213
concludeert, de eis van samenhang op grond van het Marketmaker arrest niet meer van
belang lijkt te zijn. Mijns inziens moet voor toepassing van samenhangende waardering
212
213
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, BNB 2014/116, r.o. 3.5.2.
J. Doornebal, NTFR Beschouwingen 2014/21, paragraaf 4.
- 53 -
immers nog steeds gewoon toetsing plaatsvinden op basis van de vereisten van het
Cacaobonen arrest.
4.6 Openstaande vraagstukken
4.6.1 Hedging door middel van opties
Naar aanleiding van bovenstaande arresten staat nog een aantal vraagstukken open omtrent
de toepassing van samenhangende waardering. Zo heeft Bruins Slot twijfels bij het door de
Hoge Raad in het Cacaobonen arrest gehanteerde correlatievereiste, meer specifiek de
bandbreedte van 80-125 procent. Hij is van mening dat toepassing van samenhangende
waardering in het Optiehedge-arrest een logische conclusie was. Hij constateert echter ook
dat indien de in het Cacaobonen arrest geformuleerde criteria zouden zijn toegepast op het
Optiehedge-arrest, samenhangende waardering achterwege zou zijn gelaten. 214 Op de
balansdatum kon immers niet de zeer sterke verwachting aanwezig zijn dat correlatie van de
koers van de beursaandelen en de opties binnen de bandbreedte van 80-125 procent zou
vallen. In het Optiehedge-arrest was sprake van een stijging van de beurskoers van de
aandelen, dit leidde tot een waardestijging van de callopties. Bruins Slot215 stelt dat net zo
goed sprake had kunnen zijn van een behoorlijke waardedaling van de beurskoers van de
aandelen. In dat geval was volgens hem (en met hem Derckx216) de waardedaling van de
beursaandelen veel groter geweest dan de waardedaling van de calloptie, en zou niet aan
het bandbreedtevereiste zijn voldaan.
Ik ben ook van mening dat op basis van de vereisten van het Cacaobonen arrest geen
samenhangende waardering zou zijn toegepast in de casus van het Optiehedge-arrest. Ten
eerste omdat belanghebbende aangeeft dat het aangaan van de geschreven calloptie het
genereren van extra premie-inkomen als doel heeft. In mijn ogen kan dus niet voldaan zijn
aan de eis van samenhang. Afdekking van risico’s is immers niet beoogd. Dat van enige
afdekking van risico’s geen sprake was blijkt tevens uit de aard van de contracten.
Belanghebbende dekt immers feitelijk het risico op een waardestijging van de aandelen af
door middel van de geschreven calloptie. Een eventuele waardedaling van de aandelen werd
dus niet afgedekt.
Tevens sluit ik me aan bij de beredenering van Bruins Slot. De waarde van de calloptie is in
beginsel gelijk aan de netto-optiepremie, oftewel de vergoeding of premium. Stel dat de
uitoefenprijs van de calloptie € 50 bedraagt. Het uitoefenen van de optie geeft dus het recht
om de onderliggende aandelen voor € 50 aan te kopen. De waarde van de onderliggende
aandelen bedraagt in de uitgangssituatie € 60. Ten behoeve van de eenvoud van het
voorbeeld wordt ervan uitgegaan dat de correlatie tussen de calloptie en de onderliggende
aandelen 100 procent bedraagt. Een waardestijging van de onderliggende aandelen ad € 1
zal dus leiden tot een waardestijging van de calloptie ad € 1. Indien de beurswaarde van de
onderliggende aandelen hoger ligt dan de vastgestelde uitoefenprijs van de calloptie, zal het
lichten van de calloptie immers voordeliger zijn dan het aankopen van de aandelen op de
beurs tegen de beurskoers (ik houd hierbij geen rekening met de betaalde premium).
Een waardedaling van de onderliggende aandelen zal leiden tot een waardedaling van de
calloptie. Indien de beurswaarde van de onderliggende aandelen lager komt te liggen dan de
vastgestelde uitoefenprijs van de calloptie zal de calloptie immers waardeloos worden
214
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2.
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.2.
216
G.J.W.M. Derckx, WFR 2008/219, paragraaf 4.
215
- 54 -
(behoudens de overeengekomen premium). De optie raakt in een dergelijk geval ‘out-of-themoney’. Op dat moment is het voordeliger om de aandelen aan te kopen op de beurs tegen
beurskoers dan door middel van het lichten van de calloptie.
De waarde van de calloptie kan in onbeperkte mate stijgen met de waardestijging van de
onderliggende aandelen. De waarde van de calloptie kan echter niet in onbeperkte mate
dalen met de waardedaling van de onderliggende aandelen. De waarde van de calloptie is
immers in beginsel gelijk aan de netto-optiepremie oftewel de vergoeding of premium. Deze
waarde zal op de begindatum opgehoogd worden door de kans dat het lichten van de optie
gunstig is (indien op het moment van uitoefenen de waarde van de onderliggende aandelen
meer bedraagt dan vastgestelde uitoefenprijs). In de uitgangssituatie zal de waarde van de
calloptie circa € 9 bedragen. Men kan immers de calloptie voor € 9 aankopen, deze
vervolgens voor de uitoefenprijs van € 50 uitoefenen en nog steeds € 1 winst maken. De
waarde van de calloptie is dus significant lager dan de waarde van de onderliggende
aandelen. Een behoorlijke waardedaling van de onderliggende aandelen kan dus ook slechts
in beperkte mate tot uiting komen in de waarde van de calloptie. De optie wordt bij een
behoorlijke waardedaling van de onderliggende aandelen immers waardeloos (de koper van
de calloptie kan de onderliggende aandelen immers op de beurs tegen een lagere prijs
verkrijgen dan indien hij de calloptie uitoefent).
Stel dat de waarde van de aandelen met € 11 daalt naar € 49. De calloptie is op dat moment
out-of-the-money. De waarde van de calloptie bedroeg slechts € 9. Het verlies op de
aandelen ad € 11 kan dus niet volledig opgevangen worden door middel van een winst op de
optieverplichting. Vanaf het moment dat de calloptie out-of-the-money raakt kan de correlatie
tussen de aandelen en de calloptie geen 100 procent meer zijn. Hoe groter het verlies op de
aandelen, des te kleiner het bedrag dat gecompenseerd wordt door middel van een winst op
de optieverplichting en dus des te meer de correlatie afwijkt van 100 procent.
In de casus van het Optiehedge-arrest zou bij een significante waardedaling van de
beursaandelen geen sprake zijn geweest van een correlatie binnen de bandbreedte van 80125 procent. De waarde van de calloptie kan immers niet verder dalen dan nihil. Dus indien
op de balansdatum net zo goed sprake had kunnen zijn van een waardedaling van de
beursaandelen kon van een verwachting dat de waardeontwikkelingen van de
samenhangende vermogensbestanddelen hoogstwaarschijnlijk zouden gaan correleren
binnen de bandbreedte geen sprake zijn. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens toe
dat samenhangende waardering niet toegepast kan worden bij afdekkingen door middel van
opties.
Niekel217 stelt echter dat het oordeel van de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest wat betreft
opties anders geïnterpreteerd moet worden. Hij stelt dat bij de beoordeling of voldaan wordt
aan het correlatievereiste enkel gekeken moet worden naar de situatie waarin de optie ‘inthe-money’ is. Deze benadering lijkt op de wijze waarop in IAS 39 met afdekking door middel
van opties wordt omgegaan. Hierin is het namelijk mogelijk om voor de hedge relatie enkel
veranderingen in kasstromen of reële waarde van een afgedekte positie boven of onder een
gespecificeerde prijs aan te merken.218 Op deze wijze kan dus bewerkstelligd worden dat
toepassing van hedge accounting enkel plaatsvindt in situaties waarin de optie ‘in-the-money’
is. Deze benadering is mijns inziens ook een goede oplossing voor de fiscale problematiek
217
218
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.2.1.
IAS 39 Toepassingsleidraad 99BA.
- 55 -
omtrent de samenhangende waardering in situaties waarin afdekking plaatsvindt door middel
van opties. Bij de beoordeling of voldaan wordt aan het correlatievereiste moet dan dus enkel
gekeken worden naar de situatie waarin de optie in-the-money is.
De jurisprudentie zal mijns inziens in de toekomst nog duidelijkheid moeten verschaffen over
de vereisten voor samenhangende waardering in een casus zoals het Optiehedge-arrest en
bij hedges waarbij afdekking plaatsvindt door middel van opties.
4.6.2 Vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer
Lutz en Vosse219 vragen zich af of samenhangende waardering ook moet worden toegepast
indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt
en het samenhangende vermogensbestanddeel niet. Indien immers de samenhangende
vermogensbestanddelen (waarvan één een vrijgestelde is) in samenhang gewaardeerd
worden, zal het resultaat van het vrijgestelde vermogensbestanddeel het resultaat van het
andere vermogensbestanddeel niet compenseren. Lutz en Vosse220 komen tot de conclusie
dat goed koopmansgebruik niet dwingt tot toepassing van samenhangende waardering bij
samenhangende vermogensbestanddelen waarvan één een vrijgestelde deelneming is.
Met deze conclusie kan ik me verenigen. De Hoge Raad221 heeft immers in zijn arrest inzake
de toepassing van de deelnemingsvrijstelling geoordeeld dat goed koopmansgebruik niet
dwingt tot de aanpassing van de boekwaarde van een activum indien het resultaat van die
aanpassing niet in aanmerking dient te worden genomen bij het bepalen van de belastbare
winst van het jaar waarin de aanpassing plaats zou moeten vinden.
Toepassing van samenhangende waardering leidt ertoe dat het resultaat op de afgedekte
positie en het resultaat op het afdekkingsinstrument gelijktijdig verantwoord worden in de
fiscale winstbepaling. Dit wordt bereikt door middel van aanpassing van de boekwaarde van
de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument, hetzij reeds tijdens de afdekking bij
waardering op actuele waarde dan wel bij afwikkeling van de afdekking bij waardering op
kostprijs. Omdat de waardemutatie van het vrijgestelde vermogensbestanddeel buiten de
jaarwinst blijft kan goed koopmansgebruik mijns inziens aldus niet verplichten tot
samenhangende waardering indien één van de vermogensbestanddelen zich in de
vrijgestelde of niet-aftrekbare sfeer bevindt.
Voor het al dan niet kunnen nemen van een vermogensverlies op de samenhangende
vermogensbestanddelen is de vraag of samenhangende waardering ook moet worden
toegepast indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare
sfeer bevindt echter niet van belang. Indien geen samenhangende waardering wordt
toegepast kan op basis van het voorzichtigheidsbeginsel het verlies op het ene
vermogensbestanddeel reeds genomen worden terwijl de winst op het andere
vermogensbestanddeel wordt uitgesteld. Samenhangende waardering leidt er toe dat het
verlies op het ene vermogensbestanddeel gelijktijdig verantwoord wordt met de winst op het
samenhangende vermogensbestanddeel waardoor per saldo geen resultaat behaald wordt.
Indien sprake is van een vrijgesteld vermogensbestanddeel wordt het verlies op het ene
vermogensbestanddeel echter niet gecompenseerd door de winst op het vrijgestelde
vermogensbestanddeel. Ondanks de toepassing van samenhangende waardering wordt in
219
L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, MBB 2010/02, paragraaf 4.1.
