Bijlage 12 Uitgangspunten diagnostiek NHG standaard • • • • • Veel patiënten met COPD presenteren hun klachten in de vorm van ogenschijnlijk kortdurende episodes van infectieuze aandoeningen zoals acute bronchitis of bovenste luchtweginfecties of verminderd inspanningsvermogen. De gepresenteerde klachten staan vaak in geen verhouding tot de ernst van de longfunctiestoornis. Richtlijn voor de diagnostiek van COPD is het uitgangspunt een patiënt van 40 jaar of ouder die rookt of gerookt heeft en/of die klachten heeft van dyspnoe en/of hoesten, al of niet in combinatie met het opgeven van slijm. Anamnese: Vraag naar klachten die kunnen passen bij COPD: hoesten, productieve (ochtend)hoest, chronisch hoesten (> 3 maanden), piepende ademhaling, dyspnoe; problemen met mucusklaring; ongewenst gewichtsverlies of spierkrachtverlies (bij het vermoeden van ernstiger COPD). Relevant hierbij is de rookhistorie (> 20 jaar roken of > 15 pakjaren). Besteed hierbij ook aandacht aan angst, depressie en de sociale omstandigheden. Vraag naar de mate van hinder van klachten: frequentie van de klachten (incidenteel, regelmatig, dagelijks), symptoomvrije intervallen; invloed van de klachten op het functioneren overdag (sociale contacten, hobby’s) en ’s nachts (het slapen); invloed van de klachten op het vermogen tot lichamelijke inspanning; ziekteverzuim; relatie van de klachten met het werk, gevolg van de klachten voor het werk. Lichamelijk onderzoek: De huisarts inspecteert de patiënt en let op de mate van dyspnoe, de ademhalingsfrequentie, het gebruik van hulpademhalingsspieren en de inspiratiestand; ausculteert hart en longen en let daarbij op de aanwezigheid van een verlengd exspirium, expiratoir piepen en crepiteren, en bepaalt bij ernstige dyspnoe de bloeddruk en de ademhalings- en hartfrequentie; meet gewicht en lengte, berekent daarmee de BMI en gaat na als vroegere gegevens beschikbaar zijn of er sprake is van ongewenst gewichtsverlies. De huisarts verricht ander lichamelijk onderzoek als de anamnese daartoe aan leiding geeft, bijv. bij anamnestische aanwijzingen voor (bijkomend) hartfalen. Spirometrie: De mate van obstructie wordt bij standaard vastgesteld door bepaling van de FEV1, uitgedrukt in percentages van de referentiewaarde (% “voorspelde” waarde). Aanbevolen wordt in de correspondentie tussen huisarts en longarts de gemeten waarden van de FEV1 en de (F)VC in percentages van voorspeld en in liters te vermelden en daarnaast de referentiewaarden voor de desbetreffende patiënt. Bepaal de FEV1, de FVC en een flowvolumecurve; herhaal de meting na bronchus verwijding bij een FEV1/FVC ratio < 0,7(bijlage4). Bij een blijvend verlaagde FEV1/FVC-ratio < 0,7: COPD overwegen, anders astma. De spirometrie na drie tot zes weken therapie(bijlage 4) herhalen: - bij licht verlaagde waarden van de FEV1/FVC-ratio of van de FEV1 na bronchus verwijding - bij twijfel tussen astma en COPD - om het effect van de behandeling te evalueren. Bij verdwijnen van de obstructie (FEV!/FVC-ratio > 0,7) na therapie astma overwegen. De noodzaak om bij ouderen met licht verlaagde waarden van de FEV1/FVC-ratio en van de FEV1 de spirometrie te herhalen, neemt vanzelfsprekend af met de leeftijd. • De ernst van de bronchus obstructie wordt als volgt ingedeeld volgens GOLD (zie bijlage 9): FEV1 > 80% voorspeld GOLD l FEV1 50 – 80% voorspeld GOLD ll FEV1 30 – 50% voorspeld GOLD lll FEV1 < 30% voorspeld GOLD IV Vanwege de eenvoud zal GOLD-classificatie worden gevolgd om de mate van longfunctie stoornis weer te geven. De ernst van COPD wordt echter behalve door de FEV1 bepaald ook door de mate van de dyspnoe en andere klachten (hoesten, slijm opgeven), de ernst en de frequentie van de exacerbaties, de beperkingen van het inspanningsvermogen, voedingstoestand en de aanwezigheid van co-morbiditeit. Beperkingen van het inspanningsvermogen en dyspnoe kunnen volgens de MRC-score (bijlage 8) en BODE-index (bijlage 10) worden bepaald. • Bij patiënten ouder dan 40 jaar is het onderscheid tussen astma en COPD niet altijd goed te maken, vooral als de patiënten ook roken. Bij patiënten met kenmerken van beide aandoeningen wordt de dubbeldiagnose astma en COPD gesteld en niet meer astma met persisterende bronchus obstructie. 43