L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, MBB 2010/02, paragraaf 4.1.
221
Hoge Raad 28 maart 2014, nr. 13/02818, V-N 2014/16.19.
220
- 56 -
dat geval toch een verlies genomen op de samenhangende vermogensbestanddelen. Bij
hedges waarbij één van de vermogensbestanddelen vrijgesteld of niet-aftrekbaar is, kan dus
zowel bij een afzonderlijke waardering als bij toepassing van samenhangende waardering
een verlies verantwoord worden op de samenhangende vermogensbestanddelen terwijl
economisch gezien per saldo geen sprake is van een verlies.
4.6.3 Interest rate hedges
Niekel222 haalt aan dat tot zover enkel fair value hedges behandeld zijn door de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft zich nog niet uitgesproken over toepassing van samenhangende
waardering bij cash flow hedges. Als voorbeeld noemt Niekel de situatie waarin een
onderneming een variabel rentepercentage op een lening om wil zetten in een vast
rentepercentage. De onderneming gaat in een dergelijk geval een interest rate swap aan. De
onderneming betaalt aan de wederpartij van de swap een vaste rente, en ontvangt van de
wederpartij een variabele rente. Met deze ontvangen variabele rente betaalt de onderneming
de variabele rente over de lening, waardoor de onderneming per saldo een vaste rente
verschuldigd is over de lening. Daling van de marktrente beneden het bedrag van de vaste
rente zal leiden tot een ongerealiseerd verlies op de swap. Er moet immers meer rente
betaald worden aan de wederpartij, dan wordt ontvangen van de wederpartij. Door middel
van de swap wordt de variabele rentebetaling op de lening gehedged. Het ongerealiseerde
verlies op de swap zal echter niet gecompenseerd worden door een winst op de lening. De
waarde van de lening zal in beginsel immers niet stijgen door de daling van de marktrente nu
de daling van de marktrente doorwerkt in de variabele rente die betaald wordt op de lening.
Niekel223 merkt op dat in een dergelijk geval de argumentatie van de Hoge Raad (dat per
saldo geen vermogensmutatie optreedt) niet van toepassing is. Hierdoor lijkt het dus mogelijk
dat samenhangende waardering geen toepassing vindt en het ongerealiseerde verlies op de
swap direct genomen kan worden. Ik sluit me aan bij zijn mening. Samenhangende
waardering moet worden toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt
genomen op het ene vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu
dit verlies gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende
vermogensbestanddeel. Het resultaat dat gerealiseerd wordt op de swap wordt echter niet
gecompenseerd door enig resultaat op de lening. Mijns inziens lijkt samenhangende
waardering op basis van de vooralsnog aanwezige jurisprudentie in beginsel224 dan ook niet
van toepassing te zijn bij interest rate hedges.
Tevens kan beargumenteerd worden dat bij de afdekking van renterisico’s, ondanks dat
samenhangende waardering geen toepassing vindt, geen verlies genomen mag worden op
de swap. Niekel225 haalt de variabel rentende vordering aan die door middel van een swap
wordt omgezet in een vastrentende vordering. In dat geval zal een stijging van de marktrente
en daarmee een stijging van de uit hoofde van de swap te betalen variabele rente
gecompenseerd worden door een gelijke stijging van de op de afgedekte vordering te
ontvangen variabele rente. Per saldo wordt in dat geval enkel een vast rentepercentage
222
S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in Lezingen
Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den Haag: Sdu Uitgevers,
blz. 30.
223
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.1.
224
Dit kan anders zijn indien sprake is van renteloze- en laagrentende schulden die op contante
waarde gewaardeerd moeten worden. En deze gevallen staat tegenover de waardemutatie van de
swap wel een waardemutatie van de lening.
225
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 6.1.
- 57 -
ontvangen. Economisch gezien is dus sprake van een vastrentende vordering. Indien een
variabel rentende vordering door middel van een swap wordt omgezet in een vastrentende
vordering is juridisch gezien sprake van meerdere vermogensbestanddelen. Wat betreft de
fiscale waardering wordt op grond van de zienswijze van Niekel echter aangesloten bij de
economische realiteit dat in principe sprake is van één vermogensbestanddeel. Dat de
rechten en plichten uit hoofde van een swap samen met de onderliggende
vermogensbestanddelen als één geheel moeten worden beschouwd voor de fiscale
winstberekening werd ook al door Van der Geld226 geopperd.
Niekel stelt dat een waardemutatie van de swap fiscaal niet in aanmerking genomen mag
worden indien de belastingplichtige voornemens is de vordering tot einde looptijd aan te
houden. Als argumentatie draagt Niekel aan dat goed koopmansgebruik bij een vastrentende
vordering niet toe staat om als gevolg van een stijgende marktrente verlies te nemen indien
de vordering tot einde looptijd wordt aangehouden. Hij verwijst hierbij naar BNB 1970/177227.
In dit arrest concludeert de Hoge Raad dat waardering naar lagere beurskoers als gevolg
van de daling van de beurskoers van de obligaties niet in overeenstemming is met goed
koopmansgebruik indien de obligaties bestemd zijn om tot einde looptijd aangehouden te
worden. Deze daling komt de belanghebbende dan immers geen betekenis toe. Een
renteswap is feitelijk een potje met daarin toekomstige rentebetalingen en toekomstige
renteontvangsten. Indien de swap einde looptijd is bedraagt de waarde van het potje nihil,
alle rentebetalingen en renteontvangsten zijn immers geschied. Zolang belanghebbende
voornemens is de swap aan te houden zal een eventuele waardedaling van de renteswap
hem dus niet aangaan. Daarom kan op grond van BNB 1970/177 gesteld worden dat een
waardemutatie van de swap fiscaal niet in aanmerking genomen mag worden indien de
belastingplichtige voornemens is de vordering tot einde looptijd aan te houden
De conclusie van Niekel kan tevens onderbouwd worden op basis van BNB 2004/163228. De
Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat indien sprake is van een vastrentende schuld de
jaarlijkse rentelast, bij een voorgenomen voorzetting van de schuld, moet worden
toegerekend aan de jaren waarop deze betrekking heeft. “Goed koopmansgebruik staat bij
een dergelijke verplichting niet toe bij daling van de marktrente de op toekomstige jaren
betrekking hebbende rentelast, voorzover uitgaande boven de marktrente, door een
verhoging van de waardering van de schuld in een eerder jaar te nemen. Een dergelijke
waardering zou immers tot gevolg hebben dat bij de jaarwinstberekening lasten in
aanmerking worden genomen die betrekking hebben op toekomstige jaren” 229. Ook op grond
van dit arrest kan dus geen verlies genomen worden op de swap indien de vastrentende
schuld (die voortvloeit uit de afdekking van een variabel rentende schuld door middel van de
swap) tot einde looptijd wordt aangehouden.
Indien voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit (dat
de verschillende vermogensbestanddelen gezamenlijk resulteren in een vastrentende lening
of variabel rentende lening) in beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing
van samenhangende waardering, dus geen vermogensverlies in aanmerking genomen
kunnen worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van
226
J.A.G. van der Geld, TFO 1993/169, paragraaf 3.3.2.
Hoge Raad 10 juni 1970, nr. 16.310, BNB 1970/177.
228
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, BNB 2004/163, r.o. 3.4.
229
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, BNB 2004/163, r.o. 3.4.
227
- 58 -
deze zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien
sprake is van een interest rate hedge.
Het probleem (het resultaat op het afdekkingsinstrument wordt niet gecompenseerd door het
resultaat op de afgedekte positie omdat de afgedekte positie niet aan waardemutaties
onderhevig is) dat speelt bij interest rate hedges gaat niet op bij alle vormen van cash flow
hedges. Ter illustratie volgt onderstaand voorbeeld van een valuta swap.
Een Nederlandse onderneming heeft als onzekere toekomstige cash flow de inkoop van
producten per 31 december 2014. Reeds op 1 januari 2014 gaat de onderneming een
investeringsverplichting aan om per 31 december 2014 100.000 producten in te kopen tegen
de huidige prijs van 150.000 dollar (op basis van een wisselkoers op 1 januari 2014 van € 1
is 1,25 dollar bedraagt de inkoop € 120.000). Om wijzigingen in de prijs van de inkoop (als
gevolg van schommelingen in de wisselkoers) te voorkomen gaat de onderneming een
valutatermijncontract aan voor 150.000 dollar, waardoor de onderneming overeenkomt om
op 31 december 2014 150.000 dollar aan te kopen voor € 120.000.
De onderneming krijgt op de balans dus een investeringsverplichting ad 150.000 dollar (€
120.000) betreffende de inkoop van de producten. De balanswaardering van het
termijncontract bedraagt in beginsel nihil (zonder rekening te houden met transactiekosten).
Na 6 maanden bedraagt de wisselkoers € 1 is 1,00 dollar. Dit resulteert in een verlies op de
investeringsverplichting ad € 20.000. Door de daling van de wisselkoers bedraagt de
investeringsverplichting in euro´s immers meer dan voorheen. Het verlies op de
investeringsverplichting wordt echter gecompenseerd door de waardestijging van het
valutatermijncontract ad € 20.000. In het onderhavige voorbeeld van een cash flow hedge
kan toepassing van samenhangende waardering dus wel beoordeeld worden op basis van
de arresten inzake fair value hedges.
4.7 Conclusie
De asymmetrie van goed koopmansgebruik leidt ertoe dat ondernemingen in geval van
samenhangende vermogensbestanddelen het verlies op het ene vermogensbestanddeel
reeds jaarlijks kunnen nemen op basis van het voorzichtigheidsbeginsel terwijl winstneming
op het tegengesteld correlerende vermogensbestanddeel, door middel van een beroep op
datzelfde beginsel, wordt uitgesteld. Toepassing van samenhangende waardering voorkomt
dit. In het afgelopen decennium heeft de Hoge Raad een viertal uitspraken gedaan inzake de
toepassing van samenhangende waardering. Uit deze arresten kan het volgende
geconcludeerd worden.
Met betrekking tot prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s op (financiële) producten moeten
tegengestelde posities in samenhang gewaardeerd worden voorzover:
a. Sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument,
en
b. Het prijsrisico of wisselkoersrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is.
Om te beoordelen of sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument kan onder andere gekeken worden naar de aard van de contracten en
het oogmerk van de belanghebbende. Het oogmerk van de belanghebbende kan onder meer
afgeleid worden uit de administratie, de jaarrekening en de economische doelstellingen van
de onderneming. De eis van samenhang lijkt te betekenen dat, in tegenstelling tot het Hedge
arrest
en
het
Optiehedge-arrest,
per
toeval
tegenover
elkaar
staande
- 59 -
vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking komen voor samenhangende waardering.
Op grond van het Hedge arrest kan samenhangende waardering ook toegepast worden
indien de looptijd van de samenhangende vordering en schuld niet aan elkaar gelijk zijn. Op
grond van het Cacaobonen arrest kan samenhangende waardering tevens worden toegepast
indien sprake is van een verschil in omvang van de vordering en de schuld.
De eis van een in hoge mate beperkt prijsrisico betreft een functioneel verband tussen de
afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Aan deze eis wordt voldaan indien op de
balansdatum te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80
tot en met 125 procent. Voor de beoordeling of op de balansdatum naar verwachting sprake
is van een dergelijke correlatie kunnen gegevens over het waardeverloop van de posten in
het verleden een rol spelen, alsook de aard van het dekkingscontract. De genoemde criteria
voor toepassing van samenhangende waardering zijn ook van toepassing indien de
afdekking van risico’s plaatsvindt door middel van delta hedging.
Door samenhangende waardering van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument op
beurswaarde kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de
afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Indien beide
vermogensbestanddelen op kostprijs gewaardeerd worden kan een eventueel verlies dat
voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking door middel van de vorming van een
voorziening ook direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Samenhangende
waardering kan echter niet dwingen tot het direct in aanmerking nemen van ongerealiseerde
winsten die voortvloeien uit een eventueel ineffectief deel van de afdekking.
Naar aanleiding van de jurisprudentie staat nog een aantal vraagstukken open omtrent de
toepassing van samenhangende waardering. Zo bestaat er nog onduidelijkheid over toetsing
aan de vereisten van het Cacaobonen arrest indien sprake is van afdekking door middel van
opties. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens immers toe dat samenhangende
waardering niet kan worden toegepast bij afdekkingen door middel van opties. Indien echter
bij de beoordeling of voldaan wordt aan het correlatievereiste enkel gekeken moet worden
naar de situatie waarin de optie in-the-money is zou van een dergelijk probleem geen sprake
zijn.
De jurisprudentie heeft tot nu toe enkel de afdekking van prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s
behandeld. De vraag is of en op welke wijze de tot nu toe door de jurisprudentie gevormde
criteria van toepassing zijn op renterisico’s. Samenhangende waardering moet worden
toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt genomen op het ene
vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu dit verlies
gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende vermogensbestanddeel. Bij
een interest rate hedge wordt het resultaat dat gerealiseerd wordt op het
afdekkingsinstrument echter niet gecompenseerd door enig resultaat op de afgedekte
positie. Op basis van de vooralsnog aanwezige jurisprudentie lijkt samenhangende
waardering dus geen toepassing te vinden bij interest rate hedges.
Indien echter voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit
(dat feitelijk sprake is van een vastrentende lening of lening met een variabel
rentepercentage) in beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing van
samenhangende waardering, geen vermogensverlies in aanmerking genomen kunnen
- 60 -
worden gedurende de periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze
zienswijze vindt dus ook een vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is
van een interest rate hedge.
Goed koopmansgebruik dwingt mijns inziens niet tot toepassing van samenhangende
waardering indien het ene vermogensbestanddeel zich in de vrijgestelde of niet-aftrekbare
sfeer bevindt en het samenhangende vermogensbestanddeel niet. In dat geval is voor het al
dan niet kunnen nemen van een vermogensverlies op de samenhangende
vermogensbestanddelen de vraag of samenhangende waardering moet worden toegepast
echter niet van belang. Bij hedges waarbij één van de vermogensbestanddelen vrijgesteld of
niet-aftrekbaar is, kan immers zowel bij een afzonderlijke waardering als bij toepassing van
samenhangende waardering een verlies verantwoord worden op de samenhangende
vermogensbestanddelen terwijl economisch gezien per saldo geen sprake is van een verlies.
- 61 -
Hoofdstuk 5 Samenhangende waardering versus hedge accounting
5.1 Inleiding
Toepassing van de normale boekhoudkundige regels inzake financiële instrumenten kan in
geval van een hedge leiden tot ongewenste effecten. De commerciële winstbepaling kent al
jaren gedetailleerde voorschriften om dit te voorkomen. De fiscale winstbepaling loopt op dit
gebied achter. Van specifieke fiscale wetgeving inzake hoe om te gaan met hedging is nog
geen sprake, en de beginselen van goed koopmansgebruik komen te kort. Sinds enkele
jaren komt mondjesmaat uit jurisprudentie naar voren hoe binnen de fiscale winstbepaling
omgegaan moet worden met hedge accounting.
De eisen die de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest stelt aan de toepassing van
samenhangende waardering komen op bepaalde punten opvallend genoeg overeen met de
binnen IFRS geformuleerde voorwaarden voor toepassing van hedge accounting. De Hoge
Raad heeft hier alle recht toe. De Hoge Raad230 oordeelde in het verleden immers dat “een
stelsel van jaarlijkse winstberekening voor de belastingheffing als strokende met goed
koopmansgebruik behoort te worden aanvaard, indien dat stelsel is gegrond op hetgeen de
bedrijfseconomie omtrent de juiste wijze van winstbepaling leert”. De bedrijfseconomie ligt
aldus ten grondslag aan de invulling van het begrip goed koopmansgebruik. Het is echter
maar de vraag of de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest juist gehandeld heeft door
parallellen te trekken met de hedge accounting regelgeving binnen IFRS.
De fiscale winstbepaling kent immers een andere oorzaak van het probleem inzake hedge
accounting dan de commerciële winstbepaling. Binnen de commerciële winstbepaling komt
het probleem inzake hedge accounting voort uit een mismatch in de waardering of een
mismatch in de verwerking. De mismatch in de waardering komt tot stand door het
toepassen van verschillende waarderingsgrondslagen voor het financiële instrument en de
afgedekte positie. 231 Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan situaties waarin de
afgedekte positie op kostprijs gewaardeerd wordt en het financiële instrument tegen de reële
waarde wordt gewaardeerd. De mismatch in de verwerking wordt veroorzaakt doordat de
waardeveranderingen van het financiële instrument en de afgedekte positie op een ander
moment verwerkt worden in de financiële cijfers. 232 Hierbij moet gedacht worden aan
situaties waarin het afdekkingsinstrument of de afgedekte positie (nog) niet verwerkt is op de
balans.
Binnen de fiscale winstbepaling komt het probleem inzake hedge accounting voort uit de
asymmetrie van goed koopmansgebruik
waarbij verliezen op basis van het
voorzichtigheidsbeginsel reeds genomen kunnen worden wanneer deze te verwachten zijn,
terwijl winstneming, door middel van een beroep op datzelfde beginsel, wordt uitgesteld tot
het moment dat de winst daadwerkelijke gerealiseerd wordt. Van verschillende
waarderingsgrondslagen voor enerzijds de afgedekte positie en anderzijds het
afdekkingsinstrument of van situaties waarin het afdekkingsinstrument of de afgedekte
positie (nog) niet verwerkt is op de balans, zoals bij de commerciële winstbepaling, is geen
sprake.
230
Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, BNB 1957/208.
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz. 518.
232
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven 2012, blz 518.
231
- 62 -
Tevens kennen de commerciële winstbepaling en de fiscale winstbepaling verschillende
doelstellingen. De fiscale winstbepaling heeft als doel de belastbare grondslag voor de
belastingheffing te bepalen, met als belanghebbende de belastingdienst.233 De commerciële
winstbepaling heeft als doelstelling het verstrekken van een zodanig inzicht dat een
verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen en het resultaat van de
onderneming, alsmede de solvabiliteit en de liquiditeit.234 Deze verstrekte informatie is voor
zogenaamde ‘shareholders’ (beleggers, werknemers, kredietverschaffers, leveranciers,
afnemers) van groot belang voor het nemen van economische beslissingen. Hoogendoorn235
gebruikt de woorden van Brüll om het verschil in doelstellingen weer te geven: verslaglegging
versus ‘beslaglegging’ (op verdiende middelen).
Geconcludeerd kan worden dat waar de onderneming commercieel gezien baat zou hebben
bij toepassing van samenhangende waardering (dit leidt immers voor de shareholders tot
een reëler inzicht in de financiële situatie van de onderneming), de onderneming fiscaal
gezien de toepassing van samenhangende waardering als ongewenst zal ervaren. De
onderneming kan dan immers geen gebruik meer maken van de asymmetrie van goed
koopmansgebruik.
5.2 Vergelijking fiscale- versus commerciële regeling
5.2.1 Vereiste correlatie
De eisen die de Hoge Raad in het Cacaobonen arrest 236 stelt aan de toepassing van
samenhangende waardering komen op bepaalde punten opvallend genoeg overeen met de
binnen IAS 39 geformuleerde voorwaarden voor toepassing van samenhangende
waardering. De bandbreedte van 80-125 procent waarbinnen de verwachtte correlatie tussen
de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zich moet bevinden voor toepassing van
samenhangende waardering is immers gelijk aan de bandbreedte die gehanteerd wordt in
IFRS237 om te bepalen of een hedge zeer effectief is, en aldus in aanmerking komt voor
toepassing van hedge accounting. Deze bandbreedte wordt binnen de fiscale regelgeving
echter wel op een andere wijze gebruikt dan binnen de commerciële regelgeving.
Fiscaal is immers enkel sprake van een toetsing vooraf waarbij de verwachte correlatie
tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument beoordeeld wordt. Daarentegen
vindt commercieel tevens een toetsing achteraf plaats waarbij beoordeeld wordt of de
werkelijke correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zich binnen de
bandbreedte bevond. Daarnaast gebruikt de Hoge Raad de term ‘hoogstwaarschijnlijk’. Aldus
moet op de balansdatum te verwachten zijn dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte
positie en het afdekkingsinstrument hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een
bandbreedte van 80 tot en met 125 procent. Commercieel wordt deze term echter niet
gebruikt. De vraag is of de Hoge Raad hiermee bewust afwijkt van de commerciële regeling
en wat die afwijking voor gevolgen heeft. Hier kom ik later op terug.
Zoals blijkt uit het Hedge arrest 238 kan fiscale samenhangende waardering plaatsvinden
indien de looptijden van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument niet aan elkaar
gelijk zijn. Commercieel kan hedge accounting toegepast worden indien slechts een deel van
233
C. Bruijsten, WFR 2009/823, paragraaf 2.1.2.
Art. 2:362 lid 1 BW.
235
J. Hoogendoorn, WFR 2005/107, paragraaf 4.
236
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
237
IAS 39 Toepassingsleidraad 105.
238
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214.
234
- 63 -
de looptijd van de afgedekte positie wordt afgedekt (een zogenaamde ‘partial term hedge’).
Commercieel kan echter geen hedge accounting plaatsvinden in de omgekeerde situatie
waarin slechts een deel van de looptijd van het afdekkingsinstrument in aanmerking
genomen wordt voor de afdekking.239 Dit leidt er tevens toe dat bij de beoordeling van de
verwachte correlatie de gehele looptijd van het afdekkingsinstrument in aanmerking moet
worden genomen. 240 Fiscaal is mijns inziens daarentegen sprake van een jaarlijkse
beoordeling, waarbij beoordeeld moet worden of de verwachting aanwezig is dat de
correlatie het aankomende jaar binnen de bandbreedte van 80-125 procent valt.
5.2.2 Eis van samenhang
Enkel instrumenten die dienen voor het afdekken van financiële risico’s op bepaalde posities
komen in aanmerking voor hedge accounting. Vanwege dit vereiste voldoen financiële
instrumenten die om speculatieve overwegingen worden aangehouden niet. Tevens dient de
hedge relatie tussen het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie formeel aangewezen
en gedocumenteerd te worden. Dit voorkomt toepassing van hedge accounting bij per toeval
tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen.
Op basis van het Hedge arrest 241 en het Optiehedge-arrest 242 was het oogmerk van de
belanghebbende niet van belang. Ook instrumenten die uit speculatieve overwegingen
werden aangehouden en vermogensbestanddelen die per toeval tegenover elkaar stonden
kwamen daardoor in aanmerking voor samenhangende waardering. De in het Cacaobonen
arrest geïntroduceerde eis van samenhang (waarbij gekeken moet worden naar de aard van
de contracten, bezien in het licht van de aard van de aanwezige risico’s en naar de eventuele
omstandigheid dat de afdekking van risico’s beoogd is) lijkt er echter toe te leiden dat uit
speculatieve overwegingen aangehouden vermogensbestanddelen en per toeval tegenover
elkaar staande vermogensbestanddelen niet meer in aanmerking komen voor
samenhangende waardering.
5.2.3 Toepassing en beëindiging
Onder IFRS is het toepassen van hedge accounting facultatief. Aldus is de onderneming vrij
om hedge accounting toe te passen, mits aan de voorwaarden voldaan wordt. Tevens staat
de onderneming vrij om de samenhangende waardering op ieder gewenst moment te
beëindigen. De fiscale regeling inzake samenhangende waardering is daarentegen niet
facultatief. Indien aan de vereisten voldaan wordt moet samenhangende waardering
toegepast worden. Dit betekent ook dat samenhangende waardering slechts eindigt indien
niet meer aan de vereisten voldaan wordt. Van enig facultatief karakter is fiscaal dus geen
sprake.
Het vrijblijvende karakter van de regeling inzake hedge accounting in IFRS verklaart ook de
strengere vereisten die IFRS stelt in vergelijking met de fiscale regeling. Ik doel hiermee op
de vereiste documentatie waarin de hedge relatie tussen het afdekkingsinstrument en de
afgedekte positie formeel aangewezen en gedocumenteerd moet worden. Mogelijkheden tot
winstmanipulatie worden zo beperkt doordat een onderneming niet tot het einde van het
boekjaar kan wachten met het aanwijzen van de hedge relaties.243
239
IAS 39.75.
IAS 39 Toepassingsleidraad 105.
241
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, BNB 2004/214.
242
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, BNB 2008/26.
243
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 4.3.3.
240
- 64 -
Het beëindigen van de samenhangende waardering heeft fiscaal geen terugwerkende kracht.
Aldus moet op het tijdstip van de overgang van een afgedekte valutapositie naar een niet
langer afgedekte valutapositie de resterende vordering respectievelijk schuld gewaardeerd
worden op de valutakoers die geldt op dat tijdstip. De gevolgen die hebben plaatsgevonden
op basis van de samenhangende waardering blijven in stand. Commercieel heeft beëindiging
van hedge accounting tevens geen terugwerkende kracht. Ook hier worden de aanpassingen
die zijn doorgevoerd als gevolg van de toepassing van hedge accounting in stand gelaten.
Tevens zijn er omtrent de toepassing van de regeling nog verschillen aanwezig tussen
samenhangende waardering en hedge accounting. Zo wordt de afdekking van prijsrisico’s
waarbij de onderhavige goederen daadwerkelijk geleverd worden (waarbij dus geen cash
settlement plaatsvindt), onder IFRS gezien als de inkoop van goederen. Het prijsrisico dat
wordt afgedekt in het Cacaobonen arrest kwalificeert voor de regeling inzake hedge
accounting dus niet als een hedge, terwijl fiscaal wel samenhangende waardering
plaatsvindt.
Uit het Cacaobonen arrest244 komt tevens naar voren dat de regeling inzake samenhangende
waardering niet verschilt voor de afdekking van prijsrisico’s en de afdekking van
wisselkoersrisico’s. Per risico moet immers beoordeeld worden of aan de voorwaarden van
samenhangende waardering voldaan is, dit betreffen voor beide risico’s dezelfde
voorwaarden. Binnen IFRS worden deze risico’s echter wel verschillende behandeld. In
tegenstelling tot de afdekking van een wisselkoersrisico dient immers bij de afdekking van
het prijsrisico van een niet-financiële positie, indien sprake is van een cash settlement, alle
risico’s afgedekt te worden voor toepassing van hedge accounting.245
In de casus van het Optiehedge-arrest zal commercieel geen hedge accounting toegepast
kunnen worden nu een geschreven optie in beginsel niet in aanmerking komt vanwege het
feit dat een mogelijk verlies op een geschreven optie aanzienlijk groter kan zijn dan de
mogelijke waardestijging van de afgedekte positie. Een geschreven optie wordt aldus
commercieel niet als effectief beschouwd om het risico op een afgedekte positie te
verkleinen.246 Zoals reeds besproken in paragraaf 4.6.1 kan op grond van de vereisten van
het Cacaobonen arrest mijns inziens fiscaal ook geen samenhangende waardering
toegepast worden in de casus van het Optiehedge-arrest.
Ten eerste omdat indien sprake zou zijn van een significante waardedaling van de aandelen
niet gesteld kan worden dat de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument binnen de bandbreedte valt. Ten tweede omdat het maar de vraag is of
dat in casu voldaan wordt aan de eis van samenhang. Afhankelijk van de interpretatie van
het Cacaobonen arrest komen de fiscale regeling en de commerciële regeling op het gebied
van geschreven opties dus tot dezelfde conclusie.
Indien het afdekkingsinstrument echter gekochte opties 247 betreft (in tegenstelling tot
geschreven opties) kan hedge accounting in beginsel gewoon toegepast worden. Zoals
besproken in paragraaf 4.6.1 kan op basis van het Cacaobonen arrest248 mijns inziens echter
geen samenhangende waardering plaatsvinden indien afdekking plaatsvindt door middel van
244
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
IAS 39.82.
246
IAS 39 Toepassingsleidraad 94.
247
Hiervan is sprake indien een calloptie of putoptie aangekocht wordt.
248
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
245
- 65 -
opties. Indien een optie out-of-the-money raakt kan de waardeverandering van de
onderliggende aandelen immers vele male groter zijn dan de waardeverandering van de
optie. Afhankelijk van de interpretatie van het Cacaobonen arrest verschillen de fiscale- en
commerciële regeling aldus van elkaar op het gebied van gekochte opties.
Overeenkomstig het Cacaobonen arrest249 kan afdekking fiscaal plaatsvinden voorzover aan
de eis van samenhang en de eis van een hoge mate beperkt (prijs)risico is voldaan. Deze
‘voorzover benadering’ kan er toe leiden dat een schuld van 70.000 dollar wordt afgedekt
door middel van 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar. De commerciële
regeling komt tot hetzelfde resultaat nu een deel van het gehele afdekkingsinstrument kan
worden aangemerkt als afdekkingsinstrument.250
De omgekeerde situatie waarbij 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar
wordt afgedekt door middel van een lening van 70.000 dollar kan fiscaal tevens voor
samenhangende waardering in aanmerking komen. Wat betreft de commerciële regeling
wordt hierin echter een onderscheidt gemaakt tussen financiële activa en passiva en nietfinanciële activa en passiva. Zo mag bij niet-financiële activa en passiva enkel de totale
waarde als afgedekte positie in aanmerking genomen worden.251 Terwijl financiële activa en
passiva ook deels als afgedekte positie in aanmerking mogen worden genomen. 252 De
afdekking van 87.500 dollar van een totale vordering van 100.000 dollar door middel van een
lening van 70.000 dollar komt dus, net zoals fiscaal, in aanmerking voor hedge accounting.
Ingeval sprake is van niet-financiële activa en passiva kan commercieel, in tegenstelling tot
fiscaal, echter geen hedge accounting plaatsvinden indien slechts een deel van de afgedekte
positie wordt afgedekt.
5.2.4 Ineffectiviteit
Zowel bij de waardering van beide samenhangende vermogensbestanddelen op kostprijs als
op lagere beurswaarde kan fiscaal een negatief resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve
deel van de afdekking direct in de resultatenrekening tot uiting komen. Samenhangende
waardering van beide posities op beurswaarde leidt er immers toe dat een eventueel
resultaat dat voortvloeit uit het ineffectieve deel van de afdekking ‘automatisch’ direct in de
resultatenrekening tot uiting komt.
Indien waardering plaatsvindt op kostprijs kan een eventueel verlies dat voortvloeit uit het
ineffectieve deel van de afdekking in beginsel pas bij afwikkeling van de optieverplichting in
de resultatenrekening tot uiting komen. Het is echter ook geoorloofd om een dergelijk verlies
direct ten laste van het resultaat te brengen door middel van de vorming van een
voorziening.
Onder hedge accounting is de behandeling van resultaten die voortvloeien uit een eventueel
ineffectief deel van de afdekking afhankelijk van de methode van afdekking. Bij een fair value
hedge wordt zowel het effectieve als het ineffectieve deel van de resultaten direct in de
resultatenrekening verwerkt. Bij een cash flow hedge wordt enkel het ineffectieve deel van de
resultaten direct in de resultatenrekening verwerkt. Het effectieve deel wordt gereserveerd en
valt vrij in de resultatenrekening bij realisatie van het resultaat op de afgedekte positie. Aldus
249
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271.
IAS 39.75.
251
IAS 39.82.
252
IAS 39.81.
250
- 66 -
kan geconcludeerd worden dat binnen de commerciële regeling verliezen die voortvloeien uit
een eventueel ineffectief deel van de afdekking altijd direct verantwoord worden in het
resultaat. Fiscaal is dit afhankelijk van de waardering van de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument en het al dan niet treffen van een voorziening.
5.2.5 IFRS 9
Onder de nieuwe hedge accounting richtlijn IFRS 9 zal enkel nog door middel van een
vooruitblikkende toets een inschatting moeten worden gemaakt van de verwachte effectiviteit
van de hedge. De werkelijke effectiviteit is ook commercieel dus niet meer van belang.
Tevens is de bandbreedte van 80-125 procent komen te vervallen. Hiervoor in de plaats is
onder meer de hedge ratio geïntroduceerd. Zoals reeds vermeld leidt het ‘voorzover karakter’
van de fiscale regeling er toe dat samenhangende waardering in beginsel kan worden
toegepast indien een schuld van 70.000 dollar wordt afgedekt door middel van 87.500 dollar
van een totale vordering van 100.000 dollar. Ook de omgekeerde situatie waarbij 87.500
dollar van een totale vordering van 100.000 dollar wordt afgedekt door middel van een
schuld van 70.000 dollar komt fiscaal in aanmerking voor samenhangende waardering. Beide
situaties komen onder IAS 39 tevens in aanmerking voor hedge accounting. De in IFRS 9
geïntroduceerde hedge ratio leidt er echter toe dat in deze gevallen commercieel geen
sprake meer kan zijn van samenhangende waardering.
Tevens kan hedge accounting onder IFRS 9 niet meer vrijwillig beëindigd worden. Hedge
accounting eindigt onder IFRS 9 enkel indien niet meer voldaan wordt aan de vereisten. Op
dit punt komt de regeling inzake hedge accounting voortaan dus overeen met de regeling
inzake samenhangende waardering. Het is echter maar de vraag in hoeverre hedge
accounting niet meer vrijwillig beëindigd kan worden. Indien bijvoorbeeld niet meer voldaan
wordt aan de vereiste documentatie of vereiste hedge ratio eindigt hedge accounting immers.
Dit zijn factoren die relatief makkelijk te beïnvloeden zijn door de belanghebbende.
5.3 Verbeterpunten fiscale regeling
5.3.1 Eis van samenhang
Met betrekking tot prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s op (financiële) producten moeten de
tegengestelde posities in samenhang gewaardeerd worden voorzover:
a. Sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument,
en
b. Het prijsrisico of wisselkoersrisico op de balansdatum in hoge mate beperkt is.
Of sprake is van samenhang tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument moet
naar de omstandigheden beoordeeld worden. Waarbij betekenis moet worden toegekend
aan de aard van de contracten en het oogmerk van de belanghebbende. En waarbij de vraag
of de afdekking van risico’s beoogd is, kan worden afgeleid uit de administratie, de
jaarrekening en de economische doelstellingen van de onderneming.
Deze eis van samenhang betreft geen objectief vereiste en zal in mijn ogen nog moeten
uitkristalliseren door middel van vele procedures. Wanneer blijkt immers uit de aard van de
contracten, bezien in het licht van de aanwezige risico’s dat er sprake is van samenhang
tussen de vermogensbestanddelen? En wanneer moet uit de administratie, de jaarrekening
en de economische doelstelling worden afgeleid dat afdekking van de risico’s beoogd is?
Tevens is nog niet duidelijk hoe de omstandigheden waaruit afgeleid kan worden dat sprake
is van samenhang zich ten opzichte van elkaar weerhouden. Is bijvoorbeeld voldaan aan de
eis van samenhang indien uit de aard van de contracten blijkt dat sprake is van samenhang
- 67 -
tussen de vermogensbestanddelen maar niet kan worden afgeleid dat afdekking van risico’s
beoogd is?
De eis van samenhang betreft onder andere een historisch- causaal verband tussen de
afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Wat betreft het verband dat vereist is om
samenhangende waardering toe te passen meldt Van der Geld 253 dat aansluiting bij het
historische verband kan leiden tot situaties die niet aansluiten bij de economische realiteit. Hij
noemt als voorbeeld de ondernemer die een vordering in dollars heeft en die enige tijd later
,zonder historisch verband met de vordering, een gelijksoortige schuld in dollars aangaat.
Afzonderlijke waardering doet in dat geval geen recht aan de economische situatie dat een
verlies op de vordering als gevolg van een wijziging in de wisselkoers wordt gecompenseerd
door een even grote winst op de schuld. Van der Geld254 concludeert dat voor aansluiting bij
het realiteitsprincipe voor de toepassing van samenhangende waardering, ook indien geen
sprake is van voldoende historisch verband, gekeken moet worden naar het functionele
verband (oftewel de onderlinge correlatie).
Door het vereiste van samenhang is het dus mogelijk dat in het door Van der Geld
genoemde voorbeeld geen samenhangende waardering wordt toegepast, terwijl
waardemutaties van de vordering gepaard gaan met gelijke, maar tegengestelde,
waardemutaties van de schuld. Het is immers maar de vraag of in dat geval uit de aard van
de contracten, bezien in het licht van de aanwezige risico’s en het oogmerk van de
belanghebbende kan worden vastgesteld dat sprake is van samenhang tussen de
vermogensbestanddelen. Om meer aansluiting te verkrijgen bij het realiteitsbeginsel kan voor
toepassing van samenhangende waardering mijns inziens beter aangesloten worden bij
enkel het functionele verband tussen de vermogensbestanddelen.
Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang geeft het eenvoudbeginsel mij tevens
aanknopingspunten om de eis van samenhang te laten vervallen. In situaties zoals het
Marketmaker arrest (waarbij voortdurend wijzigingen in de afdekking plaatsvinden en
meerdere vermogensbestanddelen door meerdere financiële instrumenten worden afgedekt)
is het door de hoeveelheid van transacties immers onuitvoerbaar om uit de aard van de
afzonderlijke contracten af te leiden dat sprake is van samenhang tussen de
vermogensbestanddelen. Van onuitvoerbaar kan echter niet gesproken worden indien ook uit
de werkwijze van belanghebbende mag worden afgeleid dat op fondsniveau of
ondernemingsniveau (dus kijkend naar de aard van de gezamenlijke contracten) sprake is
van samenhang tussen de betreffende vermogensbestanddelen. Ik bedoel hiermee dat
indien op fondsniveau of ondernemingsniveau sprake is van een voldoende effectieve
afdekking gesteld mag worden dat uit de aard van de contracten is af te leiden dat sprake is
van samenhang tussen de vermogensbestanddelen. Of dit geoorloofd is zal moeten blijken
uit het oordeel van het verwijzingshof inzake de casus van de marketmaker.
Gezien deze argumenten en het feit dat de eis van samenhang in de komende jaren nog tot
een hoop onduidelijkheid zal leiden kan dit vereiste mijns inziens beter komen te vervallen.
Dit leidt er echter wel toe dat samenhangende waardering kan worden toegepast bij per
toeval tegenover elkaar staande vermogensbestanddelen.
253
254
J.A.G. van der Geld, TFO 1994/193, paragraaf 3.2.5.
J.A.G. van der Geld, TFO 2003/151, paragraaf 2.
- 68 -
5.3.2 Te verwachten correlatie
Het vereiste dat het prijsrisico en/of het wisselkoersrisico in hoge mate beperkt moet zijn
wordt ingevuld door middel van het vereiste dat op de balansdatum te verwachten is dat de
waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument
hoogstwaarschijnlijk zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125
procent.
In het vorige hoofdstuk is reeds aangehaald dat ik me kan vinden in de mening van
Ligthart255 die vermoedt dat de door de Hoge Raad gebruikte woorden te ‘verwachten’ en
‘hoogstwaarschijnlijk’ nog de nodige discussie op gaan leveren. Deze woorden maken van
een
objectief
te
beoordelen
vereiste,
namelijk
of
de
samenhangende
vermogensbestanddelen correleren binnen de bandbreedte van 80-125 procent, een
subjectief vereiste. De vraag of een bepaald voorval naar verwachting zal geschieden kan
beantwoord worden door middel van vaststaande cijfers. Of uit deze cijfers kan worden
afgeleid dat een bepaald voorval naar verwachting zal geschieden is echter altijd een
subjectief oordeel. Niet alleen omdat men niet in de toekomst kan kijken, maar ook omdat er
discussie zal ontstaan over welke historische gegevens gehanteerd moeten worden om tot
een oordeel te komen over de verwachte correlatie.
Tevens doelt de Hoge Raad door middel van het woord ‘hoogstwaarschijnlijk’ op een
bepaalde kans dat te verwachten is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie
en het afdekkingsinstrument zullen correleren binnen een bandbreedte van 80 tot en met 125
procent. Ten eerste moet afgevraagd worden hoe groot die kans dient te zijn. Ten tweede
leidt dit tot nog meer onduidelijkheid. Naast het subjectieve oordeel of de verwachting
aanwezig is dat de waardeontwikkelingen van de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument zullen correleren binnen een bandbreedte van 80-125 procent, moet
immers ook beoordeeld worden hoe groot de kans is dat deze verwachting zich zal
voltrekken. Nu het woord ‘hoogstwaarschijnlijk’ enkel tot meer onduidelijkheid leidt en dit
woord in de commerciële regeling niet gebruikt wordt raad ik aan om het gebruik van dit
woord achterwege te laten.
In de jurisprudentie oordeelt de Hoge Raad met een beroep op het realiteitsbeginsel dat
sprake moet zijn van samenhangende waardering nu dit beter aansluit bij de economische
realiteit. Door toepassing van samenhangende waardering te beoordelen aan de hand van
de verwachte correlatie tussen de vermogensbestanddelen wordt echter nog steeds niet
aangesloten bij de economische realiteit. Indien immers de verwachting bestaat dat de
correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument binnen de bandbreedte
zal blijven maar achteraf blijkt dat de werkelijke correlatie zich buiten de bandbreedte bevindt
zal toch gewoon samenhangende waardering toegepast moeten worden. Andersom zal
samenhangende waardering niet toegepast worden indien de verwachte correlatie buiten de
bandbreedte zit, maar de werkelijke correlatie wel degelijk aan de bandbreedte eis voldoet.
Dat toepassing van samenhangende waardering wordt beoordeeld aan de hand van de
verwachte correlatie tussen de vermogensbestanddelen is mijns inziens niet strijdig met het
realiteitsbeginsel. De verwachte correlatie wordt immers beoordeeld aan de hand van de
informatie die op dat moment beschikbaar is, oftewel aan de hand van de realiteit. Zoals
reeds beschreven leidt dit vereiste er echter wel toe dat niet in alle gevallen aangesloten
255
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, BNB 2009/271, NTFR 2009/821, Commentaar N.M. Ligthart,
paragraaf 4.
- 69 -
wordt bij de economische realiteit. Indien voor de beoordeling van de effectiviteit van de
afdekking aangesloten wordt bij de werkelijke correlatie per balansdatum in plaats van de
verwachte correlatie zal dit mijns inziens leiden tot een betere aansluiting bij de economische
realiteit. Hiermee wordt ook meteen de discussie voorkomen omtrent welke (historische) data
gebruikt moet worden voor de beoordeling van de verwachte correlatie.
5.3.3 Bandbreedte
Dat zowel binnen de fiscale regeling als de commerciële regeling sprake is van een
bandbreedte betekent dat bij beide regelingen sprake is van een ‘alles-of-niets-benadering’.
Indien immers de (verwachte) correlatie tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument slechts 1 procent afwijkt van de bandbreedte zal geen
samenhangende waardering toegepast kunnen worden. De zwakte van de bandbreedte
wordt tevens door Bruins Slot 256 aangehaald. Hij benadrukt dat een verlies van 74 dat
tegenover een winst van 100 staat net zo min geleden wordt als een verlies van 76 dat
tegenover een winst van 100 staat.
De commerciële regeling vervangt de bandbreedte in IFRS 9 door de hedge ratio. Met deze
hedge ratio streeft IFRS naar toepassing van hedge accounting bij een correlatie tussen de
afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent. De hedge ratio van een
schuld van 70.000 dollar die afgedekt wordt door middel van een vordering van 70.000 dollar
leidt tot een effectiviteit van 100 procent. Op basis van het geïntroduceerde hedge ratio
vereiste is de afdekking van een schuld van 70.000 dollar door middel van een vordering van
80.000 dollar dan ook niet toegestaan.
Stel dat de waarde van één optie € 3 bedraagt en de waarde van het onderliggende aandeel
€ 6 bedraagt. In dat geval is sprake van een hedge ratio van 0.5 (€ 3 / € 6), oftewel wordt één
aandeel volledig afgedekt door middel van twee opties. Indien 50 aandelen worden afgedekt
door middel van 100 opties wordt voldaan aan het hedge ratio vereiste. Dit resulteert in een
100 procent effectieve afdekking. Het hedge ratio vereiste streeft dus naar een correlatie
tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument van 100 procent.
Indien de waarde van één optie wijzigt in € 2 en de waarde van het onderliggende aandeel
wijzigt in € 5 dan is de afdekking van 50 aandelen door middel van 100 opties niet meer
effectief. Dan is immers nog slechts sprake van een afdekkingseffectiviteit van 80 procent
(de aandelen ter waarde van € 250 worden immers nog maar afgedekt door middel van
opties ter waarde van € 200). Het resultaat dat voorvloeit uit deze ineffectiviteit zal direct naar
de resultatenrekening geboekt moeten worden. Tevens zal een ‘rebalancing’ van de
aangewezen afdekking plaats moeten vinden, zodat de afdekking plaatsvindt
overeenkomstig de nieuwe hedge ratio van 0.4 (€ 2 / € 5). Aldus moeten 50 aandelen
voortaan door middel van 125 opties afgedekt worden.
De hedge ratio methode impliceert in principe (net zoals de fiscale regeling) een ‘voorzover
benadering’. In deze methode kan hedge accounting toegepast worden voorzover de
effectiviteit van de afdekking 100 procent is. Deze correlatie tussen de afgedekte positie en
het afdekkingsinstrument van 100 procent is echter een streven. Hierdoor kan toepassing
van hedge accounting onder IFRS 9 dus ook plaatsvinden indien de correlatie slechts 75
procent is. Indien de correlatie langdurig 75 procent bedraagt, moet echter wel een
rebalancing van de aangewezen afdekking plaatsvinden.
256
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.4.
- 70 -
In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt de methode van de hedge ratio
niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor
samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter van hedge accounting is dit
niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een verplichting behelst en de
belanghebbende de toepassing van fiscale samenhangende waardering (in tegenstelling tot
de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zal ervaren vergt de fiscale regeling wel
duidelijkheid en zekerheid. Wat dat betreft is de hedge ratio methode mijns inziens niet
toepasbaar op de fiscale regeling en ontkomt men niet aan het implementeren van een
bandbreedte om te beoordelen of samenhangende waardering moet worden toegepast.
De bandbreedte van 80 tot en met 125 procent moet zeker niet als heilig verklaard worden.
Wat betreft de prospectieve toets was in IAS 39 immers oorspronkelijk een correlatie tussen
de 95 tot en met 105 procent vereist. In 2005 heeft de IASB dit gewijzigd in de 80-125
procent bandbreedte die al voor de retrospectieve toets gold. Een belangrijk argument
hiervoor was het verkrijgen van aansluiting bij de Amerikaanse verslaggevingpraktijk.257 Van
belangrijke inhoudelijke argumenten die aantoonden dat een bandbreedte van 90-105
procent tot ongewenste gevolgen leidde was dus geen sprake.
Ook Verhagen258 trekt de bandbreedte van 80-125 procent in twijfel. Hij stelt dat men in het
kader van de huidige kennis van financiële derivaten kan twisten over de vraag of deze niet
te ruim is. Niekel 259 is net zoals Cornelisse en Lubbers 260 van mening dat het relatieve
verschil tussen de waardeveranderingen van de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument maximaal 10 procent mag bedragen voor toepassing van
samenhangende waardering. Dit in tegenstelling tot de huidige bandbreedte van 80 tot 125
procent, wat een maximale verschil van 20 procent behelst. Ook uit de commerciële
invalshoek blijkt dat een striktere bandbreedte dan 80-125 procent gewenst is. Op basis van
de nieuwe IFRS 9 bepaling wordt immers door middel van de geïntroduceerde hedge ratio in
principe gestreefd naar een correlatie tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument van 100 procent.
Mede gezien het feit dat toepassing van samenhangende waardering op grond van het
realiteitsbeginsel leidt tot een fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel concludeer ik dat
de bandbreedte van 80-125 procent verkleint moet worden. Indien verschillende
vermogensbestanddelen in samenhang gewaardeerd worden, worden de waardemutaties
van deze vermogensbestanddelen fiscaal immers behandeld als het ware sprake is van één
vermogensbestanddeel. Dit is enkel te rechtvaardigen indien deze vermogensbestanddelen
in realiteit zich ook gedragen als één vermogensbestanddeel, oftewel indien sprake is van
een nagenoeg perfecte correlatie tussen de verschillende vermogensbestanddelen.
Zoals wordt gesteld door Bruins Slot261 en Verhagen262 kan ik mij voorstellen dat in complexe
situaties de beoordeling of de (verwachte) correlatie binnen de bandbreedte valt ondoenbaar
is. Als tegenargument kan echter verwezen worden naar de casus van het Marketmaker
arrest waarbij belanghebbende zowel op de activazijde als de passivazijde voortdurend grote
257
S.F.M. Niekel, WFR 2010/576, paragraaf 5.2.
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen.
259
S.F.M. Niekel, TFO 2005/115, paragraaf 4.2.
260
R.P.C. Cornelisse en A.O. Lubbers, WFR 2004/1214, blz. 1214.
261
W. Bruins Slot, NTFR Beschouwingen 2009/27, paragraaf 4.6.
262
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, FED 2009/52, Noot P.M. Verhagen.
258
- 71 -
posities in derivaten en onderliggende waarden had zoals aandelen en opties. Elke keer dat
de koers van een aandeel wijzigt moet de marketmaker opnieuw posities innemen om de
risico’s zo goed mogelijk af te dekken. Kortom een complexe situatie.
De marketmaker slaagde er structureel in om door middel van een systeem van
risicobeheersing op basis van de (continu gevolgde) actuele marktprijzen de risico’s van
waardeontwikkelingen van haar financiële activa en passiva vrijwel volledig uit te doven.
Tevens was het voor de externe financier Fortis mogelijk om voor belanghebbende periodiek
de zogenaamde haircut vast te stellen. De haircut is het maximaal mogelijke verlies dat
geleden kan worden, vastgesteld op basis van de omvang van de verschillende risico’s en de
kans dat deze risico’s zich voordoen. Ook voor complexe situaties zijn er aldus systemen
beschikbaar om de correlatie van de vermogensbestanddelen te beoordelen.
Mijns inziens kan aldus gesteld worden dat belanghebbenden die te maken hebben met
complexe afdekkingen ten minste een systeem hebben om de effectiviteit van de
afdekkingen te bepalen. Echter zal een belanghebbende die zoals in het Optiehedge-arrest
een tegengestelde positie inneemt met als doel het generen van extra premie-inkomen niet
geïnteresseerd zijn in in hoeverre zijn onderliggende aandelen worden afgedekt. Een
dergelijke belanghebbende zal veelal dus niet over een systeem beschikken om de
effectiviteit van eventuele afdekkingen te bepalen. Het vereiste aan de correlatie tussen de
afgedekte positie en het afdekkingsinstrument zal in veel complexe situaties dus zeker niet
tot onwerkbare situaties leiden. Dit sluit echter niet uit dat in complexe situaties waarin de
belanghebbende niet beschikt over een systeem om de effectiviteit van de afdekkingen te
bepalen de beoordeling van de correlatie geen gemakkelijke opgave is.
5.3.4 Aansluiting met commerciële regeling
Tenslotte behoort een aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering
met de IAS 39 hedge accounting bepalingen op het gebied van de toepassingsvereisten tot
de mogelijkheden. Ondanks het verschil in doelstellingen en het verschil in grondslag van het
probleem inzake hedging is een aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende
waardering met IAS 39 op het gebied van de toepassingsvereisten mijns inziens in beginsel
geen probleem. Indien hedge accounting wordt toegepast in de commerciële verslaggeving
zal in dat geval ook fiscale samenhangende waardering moeten worden toegepast. Wordt
geen hedge accounting toegepast in de commerciële verslaggeving dan moet alsnog
getoetst worden aan de vereisten voor toepassing van fiscale samenhangende waardering.
Op deze wijze wordt in veel gevallen voorkomen dat naast de commerciële toetsing voor de
toepassing van hedge accounting ook nog een fiscale toetsing plaats moet vinden voor de
toepassing van samenhangende waardering.
De vereisten voor hedge accounting zijn wat betreft de gevallen waarin beide regelingen
verschillen (zie paragraaf 5.2) strikter dan de vereisten voor samenhangende waardering.
Hierbij moet gedacht worden aan de volgende omstandigheden: retrospectieve toetsing van
effectiviteit, ongelijke looptijden, afdekking van prijsrisico waarbij goederen daadwerkelijk
geleverd worden, afdekking van prijsrisico van niet-financiële positie bij een cash settlement,
geschreven opties, gedeeltelijke afdekking van afgedekte positie bij niet-financiële activa en
passiva. Aansluiting bij de commerciële toepassing van hedge accounting leidt in beginsel
dus niet tot gevallen waarin fiscaal samenhangende waardering wordt toegepast omdat in de
commerciële verslaggeving hedge accounting wordt toegepast, maar dit op basis van de
fiscale vereisten niet zou kunnen.
- 72 -
Hierop zijn vooralsnog twee uitzonderingen. Op het gebied van interest rate hedges en
afdekking van financiële risico’s door middel van opties bestaat, zoals besproken in
paragraaf 4.6, fiscaal immers nog onduidelijkheid over de toepassing van samenhangende
waardering. Commercieel kan in die situaties onder voorwaarden gewoon hedge accounting
toegepast worden. Wat betreft gekochte opties kunnen commercieel voor de hedge relatie
ook enkel veranderingen in kasstromen of reële waarde van een afgedekte positie boven of
onder een gespecificeerde prijs aangemerkt worden. 263 Dat de correlatie buiten de
bandbreedte valt indien de optie out-of-the-money raakt is dus commercieel, in tegen stelling
tot fiscaal, geen probleem voor de toepassing van hedge accounting omdat de afdekking
aangewezen kan worden voorzover de optie in-the-money is.
Tevens kan commercieel reeds hedge accounting toegepast worden indien de belangrijkste
voorwaarden van het afdekkingsinstrument en van de afgedekte positie overeenkomen. Voor
een renteswap betreffen dit het referentie bedrag en de hoofdsom, looptijd,
renteherzieningsdata, data van ontvangst en betaling van rente en aflossingen, en de basis
voor het bepalen van de rentevoet. 264 Wat betreft de afdekkingseffectiviteit kan naast de
vergelijking tussen de veranderingen in de reële waarde van het afdekkingsinstrument en de
afgedekte positie tevens gekeken worden naar de veranderingen in de kasstromen uit het
afdekkingsinstrument en de afgedekte positie die zijn toe te rekenen aan het afgedekte
risico. De vereisten voor toepassing van hedge accounting vormen commercieel dus geen
probleem bij interest rate hedges.
Wat betreft de vereiste correlatie die fiscaal benodigd is voor toepassing van
samenhangende waardering wordt op basis van het Cacaobonen arrest enkel gekeken naar
veranderingen in de waarde van het afdekkingsinstrument en de afgedekte positie.
Veranderingen in de waarde van de renteswap leiden in beginsel fiscaal niet tot een
correlerende waardeverandering van de afgedekte lening (zie paragraaf 4.6). Een interest
rate hedge lijkt dus niet te voldoen aan de vereisten voor toepassing van samenhangende
waardering. Dit sluit aan bij de argumentatie van de Hoge Raad dat samenhangende
waardering moet worden toepast omdat per saldo geen vermogensmutatie optreedt. Wat
betreft interest rate hedges kan in beginsel fiscaal dus geen samenhangende waardering
toegepast worden, terwijl de toepassing van hedge accounting geen probleem is.
Met betrekking tot interest rate hedges kan echter ook beargumenteerd worden dat fiscaal
aangesloten moet worden bij de economische realiteit dat sprake is van een vastrentende
schuld of vordering (zie paragraaf 4.6). Ondanks dat de regeling inzake samenhangende
waardering geen toepassing vindt moeten de verschillende vermogensbestanddelen (de
schuld/vordering en interest rate swap) in dat geval voor de fiscale waardering toch in
samenhang beschouwd worden. De uitwerking hiervan is dat indien de swap tot einde
looptijd wordt aangehouden geen waardedaling van de swap ten laste van het resultaat kan
worden gebracht. Zoals bij toepassing van samenhangende waardering zal dus geen
vermogensverlies in aanmerking genomen worden gedurende de periode dat het
(rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze zienswijze vindt dus ook een vorm van
samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge.
Onduidelijkheid over de behandeling van interest rate hedges en de afdekking van financiële
risico’s door middel van opties staat vooralsnog een directe aansluiting van de fiscale
263
264
IAS 39 Toepassingsleidraad 99BA.
IAS 39 Toepassingsleidraad 108.
- 73 -
regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 in de weg. Wat betreft aansluiting
van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IFRS 9 heb ik reeds vermeld
dat dit mijns inziens ongewenst is. In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt
de methode van de hedge ratio immers niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat
niet in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter
van hedge accounting is dit niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een
verplichting behelst en belanghebbenden de toepassing van fiscale samenhangende
waardering (in tegenstelling tot de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zullen
ervaren vergt de fiscale regeling wel duidelijkheid en zekerheid.
5.4 Conclusie
Op basis van een afweging van de kritiekpunten op de fiscale regeling kom ik tot een
aanpassing van de in het Cacaobonen arrest geformuleerde vereisten voor toepassing van
samenhangende waardering.
Dit resulteert allereerst in het schrappen van de eis van samenhang. Dit voorkomt een hoop
onduidelijkheid in de komende jaren als gevolg van het uitkristalliseren van de regeling.
Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang is dit tevens verdedigbaar op basis
van het eenvoudbeginsel. Het schrappen van de eis van samenhang leidt er ook toe dat de
regeling meer in lijn komt te liggen met het realiteitsbeginsel.
In dat kader is het ook raadzaam om samenhangende waardering niet af te laten hangen van
de verwachte correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument. Ik stel voor
om door middel van een retrospectieve toets de werkelijke correlatie als scherprechter te
hanteren. Dit voorkomt een hoop discussie omtrent de wijze waarop vastgesteld moet
worden of de correlatie tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument naar
verwachting binnen de bandbreedte zal vallen. Tevens voorkomt toetsing aan de hand van
de werkelijke correlatie dat samenhangende waardering toepassing vindt in situaties waarin
in werkelijkheid geen sprake is van een in hoge mate beperkt (prijs- of wisselkoers)risico.
Toepassing van samenhangende waardering afhankelijk maken van de werkelijke correlatie
tussen de afgedekte positie en het afdekkingsinstrument resulteert aldus in een fiscale
behandeling van hedge posities die beter aansluit bij het realiteitsbeginsel.
De bandbreedte waarbinnen de correlatie tussen de afgedekte positie en het
afdekkingsinstrument zich moet bevinden moet wel gehandhaafd blijven. Dit leidt immers tot
een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet in aanmerking komt voor samenhangende
waardering. Gezien het verplichte karakter van de fiscale samenhangende waardering en dat
belanghebbenden de toepassing van fiscale samenhangende waardering als ongewenst
zullen ervaren vergt de fiscale regeling duidelijkheid en zekerheid.
Mede gezien het feit dat toepassing van samenhangende waardering op grond van het
realiteitsbeginsel leidt tot een fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel concludeer ik dat
de bandbreedte van 80-125 procent moet worden verkleind.
Naar aanleiding van de vergelijking tussen de commerciële regeling inzake hedge
accounting en de fiscale regeling inzake samenhangende waardering is het in beginsel
mogelijk om wat betreft de fiscale regeling aansluiting te zoeken bij de commerciële regeling.
Onduidelijkheid over de behandeling van interest rate hedges en de afdekking van financiële
risico’s door middel van opties staat vooralsnog echter een directe aansluiting van de fiscale
regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van
- 74 -
toepassingsvereisten in de weg. Aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende
waardering met IFRS 9 is vanwege de geïntroduceerde hedge ratio ongewenst.
- 75 -
Hoofdstuk 6 Conclusie
Mijn probleemstelling luidt als volgt: Wat zijn met het oog op de beginselen van goed
koopmansgebruik de verbeterpunten van de fiscale regeling inzake de
samenhangende waardering van hedge posities, en is een verdere integratie met de
commerciële regeling (om specifiek te zijn IFRS) vanuit fiscaal optiek gewenst?
Naar aanleiding van de jurisprudentie staat nog een aantal vraagstukken open omtrent de
toepassing van samenhangende waardering. Zo bestaat er nog onduidelijkheid over toetsing
aan de vereisten van het Cacaobonen arrest indien sprake is van afdekking door middel van
opties. Het bandbreedtevereiste leidt er mijns inziens immers toe dat samenhangende
waardering niet kan worden toegepast bij afdekkingen door middel van opties. Indien bij de
beoordeling of voldaan wordt aan de vereiste correlatie enkel gekeken moet worden naar de
situatie waarin de optie in-the-money is, zou van een dergelijk probleem echter geen sprake
meer zijn.
De jurisprudentie heeft tot nu toe enkel de afdekking van prijsrisico’s en wisselkoersrisico’s
behandeld. De vraag is of en op welke wijze de tot nu toe door de jurisprudentie gevormde
criteria van toepassing zijn op renterisico’s. Samenhangende waardering moet worden
toegepast om te voorkomen dat fiscaal reeds een verlies wordt genomen op het ene
vermogensbestanddeel terwijl feitelijk geen sprake is van een verlies nu dit verlies
gecompenseerd wordt door een winst op het samenhangende vermogensbestanddeel. Bij
een interest rate hedge wordt het resultaat dat gerealiseerd wordt op het
afdekkingsinstrument echter niet gecompenseerd door enig resultaat op de afgedekte
positie. Samenhangende waardering lijkt aldus geen toepassing te vinden bij interest rate
hedges.
Indien echter voor de fiscale waardering van een interest rate hedge de economische realiteit
(dat feitelijk sprake is van een vastrentende lening of variabel rentende lening) in
beschouwing moet worden genomen, zal ,zoals bij toepassing van samenhangende
waardering, geen vermogensverlies in aanmerking genomen kunnen worden gedurende de
periode dat het (rente)risico wordt afgedekt. Op grond van deze zienswijze vindt dus ook een
vorm van samenhangende waardering plaats indien sprake is van een interest rate hedge.
Mijns inziens kan de eis van samenhang beter komen te vervallen, dit voorkomt een hoop
onduidelijkheid in de komende jaren als gevolg van het uitkristalliseren van de regeling.
Tevens sluit de regeling hierdoor beter aan bij het realiteitsbeginsel. Door het vereiste van
samenhang is het immers mogelijk dat geen samenhangende waardering wordt toegepast
terwijl wel degelijk sprake is van een functioneel verband tussen de vermogensbestanddelen.
Afhankelijk van de invulling van de eis van samenhang leidt afschaffing van dit vereiste er
tevens toe dat de regeling beter aansluit bij het eenvoudbeginsel. In situaties zoals het
Marketmaker arrest (waarbij voortdurend wijzigingen in de afdekking plaatsvinden en
meerdere vermogensbestanddelen door meerdere financiële instrumenten worden afgedekt)
is het door de hoeveelheid van transacties immers onuitvoerbaar om uit de aard van de
afzonderlijke contracten af te leiden dat sprake is van samenhang tussen de
vermogensbestanddelen.
Indien voor de beoordeling van de effectiviteit van de afdekking aangesloten wordt bij de
werkelijke correlatie per balansdatum in plaats van de verwachte correlatie zal dit leiden tot
- 76 -
een betere aansluiting bij het realiteitsbeginsel. Er wordt dan immers voorkomen dat
samenhangende waardering wordt toegepast in gevallen waarbij in werkelijkheid geen
sprake is van voldoende correlatie tussen de vermogensbestanddelen. Tevens wordt
voorkomen dat geen samenhangende waardering wordt toegepast terwijl de werkelijke
correlatie tussen de vermogensbestanddelen wel binnen de bandbreedte valt. Aansluiting bij
de werkelijke correlatie voorkomt ook discussie omtrent welke (historische) data gebruikt
moet worden voor de beoordeling van de verwachte correlatie.
Toepassing van samenhangende waardering op grond van het realiteitsbeginsel leidt tot een
fikse inbreuk op het voorzichtigheidsbeginsel. Ik concludeer dan ook dat de bandbreedte van
80-125 procent verkleind moet worden. Indien verschillende vermogensbestanddelen in
samenhang
gewaardeerd
worden,
worden
de
waardemutaties
van
deze
vermogensbestanddelen fiscaal immers behandeld als het ware sprake is van één
vermogensbestanddeel. Dit is enkel te rechtvaardigen indien deze vermogensbestanddelen
in realiteit zich ook gedragen als één vermogensbestanddeel, oftewel indien sprake is van
een nagenoeg perfecte correlatie tussen de verschillende vermogensbestanddelen.
Indien financiële risico’s worden afgedekt door middel van een hedge kan toepassing van de
normale boekhoudkundige regels inzake financiële instrumenten leiden tot ongewenste
effecten. De commerciële winstbepaling kent al jaren gedetailleerde voorschriften om dit te
voorkomen. Het laatste decennia komt mondjesmaat uit de jurisprudentie naar voren hoe
binnen de fiscale winstbepaling omgegaan moet worden met hedges. Hierbij wordt wat
betreft de vereiste correlatie tussen de vermogensbestanddelen aangesloten bij de
bandbreedte van 80-125 procent die binnen IAS 39 gehanteerd wordt om te bepalen of een
hedge zeer effectief is.
Ondanks het verschil in doelstellingen en het verschil in grondslag van het probleem inzake
hedging is gezien de overeenkomsten tussen beide regelingen een aansluiting van de fiscale
regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van de
toepassingsvereisten mijns inziens in beginsel geen probleem. Indien hedge accounting
wordt toegepast in de commerciële verslaggeving zal in dat geval ook fiscale
samenhangende waardering moeten worden toegepast. Wordt geen hedge accounting
toegepast in de commerciële verslaggeving dan moet alsnog getoetst worden aan de
vereisten voor toepassing van fiscale samenhangende waardering. Wat betreft de gevallen
waarin beide regelingen verschillen zijn de vereisten voor toepassing van hedge accounting
strikter dan de vereisten voor toepassing van samenhangende waardering. Aansluiting bij de
commerciële toepassing van hedge accounting leidt in beginsel dus niet tot gevallen waarin
fiscaal samenhangende waardering wordt toegepast omdat in de commerciële verslaggeving
hedge accounting wordt toegepast, maar dit op basis van de fiscale vereisten niet zou
kunnen.
Onduidelijkheid over de fiscale behandeling van interest rate hedges en afdekking van
financiële risico’s door middel van opties staat vooralsnog echter een directe aansluiting van
de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IAS 39 op het gebied van de
toepassingsvereisten in de weg.
De fiscaliteit zoekt door middel van de bandbreedte van 80-125 procent wat betreft de
vereisten voor toepassing van samenhangende waardering deels aansluiting met IAS 39. De
bandbreedte van 80-125 procent waarbinnen de correlatie tussen de afgedekte positie en het
- 77 -
afdekkingsinstrument moet vallen wordt echter in IFRS 9 vervangen door de hedge ratio. Het
vereiste voor toepassing van hedge accounting waar men fiscaal aansluiting mee heeft
gezocht met de commerciële regeling, wordt in de toekomst commercieel aldus niet meer
gehanteerd.
Aansluiting van de fiscale regeling inzake samenhangende waardering met IFRS 9 is mijns
inziens echter ongewenst. In tegenstelling tot het hanteren van een bandbreedte leidt de
methode van de hedge ratio immers niet tot een duidelijke afgrenzing van wat wel en wat niet
in aanmerking komt voor samenhangende waardering. Gezien het facultatieve karakter van
hedge accounting is dit niet erg. Nu de fiscale samenhangende waardering een verplichting
behelst en de belanghebbende de toepassing van fiscale samenhangende waardering (in
tegenstelling tot de toepassing van hedge accounting) als ongewenst zal ervaren, vergt de
fiscale regeling wel duidelijkheid en zekerheid.
- 78 -
Literatuurlijst
Boeken
J. Blom, De Kredietcrisis: Een politiek-economisch perspectief, Amsterdam: Amsterdam
University Press 2010
D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.P.C. Cornelisse, Goed koopmansgebruik, fed fiscale brochure,
Deventer: Kluwer 2012
B. Coyle, Introduction to Interest-Rate Risk, Financial World Publishing 2000
Dun & Bradstreet, Financial Risk Management, Tata McGraw-Hill 2008
J.C. Hull, Options, futures, and other derivatives, New Jersey: Pearson Education 2009
A. Jorissen, N. Lybaert, C. Rombaut, H. Vander Bauwhede en A. Vanstraelen, International
Accounting Standards: Bespreking en toepassing van de IAS/IFRS- normen, Antwerpen:
Uitgeverij De Boeck 2009
C.J.M. Kimenai, D. Manschot, R.L. ter Hoeven, Deloitte Handboek Externe Verslaggeving
2013, Deloitte 2012
J. Kragt, De kredietcrisis: De implosie op de financiële markten van binnenuit bekeken, Delft:
Uitgeverij Eburon 2008
A.O. Lubbers, Goed koopmansgebruik, Fiscale Geschriften nr. 19, Amersfoort: Sdu
Uitgevers 2005
A.O. Lubbers en G.T.K. Meussen, Hoofdzaken winst uit onderneming, fed fiscale studieserie
nr. 32, Deventer: Kluwer 2012
F. S. Mishkin en S. Eakins, Financial Markets and Institutions, Prentice Hall 2011
F. S. Mishkin, The Economics of Money, Banking and Financial Markets, Boston MA:
Pearson 2013
H.J. Ots, Aandelen, obligaties en derivaten, Amsterdam: Pearson Education Benelux 2005
H.J. Ots, Externe financiële verslaggeving, Amsterdam: Pearson Education Benelux 2004
E.J. Wiebes en C. van Dijk, Cash Management, Deventer: Kluwer Bedrijfswetenschappen
1993
International Financial Reporting Standards: Gecoordineerde Nederlandstalige teksten van
het Publicatieblad van de Europese Unie op 10 september 2012, Wolters Kluwer 2012
Tijdschriften
R.H.J. Aelen, De invloed van IFRS op de fiscale winstbepaling, Weekblad Fiscaal Recht
2013/4
- 79 -
T.M. Berkhout en J.M. van der Heijden, Fiscale padafhankelijkheid en hiërarchie tussen
beginselen van goedkoopmansgebruik, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht 2003/701,
FED Fiscaal Weekblad 2003/242
J. Boersma en C. Veld, Het gebruik van financiële derivaten door grote Nederlandse
ondernemingen, Risico & Rendement, 1995 afl. 4
C. Bruijsten, De toekomst van het fiscale jaarwinstbegrip, Weekblad Fiscaal Recht 2009/823
W. Bruins Slot, Cacaobonenarrest: stellig onbedoelde gevolgen, Nederlands Tijdschrift voor
Fiscaal Recht Beschouwingen 2009/27
R.P.C. Cornelisse en A.O. Lubbers, De ontwikkeling van goed koopmansgebruik door de
Hoge Raad, Weekblad Fiscaal Recht 2004/1214
G.J.W.M. Derckx, Het tweede hedge-arrest: er blijven nog voldoende opties over, Weekblad
Fiscaal Recht 2008/219
J. Doornebal, ‘.… goed koopmansgebruik, naar de eisen des tijds uitgelegd….’, Nederlands
Tijdschrift voor Fiscaal Recht Beschouwingen 2014/21
J. Doornebal, Invulling van goed koopmansgebruik, Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht
2003/469
J.A.G. van der Geld, Fiscale aspecten van financiële instrumenten, Tijdschrift Fiscaal
Ondernemingsrecht 1993/169
J.A.G. van der Geld, Fiscale aspecten van valutawaardeveranderingen in de winstsfeer,
Tijdschrift Fiscaal Ondernemingsrecht 1994/193
J.A.G. van der Geld, Goed koopmansgebruik en risicobeheersinstrumenten, Tijdschrift
Fiscaal Ondernemingsrecht 2003/151
P.H.M. Hofsté, De toepassing van hedge accouting onder IAS, Maandblad voor Accountancy
en Bedrijfseconomie, april 2002
J. Hoogendoorn, De IAS/IFRS en de fiscale winstbepaling, Weekblad Fiscaal Recht
2005/107
L.A. Lutz en W.J.W. Vosse, Het Cacaobonen-arrest: nadere regels met betrekking tot
(verplichte) samenhangende waardering, Maandblad Belasting Beschouwingen 2010/02
S.F.M. Niekel, Een multidisciplinaire analyse naar aanleiding van het cacaobonenarrrest,
Weekblad Fiscaal Recht 2010/576
S.F.M. Niekel, Fiscale hedge accounting in het IFRS-tijdperk, Tijdschrift Fiscaal
Ondernemingsrecht 2005/115
R. Russo, De betekenis van het eenvoudbeginsel in het goed koopmansgebruik, Weekblad
Fiscaal Recht 2011/616
R. M. Stulz, Demystifying Financial Derivatives, The Milken Institute Review, Third Quarter
2005
- 80 -
H.P.W. Snijders, Salderen, salderen en nog een salderen, Weekblad Fiscaal Recht
2004/1735
J.C.M. van Sonderen, Hedge accounting bij aandelen en aandelenopties, Weekblad Fiscaal
Recht 2008/225
L.G. van der Tas, International Financial Reporting Standards – een overzicht, Tijdschrift
Fiscaal Ondernemingsrecht 2010/125
B.T.M. van der Wiel, De marginverplichting bij handel in aandelenopties, Maandblad voor
Vermogensrecht, 2010 nr. 6
Rapporten
OECD, Aggressive Tax Planning based on After-Tax Hedging, OECD report 2013
Artikelen
Deloitte, A Closer Look: Assessing hedge effectiveness under IFRS 9, 12 november 2012,
http://www.iasplus.com/en/publications/global/a-closer-look/a-closer-look-2014-assessinghedge-effectiveness-under-ifrs-9
S.F.M. Niekel, Hedging en jaarwinstbepaling, Lezing op 9 september 2010, gebundeld in
Lezingen Commissie Vaktechniek 2010/2011 de Jonge orde van Belastingadviseurs, Den
Haag: Sdu Uitgevers
Visie op externe verslaggeving,
Registeraccountants, 14 maart 2007
uitgave
Koninklijk
Nederlands
Instituut
van
Jurisprudentie
Hoge Raad 7 oktober 1953, nr. 11.383, ECLI:NL:HR:1953:AY3461, BNB 1953/272
Hoge Raad 29 september 1954, nr. 11.887, ECLI:NL:HR:1954:AY2945, BNB 1954/313
Hoge Raad 23 juni 1954, nr. 11.860, ECLI:NL:HR:1954:AY2928, BNB 1954/283
Hoge Raad 8 mei 1957, nr. 12.931, ECLI:NL:HR:1957:AY2274, BNB 1957/208
Hoge Raad 16 december 1964, nr. 15.290, ECLI:NL:HR:1964:AX7198, BNB 1965/37
Hoge Raad 10 juni 1970, nr. 16.310, ECLI:NL:HR:1970:AX5204, BNB 1970/177
Hoge Raad 8 december 1993, nr. 29.137, ECLI:NL:HR:1993:BH8968
Hoge Raad 6 december 2002, nr. 37.051, ECLI:NL:HR:2002:AE1535, BNB 2003/136
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 37.893, ECLI:NL:HR:2004:AI0670, BNB 2004/214 (concl. AG Groeneveld), FED Fiscaal Weekblad 2004/482
Hoge Raad 23 januari 2004, nr. 38.029, ECLI:NL:HR:2004:AI0416, BNB 2004/163
Hoge Raad 17 december 2004, nr. 40234, ECLI:NL:HR:2004:AR2244, BNB 2005/95
- 81 -
Hoge Raad 21 oktober 2005, nr. 40.663, ECLI:NL:HR:2005:AU4736, Nederlands Tijdschrift
voor Fiscaal Recht 2005/1400
Hoge Raad 16 november 2007, nr. 42.970, ECLI:NL:HR:2007:AZ7371 (concl. A-G Wattel),
BNB 2008/26 (m. nt. R.P.C. Cornelisse), FED Fiscaal Weekblad 2008/13 (m. nt. P.M.
Verhagen)
Hoge Raad 10 april 2009, nr. 42.916, ECLI:NL:HR:2009:AZ7364, BNB 2009/271 (m. nt.
J.A.G. van der Geld), FED Fiscaal Weekblad 2009/52 (m. nt. P.M. Verhagen), NTFR
2009/821 (m. nt. N.M. Ligthart)
Hoge Raad 28 januari 2011, nr. 10/00650, ECLI:NL:HR:2011:BN6391, Vakstudie Nieuws
2011/8.11
Hoge Raad 26 februari 2013, nr. 12/02793, ECLI:NL:PHR:2013:BZ5138, (concl. A-G Wattel),
Vakstudie Nieuws 2013/22.9
Hoge Raad 21 maart 2014, nr. 12/02793, ECLI:NL:HR:2014:635, BNB 2014/116 (m. nt. A.O.
Lubbers), NTFR 2014/1118 (m. nt. N.M. Ligthart)
Hoge Raad 28 maart 2014, nr. 13/02818, ECLI:NL:HR:2014:684, Vakstudie Nieuws
2014/16.19
Hof ’s-Hertogenbosch 5 november 1965, nr. 186/1965, ECLI:NL:GHSHE:1965:AX6978, BNB
1966/101
Hof Leeuwarden 2 december 1968, nr. 259/68, ECLI:NL:GHLEE:1968:AX5446, BNB
1969/229
Hof Amsterdam 31 oktober 2001, nr. 99/0532, ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5869
Hof Amsterdam 19 april 2012, nr. 10/00638, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW3343
Verordeningen
Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002
betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen
Amendementen
IASB, Novation of Derivatives and Continuation of Hedge Accounting – Amendment to IAS
39, 27 juni 2013
Elektronische bronnen
Bank for International Settlements, http://www.bis.org/statistics/dt1920a.pdf
Wereldbank, http://www.worldbank.org/
- 82 -
Download